HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO N Hervorming WHPC A04 Brussel, 20.03 2008 MH/SL/LC ADVIES OP EIGEN INITIATIEF over HET EVALUATIEVERSLAG OVER DE WET VAN 14 JULI 1991 BETREFFENDE DE HANDELSPRAKTIJKEN EN DE BESCHERMING VAN DE CONSUMENT, OPGESTELD DOOR MEESTER HERMAN DE BAUW ***
INLEIDING 2 Bij de omzetting in Belgisch recht van de richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt bleek dat de integratie van die reglementering in de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument deze wet ingewikkelder maakte en de leesbaarheid en de correcte toepassing van de regels negatief beïnvloedde. Het idee om de wetgeving betreffende de handelspraktijken te hervormen zag op dat moment het licht maar werd in het kader van de omzetting niet uitgevoerd omdat een zekere termijn nodig is om een dergelijk grootscheeps project tot een goed einde te brengen. In aansluiting hierop kreeg Meester Herman De Bauw van de Belgische Staat de opdracht een evaluatiestudie op te stellen van de wet betreffende de handelspraktijken. Bij alle betrokken economische actoren werd een enquête uitgevoerd waarin de belangrijkste hoofdstukken van de WHPC 1 aan bod kwamen. Op basis van de ingediende reacties schreef Meester De Bauw het verslag over een aantal toepassingsproblemen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, hierna verslag De Bauw genoemd. De Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO volgt, met name door middel van adviezen, sedert meerdere jaren van nabij de verschillende wijzigingen inzake de handelspraktijken. Laatst bracht hij nog op 1 maart 2007 een advies uit over een voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (omzetting van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken ). Half november 2006 nam hij ook deel aan de bovenvermelde enquête. De Hoge Raad heeft Meester De Bauw uitgenodigd om zijn verslag te komen voorstellen tijdens de algemene vergadering van 18 december 2007. De Hoge Raad brengt op 20 maart 2008, op eigen initiatief eenparig volgend advies uit. ALGEMEEN STANDPUNT Na onderzoek van het Verslag De Bauw kan de Hoge Raad niet akkoord gaan met het geheel van de aanbevelingen. Hij betreurt ook dat er in deze studie onvoldoende rekening werd gehouden met de eigenheid van de KMO en de economische context waarin zij opereren. Voor de handelsberoepen is er strikt genomen geen juridische noodzaak om de WHPC te wijzigen. Diverse auteurs, waaronder meester De Bauw, bevestigen immers de correcte omzetting in het Belgisch recht van bovenvermelde Europese richtlijn. De Hoge Raad heeft ook kennis genomen van de opties die de FOD Economie op grond van het bovenvermeld evaluatieverslag heeft bepaald die gevolgd moeten worden bij het uitwerken van een hervorming van de WHPC en van het feit dat Meester De Bauw gelast werd met het opstellen van een voorontwerp van wet. Gezien de politieke context stelt de Hoge Raad zich desbetreffend vragen bij de rechtvaardiging van de werkzaamheden van de FOD Economie. 1 Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument.
3 SPECIFIEKE BEMERKINGEN Zoals aangekondigd in zijn algemeen standpunt kan de Hoge Raad noch bepaalde aanbevelingen uit het Verslag De Bauw noch de oriënteringen die de FOD Economie vervolgens heeft bepaald aanvaarden. Verschillende voorstellen van aanpassingen hebben betrekking op voor de zelfstandigen en de KMO gevoelige domeinen en druisen in tegen hun belangen. De Hoge Raad wenst dan ook zijn standpunt te herhalen en zijn bezorgdheid te uiten alvorens die zaken het onderwerp uitmaken van wijzigingen waarbij het gevolgde spoor geen rekening houdt met de realiteit van bepaalde economische actoren waardoor de toekomstige handelsrelaties van allerlei soort verstoord dreigen te worden. De aangekondigde wijzigingen inzake de fundamentele punten waarmee de Hoge Raad niet akkoord kan gaan zijn hieronder opgenomen: 1) Toepassingsgebied Aanbeveling van het Verslag: de vrije beroepen opnemen in het toepassingsgebied van de WHPC De Hoge Raad onderkent dat de omzetting in Belgisch recht van de Richtlijn 2005/29/CE de beoefenaars van vrije beroepen niet dekt. De Hoge Raad volgt de visie van de Europese wetgever dat consumenten ten aanzien van beoefenaars van een vrij beroep dezelfde rechten moet kunnen doen gelden als ten overstaan van de traditionele handelaars. Bijgevolg pleit de Hoge Raad er voor dat die omzetting zou worden voltooid, doch hij is evenwel niet overtuigd dat die rechten slechts kunnen worden gevrijwaard via de WHPC. De Hoge Raad meent dat een omzetting van de richtlijn 2005/29 EG via een aparte sectoriële wet voor de vrije beroepen de transparantie en de belangen van de consumenten ten goede komt. De Hoge Raad herinnert daarbij aan de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de beoefenaars van een vrij beroep, aangezien zij bij de uitoefening van hun activiteit bijdragen aan de openbare orde, de volksgezondheid en de veiligheid. 2) Gezamenlijk aanbod Aanbeveling van het Verslag: het verbod op gezamenlijk aanbod afschaffen. De Hoge Raad pleit voor het behoud van dit verbod. De techniek van gezamenlijk aanbod laat toe om het verbod op de verkoop met verlies te omzeilen, wat ongewenst is. Bepaalde producten die niet met verlies mogen worden verkocht zullen immers gratis aangeboden worden bij de aankoop van een ander product. Bovendien hebben de grote distributeurs die over een breder assortiment beschikken meer mogelijkheden om diverse producten gezamenlijk te koop aan te bieden. Een dergelijke praktijk zou nadeel berokkenen aan de gespecialiseerde kleinhandelaar die op dat mechanisme geen beroep kan doen vermits hij met een specifiek aanbod en op een kleinere schaal werkt.
