voortgangsrapportag landelijk bloembollen milieuoverleg voortgangsrapportage landelijk milieuoverleg bloembollen

Vergelijkbare documenten
voortgangsrapportage landelijk landelijk milieuoverleg milieuoverleg bloembollen bloembollen

landelijk milieuoverleg bloembollen

landelijk milieuoverleg bloembollen

Oppervlak en concentratie bloembollenteelt en boomteelt,

Report 1695.N.17. Mestbewerking en Waterkwaliteit. een case studie voor het beheergebied van waterschap Aa en Maas.

Ontwikkeling leerlingaantallen

Afzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen,

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2003.

Energieverbruik in de bloembollensector

Figuur 1: Ontwikkeling aantal leerlingen Figuur 2: Ontwikkeling aantal leerlingen (index: 2009 = 100) (index: 2014 = 100)

Mechanische bestrijdingsmethoden in de landbouw per gewas,

Milieukeur. Keurmerk voor duurzamere bloembollen. Informatiebijeenkomst Bollenteeelt Stefanie de Kool, SMK

Figuur 1: Ontwikkeling aantal leerlingen Figuur 2: Prognose aantal leerlingen (index: 2011 = 100) (index: 2016 = 100)

Factsheet Open teelten Landbouw Ontwikkelingen in de sector op basis van de administratie van Colland Arbeidsmarkt in 2013

Landbouwkundige en milieukundige trends akkerbouw in relatie tot 6 e AP Nitraatrichtlijn

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt

Factsheet Groothandel in Bloembollen Ontwikkelingen in de sector op basis van de administratie van Colland Arbeidsmarkt

Graydon Kwartaalmonitor Q3 2018

Concentratie gewasbeschermingsmiddelen na verhitting dompelbad bloembollen. Annette Bulle, Arie van der Lans en Hans van Aanholt

Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw per gewas,

Milieukeur. Keurmerk voor duurzamere bloembollen Stefanie de Kool, SMK

Persoonlijke achtergrondgegevens burgemeesters

Mechanische en andere niet-chemische bestrijdingsmethoden in de landbouw per teeltsector en gewas,

Belasting van het oppervlaktewater met vermestende stoffen,

pagina 1 18 aan Sectorcommissie Paddenstoelen onderwerp Factsheet Paddenstoelen 2010 Documentnummer N datum 21 februari 2012

Graydon Kwartaalmonitor. incl Kwartaal 4

Factsheet Groothandel in Bloembollen Ontwikkelingen in de sector op basis van de administratie van Colland Arbeidsmarkt in 2013

Factsheet Loonwerk Ontwikkelingen in de sector op basis van de administratie van Colland Arbeidsmarkt in 2013

Bijlage 6 Model voor de rapportage, behorend bij artikel Jaarlijks voor 1 mei inleveren, lees voor invullen eerst de toelichting.

Factsheet Bos en Natuur Ontwikkelingen in de sector op basis van de administratie van Colland Arbeidsmarkt 2013

Factsheet Open Teelten Bloembollen 2016

Bedrijfsgrootte en economische omvang landbouwbedrijven,

Teelt van lelies in goten in de grond in Drenthe, 2012

Graydon Kwartaalmonitor. incl Kwartaal 4

pagina 1 25 aan Sectorcommissie Loonwerk onderwerp Factsheet Loonwerk 2011 Documentnummer Na datum 29 oktober 2012 van Judith Terwijn

Belasting van het oppervlaktewater met vermestende stoffen,

Droogrotbestrijding in gladiolen

Rapportage Vergelijkend Onderzoek naar Ziekteverzuim SW-sector 2003

Graydon Kwartaalmonitor Q1 2018

Op naar een specifiek meetnet voor bestrijdingsmiddelen

Milieubelasting van de meest belastende bestrijdingsmiddelen uit 1992 Trends tussen 1992 en 2003

Factsheet Varkensverbetering 2016

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2004.

Schorsingen en verwijderingen in het funderend onderwijs

Persoonlijke gegevens van Wethouders

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2004.

Samenvatting van: Effecten van het Lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij (LOTV) op de waterkwaliteit.

Persoonlijke achtergrondgegevens burgemeesters

pagina 1 18 onderwerp Factsheet Loonwerk 2010 aan Sectorcommissie Loonwerk Documentnummer N datum 29 november 2011 van Daniella van der Veen

Grondwaterstandindicator freatisch grondwater Juli 2014

Beantwoording Bestuursvraag

Persoonlijke gegevens van wethouders

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Graydon Kwartaalmonitor. Kwartaal

Factsheet Groothandel in Bloembollen 2016

SCHORSINGEN EN VERWIJDERINGEN 2007/ /2012

Factsheet Groenvoederdrogerijen 2016

Belasting van het oppervlaktewater met vermestende stoffen,

Nieuwe verdeelmodel provinciefonds

Factsheet Varkensverbetering Ontwikkelingen in de sector op basis van de administratie van Colland Arbeidsmarkt in 2013

Regelgeving effluent en restmateriaal uit biobedden. H.A.E. de Werd

Rapportage benchmark ziekteverzuim SW-sector, 2007

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken

Energiemonitor van de Nederlandse Bloembollensector Jeroen Wildschut

Factsheet Open teelten Tuinbouw 2014 Ontwikkelingen in de sector op basis van de administratie van Colland Arbeidsmarkt in 2013

Stroomgebiedsafstemming Rijnwest. ER in combinatie met meetgegevens

Voortgezet diagnostisch onderzoek Peter Vink

Vermesting in meren en plassen,

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen verder gestegen in februari

Belasting van het milieu door gewasbeschermingsmiddelen,

Persoonlijke achtergrondgegevens burgemeesters

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

KENGETALLEN MOBILITEITSBRANCHE

Factsheet Loonwerk 2015 Ontwikkelingen in de sector op basis van de administratie van Colland Arbeidsmarkt in 2014

Bedrijfsgrootte en economische omvang landbouwbedrijven,

Kengetallen Mobiliteitsbranche

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Landelijke peiling Nijmegen Resultaten eindmeting, januari 2006

Werken binnen bestaand bebouwd gebied,

Overzicht uitgeschreven huisartsen NIVEL Lud van der Velden Daniël van Hassel Ronald Batenburg

Factsheet Glastuinbouw 2016

Openbaarvervoer-, auto- en multimodale ontsluiting werkgebieden,

Onkruid vergaat niet. Onderwerpen. Onkruidproblematiek. Onkruid vergaat niet. Methoden onkruidbestrijding. Chemische onkruidbestrijding

(65%) Totaal Mannen Vrouwen. Totaal jaar jaar

Woningtransacties per kwartaal Nederland

Toestand KRW-waterlichamen Flevoland medio 2018

Diversiteit in Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en Eerste Kamer in 2011

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Arbeidsmarkt: verschil tussen Utrecht en Noorden van het land blijft groot

Conjunctuurenquête Nederland. Vierde kwartaal 2015

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

De prestatie-indicatoren genoemd in de presentaties maken onderdeel uit van de begroting 2017, welke is geagendeerd voor de VV van november 2016.

KRW: stand van zaken, monitoring, doelen, watersysteemanalyses

*Inkomende post 3368 %PAGE%

Persoonlijke gegevens raadsleden

Uitstroommonitor praktijkonderwijs

Factsheet Open Teelten Boomkwekerij 2016

Factsheet Open Teelten Landbouw 2016

Transcriptie:

voortgangsrapportag landelijk voortgangsrapportage landelijk milieuoverleg milieuoverleg bloembollen bloembollen 21-211

voortgangsrapportage voortgangsrapportage landelijk landelijk milieuoverleg milieuoverleg bloembollen bloembollen 21-211

212 Hillegom, Landelijk Milieuoverleg Bloembollen Alle rechten voorbehouden. De informatie uit deze uitgave mag verder worden verspreid mits een bronvermelding wordt opgenomen. Het Landelijk Milieuoverleg Bloembollen is niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen die kunnen ontstaan bij gebruik van gegevens uit deze uitgave. Colofon Uitgever: Landelijk Milieuoverleg Bloembollen, Postbus 175, 218 AD Hillegom Samensteller: Praktijkonderzoek Plant en Omgeving, sector Bloembollen, Lisse Drukker: Drukkerij Van Lierop b.v., Hillegom 2

Inhoudsopgave 5 Samenvatting en Conclusies 9 Aanbevelingen 11 1 Inleiding 13 2 Ontwikkeling arealen 13 2.1 Verantwoording 13 2.2 Interpretatie 17 3 Gewasbeschermingsmiddelen 17 3.1 Gebruik gewasbeschermingsmiddelen 17 3.1.1 Gebruik gewasbeschermingsmiddelen 21 3.1.2 Biologische bollenteelt 21 3.1.3 Conclusies 22 3.2 Verspreiding gewasbeschermingsmiddelen 22 3.2.1 Monitoring stoffen 23 3.2.2 Beschouwing per stof 27 3.2.3 Emissieroutes 3 3.2.4 Conclusies 31 3.3 Milieubelastingspunten 33 4 Mineralen 33 4.1 Gebruik mineralen in de bloembollensector 4 4.2 Vermesting oppervlaktewater 43 4.3 Vermesting grondwater (nitraat) 45 5 Energie 47 6 Wet- en regelgeving 47 6.1 Controle en handhaving 47 6.2 Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) 5 6.3 Verordening Productschap Tuinbouw Bijlagen 49 Bijlage 1: Samenstelling Bestuurlijk Overleg, Ambtelijk Overleg en Werkgroepen per 1 januari 211 51 Bijlage 2: Lijst gebruikte afkortingen 53 Bijlage 3: Gebiedsindeling bloembollen 55 Bijlage 4: Meetpunten 57 Bijlage 5: Voortgangsrapportage LMB 29-21 Stand van zaken aanbevelingen 3

4

Samenvatting Algemeen Voor u ligt de tiende voortgangsrapportage (VGR) van het Landelijk Milieuoverleg Bloembollen, meetjaar 21. Na de eerste vijf jaren is besloten om de Voortgangsrapportage van het Landelijk Milieuoverleg Bloembollen nog vijf jaar voort te zetten tot en met 21. Het Landelijk Milieuoverleg Bloembollen is de opvolger van het Doelgroepoverleg Bloembollensector. Aan het Landelijk Milieuoverleg nemen deel het Ministerie van LNV (nu Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie), Ministerie van VROM en Ministerie van V&W (nu samen Ministerie van Infrastructuur en Milieu), Unie van Waterschappen, provincie Noord-Holland, provincie Zuid- Holland, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Vereniging van Waterbedrijven in Nederland, Productschap Tuinbouw, Koninklijke Algemeene Vereeniging voor de Bloembollencultuur, Anthos (Koninklijke Handelsbond voor Boomkwekerijen Bolproducten) en Milieuplatform Bloembollensector. Een belangrijke taak van dit overleg is het verzamelen van gegevens die inzicht bieden in de prestaties van de sector op het vlak van duurzaam ondernemen. Areaal Het areaal bloembollenteelt in 21 is 19.913 ha (BKD). Het is met,3% (61 ha) afgenomen vergeleken met 29. Tussen de gewassen is er slechts sprake van kleine verschuivingen. De grootste veranderingen betreffen de gewassen lelie (+268 ha, +7,9%) en tulp (-296 ha, -2,8%). De kleine veranderingen zijn tegenovergesteld aan die van vorig jaar. Landelijk gezien nam het areaal in Overig Nederland iets toe (door toename lelie) en in de meeste andere regio s iets af. De meeste bollen staan in het Zandgebied (28%) gevolgd door Overig Nederland (22%). Van Overig Nederland staan de meeste bollen in de provincies Limburg, Drenthe, Noord-Brabant en Overijssel. Het aantal bedrijven met bloembollen is in 21 met 6% gedaald tot 1.687 bedrijven. Het gemiddelde areaal per bedrijf is toegenomen met 5% tot 13,8 ha. Het areaal biologische bollenteelt is toegenomen (+2,2 ha) maar blijft klein met minder dan 1 van het totale areaal bollen. De verschuivingen in het areaal bloembollen zijn dermate klein dat op basis hiervan geen grote verschuivingen in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of meststoffen kunnen worden verklaard. Gewasbeschermingsmiddelen Gebruik Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is in 21 met 83 kg/ha gelijk gebleven aan 29. Binnen het gebruik is een lichte verschuiving. Er is meer grondontsmettingsmiddel gebruikt (+2 kg/ha vanwege een groter ontsmet areaal (+3%) (zie aanbeveling 5 en 6). Het gebruik van grondontsmettingsmiddel vormt 48% van het totale middelengebruik. De meeste grondontsmetting vindt plaats in Limburg, Zandgebied, Noord-Brabant en Drenthe. Drie van de vier gebieden zijn geen specifieke bollenteeltgebieden. Het gebruik van fungiciden, minerale olie, herbiciden en insecticiden is afgenomen met 2 kg/ha. Het gebruik van fungiciden, minerale olie en insecticiden is het laagste sinds de start van de monitoring 15 jaar geleden. Sinds de start van de monitoring in 1995 is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (excl. grondontsmettingsmiddelen) ongeveer gelijk gebleven en inclusief grondontsmettingsmiddelen toegenomen. Monitoring Waterkwaliteit Vanaf 26 is gekozen voor vier aandachtstoffen: carbendazim, aldicarbsulfoxide, pirimifos-methyl en imidacloprid. De gemiddelde emissie van deze vier stoffen liet de afgelopen jaren een daling zien maar steeg in 21 van 13% naar 21%. Het percentage overschrijdingen van de -norm varieert over de periode van 21 t/m 29 van 13 tot 2%. Er zijn wel duidelijk verschillen per aandachtstof. Aandachtstoffen Carbendazim Het percentage overschrijdingen van carbendazim is gestegen van 8% naar 26%. Het 5

