Tussen vrijheid en determinisme: voorwaarden voor autonomie bij Descartes, Spinoza en Kant

Vergelijkbare documenten
Transcendentale vrijheid tegenover natuurlijke kausaliteit bij Immanuel Kant

Spinoza - ook tafels hebben een ziel

Samenvatting Filosofie Berkely, Hume, Kant

Spinoza s Visie. Dag 3. Hoe verhoudt de mens zich tot de Natuur?

Spinoza s Visie. Dag 2. Over God en de Natuur

Samenvatting Filosofie Emoties

filosofie vwo 2015-II

Opgave 3 Roken en vrije wil

Vraag Antwoord Scores

Wat is de mens? - Context. De opkomst van de filosofische antropologie

LEVINAS EN SPINOZA EEN (ONVERWACHTSE) ONTMOETING

Immanuel Kant Kritiek van de zuivere rede 53

DUALISME. René Descartes ( )

Immanuel Kant Kritiek van het oordeelsvermogen

Spinoza over de vrije wil. Miriam van Reijen Academisch Genootschap Eindhoven 15 februari 2013

Spinoza s Visie. Dag 3. Hoe verhoudt de mens zich tot de Natuur?

Verdeling van de samenvattingen van de hoofdstukken:

Het lichaam-geest probleem

Aristoteles: Oh ja? Maar ik heb ook wel eens gehoord van utilitarisme, wat is dat dan?

Inleiding Filosofie en Ethiek Derde Bijeenkomst: De 2e wetenschappelijke revolutie Dinsdag 19 september 2006

Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 5

6.8. Opstel door een scholier 3364 woorden 19 januari keer beoordeeld. Filosofie. Determinisme of Vrije Wil? Door: Rogier v. A.

Rene Descartes. René Descartes, een interview door Roshano Dewnarain

Materie en geest. Grenzen aan het fysische wereldbeeld. Gerard Nienhuis. Universiteit Leiden. Workshop Conferentie SCF, 20 januari 2018

Samenvatting en structuur Ethica

Vraag Antwoord Scores. Opgave 1 Intussen in de wereld van de robots

Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 2

Ethiek (ethos = gewoonte/zede) wil nadenken over en zich bezinnen op de levenshouding, het handelen en de gewoonte.

Oefening baart ethiek Neurobiologie, boeddhisme en ethiek

11 De ontdekking van de mens en de wereld - internet oefentoets

Spinoza notitie Nummer 7. Spinoza over ideeën. De menselijke geest en zijn kennis. Rikus Koops

Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 4

Spinoza s Visie. Dag 2. Over God en de Natuur

Sessie 1 De eudaimonistische ethiek van Aristoteles

Pijn Inleiding tot de filosofische benadering

Correctievoorschrift. Voorbeeld van een goed antwoord: Nagel volgt Kant door op te merken dat het vreemd en onwenselijk is

Vraag Antwoord Scores. Opgave 1 Een sceptische schnauzer en een sceptische arts

Leren Filosoferen. Tweede avond

filosofie vwo 2016-II

I want to be free! Een historisch filosofische bespreking van het begrip vrijheid

Openingstoespraak Debat Godsargument VU Faculteit der Wijsbegeerte 11 April Emanuel Rutten

Eindexamen vwo filosofie 2013-I

Spinoza s Visie. Dag 1. Wie is Spinoza en wat is ware kennis?

naar: Jed McKenna, Jed McKenna s theorie van alles, Samsara, 2014

Lucia Lermond: De vorm van de mens; de essentie van de mens in de Ethica van Spinoza 1

Het Beeld van Onszelf

filosofie vwo 2015-II

NIETZSCHE ALS OPVOEDER. waar leef je voor???

Eindexamen havo filosofie 2013-I

Opgave 2 Neuroplasticiteit en wilsbekwaamheid

Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 1

Geluk & wijsheid. Zevende avond

Samenvatting Filosofie Hoofdstuk 3, Wat is kennis?

