Successiewet 1956; bedrijfsopvolging



Vergelijkbare documenten
Successiewet Bedrijfsopvolgingsregeling

Successiewet Bedrijfsopvolgingsregeling

2017 Erf- en schenk belasting en de Bedrijfs opvolgingsregeling

32401 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2010)

Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) Interne Cursus. Irma van der Zon

Bijlage: overzicht regelingen omtrent bedrijfsbeëindiging per 1 januari 2010

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Schenk- en erfbelasting. Bedrijfsopvolgingsregeling

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Schenk- en erfbelasting. Bedrijfsopvolgingsregeling

Successiewet -- Deel 2

VERERVING VAN AANDELEN IN EEN B.V. MET BELEGGINGSVERMOGEN

Dit besluit actualiseert het besluit van 4 april 2011, nr. BLKB2011/68M. Het

Het verzamelbesluit inkomstenbelasting en aanmerkelijk belang: een samenvoeging van oude besluiten of toch wat nieuws onder de zon?

Knelpunten in de bedrijfsopvolgingsregelingen

Specialist Bedrijfsoverdracht 17 september 2013

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

info &boon tips & boon

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Wijziging van het besluit van 5 juli 2010, nr. DGB2010/872M, Stcrt. 2010, nr.

Overdrachtsbelasting. Ondernemingsfaciliteiten Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen Besluit van 10 juli 2013, nr. BLKB/2013/1130M.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Overdrachtsbelasting. Ondernemingsfaciliteiten

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Overdrachtsbelasting. Ondernemingsfaciliteiten

Alles onder Controle!

Bedrijfsopvolging. Jolanda van Nunen. De successiewet in een notendop

Nieuwe schenk- en erfbelasting in 2010

Bedrijfsoverdracht Schenk- en erfbelasting Inkomstenbelasting. 20 april Inleiding mr. C. (Kees) Goeman

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Overdrachtsbelasting. Ondernemingsfaciliteiten

Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting

Seminar. Fiscaal vriendelijk erven en schenken

Overdrachtsbelasting. Ondernemingsfaciliteiten Belastingdienst/Landelijk Kantoor Belastingregio s, Brieven en beleidsbesluiten Besluit van 16 oktober

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Overdrachtsbelasting. Ondernemingsfaciliteiten

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Meerwaardeclausule MR. THEO C. HOOGWOUT Inleiding. 2. Erfrechtelijke verkrijging

2015 Erf- en schenkbelasting en de bedrijfsopvolgingsregeling

Successierecht. Verwerping van een nalatenschap. Ongelukkige redactie testament. Vergeten testament. Informele wil

Fiscale aspecten van bedrijfsopvolging

2016 Erf- en schenkbelasting en de bedrijfsopvolgingsregeling

Fiscaal voorsorteren naar een bedrijfsoverdracht

Erfbelasting. Toepassing van artikel 10 Successiewet 1956

2019 Erf- en schenk belasting en de bedrijfs opvolgingsregeling

2. Geef aan wat de voor- en nadelen zijn van een verplicht wederkerig finaal verrekenbeding ten opzichte van een wettelijke gemeenschap.

info &boon tips & boon

Bedrijfsoverdracht van het familiebedrijf: continuïteit staat voorop!

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2. Verdeling gemeenschap tussen samenwoners

Erf- en schenkbelasting en de bedrijfsopvolgingsregeling

Advieswijzer. Bedrijfsoverdracht van het familiebedrijf: continuïteit staat voorop Denk ondernemend. Denk Bol.

Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, willekeurige afschrijving

Voorwoord bij de tweeëntwintigste druk / 13

Inkomstenbelasting - Winst -- Deel 8

INHOUDSOPGAVE. Hoofdstuk 1 Inleiding /1. Hoofdstuk 2 Bedrijfsopvolging in de inkomstenbelasting /3

Handreiking ODV-aanspraken en overlijden (versie 4 april 2018) Inleiding

(Tekstselecties voor FsL geldend op: ) Wet van 30 mei 1990, inzake invordering van rijksbelastingen, andere dan invoerrechten en accijnzen

De heer P. Groothuizen. Datum: 02 januari 2015 Samengesteld door: Anneke Janssen

EstateTip. Afl november Bedrijfsopvolging met meerwaardeclausule (II) Wel of geen gift bij voortzetting tegen de agrarische waarde?

Het ondernemingsvermogen in de Successiewet 1956

Erfbelasting. Toepassing van artikel 10 van de Successiewet 1956

Inkomstenbelasting. Direct durfkapitaal. Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Sector brieven & beleidsbesluiten

Handreiking ODV-aanspraken en overlijden (versie 13 oktober 2017)

2. Onder vernummering van het zevende tot en met negende lid tot achtste tot en met tiende lid wordt na het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:

VOORBEELD. Voorbeeld: Als de nalatenschap 100 bedraagt en er naast de langstlevende partner drie kinderen zijn, erft

Inkomstenbelasting - Winst -- Deel 5

Schenkings- en successierecht

Bedrijfsoverdracht van het familiebedrijf: continuıẗeit staat voorop!