VOORTGANGSRAPPORTAGE LANDELIJK MILIEUOVERLEG BLOEMBOLLEN 21-211 percentage overschrijdingen blijft sterk variëren van jaar tot jaar. De gemiddelde concentratie carbendazim in oppervlaktewater is gestegen maar ligt voor het zesde jaar gemiddeld onder de -norm. Imidacloprid Sinds enkele jaren wordt imidacloprid in het oppervlaktewater aangetroffen. In 21 is in 34% van de metingen een overschrijding van de -norm gevonden, een lichte daling over de afgelopen twee jaren. Het middel wordt in alle regio s aangetroffen met uitzondering van. De gemiddelde concentratie is daarentegen sterk toegenomen. Omdat het gebruik van het middel de afgelopen twee jaren op het laagste niveau ligt sinds de start van de monitoring ontstaat de vraag of de overschrijdingen aan de bollenteelt zijn toe te schrijven. Pirimifos-methyl Het aantal overschrijdingen van de norm van pirimifos-methyl is in 21 sterk gestegen van 3% naar 25%. De overschrijdingen zijn in drie regio s waargenomen waar de gemiddelde concentraties boven de -norm liggen. Na een daling van het percentage overschrijdingen in de afgelopen jaren is de stijging in 21 niet te verklaren. Er wordt gewerkt aan een filter voor het condenswater om deze emissie nog verder te beperken (zie aanbeveling 2). Aldicarbsulfoxide Aldicarb, met het afbraakproduct aldicarbsulfoxide, is vanaf 1 juli 27 niet meer toegelaten. In 21 is deze stof niet meer aangetroffen. Milieubelastingspunten Evenals in 1995, 25, 27 en 29 is het aantal milieubelastingspunten (MBP) berekend. Ten opzichte van 1995 is het aantal MBP met 8% afgenomen, ten opzichte van 29 is het aantal MBP gelijk gebleven. Er is geen relatie gevonden tussen MBP en percentage overschrijdingen in oppervlaktewater. Grondontsmetting is verantwoordelijk voor 56% van de MBP. Ten opzichte van 1995 zijn vooral de MBP veroorzaakt door het gebruik van middelen tijdens de teelt sterk afgenomen (89%) terwijl de MBP veroorzaakt door grondontsmetting veel minder sterk zijn afgenomen (17%). Schommelingen in het aantal MBP worden vooral veroorzaakt door schommelingen in de gebruikte hoeveelheden grondontsmettingsmiddel. In de tussentijdse rapportage door het RIVM in 26 wordt na uitgebreide berekeningen, waarbij met veel meer factoren rekening wordt gehouden, aangegeven dat er in de bollenteelt een afname van de milieubelasting voor waterleven van 92% is bereikt. Door alleen de MBP te berekenen wordt een afname in een vergelijkbare orde grootte verkregen. Meststoffen Gebruik Het gebruik van meststoffen is sinds 27 op twee manieren berekend. Volgens de oude methode zijn de gebruikte meststoffen verdeeld over het totale areaal bollen uit de registratie. Volgens de nieuwe methode zijn de meststoffen alleen berekend over het areaal van de ondernemers die de meststoffen hebben opgegeven. Deze laatste methode geeft een nauwkeuriger beeld van de gebruikte hoeveelheden meststoffen. Volgens de nieuwe berekeningswijze is er in 21 gemiddeld 192 kg/ha stikstof en 56 kg/ ha fosfaat gegeven. Dit is een toename van 7% (stikstof) en 9% (fosfaat) ten opzichte van 29. Het verbruik is 23% hoger dan volgens de oude berekeningswijze. Bedacht moet worden dat de cijfers in werkelijkheid lager liggen, omdat alle toegediende hoeveelheden zijn meegerekend zonder rekening te houden met de werkingscoëfficiënten. Op basis van de oude en de nieuwe berekeningen is het reëel te veronderstellen dat de hoeveelheden meststoffen die de afgelopen jaren in werkelijkheid zijn gebruikt 1 tot 2% meer bedragen dan aangegeven in de voortgangsrapportages voor 27. Ook de oude berekeningswijze is uitgevoerd om de trend over de afgelopen 15 jaren te kunnen waarnemen. Volgens deze berekeningswijze is het gebruik van stikstof en fosfaat in 21 licht afgenomen en zijn de gebruikte hoeveelheden op 28 na het laagste sinds de start van de monitoring. De fosfaat wordt vooral via organische bemesting toegediend al was er in 21 een kleine afname in het gebruik van organische mest. Het gebruik van organische meststof- 6

fen is de afgelopen zes jaren groter dan de jaren daarvoor. De toename van organische meststoffen de afgelopen zes jaren is te verklaren, doordat op de westelijke zandgronden de maximaal toegestane gift organische mest wordt gegeven om het organische stofgehalte van de gronden op peil te kunnen houden. Daarnaast wordt ook land verhuurd met een verplichte afname van organische mest. Monitoring Waterkwaliteit Oppervlaktewater: Stikstof Het percentage overschrijdingen van de -oppervlaktewater voor stikstof is met 6% in 21 het laagste sinds de start van de monitoring (zie aanbeveling 7). In drie van de vier regio s is het percentage overschrijdingen gedaald terwijl het gebruik van stikstof is toegenomen. Wederom was er geen verband tussen het stikstofgebruik en het percentage -overschrijdingen. De gemiddelde jaarconcentratie stikstof in het oppervlaktewater ligt in twee regio s boven en in twee regio s rond de -norm. Oppervlaktewater: Fosfor Het totale aantal overschrijdingen van de -oppervlaktewater voor fosfor blijft hoog. In 21 is het percentage overschrijdingen gelijk gebleven met 83%. In de meeste regio s ligt het percentage overschrijdingen tussen 64 en 1%. De gemiddelde concentratie fosfor in het oppervlaktewater ligt in twee regio s boven en in twee regio s rond de -norm. De kwaliteit van het oppervlaktewater wordt gedeeltelijk bepaald door emissies uit de bollenteelt (zie aanbeveling 7). Andere factoren die de kwaliteit beïnvloeden, zijn: emissies uit andere teelten en nalevering uit de bodem en in mindere mate atmosferische depositie, overstorten, de kwaliteit van het inlaatwater uit zuiveringsinstallaties en, in een deel van Nederland, kwelwater. Het is niet duidelijk welk aandeel de landbouw heeft in de oppervlaktewaterkwaliteit. De historische fosfaatbelasting van de bodem is in grote delen van Nederland meer bepalend voor de waterkwaliteit dan de hedendaagse giften. Grondwater: Stikstof In Noord- en Zuid-Holland is nitraat in het ondiepe grondwater gemeten. Er werd geen nitraat aangetoond (Zuid-Holland) of het lag onder de streefwaarde (Noord-Holland) waardoor het beeld blijft bestaan dat er geen normoverschrijdende vermesting van het grondwater plaatsvindt. Energie In 27 is door de partijen een nieuwe MJA-e ondertekend voor de periode 27 211. De doelstellingen voor deze periode zijn een verbetering van de energie-efficiëntie met 11%. Het aandeel duurzame energie in het totale energiegebruik moet in 211 ten minste 6,4% bedragen. Het energieverbruik per ha is in 21 met 6,6% afgenomen ten opzichte van 28 (referentiejaar). Het energieverbruik per 1 stuks broeibollen is met 18,% afgenomen t.o.v. 28. Het totale energieverbruik van de bollensector is in 21 met 1,7% afgenomen ten opzichte van 28. Ten opzichte van 28 is een verbetering van de energie-efficiency van 1,5% gerealiseerd, wat meer is dan de gewenste verbetering over deze 2 jaar van 4,4%. Het aandeel duurzame energie in het totale verbruik komt op 2,2%. Dit is echter een onderschatting omdat een flink aantal bedrijven het ene jaar aangeven wel duurzame energie te gebruiken en het andere jaar niet. Deze bedrijven vullen de vragenlijst niet volledig in. Met een taakstelling van 6,4% duurzame energie in 211 lijkt de sector met 2,2% in 21 achter te lopen op de taakstelling. Wet en regelgeving Vanuit het Productschap Tuinbouw is de handhaving in 21 aangepast. Doordat alle bedrijven zijn gecontroleerd op de registratie, en overtredingen nog in behandeling zijn, kan hier verder niets over worden gemeld. Door de andere wijze van controle kunnen de resultaten niet met voorgaande jaren worden vergeleken. Bij controle op naleving van de Waterwet in Noord-Holland zijn 81 bedrijven door HHNK gecontroleerd. Bij deze controles werd bij 1% een overtreding geconstateerd maar daarbij is geen proces-verbaal opgemaakt. Het percentage overtredingen is daarmee net als in 29 lager dan 7

VOORTGANGSRAPPORTAGE LANDELIJK MILIEUOVERLEG BLOEMBOLLEN 21-211 de afgelopen jaren en het percentage processen-verbaal is gestaag gedaald van 18% in 25 naar % in 29 en 21. Door het Hoogheemraadschap Rijnland zijn 11 controlebezoeken uitgevoerd waarbij geen bijzonderheden zijn geconstateerd. Door Waterschap Zuiderzeeland is bij 25 bedrijven de spoelinrichting gecontroleerd. Bij 8% van de bedrijven is een overtreding geconstateerd, een aanmerkelijk lager percentage dan voorgaande jaren. De laatste twee jaren zijn minder overtredingen waargenomen en was de ernst van de overtredingen ook minder. 8

Aanbevelingen Voor de doelstellingen van het LMB is een aantal aanbevelingen opgenomen. Achter iedere aanbeveling is opgenomen welke partij in eerste instantie verantwoordelijk is voor de uitvoering van betreffende aanbeveling. Gewasbescherming Doelstelling van het LMB: Vermindering van de KRW norm-overschrijdende emissies naar oppervlaktewater van enkele gewasbeschermingsmiddelen Aanbevelingen: 1. Realiseer waar mogelijk alternatieve mogelijkheden of middelen voor de toepassing(en) die tot emissies leiden (o.a. pirimifos-methyl, carbendazim, imidacloprid) ; (sector). 2. Implementeer in communicatie, borging, regelgeving en handhaving bestaande en verworven nieuwe kennis en ervaring over emissieroutes en het dichten daarvan (m.n. erfemissies; pilot Breezand, Water ABC); (sector, relevante erfbetreders, overheid). 3. Betrek zoveel mogelijk relevante erf-betreders in de communicatie over gebruik van en emissies door gewasbeschermingsmiddelen; (sector en overheden). 4. Ga de mogelijkheden na van het realiseren van alternatieve (gesloten) bolontsmetting methoden, al dan niet als onderdeel van een innovatieve verwerkingsketen van bollen, om o.a. emissies te verminderen; (sector en overheid). Mineralen: Doelstelling van LMB: Verbetering van de kwaliteit van oppervlaktewater m.b.t. mineralen (met name fosfaat) Aanbeveling: 7. In het nutriënten (eind)advies aan het RBO KRW Rijn-West zijn negen kansrijke maatregelen geselecteerd die kunnen bijdragen aan de oplossing van het probleem. Aanbevolen wordt in samenwerking deze kansrijke maatregelen verder te ontwikkelen (waar nodig) en te implementeren (waar mogelijk) en het noodzakelijke instrumentarium daarvoor te verwerven (werkgroep KRW bollen) Doelstelling van het LMB: Terugdringen van het gebruik van grondontsmettingsmiddelen Aanbevelingen: 5. Neem oorzaken weg (regelgeving) die telers nopen tot grondontsmetting (overheid). 6. Ontwikkel en stimuleer waar mogelijk het gebruik van alternatieve mogelijkheden en middelen voor grondontsmetting; (sector en overheid). 9

1

1 Inleiding 1Achtergrond Sinds de start van de Milieubeleidsovereenkomst tussen de bloembollensector en verschillende overheden in 1995, is er een jaarlijkse voortgangsrapportage (VGR) uitgebracht waarin de resultaten van de overeenkomst worden geëvalueerd. Dit geeft een beeld van de vorderingen van de sector op milieugebied. Een belangrijke taak van het Landelijk Milieuoverleg Bloembollen is het verzamelen van diverse gegevens die inzicht bieden in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen, in de naleving van milieuwet- en regelgeving door bloembollenondernemers, en de ontwikkeling van de oppervlaktewaterkwaliteit in bloembollenteeltgebieden en in de activiteiten van bloembollenondernemers op het vlak van duurzaam ondernemen. Milieuoverleg Bloembollen, komen grotendeels uit registratiesystemen op basis van registratieplicht, of handhavings en controleactiviteiten. Consistentie monitoring oppervlaktewaterkwaliteit Voor een betrouwbare monitoring en trendanalyse is vanaf het begin gebruik gemaakt van meetgegevens van dezelfde meetpunten. Daarnaast moet worden opgemerkt dat metingen altijd momentopnamen zijn. Omstandigheden tijdens de meting kunnen sterk variëren en daardoor de meetwaarde beïnvloeden. Tegen deze achtergrond dienen de resultaten van de metingen met een grote voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. De voortgangsrapportage 21-211 bevat gegevens over 21. Deze gegevens zijn verzameld in 212 onder de verantwoordelijkheid van het Landelijke Milieuoverleg Bloembollen. Regio-indeling De gegevens zijn naar de zes onderstaande regio s bewerkt. Tussen haakjes staat de waterkwaliteitsbeheerder van de regio vermeld. 1. NoordHollands Zandgebied (HHNK); 2. NoordHollands Kleigebied (HHNK); 3. (HHNK); 4. Bollenstreek De Zuid (HHS Rijnland); 5. (WS Zuiderzeeland); 6. Overig Nederland. De monitoring van de waterkwaliteit heeft betrekking op de regio s met geconcentreerde bloembollenteelt. Dit zijn de regio s 1 tot en met 5. De gespecialiseerde bollenteeltgebieden zijn regio s 1 tot en met 4. De gegevens die door de verschillende partijen aangeleverd worden ten behoeve van de monitoring door het Landelijk 11

12

2 Ontwikkeling arealen 2.1 Verantwoording V De areaalgegevens zijn afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Bloembollenkeuringsdienst (BKD). Verschillen tussen beide statistieken ontstaan door verschillende definities van een areaal en doordat het CBS een areaal toeschrijft aan het postadres van de opgaveplichtige, terwijl de BKD het areaal toeschrijft aan de plaats waar de bollen worden geteeld. De cijfers van de BKD worden nauwkeuriger geacht dan de cijfers van het CBS, omdat BKD-cijfers voor keuringsdoeleinden worden gebruikt en het feitelijke, gekeurde areaal beschrijven en de CBScijfers een areaalprognose geven. De cijfers van het CBS zijn alleen gebruikt voor het bepalen van ontwikkelingen van de bedrijfsgrootte per regio en het aantal bedrijven per regio (figuur 2.3 en 2.4). De BKDcijfers vormen de basis voor ontwikkelingen in areaal per bolgewas (figuur 2.1), het areaal bloembollen per regio (figuur 2.2) en het totale areaal bloembollenteelt in Nederland. 2.2 Interpretatie Het areaal bloembollen in 21 is 19.913 ha (BKD). Het is met,3% (61 ha) afgenomen vergeleken met 29. Tussen de gewassen heeft een lichte verschuiving plaatsgevonden (figuur 2.1). De grootste toename in areaal vond plaats bij lelie ( 268 ha, +7,9%) terwijl de grootste krimp plaatsvond bij tulp (-296 ha, - 2,8%). Verder nam alleen het areaal bijzondere bolgewassen toe terwijl de overige gewassen afnamen in areaal. figuur 2.1 areaal bloembollenteelt naar bolgewas (in ha) figuur 2.2 areaal bloembollen per regio (in ha) 7 6 5 4 3 2 1 Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Overig Nederland Bron: BKD 1995 2 26 27 28 29 21 13

figuur 2.3 aantal bloembollenbedrijven per regio Het areaal in Overig Nederland (+231 ha) en het Kleigebied (+12 ha) nam toe terwijl het areaal in de overige regio s afnam (figuur 2.2). De grootste afname vond plaats in het Zandgebied (-138 ha) en (-118 ha). Deze beperkte toe- en afname heeft niet geleid tot een verandering in de procentuele verdeling van het areaal per regio. De meeste bollen staan in het Zandgebied met 28% gevolgd door Overig Nederland met 22%. bollen buiten de traditionele bollenteeltgebieden in Limburg ligt. Deze betreft vooral lelie, gladiool en dahlia. Na Limburg ligt het grootste areaal bollen in Drenthe (vooral lelie) en Noord Brabant (vooral gladiool en lelie). Ook in Overijssel (vooral lelie) staat een behoorlijk areaal bollen. In deze vier provincies staat 67% van het bollenareaal van Overig Nederland wat 16% (+1%) van het totaal areaal bollen is. Omdat de regio Overig Nederland na het Zandgebied het grootste areaal bollen heeft wordt in tabel 1 het areaal per provincie weergegeven op basis van cijfers van het CBS. Volgens het CBS staat er in Overig Nederland 563 ha ten opzichte van 4686 ha volgens de BKD. In tabel 1 is te zien dat de grootste oppervlakte Tabel 1. areaal bollen (ha) per provincie in 26 t/m 21 en als percentage van totaal areaal bollen in 21. (bron: CBS) Provincie 26 27 28 29 21 % van bollen Noord-Holland 12.389 12.262 12.557 1245 12124 51.9 Zuid-Holland 3.346 3.465 3544 3393 331 14.2 2.759 2.78 2868 2946 2965 12.7 Limburg 1.262 1.31 1298 112 1137 4.9 Drenthe 846 886 14 865 124 4.4 Noord Brabant 884 883 955 821 845 3.6 Overijssel 641 634 688 673 743 3.2 Gelderland 328 391 468 374 382 1.6 Friesland 462 46 433 414 319 1.4 Zeeland 45 387 341 341 323 1.4 Groningen 18 193 166 176 165.7 Utrecht 12 13 9 7 1. Totaal 23.514 23.655 24.331 23.562 23.347 14

