Turfwinning in Groningen

Vergelijkbare documenten
Turfgravers worden binnenschippers

Werkloosheid onder beroepsbevolking blijft stijgen, maar minder sterk dan voorgaande jaren

Agrarische grondmarkt derde kwartaal 2012

Verwijzingen naar andere bronnen over de historie van Nieuw-Amsterdam, Veenoord en Zandpol.

Een inventarisatie en analyse van de ruimtelijke ontwikkelingen van twee gemeenten in de Drents-Groningse Veenkoloniën

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 juli 2003.

Inventaris van het archief. van het Gerechtsbestuur. Nederlangbroek, (1553, z.j.)

Pingoruïnes. Strandheem

Krimp en de gevolgen voor het basisonderwijs in de provincie Groningen (update)

Beknopte geschiedenis van Reeuwijk en Driebruggen

Gebruik jeugdhulp in Groningen: 2016 vergeleken met 2015

Openbaar vervoer-, auto- en multimodale ontsluiting woongebieden,

Werkgelegenheidsonderzoek 2010

Een Archeologisch Bureauonderzoek voor het bestemmingsplan De Grift 3 in Nieuwleusen (gemeente Dalfsen, Overijssel). Figuur 1.

met historische gegevens. Nog meer gegevens kunt u vinden op: en dan klikken op Drenthe 3 t/m 7

Werkgelegenheidsonderzoek 2011

Nominatie voor de meest kenmerkende bodems van Noordwest-Overijssel: Madeveengronden en Meerveengronden

Een stukje Veenkoloniale ontginning

Tot in de 19e eeuw was De Peel een nooit betreden en gevreesd gebied.

1 Kwel en geohydrologie

Vereniging ter Bevordering der Bijenteelt in Nederland, afdeling Doorn, Driebergen en omstreken H.J. Postema December 2014

Nieuwe vijver aan de Groen van Prinstererlaan.

Agrarische grondmarkt

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt

Uit huis gaan van jongeren

FRIESE VEENWEIDEGEBIED HISTORIE EN VEENWEIDEVISIE

Grotere afdelingen zijn slecht voor het ledental

Woningmarktcijfers Nederland derde kwartaal 2008

Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid

DE GROOTSCHALIGE TURFWINNING IN DE PEEL uit: LANDSCHAPPEN VAN MAAS EN PEEL, door J. Renes, 1999

Openbaar vervoer-, auto- en multimodale ontsluiting werkgebieden,

Aantal huwelijken, huwelijksontbindingen, partnerschappen en partnerschapsontbindingen per woonplaats in 2015

Vlugschrift verkiezingen Provinciale Staten 20 maart 2019

Openbaar vervoer-, auto- en multimodale ontsluiting woongebieden,

Nummer archiefinventaris:

Bodemgebruik in Nederland,

Bundeling wonen in nationale bundelingsgebieden,

Eindexamen aardrijkskunde vwo 2004-I

Bedrijfsgrootte en economische omvang landbouwbedrijven,

Verstedelijking en migratie in het Oost-Groningse veengebied

Ruimte per inwoner,

Resultaten werkgelegenheidsonderzoek. Provinciaal Arbeidsplaatsen Register (PAR)

Kwaliteiten huidige- en plansituatie t.o.v. streefwaarden. Schaal

Glastuinbouw,

P ROJECT 1.3 UIT HET G EBIEDSAKKOORD O OSTE L IJKE VECHT PL ASSEN.

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt tot 1 januari 2004.

Bodemdaling door grondwaterwinning

Openbaarvervoer-, auto- en multimodale ontsluiting werkgebieden,

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties

Ontwikkelingen op de agrarische grondmarkt

Fact sheet. Concentraties van allochtone ouderen en jongeren,

Oppervlak en concentratie bloembollenteelt en boomteelt,

Definitief ontwerp Galecop Nieuwegein

Ontwikkeling bijstandsuitkeringen in Groningen

Gescheiden ingezameld afval van huishoudens,

Aantal huwelijken, huwelijksontbindingen, partnerschappen en partnerschapsontbindingen per woonplaats in 2014

