1.1 Economische cohesie

Vergelijkbare documenten
1.4 Factoren die bepalend zijn voor reële convergentie

Docentenvel opdracht 18 (De grote klimaat- en Europa- quiz)

Werkloosheid in de Europese Unie

De inkomensverdeling van ouderen internationaal vergeleken

EDITIE De infranationale overheid in de EU : sleutelcijfers

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

Onderzoek gunstige prijsligging.

Lokaal en regionaal Europa Kerncijfers 2009

Europese feestdagen 2019

SOCIALE BESCHERMING IN BELGIË ESSOBS DATA 2O14

Deel 1 Cohesie, concurrentievermogen, werkgelegenheid en groei Situatie en trends

Europese feestdagen 2018

1.2 Sociale cohesie. Werkgelegenheid en werkloosheid. Werkloosheid en de arbeidsmarkt

SOCIALE BESCHERMING IN BELGIË ESSOBS DATA 2O16

SOCIALE BESCHERMING IN BELGIË ESSOBS DATA 2O15

Grensoverschrijdende aftrek van fiscale verliezen

Europese feestdagen 2017

Volume: 0-49 zendingen per jaar Europa 0 2 kg 2-10 kg kg kg

Sociale bescherming in belgië

Eindexamen aardrijkskunde havo 2003-I

Eindexamen aardrijkskunde havo 2002-II

Tabel 1: Economische indicatoren (1)

Tarieven Europa: staffel 1

Thema 2 Om ons heen. Samenvatting. Meander Samenvatting groep 7. Landschappen. Klimaten. Samenwerking. de regering. Onder de loep.

UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

6,6. Werkstuk door een scholier 1980 woorden 16 november keer beoordeeld. Aardrijkskunde

2.2. EUROPESE UNIE Droogte remt groei melkaanvoer af. Melkaanvoer per lidstaat (kalenderjaren) (1.000 ton) % 18/17

Q 1101: EAEC Raad: De Statuten van het Voorzieningsagentschap van Euratom (PB 27 van , blz. 534), gewijzigd bij:

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD. ter bepaling van de samenstelling van het Economisch en Sociaal Comité

TRACTATENBLAD VAN HET

PGI 2. Europese Raad Brussel, 19 juni 2018 (OR. en) EUCO 7/1/18 REV 1

Notatie Toelichting Opmerkingen L 8 cijfers en 1 letter Het eerste cijfer is altijd een 0 (nul) voor personen.

Scorebord van de interne markt

BESLUIT VAN DE COMMISSIE

Handelsstromen Rozenstruiken 2009 / 14. Zoetermeer, Maart 2009 Peter van der Salm Productschap Tuinbouw, Afdeling Markt en Innovatie

Prognose IMF voor Midden-Europa en de Balkan

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Recepten voor duurzame groei Beschouwingen naar aanleiding van het Jaarverslag 2014 van de Nationale Bank van België

BESLUIT VAN DE COMMISSIE

Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

Profit. Europa is een van s werelds meest welvarende regio s. en heeft een van de grootste interne markten. Deze

HOE BETAALT U? HOE ZOU U WILLEN BETALEN?

Bijlage VMBO-GL en TL

Bijlage B4. Eerste treden op de arbeidsmarkt. Freek Bucx

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD. ter bepaling van de samenstelling van het Comité van de Regio's

Examen economie thema 2 deel 1 Theorie thema 2: Produceren voor de wereldmarkt

ECONOMIE. Begrippenlijst H7 VMBO-T2. PINCODE 5 e editie vmbo-kgt onderbouw. Bewerkt door D.R. Hendriks. Sint Ursula Scholengemeenschap, Horn

Publicatieblad van de Europese Unie L 165 I. Wetgeving. Niet-wetgevingshandelingen. 61e jaargang. Uitgave in de Nederlandse taal. 2 juli 2018.

Recepten voor duurzame groei Beschouwingen naar aanleiding van het Jaarverslag 2014 van de Nationale Bank van België

TRACTATENBLAD VAN HET

DE EUROPESE VISSERIJ IN CIJFERS

Samenstelling van het Europees Parlement met het oog op de verkiezingen van 2014

BIJLAGE. bij het. Voorstel voor een besluit van de Raad

***I STANDPUNT VAN HET EUROPEES PARLEMENT

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

Tarieven Europa: staffel 1

Betalingsachterstand bij handelstransacties

BIJLAGE. bij. Voorstel voor een Besluit van de Raad

NOTA "A"-PUNT het Comité van permanente vertegenwoordigers

BBP Inflatie Lopende rekening Werkloosheid Europa 2,0 0,1 0,8 3,3 2,8 2,1 0,4 0,8 1,0

Bijlage B4. Werken aan de start. Freek Bucx

DESKRESEARCH EUROPESE VERKIEZINGEN 2009 Onthouding en stemgedrag bij de Europese verkiezingen van 2009

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Scorebord van de interne markt

BIJLAGE PROTOCOL. bij het. voorstel voor een besluit van de Raad

EUROPESE VERKIEZINGEN Standaard Eurobarometer (EB 69) Voorjaar 2008 Eerste grove resultaten: Europees gemiddelde en grote nationale tendensen

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw

Bijlage 1: Gekozen regio s en hun sterke kanten. Meest innovatieve regio s

ANNEX BIJLAGE. bij VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Scorebord van de interne markt

Hoe Europeanen denken over biotechnologie en genetisch gemodificeerd voedsel in 2005

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

Diagnose van de Vlaamse arbeidsmarkt. Luc Sels

Raadpleging van betrokken partijen bij het ontwikkelen van beleid voor kleine ondernemingen op nationaal en regionaal niveau

TRACTATENBLAD VAN HET

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2004 Nr. 180

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2015 Nr. 70

Structurele groei in areaal biologische landbouw in Europa mooie uitdaging voor Nederlandse kweek- en handelsbedrijven

