RICHTLIJN BASISPAKKET LABORATORIUMBEPALINGEN BIJ STABIELE CHRONISCHE CENTRUM HEMODIALYSEPATIËNT EN PERITONEALE DIALYSEPATIËNT De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat in een individueel geval deze aanbevelingen niet van toepassing zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de behandelend arts te oordelen of de richtlijn in de praktijk toepasbaar is. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor, in het belang van een goede zorg voor de patiënt, van een richtlijn moet worden afgeweken. 1
BASISPAKKET LABORATORIUMBEPALINGEN STABIELE CHRONISCHE CENTRUM HEMODIALYSEPATIËNT NOODZAKELIJK BASISPAKKET BIJ STABIELE HD PATIËNT: Bepalingen vóór dialyse: á 4 weken Na, K, ureum, kreatinine, Ca, P, Ca x P product, Hb, bicarbonaat, geleverde dialysedosis á 2 maanden indien restdiurese: `24 uurs` urine bepaling op ureum en kreatinine á 3 maanden AF, PTH, albumine, HbA1c*, glucose, ferritine, transferrine saturatie of percentage hypochrome cellen, CRP á 6 maanden leverenzymen, aluminium, HbsAg en titer hepatitis- B antistoffen, cholesterol, HDL- en LDL-cholesterol, triglyceriden (indien verhoogd: nuchter afnemen) á 1 jaar HIV- en hepatitis C-antistoffen, trombocyten, leukocyten Bepalingen ná dialyse: á 4 weken Na, K, ureum * : bij diabetes mellitus 2
BASISPAKKET LABORATORIUMBEPALINGEN STABIELE CHRONISCHE PERITONEALE DIALYSEPATIËNT. NOODZAKELIJK BASISPAKKET BIJ STABIELE PD PATIËNT: (controle-interval 4-6 weken) á 4-6 weken Na, K, ureum, kreatinine, Ca, P, Ca x P product, Hb á 2-4 maanden Kt/V (peritoneaal + renaal) á 3 maanden AF, PTH, albumine, HbA1c*, ferritine, transferrine saturatie of percentage hypochrome cellen, CRP á 6 maanden á 1 jaar bicarbonaat, glucose, leverenzymen, aluminium, cholesterol, HDL- en LDL-cholesterol, triglyceriden, HbsAg en titer hepatitis B-antistoffen HIV- en hepatitis C-antistoffen, trombocyten, leukocyten * : bij diabetes mellitus 3
BASISPAKKET LABORATORIUMBEPALINGEN BIJ STABIELE CHRONISCHE CENTRUM HD EN CPD PATIËNTEN. Inleiding Voor een goede beoordeling en behandeling van een stabiele chronische dialysepatiënt achten wij de in dit protocol aangegeven laboratoriumbepalingen noodzakelijk. Uitgebreider bloedonderzoek zal vaak nodig zijn bij een instabiele patiënt of een patiënt met complexere pathologie. Om praktische redenen is gekozen voor een gescheiden protocol voor chronische hemodialyse en peritoneaal dialyse. Bepalingen vóór en ná hemodialyse Er is gekozen voor het verrichten van alle bepalingen vóór aanvang van hemodialyse. Een uitzondering hierop vormt de bepaling van Na, K, ureum elke 4 weken ná hemodialyse. Deze getallen dienen ter beoordeling van de dialysedosis. Controle van het bicarbonaat na dialyse wordt in geval van een stabiele hemodialyse patiënt niet noodzakelijk geacht, bij het toepassen van andere dialyseprogramma`s dan 3 x per week maximaal 4 uur intermitterende hemodialyse, bijvoorbeeld bij nachtelijke hemodialyse, kan bepaling van het bicarbonaat na dialyse wel opportuun zijn. Bepaling HbA1c Voor een adequate instelling van een diabetespatiënt is het advies het HbA1c gehalte om de 6-12 weken te bepalen. Men dient zich echter wel te realiseren dat het HbA1c gehalte bij dialysepatiënten een onzuivere maat is vanwege matrixeffecten (storende elementen in klinisch chemische bepalingen). Dialysedosis De geleverde dialysedosis bij hemodialyse moet tenminste iedere maand worden bepaald volgens de nieuwe EBPG richtlijn Dialysis Strategies (Evidence level 1) Het verzamelen van `24-uurs` urine is van belang bij elke patiënt met restnierfunctie. Het geeft nuttige informatie over het verloop in de tijd van de restnierfunctie