Het aantal bedrijven met bloembollen is in 21 met 13 verminderd tot 1.687 bedrijven (figuur 2.3), een afname van bijna 6%. Het percentage bedrijven dat stopt varieert over de laatste 12 jaar van 2 tot 9% per jaar. Het aantal bedrijven nam in alle regio s af. De grootste afname vond plaats in Bollenstreek De Zuid en het Noord- Hollands Kleigebied met respectievelijk 28 en 26 bedrijven. Het areaal bloembollen per bedrijf blijft toenemen (figuur 2.4). In 21 was het gemiddelde bedrijf met bloembollen 13,8 ha, 5% groter dan het jaar ervoor. Gemiddeld over de afgelopen 15 jaren nam de bedrijfsgrootte met 6% per jaar toe. De bedrijven in het Zandgebied blijven het grootst met 22,7 ha. De bedrijven in (+15%) en (+9%) groeide procentueel het meest. figuur 2.4 gemiddelde bedrijfsgrootte per regio (in ha) 24 2 16 12 8 4 Zandgebied Noord-Holland Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Overig Nederland Bron: CBS 1987 1995 26 27 28 29 21 15

16

3 Gewasbeschermingsmiddelen 3.1 Gebruik gewasbeschermingsmiddelen 3.1.1 Gebruik gewasbeschermingsmiddelen Verantwoording De gewasbeschermingsmiddelen zijn volgens de rangschikking van Nefyto (Nederlandse Stichting voor Fytofarmacie) in 5 groepen ingedeeld (figuur 3.2), namelijk grondontsmettingsmiddelen, fungiciden, herbiciden, insecticiden en overige middelen. De gegevens zijn afkomstig van het Productschap Tuinbouw (PT) en de Plantenziektekundige Dienst (PD). Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen exclusief de grondontsmettingsmiddelen, is berekend op basis van gegevens verkregen via de Registratieverordening van het Productschap Tuinbouw. Hierbij zijn de registratieformulieren gebruikt die voor de sluitingsdatum zijn ontvangen. In samenwerking met de Plantenziektekundige Dienst is op basis van het areaal ontsmette grond het gebruik van grondontsmettingsmiddelen berekend (figuur 3.3a). Bij de berekening van het middelengebruik per regio zijn de grondontsmettingsmiddelen tot 27 vanwege het ontbreken van een betrouwbare omrekeningsmethode naar regionale cijfers buiten beschouwing gelaten. Omdat vanaf 27 het ontsmette areaal per gemeente beschikbaar is, zijn enkele aanvullingen gemaakt ten opzichte van eerdere voortgangsrapportages. Ten eerste is een overzicht gemaakt van het ontsmette areaal per regio of provincie (figuur 3.3b). Daarnaast is in figuur 3.4b ook het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in kg/ha actieve stof weergegeven inclusief grondontsmettingsmiddel. Bij het ontsmette areaal wordt met ingang van 27 geen onderscheid meer gemaakt tussen incidentele grondontsmetting tegen quarantaine organismen (bijvoorbeeld Ditylenchus dipsaci = stengelaaltjes) of reguliere grondontsmetting. Gebruikscijfers 21 De cijfers van het middelengebruik in 21 zijn gebaseerd op 8% van het totaal landelijk areaal bloembollen volgens de BKD (in 29 was dat 81% ). De uitvoering van de registratie is in 21 op dezelfde wijze gebeurd als in eerdere jaren. Vanaf 23 zijn uit efficiëntieoverwegingen de bedrijven met minder dan,5 ha bloembollen niet meegenomen bij toepassing van de Registratieverordening. Interpretatie Vergelijking landelijk Na de dalende tendens in de eerste helft van de jaren negentig en de stabilisatie van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen sinds midden jaren negentig nam het gebruik vanaf 25 tot en met 27 weer toe. Vanaf 27 is er weer een daling zichtbaar. Het middelengebruik is in 21 gelijk gebleven aan 29 met 83 kg/ha (figuur 3.1). Het gebruik ligt daarmee weer bijna op het niveau van voor 25. figuur 3.1 14 12 1 8 6 4 2 gemiddeld gebruik gewasbeschermingsmiddelen in de bloembollenteelt (in kg werkzame stof per ha) 1987 1995 2 26 27 28 29 21 Bron: PT, PD, LEI kg/ha Indicatieve taakstelling 17

figuur 3.2 gemiddeld gebruik gewasbeschermingsmiddelen in de bloembollenteelt per middelengroep (in kg werkzame stof per ha) 5 45 4 35 3 25 2 15 1 5 grondontsmetting fungiciden herbiciden insecticiden minerale olie Bron: PT, PD, LEI 1995 2 26 27 28 29 21 De stijging en daling van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van de afgelopen jaren (25-21) wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door een groter of kleiner ontsmet areaal (figuur 3.2 en 3.3a). Het gemiddeld gebruik van grondontsmettingsmiddelen (metam natrium) steeg van 38 kg/ha naar 4 kg/ha in 21, een stijging van 4%. In 21 bedroeg het ontsmette areaal 2693 ha, een stijging van 79 ha (3%). Het grotere areaal ontsmette grond in 21 is voor een gedeelte te verklaren door een groei van het areaal lelie met 268 ha. In figuur 3.3a is het verloop van het ontsmette areaal voor de bollenteelt weergegeven. In figuur 3.3b is het areaal ontsmette grond per provincie of regio weergegeven. Deze gegevens zijn sinds 27 beschikbaar. Bijna 71% van het ontsmette areaal ligt in drie provincies (Limburg, Noord Brabant, Drenthe) en één regio ( Noord-Holland Zandgebied ). In het Zandgebied betreft het vooral eigen grond van bollentelers die jaarlijks met bollen worden beteeld. In de drie genoemde provincies gaat het hoofdzakelijk om gehuurd land dat wordt ontsmet voordat er bollen op worden geplant. In de provincies Limburg, Drenthe en Noord-Brabant wordt respectievelijk 58, 43 en 32% van het geteelde areaal ontsmet. Ter vergelijking, in traditionele bollenteeltgebieden zoals Zandgebied en Bollenstreek De Zuid wordt respectievelijk 4,5 en 1% van het geteelde areaal ontsmet. figuur 3.3a areaal grondontsmetting in de bloembollensector (in ha) 4 35 3 25 2 15 1 5 1996 1997 1998 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 Bron: PD areaal 18

figuur 3.3b ontsmette grond per provincie of regio (in ha) 8 7 6 Areaal (ha) 5 4 3 27 28 29 21 2 1 Bron: PD Friesland Groningen Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht N Brabant Limburg Zeeland N H zand N H klei Bollenstreek Zuid Holland overig Vanuit de KAVB en de provincie Drenthe waren er sterke aanwijzingen dat het areaal ontsmette grond voor de bollenteelt in Drenthe aanmerkelijk kleiner is dan de nvwa (PD) registratie aangeeft. Door de nvwa is in 28 aangegeven dat dit slechts zeer incidenteel plaatsvindt. Op verzoek van de KAVB heeft de BKD in 21 onderzoek gedaan in Drenthe naar percelen die in 29 en 21 zijn ontsmet en het gebruik van de grond na de ontsmetting. In 94,4% van de gevallen werd de grond na het ontsmetten inderdaad met bollen beteeld. De geteelde gewassen waren lelie (86%) en gladiool (8%). Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat de grond inderdaad incidenteel voor niet-bolgewassen wordt ontsmet. Wel moet worden bedacht dat ook andere gewassen dan bolgewassen daarna baat hebben bij de ontsmette grond en dat de teelt van een bolgewas als aanleiding wordt genomen om de grond te ontsmetten. Het gebruik van minerale olie, dat vrijwel geen milieubelastingpunten heeft, is met 12% gedaald tot minder dan 12 kg/ha, het laagste niveau sinds de start van de milieurapportage. Het gebruik van herbiciden schommelt al jaren tussen de 8 en 9 kg/ha. In 21 is het gebruik afgenomen van 9, naar 8,4 kg/ha. Het gebruik van insecticiden is gedaald van,8 naar,7 kg/ha, het laagste verbruik sinds de start van de milieurapportage. Het gebruik van de overige middelen steeg van,4 naar,14 kg/ha. Het fungicidengebruik is in 21 met 4% afgenomen tot 21,8 kg/ha (figuur 3.2). Het verbruik in 21 ligt daarmee op het laagste niveau sinds de start van de monitoring. De middelen mancozeb en maneb hebben een groot aandeel (42%) in het totale fungicidengebruik. Zij vormen samen met captan, folpet, thiofanaat-methyl en prochloraz (bolontsmettingsmiddelen) 81% van het fungicidengebruik. Mancozeb en maneb worden veel bij de bestrijding van Botrytis toegepast waarbij ze tevens worden ingezet vanwege de bladvoedende werking. 19

figuur 3.4a gemiddeld gebruik gewasbeschermingsmiddelen in de bloembollenteelt per regio, exclusief grondontsmettingsmiddelen (in kg werkzame stof per ha) 1 75 5 25 Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Overig Nederland Bron: PT 1996 2 26 27 28 29 21 Vergelijking regio s Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (exclusief grondontsmettingsmiddelen) is voor het tweede opeenvolgende jaar met 7% afgenomen. De afname vond plaats in alle regio s en varieerde van 1 tot 19%. Bij het vergelijken van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen per regio in 21 met of zonder grondontsmettingsmiddelen valt op dat vooral in de regio Overig Nederland, maar ook in Zandgebied en het gemiddeld aantal kg/ha sterk toeneemt door het gebruik van grondontsmettingsmiddelen (figuur 3.4b). Gemiddeld over Nederland is 48% van de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen gebruikt voor grondontsmetting. In Overig Nederland is 68% van de middelen gebruikt voor grondontsmetting. In en Zandgebied is dit respectievelijk 41% en 4%. figuur 3.4b gemiddeld gebruik gewasbeschermingsmiddelen in de bloembollenteelt per regio, inclusief of exclusief grondontsmettingsmiddelen in 21 (in kg werkzame stof per ha) 18 16 14 12 1 8 6 4 2 Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Overig Nederland Bron: PT en PD excl incl 2

figuur 3.5 areaal biologische bollenteelt (in ha) 22 2 18 16 14 12 1 8 6 4 2 1996 1997 1998 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 Bron: Biobol 3.1.2 Biologische bollenteelt De ontwikkeling van het areaal biologische teelt is één van de indicatoren voor de duurzame ontwikkeling van de bloembollenteelt. Verantwoording De gegevens betreffende het areaal biologische teelt (figuur 3.5) zijn afkomstig van de coöperatieve kwekers vereniging Biobol. Bij deze vereniging zijn de meeste kwekers met biologische bollenteelt aangesloten. Interpretatie Het areaal biologische bollenteelt is in 21 met 2,2 ha toegenomen tot 13,7 ha. Hoewel de toename procentueel groot is (bijna 2%) is het areaal de afgelopen jaren vrij stabiel. Tweederde van het areaal wordt ingenomen door tulp (9 ha). Narcis en overige bolgewassen vormen elk 15% (2 ha) van het areaal. Er wordt ook nog,7 ha gladiolen geteeld. Het areaal biologisch geteelde bollen beslaat minder dan 1 van de oppervlakte gangbaar geteelde bollen en heeft als zodanig geen invloed op het bestrijdingsmiddelengebruik in de bollenteelt. 3.1.3 Conclusies Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in 21 is met 83 kg/ha gelijk gebleven aan het gebruik in 29. De toename en afname van de afgelopen jaren is bijna volledig toe te schrijven aan het gebruik van grondontsmettingsmiddelen. Het gebruik van grondontsmettingsmiddelen is met 4% toegenomen tot gemiddeld 4 kg/ha ten opzichte van 29. Veel grondontsmetting vond plaats in Limburg, Zandgebied, Noord Brabant en Drenthe. Drie van de vier zijn niet specifieke bollenteelt gebieden. Het gebruik van fungiciden, minerale olie, herbiciden, insecticiden en overige middelen schommelt de afgelopen jaren rond dezelfde waarden. Het gebruik van fungiciden is 21,8 kg/ha (-4%), van minerale olie minder dan 12 kg/ha (-12%), van herbiciden 8,4 kg/ha (-7%), van insecticiden,7 kg/ha en van overige middelen,14 kg/ha. Het gebruik van fungiciden, minerale olie en insecticiden is het laagste sinds de start van de milieurapportage. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (exclusief grondontsmettingsmiddelen) is voor het tweede opeenvolgende jaar met 7% afgenomen. De afname vond plaats in alle regio s en varieerde van 1 tot 19%. Het areaal biologische bollenteelt is met 2,2 ha gestegen tot 13,7 ha. Het aandeel biologische bollenteelt is klein (< 1 ), en heeft als zodanig geen invloed op het totale gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de bloembollensector. 21

3.2 Verspreiding gewasbeschermingsmiddelen 3.2.1 Monitoring stoffen Verantwoording Om inzicht te krijgen in de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater zijn in het begin van de monitoring, 1995, een achttal stoffen geselecteerd. Criteria voor de selectie waren onder meer: het gebruik in en representativiteit voor de bloembollenteelt, toxiciteit en persistentie van de stof, afstemming met de reguliere en specifiek op de bollenteelt gerichte meetprogramma s. In 21 zijn vier stoffen als aandachtstoffen gemonitoord. Het betreft aldicarbsulfoxide, carbendazim, pirimifos-methyl en imidacloprid. Monitoring vond plaats omdat deze stoffen regelmatig in het oppervlaktewater in bollenteeltgebieden worden aangetroffen, ook in - (maximaal toelaatbaar risico) overschrijdende hoeveelheden. Om een beeld te krijgen van de waterkwaliteit worden gemeten concentraties van de stoffen getoetst aan de actuele -normen voor oppervlaktewater. De s zijn opgenomen in de Vierde Nota Waterhuishouding. Voor de stoffen waarvoor geen s beschikbaar zijn, zijn zogenaamde ad hoc s bij de helpdesk water van de Waterdienst te vinden (www.helpdeskwater.nl/emissiebeheer). Vanaf 22 december 29 geldt de KRW normering. In dit verslag worden de normen aangehouden om trendmatig te kunnen vergelijken met voorgaande jaren. De gegevens voor de monitoring worden aangeleverd door HHS Rijnland, HHNK en WS Zuiderzeeland. Hiertoe hebben de waterkwaliteitsbeheerders bij het begin van de monitoring een meetnet opgezet. De inrichting van het meetnet is gericht op het monitoren van de ontwikkeling van de waterkwaliteit. De resultaten van het meetnet geven een indicatie van de kwaliteit van het oppervlaktewater, bedoeld voor trendanalyse. Om de resultaten van de metingen trendmatig met elkaar te kunnen vergelijken zijn voor de voortgangsrapportage steeds dezelfde meetpunten aangehouden als bij de start van de monitoring. Op basis van de meetresultaten van de afgelopen jaren zijn in 21 de vier stoffen (aldicarbsulfoxide, carbendazim, imidacloprid, pirimifos-methyl), die samen verantwoordelijk zijn voor het overgrote deel van het aantal overschrijdingen van de (ad hoc), als aandachtstoffen bestempeld. De resultaten van deze aandachtstoffen worden gepresenteerd in figuur 3.6 (regionaal uitgesplitst in figuur 3.6a tot en met 3.12). Het totaalbeeld is tot stand gekomen door de regio s te middelen. Tevens is voor de vier aandachtstoffen per regio de gemiddeld gemeten concentratie in het oppervlaktewater per jaar berekend (figuur 3.14). Bij carbendazim en imidacloprid is ook de gemiddelde concentratie per maand figuur 3.6 1% percentage metingen met overschrijding (ad hoc) oppervlakte water van vier aandachtstoffen oppervlaktewater van vier aandachtstoffen 8% 6% 4% 2% % Carbendazim Pirimifos-methyl Aldicarbsulfoxyde Imidacloprid Bron: Unie van Waterschappen 1995 2 26 27 28 29 21 geen gegevens geen gegevens geen gegevens 22