BIJLAGE. bij het voorstel voor een. Besluit van de Raad

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 november 2003 (27.11) (OR. fr) 15314/03 Interinstitutioneel dossier: 2003/0274 (COD) CULT 66 CODEC 1678

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD. Financiële informatie over het Europees Ontwikkelingsfonds

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

the state of renewable energies in europe

Praktische opdracht Economie Euro

TRACTATENBLAD VAN HET. Verdrag betreffende de Europese Unie; (met Protocollen) Maastricht, 7 februari 1992

Prognose IMF voor Midden-Europa en de Balkan

9079/17 JVS/bb 1 DGC 2A

10889/10 VP/mg DG G I

Code Geboorteland Straatnaam

11562/08 CS/lg DG H 1 A

EB71.3 Europese verkiezingen Postelectoraal onderzoek Eerste resultaten: Aandachtpunt: verdeling mannen/vrouwen

TRACTATENBLAD VAN HET

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Voor wie verstandig handelt! Gematigde groei

15410/17 JVS/sht DGC 1A. Raad van de Europese Unie. Brussel, 14 mei 2018 (OR. en) 15410/17. Interinstitutioneel dossier: 2017/0319 (NLE)

Antwoorden Aardrijkskunde Antwoorden Discovery par. 1

Exportstatistiek Bloemkwekerijprodukten FEBRUARI 2012

Titel 1 (eigen middelen): miljoen EUR. Titel 3 (overschotten, saldi en aanpassingen): miljoen EUR

Transcriptie:

Een overzicht van de Europese economie De huidige EU-economie leunt zwaar op dienstverlening, die thans 67% van de productie en 66% van de werkgelegenheid uitmaakt; in beide gevallen vijf procentpunten meer dan tien jaar geleden. Tegelijk vertoont het aandeel van industrie en landbouw de neiging tot dalen. Deze verschuiving naar dienstverlening zal waarschijnlijk verder gaan, waarbij de landbouw en industrie zich handhaven in activiteiten met een hoge toegevoegde waarde en productie en werkgelegenheid zien dalen in andere activiteiten. In de meeste kandidaatlanden zijn productie en werkgelegenheid nog geconcentreerd in landbouw en nijverheid en vooral in sectoren met een relatief lage toegevoegde waarde, zodat verdere herstructurering in de toekomst kan worden verwacht. Toenemende handel en directe investeringen uit het buitenland hebben in de landen van de EU geleid tot geleidelijke openstelling van de economie, zowel naar andere lidstaten toe als naar de rest van de wereld. In 1999 bedroeg de export 32% van het BBP van de EU en de import 31%. Deze percentages zijn het hoogst sinds statistieken werden opgesteld en bevestigen de trendmatige groei van de handel in de EU, al zijn er schommelingen in de conjunctuur. Zowel in- als uitvoer worden verwacht verder toe te nemen in de toekomst. Zo n 6% van de handel is met andere EU-landen, waaruit de onderlinge afhankelijkheid blijkt, al neemt de interdependentie met de rest van de wereld eveneens toe. De EU zal ook de komende jaren worden geconfronteerd met grote veranderingen in haar omgeving, die van invloed zijn op de hele economie en in het bijzonder op de cohesie: voortdurende economische spanning door globalisatie, toenemende internationale concurrentie en herstructurering van bepaalde sectoren. Omdat die sectoren meestal oververtegenwoordigd zijn in bepaalde regio s en juist bepaalde maatschappelijke groeperingen treffen, vormt herstructurering vaak een bedreiging voor regionale zowel als sociale cohesie. Waar globalisering meer standaardisatie en uniformering brengt is het verder van belang om de geboden kansen op evenwichtig wijze te combineren met de behoefte aan blijvende culturele verscheidenheid in de verschillende delen van de EU. uitbreiding en de moeilijke taak om de kandidaatlanden in de EU te integreren. Hoewel uitbreiding op de duur algemeen gunstig is, zal op korte termijn de druk om te herstructureren groter worden. De bedrijven in de kandidaatlanden ontmoeten grotere concurrentie in een situatie waarin een laag inkomen en lage productie toch al een bedreiging voor de cohesie vormen. de informatierevolutie. In zekere zin zal de informatietechnologie de fysieke isolatie van perifere delen van de Unie verkleinen en hun virtuele isolatie vergroten, voorzover de sleutel tot ontwikkeling de toegang tot die technologie is, meer dan tot de markt. De grootste belemmeringen liggen daarom in weinig onderwijs en in maatschappelijke factoren in plaats van in transportkosten. Hoewel de veranderingen voorlopig meer toekomst dan heden zijn, zullen ze waarschijnlijk de komende jaren toch meer en meer realiteit worden. Mogelijkerwijs gaat er een gunstig effect van uit op de regionale cohesie doordat de periferie dichter bij het centrum komt, maar kunnen de gevolgen voor de sociale cohesie schadelijk zijn. Onderwijs zal steeds belangrijker worden bij het tegengaan van een schei- 3