en de diurese c.q. vochtbalans. Bepaling is nodig om de totale dialysedosis te berekenen. De restnierfunctie mag mee worden gerekend om de benodigde dialysedosis te bepalen, mits de nierfunctie vaak genoeg wordt gemeten om overschatting te voorkomen als de GFR daalt. In de EBPG richtlijn Dialysis Strategies wordt iedere 2 maanden geadviseerd (Opinie), tenzij bij een individuele patiënt de nierfunctie buitengewoon stabiel blijkt. Omdat de diurese in een interdialytisch interval kan variëren, wordt bij hemodialyse geadviseerd om urine te verzamelen gedurende een hele dialyse cyclus, i.h.a. 2 dagen, te beginnen (met een lege blaas) aan het begin van een dialyse tot het begin van de volgende dialyse (conform EBPG sectie I guideline 1.4) Hepatitis B Bij non-responders op vaccinatie moet iedere 6 maanden het HbsAg bepaald worden. Bij patiënten die met succes gevaccineerd zijn, moet iedere 6 maanden de antilichaamtiter worden bepaald. Uit praktische overwegingen kan er voor gekozen worden om bij alle patiënten standaard HbsAg en antilichaamtiter te bepalen. 4
Bepaling lipidenspectrum Gekozen is voor het bepalen van het lipidenspectrum twee maal per jaar bij alle patiënten en niet alleen bij patiënten die cholesterol- en triglyceriden-reductiepreparaten gebruiken. Op indicatie kan het vaker nodig zijn. Een nuchtere afname van triglyceriden dient alleen plaats te vinden bij een verhoogd triglyceridengehalte. Bij CPD patiënten is de continue triglyceridenspiegel waarschijnlijk belangrijker dan de nuchtere afname. Indien besloten wordt tot een nuchtere afname van triglyceriden, dan dient deze afname te geschieden met een 1.36% zak van de vorige avond nog in de buik. Bepalen van leverenzymen De bepaling van leverenzymen is opgenomen in het protocol vanwege o.a. het retrospectieve belang ervan (b.v. bij verdenking op een HCV infectie), het opsporen van onbekende en toxische invloeden van medicamenten en ter differentiatie van een vastgestelde discrepantie tussen het gamma-gt en AF gehalte. De uitgebreidheid van de leverenzymbepaling wordt aan het centrum overgelaten. Bepalen van aluminium Aluminium dient om de 6 maanden te worden bepaald bij alle dialysepatiënten, ongeacht het wel of niet gebruiken van aluminiumhydroxide, vanwege controle op andere exogene bronnen zoals dialysewater. HIV-antistoffen De standaard bepaling van HIV antilichamen 1 maal per jaar is toegevoegd. Tot nu toe was het aan het centrum om te beoordelen of er wel of niet op HIV getest werd. Deze vrijblijvendheid is niet meer wenselijk. CRP De belangrijkste reden om CRP te bepalen is de combinatie met ferritinebepaling. Voor het ferritine is geen duidelijke normaalwaarde te geven bij dialysepatiënten, het kan door verschillende factoren worden beïnvloed. Om de interpretatie van de ferritinewaarde te vergemakkelijken kan het CRP mee worden bepaald. Op indicatie vinden bepalingen volgens een ander schema plaats t.b.v.: * de dialysedosis: bij duidelijk afwijkende uitslag (of klinische aanwijzingen voor verminderde dialyse-efficiëntie) kort na elkaar enkele malen Kt/V bepalen. Ook voor PD is het belangrijker om binnen enkele weken na een wijziging van het PD voorschrift te controleren of het gewenste effect is bereikt dan de exacte frequentie van bepaling bij een stabiele patiënt aan te houden. * de erytropoëtine richtlijn: extra bepalingen zijn nodig in de begin- en correctiefase, * de ijzersuppletie richtlijn, * de richtlijn calciumfosfaathuishouding/botmetabolisme: extra bepalingen zijn nodig bij start of wijziging dosering van een vitamine D preparaat, * het hepatitis-b vaccinatie protocol, * het transplantatie protocol. 5