figuur 3.6a percentage metingen met overschrijding (ad hoc) oppervlakte water per regio,6,5,4,3,2,1 Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Bron: Unie van Waterschappen Bewerking: Landelijk Milieuoverleg Bloembollen 23 24 25 26 27 28 29 21 berekend om een beter inzicht te krijgen in het gemiddelde concentratieverloop over de winter- en zomerperiode van het jaar (figuur 3.8 en 3.12). Er vindt geen teeltgerichte monitoring van het oppervlaktewater in overige delen van Nederland plaats omdat metingen niet mogelijk zijn vanwege droge waterlopen gedurende een deel van het jaar of omdat plaatsen niet representatief zijn voor bollenteelt. Interpretatie Het percentage overschrijdingen van de normen voor oppervlakte water van carbendazim en pirimifos-methyl is fors toegenomen, van imidacloprid iets afgenomen en van aldicarbsulfoxide afgenomen tot %. Regionaal beeld Het percentage overschrijdingen van de -normen voor de aandachtstoffen was in 21 gemiddeld 21%, ruim meer dan de 13% in 29. Dit is het hoogste percentage overschrijdingen sinds 2. De hoogste percentages overschrijdingen van de -normen zijn in 21 gevonden in Zandgebied met 36% en Kleigebied met 2%. In Bollenstreek De Zuid lag het percentage overschrijdingen op 14% en in op 9% (figuur 3.6a). In lag het percentage overschrijdingen voor het tweede jaar op %. De overschrijdingen worden veroorzaakt door carbendazim, pirimifos-methyl en imidacloprid. De verschillen tussen de gebieden in overschrijdingen worden waarschijnlijk veroorzaakt door verschillen in hydrologie, in monitoringpakketten en het gebruik van middelen. 3.2.2 Beschouwing per stof Carbendazim Carbendazim mag sinds 1 maart 23 niet meer worden toegepast voor bolontsmetting. In deze toepassing is het vervangen door thiofanaat-methyl. Deze stof valt uiteen in carbendazim. Daarom kan carbendazim nog steeds worden aangetroffen in het oppervlaktewater. Het percentage overschrijdingen van de -oppervlaktewater van carbendazim is in 21 gestegen tot 26% (figuur 3.7). Het percentage overschrijdingen blijft sterk schommelen. De gemiddelde concentratie van alle metingen (figuur 3.8) is in 21 gestegen tot rond de norm. Voor het zesde opeenvolgende jaar ligt de totale gemiddelde concentratie beneden de -norm. De gemiddelde zomerconcentratie ligt net boven de norm (,51) en winterconcentratie net beneden (,48) de -norm. Bij de concentratie per regio (figuur 3.14) is te zien dat alleen in de regio Zandgebied de gemiddelde concentratie steeg tot boven de norm. De meeste overschrijdingen van de -norm vonden plaats in het najaar, de periode van bolontsmettingen. In alle regio s vond een (sterke) toename van de overschrijdingen plaats met uitzondering van waar net als in 29 geen overschrijdingen van de norm 23

figuur 3.7 percentage metingen met gehalte carbendazim > oppervlaktewater per regio 1,8,6,4,2 Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Totaal Bron: Unie van Waterschappen Bewerking: Landelijkmilieuoverleg Bloembollen 1995 2 26 27 28 29 21 Carbendazim Aantal Aantal Aantal metingen Aantal metingen Bandbreedte,49 µg/l meetpunten metingen > detectielimiet > gemeten concentraties 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1. Zandgebied 6 6 6 5 24 35 48 24 2 22 36 24 11 5 5 1 <.3-1.9 <.3-1.4.5-6 2. Kleigebied 5 4 4 4 12 16 23 2 11 14 19 2 4 3 1 5 <.3-1.6 <.3-2.4.7-2.2 3. 1 1 1 1 4 4 6 4 1 3 2 1 1 1 <.5-.7 <.3-.32.3-.1 4. Bollenstreek "De Zuid" 2 2 2 14 16 26 14 7 13 8 2 5.12-2.4 <.1-.79 <.1-3.2 6. 2 2 2 8 16 8 4 9 4 1 1 1 <.2-.94 <.1-2 <.1-2 Totaal 15 15 14 4 77 19 82 32 57 73 62 16 18 9 21 gemeten zijn. Hiervoor is geen eenduidige verklaring. De percentages overschrijdingen blijven sterk van jaar tot jaar variëren. Omdat er in 21 in bijna alle regio s een toename is, is ook over de regio s heen een sterke toename in overschrijdingen te zien. Ondanks de toename van het percentage overschrijdingen ligt de gemiddelde concentratie van alle metingen net onder de -norm (figuur 3.8). Pirimifos-methyl Pirimifos-methyl wordt in de bloembollen toegepast als dampmiddel in bewaarruimten, dompelvloeistof voor lelieschubben, druipnat spuiten van lelieschubben en behandelen van fust. Verder heeft het een toelating bij graan in opslag. Het percentage overschrijdingen van de -oppervlaktewater van pirimifosmethyl is sterk gestegen van 3% in 29 figuur 3.8 gemiddelde concentratie carbendazim in het oppervlaktewater (in µg/l) 3,5 3 2,5 2 1,5 1,5 1995 1996 1997 1998 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 Bron: Unie van Waterschappen Bewerking: Landelijk Milieuoverleg Bloembollen april t/m september oktober t/m maart Totaal per jaar 24

figuur 3.9 percentage metingen met gehalte pirimifos-methyl > ad hoc oppervlaktewater per regio 1,8,6,4,2 Zandgebied Bron: Unie van Waterschappen Bewerking: Landelijk Milieuoverleg Bloembollen Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Totaal 1996 2 26 27 28 29 21 geen meting geen meting geen meting geen meting geen meting geen meting Pirimifos-methyl Aantal Aantal Aantal metingen Aantal metingen Bandbreedte ad hoc,12 meetpunten metingen > dectectielimiet > ad hoc gemeten concentraties 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1. Zandgebied - 6 6 5-35 51 25-2 2 11-2 2 11 - <.2-.6 <.2-.6 <.1-.15 2. Kleigebied - 4 4 4-16 23 2-1 6-1 6 - <.2 <.2-.2 <.1-.7 3. - 1 1 1-4 7 4-1 - 1 - <.2-.9 <.2 <.2 4. Bollenstreek "De Zuid" - 2-24 - 3 3 - <.1-.2 6-2 2 2-8 16 8 - - - <.1 <.1 <.1 Totaal 13 13 14 63 97 81 3 3 2 3 3 2 naar 25% in 21 (figuur 3.6 en 3.9). De stijging vond plaats in het Zandgebied (van 4 naar 44%) en Noord- Hollands Kleigebied (van 4 naar 3%). In Bollenstreek De Zuid is voor het eerst sinds 22 pirimifos-methyl gemonitoord en vond in 13% van de metingen overschrijdingen plaats. In en zijn net als in 29 geen overschrijdingen waargenomen. De overschrijdingen vonden plaats in augustus, oktober en december. Dit zijn maanden waarin het middel wordt gebruikt (augustus, oktober) of waarin koelcellen op volle toeren draaien waarbij condenswater vrijkomt waar pirimifos-methyl in kan zitten. De gemiddeld gemeten concentraties pirimifos-methyl zijn gestegen (figuur 3.14). De gemiddelde concentratie ligt in de drie regio s waar het is waargenomen boven de -norm. Aldicarbsulfoxide Het middel aldicarb is sinds 28 niet meer toegelaten. Het percentage overschrijdingen van de -norm is verder gedaald van 2% in 28 en 1% in 29 tot % in 21 (figuur 3.1). In alle regio s zijn waarnemingen verricht en nergens is het middel aangetroffen. De gemiddelde concentratie is in alle regio s nul (figuur 3.14). Door het wegvallen van aldicarb behoren de overschrijdingen na drie jaren ook tot het verleden. Imidacloprid Sinds enkele jaren wordt imidacloprid in de bollenteelt gebruikt bij boldompeling en gewasbehandeling in lelie. Als gewasbehandeling wordt het bijna niet toegepast omdat daarvoor meestal thiacloprid wordt gebruikt. Sinds najaar 25 wordt imidacloprid ook gebruikt bij de boldompeling van tulp. Daarnaast heeft het middel een toelating voor gewasbehandeling van diverse bloemisterij- en boomkwekerijproducten en een ontheffing voor zaadbehandeling van diverse soorten kool en andijvie. Sinds 21 (HHNK) en 23 (HHS Rijnland en WS Zuiderzeeland) wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van imidacloprid in het oppervlaktewater. Omdat daarbij overschrijdingen van de -norm zijn waargenomen, is besloten deze stof als aandachtstof met terugwerkende kracht mee te nemen in de voortgangsrapportage. 25

figuur 3.1 percentage metingen met gehalte aldicarbsulfoxide > ad hoc oppervlaktewater per regio 1,8,6,4,2 Zandgebied Kleigebied geen meting geen meting geen meting geen meting geen meting geen meting geen meting geen meting geen meting geen meting Bollenstreek "De Zuid" Totaal Bron: Unie van Waterschappen Bewerking: Landelijk Milieuoverleg Bloembollen 1995 2 26 27 28 29 21 Aldicarbsulfoxyde Aantal Aantal Aantal metingen Aantal metingen Bandbreedte ad hoc,43 meetpunten metingen > detectielimiet > ad hoc gemeten concentraties 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1. Zandgebied 6 6 6 5 24 35 48 25 4 2 1 3 1 <,2-,97 <.1-.3 <.3-.32 <.3 2. Kleigebied 5 4 4 4 2 16 23 2 <,2-<,9 <.1-.3 <.3 <.3 3. 1 1 1 1 4 4 6 4 1 1 1 1 <,2-,52 <.1-.7 <.3 <.3 4. Bollenstreek "De Zuid" - 2 2-14 26 - - - <.5 <.5 6. - 2 2 2-8 8 8 - - - <.5 <.5 <.1 Totaal 12 13 15 14 48 63 99 83 5 3 1 4 1 1 figuur 3.11 percentage metingen met gehalte imidacloprid> ad hoc oppervlaktewater per regio 1,8,6,4,2 geen meting geen meting Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Totaal Bron: Unie van Waterschappen Bewerking: Landelijk Milieuoverleg Bloembollen 21 23 26 27 28 29 21 Imidacloprid Aantal Aantal Aantal metingen Aantal metingen Bandbreedte ad hoc,13 meetpunten metingen > detectielimiet > ad hoc gemeten concentraties 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1. Zandgebied 6 6 5 35 47 25 2 24 15 2 24 15 <.2-.24 <.2-.11 <.2-.16 2. Kleigebied 4 4 4 16 22 2 9 6 5 9 6 5 <.2-.12 <.2-.5 <.2-.9 3. 1 1 1 4 6 4 1 1 <.2-.4 <.2 <.2 4. Bollenstreek "De Zuid" 2 2 2 14 16 26 1 3 7 1 3 6 <.5-.1 <.1-.15 <.1-.72 6. 2 2 2 8 16 8 6 3 5 2 <.5 <.1-.1 <.1-.1 Totaal 15 15 14 77 17 83 31 39 3 31 38 28 26

Bij pirimifos-methyl bleek condenswater van de koelinstallatie dat op het oppervlakfiguur 3.12 gemiddelde concentratie imidacloprid in het oppervlaktewater (in µg/l),7,6,5,4,3,2,1, 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 Bron: Unie van Waterschappen Bewerking: Landelijk Milieuoverleg Bloembollen april t/m september oktober t/m maart Totaal per jaar Het gemiddelde percentage overschrijdingen van de ad hoc -norm is in 21 gedaald van 36 naar 34% (figuur 3.11). De licht dalende tendens die in 29 is ingezet lijkt daarmee door te zetten. Veruit het hoogste percentage overschrijdingen is verkregen in het Zandgebied (61%). In drie andere regio s ( Kleigebied, Bollenstreek De Zuid en ) varieert het percentage overschrijdingen van 23 tot 25%. Alleen in zijn geen overschrijdingen waargenomen, net als in 29. De overschrijdingen kwamen in bijna alle maanden voor, iets vaker in de zomermaanden. De gemiddelde concentratie imidacloprid in het oppervlaktewater is gestegen tot de hoogste waarde sinds de start van de metingen. Vooral de concentratie in de zomer is sterk gestegen (figuur 3.12). In figuur 3.13 is te zien dat het gebruik van imidacloprid in 29 en 21 op het laagste niveau ligt sinds de metingen waarbij het percentage overschrijdingen licht afnam maar de concentratie sterk toenam. Daardoor ontstaat, evenals in 28 en 29, de vraag of de waargenomen overschrijdingen toe te schrijven zijn aan de bollenteelt. 3.2.3 Emissieroutes Afspoeling/lozing vanaf het erf De overschrijdingen van de van carbendazim, pirimifosmethyl en imidacloprid (figuur 3.6) zijn waarschijnlijk voor een groot deel toe te schrijven aan afspoeling en lozing vanaf het erf. Te denken valt aan onachtzaamheid bij het ontsmetten, onvoldoende voorzieningen om afspoeling en lozing van verontreinigd spoelwater te voorkomen en de afspoeling van restanten ontsmettingsmiddelen van fust (LBO 2 en PPO 22). Onderzoek door PPO in 29 liet verder zien dat gewasbeschermingsmiddelen ook aan de buitenkant van een veldspuit terecht kunnen komen. Afregenen of schoonspuiten van de buitenkant van de veldspuit kan dus ook voor normoverschrijdende concentraties zorgen indien het water direct of indirect via het erf in het oppervlaktewater terecht komt. Het afspoelen van de veldspuit is niet van toepassing voor de vier probleemstoffen omdat die niet worden toegepast via de veldspuit. Veel telers hebben voorzieningen getroffen om lozing via het erf te voorkomen. De genomen maatregelen lijken effect te sorteren gezien de ontwikkelingen van het gehalte van carbendazim. Er blijven echter sterke variaties tussen de waarnemingen per jaar bestaan. Voor imidacloprid lijkt afspoeling o.a. via het erf na boldompeling de meest waarschijnlijke emissieroute. Het grote aantal vondsten in de zomer maar ook de vondsten door het jaar heen vragen om nadere analyse zeker nu het aantal vondsten een licht dalende lijn vormen terwijl de gemiddelde concentratie sterk is toegenomen. 27

figuur 3.13 percentage metingen > ad hoc in relatie tot het gebruik van de vier aandachtstoffen Carbendazim Percentage 6 4 2 3, 2,5 2, 1,5 1,,5, Kg % normoverschrijding ws kg/ha.j Carbendazim ws kg/ha.j Thiofanaat-methyl 1995 1996 1997 1998 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 Pirimifos-methyl Percentage 35 3 25 2 15 1 5,5,4,3,2,1, Kg % normoverschrijding ws kg/ha.j 1995 1996 1997 1998 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 Aldicarb Percentage 6 5 4 3 2 1,35,3,25,2,15,1,5, 1995 1996 1997 1998 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 Kg % normoverschrijding ws kg/ha.j Imidacloprid Percentage 5 4 3 2 1,3,25,2,15,1,5, 1995 1996 1997 1998 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 Kg % normoverschrijding ws kg/ha.j 28