ding tussen de technisch onderlegde haves en de technisch niet ontwikkelde have-nots. Divergentie en convergentie in economische ontwikkeling Verschillen tussen lidstaten blijven bestaan ondanks sterke convergentie De huidige EU kan wat inkomen en productie betreft in twee landengroepen worden verdeeld (zie Tabel A.1 in de Annex). Er is sprake van een duidelijke kloof tussen Spanje, Griekenland en Portugal, waar het BBP per hoofd, gemeten in koopkrachteenheden om de welvaartsniveaus te kunnen vergelijken, maar 67-82% van het EU-gemiddelde is, en de andere lidstaten waar het gelijk aan of groter dan dat gemiddelde is. Toch hebben deze drie landen in het afgelopen decennium een sterke convergentie gekend. Als groep nam hun BBP per hoofd toe van 68% van het EU-gemiddelde in 1988 tot 79% in 1999. Elk apart bezien nam de kloof tussen Spanje en Griekenland en het EU-gemiddelde af met 9-1 procentpunten, en tussen Portugal en het gemiddelde met 17 procentpunten. Hoewel het verschil in BBP per hoofd van de drie landen met de rest van de EU met een derde afnam in deze periode, zou het in het huidige tempo nog eens 2-3 jaar kosten voor het helemaal verdwenen is. Hieruit blijkt dat convergentie een proces van lange adem is. Een hoopvol teken is echter de krachtige ontwikkeling van Ierland, dat tien jaar geleden tot de minst welvarende groep van landen behoorde met een BBP per hoofd van slechts 7% van het EU-gemiddelde, maar daar nu ongeveer 14% boven ligt. Hierbij moet er rekening mee worden gehouden dat convergentie van het BBP per hoofd in koopkrachteenheden (kke) niet alleen afhangt van verschil in productiegroei, van een hogere groei van het BBP in de cohesielanden dan in andere lidstaten, maar ook van het relatieve prijsverloop, dat van invloed is op de kke-aanpassing (zie het kader over het BBP en andere maatstaven voor de regionale economie). De verschillen tussen regio s zijn afgenomen, maar in een langzamer tempo De verschillen in de EU zijn nog groter tussen regio s 1 (Kaart 1 en Tabel 1). De top 1% van de regio s met het hoogste BBP per hoofd bestaat voornamelijk uit de hoofdsteden in het noorden, alsmede de welvarendste regio s in het zuiden van Duitsland en het noorden van Italië. Uitbreiding tot de top 25% leidt tot het opnemen van veel regio s in het VK en een aantal gebieden in Oostenrijk, België en Nederland, alsmede Madrid en Rome (Lazio). De onderste 1% bestaat voornamelijk 1 BBP per hoofd (kke) per land en regionale uitersten, 1998 3 Index EU26=1 EU26 exclusief Malta Inner London 3 25 25 2 15 1 5 Bruxelles/B russels Antwerpen Hainaut B DK D EL E Hamburg Sterea Ellada F IRL I L NL Utrecht A Wien Salzburg Lisboa/Vale do Tejo P Uusimaa (Suuralue) Stockholm Flevoland Västsverige Burgenland Itä-Suomi Cornwall & Isles of Scilly Jihozapad Açores Stredocesky Yugoiztoche FIN S UK Berks, Bucks & Praha Oxfordshire Yuzhen Tsentralen BG CY CZ EE Languedoc- Roussillon Chemnitz Extremadura Calabria Border, Ipeiros Midland and Western Trentino- Île de France Alto Opper-Beieren Southern Adige and Comunidad Eastern de Madrid Kozep- Magyarorszag Eszak-Alfold HU LT LV PL Mazowiecki Bucuresti Západné Slow. Východné Lubelskie Nord-Est Slovensko RO SI SK Bratislavský Kraj 2 15 1 5 4

Canarias (E) Guadeloupe Martinique Réunion (F) (F) Guyane (F) (F) Açores (P) Madeira (P) Kypros SIG16 1 BBP per hoofd naar regio (kke), 1998 Index, EU26=1 < 3 3-5 5-75 75-1 1-125 125 geen gegevens Bron: Eurostat 1 5 km EuroGeographics Association voor de bestuurlijke grenzen 5

uit regio s in Griekenland en de Franse overzeese gebiedsdelen plus enkele regio s in Portugal, Spanje en Zuid-Italië, terwijl in de onderste 25% veel andere Spaanse en Portugese regio s zitten, het resterende deel van het zuiden van Italië, Oost-Duitsland en enkele perifeer gelegen gebieden in Frankrijk en het VK. Het contrast tussen de bovenste en onderste 1% is groot. De regio s aan de top hebben een gemiddeld BBP per hoofd dat 6% boven het EU-gemiddelde ligt, of 45% als regio s met veel pendel worden weggelaten 2, terwijl de onderste 1% er bijna 4% onder ligt. Anders gezegd, in de regio s die tot de top 1% behoren is het BBP per hoofd circa 2,5 keer groter dan in de regio s die tot de onderste 1% behoren, en in de top 25% is dat twee keer groter dan in de onderste 25%. De top 25% produceert een derde van het BBP van de hele EU, de onderste 25% een zesde. Er was echter sprake van aanzienlijke convergentie in de periode 1987-1997 (zie Kaart A.1). In de onderste 1% van de regio s nam het BBP per hoofd toe van 55% van het EU-gemiddelde tot 6%, al rees het in de onderste 25% maar van 66% tot 68% (deze veranderingen zijn niet zo dramatisch als vermeld in het Zesde Periodieke Verslag, waarin top en staart waren gedefinieerd in aantallen regio s en niet in de bevolkingsomvang van regio s). Hieruit blijkt opnieuw het lange termijn karakter van de convergentie; het verschil tussen de onderste 1% van de regio s en het EU-gemiddelde werd maar 11% kleiner in die tien jaar. Regionale verschillen binnen landen zijn groot, maar lijken niet groter te worden Naast regionale verschillen in de EU als geheel zijn er vaak grote verschillen binnen de afzonderlijke lidstaten (zie Tabel A.2 en Figuur 1). De tweedeling van de economie in Italië en in Duitsland is daarvan een goed voorbeeld, maar in de meeste landen zijn er een of meer regio s met een BBP per hoofd ver boven of onder het nationale gemiddelde. Vooral hoofdsteden, zoals bijvoorbeeld Londen of Parijs (Ile de France), hebben meestal een veel hoger dan gemiddeld BBP per hoofd 3, terwijl het ver achterblijft in veel afgelegen en agrarische gebieden, zoals Epirus in Griekenland, Calabrië in Italië en de Azoren in Portugal. Dit laat duidelijk zien dat landen economisch niet homogeen zijn en dat zowel regionale als nationale kenmerken en ontwikkelingen in de beschouwing dienen te worden betrokken. De in het eerste cohesierapport gesignaleerde tendens dat regionale verschillen in BBP per hoofd in de loop van de tijd groter worden, lijkt nog steeds op te gaan in veel lidstaten, al zijn de verschillen soms ook wat kleiner geworden (zie Tabel A.3 en Figuur 2). Dat laatste kan echter zuiver cyclisch zijn, aangezien achterblijvende regio s meestal sneller convergeren in perioden van groei dan gedurende recessies 4. Bovendien blijven er substantiële verschillen bestaan, met name in enkele minder welvarende lidstaten. Zo is de laatste jaren in Griekenland, ondanks het feit dat het BBP per hoofd er niet sterk verschilt tussen regio s, een kloof ontstaan tussen enerzijds de 3 2 1 Tabel 1 De meest en minst welvarende gebieden in de Unie, 1988-1998 BBP per hoofd (kke) in % van het EU-gemiddelde Regio's EU15 EU27 2 Verschillen in BBP per hoofd, 1987-98 kke (EU=1), standaarddeviatie EU15 (voor regio's) EU15 (voor lidstaten) 1988 1998 1998 1%+ 155,3 16,9 176,9 1%- 55,1 61, 31,1 verhouding 2,8 2,6 5,7 25%+ 134,1 137,1 152, 25%- 66,6 68,3 44,3 verhouding 2, 2, 3,4 1%+ en 25%+ : de regio's met het hoogste BBP per hoofd (kke) die 1%, respectievelijk 25% van de bevolking in de Unie bevatten 1%+ en 25%+ : de regio's met het laagste BBP per hoofd (kke) die 1%, respectievelijk 25% van de bevolking in de Unie bevatten Bron: Eurostat, berekeningen DG REGIO Zonder de nieuwe deelstaten Nieuwe NUTSindeling 1987 1988 1989 199 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 3 2 1 6

