Workshop 17 november 2012

Vergelijkbare documenten
Zelfstandig leren lezen Fons Vernooij

BIJLAGE 9.A: OPGAVE a2 UIT DE TEST KENNIS VAN PROCEDURES (Omwille van de leesbaarheid is bij het omzetten naar PDF de gulden vervangen door de.

Opgave 9.5 Variabele kosten per stuk: / = 3,75 Totale variabele kosten bij eenheden: ,75 =

Samengevat bereken je de nettowinst van een onderneming zo:

ANTWOORDEN OPGAVEN HOOFDSTUK 9

Break-evenanalyse Het break-evenpunt is de afzet waarbij geen winst maar ook geen verlies wordt gemaakt.

b. Materiaal Loonkosten Opslag indirecte kosten: 125%

-> Bereken de brutowinst en de nettowinst van Jeroen.

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 9

b Economische voorraad: de voorraad waarover de onderneming prijsrisico

b Economische voorraad: de voorraad waarover de onderneming prijsrisico

Bovenstaande begrippen worden veelal weergegeven in onderstaand schema of overzicht. We noemen dit overzicht het exploitatieoverzicht.

modellen m&o havo Modellen voor management en organisatie 1. Inleiding

Examen HAVO. Voorbeeldopgaven Hazo. Bedrijfseconomie, ondernemerschap en financiële zelfredzaamheid

LANDSEXAMEN HAVO

* goed lezen! * let op terugrekenen!

Eindexamen m&o havo 2007-I

Uitwerkingen proefexamen II PDB kostencalculatie

Bedrijfseconomie samenvatting H1 Les 1

Hoofdstuk 3: Resultaten

Voorbereiding 6.2. Peter van de Minkelis. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Samenvatting M&O De eenmanszaak deel 2

Direct costing en break even analyse

In deze opgave blijven de belastingen buiten beschouwing. Bij deze opgave horen de informatiebronnen 6 tot en met 8.

Economische Noties. Over het begrijpen van begrippen. Fons Vernooij

2 Kostprijsberekening en opslagmethode

Gevraagd: Bereken (1) de verkoopprijs, (2) de brutowinst en (3) de nettowinst.

Examen HAVO. Voorbeeldopgaven HAZO. Bedrijfseconomie, ondernemerschap en financiële zelfredzaamheid

(Voorlopige omschrijving.) Bedrag dat resteert nadat de exploitatiekosten betaald zijn.

d. Contributiemarge: 160 ( 295 -/ /- 66) = Constante kosten /- Bedrijfsresultaat bij direct costing

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Bij deze opgave horen de informatiebronnen 1 tot en met 5. In deze opgave blijft de btw buiten beschouwing.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 24. Nettowinstopslagmethode

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 10

De kostprijs en capaciteiten. De normale en werkelijke bezetting De integrale kostprijs Bezettingsresultaten Capaciteiten

Deze uitwerkingen horen bij het boek Examentraining basiskennis Calculatie BKC van de uitgeverij OBCO, ISBN VERSIE 2 dd

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 5

ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Auteurs: Fons Vernooij en Paul van der Aa Website: fons-vernooij.nl/bm-site/ebm

Kaarten module 4 derde klas

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 2

OPGAVEN HOOFDSTUK 6 ANTWOORDEN

Kamer van Koophandel (KvK): hier kom je meer te weten over vergunningen, wetgeving en btw.

Correctievoorschrift HAVO

Vraag Antwoord Scores. De bank heeft een onderpand/zekerheid voor de lening 1 Daphne legt eigen geld in waardoor de lening lager is 1

Samenvatting Natuurkunde Hoofdstuk 3: Een eigen bedrijf

M&O VWO 2011/

ANTWOORDEN OPGAVEN HOOFDSTUK 2

Bij het na-calculatorische budget bepalen we achteraf wat de kosten hadden mogen zijn op basis van de werkelijke productie/afzet.