21 21 22 22 23 23 24 24 25 25 26 26 27 27 28 28 29 29 21 Zandgebied Kleigebied Kleigebied Gemiddelde Gemiddelde jaarconcentratie Pirimifos-methyl Bollenstreek "De Zuid" Bollenstreek "De Zuid" VOORTGANGSRAPPORTAGE LANDELIJK MILIEUOVERLEG BLOEMBOLLEN 21-211 21 21 22 22 23 23 24 24 25 2526 26 27 28 27 29 28 21 29 figuur 3.14 de gemiddelde jaarconcentratie in het oppervlaktewater Gemiddelde jaarconcentratie Imidacloprid van Gemiddelde de vier aandachtstoffen jaarconcentratie Imidacloprid 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 Gemiddelde jaarconcentratie Carbendazim Gemiddelde 1,8 1,8 jaarconcentratie Pirimifos-methyl Gemiddelde jaarconcentratie Carbendazim Gemiddelde jaarconcentratie Pirimifos-methyl 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 22 1,6 1,6 23 24 25 26 27 28 29 21 Figuur 1,4 1,4 3.14: de gemiddelde jaarconcentratie in het oppervlaktewater van de vier aandachtsstoffen concentratie imidacloprid concentratie (in µg/l) imidacloprid concentratie (in µg/l) imidacloprid (in µg/l) concentratie imidacloprid concentratie (in imidacloprid µg/l) concentratie (in imidacloprid µg/l) concentratie concentraie (in µg/l) aldicarbsulfoxide concentratie concentraie aldicarbsulfoxide (in (in concentratie µg/l) concentraie aldicarbsulfoxide (in (in µg/l) concentratie (in (in µg/l) pirimifos-methyl concentratie pirimifos-methyl (in (in concentratie µg/l) pirimifos-methyl (in (in µg/l) concentratie (in (in carbendazim µg/l) concentratie (in carbendazim µg/l) (in concentratie µg/l) (in carbendazim µg/l) (in µg/l) concentratie (in µg/l) (in carbendazim µg/l) (in µg/l) (in µg/l) Gemiddelde jaarconcentratie Aldicarbsulfoxide 1,2 1,2 Gemiddelde Gemiddelde jaarconcentratie Carbendazim 1 1 Gemiddelde jaarconcentratie Aldicarbsulfoxide 1,8 1,8,8,8 Gemiddelde jaarconcentratie Aldicarbsulfoxide 1,6 1,6 Figuur,6,6 3.14: de gemiddelde jaarconcentratie in het oppervlaktewater van de vier aandachtsstoffen 1,4 1,4 21 21 22,4,4 221,2 1,2,2 23 23 24 24 25 Gemiddelde 25 26 Gemiddelde jaarconcentratie 26 27 Carbendazim 27 28 28 29 21 29,2 11,8 1,8 1 1999 2 21 23 24 25 26 28 22 27 29 1,6,8 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 Figuur 3.14: de gemiddelde jaarconcentratie in het oppervlaktewater van de vier aandachtsstoffen 28 29 21 1,4,6 1,2,4,21,8 1,81,21,8 1,6 1,6,8 1,4 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 1999 2 21 27 28 29 21 22 23 24 25 26 1,4,6 Gemiddelde,4 1,2 1,2 jaarconcentratie Pirimifos-methyl,4,21 1,15,2,15,8,8,6,6,4,4,1,1,2,2,15,15,25 Gemiddelde jaarconcentratie Aldicarb,2,2,3 Gemiddelde Gemiddelde jaarconcentratie Pirimifos-methyl,1 Gemiddelde jaarconcentratie Aldicarbsulfoxide Gemiddelde jaarconcentratie Aldicarbsulfoxide,1 22 23 24 25 26 27 28 29,3,3 1999 2 2 21 22 23 24 25 26 26 27 28 27 29 28 21 21 22 23 24 25 29,5,5,25,3,15 1999 2 2 21 21 22 22 23 23 24 24 25 2526 26 27 28 27 29 28 21 29,15,25,25,1,1 Gemiddelde jaarconcentratie Aldicarbsulfoxide,2 Gemiddelde jaarconcentratie Aldicarbsulfoxide,3,2,5,5,3,15,25,15,25 1999 1999 2 2 21 21 22 22 23 23 24 24 25 25 26 26 27 27 28 28 29 21,1 29,1,2,2 21 22,5 23 24 25 26,5 Gemiddelde 27 jaarconcentratie 28 Imidacloprid 29 21 Gemiddelde jaarconcentratie Imidacloprid,15,15,12,12,1,1,1,1,1,1,4 Gemiddelde jaarconcentratie Imidacloprid,4,8,8,2,12 Gemiddelde jaarconcentratie Aldicarbsulfoxide 21 21 22 22 23 23 24 24 25 25 26 26 27 27 28 28 29 21 29 Gemiddelde jaarconcentratie Imidacloprid Gemiddelde jaarconcentratie Imidacloprid Gemiddelde Gemiddelde jaarconcentratie Carbendazim 22 23 24 25 26 27 28 29 2 23 24 25 26 27 28 29 21 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 1999 2 21 27 28 29 21 22 23 24 25 26 21 21 22 22 23 23 24 24 25 2526 26 27 28 27 29 28 21 29 Gemiddelde jaarconcentratie Aldicarbsulfoxide Gemiddelde Gemiddelde jaarconcentratie Pirimifos-methyl Gemiddelde jaarconcentratie Aldicarbsulfoxide 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 1999 2 21 27 28 29 21 22 23 24 25 26,5,5,1 Gemiddelde Gemiddelde jaarconcentratie Pirimifos-methyl 21,1 21 22 22 23,15 23 24 24 25 25 26 26 27 27 28 28 29 21 29,15 1999 2 2 21 21 22 22 23 23 24 24 25 2526 26 27 28 27 29 28 21 29,5,5 Gemiddelde jaarconcentratie Imidacloprid Gemiddelde jaarconcentratie Imidacloprid 2 23 24 25 26 27 28 29 21 Gemiddelde jaarconcentratie Aldicarbsulfoxide Gemiddelde jaarconcentratie Aldicarbsulfoxide 21 22 23 24 25 26 27 28 29 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 1999 2 26 27 28 29 21 22 23 24 25 Gemiddelde jaarconcentratie Imidacloprid Gemiddelde jaarconcentratie Imidacloprid Gemiddelde jaarconcentratie Imidacloprid,5,5 22 23 24 25 26 Gemiddelde jaarconcentratie Imidacloprid 27 28 29,8,8,12,12 2 23,6,624 2 2 25 22 26 23 24 27 25 28 27 29 28 29 21 1999 21 23 25 26 28 21 1999 26 27 29 21 22 24 Gemiddelde jaarconcentratie Imidacloprid Gemiddelde jaarconcentratie Imidacloprid,12,2,6,6,1,1 21 22 23 24 25 26 27 28 29,4,4 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21,8,8,2,2,6,6 21 22 23 24 25 26 27 28 29,4,4 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21,2,2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 Zandgebied Zandgebied Kleigebied Kleigebied Bollenstreek Bollenstreek "De "De Zuid" Zuid" Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De "De Zuid" Zandgebied Zandgebied Kleigebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Bollenstreek "De Zuid" Zandgebied Zandgebied Kleigebied Zandgebied Kleigebied Zandgebied Kleigebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" "De Zuid" Bollenstreek "De Zuid" Zandgebied Zandgebied Zandgebied Kleigebied Kleigebied Bollenstreek Bollenstreek "De "De Zuid" Zuid" Bollenstreek "De "De Zuid" Zandgebied Zandgebied Kleigebied Kleigebied Zandgebied Zandgebied Bollenstreek Bollenstreek "De "De Zuid" Zuid" Kleigebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Zandgebied Zandgebied Bollenstreek "De Kleigebied Zuid" Kleigebied Bollenstreek Bollenstreek "De "De Zuid" Zuid" Zandgebied Zandgebied Kleigebied Zandgebied Kleigebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Bollenstreek "De Zuid" Zuid" Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De "De Zuid" Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De "De Zuid" Zandgebied Zandgebied Kleigebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Zandgebied Bollenstreek "De Zandgebied Zuid" Kleigebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Bollenstreek "De Zuid" Zandgebied Zandgebied Kleigebied Zandgebied Kleigebied Zandgebied Kleigebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Zuid" Bollenstreek "De Zuid" Bollenstreek "De Zuid" Zandgebied Zandgebied Kleigebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Bollenstreek "De Zuid" Zandgebied Zandgebied Kleigebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Bollenstreek "De Zuid" Zandgebied Zandgebied Kleigebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Bollenstreek "De Zuid" Zandgebied Kleigebied Zandgebied Zandgebied Kleigebied Kleigebied Bollenstreek "De "De Zuid" Zuid" Bollenstreek "De Zuid" Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" 22 23 24 25 26 27 28 29 2 23 24 25 26 27 28 29 21 29

tewater wordt geloosd, een emissieroute (PPO 22). Onderzoek van PPO in 23-24 toont aan dat vrij grote hoeveelheden condenswater vrij kunnen komen met soms hoge concentraties pirimifos-methyl. De gemiddelde concentratie pirimifosmethyl is afgelopen jaar sterk gedaald maar ligt in 21 in drie regio s weer boven de zeer lage -norm. Door sector (Milieuplatform) en onderzoek (Telen met Toekomst) is geadviseerd over het vóórkomen van emissies van deze stof via condenswater. Hoewel dit in eerste instantie effect leek te hebben is er in 21 een afwijkend beeld zichtbaar. Er wordt een filter ontwikkeld waarmee pirimifos-methyl uit het condenswater kan worden gehaald. De eerste resultaten van het onderzoek bij PPO en op twee praktijkbedrijven zijn gunstig, de concentratie pirimifos-methyl in het condenswater wordt zeer sterk gereduceerd (PPO 21). Ondanks de enorme reductie ligt de resthoeveelheid nog wel boven de -norm. Vervolgonderzoek is in 21 gestart om de concentratie beneden de -norm te krijgen en vast te stellen wanneer filters vervangen moeten worden. In 25-27 is onderzoek verricht naar het vrijkomen van aan slib gebonden carbendazim in waterbodems (PPO, Alterra 28). Uit dit onderzoek blijkt dat in een enkel geval de hoge concentratie carbendazim in het slib verantwoordelijk kan zijn voor overschrijdende waarden in het oppervlakte water. Over het algemeen zal de nalevering van carbendazim uit het slib te gering zijn om een overschrijding van het oppervlaktewater te veroorzaken. Meestal zal een overschrijding worden veroorzaakt door recente emissies. Uitspoeling naar oppervlaktewater De kans op het uitspoelen van stoffen naar grondwater en, via drains, naar oppervlaktewater is afhankelijk van stofeigenschappen (bindend vermogen aan organische stof in de grond) en van bodemeigenschappen (organische stofgehalte, afstand tot grondwater, profieleigenschappen, e.a.). Uitgebreid veld- en modelonderzoek in de jaren negentig (project Emissies van bestrijdingsmiddelen en nutriënten in de bloembollenteelt ; SC-DLO, HHS Rijnland, LBO) heeft uitgewezen dat uitspoeling van het overgrote deel van de bestrijdingsmiddelen naar grond- en oppervlaktewater niet, incidenteel of slechts in zeer beperkte mate plaatsvindt en niet of slechts zeer incidenteel tot -overschrijding leidt. Slechts enkele stoffen vorm(d)en hierop een uitzondering. Voor carbendazim is aanvullend onderzoek uitgevoerd, gericht op de vraag of uitspoeling ervan kan optreden wanneer het middel in de late herfst- of wintermaanden over het land wordt uitgereden. Uit dit onderzoek (Absorptie, omzettingssnelheid en transport van carbendazim in twee bloembollengronden, LBO-rapport 122, 21) is gebleken dat er geen risico op uitspoeling bestaan indien het uitrijden gebeurt volgens de richtlijnen, zoals geformuleerd in de Gewasbeschermingsgids (PD, 26). Deze verwijderingsmogelijkheid is slechts toegestaan indien het op het etiket vermeld staat. Voor carbendazim is in 24 onderzoek gedaan naar de uitspoeling door drainage. Uit de analyses bleek dat de hoeveelheid carbendazim die uit de drains van de onderzochte percelen stroomt, niet wezenlijk bijdraagt aan de overschrijdingen die in het oppervlaktewater voorkomen. 3.2.4 Conclusies In 21 is, drie jaar nadat de toelating van aldicarb is vervallen, geen aldicarbsulfoxide meer aangetroffen in het oppervlaktewater. In 21 is er een toename van het percentage normoverschrijdingen van twee aandachtstoffen van 8 naar 26% (carbendazim) en van 3 naar 25% (pirimifos-methyl). Hiervoor is geen goede verklaring. Het percentage normoverschrijdingen van imidacloprid nam af van 36 naar 34%. Het gemiddeld percentage normoverschrijdingen ligt in 21 op het hoogste niveau sinds 2. De gemiddelde concentratie van de drie aandachtstoffen die zijn aangetroffen in het oppervlaktewater is gestegen. De gemiddelde concentratie carbendazim is in alle regio s gestegen met uitzondering van waar geen carbendazim is aangetroffen. De gemiddelde concentratie ligt nog net onder de norm. 3

De gemiddelde concentratie pirimifosmethyl is in twee regio s sterk gestegen ( Zandgebied en Kleigebied ). In Bollenstreek De Zuid is het voor het eerst sinds 22 weer gemonitoord en aangetroffen. In en is geen pirimifos-methyl aangetroffen. De gemiddelde concentratie ligt in alle regio s waar het is aangetroffen boven de -norm. De gemiddelde concentratie imidacloprid is in vier regio s gestegen. In is geen imidacloprid aangetroffen. De gemiddelde concentratie is meer dan verdubbeld en vooral de concentratie in de zomer is sterk toegenomen. Het percentage overschrijdingen vertoond over de jaren en regio s heen sterke fluctuaties. 3.3 Milieubelastingspunten In de eerste serie van de Voortgangsrapportage is ook een berekening van de milieubelastingspunten (MBP) opgenomen volgens de Milieumeetlat van het Centrum voor Landbouw en Milieu. De Milieumeetlat is een puntensysteem waarmee wordt aangegeven hoe schadelijk een middel is voor het milieu. De effecten van gewasbeschermingsmiddelen op water- en bodemleven, en grondwater worden weergegeven in milieubelastingspunten (MBP). Omdat dit instrument toen nog in ontwikkeling was, wijzigden de MBP van middelen regelmatig. Daarom zijn deze later niet meer opgenomen in de Voortgangsrapportage. Tegenwoordig ligt de nadruk in het gewasbeschermingsbeleid op milieubelasting. Tevens is het instrument MBP redelijk uitontwikkeld. In 25 is het aantal MBP berekend en vergeleken met het referentiejaar 1995. Op dat moment is besloten om elke twee jaar de MBP weer te bepalen. Voor de berekening van de MBP over 21 zijn de data van de milieumeetlat van augustus 21 gebruikt. De MBP zijn in alle jaren op dezelfde wijze berekend met uitzondering voor waterleven vanaf 29. Tot en met de berekening van 27 is standaard met 1% drift gerekend. Echter door alle driftbeperkende maatregelen is er ten opzichte van 1998 een driftreductie van circa 9% bereikt. De driftbeperkende maatregelen bestaan o.a. uit het gebruik van driftarme spuitdoppen, spuitvrije zone langs de sloot en een verbod op spuiten bij meer dan 5 m/s wind. Deze maatregelen zijn in de WVO-vergunning opgenomen. Het is daardoor reëel om met,2% drift te rekenen i.p.v. 1%, een reductie van 8%. De MBP zijn per hectare berekend voor een grond met 1,5 tot 3% organische stof. Voor de berekening zijn de MBP per actieve stof vermenigvuldigd met de hoeveelheid verkochte actieve stof. In enkele gevallen wordt betwijfeld hoe relevant dit is, bijvoorbeeld bij de MBP voor waterleven op hoge zandgronden. MBP totaal Ten opzichte van 1995 is de milieubelasting in MBP in 21 met 8% sterk afgenomen (tabel en figuur 3.15). Ten opzichte van 27 is het aantal MBP met 5% afgenomen. Deze sterke afname ten opzichte van 27 wordt vooral veroorzaakt door een afname van het gebruik van grondontsmetting en door het rekenen met,2% drift i.p.v. 1% drift voor het waterleven. Ten opzichte van 29 is het aantal MBP gelijk gebleven. Voor het waterleven is het aantal MBP met 13% toegenomen ten opzichte van 29, voor het bodemleven zijn ze met 3% toegenomen en voor de de uitspoeling naar het grondwater zijn ze met 13% afgenomen. De grondontsmetting is verantwoordelijk voor 56% van alle MBP. Ten opzichte van 1995 zijn vooral de MBP veroorzaakt door de teelt sterk afgenomen (89%) terwijl de MBP veroorzaakt door grondontsmetting veel minder sterk zijn afgenomen (17%). MBP waterleven De toename van het aantal MBP voor het waterleven t.o.v. 29 wordt veroorzaakt doordat er meer pirimifos-methyl is gebruikt. Het gebruik van dit middel verklaart 66% van de MBP voor het waterleven afkomstig uit de teelt (was 62%). Daarnaast is de grondontsmetting goed voor 23% van de MBP voor het waterleven. Deze twee stoffen zijn goed voor 88% van de MBP. Dit percentage varieert over de jaren van 87 tot 9%. MBP bodemleven De beperkte toename van het aantal MBP voor het bodemleven wordt veroorzaakt 31

