DEMOnamiddag. Groenbedekkers Spuittechniek Erosie VRIJDAG 20 OKTOBER 2017 PITTEM

Vergelijkbare documenten
Groenbedekkers en bodemvruchtbaarheid. Bart Debussche Dept. Landbouw en Visserij dienst Voorlichting

DEMONAMIDDAG. Groenbedekkers Bandenspanning Puntvervuiling Oktober 2016 KOKSIJDE 9 November 2016 PASSENDALE

Bezoek demoveld groenbedekkers Poelberg Tielt

Bart Debussche Dept. Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling (ADLO)

Demoveldbezoeken najaar Groenbedekkers, een brongerichte maatregel

van harte welkom Koolstof Kringlopen

VERGROENING ECOLOGISCH AANDACHTSGEBIED GROENBEDEKKING

EAG COVERMENGSELS TIJDELIJKE WEIDEMENGSELS

Groenbemesters Akkerbouw. Bodem verbeteren is resultaat oogsten

Groenbemesters Akkerbouw Bodem verbeteren is resultaat oogsten 2018

Groenbemester: noodzakelijk voor een goede conditie van je grond. Groenbemesters. Aanbreng organische stof. Daling nitraatresidu

Groenbemesters Een vruchtbare investering

Groenbedekkers houden grond en mineralen op het perceel en uit de beek

bladrammenas Facelia Incarnaatklaver onkruid Structuur

Vanggewas. Vanggewas na maïs. Deze gewassen kunnen bij zaaien in het najaar nog een voldoende grondbedekking geven.

AVEVE - Groenbedekkers. Dé verzekering voor uw bodemvruchtbaarheid

Vanggewas. na maïs. Informatie en productenoverzicht. Lid van :

Vanggewassen: waarom en keuze

Intergemeentelijke demonstratie

Groenbemesters Een vruchtbare investering

Groenbemesters in het bouwplan. Wiepie Haagsma Wouter Klaasse Bos

Groenbemester als vervanging vals zaaibed

Stikstofinhoud van groenbemesters. van. Bij een lager (kunst)mestgebruik neemt het belang van een goede inschatting

Groenbemesters Bodem verbeteren is resultaat oogsten

Bewerken. Bewerken en inwerken van groenbemesters. Groenbemesters Wageningen University & Research

Het nut van groenbemesters:

Demo groenbedekkers. 31 oktober 2017 Lierde

Organische stof in bodem opkrikken door inzet bodembedekkers

Groenbemesters GLB vergroeningsmengsels Tussen- en nagewassen Vanggewassen

Waarom een groenbedekker zaaien? WAT TE ZAAIEN NA DE MAÏSOOGST. Gert Van de Ven. Geert Haesaert, Joos Latré

BODEMBREED INTERREG Resultaten veldonderzoek 2009 nateelt groenbemesters

Bert Purnot Luc Engelborghs. Probleemstelling

Groenbemesterkeuze bij schadelijke aaltjes in aardbei, prei, Chinese kool, peen, sla en asperge

Organische stof in bodem opkrikken door inzet bodembedekkers

Groenbemesting. Als we de diverse redenen onderzoeken waarom een groenbemester te zaaien, zien we het volgende:

GROENBEMESTERS. iperen.com

Opties voor duurzaam stikstof- en koolstofbeheer in intensieve teelten

BODEMBEWERKING BIJ SUIKERBIETEN WELKE KIEZEN?

RASSENADVIES: GROENBEMESTERS

BODEMBREED INTERREG Resultaten veldonderzoek 2009 nateelt groenbemesters

Groenbemesters GLB vergroeningsmengsels Tussen- en nagewassen Vanggewassen

Vanggewas na mais ook goed voor de boer

Groenbemesters GLB vergroeningsmengsels Tussen- en nagewassen Vanggewassen

Koepelproject Plantgezondheid bomen & vaste planten. Naar een toekomstbestendige boomkwekerij

Groenbemesters Een vruchtbare investering

Het beste tijdstip om grasland te vernieuwen

GRAS ONDERZAAIEN BIJ MAÏS

Demonstratienamiddag Groenbedekkers

GROENBEMESTERS VROEGE ZAAI: OPVOLGING N- VAST- EN VRIJSTELLING

Groenbemesters GLB vergroeningsmengsels Tussen- en nagewassen Vanggewassen

NIET-KERENDE BODEMBEWERKING BIJ SUIKERBIETEN

VITAL EARTH GLB-PROOF. Groenbemesters voor een gezondere bodem NU MET GROENBEMESTERS

VOORWAARDEN AANVRAAG DEROGATIE 2019

RASSENADVIES: GROENBEMESTERS

Vanggewas na maïs. Verplichting Aandachtspunten. VAB Maarsbergen, 4 april Bert Knegtering

Mechanisch als het kan, chemisch als het moet. Informatie over het onderwerken van stikstof vanggewassen

DEROGATIEVOORWAARDEN 2015

PRAKTISCHE ASPECTEN BIJ NIET-KERENDE BODEMBEWERKING RONALD EUBEN - KBIVB

EAG-mengsels Greencover. LG-gids voor een

DEROGATIEVOORWAARDEN 2016

Mengsels van groenbedekkers Aslasten en bandenspanning Veilig omgaan met gewasbescherming

- Overal waar teelt (hoofd- of nateelt) het toelaat - Maximum 1 maand na oogst

STRIPTILL IN DE MAISTEELT, MEER ERVARINGEN

GROENBEMESTERS: VRIEND OF VIJAND? Masterplan Mineralenmanagement

Randvoorwaarden Erosie. Martien Swerts Dienst land en Bodembescherming Departement LNE

Rogge telen voor vergisting?

ir. L. Delanote, ir. A. Beeckman PCBT vzw Kruishoutem, 16 maart 2011

De biologische biet. Ontwikkelingsmogelijkheden. Technische dagen KBIVB 2019 Antoons K., Vandergeten JP.

Infosessies nieuw GLB: Vergroening

Oordeelkundige stikstofbemesting in de begoniateelt

Groenbemesters: zaaitijden en opbrengst

landbouw en natuurlijke omgeving 2011 plantenteelt open teelten CSPE BB minitoets bij opdracht 17

Bemestingsstrategie voor de teeltcombinatie gras-maïs

maïszaden CATALOGUS 2019 Maïszaden Graszaden Sorghum Groenbemesters

DEMETERtool in de praktijk. Pilootstudie bij 50 Vlaamse landbouwers

Eiwitgewassen. Voordelen luzerne. Nadelen luzerne 1/14/2016. Luzerne Rode klaver Lupine Veldbonen Soja. Eiwitrijke gewassen

Demoveldbezoek Groenbedekkers

Versie bij voorkeur breder

Oordeelkundige stikstofbemesting in de chrysantenteelt

Opties en voorwaarden Akkerbouw-strokenpakket 2016

Impact van éénmalige organische bemesting op de stikstofnalevering in meerjarige sierteelten

Bereken voor uw akker- en groentepercelen eenvoudig zelf: de organische koolstofevolutie de stikstof- en fosforbalans

GRAS ONDERZAAIEN BIJ MAÏS

Groenbedekkers bij mais gras in de mais zaaien van naderbij bekeken Gert Van de Ven Hooibeekhoeve februari 2019

Mengsels van groenbemesters vereisen verstand van zaken

Randvoorwaarden erosie. Jan Vermang, Martien Swerts Departement LNE Dienst Land en Bodembescherming

Proterra Maize. 226,- hoger saldo per ha

SALK groente innovatie fonds. Innovatieve bemesting: Band- en rijbemesting

Duurzame onkruidbeheersing d.m.v. afdekmaterialen onderdeel van Koepelproject plantgezondheid bomen en vaste planten

Waarom is de bodem belangrijk voor het waterbeheer?

DE N-BEMESTING VAN KLAVER EN LUZERNE, AL DAN NIET GEMENGD

Maaimeststof: een volwaardig alternatief voor stalmest? Inleiding Doel en context Proefopzet Inagro ILVO (a) (b) Figuur 1 Tabel 1

Groenbemesters. Virtueel proefveldbezoek: Nitraatresidu beheersen in de akkerbouw: een permanente uitdaging!

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009)

MAP6 Ho e benaderen? Bart Debussche

Stefan Muijtjens. keukentafel, demo s, studiegroepen & waardenetwerken.

Groenbemesters voor topopbrengsten

Groenbemesters. Virtueel proefveldbezoek: Nitraatresidu beheersen in de akkerbouw: een permanente uitdaging!

Kansen voor NKG op zand

PLOEGLOOS MAIS TELEN EROSIE BEPERKENDE TECHNIEKEN

Transcriptie:

DEMOnamiddag Groenbedekkers Spuittechniek Erosie VRIJDAG 20 OKTOBER 2017 PITTEM Vrijdag 20 oktober 2017 start 13u15 einde 16u30 Plattebeursstraat Pittem 1

Programma Ontvangst & inschrijven fytolicentie Demo spuittechniek: driftreducerende doppen Bufferzones en bescherming van oppervlaktewateren Demoveld mengsels van groenbedekkers Demo erosiebestrijding: brongerichte aanpak Afsluitende drink Deze studiedag komt in aanmerking als vormingsactiviteit voor de fytolicentie. Meer info op www.fytolicentie.be. Toelichting Sinds 1 januari 2017 is het gebruik van minimum 50% driftreducerende doppen op ieder spuittoestel in Vlaanderen verplicht. Wat zijn driftreducerende doppen, hoe weet je in welke klasse deze vallen en hoe maak ik de juiste keuze. Een antwoord op deze vragen krijg je tijdens de demo driftreducerende doppen en het gebruik van kantdoppen. Bij de invulling van het Ecologisch Aandachtsgebied (EAG) bij de vergroening is het inzaaien van een mengsel van groenbedekkers de meest toegepaste maatregel. Welke mogelijkheden bieden mengsels? Waarop letten bij de samenstelling? Wat is de impact op ziekten en plagen? Op het demoveld zijn vele verschillende mengsels uitgezaaid en worden de aandachtspunten toegelicht. In de randvoorwaarden is de erosieregelgeving opgenomen waaraan u als landbouwer moet voldoen. De verplichtingen op de rode en paarse percelen worden toegelicht, net als de mogelijkheden om via de gemeentelijke erosiebestrijdingsplannen maatregelen te nemen. Meer info Bart Debussche 0473 827 014 bart.debussche@lv.vlaanderen.be Vlaamse overheid DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ Dienst Landbouwbeleid en Praktijkadvisering Franky Coopman 051 27 33 45 franky.coopman@inagro.be Inagro vzw Kenniscentrum bodem De demonstratie wordt uitgevoerd in kader van het project Het ABC (Actie Bodemonderhoud C (koolstof)) in Vlaamse percelen en het Triple C-project (gesubsidieerd door het Interreg 2 Zeeën- Programma 2014-2020 met financiële steun van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) 2