De break-evenanalyse. De break-evenanalyse De veiligheidsmarge Het indifferentiepunt Differentiële kosten

Antwoorden hoofdstuk 14

OPGAVEN HOOFDSTUK 6 UITWERKINGEN

Samenvatting Management & Organisatie Eenmanszaak deel 2

Eindexamen m&o havo 2008-II

Vraag Antwoord Scores

Correctievoorschrift HAVO

Vraag Antwoord Scores

EXAMEN Praktijkdiploma Boekhouden (PDB)

Probleemoplossen als vaardigheid

Financiën. Exploitatiebegroting Omzet ,50 x 50 = 625,00. 0,67 x 350 = 234,50. Inkoopwaarde. Brutowinst 390,50. Promotie kosten 10,00

Probleemoplossen als vaardigheid

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 9

Financiële aspecten van de planning

Proefschoolexamen Management & Organisatie 5 vwo. Hoofdstuk 17 tot en met 28. Normering. Aantal punten x = cijfer 63

!!!!!! H6 - Opzet en uitvoering van een pilot-onderzoek in 5 VWO! 1 DEEL 2 MENTALE VOORSTELLINGEN VAN DE BEREKENING VAN DE KOSTPRIJS EN DE NETTOWINST

Verantwoording SBU KD Financieel administratieve beroepen

2 Constante en variabele kosten

Fabricage kosten Grondstoffen Machinekosten Loon productiepersoneel Hulpafdelingen (onderhoud/magazijn) Deze kosten zijn samen de fabricagekostprijs

Handel en Adminstratie CSPE KB e tijdvak

Hoofdstuk 21. De voorraad. Wat is de voorraad waard? Dat is afhankelijk van het product en het moment waarop het gekocht is!

Vraag Antwoord Scores

Reader Bedrijfseconomische berekeningen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1,3t/m6: Financieel Management

BREAK EVEN ANALYSE. Break-even wil zeggen dat er noch winst noch verlies is.

Eindexamen m&o havo I

Correctievoorschrift HAVO. Management & Organisatie. Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs. Tijdvak 2

6, Samenvatting door een scholier 2300 woorden 8 november keer beoordeeld. M&O eenmanszaak deel 2

Bedrijfseconomische boekhouding. Slimmer boeren met cijfers

Financieel Administratief Praktijkdiploma Boekhouden (PDB) Kostprijscalculatie (KP) Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens

Welke BTW tarieven zijn er? 21% luxe goederen 6% primaire levensbehoefte 0% vrijgesteld (export, overheidsdiensten)

UITWERKINGEN OPGAVEN

Management & Organisatie VWO 5 Hoofdstuk 27 t/m juni 2009 proeftoets 100 minuten. In deze opgave blijft de btw buiten beschouwing.

Voorbeeld 1 In een klas van 29 leerlingen hebben 3 leerlingen een onvoldoende behaald voor een toets.

Marketingmix. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Hoofdstuk 3: Resultaten

Een product begint als grondstof en daarna word het verwerkt tot een eindproduct.

ECONOMIE. Begrippenlijst H3 VMBO-T2. PINCODE 5 e editie vmbo-kgt onderbouw. Bewerkt door D.R. Hendriks. Sint Ursula Scholengemeenschap, Horn

Eindexamen m&o vwo 2008-I

Economie Klas 3 mavo

Bij deze opgave horen de informatiebronnen 1 tot en met 4. In deze opgave blijven de belastingen buiten beschouwing.

ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Auteurs: Fons Vernooij en Paul van der Aa Website: fons-vernooij.nl/bm-site/ebm

ANTWOORDEN OPGAVEN HOOFDSTUK 10

Eindexamen vwo m&o 2013-I

Antwoordenbijlage Bedrijfscalculatie Uitbreidingsstof

Examen PC 2 vak Cash Management

drs. A. Maurer vwo m&o Jouw beste voorbereiding op je examen in 2018

Vraag Antwoord Scores. Opmerking Voor elke fout wordt 1 scorepunt in mindering gebracht.

OPGAVEN HOOFDSTUK 6 ANTWOORDEN

MARKETING / 09A. HBO Marketing / Marketing management. Raymond Reinhardt 3R Business Development.