Raadsinformatiebrief

Verandering in de frequentie van het gemengde huwelijk

Zoekopdrachten bij Het water komt. **

Megabedrijven in de landbouw,

Planten uit de Habitatrichtlijn

Woningmarkt landelijk 2018 (KW3)

Inwoners en huishoudens per gemeente, provincie en in de Randstad,

Update Geohydrologisch onderzoek wegenproject N381 Drachten Drentse grens

Martin Hillenga. Het. Veenkoloniën. Boek. WBOOKS i.s.m Veenkoloniaal Museum Veendam

Kerkpad aan de Tweehuizerweg 6 te Spijk (gem. Delfzijl) Een Cultuurhistorisch Bureauonderzoek

CO2-monitor 2013 s-hertogenbosch

Inventaris van het archief van de Socialisatie- Commissie / Commissie Nolens,

Voortgezet onderwijs in de provincie Groningen

OMMETJE VEENSCHAP:GESCHIEDENIS

VERGROENING ECOLOGISCH AANDACHTSGEBIED

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL

Bedrijfsgrootte en economische omvang landbouwbedrijven,

Actoren op de agrarische grondmarkt

Totaal

Totaal

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid in mei verder opgelopen

Lieve Vrouwe Broederschap te Houten D. Ruiter Februari 2014

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

Graafschade bij aanleg Glasvezel

Inventaris van het archief van de Staatscommissie tot onderzoek naar de toestand van de Landbouw (Landbouwcommissie),

Bundeling werken in nationale bundelingsgebieden,

Archeologische Quickscan

Werken binnen bestaand bebouwd gebied,

Neimed Krimpbericht. Potentiële beroepsbevolking Limburg MEI 2014

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 25 mei totale examentijd 3 uur

Ontwikkeling ruimtegebruik in Nationale Landschappen,

memo Inleiding Kader Historische wordingsgeschiedenis B.V. Stichts Beheer datum: 30 oktober 2015 cultuurhistorische memo plan Castor Veenendaal

Van Kogge tot Coaster

BOERMARKEN IN DRENTHE

Grote gemeenten goed voor driekwart van bevolkingsgroei tot 2025

Oppervlaktewater in Nederland

Bedrijfsgrootte en economische omvang landbouwbedrijven ( )

Wonen binnen bestaand bebouwd gebied,

Allochtonen, 2012 Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (

Woningmarkt krabbelt langzaam op in vierde kwartaal

Historie Huis ter Heide en Norgervaart

2 Bedrijf en beroep vóór de industrialisatie

Wijkprognoses gemeente Oosterhout

Beschikbaarheid openbaar groen binnen 500 meter van de woning in nieuwbouwwijken,

Transcriptie:

