Hof van Cassatie van België

Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

2 JUNI 2015 P.15.0224.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.15.0224.N L S P V H, inverdenkinggestelde, eiser, met als raadsman mr. Hans Rieder, advocaat bij de balie te Gent, tegen 1. L F, burgerlijke partij, 2. R D S, burgerlijke partij, verweerders, met als raadsman mr. Nina Van Eeckhaut, advocaat bij de balie te Gent.

2 JUNI 2015 P.15.0224.N/2 I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent, kamer van inbeschuldigingstelling, van 29 januari 2015. De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, twee middelen aan. Raadsheer Filip Van Volsem heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal met opdracht Alain Winants heeft geconcludeerd. II. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Ontvankelijkheid van de memorie van antwoord 1. Artikel 429, derde lid, Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de verweerder in cassatie zijn antwoord slechts kan aanvoeren in een memorie die ondertekend is door een advocaat en die hij uiterlijk acht dagen vóór de rechtszitting ter griffie van het Hof doet toekomen. Deze memorie moet volgens artikel 429, vierde lid, Wetboek van Strafvordering bij aangetekende brief ter kennis van de eiser worden gebracht en het bewijs van verzending moet binnen de vermelde termijn van acht dagen ter griffie van het Hof worden neergelegd, dit op straffe van onontvankelijkheid. 2. Het bewijs van verzending van de memorie van antwoord werd pas ontvangen ter griffie van het Hof op 27 mei 2015, dit is buiten de voormelde termijn van acht dagen vóór de rechtszitting van 2 juni 2015. De memorie van antwoord is niet ontvankelijk. Eerste middel 3. Het middel voert schending aan van artikel 6.1 EVRM, artikel 2.1 Zevende Aanvullend Protocol EVRM, artikel 14.1 en 14.5 IVBPR, artikel 149 Grondwet en artikel 8 Wet Bescherming Maatschappij, alsmede miskenning van het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging en het beschikkingsbeginsel

2 JUNI 2015 P.15.0224.N/3 zoals bepaald in artikel 1138, 2, Gerechtelijk Wetboek: het arrest heeft niet enkel geoordeeld over de vordering van het openbaar ministerie bij toepassing van artikel 235bis Wetboek van Strafvordering en eisers conclusie met betrekking tot dezelfde bepaling, maar ook over de grond van de zaak; de eiser werd evenwel niet gehoord in zijn verdediging over de grond van de zaak, wat een schending uitmaakt van artikel 6.1 EVRM en artikel 14.1 IVBPR en gelet op het uitdrukkelijk voorbehoud dat de eiser heeft gemaakt om zich ten gronde te mogen verdedigen ook een schending inhoudt van artikel 149 Grondwet; ook het openbaar ministerie werd niet gehoord in haar vordering over de grond van de zaak. 4. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt wat volgt: - de raadkamer heeft bij beschikking van 11 juni 2014 de eiser geïnterneerd en beslist over de burgerlijke rechtsvordering van de verweerders; - de procureur des Konings en de eiser hebben tegen die beschikking hoger beroep ingesteld; - na vordering van de procureur-generaal van 27 juni 2014 om deze hogere beroepen ontvankelijk maar ongegrond te verklaren, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling bij arrest van 25 september 2014, gewezen bij verstek wat betreft de eiser, de internering bevestigd en op het incidenteel beroep van de verweerders de beslissing op hun burgerlijke rechtsvordering gewijzigd; - ingevolge het verzet van de eiser van 4 november 2014 werd de zaak vastgesteld voor de rechtszitting van 20 november 2014 en nam de procureurgeneraal op 4 november 2014 een vordering ertoe strekkende dit verzet ontvankelijk te verklaren en de interneringsbeslissing te bevestigen; - op de rechtszitting van 20 november 2014 werden de partijen gehoord over de ontvankelijkheid van het verzet, werd door de raadsman van de eiser een conclusie overhandigd aan het openbaar ministerie, waarop het openbaar ministerie om een verdaging vroeg om die conclusie te kunnen beantwoorden en werd beslist de zaak daartoe uit te stellen naar de rechtszitting van 18 december 2014; - op 15 december 2014 heeft de procureur-generaal een vordering genomen ertoe strekkende dat de kamer van inbeschuldigingstelling overeenkomstig artikel 235bis Wetboek van Strafvordering de regelmatigheid van de procedure zou

