1.3.1.1 Summary of product characteristics 1.3.1.1-1 Samenvatting van de productkenmerken 1 NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Bisoprololfumaraat CF 5 mg, filmomhulde tabletten. 2 KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING Elk tablet bevat 5 mg bisoprololfumaraat. Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3 FARMACEUTISCHE VORM Filmomhulde tabletten. Lichtroze, ronde, biconvexe tabletten met een breukgleuf aan beide kanten en met een BSL5 inscriptie aan één kant. De tablet kan worden verdeeld in gelijke doses. 4 KLINISCHE GEGEVENS 4.1 Therapeutische indicaties Hypertensie. Chronische stabiele angina pectoris. 4.2 Dosering en wijze van toediening Bisoprololfumaraat 5 mg tabletten zijn bedoeld voor orale toediening. De behandeling met bisoprolol is gewoonlijk langdurig. De dosering dient individueel vastgesteld te worden. Het wordt aanbevolen met een zo laag mogelijke dosis te starten. Bij sommige patiënten zal 5 mg per dag toereikend zijn. De gebruikelijke dosis is 10 mg eenmaal daags met een maximum aanbevolen dosis van 20 mg per dag. De tabletten dienen 's ochtends met een vloeistof, zonder te kauwen te worden ingenomen. Patiënten met een verminderde nierwerking Bij patiënten met een ernstig verminderde nierwerking (creatinineklaring < 20 ml/min), dient de dosis niet hoger te zijn dan 10 mg eenmaal daags. De dosering kan eventueel verdeeld worden over twee toedieningen. Daar beperkte gegevens suggereren dat bisoprolol niet door middel van dialyse uit het lichaam verwijderd wordt, behoeven patiënten die dialyse ondergaan geen aanvullende dosis. Patiënten met verminderde leverwerking
1.3.1.1 Summary of product characteristics 1.3.1.1-2 Bij patiënten met ernstige leverfunctiestoornissen is het aanbevolen dat een dagelijkse dosis van 10 mg bisoprololfumaraat niet wordt overschreden. Ouderen Er is normaal gesproken geen dosisaanpassing nodig. Het wordt aanbevolen met een zo laag mogelijke dosis te starten. Kinderen onder 12 jaar en jongeren Er is geen ervaring met het gebruik van dit geneesmiddel bij kinderen, het gebruik kan derhalve niet worden aangeraden. Afbreken van de behandeling De behandeling dient niet abrupt te worden gestaakt bij patiënten met ischemische hartziekte (zie ook rubriek 4.4 Speciale waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik ). De dosis dient langzaam te worden verminderd door de dosis wekelijks te halveren. 4.3 Contra-indicaties Acuut hartfalen of gedurende decompensatio cordis, die i.v.-inotrope therapie vereist. Cardiogene shock. Atrioventriculaire block van tweede of derde graad (zonder pacemaker). Sick-sinus syndroom. Sino-atriaal block. Symptomatische bradycardie (minder dan 50 slagen per minuut bij de start van de behandeling). Symptomatische hypotensie (systolische bloeddruk lager dan 100 mm Hg). Ernstige astma bronchiale of ernstige chronische obstructieve pulmonaire ziekte. Ernstige vormen van een perifeer arteriële occlusieve ziekte en ernstige vormen van het syndroom van Raynaud. Metabole acidose. Overgevoeligheid voor bisoprolol of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen. Onbehandeld feochromocytoom (zie ook rubriek 4.4). Combinaties met floctafenine en sultopride (zie ook rubriek 4.5). 4.4 Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik Andere formuleringen van bisoprolol bevattende medicinale producten worden gebruikt bij de behandeling van chronisch hartfalen. Het gebruik van ß-blokkers bij deze indicatie vraagt een zeer zorgvuldige benadering en er dient te worden gestart met een zeer nauwgezette titratiefase. Tijdens deze fase zijn geleidelijke verhogingen van de dosis noodzakelijk, wat niet mogelijk is met het huidige geneesmiddel. Dit product dient dan ook niet te worden gebruikt bij de behandeling van chronisch hartfalen. De combinatie met amiodaron wordt niet aanbevolen gezien het risico op contractiele automatie en geleidingsstoornissen (onderdrukking van compensatoire reacties). Bisoprolol dient voorzichtig te worden gebruikt bij: Bronchospasmen (astma bronchiale, obstructieve luchtweg-aandoeningen): bij astma bronchiale of andere chronische obstructieve luchtwegaandoeningen, die symptomen veroorzaken, dient gelijktijdig luchtwegverwijdende therapie te worden toegepast. Soms kan een toename van de luchtwegweerstand voorkomen bij patiënten met astma, de dosis van de ß 2 -stimulantia moet wellicht verhoogd worden. Het wordt aanbevolen om een functionele respiratoire test uit te voeren, voordat de behandeling wordt gestart.