Turfwinning in Groningen in een tijd van depressie (1650-1750). Peter Texier Inleiding In de literatuur (Slicher van Bath, 1960; Roessingh, 1979). wordt de stagnatie in de aanleg van kanalen en ontginningsaktiviteit in de Groninger Veenkoloniën in de periode circa 1650-1750 gezien als een aanwijzing voor het bestaan van een ekonomische depressie in die periode. Uit de hervatting van de kanalenaanleg na 1765 zou het einde van de depressie blijken. Het aanleggen van kanalen was noodzakelijk, daar het gebied ontsloten moest worden ten behoeve van de turfproduktie. Van Schaik (1969, blz. 156) schrijft: "Over de omvang van de turfproduktie staan ons nauwelijks enige gegevens ter beschikking. Het schijnt echter dat omstreeks het midden van de achttiende eeuw een zekere teruggang viel te konstateren". We konstateren dat er door alle auteurs een depressie wordt aangenomen, maar onduidelijkheid bestaat er over de periode waarin die moet zijn opgetreden. Naar onze mening zijn de gegevens betreffende de kanalenaanleg evenwel niet voldoende als indikator voor de ekonomische aktiviteit in de Groninger Veenkoloniën. Gegevens over de toe- of afname van de hoeveelheid turf die jaarlijks werd gegraven, zijn daarvoor een zuiverder maatstaf. Alleen onderzoek naar kwantitatieve gegevens betreffende de turfproduktie kan hierover meer duidelijkheid geven. Wij hebben daartoe in het Gemeente Archief van de stad Groningen een onderzoek ingesteld naar de bronnen die in dit opzicht beschikbaar zijn. Drie vragen moesten daarbij worden beantwoord. 1. We kunnen ons afvragen waarom rond 1650 in de Groninger Veenkoloniën stagnatie in de kanalenaanleg is opgetreden. Liggen hier andere oorzaken aan ten grondslag dan de aanvang van een (nationale) depressieve periode? Wat zeggen de gegevens betreffende het aanleggen van kanalen over de ekonomische aktiviteit in de Groninger Veenkoloniën? 2. Vervolgens richt ons onderzoek zich op de beantwoording van de met bovengenoemde problematiek samenhangende vraag ten aanzien van de geproduceerde hoeveelheid turf in de periode 1650-1750. 3. In de derde plaats moet de vraag worden beantwoord of er sprake is van een toe- of afname van de uitbreiding van het landbouwareaal in de Groninger Veenkoloniën in de periode 1650-1750. Deze vraag verdient enige toelichting. Er bestaat in de veenderij zoals die in de 17e en 18e eeuw in Groningen werd uitgevoerd een direkt verband tussen de turfgraverij en de uitbreiding van het landbouwareaal. De pachter was verplicht nadat de turf op een dunne bovenlaag na was verwijderd de ondergrond direkt in kuituur te brengen. Het is ons gebleken dat gedurende de periode 1612-1659 een kanalenstelsel werd aangelegd en dat vervolgens de tussenliggende veengebieden werden vergraven. Nadat het veen voor het grootste deel was vergraven, en er dus een tekort dreigde te ontstaan, werd overgegaan tot de aanleg van een nieuw kanalenstelsel om zodoende nieuwe veengebieden te ontsluiten. We hebben niet gekonstateerd dat er een stagnatie in de turfproduktie heeft plaatsgevonden. In het hiernavolgende worden de bovenstaande uitspraken onderbouwd. We gaan achtereenvolgens de kanalenaanleg, de turfproduktie en tenslotte de uitbreiding van het landbouwareaal bekijken. De kanalenaanleg. Voor de 17e eeuw bevond zich in het zuidoostelijk deel van het gewest Groningen een hoogveenmoeras. In de loop van de 17e eeuw werd begonnen met de ontginning ervan, waardoor een ander landschap ontstond. Wij hebben onderzoek gedaan in het gebied dat de tegenwoordige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Muntendam, Veendam, Wildervank en Oude Pekela beslaat. Wat waren nu de redenen om te beginnen met het aanleggen van kanalen en het vergraven van het hoogveenmoeras? In de literatuur (de Smet, 1969; de Zeeuw, 1978) wordt als voornaamste oorzaak de toename van de vraag naar brandstof genoemd. De opkomst van energieverbruikende industrieën in de 17e eeuw deed deze vraag toenemen. Het aanwezige hout en de aanvoer van turf uit de traditionele veenderijen was voor dat doel niet meer toereikend. De veengebieden in 79

I II Het gebied dat werd ontwat erd in de 17e eeuw (1612-1659) Het gebied dat werd ontwaterd na 1765 De scheidslijn tussen Bareveld en Onstwedde geeft de grens tussen de Oude en de Nieuwe Veenkoloniën aan. Figuur 1. Spreidingspatroon van 30 19e eeuwse steden, die in de C.B.S. typologie van 1961 niet als stad werden getypeerd. N.B. De stad Delfshaven werd in 1882 met Rotterdam samengevoegd. Holland en Utrecht konden als gevolg van allerlei beperkende maatregelen van de overheid niet meer aan de vraag naar turf voldoen. De stad Groningen bezat een infrastruktuur ten behoeve van de scheepvaart en had handelsverbindingen met o.a. Amsterdam. Nemen we daarnaast in beschouwing dat in de nabijheid van de stad Groningen een hoogveenmoeras was gelegen op enkele meters boven zeeniveau (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het hoogveenmoeras de Peel), dan wordt duidelijk dat zonder grote kosten de turf van produktie- naar afzetgebied kon worden vervoerd. We willen hier aantonen dat de kanalenaanleg - noodzakelijk voor de ontwatering 80 van het veengebied, de afvoer van de turf en de aanvoer van meststoffen - op grote schaal en systematisch in het begin van de 17e eeuw onder leiding van de stad Groningen is aangepakt. Van 1612 tot 1659 werd een net van kanalen aangelegd, voldoende om het gebied te ontwateren (Dienst der Rijkswaterstaat, 1961), Omstreeks 1612 werd een begin gemaakt met het graven van het kanaal van Foxhol naar Sappemeer en in 1617 werd dit verlengd. Dan volgen in snel tempo de aanleg van een groot aantal kanalen waarbij de stad Groningen veel invloed heeft gehad. In 1659 werd als laatste belangrijke kanaal het Nieuwe Compagniesterdiep gegraven (zie figuur 1). De voorwaarden waaronder de kanalen werden gegraven en de venen werden verhuurd in de Groninger Veenkoloniën zijn vanaf 1628 op vrijwel uniforme wijze geregeld 1. De reden hiervoor kan gevonden worden in het feit dat de stad Groningen