figuur 3.15 het aantal milieu belastingspunten per hectare bloembollen in verschillende jaren milieubelastingspunten 5 45 4 35 3 25 2 15 1 5 totaal grondontsmetting teelt 1995 25 27 29 21 1995 25 27 29 21 1995 25 27 29 21 waterleven bodemleven uitspoeling jaar en type milieubelasting Milieubelastings waterleven bodemleven uitspoeling punten 1995 25 27 29 21 1995 25 27 29 21 1995 25 27 29 21 totaal 15625 1419 12315 223 252 46182 1595 1851 1451 1519 45577 15261 13356 5236 455 grondontsmetting 999 2858 3658 556 577 9691 11588 14371 1914 11342 4143 386 53 382 397 teelt 14626 7561 8657 1675 1942 36491 357 413 3588 3677 41434 14874 12853 4854 4153 Milieubelastings totaal punten 1995 25 27 29 21 totaal 17384 4775 44172 21967 2289 grondontsmetting 14833 14832 18532 11852 12316 teelt 92551 25942 2564 1117 9772 doordat er meer thiofanaat-methyl (dat afbreekt in carbendazim) en grondontsmetting is toegepast. Van het totaal aantal MBP wordt 76% bepaald door de grondontsmetting. Van de MBP tijdens de teelt is 62% afkomstig van het gebruik van thiofanaatmethyl, dat afbreekt in carbendazim. Dit is 15% van het totaal aan MBP. Verder is het gebruik van esfenvaleraat (oa. Sumicidin) goed voor 4% van het totaal aantal MBP. MBP uitspoeling Het aantal MBP voor het compartiment uitspoeling is met 13% afgenomen. Twee stoffen (thiofanaat-methyl en imidacloprid) zorgden voor een kleine toename van het aantal MBP. Het aantal MBP als gevolg van grondontsmetting en het gebruik van maneb bleef min of meer gelijk en het aantal MBP van de andere stoffen nam af.acht stoffen zijn goed voor 95% van de MBP. De belangrijkste daarvan is thiofanaat-methyl (29%) die als fungicide wordt toegepast in het ontsmettingsbad. Een aantal fungiciden worden toegepast als gewasbespuiting: kresoxim-methyl (19%), mancozeb (15%) en maneb (8%). Daarnaast wordt de fungicide metalaxyl (4%) ingezet als grondbehandeling. Metam-natrium is als grondontsmettingsmiddel goed voor 1% van de MBP. Tenslotte wordt het insecticide imidacloprid (8%) vooral bij de boldompeling toegepast en de herbicide MCPA (4%) over het land gespoten. Conclusies Het totaal aantal milieubelastingspunten (MBP) is in 21 met 8% afgenomen ten opzichte van 1995. Ten opzichte van 29 is het aantal MBP gelijk gebleven. Grondontsmetting is goed voor 56% van de MBP, thiofanaat-methyl voor 16% en pirimifos-methyl voor 7% van de MBP. In de tussentijdse rapportage door het RIVM over de milieubelasting in 26 komt men tot de conclusie dat in de bollenteelt een berekende vermindering van de emissie is bereikt van 92%. In de berekeningen van het RIVM wordt met vele factoren rekening gehouden terwijl in deze paragraaf alleen de MBP beoordeeld worden. Het is daarom niet vreemd dat deze berekeningen niet overeenkomen maar wel dicht bij elkaar liggen. 32

4 Mineralen 4.1 Gebruik mineralen in de bloembol lensector Taakstelling De doelstelling voor het mineralengebruik tot en met 25 was het halen van de verliesnormen zoals die in MINAS werden gehanteerd en waren vastgelegd in de Meststoffenwet. MINAS (MINeralen AangifteSysteem) was een mineralenboekhouding die de mineralenstromen op een bedrijf in beeld bracht. Het doel van MINAS was het terugdringen van mineralenverliezen (fosfaat uit organische mest en stikstof) naar het milieu door de landbouw. In oktober 23 oordeelde het Europese hof van Justitie dat het Nederlandse mestbeleid niet voldeed aan de Europese eisen. Het Ministerie van EL&I heeft hierna nieuw mestbeleid ontwikkeld. De nieuwe regels zijn 1 januari 26 in werking getreden. In het nieuwe mestbeleid wordt omgeschakeld van verliesnormen naar gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat per gewas. Er zijn drie soorten gebruiksnormen: voor de hoeveelheid dierlijke mest; voor de totale stikstofbemesting; voor de totale fosfaatbemesting. De gebruiksnorm voor dierlijke mest voor bouwland is 17 kg stikstof per hectare per kalenderjaar, maar wordt tevens gelimiteerd door de gebruiksnorm voor dierlijke mest van 85 kg/ha P2O5. De stikstofgebruiksnorm is een norm per gewas en grondsoort per hectare per kalenderjaar. Op basis van de stikstofgebruiksnormen per gewas en het teeltplan wordt een gebruiksnorm per bedrijf opgesteld. Voor fosfaat is een algemene gebruiksnorm voor grasland en bouwland ontworpen. Een belangrijke wijziging ten opzichte van MINAS is dat fosfaat uit kunstmest vanaf 26 wel meetelt. De verrekening van het gebruik over meerdere jaren is voor stikstof vervallen. Voor fosfaat uit dierlijke mest blijft nog wel een verrekening mogelijk, maar slechts over twee jaar. In de nieuwe Meststoffenwet is ook het begrip meststof gewijzigd. Dat betekent dat veel meer mestsoorten, ook die niet onder MINAS vielen, gaan meetellen voor de N- en P-gebruiksnormen. Voor de organische meststoffen wordt uitgegaan van een werkingscoëfficiënt voor stikstof. Dit is een maat voor de stikstof die vrijkomt gedurende het groeiseizoen. In compost wordt 5% van het fosfaat meegeteld met een maximum van 3,5 g per kg droge stof. Verantwoording cijfers In deze Voortgangsrapportage zijn cijfers opgenomen die zijn verkregen via de registratie op basis van een verordening van het PT. De opgave van meststoffen in de registratie is niet meer verplicht sinds het stoppen van MINAS. Over 21 heeft 65% van de bedrijven die de PT registratie hebben ingevuld ook vrijwillig de mestgegevens opgegeven. Een belangrijke onvolkomenheid in de bemestingscijfers is met ingang van 27 opgelost. Daardoor zijn de gepresenteerde cijfers nauwkeuriger dan in de jaren daarvoor. De onvolkomenheid ontstond doordat de meststoffen die zijn opgegeven, zijn verdeeld over het gehele bollenareaal. Vanaf 27 zijn de meststoffen toegerekend aan alleen de telers die meststoffen hebben opgegeven, dus een veel kleiner areaal. Om de cijfers van 21 te kunnen vergelijken met die van voor 27 worden de gegevens weergegeven volgens de oude berekeningswijze. Over de laatste jaren worden de gegevens ook weergegeven volgens de nieuwe berekeningswijze die een nauwkeuriger weergave van de werkelijkheid is. Eén onvolkomenheid blijft bestaan, er wordt geen rekening gehouden met de werkingscoëfficiënt van stikstof en fosfaat in organische meststoffen. Dit betekent dat de in dit verslag gepresenteerde cijfers een overschatting geven van wat in werkelijkheid wordt toegepast. Interpretatie Oude berekeningswijze Bij de oude berekeningswijze is de opgegeven hoeveelheid mest gedeeld door het areaal van alle deelnemers aan de enquête. Bij de nieuwe berekeningswijze is de hoeveelheid mest gedeeld door het areaal van de bedrijven die mest hebben opgegeven. Volgens de oude berekeningswijze is het totale gebruik van fosfaat in 21 ten 33

figuur 4.1 25 gemiddeld gebruik fosfaat (P 2 O 5 ) en stikstof (N) in de bloembollenteelt 2 5 bloembollenteelt 2 in kg per ha 15 1 5 fosfaat 1996 2 26 27 28 29 21 stikstof opzichte van 29 gedaald met 3% tot 43 kg/ ha P2O5 (figuur 4.1). Dit is op 28 na, het laagste gebruik sinds de start van de monitoring. Het totale gebruik van stikstof is vergeleken met 29 met 2% gedaald tot 146 kg N/ha, het laagste verbruik sinds de start van de monitoring op 22 en 28 na. De afname van de hoeveelheid fosfaat kwam tot stand doordat het gebruik van fosfaat via organische meststof met 8% is afgenomen tot 29 kg/ha P2O5 en het gebruik van kunstmestfosfaat is toegenomen met 11% tot 14 kg/ha P2O5. De hoeveelheid fosfaat gegeven als organische mest varieert sinds 1998 tussen 19 en 34 kg/ha. De hoeveelheid kunstmestfosfaat zit op 28 en 29 na op het laagste verbruik sinds de start van de monitoring. Het afgenomen gebruik van stikstof is bereikt door een afname van stikstof via organische mest met 5% tot 52 kg N/ha terwijl het gebruik van kunstmeststikstof gelijk is gebleven met 94 kg N/ha. Volgens de oude berekeningswijze is in 21 het gebruik van fosfaat in de helft van de regio s toegenomen en in de andere helft afgenomen (figuur 4.2a). Over het algemeen is er over de afgelopen jaren een licht dalende lijn zichtbaar. In de figuren 4.2b en 4.2c is te zien dat de afname van het gebruik de afgelopen jaren vooral wordt veroorzaakt door minder gebruik van kunstmestfosfaat (figuur 4.2c) terwijl het gebruik van fosfaat via organische mest niet echt daalt. Dit wordt gedeeltelijk verklaard doordat nu alle organische meststoffen meetellen, terwijl dat eerder onder MINAS niet het geval was. Daarnaast wordt de afgelopen jaren meer organische mest toegediend om het organisch stofgehalte van de zandgronden op peil te houden. Ook wordt soms land verhuurd aan bollentelers onder voorwaarde dat organische mest wordt afgenomen. Volgens de oude berekeningswijze is het gebruik van stikstof in vier regio s gestegen en in twee regio s gedaald (figuur 4.3a). Over de afgelopen jaren is een licht dalende lijn in het gebruik zichtbaar. Net als hiervoor genoemd bij fosfaat komt de lichte afname van het gebruik van stikstof voor rekening van de kunstmeststikstof omdat het gebruik van stikstof via organische mest niet echt afneemt (figuur 4.3b en 4.3c) 34

figuur 4.2a gemiddeld gebruik fosfaat (P 2 O 5 ) in de bloembollenteelt per regio in kg/ha 14 12 1 8 6 4 2 Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" 1996 2 26 27 28 29 21 Overig Nederland figuur 4.2b gemiddeld gebruik fosfaat (P 2 O 5 ) middels organische mest in de bloembollenteelt per regio in kg/ha 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" 1996 2 26 27 28 29 21 Overig Nederland figuur 4.2c 7 gemiddeld gebruik fosfaat (P 2 O 5 ) middels kunstmest in de bloembollenteelt per regio 6 5 in kg/ha 4 3 2 1 Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" 1996 2 26 27 28 29 21 Overig Nederland 35

figuur 4.3a 35 gemiddeld gebruik stikstof (N) in de bloembollenteelt per regio figuur 4.3a gemiddeld gebruik stikstof (N) in de bloembollenteelt per regio 3 25 in kg/ha 2 15 1 5 Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Overig Nederland 1996 2 26 27 28 29 21 figuur 4.3b in kg/ha 18 16 14 12 1 8 6 4 2 gemiddeld gebruik stikstof (N) middels organische mest in de bloembollenteelt per regio Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" 1996 2 26 27 28 29 21 Overig Nederland figuur 4.3c 25 gemiddeld gebruik stikstof (N) middels kunstmest in de bloembollenteelt per regio bloembollenteelt per regio 2 in kg/ha 15 1 5 Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Overig Nederland 1996 2 26 27 28 29 21 36

Nieuwe berekeningwijze Bij de oude berekeningswijze is de opgegeven hoeveelheid mest gedeeld door het areaal van alle deelnemers aan de enquête. Bij de nieuwe berekeningswijze is de hoeveelheid mest gedeeld door het areaal van de bedrijven die mest hebben opgegeven. Dit jaar is voor de vierde maal berekend hoeveel mest is gebruikt door alleen de bedrijven én het bijbehorende areaal die werkelijk een opgave van de hoeveelheid mest hebben gedaan. De resultaten van de nieuwe berekeningswijze over 27 t/m 21 is in de figuren 4.2d, 4.2e, 4.2f (fosfaat) en 4.3d, 4.3e, 4.3f (stikstof) weergegeven. Bij berekening van de hoeveelheid gebruikte mest over alleen de bedrijven die hun mestgebruik hebben opgegeven in 21, blijkt dat zij gemiddeld 56 kg/ha fosfaat en 192 kg/ ha stikstof hebben gebruikt. Voor fosfaat betekent dit een toename ten opzichte van 29 met 9% en voor stikstof een toename van 7%. Bij de nieuwe berekeningswijze is bij zowel fosfaat als stikstof sprake van een toename terwijl bij de oude berekeningswijze sprake is van een afname. Over de afgelopen vier jaren waarin het gebruik wordt berekend volgens de nieuwe berekeningswijze is er geen afname in het gebruik zichtbaar. De gebruikshoeveelheden liggen in werkelijkheid lager omdat er geen rekening is gehouden met de werkingscoëfficiënt. Het fosfaat en stikstofgebruik is, zonder rekening te houden met de werkingscoëfficiënt, volgens de oude berekeningswijze voor zowel fosfaat als stikstof ruim 23% lager dan volgens de nieuwe berekeningswijze. Het verschil tussen de oude en de nieuwe berekeningswijze is daarmee groter dan in voorgaande jaren. Van de stikstof werd 68 kg/ha als organische mest gegeven en 124 kg/ha als kunstmest. Van fosfaat werd 38 kg/ha als organische mest en 18 kg/ha als kunstmest gegeven. Ten opzichte van 29 is er in 21 van beide meststoffen meer toegediend in de vorm van kunstmest en vrijwel evenveel in de vorm van organische mest. Over de afgelopen vier jaren (volgens de nieuwe berekeningswijze) is in grote lijnen nog geen duidelijke toe- of afname van het gebruik van de meststoffen zichtbaar. In de regio s waar een toe- of afname van het gebruik te zien is volgens de oude berekeningswijze laat de nieuwe berekeningswijze vaak ook een toe- of afname zien. Conclusies Nieuwe berekeningswijze Volgens de nieuwe berekeningswijze is het gebruik van meststoffen berekend over het areaal van de bedrijven die de meststoffen hebben opgegeven i.p.v. over het gehele areaal. Landelijk gezien werd er 192 kg/ha stikstof en 56 kg/ha fosfaat gegeven. Voor stikstof is dit ten opzichte van 29 een toename van 1 kg/ha (7%) en voor fosfaat een toename van 4 kg/ ha (9%). Door deze verbeterde berekeningswijze blijkt het gebruik van fosfaat en stikstof in 21 ongeveer 23% hoger te zijn dan volgens de oude berekeningswijzen. In voorgaande jaren bedroeg het verschil tussen de oude en de nieuwe berekeningswijze 18% (28 en 29) of 8% (27). Bedacht moet worden dat het verschil kleiner is, omdat alle toegediende hoeveelheden zijn meegerekend zonder rekening te houden met de werkingscoëfficiënten. Na twee jaren van toename is in 21 de hoeveelheid fosfaat en stikstof gegeven via organische mest gelijk gebleven aan de hoeveelheid die in 29 werd gegeven. Er is in 21 wel meer fosfaat en stikstof via kunstmest gegeven. In de vier jaren dat er een nieuwe berekeningswijze wordt toegepast is nog geen duidelijke lijn van een toe- of afname in het gebruik van fosfaat of stikstof te zien. De verschillen in gebruik tussen de verschillende regio s zijn vergelijkbaar met de oude berekeningswijze. Oude berekeningswijze Volgens de oude berekeningswijze is het gebruik van stikstof in 21 met 2% gedaald ten opzichte van 29. Dit is op 22 en 28 na de kleinste hoeveelheid sinds de start van de monitoring. Het gebruik van fosfaat is met 3% gedaald, en kwam daardoor uit op de kleinste hoeveelheid sinds het begin van de monitoring op 28 na. 37