belangrijkste centra van bedrijvigheid in Attika (met Athene) en Thessaloniki en anderzijds de rest van het land. Nadat het wegvervoer door voormalig Joegoslavië naar de rest van de EU ophield, zijn de zee- en luchthaven van Athene de belangrijkste knooppunten van handel met de rest van de wereld geworden. Daardoor blijven de regio s in het verre en bergachtige binnenland de armste van het Europese vasteland. In Spanje, het op een na grootste land van de EU in oppervlak, varieert de ontwikkeling eveneens. Het BBP per hoofd blijft relatief hoog in Madrid and Catalonië en is er verder toegenomen in het afgelopen decennium. Andere regio s in het noorden, zoals Navarra en Baskenland, hebben het ook goed gedaan, maar gebieden in het verre noordoosten en in het onderontwikkelde zuiden presteerden minder. In het noordoosten lag de groei onder het EU-gemiddelde en in het zuiden, dat tot de minst ontwikkelde gebieden van de EU behoort, was er nauwelijks groei. Dientengevolge zijn de verschillen in Spanje verder toegenomen. De verschillen zijn ook groot in Portugal, waar de ontwikkeling vooral plaats heeft in de kuststrook, in Lissabon, Oporto en de Algarve, hoewel ze afnamen in de afgelopen tien jaar. Migratie ontstond in Zweden en Finland, vanuit de dun bevolkte afgelegen regio s in het noorden en in Finland ook vanuit het oosten toen de recessie in het begin van de jaren negentig hard toesloeg. Sindsdien is de emigratie doorgegaan ondanks gedeeltelijk herstel van het BBP per hoofd. Tussen het noorden en zuiden van Italië zijn de verschillen groot en blijvend. Ondanks de economische opleving elders, is het BBP per hoofd in de Mezzogiorno blijven steken op 6-7% van het EU-gemiddelde. Alleen in Basilicata is in de afgelopen tien jaar van een duidelijke groei sprake geweest en zelfs daar nam tussen 1988 en 1998 het BBP per hoofd maar toe van 63% tot 72% van het EU-gemiddelde. Het BBP per hoofd in kke lag in 1998 in de nieuwe Duitse deelstaten, waar de groei in de eerste jaren na de eenwording hoog was, ook ongeveer op 68-7% van het EU-gemiddelde. De verschillen verdubbelen in omvang met de toetreding van de kandidaatlanden Het is de moeite waard om na te gaan hoe de verschillen binnen de EU zouden zijn als alle kandidaatlanden 5 samen met de 15 lidstaten in ogenschouw worden genomen, al kan op het tijdstip van echte toetreding het BBP per hoofd in de kandidaatlanden groter zijn dan nu, afhankelijk van hun ontwikkeling in de tussenliggende periode en het effect van toetreding zelf. 3 BBP per hoofd (kke), 1999 25 Index, EU26 = 1 25 2 2 15 Gemiddelde groep 3 15 1 Gemiddelde groep 2 Gemiddelde EU26 1 5 L DK IRL NL A B D S UK FIN I F E CY P SI EL CZ HU SK PL EE LT LV RO BG Gemiddelde groep 1 Kandidaten EU15 5 7