zo'n grote invloed in het gewest en op de veenderij heeft gehad. Wat zeggen de gegevens over de stagnatie in de kanalenaanleg over de ekonomische aktiviteit in de Groninger Veenkoloniën? We hebben gezien dat volgens een bepaalde methodiek het veenmoeras werd ontwaterd waarna de turfwinning een aanvang kon nemen. Er zijn hoofdkanalen gegraven die voor de ontwatering, de turfafvoer en de mestaanvoer van het hele gebied hebben gediend. Daarna werden in de loop der jaren de tussenliggende veenkomplexen systematisch afgegraven. Het aanleggen van de kanalen was een technische aktiviteit, die gold als voorwaarde voor veenderij. De genoemde argumenten geven ons echter geen aanleiding om de stagnatie in de kanalenaanleg te gebruiken als aanwijzing voor een ekonomische depressie in de Groninger Veenkoloniën. Als het veengebied geheel vergraven is of dat dreigt in de nabije toekomst te gebeuren, dan moet ten behoeve van de ontwatering van een nieuw veengebied een nieuw kanalenstelsel worden gegraven. Dit is rond 1760 in de Groninger Veenkoloniën gebeurd. De stad Groningen gaf opdracht veengebied aan te kopen en een nieuw kanaal te graven. In 1764 werd hiertoe het Oosterdiep doorgetrokken en in 1766 begon men met het graven van het Nieuwe Kanaal, het latere Stadskanaal. De turfproduktie. Hoe werd de vervening in de Groninger Veenkoloniën in de praktijk gebracht? Voordat de vervening begon en dus ook voordat de kanalen werden gegraven, werd een ontginningsplan opgesteld. De ligging, breedte en lengte van kanalen en zijkanalen, evenals de oppervlakte, de dikte en de kwaliteit van het veen, moesten nauwkeurig worden beschreven. De breedte van elke veenplaats (dat is het tussen twee wijken gelegen veengebied) werd bepaald op 20 Groningse roeden (één roede is ongeveer 4.29 m) en uit elke veenplaats ontstonden later twee boerenplaatsen. Na het verwijderen van de turf werd het land, een zandige ondergrond vermengd met de dunne bovenlaag van de vergraven turf, in kuituur gebracht. De stad Groningen kreeg als huur 1/4 deel van de jaarlijkse gegraven hoeveelheid zwarte turf (turf van goede kwaliteit). In 1651 werd het reglement op de uitgifte van de venen aangepast en uitgebreid. 2 De pachter (in Groningen de meier genaamd) werd verplicht het zijkanaal (de wijk) per jaar 40 roeden verder het veen in te graven. Dit is een belangrijke regel. Bij de vervening was de ontwatering van het te vergraven gebied het belangrijkst. Om het veengebied de gelegenheid te geven zijn water kwijt te raken en te bezinken, moest er eerst een afvoer voor het water worden gegraven. Het veen dat aan de nieuw gegraven wijk lag, mocht niet langer dan twee jaar onvergraven blijven liggen. Om te weten te komen waar, wanneer en hoeveel turf er in de oude Groninger Veenkoloniën is gegraven bestudeerden we "het Archief Veenkantoor" in het Gemeente Archief te Groningen (G.A.G.). In dit archief bevinden zich tal van stukken Figuur 2. De opbrengst van de stadsvierde turf in guldens in Pekela 1701-1800 (G.A.G. 272), Sappenneer 1723-1784 (G.A.G. 158) en Veendam 1725-1784 (G.A.G. 158). * Logarit 160000 3 ' ; 'i'y A i - S f,,-na \^ Veendam Pekela u..*- ; ' v V"!.:; s jppemeer ;S ". ^l/u vfn *- I f, / 50 17 73 IS die betrekking hebben op de turfproduktie in het gewest.groningen en op de turfgraverij in het algemeen. Uit diverse "Akten of Condities van de verkoop van de stadsvierde turf" (G.A.G. 158, 272) weten we waar en. hoeveel turf is gegraven. Het gaat in deze kontrakten om de overeenkomst tussen de Stad en individuele turfkopers over "het vierde deel van de zwarte 81