Groenbedekkers 3

1. Waarom groenbedekkers uitzaaien? Het inzaaien van groenbedekkers is vanuit verschillende oogpunten interessant. Hierna volgt een kort overzicht van enkele belangrijke voordelen van groenbedekkers. 1.1 Goede humustoestand Door het onderwerken van groenbedekkers vindt een verrijking plaats van het organische stofgehalte in de bodem. Deze organische stof ondergaat in de bodem een verteringsproces waarbij een donkere massa overblijft, humus genaamd. Een goede humustoestand van de bodem is bevorderlijk voor de bodemvruchtbaarheid. Bij een hoog humusgehalte zal de bodem gemakkelijker verkruimelen waardoor ze beter bewerkbaar wordt en de wateropslagcapaciteit toeneemt. 1.2 N-uitspoeling vermijden Doordat groenbedekkers stikstof opnemen uit de bodem, wordt het verlies van bodemstikstof gedurende de winter beperkt. Voor een optimale opname wordt een tijdige zaai aangeraden. Hierbij wordt ook het nitraatresidu in de bodem beperkt. 1.3 Erosiebestrijding Groenbedekkers dragen bij tot het beperken van afstroming en bodemerosie door water. Dit enerzijds doordat ze eerst met hun bladerdek en vervolgens met hun gewasresten de bodem bedekken, anderzijds door het bodemprofiel met hun wortelstelsel te koloniseren. Groenbedekkers zorgen zo voor een brongerichte aanpak van erosie Figuur 1: Reactie van de bodem op een artificiële regenbui op een bedekt en onbedekt perceel Naast watererosie zal het inzaaien van groenbedekkers ook winderosie beperken. Gedurende de winter en in het vroege voorjaar kan op braakliggende percelen de bouwvoor immers gedeeltelijk verstuiven. Ziekten als wortelbrand en aardappelmoeheid kunnen op die manier snel verspreid worden. Wanneer de bodem echter bedekt is met een (al dan niet afgestorven) groenbedekker krijgt de wind minder de kans de bodem rechtstreeks te beïnvloeden. 1.4 Behoud van de bodemstructuur Groenbedekkers hebben een beschermende werking op de bodem tegen het dichtslempen, wat vooral bij zwaardere gronden voorkomt. De wortels van de planten verbeteren de grondstructuur via de vele kleine kanaaltjes in de bodem. Hierdoor laat de bodem zich beter bewerken. 4

1.5 Onkruidbestrijding Groenbedekkers met een snelle beginontwikkeling en een snelle bodembedekking bieden een bijkomend voordeel. Ze belemmeren de kieming van onkruiden of onderdrukken deze alleszins sterk. 1.6 Bestrijding van ziekten en plagen Bij de keuze van een groenbedekker zal men rekening dienen te houden met de eigenschappen van de gewassen in het teeltplan. Zo kunnen groenbedekkers waardplanten zijn voor aaltjes die meehelpen de populatie aaltjes te verhogen. Dit moet vermeden worden. Gelukkig bestaan er resistente rassen die meehelpen de populatie van sommige soorten aaltjes te beperken (bv. resistente rassen gele mosterd en bladrammenas tegen het bietencystenaaltje). Daarom is er bij het inpassen van een groenbedekker in het teeltplan voldoende alertheid nodig. Men dient rekening te houden met aantastingen waaraan de teelten in het teeltplan gevoelig zijn (meer info op www.aaltjesschema.nl). In dit opzicht wordt het afgeraden een groenbedekker uit te zaaien die tot dezelfde familie behoort als de volgteelt. Zo past gele mosterd niet in een teeltplan met koolsoorten vanwege het gevaar op knolvoet. Sommige groenbedekkers, zoals Facelia, zijn niet verwant aan andere cultuurgewassen en vormen daarom geen gevaar op aanverwante ziekten en plagen in de volgteelt. Door de teelt van groenbedekkers kunnen er in een aantal gevallen problemen met slakken optreden in de volggewassen. Dit vanwege de beschutting die de groenbedekkers bieden aan de slakken. Deze beschutting is sterk afhankelijk van de vorstgevoeligheid van de groenbedekker. Wil je een toename van de slakkenpopulatie vermijden, kies dan voor een vorstgevoelige groenbedekker of vernietig uw groenbedekker vroeg genoeg. Vermijd daarnaast een te grote zaaidichtheid. 5

Aaltjesschema 2016 6

2 Ziektepreventie met groenbedekkers Bodemgezondheid is een belangrijk item in alle teelten. Het vormt letterlijk en figuurlijk de basis van een gezonde teelt. Door de vernauwing van de vruchtwisseling in de akkerbouw en toenemende specialisatie in bepaalde tuinbouwsectoren nemen de problemen met bodempathogenen echter toe. Bepaalde (vooral kruisbloemige) groenbedekkers kunnen een positieve impact hebben op bodempathogenen en dat is winst voor de teler. 2.1 Bestrijding van aaltjes Voor het bestrijden van aaltjes springen vooral 2 soorten groenbedekkers in het oog. Tagetes patula (lage tuinafrikaantje) kan ingezet worden ter bestrijding van wortellesieaaltjes. Avena strigosa (Japanse haver) is geen waardplant voor het wortellesiaaltje Pratylenchus penetrans. Dat wil zeggen dat het telen van dit gewas hetzelfde effect op de aaltjes heeft als een zwarte braak: alleen natuurlijke afname. Tagetes is een heel ander verhaal. De Pratylenchus-aaltjes dringen de wortels van de Tagetes patula binnen, waar deze aaltjes vervolgens afgedood worden via een chemische reactie. De dodende werking van afrikaantjes op wortellesieaaltjes (Pratylenchus-soorten) berust op de reactie van wortelcellen in de endodermis. In deze endodermis komen zwavelverbindingen (thiofenen) voor. Als een aaltje deze wortelcellen binnendringt vormt de plant peroxidase. De combinatie van peroxidase en de zwavelverbinding zorgt ervoor dat er ozon-radicalen worden gevormd. Deze agressieve vorm van zuurstof leidt tot 'verbranding' van het aaltje. Dit betekent dat Tagetes patula de aaltjes actief bestrijdt. Het effect van Tagetes is vergelijkbaar met een natte grondontsmetting, beter zelfs. Dit komt doordat het tot grotere diepte werkt en het effect meerjarig is. Voor een optimale doding is het wel van belang Tagetes patula te gebruiken en niet één van de andere Tagetes-soorten; die werken beduidend minder goed. Tagetes moet ook lang genoeg op het veld staan om een goede werking te hebben, dwz 3 maanden zodat de planten volledig gegroeid zijn en de bouwvoor intensief doorworteld is om de afdodende werking te realiseren. Onkruidbestrijding is een belangrijk aandachtspunt bij de teelt van Tagetes, daar wortellesieaaltjes zich kunnen vermeerderen op onkruiden en zo het effect van Tagetes teniet doen. Daarnaast is het belangrijk dat de Tagetes uiterlijk half juli gezaaid wordt en dat onkruid goed onder controle gehouden wordt. 2.2 Lokgewassen Bij de teelt van bladrammenas als lokgewas dient in het (late) voorjaar gezaaid te worden om een optimale lokking van de aaltjes te kunnen realiseren. Een hoge graad van resistentie tegen bietencysteaaltje (bca) is voor dit gewas gewenst. Resistente rassen lokken de larven uit de cysten. De larven dringen de wortels binnen maar kunnen er zich niet of slechts zwak vermenigvuldigen. Op die wijze wordt de besmettingsgraad teruggedrongen. De resistentiegraad tegen bietencysteaaltje (bca) wordt weergegeven als een pf/pi-waarde, die is bepaald in een potproef. Rassen met een pf/pi-waarde kleiner dan 0.1 (d.w.z. meer dan 90% afbraak van de aaltjespopulatie) worden geclassificeerd als BCA 1 rassen. Rassen met een pf/pi-waarde tussen 0.1 en 0.3 worden geclassificeerd als BCA 2 rassen. Rassen met een pf/pi-waarde groter dan 0.3 worden als onvoldoende resistent beschouwd en niet toegelaten. 7

Bij de teelt als stoppelgewas in het najaar is de bestrijding van bietencystenaaltje minder effectief dan in het voorjaar. In het veld is in de nazomer de bodemtemperatuur meestal belangrijk lager dan de optimumtemperatuur voor bietencysteaaltjes, waardoor de lokking en dus de afname van de aaltjes minder is dan bij vroege zaai. Bij uitzaai na 1 augustus mag daarom niet worden verwacht dat een belangrijke biologische bestrijding van het bietencysteaaltje zal worden verkregen. Mogelijke verschillen in resistentie tegen bca zijn dan ook minder belangrijk. Boodschap is dus om zo vroeg mogelijk uit te zaaien, hoe vroeger, hoe beter de werking. 3 Groenbedekkers, een geducht wapen binnen MAP 5 Doordat groenbedekkers stikstof opnemen uit de bodem, wordt het verlies van bodemstikstof gedurende de winter beperkt. Voor een optimale opname wordt een tijdige zaai aangeraden. Als focusbedrijf is één van de te nemen maatregelen het inzaaien van een vanggewas binnen de maand na de oogst voor zover de teelt het toelaat. 3.1 Kan een groenbedekker het nitraatresidu beheersen? 3.1.1 Inleiding Het nitraatresidu is de hoeveelheid reststikstof in de vorm van nitraat in het bodemprofiel tot een diepte van 90 cm gemeten in het najaar (1 oktober-15 november) en uitgedrukt in kg NO 3-N/ha. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er een verband is tussen het nitraatresidu in de bodem op het einde van het groeiseizoen en het risico op uitspoeling van nitraten in het oppervlakte- en grondwater tijdens de winter. Deze uitspoeling heeft een rechtstreekse invloed op de waterkwaliteit. Foto 1: Het nemen van een stikstofstaal (lagen 0-30, 30-60 en 60-90 cm). 3.1.2 Factoren die het nitraatresidu beïnvloeden 3.1.2.1 Stikstofbemesting Het nitraatresidu zal sterk beïnvloed worden door de toegediende stikstofbemesting. De stikstofdosis die wordt toegediend staat in rechtstreeks verband met het rendement (productkwaliteit) van de teelt. Hierdoor is het van groot belang dat je de optimale stikstofdosis toedient, en dit zowel in functie van het gewas als in functie van het perceel. Een bodemanalyse vlak voor de teelt kan hierover uitsluitsel geven. Bij het gebruik van dierlijke of andere organische meststoffen kennen we een grote variatie in samenstelling en bemestingswaarde. Om te komen tot een beredeneerd gebruik zal een mestanalyse meer informatie geven over de stikstofinhoud en bemestingswaarde van de mest die je op jouw percelen gebruikt. 8