Er moet daarbij rekening met de grote verschillen tussen de kandidaatlanden worden gehouden, niet alleen wat het BBP per hoofd betreft, maar ook in economische ontwikkeling na de omwenteling, mede door tempo en omvang van de hervormingen in deze periode (zie het kader). Er kunnen dan drie in plaats van twee groepen landen worden onderscheiden in de EU van de 27 (zie Figuur 3). De bestaande lidstaten met uitzondering van Spanje, Griekenland en Portugal, vormen de eerste groep met een BBP per hoofd van 2% boven het nieuwe gemiddelde. De genoemde drie landen vormen samen met Cyprus, de Tsjechische Republiek, Slowenië en bijna zeker ook Malta (al zijn daarvan geen cijfers in kke beschikbaar) de tweede groep met een BBP per hoofd tussen de 68% (de Tsjechische Republiek) en 95% (Spanje) van het gemiddelde van de EU-27, terwijl de resterende acht kandidaatlanden de derde groep vormen met een BBP per hoofd dat weer lager is (gemiddeld slechts 4% van het gemiddelde van de EU-27, al is het 56-58% voor Slowakije en Hongarije). Door de uitbreiding zullen de verschillen op twee manieren toenemen (Tabel 2). In de eerste plaats verdubbelt het bevolkingsdeel in regio s met een BBP per hoofd onder de 75% van het huidige EU-gemiddelde 2.213 euro per hoofd van 71 miljoen tot 174 miljoen, of van 19% van het totaal van de EU-15 tot 36% van dat van de EU-27 (of tot 26% van de EU-27 als het gemiddelde van die 27 landen wordt genomen, namelijk 16.54 euro). In de tweede plaats zullen de verschillen in omvang toenemen. Nu ligt het gemiddelde BBP per hoofd in de achterblijvende regio s van de Unie op 66% van het EU-gemiddelde. In de achterblijvende regio s van de kandidaatlanden ligt dat veel lager (op ongeveer 37% van het huidige EU-gemiddelde), waardoor beide groepen regio s tezamen op minder dan de helft van het EU-gemiddelde (47%) uitkomen. Op basis van de huidige gegevens heeft toetreding van de 12 kandidaatlanden als statistisch gevolg dat het gemiddelde BBP per hoofd in de EU met 18% daalt, waardoor 27 regio s met circa 49 miljoen inwoners in de bestaande EU boven de 75% van het Recente economische ontwikkelingen in de kandidaatlanden Het groeipotentieel van de kandidaatlanden is op lange termijn groot en daarvan zullen naar verwachting de huidige lidstaten van de EU in de toekomst profiteren. De economische situatie van de kandidaatlanden in Midden-Europa is in de meeste gevallen sinds het midden van de jaren negentig aanzienlijk verbeterd, maar door de groei van de EU in deze periode is er weinig convergentie in het BBP per hoofd geweest. Tegelijk zijn regionale verschillen binnen de landen eerder groter geworden, vooral tussen de hoofdsteden plus de aan de EU grenzende regio s en de gebieden in het oosten. Toekomstig beleid moet aan deze verschillen aandacht schenken. Hoewel de groei van het BBP in 1999 in de gezamenlijke kandidaatlanden (exclusief Turkije) maar 2,2% was, minder dan in de EU-15, bedroeg deze in vijf ervan (Slowenië, Hongarije, Cyprus, Polen en Malta) meer dan 4%. Los van Roemenië (en Turkije) is de inflatie met 1% per jaar of zelfs minder tamelijk stabiel, al is de relatief langzame daling in Hongarije en Polen nog zorgelijk. De lopende rekening van de betalingsbalans is in sommige landen verbeterd, maar het tekort blijft aanzienlijk in Estland, Letland, Litouwen en Polen. De tekorten zijn voor een groot deel gefinancierd met de instroom van kapitaal in verband met privatiseringen, maar de investeringen in nieuwe duurzame activa zijn in een aantal landen eveneens toegenomen. Ondanks pogingen in de meeste landen om het begrotingstekort te verkleinen, blijft duurzaamheid van de openbare financiën een zorgelijke kwestie. Privatisering van grote bedrijven staat op het punt te beginnen in Hongarije, de Tsjechische Republiek, Estland en Bulgarije, en in mindere mate ook in Letland. In Polen wordt het tempo van privatisering volgehouden, maar is de herstructurering van de ijzer- en staalindustrie en van de landbouw nog maar net begonnen. Privatisering van het bankwezen is voortgezet in de Tsjechische Republiek, Bulgarije, Letland en Slowakije, evenals privatisering van de energievoorziening en de telecommunicatie. De macro-economische situatie in de kandidaatlanden is wisselend, met zowel gunstige (groeipotentieel, directe investeringen uit het buitenland, de groei en verschuiving in de handel en zelfs inflatie), als ongunstige (tekort op de lopende rekening, werkloosheid en begrotingstekort) aspecten. De situatie in deze landen kan echter niet zonder meer worden vergeleken met die in de huidige lidstaten van de EU, gezien hun uitgangspositie en de noodzaak van herstructurering. 8