1.3.1.1 Summary of product characteristics 1.3.1.1-3 Bij patiënten die algehele anesthesie ondergaan dient de ahethesist zich bewust te zijn van de ß- blokkade. Als het nodig wordt geacht om de behandeling met een ß-blokker te staken voorafgaand aan chirurgie, dan dient dit geleidelijk te worden gedaan en 48 uur voor anesthesie volledig te zijn beëindigd. Diabetes mellitus met grote fluctuaties in bloedsuikerwaarden; symptomen van hypoglykemie kunnen gemaskeerd worden. Bloedsuikerwaarden dienen gecontroleerd te worden tijdens de behandeling met bisoprolol. Thyreotoxicose, adrenerge symptomen kunnen gemaskeerd worden. Patiënten met een leverziekte. Streng vasten. Tijdens desensitisatietherapie. Evenals andere ß-blokkers kan bisoprolol zowel de sensitiviteit voor allergenen als de ernst van anafylactische reacties verhogen. Behandeling met adrenaline geeft niet altijd het verwachte therapeutische effect. Atrio-ventriculair block van eerste graad. Prinzmetal angina: ß-blokkerende middelen kunnen het aantal en de duur van angina aanvallen bij patiënten met Prinzmetal angina verhogen. Perifere circulatiestoornissen, zoals fenomeen van Raynaud en claudicatio intermittens: intensivering van klachten kan voorkomen, met name bij de start van de behandeling. Bisoprolol dient met voorzichtigheid te worden gebruikt bij patiënten met bradykardie die voor het begin van de behandeling 50 tot 60 hartslagen per minuut hebben. Bij patiënten met feochromocytoom (zie ook rubriek 4.3): bisoprolol dient pas te worden toegediend na blokkade van de -receptor. Pre-existerende of existerende psoriasis: bisoprolol dient alleen te worden gegeven na een zorgvuldige risk/benefit afweging. De initiatie van de behandeling met bisoprolol vereist regelmatige controle, in het bijzonder bij de behandeling van oudere patiënten. Het staken van de behandeling met bisoprolol dient niet plotseling te gebeuren, tenzij dit duidelijk geïndiceerd is. Er is een risico op myocard-infarct en plotselinge dood als de behandeling plotseling worden afgebroken bij patiënten met ischemische hartziekten. Voor verdere informatie zie rubriek 4.2 Dosering en wijze van toediening 4.5 Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie Combinaties die gecontra-indiceerd zijn Floctafenine: ß-blokkers kunnen de compensatoire cardiovasculaire reacties geassocieerd met hypotensie of shock, die door floctafenine geïnduceerd kunnen worden, tegengaan. Sultopride: bisoprolol dient niet gelijktijdig toegediend te worden met sultopride aangezien er een verhoogd risico op ventriculaire aritmieën is. Combinaties die afgeraden worden Calciumantagonisten (verapamil, diltiazem, bepridil): negatieve invloed op contractiliteit, atrioventriculaire geleiding en bloeddruk. Intraveneuze toediening van verapamil bij patiënten die met een ß-blokker behandeld worden kan leiden tot ernstige hypotensie en atrioventriculaire blokkade. Centraal werkende antihypertensieve geneesmiddelen (bijvoorbeeld clonidine): gelijktijdig gebruik van centraal werkende antihypertensiva kan leiden tot een verlaging van de de hartslag en cardiale output en tot vasodilatatie. Plotseling stoppen kan de kans op rebound hypertensie verhogen. Mono-amino-oxidaseremmers (met uitzondering van MAO-B remmers): versterkt hypotensief effect van ß-blokker, echter tevens het risico op een hypertensieve crisis. Combinaties die met voorzorg gebruikt dienen te worden Klasse I anti-arrythmische geneesmiddelen (o.a. disopyramide, quinidine): effect op geleidingstijd van atria kan worden versterkt en het negatieve inotrope effect kan worden verhoogd. (nauwgezette klinische - en ECG monitoring is nodig).