Transcriptie:

Workshop 17 november 2012 1

Goed lezen: drie componenten Vraagstuk 1: gestileerd vraagstuk Vraagstuk 2: onbekend vraagstuk Vraagstuk 3a: Bedrijfseconomische aanpak Vraagstuk 3b: Algemeen economische aanpak 2

Goed lezen wat er staat omvat: 1. waarnemen wat op papier staat; 2. aanvullen met info die er niet staat; 3. Interpreteren wat men bedoelt. Dit geldt ook voor economische vraagstukken die bestaan uit data plus een onbekende. De opdracht is dan: bedenk zelf een model waarmee je dit vraagstuk kunt oplossen. 3

Een (bedrijfs)economische vraagstuk bestaat uit een aantal data. Bijvoorbeeld: a = 80 p.s. b = 50 p.s. c = 400 stuks d = 5000 per maand e = 10 p.s. Hoe groot is z? Of eventueel: Hoe groot is x? Hoe groot is y? En hoe groot is dus z? 4

Een eendenhoeder wil zijn waggel berekenen en heeft deze data : - de vuggel is 80 per stuk, terwijl de iggel 50 is, - de aggel is 400 stuks per maand en de coggel zijn 5000 per maand - aan veggel komt daar nog 10 per stuk bij. Gevraagd: hoe groot is de waggel? Toch is de uitwerking simpel: De okkel is aggel x vuggel, dus 400 x 80 = 32.000, terwijl de ikkel gelijk is aan aggel x iggel, dus 400 x 50 = 20.000. Het spreekt voor zich: de bakkel gelijk is aan okkel - ikkel = 12.000. Verder is te zien dat de vekkel gelijk is aan 400 x 10, dus 4000, aangezien de coggel 5000 zijn, zullen de bokkel gelijk zijn aan 9000. Dus hoe groot is dan de waggel? Juist de bakkel min de bokkel : 12.000-9.000 = 3000 per maand. 5

Een ondernemer wil zijn winst berekenen en heeft deze data: de verkoopprijs is 80,- p.s, terwijl de inkoopprijs 50,- p.s. is, de afzet is 400 stuks per maand, de constante kosten zijn 5000,- p.m. en aan variabele kosten komt daar nog 10,- per verkochte eenheid bij. Hoe groot is de winst? Waarnemen (3a): Verkoopprijs: en die is 80,- per stuk, Inkoopprijs: en die is 50,- per stuk, Afzet: en die is 400 stuks per maand, (Totale) constante kosten: en die zijn 5000,- per maand, Variabele kosten: en die zijn 10,- per stuk. Gevraagd: hoe groot is de winst? 6

De beschikbare begrippen zijn in kaart te brengen Maar deze conceptmap zegt niets over de wijze van oplossen 7

De vraag is vervolgens welke (6) begrippen niet in de opgave staan, maar die wel nodig zijn om het vraagstuk op te lossen vanuit bedrijfseconomisch perspectief? Omzet Inkoopwaarde van de omzet Brutowinst Variabele kosten (andere betekenis) Bedrijfskosten Nettowinst 8

Interpreteren betekent betekenis toekennen aan de gevonden termen, bijvoorbeeld door ze aan elkaar te verbinden: Omzet = afzet x verkoopprijs Inkoopwaarde van de omzet = afzet x inkoopprijs Brutowinst = omzet - inkoopwaarde van de omzet Constante kosten is een vast bedrag Variabele kosten = afzet x variabele kosten per stuk Bedrijfskosten = constante kosten + variabele kosten Winst is eigenlijk nettowinst Nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten 9

Omzet = afzet x verkoopprijs = 400 s.p.m. x 80 p.s.= 32.000 p.m. Inkoopwaarde van de omzet = afzet x inkoopprijs = 400 stuks p.m. x 50 p.s. = 20.000 p.m. Dus: Brutowinst = omzet - inkoopwaarde van de omzet = 32.000 p.m. - 20.000 p.m. = 12.000 p.m. Constante kosten = 5000 p.m. Variabele kosten = afzet x variabele kosten per stuk = 10 per stuk x 400 stuks p.m.= 4.000 p.m. Dus: Bedrijfskosten = constante kosten + variabele kosten = 5.000 p.m. + 4.000 p.m. = 9.000 p.m. Dus: Nettowinst brutowinst - bedrijfskosten = 12.000 p.m. - 9.000 p.m. = 3.000 p.m. 10

Omzet = 400 x 80 = 32.000 p.m. Inkoopwaarde van de omzet = 400 x 50 = 20.000 p.m. Dus: Brutowinst = 12.000 p.m. Variabele kosten = 10 p.s. x 400 stuks p.m. = 4.000 p.m. Bedrijfskosten = 5.000 p.m. + 4.000 p.m. = 9.000 p.m. Dus Nettowinst = 12.000 p.m. - 9.000 p.m. = 3.000 p.m. 11