Wijsgerige Antropologie

Leren Filosoferen. Zevende avond

Levenskunst en ethiek 13 Bouwstenen voor iedereen 14 Zestien filosofen 14 De hoofdstukken 15

Eindexamen vwo filosofie 2013-I

Samenvatting Filosofie Wijsgerige antropologie

Ethische optiek = hoe is de benadering dat mensen het uiteindelijk goede behoren te doen.

Het vermijden van medelijden. i

Wat is realiteit? (interactie: vraagstelling wie er niet gelooft en wie wel)

Het bewijs van het bestaan van God

FILOSOFIE TUSSEN DE PALMEN II EMMANUEL LEVINAS

(NEALE) Maar ik heb zoveel mensen pijn gedaan, in de steek gelaten...

filosofie Het IK en de vrije wil zin en onzin

Opgave 1 Vrije wil op de weg

Opgave 1: Vrije wil als zelfverwerkelijking

Opgave 3 De gewapende overval

INHOUDSOPGAVE 5 DEEL I KENNIS... 6 DEEL II WETENSCHAP... 76

Opgave 1 Hebben kinderen een vrije wil?

Essay. Norbert Vogel* Morele feiten bestaan niet

Geluk & wijsheid. Zesde avond

Waarom eliminativisme mij meer aanspreekt dan epifenomenalisme of funktionalisme

Inhoud. Deel een: Een radicale heling 1 Het verhaal van Jill 17

De Heer Jezus Christus - Zijn Persoon

Pijler II: Geloof in God

Filosofie. Op het VWO. Filosofie juist op Lyceum Oudehoven!

Hoofdstuk 2. Kennis en geloof

Correctievoorschrift VWO 2013

Sprekende Spreuken. Levenslessen uit het boek Spreuken. Kris Tavernier. Het kennen van de Hoogheilige

Waarom bestaat God? Emanuel Rutten

Spinoza over vrijheid

Opgave 2 Politiek en emoties

Propositie: inhoud van een uitspraak (In welke taal dan ook, de inhoud blijft hetzelfde).

Eindexamen Filosofie havo I

Persoonlijkheids-ontwikkeling door Zelfwaarneming

1 Rekenen in eindige precisie

Eindexamen vwo filosofie II

Leren Filosoferen. Zesde avond

Eindexamen filosofie vwo II

De samenhang van de kosmische omstandigheden, de aardse omstandigheden en de dierenwereld met de mens

Verschenen in Radix, Tijdschrift over geloof en wetenschap, Jaargang 38, #4, 2012

Eindexamen filosofie havo I

Vraag Antwoord Scores. Opgave 1 Intussen in de wereld van de robots

Heruitgave Eerste druk januari Godfried Kruijtzer. Uitgegeven door Delft Academic Press

Wijsgerige antropologie:

Geloven is verstandelijk

Opgave 2 Neuroplasticiteit en wilsbekwaamheid

Transcriptie:

Tussen vrijheid en determinisme: voorwaarden voor autonomie bij Descartes, Spinoza en Kant Ulrich Grün, stud.nr.: 9212647 2 september 2007 In de filosofische stelsels van Descartes, Spinoza en Kant neemt het begrip van autonomie een belangrijke plaats in. De Metafysika van deze drie is zeer verschillend. Descartes gaat uit van een stikt substantiedualisme waarin lichaamlijke substantie en geestelijke substantie absoluut van elkaar verschillen; terwijl het lichaam gedetermineerd is, heeft de wil, die uit geestelijke substantie bestaat, de vrijheid om uit diverse alternatieven te kiezen. In het substantiemonisme van Spinoza bestaat alleen God oftewel natuur die noodzakelijk naar zijn eigen natuur handelt, geen vrije wil heeft en via een immanente kausaliteit de wereld, zoals de mens die kan kennen, veroorzaakt en determineert. Volgens Kant kunnen geen uitspraken gedaan worden over de ware aard van de mens, omdat alleen dat wat zich via waarnemingen voordoet gekend kan worden. De mens heeft beschikking over een vrije wil die zich bevindt in het verschil van wat de mens werkelijk als ding aan zich zelf is en wat daarvan via waarnemingen kenbaar is. Voor alle drie filosofen geldt dat zij alleen die mens autonoom achten die zich laat leiden door de rede. Alle andere mensen zijn onvrij omdat zij zich laten determineren door passies en andere waarnemingen. In het nu volgende zullen de posities van Descartes, Spinoza en Kant met betrekking tot autonomie behandeld worden, waarna besloten wordt met een samenvatting, waarin de drie stelsels en hun konsequenties voor de autonomie tegen het licht gehouden worden. Descartes: autonome wil die vrij kan kiezen Volgens Descartes bestaat de mens uit twee van elkaar verschillende substanties; lichaam (materie) en ziel[med, 1]. Materieel is de mens een machine: ruimtelijk, eindig, samengesteld en kausaal gedetermineerd op een mechanistische wijze. Toch heeft de mens een vrije wil, die mogelijk gemaakt wordt doordat de ziel de beperkende eigenschappen van de materie niet heeft. De ziel is niet ruimtelijk, niet eindig, een eenheid en perfekt. En uit het oogpunt van de mens onder te verdelen in wilskracht en passies[pda,335]. De wilskracht (het hogere, rationele deel van de ziel[pda,345]) kan betrekking hebben op de ziel zelf en daar eindigen (bijv. liefde tot God) en het kan betrekking hebben op het lichaam (bijv. de wil te lopen). De passies (het lagere deel van de ziel) bestaan uit waarnemingen/ modes van kennis en kan als oorsprong 1