1.3.1.1 Summary of product characteristics 1.3.1.1-4 Klasse III anti-arrythmische middelen (o.a. amiodaron): effect op geleidingstijd van atria kan worden gepotentieerd. Calciumantagonisten van het dihydropyridine type (bijv. nifedipine): gelijktijdig gebruik kan het risico van hypotensie verhogen en een toename van het risico van een verdere verslechtering van de ventriculaire pompfunctie kan bij patiënten met hartfalen niet worden uitgesloten. Parasympathicomimetische geneesmiddelen (inclusief tacrine en galantamine): atrio-ventriculaire geleidingstijd en het risico op bradycardie kan verhoogd worden. Topicale -blokkers, inclusief oogdruppels voor de behandeling van glaucoom, hebben additionele effecten. Insuline en orale anti-diabetica: intensivering van het bloedsuikerverlagende effect. -blokkade kan de symptomen van hypoglykemie maskeren. Anaesthetica: vermindering van de reflex tachycardie en toename van het risico op hypotensie. Continuering van -blokkade vermindert het risico op aritmieën gedurende inductie en intubatie. De anesthesist dient te worden geïnformeerd als de patiënt bisoprolol gebruikt. Digitalisglycosiden: vermindering van de hartslag, toename van atrio-ventriculaire geleidingstijd. Ergotaminederivaten: exacerbatie van perifere circulatiestoornissen. -sympathicomimetica: de combinatie met bisoprolol kan het effect van beide middelen verminderen. Sympathicomimetica die zowel de - als --adrenoreceptoren activeren: de combinatie met bisoprolol kan leiden to bloeddrukstijging. Gelijktijdig gebruik met antihypertensiva en andere geneesmiddelen met bloeddrukverlagende potentie kan het risiso op hypotensie verhogen. Hogere doseringen van epinefrine kunnen nodig zijn bij behandeling van allergische reacties. Tricyclische antidepressiva, barbituraten, fenothiazines en overige antihypertensieve middelen: toename van het bloeddrukverlagend effect. Baclofen: toename van het antihypertensief effect. Jood bevattende contrastmiddelen: ß-blokkers kunnen de compensatoire cardiovasculaire reacties geassocieerd met hypotensie of shock, geïnduceerd door jood bevattende contrastmiddelen, tegengaan. NSAID s: afname van het antihypertensieve effect van bisoprolol (remming van vasoliderend prostaglandine door het NSAID en water- en natriumretentie met het NSAID pyrazalon). Combinaties die goed overwogen dienen te worden Mefloquine: verhoogd risico op bradycardie. Corticosteroïden: afname van anti-hypertensief effect door water- en zoutretentie. Rifampicine: geringe afname van de halfwaardetijd van bisoprolol mogelijk als gevolg van de inductie van leverenzymen die geneesmiddelen metaboliseren. Er is normaal gesproken geen dosisaanpassing nodig. 