2 JUNI 2015 P.15.0224.N/4 onderzoeken en vervolgens de nietigheid zou uitspreken van bepaalde stukken, de verwijdering en de neerlegging ervan ter griffie zou bevelen, alsook zou zeggen voor recht dat de procedure voor het overige regelmatig is, het onderzoek niet volledig is en een deskundige-psychiater zou aanstellen; - op de rechtszitting van 18 december 2014 werd gelet op de gewijzigde samenstelling van de zetel de zaak in haar geheel hernomen, de eiser bij monde van zijn raadsman gehoord in zijn middelen van verdediging, het openbaar ministerie gehoord in zijn verslag en vordering en werden ook de verweerders bij monde van hun raadsman gehoord, waarop de zaak in beraad werd genomen; - op deze rechtszitting werd door de eiser een conclusie, met als titel conclusie II betreffende artikel 235bis van het wetboek van strafvordering neergelegd, waarin onder meer werd vermeld: 11. Concluant maakt uitdrukkelijk voorbehoud zich voor [het hof van beroep] ten gronde te kunnen verdedigen nadat uitspraak werd gedaan overeenkomstig artikel 235bis, 6, Wetboek van Strafvordering ; - op deze rechtszitting werd door de verweerders een conclusie neergelegd waarin niet alleen de door de eiser aangevoerde onregelmatigheid bij de bewijsgaring werd besproken, maar ook ten gronde argumenten werden ontwikkeld; - het bestreden arrest verklaart eisers verzet ontvankelijk, oordeelt dat er geen grond is om de nietigheid uit te spreken van de betwiste verklaring van een psychiater, bevestigt de interneringsbeschikking van de raadkamer en wijzigt op het incidenteel beroep van de verweerders de beslissing op hun burgerlijke rechtsvordering. 5. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt bijgevolg niet dat, anders dan de eiser voorhoudt: - het debat werd beperkt tot het regelmatigheidsonderzoek overeenkomstig artikel 235bis Wetboek van Strafvordering, maar wel dat de zaak in haar geheel werd hernomen; - de eiser op de rechtszitting van 20 november 2014 een conclusie getiteld conclusie betreffende artikel 235bis Wetboek van Strafvordering heeft neergelegd, maar enkel dat aan het openbaar ministerie een conclusie werd overhandigd;

2 JUNI 2015 P.15.0224.N/5 - op de rechtszitting van 18 december 2014 de procureur-generaal enkel overeenkomstig artikel 235bis Wetboek van Strafvordering heeft gevorderd en dus niet over de grond van de zaak, maar wel dat hij werd gehoord in zijn verslag en in zijn vordering; - op de rechtszitting van 18 december 2014 de eiser enkel werd gehoord met betrekking tot de door artikel 235bis Wetboek van Strafvordering bedoelde procedure, maar wel dat hij werd gehoord in zijn middelen van verdediging. In zoverre mist het middel feitelijke grondslag. 6. De omstandigheid dat het openbaar ministerie ter gelegenheid van de behandeling door de kamer van inbeschuldigingstelling van de hogere beroepen tegen een interneringsbeschikking van de raadkamer een vordering neemt strekkende tot een regelmatigheidsonderzoek overeenkomstig artikel 235bis Wetboek van Strafvordering, heeft niet tot gevolg dat de eerdere vordering van de procureurgeneraal strekkende tot het ongegrond verklaren van de hogere beroepen en de bevestiging van de interneringsbeschikking vervalt. Die eerste vordering behoudt haar voorwerp voor het geval de kamer van inbeschuldigingstelling negatief beschikt over de op artikel 235bis Wetboek van Strafvordering gesteunde vordering en de partijen dienen bij het voeren van hun verdediging daarmee rekening te houden. In zoverre het middel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht. 7. Indien een partij in een conclusie haar verweer beperkt tot een bepaald aspect van de zaak en zichzelf een voorbehoud verleent om pas na de beslissing betreffende dat ene aspect over de andere elementen te concluderen, bindt dit voorbehoud de rechter niet en moet hij zich er niet over uitspreken, tenzij hij zou hebben aangegeven dat het debat werd beperkt tot dat ene aspect. In zoverre het middel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht. Tweede middel 8. Het middel voert schending aan van artikel 6.1 EVRM, artikel 2.1 Zevende Aanvullend Protocol EVRM, artikel 14.1 en 14.5 IVBPR, artikel 149 Grondwet en artikel 8 Wet Bescherming Maatschappij, alsmede miskenning van het alge-