Estate planning Fiscaal voordelig vermogen nalaten

Doorschuiffaciliteiten in het aanmerkelijkbelangregime

1.1. Lijst van gebruikte begrippen en afkortingen. Successiewet Successiewet Burgerlijk Wetboek

Schenk- en erfbelasting. Internationale aspecten

10 November 2007 Estate Planner. Testamentair vruchtgebruik en de eigenwoningschuld MR. WIM J.J.G. SPEETJENS Het legaat van vruchtgebruik

Dit besluit is vervangen door het besluit van 15 september 2010, DGB2010/602M

Let op! Schenkt u aandelen, dan kunt u niet verzoeken om een betalingsregeling voor de inkomstenbelastingclaim.

Bedrijfsopvolgingsregeling (IBondernemer

Aanpassingen in de inkomstenbelasting bij

Overdrachtsbelasting. Vrijstelling; verdeling gemeenschap samenwoners

Advieswijzer Bedrijfsoverdracht van het familiebedrijf Bron: SRA Publicatiedatum

Nieuw besluit over ondernemingsfaciliteiten overdrachtsbelasting

(Tekstselecties voor FsL geldend op: ) Wet van 30 mei 1990, inzake invordering van rijksbelastingen, andere dan invoerrechten en accijnzen

ECLI:NL:GHSHE:2017:360

Advieswijzer: Bedrijfsoverdracht van het familiebedrijf 2016

2. In onderdeel II wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

1. Lijst van afkortingen

Inkomstenbelasting winst -- Deel 5

Informatiebijeenkomst Rabobank Flevoland 16 december. Successiewet I.s.m. notariskantoor van Der Weele

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1 Rechtbank Breda, 13 juli 2012

! Er is geen notariële schenkingsakte vereist.! Ook schenkingen voor de aflossing van restschulden die zijn ontstaan vóór 29 oktober 2012

ECLI:NL:RBARN:2007:BA7018

IEUWSBR. Fiscale behandeling UWS. van toeslagrechten. Task Force Economie IEUWS S NIEUWSBRIE

Kluwer Online Research Vermogende Particulieren Bulletin Vastgoed binnen de onderneming en overlijden. Mw. mr. L. Verploegh[1] Inleiding

Het antwoord van de examenkandidaat moet tenminste de volgende onderdelen bevatten:

Verkoop onderneming aan kinderen

INFOKAART TESTAMENTEN Versie november 2010

Het begrip voortzetten binnen de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de Successiewet 1956

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2010) Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

3. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

Inkomstenbelasting. Giften

Successiewet -- Deel 1

De overdracht van de ouderlijke woning aan de kinderen onder voorbehoud van een vruchtgebruik (deel 2)

Schenken tegen wil en dank. Maurice de Clercq 7 december 2011

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Bedrijfsopvolgingsfaciliteiten Successiewet; over latente inkomstenbelasting, tegenprestaties en het oppompen van de grondslag

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Transcriptie:

Successiewet 1956; bedrijfsopvolging 1 Successiewet 1956; bedrijfsopvolging Belastingdienst/Centrum voor Proces- en Productontwikkeling, Domein Belastingen op arbeid en vermogen Besluit van 16 maart 2004, nr. CPP2003/1717M De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten. Inleiding Per 1 januari 2002 bevat de Successiewet 1956 (verder: de Successiewet) een nieuwe bedrijfsopvolgingsregeling. Deze regeling vervangt de voorheen in de artikelen 25 en 26 van de Invorderingswet 1990 opgenomen regeling voor dit onderwerp. De bepalingen betreffende het uitstel van betaling van successie- en schenkingsrecht zijn nog wel te vinden in de Invorderingswet 1990. In de praktijk is een aantal vragen opgekomen over de nieuwe bedrijfsopvolgingsregeling. In dit besluit worden deze vragen beantwoord. De antwoorden op de vragen B4, B7, B8, B10, C3, E2 en G hebben een goedkeurend karakter. Dit besluit wordt geacht in werking te zijn getreden met ingang van 1 januari 2002. De vragen zijn ingedeeld in de volgende categorieën. A. Algemeen B. Ondernemingsvermogen C. Voortzetten D. Waardering E. Verdeling nalatenschap en huwelijksgoederengemeenschap F. Bedrijfsopvolgingsregeling bij personenvennootschappen G. Bedrijfsopvolgingsregeling bij holding-werkmaatschappij structuur A. Algemeen In dit onderdeel volgen enkele min of meer formele vraagpunten. A1. Ingangsdatum nieuwe regime In 2001 komen A en B overeen dat B de onderneming van A overneemt. De overname geschiedt zodanig dat er sprake is van een materiële bevoordeling (thans gift). De notariële afwikkeling vindt plaats in 2002 op basis van de afgesproken prijs in 2001. Is voor het schenkingsrecht de bedrijfsopvolgingsregeling van 2001 of die van 2002 van toepassing?