3.1.2.2 Stikstofopname door het gewas De opname door het gewas vormt de belangrijkste afvoerpost van stikstof. Een goede opbrengst (gezond gewas) resulteert voor de meeste teelten in een goede stikstofafvoer. Deze opbrengst wordt vooral bepaald door een goede bodemstructuur en een goede bodemvruchtbaarheid van de percelen. Een voldoende en evenwichtige reserve aan mineralen is hierbij heel belangrijk, evenals een optimale zuurtegraad (ph) van de bodem. 3.1.2.3 Stikstofvrijstelling uit oogstresten Sommige teelten laten grote hoeveelheden oogstresten achter op het perceel. De stikstof die aanwezig is in deze oogstresten zal bij vernietiging gedurende het najaar vrijkomen en zo het nitraatresidu verhogen. Om deze vrijgestelde stikstof gedeeltelijk op te nemen zal best zo snel mogelijk na de oogst een groenbedekker (of volgteelt) ingezaaid worden. Foto 2: Inwerken van oogstresten. 3.1.2.4 Mineralisatie De mineralisatie uit de reserves die aanwezig zijn in de bodem kan op jaarbasis schommelen van 120 tot meer dan 250 kg N/ha. Zelfs wanneer er geen teelt op het veld staat, loopt de mineralisatie verder (vooral in relatief warme en vochtige omstandigheden). Hierdoor kan de mineralisatie leiden tot toenemende nitraatconcentraties in de bodem, vooral na teelten die vroeg op het seizoen geoogst worden. Elke bodembewerking zal zorgen voor een betere verluchting en daaruit volgend, een verhoogde vrijstelling van nitraat. Door de inzaai van een groenbedekker zal deze nitraatvrijstelling gecompenseerd worden. De groenbedekker zal de nitraatstikstof opnemen en zo het nitraatgehalte in de bodem verminderen. Hierdoor zal de uitspoeling van nitraten naar het grondwater tijdens de herfst en winter dalen. Na het onderwerken in het voorjaar zal deze stikstof terug vrijkomen en gedeeltelijk benut kunnen worden door het volggewas. Ook vanuit financieel oogpunt vormt de inzaai van een groenbedekker daarom een absoluut pluspunt. 3.2 Groenbedekkers binnen MAP 5 3.2.1 Als maatregel groenbedekker inzaaien Focusbedrijven moeten op al hun percelen een groenbedekker inzaaien voor zover de teelt het toelaat. Het inzaaien moet zo snel mogelijk na de oogst van de hoofdteelt gebeuren en dit zeker binnen de maand na de oogst. Focusbedrijven in categorie 3, d.w.z. met strengste maatregelpakket, worden verplicht om op minstens 20% van hun areaal een vanggewas in te zaaien ongeacht de hoofd- of nateelt. 3.2.2 In functie van derogatie Bij de inzaai van gras of snijrogge als groenbedekker kan derogatie aangevraagd worden indien de volgteelt maïs betreft. Indien van het gras, na 1 april, of van de snijrogge, na 15 maart, een snede gemaaid en afgevoerd wordt, vooraleer mais in te zaaien, kan derogatie aangevraagd worden. Ook onderzaai van gras komt hiervoor in aanmerking. Na goedkeuring van die derogatie kan op dit perceel meer dierlijke mest gevoerd worden. De maximaal toe te dienen hoeveelheid stikstof uit dierlijke mest stijgt dan van 170 naar 250 kg N/ha. Wintertarwe en triticale kunnen onder derogatie indien ze gevolgd worden door een vanggewas. 9

3.2.3 Bemesting na de oogst van hoofdteelt Voor niet-focusbedrijven is het mogelijk om op akkers na de oogst van de hoofdteelt, vloeibare dierlijke mest of kunstmest op of in de bodem te brengen indien voor 31 augustus een nietvlinderbloemig vanggewas ingezaaid wordt. 4 EAG mengsel van groenbedekkers: aandachtspunten Door de vele verschillende soorten aan groenbedekkers kunnen talloze mengsels gemaakt worden. Maar bij het samenstellen van een mengsel is er rekening te houden met een aantal aandachtspunten. 4.1 Soortenkeuze De groenbedekkers kunnen ingedeeld worden in 3 grote groepen: de grasachtigen, de vlinderbloemigen en de bladrijke. Binnen de bladrijke heb je een groep van de kruisbloemigen die te onderscheiden zijn van de rest. Het combineren van soorten binnen eenzelfde groep is vaak het eenvoudigst wegens de meeste gelijkenissen tussen deze soorten, zowel qua zaadgrootte en vorm als qua ontwikkelingseigenschappen van de groenbedekkers. Het doel van de groenbedekker zal de keuze ook beperken zoals is er een maaisnede voorzien of wordt specifieke aaltjesreductie vooropgesteld. 4.2 Zaadgrootte en vorm Een belangrijk aandachtspunt bij het uitzaaien is de zaadgrootte en vorm van de verschillende groenbedekkers. Dit heeft niet alleen te maken met de egale verdeling van de zaden bij het zaaien, nl fijne zaden samen met grove zaden, maar ook met mogelijke ontmenging van het mengsel tijdens het zaaien in de zaadbak van de zaaimachine. Let sowieso bij een mengsel steeds op de mogelijke ontmenging. Stap na een zaaigang af en kijk naar de zaadbak. Indien nodig moet deze regelmatig opnieuw gemengd worden tijdens het uitzaaien. 4.3 Zaaitijdstip Het tijdstip waarop u kunt inzaaien, bepaalt ook welke groenbedekkers in het mengsel opgenomen kunnen worden. Iedere groenbedekker heeft een ideale zaaiperiode en wanneer die tussen de verschillende soorten in het mengsel te veel van elkaar afwijkt dan heeft dit gevolgen naar de ontwikkelingsmogelijkheden van de groenbedekkers. Uitzaaien op een tijdstip die voor de verschillende soorten in het mengsel ideaal is, is dan ook aan te bevelen. 4.4 Groeisnelheid Bij het uitzaaien van een mengsel van groenbedekkers, treden bij de uitgroei de verschillende soorten in concurrentie met elkaar. De kennis van de verschillen in groeisnelheid en ontwikkelingscapaciteit van de groenbedekkers is belangrijk om een evenwichtig mengsel samen te stellen. Soorten die dominant zijn door hun snelle groei en ontwikkeling kunnen traaggroeiende soorten volledig wegconcurreren tijdens de groei. Het aanpassen van de zaaidichtheden kan het evenwicht tussen de verschillende componenten hierbij verbeteren. 4.5 Zaaitechniek Het uitzaaien van enkelvoudige groenbedekkers is vrij eenvoudig en dit zowel met courante nokkenradzaaimachine als met een gesofisticeerdere pneumatische zaaimachine. Eenmaal de juiste zaaidichtheid is ingesteld en de passende zaaidiepte bepaald kan er nog weinig fout lopen bij het uitzaaien. Bij mengsels - zeker bij verschillende groottes of vormen van zaden - is een afdraaiproef onontbeerlijk om de juiste zaaidichtheid te bepalen. Ook bij de zaaidiepte is vaak een keuze te maken. Sommige zaden kunnen ondiep gezaaid worden, terwijl andere diep genoeg in de grond moeten zitten om goed te kunnen kiemen. De zaaidiepte is dan vaak een 10

keuze van de minst schadelijke, waarbij je opteert voor die diepte die voor elke groenbedekker in het mengsel aanvaardbaar is. Bij problemen om gemengd uit te zaaien kan eventueel overwogen worden om het inzaaien te ontdubbelen in twee werkgangen. 4.6 Zaaidichtheid Eenmaal bepaald welke groenbedekkers in een mengsel uitgezaaid worden, moet er nog de onderlinge verhouding van de verschillende soorten bepaald worden en ook de uiteindelijke zaaidichtheid van het mengsel. Bij de samenstelling van het mengsel moeten steeds de minimale EAG-voorwaarden nageleefd worden, nl minstens twee verschillende soorten aan minimaal de helft van de vermelde zaaidichtheid. Deze minimale zaaidichtheden geven aan wat onder ideale omstandigheden voldoende is om tot een goed resultaat van de groenbedekker te komen. Zaai je al wat later uit of zijn de weersomstandigheden minder gunstig, verhoog de zaaidichtheid om tot een afdoende ontwikkeling te komen. Daarnaast moeten de eigenschappen van de groenbedekkers in rekening gebracht worden om tot een correcte verhouding in het mengsel te komen. Een snelgroeiende en sterk bedekkende soort wordt verhoudingsgewijs tot de andere component best verlaagd of omgekeerd voorzie de minder vlot ontwikkelende soort aan een ruimere zaaidichtheid in het mengsel. Mengsels van meerdere raaigrassen is mogelijk, bijvoorbeeld Engels en Italiaans gras. Wat niet mag, is bijvoorbeeld twee rassen Italiaans mengen of Westerwolds en Italiaans mengen en uitzaaien. Daarmee voldoe je niet aan de voorwaarden; Om als ecologisch aandachtsgebied te kunnen meetellen, mag het perceel met de groenbedekker geen gras als hoofdteelt hebben. Voor de graszaadteelt geldt er wel een uitzondering op die regel. Een dergelijk perceel moet je in de verzamelaanvraag aangeven met de bijkomende bestemming ZAA. Voor een goedgekeurd vermeerderingsperceel voor een grassoort die opgenomen is in de lijst, volstaat daarenboven de inzaai van minstens één andere gewassoort uit de lijst aan 50% van de aangegeven minimale zaaidichtheid om tot een toegelaten mengsel te komen. Een groenbedekker of vanggewas mag niet geoogst, noch begraasd worden tot de uiterste datum van de minimale aanhoudingsperiode. Daarna mag de groenbedekker geoogst, gemaaid of begraasd worden. Om de zaadvorming te voorkomen, is maaien of klepelen tijdens de aanhoudingsperiode wel toegestaan, voor zover de gehele plant niet vernietigd wordt. De groenbedekker mag in elk geval niet als hoofdteelt voor de volgende campagne gebruikt worden. Onder strikte voorwaarden kan een groenbedekker of vanggewas ook geoogst, gemaaid of begraasd worden tijdens de aanhoudingsperiode. Die voorwaarden zijn de volgende: o de groenbedekker kan voldoende vroeg ingezaaid worden, namelijk na een vroege oogst van de hoofdteelt. Zo heeft de groenbedekker bij gunstige klimatologische en agronomische omstandigheden de mogelijkheid om zich voldoende te ontwikkelen; o na het oogsten van de groenbedekker moet er wel nog voldoende gewas aanwezig blijven, zodat de groenbedekker in staat blijft zijn functies te vervullen, namelijk het zorgen voor: de opname van nutriënten uit het bodemprofiel; het bedekken van de bodem. 4.7 Voorbeelden mogelijke mengsels Uit ervaringen op demopercelen de voorbije jaren lijsten we de aandachtspunten van een aantal courante mengsels op. Een mengsel dat nogal wat uitgezaaid zal worden is gele mosterd samen met bladrammenas. Twee kruisbloemigen die een gelijkaardige vorm en grootte van de zaden hebben, maar waarbij de gele mosterd de snelste groeier is en ook een sterke concurrentie betekent voor bladrammenas. Minimaal moet het mengsel 5 kg gele mosterd en 6 kg bladrammenas bevatten per ha, maar om de bladrammenas extra ontwikkelingskansen te geven ten opzichte van de gele mosterd zal een verhouding van 5kg gele mosterd en 9 kg bladrammenas een evenwichtiger resultaat opleveren. 11