4 De argumentatie voor het behoud van een verbod op gezamenlijk aanbod sluit aan bij de verdediging van het wettelijk verbod op de verkoop met verlies, zoals het rapport van Meester De Bauw het overigens zelf verwoord: De gespecialiseerde kleinhandel past vaak hogere prijzen toe, maar biedt in ruil daarvoor in de regel meer diensten, zoals bijvoorbeeld gepersonaliseerde informatie omtrent diverse alternatieven die beschikbaar zijn en hun kenmerken. Dit kan leiden tot situaties waarbij de consument zich eerst bij hem zal laten voorlichten over een product en zijn alternatieven, om het vervolgens aan te schaffen bij de grootdistributie waar die service niet of minder wordt gegeven, maar waar dezelfde producten wel goedkoper worden aangeboden. De vruchten van de investeringen van de kleinere speciaalzaak worden op die manier weggeplukt door de grootdistributie, wat op termijn kan leiden tot het verdwijnen van de speciaalzaken. De consument heeft er evenwel belang bij dat dergelijke alternatieve distributiekanalen, waar de nadruk wordt gelegd op een betere dienstverlening, beschikbaar blijven. Een verbod van verkoop met verlies kan daartoe bijdragen. 2 Dezelfde redenering geldt onverkort voor wat het gezamenlijk aanbod betreft. 3) Sperperiode Aanbeveling van het Verslag: de sperperiode afschaffen. De Hoge Raad pleit voor het behoud van de sperperiode die hij beschouwt als een waarborg voor het goede verloop van de solden, die economisch van erg groot belang zijn voor de handel. Door de sperperiode kan de consument kennis nemen van de normaal toegepaste prijzen en zich aldus een goed beeld vormen van de echte prijsverminderingen tijdens de solden. De sperperiode verzekert de prijstransparantie voor de consument die zich niet aangetrokken zal voelen door valse prijsdalingen, alsook een eerlijke concurrentie tussen de verschillende handelaars. Als de sperperiode zou worden afgeschaft, verdwijnt het onderscheid tussen de solden en de promotieacties die tijdens de rest van het seizoen worden gevoerd. In dat geval zullen talrijke acties waarin prijsverminderingen centraal staan de soldenperiodes voorafgaan. Dit zou aan de soldenverkopen elke doeltreffendheid ontnemen. Niet alleen de overgrote meerderheid van de handelaars 3 wensen een wettelijk geregelde sper- en koopjesperiode, doch ook volgens recent consumentenonderzoek 4 blijkt dat de meerderheid van de consumenten vragende partij is voor het behoud van de wet. De HRZKMO is dus van oordeel dat een sperperiode onlosmakelijk verbonden is met een soldenperiode en dat de afschaffing van de wettelijk geregelde sper- en koopjesperiode zal leiden tot een fors verlies van marktaandeel van de zelfstandige modehandel en daarom ongewenst is. 2 Herman De Bauw, Verslag over een aantal toepassingsproblemen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, 30 juni 2007, p. 130 3 Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO, Advies over de wetgeving inzake de solden dd. 27.04.2000, Enquêtes uitgevoerd door LVZ, NCMV, NSZ en UCM, p. 7 4 Marketingbureau D&K Vision, Consumentenonderzoek naar het koopgedrag van de Belgische consument
5 4) Contracten op afstand Aanbeveling van het Verslag: afschaffing van het verbod tot betaling alvorens de bedenktermijn verlopen is niet gevolgd door de FOD Economie die dit verbod wil handhaven. De Hoge Raad is eveneens voorstander van de afschaffing van dit verbod dat in het nadeel speelt van Belgische verkopers. De Belgische wetgever heeft in artikel 80, 3 van de WHPC immers een striktere eis ingeschreven dan wat in de richtlijn wordt voorgeschreven. Om zich aan de nationale reglementering te houden is de Belgische verkoper verplicht een alternatief betalingssysteem voor te stellen wat voor hem een meerkost betekent terwijl zijn concurrenten die geen zetel in België hebben niet aan die verplichting onderworpen zijn hoewel zij ook zaken doen met Belgische consumenten. Anderzijds maken bepaalde kwaadwillige consumenten misbruik van die regel door niet te betalen voor de nochtans geleverde producten of diensten. BESLUIT De Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO hecht veel belang aan de handelspraktijken die aan de dagelijkse activiteit raken van de zelfstandigen en de KMO. Hierbij beklemtoont hij de samenhang van de onderscheiden wettelijke bepalingen en het belang van een coherente en daadwerkelijke toepassing van de wetgeving over de handelspraktijken in haar geheel. De Hoge Raad dringt er bij de bevoegde Ministers op aan dat zij aandacht zouden besteden aan de bemerkingen geformuleerd in dit advies teneinde rekening te houden met de eigenheid van de zelfstandigen en de KMO en met de verdediging van de belangen van deze belangrijke economische actoren. De Hoge Raad is voorstander van een betere leesbare wet, uniformisering van de begrippen en verduidelijking van bepaalde elementen. Hij vraagt om op de hoogte te worden gehouden van het vervolg dat aan dit dossier zal worden gegeven en wenst van nabij betrokken te worden bij de toekomstige aanpassingen aan de wet betreffende de handelspraktijken en de bescherming van de consument.