gemiddelde van de 27 landen zouden uitkomen. Hiermee zijn uiteraard de ontwikkelingsproblemen van deze regio s niet opgelost; het laat slechts zien dat hun positie relatief verbetert door de toetreding van regio s die nog slechter af zijn. Er kan dus uit de huidige gegevens worden geconcludeerd dat in een plotseling groter geworden EU van 27 lidstaten het cohesievraagstuk twee keer zo veelomvattend en twee keer zo groot is als thans. Het zal bovendien lange tijd blijven bestaan. Zelfs als de kandidaatlanden harder zouden groeien dan de cohesielanden in de afgelopen tien jaar, dan impliceert het huidige niveau van het BBP per hoofd toch een convergentieproces van tenminste twee generaties. Zelfs met de Ierse groeivoet van de afgelopen tien jaar zou het 2 jaar duren om op 9% te komen van het BBP per hoofd van de EU-15. Regionale verschillen zullen ook verdubbelen met de toetreding De toetreding van de 12 kandidaatlanden heeft vrijwel geen invloed op de samenstelling van de groep regio s met het hoogste BBP per hoofd in de Unie 6, maar verandert de samenstelling en het relatieve inkomensniveau van de regio s met het laagste BBP per hoofd volledig. De onderste 1% in een uitgebreide EU (gerekend in bevolking) bestaat geheel uit de regio s in het oosten van Polen en uit Bulgarije, Roemenië, Litouwen en Letland. Tot de onderste 25% behoren bijna alle regio s in de kandidaatlanden en de meeste in Griekenland, de Azoren en Madeira in Portugal en Andalusië en Extramadura in Spanje. Het valt op dat erg weinig regio s in de huidige EU op de lijst van minst welvarende gebieden in de uitgebreide EU voorkomen. Ook valt op hoe sterk het BBP per hoofd van de onderste 1% is gereduceerd, van 61% van het gemiddelde van de huidige EU tot maar 31% van dat in de uitgebreide EU. Terwijl momenteel alleen Epirus in Griekenland een inkomen heeft van minder dan de helft van het EU-gemiddelde, zouden in een uitgebreide EU ongeveer 79 miljoen mensen in gebieden wonen met een BBP per hoofd lager dan in Epirus. Zoals in het geval van landen is de verhouding in het BBP per hoofd tussen de rijkste regio s en de armste in de uitgebreide EU het dubbele van dat van thans. De top 25% van de regio s in de uitgebreide EU zou een gemiddeld BBP per hoofd hebben van 3,3 keer het gemiddelde van de onderste 25%, tegen een verhouding van 1,9 in de huidige EU. Voor de top 1% in vergelijking met de onderste 1% van de regio s zijn deze getallen 5,3 in de uitgebreide en 2,4 in de huidige EU. Trends in convergentie Het gebruik van verschillende economische modellen om trendmatige regionale ontwikkelingen te onderzoeken kan helpen om de waarschijnlijke toekomstige ontwikkeling aan te geven als de trend niet verandert en als de regionale economie zich blijft gedragen als in het verleden, en om de belangrijkste factoren op te sporen die dienen te veranderen voor convergentie van het BBP per hoofd. Drie belangrijke conclusies kunnen uit deze modellen worden getrokken. In de eerste plaats zal het, wanneer de trendmatige ontwikkelingen niet veranderen, enkele decennia duren voordat de regionale ongelijkheid in de huidige EU is verdwenen. In de tweede plaats is er geen garantie dat zoiets zal gebeuren. Al kan de regionale economie in de loop van de tijd, gegeven de bestaande achtergrond en het bezit van specifieke productiefactoren, naar een eigen evenwichtsniveau van het BBP convergeren, er is geen duidelijke reden waarom dat proces zou leiden tot convergentie naar het EU-gemiddelde in het BBP per hoofd en tot verkleining van de regionale verschillen er in. De enige manier om daar wel zeker van te kunnen zijn is een verandering in achterliggende factoren en relatieve factorcombinaties (van allerlei soorten kapitaalgoederen en verschillende vaardigheden van de beroepsbevolking). Het primaire doel van regionaal beleid en structuurbeleid is nu juist die veranderingen teweeg te brengen. Tabel 2 Kerncijfers voor regio's met een BBP per hoofd onder de 75% van het BBP per hoofd van de EU, 1998 Gebruikte index In EU15 In EU26 EU15=1 2213 euro EU15=1 2213 euro EU26 = 1 1654 euro Aantal regio's onder de 75% 46 97 7 Bevolking in die regio's (x 1 miljoen) 71 174 125 Bevolkingsaandeel in EU15/27 19% 36% 26% Gemiddeld BBP/hoofd (kke) van regio's 66 48 46 onder de 75% EU26 exclusief Malta Bron: Eurostat, berekeningen van DG REGIO 9

In de derde plaats is het van groot belang voor convergentie van regio s naar het EU-gemiddelde in BBP per hoofd, dat verschil in menselijk kapitaal d.w.z. in de vaardigheden van de beroepsbevolking verdwijnen, of in ieder geval veel kleiner worden. Dit vereist weer dat onderwijsstelsel en opleiding in achterblijvende regio s worden verbeterd en de toegankelijkheid ervan wordt vergroot, evenals dat bedrijven het potentieel aan kwaliteit beter benutten en dat ze zich sneller aanpassen aan technologische en organisatorische veranderingen. Het BBP en andere kerncijfers van de regionale economie Het BBP per hoofd gemeten in koopkrachteenheden (kke) is de belangrijkste indicator van het peil van economische ontwikkeling van regio s en van verschillen daarin. Dat is met unanieme instemming van de lidstaten vastgelegd in de regelgeving van de structuurfondsen en in artikel 87(3)a van het Verdrag over het mededingingsbeleid. Het wordt eveneens gebruikt door diverse internationale instellingen (waaronder de Wereldbank, het IMF, de OECD en de VN) en door universiteiten en onderzoeksinstellingen, centrale banken en private ondernemingen als dé maatstaf van economische ontwikkeling. De redenen hiervoor zijn de volgende: - Het BBP is bijna per definitie de beste maatstaf van regionale productie. - Los van problemen met de pendel, die maar in een paar gevallen belangrijk zijn, en van het inkomen uit vermogen, is het een goede benadering van het regionale inkomen vóór collectieve en individuele overdrachten. Voor cohesie-doeleinden is het belangrijk, althans in eerste instantie, te beschikken over een maatstaf van regionaal inkomen dat ter plekke is gevormd, zonder overdrachten van of naar andere gebieden. Om een voor de hand liggend voorbeeld te geven: een regio met een laag niveau van productie kan een veel hoger uiteindelijk inkomen hebben vanwege hoge sociale uitkeringen, maar blijft desondanks minder ontwikkeld. - Het BBP per hoofd is statistisch gezien betrouwbaar en kan meestal gemakkelijk op regionaal niveau voor een redelijke reeks van jaren worden verkregen. - Aangezien prijsniveaus bij gegeven wisselkoersen sterk verschillen tussen landen moet daarvoor worden gecorrigeerd om de werkelijke beschikking over goederen en diensten met een bepaald geldbedrag te meten. Dat gebeurt door het BBP in koopkrachteenheden (kke) uit te drukken. Op dit moment is de kke-correctie gebaseerd op het nationale prijsniveau en blijven regionale prijsverschillen dus buiten beschouwing. Die kunnen echter aanzienlijk zijn, zeker waar grote inkomensverschillen tussen regio s bestaan. De kosten van levensonderhoud in het noorden van Italië zijn bijvoorbeeld veel hoger dan in het zuiden. In principe zou hiervoor moeten worden gecorrigeerd bij het berekenen van het BBP per hoofd. Ondanks de bruikbaarheid van het BBP per hoofd in kke kunnen ook andere kerncijfers van de regionale economie worden gebruikt (zie Tabel A.4). 1