2 JUNI 2015 P.15.0224.N/6 meen rechtsbeginsel van het recht van verdediging en het beschikkingsbeginsel zoals bepaald in artikel 1138, 2, Gerechtelijk Wetboek: het arrest doet geen uitspraak over de wijziging of verfijning van de omschrijving van de telastlegging zoals voorgesteld door het openbaar ministerie, minstens werd de eiser door het openbaar ministerie of de kamer van inbeschuldigingstelling niet uitgenodigd zich daarover te verdedigen; in de vordering van de procureur-generaal van 15 december 2014 werden in vergelijking met de vordering van 17 november 2014 aan de telastlegging de woorden meer bepaald door hysterisch en luid te schreeuwen en door te kloppen op de gemeenschappelijke muren toegevoegd; de kamer van inbeschuldigingstelling heeft op de rechtszitting van 18 december 2014 de zaak in beraad genomen en in weerwil van de bij haar aanhangig gemaakte vordering van het openbaar ministerie om louter toepassing te maken van artikel 235bis Strafwetboek en het in de conclusie van de eiser gemaakte voorbehoud om later te concluderen over de grond van de zaak, de interneringsbeschikking van de raadkamer bevestigd. 9. In zoverre het middel is afgeleid uit de vergeefs met het eerste middel aangevoerde onwettigheid, is het niet ontvankelijk. 10. De partijen kunnen worden ingelicht over een aanpassing van een telastlegging door middel van een vordering van het openbaar ministerie en zijn aldus in de mogelijkheid om daarover desgewenst verweer te voeren. Niet is vereist dat de partijen uitdrukkelijk door het openbaar ministerie of de rechter worden uitgenodigd om verweer te voeren. In zoverre het middel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht. 11. Uit de vordering van de procureur-generaal van 15 december 2014 om uitspraak te doen overeenkomstig artikel 235bis Wetboek van Strafvordering blijkt dat de omschrijving van de aan de eiser verweten telastlegging werd verfijnd door toevoeging aan de telastlegging van de woorden: meer bepaald door hysterisch en luid te schreeuwen en door het kloppen op de gemeenschappelijke muren. De eiser had bijgevolg kennis van de door de procureur-generaal voorgestelde verfijning van de telastlegging en kon daarover desgewenst verweer voeren. In zoverre kan het middel niet worden aangenomen.

2 JUNI 2015 P.15.0224.N/7 12. Na melding te maken van de in vorige vorderingen gehanteerde omschrijvingen van de telastlegging, stelt het arrest vast dat in de vordering van de procureur-generaal van 15 december 2014 de telastlegging werd aangevuld met de woorden: meer bepaald door hysterisch en luid te schreeuwen en door het kloppen op de gemeenschappelijke muren (arrest, ro 3, p. 9). Het arrest oordeelt vervolgens dat de aan de eiser ten laste gelegde feiten, zoals nader omschreven in de aan het arrest gehechte vordering van de procureur-generaal van 15 december 2014, bewezen zijn (arrest, nr. 10, p. 18). Aldus blijkt dat het arrest deze verfijnde telastlegging aanneemt en heeft bewezen verklaard en dat de bevestiging van de interneringsbeschikking is gebeurd rekening houdend met die verfijning. In zoverre mist het middel feitelijke grondslag. Ambtshalve onderzoek van de beslissing op de strafvordering 13. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen. Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiser tot de kosten. Bepaalt de kosten op 123,81 euro. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit voorzitter Paul Maffei, als voorzitter, de raadsheren Filip Van Volsem, Alain Bloch, Peter Hoet en Antoine Lievens, en op de openbare rechtszitting van 2 juni 2015 uitgesproken door voorzitter Paul Maffei, in aanwezigheid van advocaat-generaal met opdracht Alain Winants, met bijstand van afgevaardigd griffier Véronique Kosynsky.

2 JUNI 2015 P.15.0224.N/8 V. Kosynsky A. Lievens P. Hoet A. Bloch F. Van Volsem P. Maffei