de ziel hebben (zoals het waarnemen van gedachten) of als oorsprong het lichaam (zoals het geval bij lichaamlijk zintuiglijke waarnemingen). De basis van autonomie is de vrije wilsakt in kombinatie met de rede. Via de epifyse, die door de ziel maar ook door het lichaam in beweging gebracht wordt, komen de twee substanties bij elkaar en beïnvloeden elkaar. Konflikten treden op wanneer de ziel andere bedoelingen heeft dan het lichaam, waarbij de sterkere impuls de invloed van de zwakkere teniet doet.[pda,346] Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer een lichaamlijke drift en een daaraan tegengesteld rationeel idee tegelijkertijd de epifyse beïnvloeden. De rede bezit het vermogen tot begrijpen. Akkuraat uitgevoerd levert dit ware kennis op, die daaraan te herkennen is dat zij helder en duidelijk aanschouwd kan worden. Volgens Descartes is het onmogelijk dat een helder en duidelijk begrepen iets toch onwaar zou kunnen zijn. Van weinig dingen valt zekerheid te hebben, maar van die dingen waar zekerheid van te verkrijgen is, kan men met zekerheid de waarheidswaarde kennen[med, 13]. De wil is het vermogen om tussen de verschillende voorstellingen van de gedachten te kunnen kiezen, zo helder of troebel ze ook zijn[med, 8]. Hier ligt dan ook de oorsprong van fouten die mensen kunnen maken; dat ze voor iets kiezen dat ze niet werkelijk (helder en duidelijk) begrijpen[med, 9]. Dit kan verduidelijkt worden met het volgende voorbeeld: hedentendage valt een interesse voor reïnkarnatie (wedergeboorte) waar te nemen. Veel mensen zeggen dat ze daarin geloven; ze hebben dan gekozen voor de optie reïnkarnatie is waar. Nu kan het zijn dat ze zich geen heldere voorstelling kunnen maken van wat reïnkarnatie inhoudt. Volgens Descartes zijn ze vrij te kiezen tussen de twee opties, maar zullen ze de fout in kunnen gaan wanneer ze zich laten leiden door diffuse voorstellingen. Daarentegen zal een wetenschapper, die zijn bevindingen baseert op bewezen axioma s en heldere voorstellingen en de rede volgt, geen fouten maken. Omdat de rede het vermogen bezit om ware kennis te verkrijgen, is het juiste gebruik ervan noodzakelijk om niet aan de passies uitgeleverd te zijn[corr,257], of machteloos te verlangen naar iets dat buiten de macht van het subjekt ligt[pda,347/8]. Hiervoor is het noodzakelijk dat de kennis van het begrijpen altijd vooraf gaat aan het besluit door de wil[med, 12], en dat men met wilsvastigheid blijft kiezen voor wat juist is, want de deugd (het resoluut leven volgens de rede) zit in de gewoonten[corr,262+7]. Dit is de voorwaarde voor autonomie, omdat men, wanneer men niet handelt zoals de rede aangeeft dat juist is, gedetermineerd wordt door passies en onduidelijke voorstellingen. Dit wil niet zeggen dat men in absolute zin autonoom kan zijn, omdat men wanneer men de rede volgt slechts het beste kan kiezen[corr,265]. Men is daarmee vrij om te kiezen of men gedetermineerd wordt door passies en daarmee het kwaad [Med, 15], of de rede en daarmee het goede oftewel Gods wil, die de oorsprong is van alles dat waar is[med, 4]. Niet ieder mens bezit het vermogen tot autonoom handelen. Mensen met geestelijk onvermogen (dementie, bijvoorbeeld) en slapenden kunnen niet de rede volgen[corr,262]. Het is dus noodzakelijk om in beginsel een autonoom wezen te zijn. Daarnaast kan een sterke ziel beter de passies beteugelen dan een zwakke, doordat de wilsakt het 2