Twee grasachtigen mengen kan door Engels raaigras samen met Italiaans raaigras uit te zaaien elk aan minstens 15 kg/ha. Dit is eenvoudig te realiseren en is in functie van een maaisnede in het voorjaar een opportuniteit. Een ander grasachtig mengsel is Italiaans raaigras en Japanse haver. De Japanse haver is een stevige groeier, sneller dan het raaigras, maar is wel vorstgevoelig. Bij het mengen is het van belang om relatief iets meer Italiaans raaigras toe te voegen, zodat het stand houdt in de beginfase om dan na de winter te kunnen doorgroeien, nadat de Japanse haver afgestorven is. Een latere zaai eind september is ook mogelijk. Bladrammenas mengen met facelia levert goede resultaten op. Ondanks de trage start van facelia, groeit het snel door en houdt het evenwicht met bladrammenas. 4 kg facelia samen met 6 kg bladrammenas geeft bij vroege zaai (tot 2 de helft augustus) een goede ontwikkeling. Een andere combinatie van facelia is die met Japanse haver. Twee vorstgevoelige soorten, met wel grote verschillen in zaadgrootte en zaadvorm. Beide soorten houden elkaar goed in stand en zorgen voor een vlotte bedekking en goede groei. De minimumzaaidichtheid per ha van 4 kg facelia en 20 kg Japanse haver volstaat bij een vroege uitzaai. Een mengsel samenstellen met vlinderbloemigen als één van de componenten vraagt relatief grote hoeveelheden van die vlinderbloemige om een wezenlijk aandeel te bekomen. De trage groei en beperkte bedekkingsgraad in het najaar zijn hiervoor de reden. 4.8 Conclusie Het uitzaaien van mengsels van groenbedekkers verdient extra aandacht. Niet alleen moet je voldoen aan de voorwaarden bij de invulling van de 5% ecologisch aandachtsgebied, maar ook praktisch zijn er aandachtspunten. Bij het uitzaaien is een afdraaiproef een noodzaak, net als aandacht voor het ontmengen in de zaaimachine. Bij het samenstellen van mengsels hou je rekening met het zaaitijdstip en het doel van de groenbedekker. De specifieke groeieigenschappen van de groenbedekkers bepalen dan in welke mate ze meer of minder in het mengsel aanwezig zijn. 12

Regelgeving Vergroening EAG Groenbedekking 13

Groenbedekking checklist: 14

15

5 Demoveld 2017 5.1 Pittem 5.1.1 Perceelsgegevens Voorvrucht: aardappel Inzaai mengsels: 11/08/2017 Bodemanalyse: Op 11 augustus werd een bouwvooranalyse en profielanalyse uitgevoerd. De bodemvoorraad N was 149 kg nitraat/ha in de laag 0-90 cm. Deze situeerde zich voornamelijk in de toplaag: 0-30 cm: 108 kg nitraat/ha 30-60 cm: 26 kg nitraat/ha 60-90 cm: 15 kg nitraat/ha Bemesting na het hoofdgewas: Geen 5.1.2 Proefplan - 15 eigen mengsels samengesteld - 8 commerciële mengsels 16

Samengestelde mengsels Object Soort Hoeveelheid (kg/ha in verhouding) 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 Japanse haver + Alexandrijnse klaver LAAG 20 + 12,5 Japanse haver + Alexandrijnse klaver HOOG 30 + 20 Italiaans raaigras + alexandrijnse klaver LAAG 15 + 12,5 Italiaans raaigras + alexandrijnse klaver HOOG 22,5 + 20 Italiaans raaigras + engels raaigras LAAG 15 + 15 Italiaans raaigras + engels raaigras HOOG 22,5 + 22,5 Raapzaad + gele mosterd 2 + 10 Raapzaad + gele mosterd 2 + 5 Facelia + luzerne LAAG 4 + 10 Facelia + luzerne HOOG 6 + 14 Gele mosterd + japanse haver LAAG 5 + 30 Gele mosterd + japanse haver HOOG 8 + 40 bladrammenas + zomerhaver LAAG 6 + 50 bladrammenas + zomerhaver HOOG 8 + 70 16 Japanse haver + Phacelia + zonnebloem 35 + 4 + 1 24 Bruine mosterd 12 17

Commerciële mengsels Object Naam mengsel Zaadbedrijf Samenstelling Aanbevolen zaaidichtheid (kg/ha) 15 Nitrafix Limagrain Bladkool+bladraap 10 17 Matacelie AVEVE Gele mosterd + phacelia 12 tot 15 18 Jacelia AVEVE japanse haver + phacelia 30 tot 35 19 20 21 22 23 Blacelia Greencover Humus Greencover Gras - rogge Greencover Nema Late EAG Bieten/ granen AVEVE Bladrammenas + phacelia 12 Limagrain Zonnebloem + Gele Mosterd + J. Haver Limagrain Snijrogge + It. raaigras 65 Limagrain Gele Mosterd + J. Haver 25 AVEVE Gele mosterd + bladrammenas 20 tot 25 20 18

6 Bespreking per soort Volgende groenbedekkers worden frequent uitgezaaid op demonstratievelden: Italiaans raaigras, zomerhaver, Japanse haver, wikke, rogge, gele mosterd, bladrammenas, facelia, raapzaad, Alexandrijnse klaver, zonnebloem, zwaardherik. Onderstaand volgt een bespreking per soort, ingedeeld in de 3 grote categorieën: grasachtige, vlinderbloemige en bladrijke groenbedekkers. 6.1 Grasachtige groenbedekkers Deze groenbedekkers zorgen voor een homogene doorworteling en zijn daarom zeker aan te raden op hellende en slempgevoelige percelen. De beworteling van raaigrassen gaat dieper dan deze van andere grassoorten. Grassen kunnen uitgezaaid worden op alle gronden. Ze hebben allemaal een matig tot goede grondbedekking. 6.1.1 Italiaans raaigras (Lolium multiflorum) Italiaans raaigras kan men inzaaien als groenbedekker vanaf april tot begin oktober. Men geeft de voorkeur aan tetraploïde rassen. Deze worden gekenmerkt door een vlotte start, een betere groeiherneming na de winter (interessant voor de oogst van een eerste snede) en de vorming van een snel bedekkend en gezond gewas. Door de vorming van een graszode worden de onkruiden verstikt. De toe te passen zaaidichtheid bedraagt 25 tot 40 kg/ha, voornamelijk afhankelijk van zaaitijdstip. Italiaans raaigras is slechts weinig gevoelig voor vorst. In het voorjaar zal men meestal het gewas vernietigen met een herbicide. Daarnaast kan het gras ook gemaaid of beweid worden. Bij de teelt van gras als groenbedekker dient men rekening te houden met de aaltjespopulatie en het gevaar voor het optreden van kroonroest. Daarnaast bestaat er een grote kans op een toename van de slakkenpopulatie. Figuur 1. Zaden, zaailing en volgroeid gewas van Italiaans raaigras 19

6.1.2 Zomerhaver (Avena sativa) Zomerhaver is in feite een (zomer)graangewas dat in het voorjaar uitgezaaid wordt. Bij uitzaai in het najaar fungeert zomerhaver als groenbedekker. De uitzaai kan gebeuren tot in oktober. De zaaidichtheden kunnen nogal variëren in functie van tijdstip en omstandigheden (75-100 kg/ha bij vroege zaai en tot 130 kg/ha bij late zaai). Het kent een snelle begingroei en kan sterk uitgroeien. In tegenstelling tot Italiaans raaigras of snijrogge vertoont zomerhaver een bepaalde vorstgevoeligheid. Hierdoor verloopt het inwerken in het voorjaar vrij eenvoudig. Zomerhaver zorgt voor een goede doorworteling van de bodem, mede dankzij de snelle beginontwikkeling. Figuur 2. Zaadmengsel en volgroeid gewas van zomerhaver. 20