4.6 Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoeding Zwangerschap Bisoprolol bezit farmacologische eigenschappen die schadelijke effecten kunnen veroorzaken tijdens de zwangerschap en/of bij foetussen/pasgeborenen. In het algemeen reduceren -adrenoreceptor blokkerende middelen de placentaire perfusie, wat wordt geassocieerd met vertraagde groei, intrauteriene dood, abortus of vervroegde bevallingen. Nadelige effecten (o.a. hypoglykemie, bradycardie) kunnen voorkomen bij de foetus en pasgeborene. Als behandeling met -adrenoreceptor blokkerende middelen noodzakelijk is, verdienen 1 -adrenoreceptor blokkerende middelen de voorkeur. Bisoprolol dient niet te worden gebruikt tijdens de zwangerschap tenzij het absoluut noodzakelijk is. Als de behandeling met bisoprolol noodzakelijk wordt geacht, dient de uteroplacentaire bloedstroom en de groei van de foetus nauwkeurig gevolgd te worden. In het geval van schadelijke effecten tijdens de zwangerschap of bij de foetus dient een alternatieve behandeling te worden overwogen. De pasgeboren
1.3.1.1 Summary of product characteristics 1.3.1.1-5 zuigeling dient zeer zorgvuldig te worden geobserveerd. Symptomen van hypoglykemie en bradycardie kunnen in het algemeen binnen de eerste 3 dagen worden verwacht. Borstvoeding Het is niet bekend of bisoprolol wordt uitgescheiden in moedermelk. Borstvoeding wordt dan ook niet aangeraden tijdens de behandeling met bisoprolol. 4.7 Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen Door individuele reacties kunnen de rijvaardigheid en het vermogen om machines te gebruiken verminderd worden. Dit is vooral van belang bij het begin van de behandeling, bij verandering van dosering en bij het gebruik van alcohol. 4.8 Bijwerkingen De gemelde bijwerkingen zijn in het algemeen inherent aan de farmacologische eigenschappen van - blokkers: In deze rubriek zijn de frequenties van bijwerkingen als volg gedefinieerd: zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100 en <1/10), soms ( 1/1000 en <1/100), zelden ( 1/10.000 en <1/1000), zeer zelden (<1/10.000), niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). Bloed- en lymfestelselaandoeningen Vaak: koude of gevoelloze extremiteiten, Raynaud s fenomeen, toename van bestaande claudicatio intermittens, hypotensie. Soms: orthostatische hypotensie. Psychische stoornissen Soms: slaapstoornissen, depressie. Zelden: nachtmerries, hallucinaties. Zenuwstelselaandoeningen Vaak: duizeligheid*, hoofdpijn*, vermoeidheid, vertigo. Zelden: syncope Oogaandoeningen Zelden: verminderd traanvocht. Zeer zelden: conjunctivitis. Evenwichtsorgaan- en ooraandoeningen Zelden: gehoorstoornis. Hartaandoeningen Soms: AV-geleidingsstoornissen (vertraagde AV-geleiding of verergering van bestaand AV-blok), bradycardie, verergering van reeds bestaande hartfalen. Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen Soms: bronchospasme bij patiënten met astma bronchiale of een voorgeschiedenis van obstructieve luchtwegklachten. Zelden: allergische rhinitis. Maagdarmstelselaandoeningen Vaak: misselijkheid, braken, diarree, buikpijn en constipatie.