op moet nemen tegen de lichaamlijke aandrijvingen[pda,347] en de sterkere impuls de wilsakt determineert. Sommige mensen weten dan wel wat juist is, maar laten zich toch leiden door de passies en kiezen dan het verkeerde. Spinoza: vrijheid van dwang Volgens de metafysika van Spinoza is het universum één substantie die eeuwig en oneindig is. Een ander woord voor universum is God (deus sive natura)[e.i,5/11p]. Omdat buiten God niets bestaat, bestaat ook niets dat God tot handelen aan zou kunnen zetten. God handelt daardoor volgens de wetten van zijn eigen natuur, waardoor hij een autonome, vrije oorzaak is die zich zelf veroorzaakt (causa sui) en zich zelf determineert[e.i,def.7,17p]. Hij is als oorzaak niet vrij in die zin dat hij anders zou kunnen handelen dan hij doet; hij handelt niet uit een vrije wil, maar uit de noodzaak van zijn eigen natuur, waardoor ook God gedetermineerd is tot één bepaalde manier van handelen. Alles in de natuur, zoals dat door mensen kan worden waargenomen, zijn modi (uitingen) van die ene substantie, ontstaan uit immanente kausaliteit uit God[E.I,18p]. Omdat alles in de natuur kausaal gedetermineerd is door God, is daarmee ook de mens in zijn handelen gedetermineerd, waar hij zich niet uit kan bevrijden[e.i,27p]. Dat mensen denken dat ze vrij zijn komt omdat ze denken dat ze kunnen kiezen tussen verschillende alternatieven. Het lijkt dan, alsof men vrij kan kiezen tussen verschillende ideeën die men van de alternatieven heeft. De keuze ligt in dat geval vooraf niet vast, maar wordt in een vrije wilsakt (het aannemen respektievelijk weerleggen van een alternatief) beslist. Dit is echter niet in overeenstemming met de natuur, waarin alles kausaal gedetermineerd is door een eerdere situatie die zelf weer het noodzakelijke gevolg is van een eerdere en waarin ook God, oftewel natuur, gedetermineerd is. Hoe mensen tot een bepaalde keuzenuitkomst gedetermineerd zijn, verklaart Spinoza met het niet even sterk of aannemelijk zijn van een idee in de geest van een mens. Mensen maken keuzen op grond van ideeën die ze hebben van de verschillende alternatieven. Het alternatief dat gekoppeld is met het sterkste idee, dat zogezegd de grootste realiteitswaarde bezit, determineert de wilsakt tot het aannemen van dat idee en het uitvoeren van het aan dat idee gekoppelde alternatief. Het is makkelijker om een waar idee als waar aan te nemen dan om een onwaar idee als waar aan te nemen. Zijn beide ideeën even waar, dan zal geen keuze gemaakt kunnen worden[e.ii,49s]. Ideeën waar tussen gekozen wordt, nemen ten opzichte van elkaar hun eigen aanneming of weerlegging mee, waardoor het kiezende subjekt gedetermineerd is in zijn keuze. Wanneer het subjekt dorst heeft en kan kiezen tussen helder en troebel water, zal het automatisch voor het heldere kiezen, omdat het tot die keuze gedetermineerd wordt doordat voor hem het idee helder water te drinken, als gevolg van evolutionaire aanpassingen of andere oorzaken die niet in zijn macht liggen, een beter idee is dan het andere. Het subjekt zal misschien denken dat het in vrijheid voor het heldere water gekozen heeft en net zo ook voor het andere had kunnen kiezen, maar deze keuzevrijheid is slechts een illusie; geen moment was het idee het troebele water te drinken een werkelijk alternatief. 3