Wat moet je onthouden van dit bedrijfseconomsiche vraagstuk? De getallen niet. Die kun je schrappen. Wat blijft in het schrift? Omzet = Inkoopwaarde van de omzet = Brutowinst = Variabele kosten = Bedrijfskosten = Nettowinst = In feite blijven de namen van de tussenresultaten over. Dus de begrippen die je moet aanvullen staan nog op papier. De verbanden tussen de begrippen zijn echter verdwenen, zodat de interpretatie van het vraagstuk onvolledig is geworden. 12

Wat ontbreekt is de samenhang tussen de grootheden Figuur 3a: Het nettowinstmodel bij de Bedrijfseconomie Bron: www.vakdidactiek.-bedrijfseconomie.nl 13

Een ondernemer wil zijn winst berekenen en heeft deze data: de verkoopprijs is 80,- p.s, terwijl de inkoopprijs 50,- p.s. is, de afzet is 400 stuks per maand, de constante kosten zijn 5000,- p.m. en aan variabele kosten komt daar nog 10,- per verkochte eenheid bij. Hoe groot is de winst? Waarnemen (van opgave 3b): Verkoopprijs (p) en die is 80,- per stuk, Inkoopprijs (i) en die is 50,- per stuk, Afzet (q) en die is 400 stuks per maand, Constante kosten en die zijn 5000,- per maand, Variabele kosten en die zijn 50,- plus 10 p.s. = 60 p.s. Gevraagd: hoe groot is de winst? 14

In principe is dezelfde conceptmap mogelijk als bij 3a Maar ook deze conceptmap zegt niets over de wijze van oplossen. 15

Bij Algemene Economie moet je het anders aanvullen Totale opbrengst Totale variabele kosten Totale kosten Totale winst En dus ook anders interpreteren : Totale opbrengst = afzet x verkoopprijs = q x p Totale variabele kosten = afzet x variabele kosten p.s. Totale constante kosten is een vast bedrag Totale kosten = totale const. kosten + totale variabele kosten Winst is eigenlijk Totale winst Totale winst = totale opbrengst - totale kosten 16

Totale opbrengst = afzet x verkoopprijs = 400 stuks p.m. x 80 p.s. = 32.000 p.m. Totale variabele kosten= afzet x variabele kosten p.s. = 400 stuks p.m. x 60 p.s. = 24.000 p.m. Totale constante kosten = 5000 p.m. Dus: Totale kosten = totale constante kosten + totale variabele kosten = 5.000 p.m. + 24.000 p.m. = 29.000 p.m. Dus: Totale winst = totale opbrengst - totale kosten = 32.000 p.m. - 29.000 p.m. = 3.000 p.m. 17

Totale opbrengst = 400 x 80 = 32.000 p.m. Totale variabele kosten = 400 x 60 = 24.000 p.m. Dus: Totale kosten = 5.000 + 24.000 = 29.000 p.m. Dus: Totale winst = 32.000-29.000 = 3.000 p.m. Wat moet je onthouden van dit vraagstuk? De getallen niet, dus die kun je schrappen. Maar wat blijft er dan over? 18

Totale opbrengst = Totale variabele kosten = Totale kosten = Totale winst = In feite blijven de namen van de algemeen economische tussenresultaten over. Dus de begrippen die je moet aanvullen staan nog op papier. Maar de verbanden tussen de begrippen zijn verdwenen, zodat de interpretatie van het vraagstuk onvolledig is geworden. 19

Wat ontbreekt is de samenhang: Het model voor de totale winst bij de Algemene Economie Bron: www.vakdidactiek-bedrijfseconomie.nl 20

Resultaat van deze analyse 1 Goed lezen bestaat uit drie componenten: waarnemen, aanvullen en interpreteren. 2 Vraagstuk 1: gestileerd vraagstuk: geen functievoorschrift 3 Vraagstuk 2: onbekend vraagstuk: termen zijn de sleutel 4 Echter de termen zijn noodzakelijk, maar onvoldoende. 5 Vraagstuk 3a: Bedrijfseconomische aanpak 6 Vraagstuk 3b: Algemeen economische aanpak 7 Conclusie: De modellen zijn de missing link in de vraagstukken. 8 Zelfstandig leren lezen vereist expliciet onderwijs in waarnemen, aanvullen en interpreteren. Dat is de basisboodschap voor de leerlingen. 21