de stadsvierde turf in Pekela over deze periode sterker stijgt (zie figuur 2). De hoeveelheid turf die het verlaat van Martenshoek heeft gepasseerd, is van 4282 dagwerken in 1736 toegenomen tot 8972 dagwerken in 1759 (zie figuur 3). We mogen daarom konkluderen dat de turfproduktie in deze periode is gestegen. De turfproduktie in de Munneke- en Oranjevenen in Veendam bereikt zijn hoogtepunt in 1741 en in 1788 is het veen er vergraven (zie figuur 4). De toename van het landbouwareaal. Figuur 3. Gemeten hoeveelheid turf bij het verlaat Martenshoek 1736-1759 per jaar in dagwerken (G.A.G. 163). turf" die de Stad rechtens de overeenkomst van 1628 toekwam. In figuur 2 zien we de opbrengst van de stadsvierde turf in de plaatsen Sappemeer, Pekela en Veendam. Duidelijk is te zien dat in de plaatsen Veendam en Sappemeer omstreeks 1785 de turf, voorzover commer- Figuur 4. De turfproduktie in de Munnekeen Oranjevenen in dagwerken 1728-1788 (G.A.G. 161). De volgende bronnen die voor ons onderzoek van belang zijn, zijn de meetboeken die elke tien jaar door een van stadswege aangestelde landmeter werden opgemaakt en aan het gemeentebestuur werden aangeboden. In deze boeken werd de toename van het landbouwgebied opgeschreven Grasen 700, 600. 500-400. 300. 200. 100 Hoogezand en Sappemeer Figuur 5. Per decennium aangewonnen groene landen en grassen in Pekela 1691-1801 (G.A.G. 265) en Hoogezand en Sappemeer 1717-1819 (G.A.G. 150). cieel interessant, is vergraven. De opbrengst te Pekela stijgt in de periode 1700-1800 van ongeveer 2700 gulden tot ongeveer 27500 gulden per jaar. Uit diverse bronnen is het mogelijk om de turfprijs over een bepaalde periode te berekenen (G.A.G. 272; Borgesius, 1877). De turfprijs stijgt met schommelingen van 1728 tot 1805 van 10,52 tot 15,87 C.guldens- We weten dat de opbrengst van (zie figuur 5). De vervening en als gevolg daarvan de uitbreiding van het landbouwareaal gaat over een lange periode gewoon door. Voor Hoogezand en Sappemeer geldt een vermindering van de uitbreiding in de periode 1710-1750; in Pekela ongeveer voor de periode 1717-1759. De totale uitbreiding van het landbouwareaal in de periode 1717-1819 in Pekela bedraagt 4172.5 Grasen en in Hoogezand en Sappemeer in de periode 1691-1801: 4644.25 Grasen (één gras is ongeveer 0.41 hektare). Ook de uitbreiding van het areaal landbouwgrond te 82