figuur 4.2d in kg/ha 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 gemiddeld gebruik fosfaat (P 2 O 5 ) in de bloembollenteelt per regio bij bedrijven die opgave hebben gedaan Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Overig Nederland 27 28 29 21 figuur 4.2e in kg/ha 1 9 8 7 6 5 4 3 2 1 gemiddeld gebruik fosfaat (P 2 O 5 ) middels organische mest in de bloembollenteelt per regio bij bedrijven die opgave hebben gedaan Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Overig Nederland 27 28 29 21 figuur 4.2f in kg/h ha 4 35 3 25 2 15 1 5 gemiddeld gebruik fosfaat (P 2 O 5 ) middels kunstmest in de bloembollenteelt per regio bij bedrijven die opgave hebben gedaan Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Overig Nederland 27 28 29 21 38

figuur 4.3d 3 gemiddeld gebruik stikstof (N) in de bloembollenteelt per regio bij bedrijven die opgave hebben gedaan 25 in kg/ha 2 15 1 5 Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Overig Nederland 27 28 29 21 figuur 4.3e in kg/ha 16 14 12 1 8 6 4 2 gemiddeld gebruik stikstof (N) middels organische mest in de bloembollenteelt per regio bij bedrijven die opgave hebben gedaan Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" 27 28 29 21 Overig Nederland figuur 4.3f in kg/ha k 18 16 14 12 1 8 6 4 2 gemiddeld gebruik stikstof (N) middels kunstmest in de bloembollenteelt per regio bij bedrijven die opgave hebben gedaan Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" Overig Nederland 27 28 29 21 39

Het gebruik van fosfaat via organische meststoffen is afgenomen met 8% en via kunstmest toegenomen met 11%. Het gebruik van organische stikstof is afgenomen met 5% terwijl het gebruik van kunstmeststikstof gelijk is gebleven. Hoewel over de jaren heen een licht dalende trend te zien is in het gebruik van fosfaat en stikstof laat het gebruik per regio jaarlijks een fluctuerend beeld zien met stijgingen en dalingen. Volgens de oude berekeningswijze is het gebruik van organische mest in alle regio s de afgelopen zes jaren groter dan in de periode daarvoor. Dit wordt veroorzaakt doordat sinds 25 alle organische meststoffen moeten worden opgegeven en omdat meer organische mest wordt gebruikt om het organisch stofgehalte van de overwegend zandgronden op peil te houden. Daarnaast wordt ook land verhuurd met een verplichte afname van organische mest. 4.2 Vermesting oppervlakte water Taakstelling In de Vierde Nota Waterhuishouding zijn voor fosfor (P) en stikstof (N) normconcentraties vastgesteld die Maximaal Toelaatbaar Risico () worden genoemd. Dit zijn normen voor het zomerhalfjaar voor eutrofiëringsgevoelige wateren. Deze normen zijn richtinggevend voor andere wateren. De normconcentraties voor N en P zijn respectievelijk 2,2 en,15 mg/l. Voor de winterperiode zijn geen normen vastgesteld. In deze rapportage worden alle metingen met genoemde normen vergeleken hoewel dat voor de winterperiode niet relevant is. Verantwoording cijfers De parameters voor de vermesting van het oppervlaktewater zijn de fosfor en de berekende stikstoftotaal concentraties. De in de rapportage opgenomen gegevens zijn aangeleverd door HHNK, WS Zuiderzeeland en HHS Rijnland. De cijfers zijn getoetst aan de s uit de Vierde Nota Waterhuishouding. In 24, 27 en 28 heeft HHS Rijnland geen metingen aan mineralen gedaan op de meetpunten van het monitoringsprogramma. In 25 en 26 is door HHS Rijnland één meetpunt van het monitoringsprogramma bemonsterd. WS Zuiderzeeland heeft de afgelopen zes jaren ook één meetpunt bemonsterd van het meetnet van de Voortgangsrapportage. In 29 heeft HHNK het meetpunt in laten vervallen. Er vindt geen structurele monitoring van het oppervlaktewater gericht op de bloembollenteelt in Noord-Oost Nederland plaats. In Drenthe en omgeving worden sinds een aantal jaren vele hectares met vooral lelies geteeld. Er zijn een aantal argumenten waarom er geen monitoring van meststoffen in oppervlaktewater gericht op de bloembollenteelt plaatsvindt. Ten eerste is er in dat gebied niet altijd oppervlaktewater waaruit monsters genomen kunnen worden. In de zomer staan de sloten soms droog. Ten tweede vindt de lelieteelt toch vrij versnipperd in het gebied plaats. Er kan eigenlijk geen vast meetpunt gekozen worden dat elk jaar representatieve gegevens over de bollenteelt oplevert. Gevonden gehaltes aan N en P zouden ook aan andere gewassen dan bollen toe te schrijven kunnen zijn. Interpretatie De nutriëntengehaltes in het oppervlaktewater in gebieden met geconcentreerde bollenteelt worden gedeeltelijk bepaald door emissies uit de bollenteelt. Andere factoren die de gehaltes in het oppervlaktewater beïnvloeden zijn nalevering uit de bodem, atmosferische depositie, emissies uit andere teelten, overstorten, zuiveringsinstallaties en de kwaliteit van het inlaatwater en (in sommige gebieden) kwelwater. In betreft dit voornamelijk kwel met een hoog stikstofgehalte. In West-Nederland is het fosfaatgehalte in het kwelwater hoog, plaatselijk meer dan 2 mg/l. Afhankelijk van de kweldruk leveren deze gehalten een fosfaatbelasting in het poldergebied van West- Nederland. De bijdrage van de bollenteelt aan de mineralengehalten in het oppervlaktewater is niet bekend en zal van gebied tot gebied variëren afhankelijk van het grondgebruik. Zo bestaat in Bollenstreek De Zuid slechts 4% van het agrarische areaal uit bollenteelt (CBS). 4

figuur 4.4 1% percentage normoverschrijdingen van oppervlaktewater metingen fosfor in oppervlaktewater 8% 6% 4% 2% % 1. Zandgebied Bron Unie van Waterschappen Bewerking: Landelijk Milieuoverleg 2. Kleigebied geen meting geen meting geen meting geen meting geen meting 3. 4. Bollenstreek "De Zuid" 5. 1995 2 26 27 28 29 21 Fosfor opp.water Aantal Aantal Aantal metingen Bandbreedte,15 mg/l meetpunten metingen > gemeten concentraties 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1. Zandgebied 6 1 4 1 24 11 4 11 23 11 4 7,11-6,7.71-2.9.42-8.1.5-.24 2. Kleigebied 5 1 1 2 2 1 12 24 19 1 12 22,13-2,3.32-1.5.67-2.1.1-2.1 3. 1 1 4 11 4 9,56-,96.5-2.1 4. Bollenstreek "De Zuid" 3 2 2 33 14 26 33 14 26,94-9,6 2.2-6.6.46-8.1 5. 3 1 1 1 5 12 21 9 17 2 6 3,5-1,1 <.4-.17 <.4-.28.6-.17 Totaal 18 4 8 6 131 44 87 7 96 32 72 58 Uit studies van Alterra (Alterra, rapport 1483, 27) lijken brongerichte maatregelen in de landbouw minder effect op de waterkwaliteit te hebben dan werd verwacht. De historische fosfaatbelasting van de bodem is in grote delen van Nederland meer bepalend. 21 In de oude bollenteeltgebieden wordt de van fosfor (,15 mg/l) in bijna alle metingen overschreden (figuur 4.4). Gemiddeld over alle gebieden is in 83% van de metingen een overschrijding van de gevonden, net als in 29. In de regio s Zandgebied, Noord- Hollands Kleigebied en Bollenstreek De figuur 4.5 gemiddelde jaarconcentratie fosfor in het oppervlaktewater 7, 6, concentratie (P in mg/l) 5, 4, 3, 2, Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" 1,, 1998 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 Bron: Unie van Waterschappen Bewerking: Landelijk Milieuoverleg Bloembollen 41

Zuid varieerde het percentage overschrijdingen van 64 tot 1%. In is het percentage overschrijdingen toegenomen tot 33% ( was 29%). Ondanks een toename in het gebruik van fosfaat is de gemiddelde concentratie fosfor in het oppervlaktewater in de regio s Zandgebied en Noord- Hollands Kleigebied sterk afgenomen en in de regio s Bollenstreek De Zuid en vrijwel gelijk gebleven. De gemiddelde concentratie fosfor in Noord- Hollands Zandgebied en bevind zich rond of net onder de -waarde (figuur 4.5). Overigens is het voor fosfor niet de verwachting dat een vermindering van de mestgiften door het gevoerde mestbeleid op korte termijn tot verbetering van de waterkwaliteit zal leiden, omdat dit mineraal in de bodem opgehoopt is (DLO 1995). ( ). Gemiddeld was het percentage overschrijdingen 6%, het laagste percentage sinds de start van de monitoring. Hoewel in de meeste regio s een afname van het percentage overschrijdingen is waargenomen is in alle genoemde regio s het gebruik van stikstof is toegenomen. De gemiddeld gemeten jaarconcentratie van stikstof is in het Zandgebied en Kleigebied gedaald, in Bollenstreek De Zuid gelijk gebleven en in sterk toegenomen (figuur 4.7). In Noord- Hollands Zandgebied en Kleigebied ligt de gemiddelde concentratie rond of onder de -norm. Het percentage overschrijdingen van de voor stikstof is in drie regio s gedaald ( Zandgebied, Noord- Hollands Kleigebied en Bollenstreek De Zuid ) en in één regio toegenomen figuur 4.6 percentage normoverschrijdingen voor oppervlaktewater stikstof in oppervlaktewater 1% 8% 6% 4% 2% % 1. Zandgebied Bron: Unie van Waterschappen Bewerking: Landelijk Milieuoverleg 2. Kleigebied geen meting geen meting geen meting geen meting geen meting 3. 4. Bollenstreek "De Zuid" 5. 1995 2 26 27 28 29 21 Stikstof opp.water Aantal Aantal Aantal metingen Bandbreedte 2,2 mg/l meetpunten metingen > gemeten concentraties 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1995 28 29 21 1. Zandgebied 6 1 4 1 24 11 4 11 22 11 33 4 1,8-8,5 2.55-11.92 1.7-17.74 1.5-3 2. Kleigebied 5 1 1 2 2 1 12 24 14 1 8 7 1,4-1,6 2.77-6.4 1.95-13.7 1.1-3.5 3. 1 1 4 11 1 4 1,3-2,3 1.5-6.1 4. Bollenstreek "De Zuid" 3 2 2 33 14 26 27 13 22 1,7-8, 2.2-6.1 1.7-6.1 5. 3 1 1 1 5 12 21 9 41 9 11 9,1-19,6 1.14-15.15-15 2.85-17.4 Totaal 18 4 8 6 131 44 87 7 15 34 65 42 42

figuur 4.7 gemiddelde jaarconcentratie stikstof in het oppervlaktewater 16, 14, concentratie (N in mg/l) 12, 1, 8, 6, 4, Zandgebied Kleigebied Bollenstreek "De Zuid" 2,, 1998 1999 2 21 22 23 24 25 26 27 28 29 21 Bron: Unie van Waterschappen Bewerking: Landelijk Milieuoverleg Bloembollen Conclusies Het aantal overschrijdingen van de voor fosfor in het oppervlaktewater blijft onverminderd hoog met 83% van de metingen. In drie regio s ligt het percentage overschrijdingen tussen 64 en 1%. Alleen in vonden met 33% aanmerkelijk minder overschrijdingen plaats. Ondanks een toename in het gebruik van fosfaat is de concentratie fosfor in het oppervlaktewater in twee regio s afgenomen en in twee gelijk gebleven. In twee regio s ligt de gemiddelde concentratie rond de -norm, in de andere regio s er ruim boven. Het percentage overschrijdingen van de voor stikstof is gedaald naar 6 %. Dit is het laagste percentage sinds de start van de monitoring. Alleen in 23 is een lager percentage bereikt. In drie regio s is het percentage overschrijdingen afgenomen. De gemiddelde concentratie stikstof in het water is in één regio gestegen, in twee regio s gedaald en in één regio gelijk gebleven. Er is wederom geen verband gevonden tussen het stikstofgebruik en het percentage -overschrijdingen. Andere factoren zijn meer van belang. 4.3 Vermesting grondwater (nitraat) Verantwoording Om een relatie te kunnen leggen tussen de mate van vermesting van het grondwater en de teelt van bloembollen is gekozen om nitraat in het ondiepe grondwater (twee meter onder maaiveld) te monitoren. Alleen het nitraatgehalte wordt gemeten, aangezien hiervoor een taakstelling bestaat van maximaal 5 mg nitraat/l (Europese Nitraatrichtlijn), op basis van de drinkwaternorm. De Europese Nitraatrichtlijn gaat er vanuit dat deze norm moet gelden voor al het water dat een mogelijke bron is voor de drinkwatervoorziening. Voor de normen voor het oppervlaktewater wordt echter uitgegaan van de eutrofiëring. In de Vierde Nota Waterhuishouding is een streefwaarde voor nitraat in het grondwater opgenomen. Deze streefwaarde bedraagt 25 mg nitraat/l. De provincie ZuidHolland is in 1995 begonnen met elke twee jaar metingen te verrichten op circa 2 locaties. Hier wordt een mengsel van vijf peilbuizen bemonsterd. Vanaf 21 wordt eenmaal per drie jaren op vijf locaties gemeten op drie dieptes. De provincie NoordHolland is in 1996 gestart met het programma en verricht sinds 1999 alleen metingen in het NoordHollands Zandgebied en. 43

Interpretatie In 21 heeft de provincie Zuid Holland op vijf locaties waar permanente bollenteelt plaatsvindt op drie dieptes (2, 8 en 15 meter beneden maaiveld) gemeten. De metingen vonden plaats in november 21. In geen van de metingen is een waarde boven de detectielimiet gevonden. De provincie Noord Holland heeft op negen locaties in november en december 21 gemeten. In twee metingen (22%) is nitraat aangetroffen maar de hoeveelheden (1,1 en 16,7 mg/l) liggen ruim onder de streefwaarde van 25 mg/l. Conclusies In 21 zijn in Noord-Holland en Zuid- Holland metingen in het grondwater uitgevoerd. In Zuid-Holland werd geen nitraat aangetoond. In Noord-Holland werd in 2 gevallen (22%) wel nitraat aangetoond maar lag de hoeveelheid nitraat ruim onder de streefwaarde. In het freatisch grondwater werden de streefwaarden voor nitraat in de onderzoeksperiode 1995 21 slechts een enkele keer (voor het laatst in 23) overschreden. Er is geen sprake van normoverschrijdende vermesting van het grondwater. 44