1.3.1.1 Summary of product characteristics 1.3.1.1-6 Lever- en galdoeningen Zelden: hepatitis. Huid- en onderhuidaandoeningen Zelden: overgevoeligheidsreacties (jeuk, opvliegers, huiduitslag). Zeer zelden: -blokkers kunnen psoriasis uitlokken of verergeren of psoriasis-achtige huiduitslag induceren, alopecia. Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen Soms: spierzwakte en krampen, arthropathie. Voortplantingsstelsel- en borstaandoeningen Zelden: potentiestoornissen. Algemene aandoeningen Vaak: vermoeidheid Soms: asthenie Onderzoeken Zelden: verhoging van leverenzymen (ALAT, ASAT), verhoging van triglyceriden, hypoglykemie, het verschijnen van antinucleaire antilichamen met buitengewone klinische verschijnselen zoals lupus syndroom, die verdwijnen bij het staken van de behandeling. * Deze symptomen kunnen met name optreden aan het begin van de behandeling. Ze zijn over het algemeen mild en verdwijnen gewoonlijk binnen 1-2 weken. Melding van vermoedelijke bijwerkingen Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico s van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb, website: www.lareb.nl. 4.9 Overdosering Symptomen De meest veelvoorkomende symptomen bij een overdosis met bisoprolol zijn bradycardie, hypotensie, bronchospasme, acute cardiale insufficiëntie, conductiestoornissen en hypoglykemie. Er is een brede interindividuele variatie in de gevoeligheid voor een enkele hoge dosis bisoprolol. Patiënten met hartfalen zijn waarschijnlijk zeer gevoelig. Behandeling In het geval van overdosis dient de behandeling met bisoprolol te worden afgebroken en dienen ondersteunende maatregelen en symptomatische behandeling toegepast te worden. Resorptie van bisoprolol in het maagdarmkanaal dient te worden vermeden; maagspoeling of toediening van adsorberende middelen (o.a. actieve kool) en een laxans (o.a. natriumsulfaat) kan worden gebruikt. De ademhaling dient geobserveerd te worden en, indien noodzakelijk, dient kunstmatige ademhaling te worden toegepast. Bronchospasmen dienen te worden tegengaan met bronchusverwijdende therapie zoals isoprenaline of ß 2 -sympathicomimetische middelen. Cardiovasculaire complicaties dienen symptomatisch behandeld te worden: Atrio-ventriculaire block (tweede of derde graad) moet zorgvuldig gemonitord te worden en behandeld met isoprenaline infusie of plaatsing van een transveneuze pacemaker. Bradycardie dient te worden behandeld met intraveneuze
1.3.1.1 Summary of product characteristics 1.3.1.1-7 atropine (of M-methyl-atropine). Bloeddrukdaling of shock dient te worden behandeld met plasmavervangende middelen en vasopressoren. Hypoglykemie dient te worden behandeld met i.v.- glucose. Beperkte gegevens suggereren dat bisoprolol moeilijk dialyseerbaar is. 5 FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN 5.1 Farmacodynamische eigenschappen Farmacotherapeutische groep Selectieve 1 -blokkerende middelen, ATC-code: C07AB07. Werkingsmechanisme Bisoprolol is een potent, zeer selectief 1 -adrenoreceptor-blokkerend middel zonder intrinsieke sympathicomimetische activiteit. Evenals bij andere ß-blokkerende middelen is het werkingsmechanisme bij hypertensie nog onduidelijk. Bekend is wel dat bisoprolol de plasma renine activiteit duidelijk onderdrukt. Bij patiënten met angina pectoris vermindert de blokkade van -receptoren de hartactiviteit and reduceert dus de zuurstofbehoefte van het hart. Bisoprolol bezit dezelfde lokaal-anaesthetische eigenschappen als propranolol. Bisoprolol vertoont weinig affiniteit met de 2 -receptor in de gladde spieren van de bronchi en de vaten en met de 2 -receptor van de metabolische regulatie. 