Mensen zijn dan niet autonoom in het hebben van een vrije keuze, maar dat wil nog niet zeggen dat zij in hun handelen gedwongen worden en daardoor onvrij zouden zijn. Zoals hierboven beschreven is God autonoom, doordat hij zich zelf determineert. De voorwaarde waaronder een mens autonoom zou kunnen zijn, is dan onder de voorwaarde dat de mens zich zelf determineert. De mens handelt noodzakelijk door een oorzaak, die Spinoza een emotie (affectio) noemt. Deze oorzaken kan een subjekt in meer of mindere mate begrijpen. Wanneer het de werking van een oorzaak niet volledig begrijpt dan is sprake van een inadequate of partitiële oorzaak[e.iii,def.1]. Het subjekt heeft dan een inadequaat idee van de oorzaak en weet niet precies wat het is dat een bepaald effekt veroorzaakt. Zoals een bepaalde geur iemand in een bepaalde stemming brengt, zonder dat diegene weet waarom die geur die stemming veroorzaakt. Het subjekt heeft dan slechts een beeld (imaginatio), zonder inzicht te hebben in de achterliggende oorzaak[e.ii,17]. De mens die de dingen alleen vanuit de common order of nature (de kausaliteit in de tijd) waarneemt heeft slechts inadequate ideeën[e.ii,29c]. Bij een adequate oorzaak wordt de werking van de oorzaak helder en duidelijk uit de oorzaak waargenomen[e.iii,def.1]. In dat geval heeft het subjekt kennis van de werkelijke oorzaak en weet het van de noodzakelijkheid ervan. Dit inzicht hebben in de noodzakelijkheid is mogelijk via de rede[e.ii,40s2], wier natuur het is om de dingen niet als toevallig maar als noodzakelijk te beschouwen[e.ii,44p]. De mens die adequate ideeën heeft, kent vanuit de rede de oorzaak van de noodzakelijkheid, die in de eeuwige natuur Gods ligt (de immanente kausaliteit) en kent daardoor God. Alleen in zoverre mensen leven onder leiding van de rede, zijn zij altijd in overeenstemming met hun natuur[e.iv,35p]. Dit subjekt handelt dan overeenkomstig zijn eigen natuur, die volgt uit de natuur Gods, en determineert daarmee zichzelf. De mens wordt dan nog steeds gedetermineerd door hem externe oorzaak, namenlijk de immanente kausaliteit Gods, maar wordt daar desondanks niet door gedwongen omdat een subjekt met alleen adequate ideeën niet gedwongen wordt door oorzaken die zich extern van zijn kennen bevinden. Een mens met zelfkennis is een autonoom mens. Kant: autonoom door zelfplichtsoplegging De wil bij Kant is vrij en wordt gedefinieerd als een soort kausaliteit van levende wezens die redelijk zijn[gms,446]. Dat wil zeggen dat de wil bepaalt wat gebeurt. Deze kausaliteit heeft als eigenschap dat zij vrij is, omdat ze onafhankelijk kan werken van andere oorzaken dan zichzelf[ibid.]. De wil kan uit zichzelf besluiten om slechts uit achting voor de morele wet te handelen, in plaats zich te laten bepalen door neigingen en andere drijfveren die zich buiten haar bevinden. Autonomie betekent dan het vermogen tot zelfwetgeving. Het vrije karakter van de wil is volgens Kant noodzakelijk gekoppeld aan het bestaan van de rede [GMS,448]. De rede is praktisch: het is een oorzaak van kausaliteit wanneer uit haar een bepaald gedrag voortvloeit. Dit gebeurt wanneer de rede zich bewust is van een praktische wet die tot handelen aandringt, zoals de 4