6.1.3 Japanse haver (Avena strigosa) Japanse haver, geteeld als groenbedekker, kan uitgezaaid worden vanaf juli tot eind september. Afhankelijk van het tijdstip van de zaai worden verschillende zaaidichtheden toegepast (nl. 40 tot 70 kg/ha). Vanwege de snelle start en de goede bodembedekking is het gewas sterk onkruid-onderdrukkend. Japanse haver ontwikkelt zich in quasi alle (weers-)omstandigheden. Japanse haver zou een onderdrukkende werking hebben voor het wortellesieaaltje Pratylenchus penetrans en kan daarom een alternatief voor tagetes vormen. In tegenstelling tot tagetes kan Japanse haver later ingezaaid worden, waardoor hij beter inpasbaar is in het teeltplan. De plant heeft een hoog opbrengstvermogen en een sterke impact op de opname van reststikstof. Japanse haver is vorstgevoelig. Na het afsterven is er nog altijd een goede bodembedekking. Inwerken van de strooisellaag na de winter levert weinig problemen op. Figuur 3. Zaden, zaailing en volgroeid gewas van Japanse haver 21

6.1.4 Snijrogge (Secale cereale) Rogge kan ingezaaid worden vanaf augustus tot eind oktober. Het wordt daarom veel toegepast na gewassen die laat het veld verlaten. De zaaidichtheid bedraagt 75-100 kg/ha tot 150 kg/ha bij late zaai. Onkruiden vormen weinig problemen. De vezelige wortels zorgen voor een zeer goede doorworteling van de bouwvoor. Meestal gaat de voorkeur naar winterrogge. Deze kan later worden gezaaid en is niet vorstgevoelig. Na de winter is tijdig onderwerken aanbevolen vanwege het sterk onttrekken van water aan de bodem (minder watervoorraad voor het volggewas) en het vlug doorschieten van het gewas in het voorjaar. Een andere manier is een chemische bestrijding of maaien gecombineerd met onderwerken. Het maaisel kan eventueel dienen als groenvoeder. Rogge is geen goede groenbedekker vanuit aaltjesoogpunt. Er kunnen ook hoge dichtheden slakken opgebouwd worden. Door zijn sterke groeikracht in het najaar zijn combinaties met rogge moeilijk. In een uitgezaaid mengsel zal door de sterke concurrentiekracht van rogge er maar weinig ontwikkeling zijn van de andere component in het mengsel. Figuur 4. Zaden, zaailing en volgroeid gewas van snijrogge 22

6.2 Vlinderbloemige groenbedekkers 6.2.1 Wikke (Vicia sativa) Wikke behoort tot de vlinderbloemigen en legt dus stikstof vast uit de lucht via Rhizobiumbacteriën in de wortelknolletjes. Zodoende moet er weinig tot geen stikstofbemesting gebeuren. Alleen gezaaid in een stoppel die stikstof vastlegt, is een startgift van 25 tot 30 kg aan te bevelen. Doordat wikke de grond verrijkt met stikstof heeft het een gunstige invloed op de vertering van organische stof en speciaal de vertering van een graszode. Wikke is een N-rijk gewas dat na onderploegen een aanzienlijke hoeveelheid stikstof kan leveren aan het volggewas. Omdat het echter een makkelijk vergankelijk gewas is (lage C/N verhouding) komt de vertering snel op gang. Hierdoor bestaat de kans dat een gedeelte van de stikstof uit het gewas al tijdens de winter en het vroege voorjaar vrijkomt en verloren gaat. Wikke kan tot eind augustus gezaaid worden; het beste zaaitijdstip is juli. Het zaaibed bij wikke dient vrij fijn te zijn. Het zaad heeft veel vocht nodig om te kunnen kiemen en moet daarom voldoende diep (2-5 cm) gezaaid worden in een voldoende vochtig zaaibed. De zaaizaadhoeveelheid bedraagt, afhankelijk van de zaadgrootte, 90 tot 125 kg/ha. Net gekiemde wikke heeft weinig concurrentievermogen; een wat ouder gewas is echter wel een goede onkruidonderdrukker doordat er een sterk samenhangend gewas ontwikkeld wordt. Als er wortelonkruiden in de grond voorkomen kan beter geen wikke worden geteeld. Als waardplant voor aaltjes is voederwikke de minst negatieve onder de vlinderbloemigen. Het is geen waardplant voor Meloidogyne chitwoodi en een slechte waardplant voor Trichodoriden. Helaas is de keerzijde dat Pratylenchus penetrans onder voederwikke zich extreem kan vermeerderen. Verder is wikke een goede waardplant voor het erwtencysteaaltje. Figuur 5. Zaden, zaailing en volgroeid gewas van wikke 23

6.2.2 Klaver (Trifolium) Rode klaver wordt bij voorkeur uiterlijk tot half augustus gezaaid aan 20 kg/ha. Rode klaver groeit sneller dan witte klaver en kan gebruikt worden als onderzaai maar de kans dat deze te hoog uitgroeit is groot. Rode klaver is redelijk wintervast. Witte klaver is een rustige groeier die veel gebruikt wordt als onderzaai in een graangewas. Witte klaver kan, voor een voldoende ontwikkeling in het najaar, tot begin augustus gezaaid worden en kan daarom alleen bij heel vroege stoppelzaai gebruikt worden. De zaaidichtheid bedraagt 5 10 kg/ha. Een belangrijke troef is dat witte klaver bovengronds uitloopt en zo ook bij een dunne stand het volledige perceel koloniseert. Er is een groot verschil in groeikracht en winterhardheid tussen de verschillende rassen. Alexandrijnse klaver is een snelle groeier maar niet geschikt voor onderzaai. Niettemin wordt deze vaak toegepast in mengsels met andere soorten groenbedekkers. Deze klaver kunt u zaaien tot eind augustus aan 25 tot 40 kg/ha. Het gewas is vorstgevoelig. Alexandrijnse klaver heeft een goede beworteling als hij vroeg gezaaid wordt. Inkarnaatklaver heeft een trage jeugdgroei en zeer slechte onkruidonderdrukking. Daarom is deze soort vooral toepasbaar in mengsels. Inkarnaatklaver is winterhard en kan in het voorjaar snel hergroeien. Deze klaver kunt u zaaien tot eind september aan 25 tot 40 kg/ha. Figuur 6. Zaden, zaailing en volgroeid gewas van Alexandrijnse klaver 24

6.3 Bladrijke groenbedekkers 6.3.1 Facelia (Phacelia tanacetifolia) Facelia behoort tot de bosliefjesfamilie en is zeer populair als groenbedekker, voornamelijk in rotaties met groentegewassen. Dit gewas kan uitgezaaid worden vanaf april tot half augustus. Tot aan het vierdebladstadium is de groei eerder langzaam. Daarna vormt de stengel zich en gaat de ontwikkeling stormachtig met een snelle bodembedekking tot gevolg. Hierdoor zullen de opkomende onkruiden snel verstikken. De vooropgestelde zaaidichtheid bedraagt 8 tot 12 kg/ha. Het zaad mag niet te diep komen te liggen maar moet wel goed bedekt worden. Een fijnkruimelig zaaibed en het gebruik van een aandrukrol is aan te raden. De doorworteling van de bovenste laag is behoorlijk intensief. Bij een heel vroege zaai kan opslag in de volgteelt voorkomen worden door het gewas tijdig te rollen. Hierdoor sterft het gewas af, maar blijft de bodem toch nog bedekt. Facelia is zeer vorstgevoelig en vriest bij het begin van de winter volledig af. Onderwerken in het voorjaar vormt daarom weinig problemen. Daarnaast is het gewas ook geliefd door de bijenhouders vanwege de productie van zeer veel nectar. Door de inzaai van perceelranden met facelia worden de natuurlijke vijanden van bladluizen en andere schadeverwekkers op het perceel bevorderd. Figuur 7. Zaden en volgroeid gewas van Facelia 25

6.3.2 Gele mosterd (Sinapis alba) Gele mosterd is de laatste jaren de meest gezaaide groenbedekker in de Benelux. Omdat gele mosterd vrijwel uitsluitend na 1 augustus gezaaid wordt, mag er van bestrijding van bietencystenaaltje niet veel verwacht worden. Gele mosterd kan later gezaaid worden dan bladrammenas, nl. tot begin-half september. Als zomergewas op braakpercelen is gele mosterd niet geschikt. Het gewas komt namelijk te snel in bloei en vertoont geen hergroei na maaien. Voor gele mosterd wordt een zaaidichtheid van 10 à 20 kg/ha aangeraden afhankelijk van zaaitijdstip en weersomstandigheden. Vanwege de snelle beginontwikkeling en goede bodembedekking krijgen onkruiden weinig kans. Gele mosterd bezit een penwortel die zich niet verdikt. Het onderwerken na de winter vormt weinig problemen. Het gewas vervriest gemakkelijk en is dan ook volledig afgestorven na de winter. Figuur 8: Zaden, zaailing en volgroeid gewas van Gele mosterd. Gele mosterd 26

6.3.3 Bladrammenas (Raphanus sativus) Bladrammenas kan uitgezaaid worden tot eind augustus. Meestal gaat men laatbloeiende en vorstgevoelige rassen toepassen. Dit om problemen met opslag in de volgteelt te vermijden. Men kan een onderscheid maken tussen een vroege en een late zaai. Onder een vroege zaai verstaan we een zaaidatum vóór 1 augustus. Deze is vooral bedoeld om naast bodembedekking nog enige bestrijding van bietencystenaaltje te hebben. Bij een latere zaai is de bodemtemperatuur reeds te laag. Bij een vroege zaai zal het gewas gemaaid dienen te worden wanneer het gewas voor 70% in bloei staat. De zaaidichtheid van bladrammenas bedraagt 12-20 kg/ha. Vanwege de snelle ontwikkeling en de vorming van een hoog gewas krijgen probleemonkruiden weinig kans om zich te ontwikkelen. Bladrammenas wordt gekenmerkt door een diepe penwortel die de bodem openbreekt en welke zorgt voor een goede doorlaatbaarheid. Op slempgevoelige percelen wordt bladrammenas minder toegepast vanwege de beperkte samenhang van de bodem. In vergelijking met grasachtigen is de doorworteling van de (bovenste) bodemlaag heel wat minder. Bladrammenas is iets minder gevoelig voor vorst dan gele mosterd. Na een strenge winter is het gewas volledig afgestorven. Hierdoor ondervindt het onderwerken slechts weinig problemen. Tijdens een zachte winter vervriest het gewas niet. Figuur 9: Zaden, zaailing en volgroeid gewas van bladrammenas. Bladrammenas 27