Veranderingen in de tijd van het BBP per hoofd in kke Er moet rekening mee worden gehouden dat het BBP per hoofd in kke niet alleen in de ene economie sneller kan groeien dan in de andere door verschil in reële groei van het BBP (de zogenaamde reële convergentie), maar ook door verandering van prijsverhoudingen. Dit compliceert de analyse in de tijd voorzover een relatief hoger BBP per hoofd door een verlaging van het relatieve prijsniveau of een nieuwe berekening voor de kke-correctie andere implicaties kan hebben dan wanneer relatieve groei van het reële BBP de oorzaak is. Het BBP zonder kke-correctie : grotere ongelijkheid maar het zelfde patroon Het eenvoudigste alternatief vormt het BBP per hoofd in euro s in plaats van in kke. Dit geeft de marktwaarde van de productie in elke regio, maar niet het reële inkomen (zie Kaart A.2). Hiermee nemen de verschillen tussen regio s toe. Aangezien het prijsniveau positief gecorreleerd is met de rijkdom van een regio, wordt een laag BBP per hoofd in arme regio s enigszins gecompenseerd door lagere kosten van levensonderhoud. Het meest in het oog springt de afwijking in regio s waar het BBP per hoofd veel groter of kleiner is dan het EU-gemiddelde. Voor heel Portugal zakt de grootheid van 76% van het EU-gemiddelde (in kke) naar krap 5%, nog minder dan voor Griekenland. Aan de andere kant is in Zweden en Denemarken, waar de kosten van levensonderhoud heel hoog zijn, het BBP per hoofd groter wanneer het in euro s wordt gemeten (23% groter in Denemarken). Wanneer de vergelijking wordt uitgebreid tot de kandidaatlanden, blijkt hun gemiddelde BBP per hoofd te dalen van 38% van het EU-gemiddelde in kke tot krap 16% in euro s. Het laagste BBP per hoofd wordt gevonden in gebieden in het oosten. Zelfs in Slowenië is het BBP per hoofd in euro s maar weinig meer dan 45% van het EU-gemiddelde, terwijl dat in kke bijna 71% is. BNP: met inbegrip van inkomensoverdrachten Zoals vermeld heeft het BBP het voordeel dat er geen inkomensoverdrachten in zitten en het in een economie gegenereerde inkomen er mee wordt gemeten. Overdrachten zijn echter niet beperkt tot herverdelingen, maar bevatten ook andere betalingen en ontvangsten van zowel personen als bedrijven, die het inkomen dat voor besteding beschikbaar is sterk kunnen veranderen. Overmakingen van gastarbeiders zijn in het verleden een belangrijke inkomensbron geweest in enkele landen en regio s (bijvoorbeeld in Zuid-Italië), terwijl in het buitenland gemaakte winsten of aan een regio onttrokken winsten even belangrijk zijn voor sommige gebieden. Deze inkomensstromen met het buitenland zitten in de maatstaf van het Bruto Nationaal Product of het BNP. Helaas zijn er in de EU geen gegevens beschikbaar van het BNP per regio, voornamelijk door problemen bij het meten van inkomensstromen op dit niveau. Wel is het BNP op nationaal niveau beschikbaar en dat verschilt voor sommige lidstaten van het BBP. Met name voor Ierland, waar het BNP 13% lager is dan het BBP door de omvang van de winsten van buitenlandse bedrijven (deze winsten behoeven niet in Ierland te blijven, al worden ze ook niet noodzakelijkerwijs aan het land onttrokken). In 1999 was in Ierland dientengevolge het BNP in kke gemeten onder het EU-gemiddelde, terwijl het BBP er flink boven lag. Om dezelfde reden lag het BNP in Luxemburg flink onder het BBP, bijna 1%. In de resterende lidstaten was het verschil tussen BNP en BBP maar 2% of minder, met uitzondering van Griekenland waar inkomsten uit het buitenland bijna 3% aan het BNP bijdroegen. Mediane consumptie: een indicator van de levenstandaard van het gemiddelde huishouden Mediane consumptie per hoofd, gemeten in kke, is een andere bruikbare indicator. Deze wordt ontleend aan budgetonderzoek van huishoudens en er worden de door gezinshuishoudingen geconsumeerde goederen en diensten mee gemeten, in plaats van de in de regio geproduceerde. In tegenstelling tot het BBP zitten hier dus importen in, maar geen exporten, hetgeen op regionaal niveau veel verschil kan uitmaken. Inkomensstromen naar het buitenland, zo belangrijk in het geval van Ierland, zijn impliciet uitgesloten. Aangezien de inkomensverdeling meestal nogal scheef is, is het mediane inkomen lager dan het gemiddelde inkomen en illustratiever voor de typische gezinshuishouding. Omdat de consumptie meer bij het inkomen achterblijft naarmate de economische groei groter is, zal de mediane consumptie in het algemeen achterlopen op het BBP per hoofd bij convergentie. Deze indicator is echter voor de EU niet op regionaal niveau beschikbaar. Wel is het interessant nationale vergelijkingen te maken. Portugal heeft het laagste niveau met een mediane consumptie van maar 58% van het EU-gemiddelde, voornamelijk door de scheefheid van de inkomensverdeling. De beide andere cohesielanden Griekenland en Spanje hebben echter ongeveer een gelijk niveau van mediane consumptie en BBP per hoofd in verhouding tot de rest van de EU. 11