kategorische imperatief die stelt dat een redelijk wezen slechts zo mag handelen dat de maxime van de handeling een algemene natuurwet zou kunnen zijn[gms,421], en dit tot gevolg heeft dat de wil, uit achting van die wet, op de door de rede voorgeschreven wijze handelt. Naast haar kausale vermogen is een andere eigenschap van de rede dat zij alleen denkbaar is wanneer zij haar drijfveer in zich zelf heeft, in plaats van buiten zich zelf, wat haar autonoom maakt. Dat komt doordat het onmogelijk is om zich een rede voor te stellen die voor haar oordeelsvermogen van elders dan uit zich zelf gestuurd zou worden.[gms,448]. Dat de mens redelijk is en daarmee vrij, volgt uit het gegeven dat de mens zich een kategorische imperatief als wet kan stellen, zonder hiertoe gedreven te worden door eigenbelang. Zonder de autonome rede zouden wij alleen handelen vanuit dergelijke drijfveren, maar omdat de mens redelijk is kan hij kiezen om te handelen overeenkomstig het zedelijke gebod dat de rede hem stelt en kan daardoor tegengesteld aan de neigingen handelen. Het is volgens Kant niet mogelijk om behalve het bovengenoemde praktische vrijheidsbegrip ook een theoretische te geven. De reden hiervoor is, dat wat een redelijk subjekt via zijn zintuigen van dingen kan kennen alleen de verschijnselen ( Erscheinungen ) zijn. Het ding aan zich zelf ( Ding an sich selbst, dat altijd meer is dan wat ervan gekend kan worden) blijft verborgen[gms,451]. Wanneer de mens zichzelf gade slaat, via zijn uiterlijke zintuigen (ogen, ed.) maar ook zijn innerlijke (gevoel, ed.), ziet de mens zich als behorend tot de wereld van de verschijnselen dat slechts kan handelen volgens de natuurwetten; gedetermineerd in een kausaal geheel en onvrij. De mens is dan een machine die niet anders kan handelen dan dat zij onder bepaalde externe omstandigheden doet. Als redelijk wezen kan de mens zich echter ook zien als tot de intelligibele wereld behorend, onder wetten die onafhankelijk zijn van de natuur. Deze wetten kunnen van de natuur onafhankelijk gedacht worden, omdat zij niet empirisch te doorgronden zijn[gms,452]. Omdat de noodzakelijkheid van het bestaan van vrijheid alleen a priori vastgesteld kan worden is het onmogelijk om een theoretisch fundament te leggen en te verklaren hóe de rede praktisch kan zijn; dat wil zeggen hoe redelijk bewustzijn tot gedrag (kausaliteit) leidt[gms,459]. Het enige dat Kant kan bewijzen is dat de rede een oorzaak van kausaliteit is, die de (uitvoerende) wil bepaalt, die praktisch wordt door een interesse dat onafhankelijk kan zijn van zintuiglijke aandriften, terwijl niet redelijke wezens slechts door zintuiglijke aandriften handelen[gms,460]. Het feit dat een redelijk wezen zich bewust is van de kausaliteit van de rede is het bewijs voor autonomie[gms,461]. Samenvatting De voorwaarden waaronder een mens volgens Descartes, Spinoza en Kant autonoom zou kunnen zijn, zijn op het eerste gezicht nogal verschillend. Descartes en Kant hebben als uitgangspunt dat de wil niet gelijkgesteld kan worden met het lichaam, zoals het zich aan de waarnemer voordoet. Terwijl het lichaam niet vrij kan zijn omdat het in wezen niet meer is dan een (komplexe) machine, geldt dit niet voor de wil die wel vrij is. Descartes geeft een specifieke beschrijving 5