5 Energie In 1998 hebben KAVB, Productschap Tuinbouw, ca. 6 telers, het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, het Ministerie van Economische Zaken (nu ministerie E, L en I) en Novem b.v. (nu Agentschap NL) de Meerjarenafspraak Energie (MJA-e) ondertekend. Deze partijen zijn in de Stuurgroep MJA-e vertegenwoor- 5Taakstelling digd. Doelstellingen van de Meerjarenafspraak waren: verbetering van de energie-efficiëntie (de energie per eenheid product) met 22% in de periode 1995 25 en een aandeel duurzame energie in het totale gebruik van 4% in 25. Eind 25 is de MJA-e met een jaar verlengd. De doelstellingen zijn evenredig verhoogd tot respectievelijk een verbetering van de energie-efficiëntie met 24,2% in de periode 1995 26 en tot een aandeel duurzame energie in het totale gebruik van 4,4% in 26. In 27 is door de partijen een nieuwe MJA-e ondertekend voor de periode 27 211. De doelstellingen voor deze periode zijn een verbetering van de energie-efficiëntie met 11%. Het aandeel duurzame energie in het totale energiegebruik moet in 211 ten minste 6,4% bedragen. Verantwoording cijfers De gegevens over de periode 1995 26 zijn gebaseerd op de informatie die de deelnemende telers jaarlijks verstrekt hebben over energiegebruik, geteelde gewassen en genomen energiebesparende maatregelen. Door de grootte van de bedrijven was de representativiteit voor het sectorareaal hoog. Met ingang van 27 vindt de monitoring plaats bij alle bij het PT geregistreerde bloembollenbedrijven, terwijl dat bij de eerste MJA-e overeenkomst alleen plaats vond bij bedrijven die op individuele basis aan de MJA-e deelnamen. Door dit verschil is de database van 27 nauwelijks vergelijkbaar met die van 26. De monitoring van de energiegegevens in 28 t/m 21 is aanzienlijk verbeterd ten opzichte van die in 27. Daardoor is vergelijking van de gegevens van 28 t/m 21 met 27 niet zinvol. De gegevens over 28 t/m 21 zijn representatiever voor de sector dan die van 27 maar ook ten opzichte van 1995 26. Daarom dient 28 als referentie voor de verdere monitoring t/m 211. In dit 4 de jaar van de 2 de ronde van de MJA-e Energiemonitor 27 t/m 211 zijn 1313 bij het PT geregistreerde bloembollenbedrijven aangeschreven. De response op de monitoring is iets hoger dan in 29 (6%), en het deel van de vragenlijsten dat voor de Energiemonitor bruikbaar is, is gestegen van 68% naar 73%. Qua areaalsgrootteklasse, broeiproductieklasse en het deel van de bedrijven dat een bepaald gewas teelt of broeit is de database van 21 vrijwel gelijk aan die van 29. Afwijkend in 21 is een lager percentage bedrijven met uitsluitend teelt en een hoger percentage bedrijven dat zowel teelt als broeit. De overlap van de database van 29 en 21 is 63%, maar in de categorie 5 ha is de overlap slechts 49% en in de categorie Broeiers slechts 34%. De overlap in de categorie > 5 ha is 64%. Daarom wordt de beste vergelijking tussen het energieverbruik in 28, 29 en 21 gemaakt door alleen de bedrijven in de categorie > 5 ha in beschouwing te nemen. Interpretatie De gegevens van 21 zijn met die van 28 en 29 vergeleken. Vergelijkingen met eerdere jaren zijn door de afwijkende samenstellingen van de databases niet zinvol. Dan blijkt dat t.o.v. het referentiejaar 28 het energieverbruik per hectare in 21 bij deze bedrijven met 6,6% is afgenomen (EEIteelt = 93,4). Het energieverbruik per 1 stuks broeibollen is met 18,% afgenomen (EEI-broei = 82,). EEI = energie-efficiëntie index. Het berekenen van één energiegetal voor de gehele bloembollensector is alleen mogelijk indien naast het totale areaal bloembollen de productiecijfers van de totale broei in Nederland beschikbaar zouden zijn. Wel is het mogelijk dit getal te schatten onder de aanname dat het aandeel tulp in de totale broei van de sector ongeveer gelijk is aan 45

het aandeel in de broeiproductie van de bedrijven in de E-monitor, en onder de aanname dat het deel van de broeiproductie dat geveild wordt voor alle broeigewassen ongeveer gelijk is. Bij een schatting van het geveilde deel op 8% is de geschatte afname in het totale energieverbruik van de gehele bloembollensector dan 1,7% t.o.v. 28. Deze afname van 1,7% is het netto resultaat van een afname van het totale teeltareaal met 4,%, een afname van het energieverbruik per ha met 6,6%, een afname van het energieverbruik per 1 stuks gebroeide bollen met 18,% en een geschatte toename van de totale broeiproductie met 8,1%. Het aandeel van de teelt in het energieverbruik van de gehele sector is voor 21 berekend op 65% en het aandeel van de broei op 35%. De gewogen gemiddelde verbetering van de energie-efficiëntie komt hiermee op 65% x 6,6 + 35% x 18, = 1,5%. De gewogen gemiddelde EEI komt hiermee op 89,5. Vanuit de taakstelling wordt er gestreefd naar een verbetering van de energie-efficiëntie van 11% (2,2% per jaar). Een verbetering ten opzichte van 28 met 1,5% is daarmee ruimschoots beter dan de gewenste verbetering over deze 2 jaar (van 4,4%) Het toepassen van warme kaslucht voor het drogen is de meest toegepaste benutting van duurzame thermische energie (18,1% van de bedrijven), maar levert slechts,5% van de verbruikte energie voor verwarming. Het aandeel duurzame energie in het totale energieverbruik komt op 2,2%. Dit is echter een onderschatting omdat een flink aantal bedrijven (46 van de 119 die in 29 en/of 21 aangaven DE toe te passen) het ene jaar wel DE en het andere jaar niet DE registreerden. Deze bedrijven vullen de vragenlijst niet volledig in. De CO2-uitstoot door het directe verbruik van fossiele brandstoffen door de gehele bloembollensector wordt geschat op 158.283 ton voor 28, 145.432 ton voor 29 en 139.68 ton voor 21, een afname van 11,8% t.o.v. 28. Energiebesparende maatregelen worden iets meer toegepast dan in 29. Opvallend is de sterke toename van het percentage bedrijven dat een lagere circulatienorm toepast (12% in 29, 46% in 21). Ook meerlagenteelt is relatief sterk toegenomen (,9% in 29, 11% in 21). Maatregelen als isolatie van leidingen en van de bewaarcel, energiebesparende verlichting en ook een lagere circulatienorm worden door grote en kleine bedrijven in dezelfde mate toegepast. Energiezuinige koeling, klimaatcomputer, frequentiegeregelde circulatie en de afgeronde uitblaasopening worden meer door grotere bedrijven toegepast. Aankoop van groene stroom is de meest toegepaste benutting van duurzame energie voor elektra (op bijna 9,2% van de bedrijven). Het toepassen van windenergie (3 bedrijven) brengt echter 32% meer energie op. 46

6 Wet- en regelgeving 6.1 Controle en handhaving De monitoring beperkt zich tot de nalevingaspecten van de Wet milieubeheer en het Besluit landbouw milieubeheer. Verantwoording cijfers Door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zijn 81 controles uitgevoerd in 21 tegenover 245 in 29 en 42 in 28. Door het Waterschap Zuiderzeeland zijn evenals in voorgaande jaren in 21 alleen controles uitgevoerd op spoelwaterbassins. Interpretatie De controle vindt plaats op basis van: vergunningen die betrekking hebben op de teeltsituatie en het erf (bedrijven in de gespecialiseerde bollenteeltgebieden); de AMvB Open teelt en veehouderij (teeltsituatie buiten de gespecialiseerde bollenteeltgebieden) in combinatie met een vergunning die alleen betrekking heeft op de erfsituatie. Daar de gegevens over de naleving maar voor een beperkt aantal regio s beschikbaar zijn, is een kwantitatieve vergelijking niet mogelijk. HHNK Bij de 81 uitgevoerde controles zijn bij 8 bedrijven (1%) overtredingen geconstateerd. Er zijn 5 schriftelijke (62%) en 3 mondelinge (38%) waarschuwingen opgemaakt. De overtredingen betroffen: overtreding vergunningvoorschrift (5%), lozing verontreinigd regenwater (25%), composthoop te dicht bij insteek van de slootkant (25%). Het percentage overtredingen was in 21 vergelijkbaar met 29 (8%) maar veel lager dan in voorgaande jaren. In 28 zijn veel minder en alleen gerichte controles uitgevoerd waarbij bij 6% van de bedrijven overtredingen zijn waargenomen. In de periode van 24 t/m 27 bedroeg het percentage overtredingen 3 tot 37%. Het percentage processenverbaal is in de periode van 25 t/m 21 geleidelijk afgenomen van 18% in 25 naar in 29 en 21. In die vergelijking lijkt het percentage overtredingen en de ernst daarvan in 29 en 21 lager dan voorheen. HHS Rijnland Door het Hoogheemraadschap Rijnland zijn 11 controlebezoeken afgelegd en daarbij zijn geen bijzonderheden geconstateerd. WS Zuiderzeeland Door het Waterschap Zuiderzeeland zijn 25 bedrijven met een spoelinrichting gecontroleerd. Bij 2 bedrijven (8%) is een overtreding geconstateerd. Bij één van deze bedrijven werd het hoofdspoelwater geloosd. Het percentage overtredingen in 21 is met 8% aanmerkelijk lager dan de overtredingen in voorgaande jaren (26% in 29, 5% in 27 en 6% in 26). 6.2 Verordening Productschap Tuinbouw Verordening registratie gewas-beschermingsmiddelen onbedekte teelt Met ingang van 21 is de handhaving aangepast. Voorheen werden de bedrijven gecontroleerd die geen registratieformulier inleverden en daarnaast een zogenaamde 1% controle (circa 14 bedrijven) waarbij de juistheid van de opgave werd gecontroleerd. In 21 zijn alle bedrijven gecontroleerd, ruim 13. In 3 gevallen zijn overtredingen geconstateerd. Omdat bij het maken van dit verslag nog diverse zaken lopen kan geen overzicht worden gegeven. Echter, 3 overtredingen op ruim 13 bedrijven (ruim 2%) is een klein percentage ongeacht de uiteindelijke uitkomst. De resultaten van deze wijze van controle is niet vergelijkbaar met die uit het verleden. 47

48

1Bijlage 1: Samenstelling Bestuurlijk Overleg, Ambtelijk Overleg en Werkgroepen per 1 januari 211 Bestuurlijk Overleg: Ambtelijk Overleg: G.J.M. Römkens S.B.C. Melis (voorzitter) (voorzitter) Ministerie van EL & J, Provincie Noord-Holland Directie Regionale Zaken West A.J.W.M. Kuijstermans Milieuplatform/KAVB S.B.C. Melis Provincie Noord-Holland F.H.C. van Houts Milieuplatform/KAVB H. Hoving Ministerie van I & M C.S. van den Berg Provincie Noord-Holland C.A.M. Baltus Ministerie van V & W (Rijkswaterstaat Waterdienst) H. A. Booij D.N. Rezvanova Provincie Drenthe Provincie Zuid-Holland J.H.M. Bond Deelnemende provincies (Provincie Noord-Holland) H. Bouman H. de Lang Unie van Waterschappen (HHNK) Unie van Waterschappen C. Mantel Unie van Waterschappen (HHNK) A. Krol (Waterschap Velt en Vecht) Unie van Waterschappen H. Schouffoer Unie van Waterschappen (HS Rijnland) M. de Jonge (HHS Rijnland) Vereniging van Nederlandse F.T.S. van der Laan Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) I.J. Basting Gemeenten (VNG) Ministerie van EL & I N. Veldkamp VEWIN (Waterleidingmaatschappij Drenthe) vacature VEWIN J.J.J. Langeslag KAVB J. P. Th. Apeldoorn Milieuplatform/KAVB H. Westerhof Anthos J. van Aartrijk KAVB A.J.W.M. Kuijstermans Milieuplatform/KAVB 49

5

Bijlage 2: Lijst gebruikte afkortingen 2AMvB BKD CBS CLM Ctgb ECAS EEI EL&I EZ HHNK HS HHS INS IPO I&M KAVB KRW LBO LTO Nederland LNV LEI LOTV MBP MINAS MITC MJA-e MPS NVWA NEFYTO PD PPO PT RIVM RIZA VEWIN VGR VNG VROM V&W Wm WMD WS Wvo Algemene Maatregel van Bestuur Bloembollenkeuringsdienst Centraal Bureau voor de Statistiek Centrum voor Landbouw en Milieu College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden Europese Certificatie-instelling voor de Agrarische sector Energie-efficiency Index (Ministerie van) Economische zaken, Landbouw en Innovatie (Ministerie van) Economische Zaken (nu onder EL&I) Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Heemraadschap Hoogheemraadschap Integrale Normstelling Stoffen Interprovinciaal Overleg (Ministerie van) Infrastructuur en Milieu Koninklijke Algemeene Vereeniging voor de Bloembollencultuur Kaderrichtlijn Water Laboratorium voor Bloembollenonderzoek (nu PPO) Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (Ministerie van) Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (nu onder EL&I) Landbouw Economisch Instituut Lozingsbesluit Openteelt en Veehouderij Milieubelastingspunten Minerale Aangiftesysteem methyl-isocyanaat Meerjarenafspraak Energie Milieu Project Sierteelt Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit Nederlandse Stichting voor Fytofarmacie Plantenziektenkundige Dienst (nu NVWA) Praktijkonderzoek Plant en Omgeving Productschap Tuinbouw Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling Vereniging van Waterbedrijven in Nederland Voortgangsrapportage Vereniging van Nederlandse Gemeenten (Ministerie van) Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (nu onder I&M) (Ministerie van) Verkeer & Waterstaat (nu onder I&M) Wet milieubeheer Waterleidingmaatschappij Drenthe Waterschap Wet verontreiniging oppervlaktewateren 51

52

Bijlage 3: Gebiedsindeling bloembollen 3Bollenteeltgebied Landbouwgebieden Gemeenten 1. Zandgebied Texel en Land van Zijpe Anna Paulowna, Den Helder, Texel, Zijpe 2. Kleigebied Wieringen/Wieringermeer Wieringen, Wieringermeer West-Friesland en omgeving Andijk, Enkhuizen, Harenkarspel, Heerhugowaard, Hoorn, Niedorp, Langedijk, Medemblik, Obdam, Opmeer, Schagen, Venhuizen, Wervershoof, Wognum, Drechterland, Noorder-Koggenland, Stedebroeck, Wester-Koggenland Waterland/Droogmakerijen Akersloot, Amsterdam (zwz), Graft-de Rijp, Beemster, Edam-Volendam, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Uitgeest, Schermer, Zeevang, Zaanstad, Waterland, Wormerland 3. Bergen, Alkmaar, Bennebroek, Beverwijk, Bloemendaal, Castricum, Haarlem, Heemskerk, Heemstede, Heiloo, Limmen, Velsen, Zandvoort 4. Bollenstreek De Zuid Haarlemmermeer Haarlemmermeer Westelijk Rijnland Bollenstreek Ter Aar, Alkemade, Leiden, Leiderdorp, Leidschendam, Voorburg, Voorschoten, Warmond, Zoetermeer, Zoeterwoude, Jacobswoude, Liemeer Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oestgeest, Rijnsburg, Sassenheim, Valkenburg, Voorhout, Wassenaar 5. Noordoostpolder Noordoostpolder, Urk Zuidelijke IJsselmeerpolders Almere, Zeewolde, Dronten, Lelystad 53

54

4Bijlage 4: Meetpunten Meetpunten Meetpunten Noord-Holland Meetpunten Bollenstreek 55