6.3.4 Raapzaad (Brassica rapa subsp. Oleifera) Raapzaad lijkt op koolzaad. Het koolzaad bloeit echter iets later, en is hiervan ook te onderscheiden doordat bij het koolzaad de knoppen van de ongeopende bloemen hoger zitten dan de bloemen, terwijl bij het raapzaad de bloemen de knoppen bedekken. Raapzaad (ook bladkool genoemd) kan een werking tegen aaltjes hebben omdat de plant isothiocyanaten bevat. De betreffende isothiocyanaten zijn niet vluchtig. Een goede verdeling door de grond is daarom zeer belangrijk voor de effectiviteit. Figuur 10. Zaden van raapzaad 6.3.5 Zonnebloem (Helianthus annuus) Zonnebloemen kunnen ingezaaid worden als groenbedekker. Deze fors uitgroeiende planten hebben een redelijke wortelontwikkeling en zorgen door hun koolstofrijke structuur voor een goede aanvoer van organische stof. Zonnebloemen vriezen kapot tijdens de winter en zijn daardoor makkelijker in te werken na een vorstperiode tijdens de winter. Figuur 11. Zaden van zonnebloem 28

6.3.6 Zwaardherik (Eruca vesicaria) Zwaardherik wordt vaak ingezet in mengsels voor biofumigatie. Naast de interesse voor biofumigatie blends staat de laatste jaren ook een variëteit van zwaardherik in de belangstelling vanwege de hoge gehaltes glucosinolaten in de plant. Enkele bedrijven brengen een variëteit op de markt onder de productnaam Nemat. Zwaardherik is familie van de cruciferen en van de slasoort rucola. Vanwege de relatie met cruciferen is zwaardherik waarschijnlijk een goede waardplant voor knolvoet en Sclerotinia. Zwaardherik heeft tijdens de groeifase een lokkend en dodend effect op een aantal wortelknobbelaaltjes en cysteaaltjes. De zwaardherik variëteit Trio heeft resistentie tegen bietencysteaaltjes, M. chitwoodi en M. hapla. Bij zwaardherik zitten de glucosinolaten vooral in de wortels van de planten. Zodra o.a. nematoden de wortel aanprikken en de cellen beschadigen, treedt de reactie met het enzym myrosinase in werking. Hierdoor zouden aaltjes direct en zeer lokaal bestreden kunnen worden. Ook bij de vertering van de wortels zal vermoedelijk isothiocyanaat gevormd worden. Figuur 12. Zaden van zwaardherik 29

7 Voornaamste mengsels 1. Japanse haver en Alexandrijnse klaver 2. Bladrammenas en Japanse haver 3. Gele Mosterd en Japanse haver 30

4. Facelia + Japanse haver 5. Raapzaad + gele mosterd 6. Zomerhaver + gele mosterd 31

7. Bladrammenas + gele mosterd 8. Facelia + bladrammenas 9. Zonnebloem + bladrammenas 32

10. Italiaans raaigras + Engels raaigras Italiaans raaigras Engels raaigras 11. Italiaans raaigras + inkarnaatklaver 12. Facelia + inkarnaatklaver 33

8 Wat kost het inzaaien van een groenbedekker? 8.1 Zaaizaad In Tabel 1: Richtinggevende gemiddelde kostprijs zaaizaad (zomer 2016) vind je een overzicht van de richtinggevende gemiddelde prijs/kg voor zaaizaad van groenbedekkers. Met betrekking tot de verschillende zaaidichtheden die vorige jaren op de demovelden werden toegepast, hebben we een prijs per hectare berekend. Tabel 1: Richtinggevende gemiddelde kostprijs zaaizaad (zomer 2016) Soort Aaltjeswerking/ Samenstelling Prijs/kg Zaaidichtheid (kg/ha) Prijs/ha Relatieve kostprijs/ha (facelia = 100 %) Facelia - 8,5 8 68 100 Gele mosterd reducerend 2,4 10 24 35 Bladrammenas reducerend 4 12 48 71 multiresistent 6 12 72 106 bladkool - 4,15 8 33 49 zwaardherik 10 6 60 88 Wikke - 1,6 90 144 212 Alexendrijnse klaver - 4,5 25 113 165 Italiaans raaigras - 1,6 30 48 71 Snijrogge - 0,7 100 70 103 Japanse haver - 1,95 40 78 115 Zomerhaver 0,8 100 80 118 Jap haver + bladrammenas (80/20) Jap haver + facelia 84/16 Bladrammenas + facelia (60/40) gele mosterd + raapzaad (80/20) zonnebloem + facelia (66/33) italiaans + engels raaigras (50/50) 24+6kg 2,5 30 75 110 21+4kg 3,25 25 81 119 6+4 5,8 10 58 85 6+1,5 2,6 7,5 20 29 10+5 5 15 75 110 15+15 2,4 30 72 106 jap haver + alex klav 20+12,5 32,5 95,25 140 jap haver + it raaigras 20+15 35 63 93 it raaigras + alex 15+12,5 27,5 80,25 118 klaver zonnebloem + jap 10+20 30 71,5 105 haver zwaardherik + 3+6 9 66 97 bladrammenas facelia + alex klaver 4+12,5 16,5 90,25 133 34

8.2 Grondbewerking Na de oogst van het hoofdgewas is een oppervlakkige bewerking van de bodem voor het zaaien reeds voldoende. Bewerking en zaaien kan ook in één werkgang gebeuren. Dit kan met bv. een cultivator in combinatie met een zaaimachine. Bij inzaai van een groenbedekker wordt meestal niet-kerende bodembewerking toegepast. Bij deze methode wordt de grond niet-kerend bewerkt met behulp van een erosieploeg, een grondbreker, een cultivator, Hierbij worden de gewasresten slechts lichtjes ondergewerkt en blijven ze in de bovenste bodemlaag aanwezig. De aanwezige resten beschermen de bodem tegen de erosieve werking van regendruppels en afstromend water. Na het zaaien, tot het onderwerken, is het perceel in winterrust en vraagt het weinig aandacht. 9 Vernietigen groenbedekkers In het voorjaar zullen, in bepaalde gevallen, de gewasresten eerst verkleind dienen te worden. Meestal zijn de groenbedekkers reeds door de vorst afgestorven tijdens de winter en vormt het onderwerken weinig problemen. Er zijn vandaag de dag heel wat mogelijkheden om groenbedekkers machinaal te vernietigen. Een doordacht gebruik van groenbedekkers in aanvulling met de juiste methode van vernietiging en daarbij rekening houdende met de aangehouden bedrijfsvoering dient problemen zoals opslag in de volgteelt, verstopping van machines, e.d. te vermijden. Veel van de machines zijn zo ontwikkeld dat ze ook een groene massa kunnen inwerken. 35

9.1 Schijveneg De schijveneg wordt gebruikt voor het oppervlakkig vernietigen van gewasresten en verkruimelen van de toplaag van de bodem. Op dit toestel zitten er geen tanden maar ronde schijven. Achter de schijven zit vaak nog een verkruimelrol of aandrukrol. Met de schijveneg dient aan een voldoende hoge snelheid gereden te worden (minstens 10 km/u) om een goede onderwerking van gewasresten te bekomen. De bodem blijft luchtig achter zonder een al te grote verkleining van de bodemdeeltjes. Over het algemeen kan een schijveneg tot maximaal 15 cm diep werken. Eveneens kan een schijveneg in lichte en middelzware grond gebruikt worden als zaaibedbereiding voor zaaien in de stoppel of na het ploegen. De schijveneg is de ideale machine voor zowel de ondiepe als de intensief vermengende stoppelbewerking. Ze is universeel inzetbaar, ook voor zaaibedbereidingen, het zaaien van tussengewassen en inwerken van mest. Foto 3: Vernietiging groenbedekker met schijveneg. 9.2 Klepelmaaier Een maaier wordt gebruikt in het voorjaar om voorafgaand aan het ploegen of directzaai de groenbedekker te vernietigen. Door het verhakselen ontstaan kleine stukjes gewasresten die gelijkmatig over de werkgang worden verdeeld en die de vertering zullen bespoedigen. Daarnaast vormt het maaien af en toe de noodoplossing om opslag in de volgteelt te vermijden indien er zaadvorming optreedt in het najaar. In bepaalde gevallen (vb. gele mosterd) is er na het maaien geen of slechts beperkte kans op hergroei van de groenbedekker. Na het maaien kan de groenbedekker zonder problemen worden ingewerkt. Door het maaien gebeurd er een oppervlakkige vernietiging van gewas zonder de bodem te bewerken. 9.2.1 Randenmaaier Sinds 2014 zijn er voor het beheer van land- en tuinbouwpercelen langs geklasseerde waterlopen extra regels opgenomen in de randvoorwaarden van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid. Daardoor moeten landbouwers veel meer aandacht hebben voor de waterloop en het beheer van bufferstroken. Aangezien dat in de praktijk niet zo vanzelfsprekend bieden Inagro en het Agrobeheercentrum Eco² samen met de Provincie West-Vlaanderen nu een oplossing aan. 36

Verstrengde wetgeving noodzaakt een alternatief beheer In de praktijk maakt die regelgeving het benutten van de laatste meter langs de waterloop voor land- en tuinbouwteelten onmogelijk. Vroeger grepen landbouwers soms nog terug naar het ploegen van deze bufferzones of het gebruik van herbiciden om bermvegetaties te beheren. Nu is dat niet langer mogelijk. Ervaringen in het verleden tonen aan dat niet ingrijpen ook geen optie is, aangezien de perceelsranden dan verruigen, met ongewenste onkruiden en struikgroei als gevolg. Maar hoe kan de bufferzone dan wel beheerd worden? Op die vraag willen Inagro, het Agrobeheercentrum en de Provincie West-Vlaanderen een antwoord geven via het Leaderproject Randenmaaier, samen aan de slag. Een gecoördineerd beheer met een randenmaaier moet een praktische oplossing brengen. Maaien met afvoer is namelijk de enige oplossing die op termijn resulteert in een goed ontwikkelde vegetatie en het vermijden van probleemonkruiden. Daarvoor werd vanuit het Leaderproject een aangepaste klepelmaaier aangekocht. De maaier is veelzijdig in gebruik en kan afhankelijk van de teelt in het voorjaar of later, na de oogst ingezet worden. Hij biedt eveneens de mogelijkheid om maaisel op de akker te blazen waar het verdroogt of wordt ondergewerkt, maar het kan eventueel ook gewoon op de rand blijven liggen. De randenmaaier zal via het leaderproject op vraag van de landbouwers ingezet worden op percelen in de gemeenten Beernem, Ruiselede, Wingene en Oostkamp. Dankzij de financiële steun vanuit het Leader project, de betrokken gemeenten en de provincie West-Vlaanderen kan de kostprijs tijdens de duur van het project beperkt worden. Tijdens de projectfase wordt er een kostprijs aangerekend van 40 /uur. Deze prijs omvat alle kosten voor de maaier en de bediening ervan. Daarnaast wordt er ook een aanrijvergoeding van 15 per dossier gerekend. Geïnteresseerde landbouwers kunnen zich inschrijven via de website www.randenmaaier.be Meer info: Agrobeheercentrum Eco²: T 0470/36 31 01 E randenmaaier@agrobeheercentrum.be Inagro T 051/27 33 82 E pieter.verdonckt@inagro.be Website: www.randenmaaier.be 37