Groenrekeningen: dichter bij realisatie, maar nog niet operationeel Tenslotte vormen groenrekeningen een belangwekkend begrip. Hierin wordt geprobeerd milieukosten in economische grootheden te verdisconteren. Het argument voor groenrekeningen is dat met de gebruikelijke grootheid van het BBP tegen marktprijzen geen rekening wordt gehouden met het opraken van natuurlijke voorraden en andere milieukosten van de productie en daarmee samenhangende activiteiten 7. Groenrekeningen zijn dus een poging om de werkelijke kosten in beeld te brengen van het verlies aan schaarse hulpbronnen en de toegebrachte schade aan de omgeving door productie, en daarvan expliciete schattingen op te nemen in de berekening van het BBP, bijvoorbeeld in de vorm van de kosten van ontwikkeling van alternatieve hulpbronnen of van milieureiniging. De problemen bij het toekennen van een geldswaarde aan grotendeels immateriële zaken zijn echter groot en tot nu toe zijn er geen algemeen geaccepteeerde schattingen gemaakt van een groen BBP. Een bescheidener aanpak is het schatten van de geproduceerde vervuiling door bepaalde sectoren, of het onderscheiden van uitgaven voor het milieu, en deze op de bestemde plaats als een soort bijlage aan de nationale rekeningen toe te voegen. Dit zal echter toch betekenen dat zulke schattingen als bijproduct van BBP-berekeningen worden beschouwd. De Commissie is voor een tussenoplossing van satellietrekeningen voor bepaalde voorraden, zoals bossen, minerale voorraden, watervoorraden en kwaliteit van de lucht. Waar mogelijk wordt een waarde in geld berekend voor bepaalde aspecten van een voorraad, zoals de waarde van bossen voor de houtproductie of voor de geboden recreatie, of voor de kosten van waterzuivering tot een bepaalde norm. Indien dat niet lukt, worden fysieke grootheden berekend, zoals de uitstoot van CO 2. Samenwerking in de afgelopen drie jaar tussen de DG s Regionaal beleid en Milieu en Eurostat binnen de Commissie en met verschillende nationale bureaus van statistiek 8 heeft als resultaat opgeleverd dat een veelomvattende dataset over het milieu wordt gemaakt met een classificatie van verschillende soorten voorraden, al ontbreekt er nog veel op het punt van geldelijke waardering. Het levert enkele verrassende uitkomsten op. Zo zijn de bossen in de EU (geschat op ongeveer 4 miljard euro) twee keer zoveel waard als alle olie- en gasreserves (circa 2 miljard euro). En daarbij is alleen gekeken naar de houtproductie; het bedrag zou veel hoger zijn als ook met de intrinsieke waarde of met de waarde ontleend aan recreatie wordt rekening gehouden. Dit is in overeenstemming met schattingen van de Wereldbank 9 dat zelfs in rijke landen de natuurlijke voorraden in totaal gemiddeld even veel of meer waard zijn dan de kapitaalgoederenvoorraden aan gebouwen of machines. Het is echter nog veel werk om deze schattingen te vervolmaken. Volgens de planning zullen ze geleidelijk meer systematisch en regelmatiger worden geproduceerd en moet een consistente tijdreeks ontstaan. Een regionale verdeling is echter nog erg ver weg. 1 In het eerste cohesierapport en in de vijfde en zesde periodieke verslagen werden de 1 en 25 regio s in de top en de staart van het klassement vergeleken om de verschillen weer te geven. Aangezien de NUTS regio s echter in omvang uiteenlopen kan dit een vertekening in de tijd geven als de bevolking van de betreffende regio s sterk verandert. Dit speelt te meer door de toevoeging van de kandidaatlanden, die het aantal NUTS-2 regio s vergroot tot 26. De cijfers in de tekst hebben daarom betrekking op de regio s met het hoogste of met het laagste BBP per hoofd, die samen 1% of 25% van de bevolking van de EU uitmaken. 2 Dit zijn regio s die volgens Eurostat een relatief hoog of laag BBP per hoofd hebben door pendel, zodat gevallen waarin het BBP voor een groot deel wordt geproduceerd door personen die buiten de regio wonen, of waar inwoners hun inkomen voor een groot deel elders verdienen, zijn uitgesloten. Zie Eurostat (2) Statistics in focus, theme 1, 1/2. 3 Voor een deel is dat het gevolg van inkomende pendel; van het feit dat personen die aan het BBP bijdragen niet meetellen in de bevolking. 4 Zie het kader in paragraaf 1.1 van het Zesde periodieke verslag voor meer uitleg over dit effect. 5 Dit zijn Estland, Letland, Litouwen, Polen, de Tsjechische Republiek, Slowakije, Hongarije, Slowenië, Roemenië, Bulgarije, Cyprus en Malta. 6 Met als uitzondering Praag, waar het hoge BBP per hoofd vrijwel zeker een gevolg van pendel is. 7 Voor meer literatuur over theorie en praktijk van groenrekeningen, zie de Wereldbank(1996) Green national accounts: policy uses and empirical experience. 8 Zie Eurostat (1999) Towards environmental pressure indicators for the EU and Eurostat (forthcoming) Towards an environmental accounting framework for the EU. 9 World Bank (1995) Monitoring environmental progress. 12