5.2 Farmacokinetische eigenschappen Bisoprolol wordt vrijwel volledig geabsorbeerd in het maagdarmkanaal. Tezamen met het zeer geringe first-pass effect in de lever resulteert dit in een hoge biologische beschikbaarheid van ongeveer 90%. De plasma-eiwitbinding van bisoprolol is ongeveer 30%. Het distributievolume bedraagt 3.5 l/kg. De totale klaring is circa 15 l/uur. De plasma eliminatie-halfwaarde-tijd (10-12 uur) maakt een effectieve behandeling gedurende 24 uur met een éénmaal daagse dosering mogelijk. Bisoprolol wordt door het lichaam uitgescheiden via twee routes, 50% wordt in de lever gemetaboliseerd tot inactieve metabolieten die vervolgens worden uitgescheiden door de nieren. De resterende 50% wordt in onveranderde vorm via de nieren uitgescheiden. Omdat de eliminatie in de nieren en de lever in dezelfde mate plaatsvindt is er geen aanpassing van de dosering noodzakelijk bij patiënten met verminderde lever- of nierwerking. De kinetiek van bisoprolol is lineair en leeftijdsonafhankelijk. Bij patiënten met chronisch hartfalen (NYHA klasse III) zijn de plasmawaarden van bisoprolol hoger en is de halfwaardetijd verlengd in vergelijking met gezonde vrijwilligers. De maximale plasmaconcentratie bij steady state is 64 21 ng/ml bij een dagelijkse dosering van 10 mg en de halfwaardetijd is 17 5 uur. 5.3 Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek Preklinische data tonen aan dat er geen speciaal gevaar voor mensen is, gebaseerd op studies betreffende farmacologische veiligheid, herhaalde dosis-toxiciteit, genotoxiciteit of carcinogeniteit. Evenals andere -blokkerende middelen zijn door bisoprolol veroorzaakte toxiciteit bij zwangeren (verminderde voedselinname en verminderd lichaamsgewicht) en bij embryo s/foetussen (verhoogde incidentie van resorpties, verminderd geboortegewicht van de baby, vertraagde fysieke ontwikkeling) bij hoge doseringen niet teratogeen.
1.3.1.1 Summary of product characteristics 1.3.1.1-8 6 FARMACEUTISCHE GEGEVENS 6.1 Lijst van hulpstoffen Kern: Microcrystallijne cellulose Calciumwaterstoffosfaat Gepregelatineerde maïszetmeel Crospovidon Siliciumdioxide Magnesiumstearaat Coating: Hypromellose Macrogol 400 Titaandioxide (E171) IJzeroxide geel (E172) IJzeroxide rood (E172) 6.2 Gevallen van onverenigbaarheid Niet van toepassing. 6.3 Houdbaarheid 2 jaar in PVC/PE/PVDC/Al blisterverpakking (met of zonder Al sachet). 1 jaar in HDPE tablettencontainer. 6.4 Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren HDPE tablettencontainer: Bewaren beneden 25 C. Bewaren in de oorspronkelijke verpakking. Tablettencontainer zorgvuldig gesloten houden. PVC/PE/PVDC/Al blisterverpakking en PVC/PE/PVDC/Al blisterverpakking in Al sachet: Bewaren beneden 25 C. Bewaren in de oorspronkelijke verpakking. 6.5 Aard en inhoud van de verpakking Kartonnen doosjes met 2, 3, 5, 10 of 12 PVC/PE/PVDC/Al blisterverpakkingen à 10 tabletten of PVC/PE/PVDC/Al blisterverpakkingen in Al sachets à 10 tabletten elk. Kartonnen doosjes met 1, 2 of 4 PVC/PE/PVDC/Al blisterverpakkingen à 14 tabletten of PVC/PE/PVDC/Al blisterverpakkingen in Al sachets à 14 tabletten elk. HDPE tablettencontainers met 30 of 50 tabletten. Kartonnen doosjes met 50 tabletten in EAV blisterverpakkingen (PVC/PE/PVDC/Al). Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht.
1.3.1.1 Summary of product characteristics 1.3.1.1-9 6.6 Instructies voor gebruik en verwerking Niet van toepassing. 7 HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN Centrafarm B.V. Nieuwe Donk 3 4879 AC Etten-Leur Nederland 8 NUMMER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN RVG 28143; Bisoprololfumaraat CF 5 mg, filmomhulde tabletten. 9 DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING Datum van de eerste verlening van de vergunning: 3 september 2002. Hernieuwing van de vergunning: 4 augustus 2008. 10 DATUM VAN HERZIENING VAN DE SAMENVATTING Laatste gedeeltelijke wijziging betreft rubriek 6.5: 16 maart 2016.