9.3 Roller-crimper De vernietiging van nuttige groenbedekkers vergt soms een energieverslindende mechanische bewerking of het gebruik van chemicaliën bij niet-vorstgevoelige types, wat het leefmilieu niet ten goede komt. De roller-crimper techniek biedt in dit opzicht een duurzamer agro-ecologisch beheer van groenbedekkers. De roller-crimper knakt en walst de groenbedekker plat in het bloeistadium. Foto 4. Vernietigen van groenbedekker via roller-crimper (bron: ILVO) 9.3.1 De techniek achter de roller-crimper? De roller-crimper van ILVO heeft een werkbreedte van drie meter. De snijprofielen zijn in een visgraat gemonteerd. Per meter werkbreedte is minimum 400 kg gewicht nodig. De rol kan gevuld worden met vloeistof. Het volledige toestel kan op de hefinrichting vooraan of achteraan de trekker worden geplaatst en rolt op het eigen gewicht. Na de doorgang van dit toestel kan er gezaaid en geplant worden onder een deklaag gevormd door een afstervende groenbedekker. De deklaag beschermt naderhand de bodem tegen erosie, wat vooral interessant is voor hellende percelen. Hergroei van de groenbedekker is na de bewerking onmogelijk, tenminste wanneer de planten voldoende ontwikkeld waren, want de deklaag moet dik genoeg zijn om onkruid te kunnen onderdrukken. 38

Zaaien of planten na gebruik van een roller-crimper vergt een aangepaste plant- of zaaitechniek. De machines dienen uitgerust te zijn met schijven die een snede aanbrengen in de mulchlaag en met gepaste elementen onder een voldoende gewicht om de plant- of zaaigeul te dichten. Technieken of methodes van bemesting dienen ook afgestemd te worden op het gebruik van de roller-crimper. 9.3.2 Europese verwachtingen? De Europese onderzoekspartners in het project SOILVEG 1 (een Europees project gericht op de biologische groenteteelt) en de betrokken praktijkmensen verwachten veel van de combinatie groenbedekkers - roller-crimper. De nieuwe praktijk kan leiden tot een toename van de ziekteweerbaarheid van de bodem, een reductie in het gebruik van fossiele brandstoffen, een algemene verbetering van de bodemkwaliteit en een vermindering van de nutriëntenverliezen en broeikasgasemissies. Al deze effecten worden de komende jaren gedetailleerd in kaart gebracht. Daarnaast worden uiteraard ook de opbrengst en de kwaliteit van de groenten nauwlettend opgevolgd. Tijdens verschillende veldexperimenten wordt de werking van de rollercrimper vergeleken met de traditionele manier om groenbedekkers in te werken. De roller-crimper heeft een veelbelovende voorgeschiedenis. In de Noord-Amerikaanse akkerbouw is ervaring opgedaan in maïs-soja rotaties. De maïs krijgt vooraf een vlinderbloemige groenbedekker. Aan de soja gaat rogge vooraf. In Italië werd de techniek al toegepast in de groenteteelt, met courgette als hoofdteelt. 1 SOILVEG-project http://coreorganicplus.org/research-projects/soilveg/ 39

Spuittechniek 40

Gebruik driftreducerende doppen verplicht! Nood aan nieuwe spuitdoppen? Binnenkort controle door uw OCI? Koop driftreducerende doppen! Sinds 1 januari 2017 zijn minimaal 50% driftreducerende doppen immers verplicht in kader van IPM. Problematiek Gewasbeschermingsmiddelen kunnen via drift in de waterlopen, op naburige percelen of in de akkerranden terechtkomen. Daar kunnen ze zorgen voor schade aan gewassen, kleine organismen en het waterleven. Om drift te vermijden zijn driftreducerende doppen essentieel. Daarom werd het gebruik van minimaal 50 % driftreducerende doppen of 50% driftreducerende technieken vanaf 1 januari 2017 opgenomen als verplichting in IPM. Wat zijn driftreducerende doppen Driftreducerende doppen zijn doppen die grotere druppels produceren. Hoe groter de druppels, hoe zwaarder deze zijn en hoe minder kans ze hebben om meegenomen te worden door de wind, weg te driften. Naargelang de grootte van de druppels worden de doppen ingedeeld in 4 driftreductieklassen. Niet-driftreducerende doppen worden als 0% geclassificeerd. Verder kunnen driftreducerende doppen nog geclassificeerd worden als 50%, 75% of 90% driftreducerend. Deze classificatie gebeurt op basis van wetenschappelijk onderzoek waarbij het druppelgroottespectrum van een dop wordt gemeten in een labo bij een werkdruk van 3 bar. In de praktijk spreken we van 2 grote types driftreducerende doppen. Een eerste groep zijn de driftreducerende kamerspleetdoppen. Deze doppen zien er net als de gewone standaard spleetdoppen uit, maar door een kleine wijziging binnenin de dop worden grotere druppels gevormd. Voorbeelden erkende doppen zijn: Albuz ADI, Hardi LD, Lechler AD, Teejet DG, en andere. Normaal zijn deze doppen 50% driftreducerend, maar afhankelijk van uw dopgrootte (dit bepaald uw debiet l/ha) kunnen deze doppen ook ingedeeld zijn in de 75% of 90% driftreductieklasse. 41

Figuur 13 Voorbeeld driftreducerende kamerspleetdop Een tweede grote groep zijn de luchtmengdoppen. Hierbij zijn heel veel verschillende uitvoeringen mogelijk, maar het principe is steeds hetzelfde. Samen met de vloeistofstroom wordt via een opening (gaatje, spleetje, enz.) ook lucht aangezogen binnenin de dop. Hierdoor worden grote luchtbellen gevormd met daarin vele kleinere vloeistofdruppels. Deze zware luchtbellen zijn bijgevolg weinig driftgevoelig. De druppels spatten uiteen in vele kleinere druppels op het gewas zodat toch een goede bedekking bekomen wordt. Voorbeelden erkende luchtmengdoppen zijn: Agrotop TD, Airmix, Albuz AVI,CVI, Hardi minidrift, Hypro GA, Lechler ID, IDK Teejet AI, AIXR, enz. Luchtmengdoppen met kleinere debieten zijn al snel 50% driftreducerend, de grotere luchtmengdoppen met grotere debieten halen ook gemakkelijk de 75% tot 90% driftreductieklasse. Figuur 14 Luchtbel gevuld met vloeistofdruppels Figuur 15 Voorbeelden luchtmengdoppen 42

Erkende driftreducerende doppen in Vlaanderen Heel belangrijk is de lijst met driftreducerende doppen die in Vlaanderen erkend zijn. Voor de meest recente versie van deze lijst wordt op het internet verwezen naar volgende link http://fytoweb.be/nl/nieuws/aangepaste-lijst-driftreducerend-materiaal (vanaf pagina 17 in brochure) of op de IPM richtlijnen checklist (http://lv.vlaanderen.be/nl/voorlichtinginfo/publicaties/praktijkgidsen/praktijkgids-gewasbescherming) Enkel de doppen die vermeld worden op deze lijst zijn erkend als minimum 50% driftreducerende doppen!! Alle andere doppen zijn als 0% erkend voor de wetgeving!! Binnen deze brochure wordt de lijst weergegeven zoals die geldt op 01/09/2017. Voor de meest recente lijst wordt verwezen naar bovenstaande linken. Controle? Het gebruik van minimum 50% driftreducerende doppen is een verplichting (major) i.k.v. IPMwetgeving. Dit wordt gecontroleerd door jouw OCI, onafhankelijk Controle Instantie, in kader van uw certificering (bijv. vegaplan, codiplan, globalgap, sectorgids, enz.). Het gebruik van driftreducerende doppen wordt dus voorlopig niet door de keuring van spuittoestellen gecontroleerd! Bent u nog niet in orde tijdens de controle, dan krijgt u de tijd om u binnen een periode van maximum 1 maand (afhankelijk wanneer uw certificaat vervalt) in orde te stellen. Bijkomend voordeel Voor heel wat middelen moet een product specifieke bufferzone worden gerespecteerd langs waterlopen. Deze product specifieke bufferzone staat vermeld op het productetiket, op de inagro gewasbeschermingsapp en op fytoweb. Door het gebruik van minimum 50% driftreducerende doppen of technieken mag de bufferzone op het etiket gereduceerd worden op basis van onderstaande tabel. Bufferzone van 2m 5m 10m 20m Klassieke techniek 50% 75% 90% Klassiek (0%) 2m 5m 10m 20m 30m 40m 200m 50% 1m 2m 5m 10m 20m 30m 40m 75% 1m 2m 2m 5m 10m 20m 30m 90% 1m 1m 1m 1m 5m 10m 20m Meer info: Ellen.pauwelyn@inagro.be Tel. 051 27.32.90 43