Veendam is bekend: 1723.3 Grasen in de periode 1728-1788. De totale uitbreiding in het gebied over de periode 1691-1761 bedraagt 2224.45 hektare en over de periode 1691 tot 1819 bedraagt de uitbreiding 4321.43 hektare. De uitbreiding van het landbouwareaal vond plaats op uitgeveende gronden. Groei hierin indiceert dus een afname van de beschikbare veengrond, ontsloten door kanalen. Het tekort aan ontsloten veengrond is een belangrijke faktor geweest wat betreft de afname van de turfproduktie in bepaalde delen (Sappemeer, Veendam) van de Groninger Veenkoloniën (zie figuur 2). In de resolutie van 9 november 1761 (G.A.G. 38) geeft de stad Groningen opdracht veengrond aan te kopen voor de aanleg van een nieuw kanaal, zodat de turfgraverij weer voortgang kan vinden. Op de prijsontwikkeling van de veenplaatsen heeft deze resolutie effekten gehad. Rond 1760-1764 daalt de prijs voor een veenplaats zeer sterk. De aanleg van kanalen op grote schaal, en de uitgifte van veenplaatsen ten behoeve van de turfproduktie, neemt na ruim een eeuw weer een aanvang. Konklusie. Eén van de voorwaarden voor de veenderij op grote schaal zoals die in de Groninger Veenkoloniën in de 17e eeuw is begonnen, is de aanleg van kanalen geweest. De kanalen zijn gegraven om het veenmoeras te ontwateren, om later de turf af te voeren en om meststoffen ten behoeve van de landbouw aan te voeren. Nadat rond 1650 het kanalenstelsel was voltooid, kon de turfgraverij op grote schaal een aanvang nemen. Een eeuw lang is men verder gegaan met het graven van turf, zodat rond 1760 een groot deel van het veengebied was vergraven. De stad Groningen heeft toen opdracht gegeven om een nieuw veengebied door middel van een kanalenstelsel te ontwateren, want ze zag één van haar inkomstenbronnen, de belasting op de turf, in gevaar komen. We zien dat de kanalenaanleg in de Groninger Veenkoloniën een technische aktiviteit is geweest ten behoeve van de turfgraverij. Dat de stagnatie in de kanalenaanleg een goede indikator zou zijn voor het aangeven" van een depressieve periode, zoals Slicher van Bath (1960) en Roessingh (1979) beweren, lijkt ons inziens niet juist. We zijn van de veronderstelling uitgegaan dat de toe- of afname van de turfproduktie een goede maatstaf zou zijn voor de ekonomische aktiviteit in de Groninger Veenkoloniën. De resultaten van het onderzoek kunnen slechts tot één konklusie leiden; gebruiken we de turfproduktie en de uitbreiding van het landbouwareaal als maatstaf voor de ekonomische aktiviteit in de Groninger Veenkoloniën, dan 1 volgt uit de resultaten dat de ekonomische aktiviteit, op een kleine inzinking van 1710 tot 1750 na, gedurende de periode 1690 tot 1820 niet stagneert. Noten 1 "Conditiën van verhuring van stadsvenen", 8 december 1628 (G.A.G. nr. 38). 2 "Conditiën van de verhuyringhe der veenen in de Peekei", 23 januari 1651 (G.A.G. nr. 38). * Dit artikel is een bewerking van een doktoraal skriptie geschreven in 1982 aan het Sociaal-Geografisch Instituut, vakgroep historische geografie, Universiteit van Amsterdam. Archivalia Gemeente Archief Groningen (G.A.G.), Inventarisnummer 150: Inventaris van het Archief Veenkantoor. Nummers: 38, 150, 152, 155, 158, 161, 163, 236, 259, 265, 272. Literatuur BORGESIUS, T. (1877), Geschiedenis van Oude en Nieuwe Pekela. Groningen. DIENST RIJKSWATERSTAAT (1961), Beschrijving van de provincie Groningen. Behorende bij de waterstaatskaart. Den Haag. KEUNING, H.J. (1933), De Groninger Veenkoloniën. Amsterdam. ROESSINGH, H.K. (1979), Het sociaal economisch leven 1650-1800. SCHAIK, P. van, (1969, 1971), De economische betekenis van de turfwinning in Nederland. Economisch- Historisch Jaarboek. Deel 32/33. SLICHER VAN BATH, B.H. (1960), De agrarische geschiedenis van West-Europa (500-1850). Utrecht. SMET, L.A.H.._de (1969), De Groninger Veenkoloniën. Wageningen. ZEEUW, 3.W. de (1978), Peat and the Dutch Golden Age. A.A.G. Bijdragen, 21. Wageningen. 83