van wat volgens hem de wil inhoudt en ziet het vervolgens als zijn taak te laten zien hóe lichaam en wil met elkaar kunnen interakteren en dus hoe de wil praktisch, dwz. kausaal kan zijn. Kant ziet in dat het onmogelijk is om een theoretische verklaring te geven hoe de wil vrij kan zijn. Omdat de wil vrij móet zijn de rede kan zichzelf de wet opleggen, ook al gaat het in tegen de wensen van het lichaam, en via de wil praktisch worden en het lichaam zoals het kan worden waargenomen zeker niet vrij is, moet de mens iets zijn dat niet kan worden waargenomen. Hier maakt Kant het onderscheid tussen de wereld van de verschijnselen en het ding aan zich zelf. De rede en haar uitvoering in de wil vinden hun bestaan dan in het laatste, ook al zullen we nooit kunnen weten hoe dat mogelijk is. Voor Spinoza zijn we hoe dan ook gedetermineerd en is een vrije wil niet mogelijk. Kants ding aan zich zelf is altijd nog het gevolg van Gods immanente kausaliteit en daardoor niet vrij. Een substantiëel onderscheid maken tussen lichaam en geest is niet juist, doordat alles deel uit maakt van die ene substantie die Spinoza God of natuur noemt. Hoe kan een mens dan autonoom zijn? Volgens Descartes wordt de mens die niet de rede volgt en dus niet handelt volgens ware kennis, gedetermineerd door zijn instinkten of door de ideeën die hij heeft, zo diffuus deze ook mogen zijn. Terwijl de wil de vrijheid bezit om tussen ideeën te kiezen, is de mens niet vrij te bepalen wát de inhoud van zijn ideeën is. De vrijheid van de mens bestaat dan uit het kiezen de rede te gebruiken of niet te gebruiken bij het vorm geven van ideeën en de uiteindelijke keuze tussen de ideeën. De mens die de rede volgt zal, indien zijn wil sterk genoeg is, alleen het beste kiezen, waardoor zijn autonomie niet absoluut is. Hetzelfde zien we bij Kant, volgens wie de mens óf zijn passies óf de rede volgt. Ook hier geldt dat de mens vrij is om zich te laten leiden door de rede, omdat hij anders gedetermineerd wordt door zijn passies. De mens is echter niet vrij te bepalen wát handelen volgens de rede inhoudt; die wordt namenlijk bepaald door de kategorische imperatief, slechts zo te handelen dat de maxime van de handeling een algemene natuurwet zou kunnen zijn. Omdat de menselijke wil volgens Spinoza gedetermineerd is door de ideeën die een mens bezit, kan de mens daarin niet autonoom zijn. Omdat autonomie bij Spinoza betekent niet door externe faktoren gedwongen worden, is autonomie mogelijk door zelfkennis. De mens is autonoom doordat hij weet waarom hij noodzakelijk handelt zoals hij handelt. Hiervoor is het nodig dat de mens zijn rede volgt, omdat zij de oorzaak van zijn handelen inziet. Het is niet mogelijk om te kiezen om de rede te volgen, ook dat is gedetermineerd, waardoor niet meer overblijft dan een situatiebeschrijving: mensen die door de natuur gedetermineerd zijn om meer de rede te volgen zijn vrijer dan mensen die gedetermineerd zijn om bij gebrek aan adequate ideeën meer hun passies te volgen. Voor zowel Descartes, Spinoza en Kant is het noodzakelijk om de rede te volgen, omdat men in alle andere gevallen de passies onderworpen is. Wát de rede voorschrijft en daarmee ook wat de redelijke mens zal doen, is niet te bepalen door het handelende subjekt. 6

Literatuur Med Descartes, René. Meditations on First Philosophy, Meditation IV (1641) PdA Descartes, René. Passions de l ame, in The Philosophical Writings of Descartes, Vol.I, Cambridge University Press. Corr Descartes, René. The Correspondence, in The Philosophical Writings of Descartes, Vol.III, Cambridge University Press. E. Spinoza, Baruch. Ethics delen I, II, III en IV (1677). Hackett Publishing Company, Indianapolis/Cambridge (1992); def. = definitie, p = propositie, c = corollary, s = scholium. GMS Kant, Immanuel. Grundlegung zur Metaphysik der Sitten (1785), Felix Meiner Verlag (1965); paginering: Akademie Ausgabe. 7