44

45

46

Erosie

Erosie bestrijden ook voor jou belangrijk Erosie kan heel wat hinder met zich meebrengen. Bij hevige regenval kan de bodem dergelijke grote hoeveelheden water vaak niet slikken op korte tijd. De impact van de regendruppels zorgt ervoor dat bodemdeeltje loskomen en meegevoerd worden met het afstromende water. De hinder van erosie is heel divers. Om te beginnen is er hinder voor de landbouwer zelf. Op korte termijn speelt de landbouwer kostbare grondstoffen kwijt. Zaaigoed, plantgoed, meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen worden gewoon meegesleurd en worden niet meer benut op het perceel. Ook jonge plantjes die onderaan het perceel bedolven geraken door afstromend sediment betekenen een verlies voor de landbouwer. Bij extreme erosie doet zich bijkomend het probleem voor dat er kunnen moeilijkheden optreden bij het bewerken van de bodem. Geulen van meer dan 30 cm diep en 30 cm breed zijn niet ondenkbaar op Vlaamse percelen. Bij dergelijke geulvorming is bodembewerking een standaard bodembewerking ook niet altijd evident. Op lange termijn zijn er voor de landbouwer problemen met de bodemkwaliteit. De grond die afspoelt is uiteraard de beste en meest vruchtbare grond die het rijkst is aan organische stof. Het is dus in het belang van de landbouwer zelf dat de grond ter plaatse blijft. Maar ook de maatschappij kan heel wat hinder ondervinden door erosie. Zo kunnen de afgespoelde deeltjes zich afzetten in waterlopen waardoor de waterloop een deel van haar capaciteit verliest. Hierdoor moeten de waterlopen vaker geruimd worden en brengt dit dus een extra kost mee. Dit is ook het geval indien de wegen moeten gereinigd worden door modder op de weg. Gelukkig kan erosie op verschillende manieren bestreden worden. Dit kan door het toepassen van erosiebeperkende teelttechnieken of door het realiseren van kleinschalige erosiebestrijdende realisaties. In de eerste plaats kan gebruik gemaakt worden van erosiebeperkende teelttechnieken. Zo kan men de bodem bedekken met groenbedekkers, niet-kerende bodembewerking, contourbewerking of directe inzaai toepassen. Op die manier wordt de impact van de neerslag gereduceerd en wordt het afstromende water afgeremd. Een andere teelttechniek om erosie tegen te gaan is het aanleggen van aardappeldrempeltjes. Aardappelen zijn een erg erosiegevoelige teelt, maar door het aanleggen van drempeltjes tussen de ruggen wordt het afstromende water afgeremd en krijgt het de kans om ter plaatse snel te infiltreren. Er bestaan reeds verschillende types machines voor het aanleggen van aardappeldrempeltjes. Maar ook voor andere ruggenteelten kunnen drempeltjes voor een oplossing zorgen. Een andere mogelijkheid bij deze teelt is dat er tussen de ruggen een tandbewerking plaatsvindt in droge omstandigheden. Op die manier kan het water veel gemakkelijker infiltreren.

Indien de erosieproblematiek groter is kunnen ook maatregelen aan de rand van het perceel genomen worden. Deze zijn vooral geschikt voor kritieke punten. Voorbeelden van maatregelen zijn een grasstrook, een aarden dam, een erosiepoel, een haag, een buffergracht, een houtkanten of dammen uit plantaardig materiaal. Deze dammen hebben een filterende werking. De meegevoerde bodemdeeltjes worden tegengehouden terwijl het water vertraagd door de dam sijpelt. Door dit vertragend effect worden veel minder bodemdeeltjes meegesleurd en kan het water sneller infiltreren. Wetgeving en subsidies Er zijn enkele mogelijkheden om steun te ontvangen voor erosiebestrijding, maar er zijn in bepaalde gevallen ook enkele verplichtingen onder de vorm van randvoorwaarden. De randvoorwaarden gelden nog steeds enkel op rode en paarse percelen (hoog en zeer hoog erosiegevoelige percelen). Concreet worden de gewassen opgedeeld in 4 teeltcategorieën: Teelten die het jaar rond een volledige bedekking van de bodem bieden Teelten ingezaaid vóór 1 januari Teelten ingezaaid na 1 januari Meerjarige teelten Afhankelijk van het perceel en de categorie worden 1 of meerdere verplichtingen opgelegd. Deze kunnen gekozen worden uit 1 of meerdere keuzepakketten. Er zijn 4 keuzepakketten: Basispakket: bodembedekking in de winter Keuzepakket bufferstrook: het aanleggen van diverse graszones en plantaardige dammen Keuzepakket teelttechnische maatregelen: teeltaanpassingen zoals niet-kerende bodembewerking, strip-till, aardappeldrempeltjes, Keuzepakket structurele erosiebestrijdingswerken: permanente maatregelen zoals aarden dammen en bufferbekken

In de tabel staat wanneer je aan welke voorwaarden je moet voldoen. Teeltcategorie Rode percelen Paarse percelen Teelten die het jaar rond de bodem bedekken. Teelten ingezaaid vóór 1 januari (wintertarwe, wintergerst, koolzaad...i Teelten ingezaaid na 1 januari (aardappelen, suikerbieten, zomergranen, maïs, groenten,...) Meerjarige teelten (fruitteelt, boomkwekerij...) Basispakket of keuzepakket bufferstroken of keuzepakket teelttechnische maatregelen Basispakket + keuzepakket bufferstroken of keuzepakket teelttechnische maatregelen Minstens 80% bodembedekking door de teelt + gras of andere waterdoorlatende bodembekking of keuzepakket bufferstroken of Keuzepakket structurele erosiebestrijdingswerken Verbod om blijvend grasland om te zetten naar akkerland, met uitzondering van grasland aangelegd in uitvoering van een beheersovereenkomst of erosiebesluit van de Vlaamse regering Basispakket + keuzepakket bufferstroken of keuzepakket teelttechnische maatregelen Basispakket + keuzepakket bufferstroken + keuzepakket teelttechnische maatregelen Minstens 80% bodembedekking door de teelt + gras of andere waterdoorlatende bodembedekking of Basispakket + keuzepakket structurele erosiebestrijdingswerken Keuzepakket structurele erosiebestrijdingswerken Naast deze verplichtingen zijn er dus ook mogelijkheden om steun te ontvangen voor genomen maatregelen. Dit kan onder de vorm van beheerovereenkomsten bij de VLM. Dit zijn overeenkomsten van 5 jaar die afgesloten worden met de bedrijfsplanner. Binnen dit systeem zijn er verschillende mogelijkheden. Zo kan er strategisch grasland (619 /ha) of een strodam (12,86 /m) aangelegd worden. Daarnaast is er een mogelijkheid om diverse grasstroken (verschillend beheer) aan te leggen waarvan de vergoeding varieert van 1047 /ha tot 2108 /ha. Wat het meest geschikt is voor u wordt best besproken met uw berdrijfsplanner bij de VLM. Let wel dat er geen vergoeding kan gegeven worden als de maatregelen gebruikt worden om te voldoen aan de randvoorwaarden. Daarnaast is er ook de mogelijkheid om VLIF-steun aan te vragen voor het aanleggen van plantaardige dammen. Dit valt onder de nietproductieve investeringen en wordt voor 100% gesubsidieerd. Intergemeentelijke erosiecoördinator voor het IJzer- en het Leiebekken Annelies Pollentier - annelies.pollentier@inagro.be of Martijn De Naegel martijn.denaegel@inagro.be Tel: 051/27 33 83

Waterbuffers

Wateroverlastbeheersing nieuwe stijl Dominique Huits Inagro vzw Wanneer Frank Deboosere bij de jaarwissel zijn overzicht maakte, was de gevallen hoeveelheid neerslag voor 2016 normaal. Maar wie beter dan de Vlaamse land- en tuinbouwer zal zich 2016 herinneren als een jaar met enorme neerslagpieken gevolgd door even enorme neerslagtekorten. Want na die extreme neerslagval bleef het droog. Te droog. Waardoor 2017 de vergelijking met het extreme droge 1976 probleemloos doorstaat. Het Triple C project wil één van de antwoorden bieden om de uitdagingen die klimaatveranderingen met zich mee brengen aan te pakken. Irrigatiebekkens, kansen in het landschap die er liggen maar (nog) niet benut worden Wanneer woningen en bedrijfsgebouwen regelmatig last hebben van overstromingen, dan zorgen de provinciale en/of Vlaamse overheid voor een beveiliging. Klassiek gebeurt dit door de aanleg van publieke waterbuffers of door de aanleg van gecontroleerde overstromingsgebieden. Deze investeringen kosten handen vol geld. Voor de aanleg van publieke waterbuffers worden vaak landbouwpercelen ingenomen. De aanleg van gecontroleerde overstromingsgebieden legt dan weer beperkingen op het gebruik van de betrokken percelen. Klimaatwijziging wil niet enkel zeggen dat we ons moeten wapenen tegen wateroverlast. Zo werd in 2016 na een te natte junimaand begin juli gestart met irrigeren. In bepaalde regio s werd er beregend tot begin oktober. Op heel wat bedrijven volstond de eigen watervoorraad niet. Daarom werd er watertransport georganiseerd. En hoe verder in het irrigatieseizoen, hoe moeilijker het was om nog water te vinden. Het watertransport werd steeds tijdrovender en duurder. En na een droge winter en een droog voorjaar startten de waterbevoorradingsproblemen opnieuw begin juni 2017. In de overtuiging dat het anders kan werden eind 2016 twee projecten uitgeschreven en goedgekeurd. Dankzij deze goedkeuring kan in twee gebieden het concept uitgetest worden waarbij aanwezige private irrigatieputten een meer dynamisch karakter krijgen buiten het irrigatieseizoen. Ter hoogte van de irrigatieputten wordt de aanleg van een stuw in de beek en een aanpasbare in- en uitlaatconstructie voorzien. Hierdoor kan ervoor gezorgd worden dat de irrigatiebekkens (buiten het irrigatieseizoen) tijdens hevige buien gevuld worden met overtollig water maar nadien ten dele weer leeglopen. Op deze manier wordt opnieuw bufferruimte gecreëerd voor een volgende ferme bui. Diezelfde constructie maar met een aangepaste instelling moet bovendien ook toelaten om de irrigatiebekkens tijdens het beregeningsseizoen vlotter bij te vullen met water uit de beek.

Eén van die testgebieden situeert zich langs de Rivierbeek stroomopwaarts Wingene. De uitwerking van deze case gebeurt binnen Triple C (project met de financiële steun van het Interreg 2 zeeën-programma en de provincie West-Vlaanderen). Meer informatie Inagro vzw Dominique Huits 051/27.33.88 dominique.huits@inagro.be

Bufferzones

Notities

Notities

Notities Inlichtingen Bart Debussche 0473 827 014 bart.debussche@lv.vlaanderen.be Vlaamse overheid DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ Dienst Voorlichting Franky Coopman 051 27 33 45 franky.coopman@inagro.be Inagro vzw Kenniscentrum bodem