2 Successiewet 1956; bedrijfsopvolging Die van 2001. Welk regiem van toepassing is, is afhankelijk van het tijdstip waarop de overeenkomst waaruit de materiële bevoordeling voortvloeit tot stand is gekomen. Het tijdstip van de (notariële) afwikkeling is niet relevant. Als de overeenkomst in 2001 tot stand is gekomen, dan is de bedrijfsopvolgingsregeling zoals deze gold tot 1 januari 2002 op grond van de artikelen 25 en 26 van de Invorderingswet 1990 van toepassing. Als de overeenkomst in 2002 tot stand is gekomen, dan geldt de nieuwe regeling zoals die met ingang van 1 januari 2002 is opgenomen in de Successiewet. A2. Aantal conserverende aanslagen Indien in de aangifte successie- of schenkingsrecht een beroep wordt gedaan op de bedrijfsopvolgingsregeling van artikel 35c van de Successiewet kunnen voor delen van de verkrijging conserverende aanslagen worden opgelegd. Hoeveel conserverende aanslagen kunnen er worden opgelegd? Artikel 37, lid 2, Successiewet bepaalt dat de belasting verschuldigd over de in artikel 31a bedoelde te conserveren waarde wordt geheven door middel van een conserverende aanslag. Artikel 37 geeft daarmee een aanduiding van het soort aanslag, maar geeft geen voorschrift over het aantal conserverende aanslagen. Dat voorschrift is wel te vinden in artikel 31a Successiewet. Artikel 31a splitst de totale te conserveren waarde uit in een voorwaardelijk onbelast deel (lid 3) en een belast deel (lid 4). Hierbij wordt bij het opleggen van de aanslagen over de te conserveren waarde aangesloten. Het aantal primitieve conserverende aanslagen per verkrijger bedraagt dus maximaal twee. A3. Verzoeken om toepassing bedrijfsopvolgingsregeling De verzoeken om toepassing van de drie faciliteiten van de bedrijfsopvolgingsregeling van artikel 35c Successiewet moeten op grond van artikel 35c, lid 5, Successiewet gelijktijdig met de aangifte worden gedaan. a. Tot welk moment kan een verzoek worden ingediend? b. Moet voor elke faciliteit apart een verzoek worden gedaan? c. Dient er voor uitstel van betaling van de conserverende aanslagen een apart verzoek te worden gedaan bij de ontvanger? a. Een verzoek kan worden ingediend uiterlijk tot het moment waarop de aanslag onherroepelijk vaststaat. Indien een verzoek om toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling wordt ingediend op het moment dat de aanslagen reeds onherroepelijk vaststaan, zal de bedrijfsopvolgingsregeling niet ambtshalve worden toegepast. b. In beginsel moet voor iedere faciliteit een verzoek worden ingediend. Het ontmoet echter geen bezwaar in één geschrift meerdere op dezelfde casus ziende verzoeken op te nemen, mits deze maar elk worden benoemd.

Successiewet 1956; bedrijfsopvolging 3 c. De verzoeken van artikel 35c, lid 5, Successiewet worden aangemerkt als verzoeken om uitstel van betaling als bedoeld in het artikel 25, lid 11 en 12, Invorderingswet 1990 en de artikelen 6 en 6a van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. De inspecteur zendt daartoe een kopie van die verzoeken door aan de ontvanger. Het uitstel van betaling dat op de onderbedelingsvordering van een medeverkrijger ziet, is niet gekoppeld aan een conserverende aanslag. Zie artikel 25, lid 13, Invorderingswet 1990 en artikel 6b van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Het verzoek voor dat uitstel moet daarom wel apart bij de ontvanger worden gedaan. B. Ondernemingsvermogen Dit onderdeel bevat een aantal kwesties waarin de vraag speelt wanneer sprake is van een verkrijging van ondernemingsvermogen. B1. Verhuur pand aan zustermaatschappij Natuurlijk persoon A is 100% aandeelhouder van de besloten vennootschappen B en C. De enige bezitting van BV C bestaat uit een onroerende zaak welke BV C verhuurt aan BV B. BV B oefent daarin een onderneming uit. A schenkt de aandelen van beide vennootschappen aan natuurlijk persoon D. Kan de bedrijfsopvolgingsregeling ook zien op de aandelen in BV C? Nee. BV C oefent geen onderneming uit maar is een beleggingslichaam. Gelet op artikel 35b, lid 2 onderdeel b, Successiewet is de bedrijfsopvolgingsregeling niet van toepassing op de verkrijging van aandelen in beleggingsmaatschappijen. Artikel 7a, lid 2, Uitvoeringsregeling Successiewet 1956 is hier niet van toepassing. B2. Verhuur pand door directeur grootaandeelhouder Natuurlijk persoon E is enig aandeelhouder van BV F. E bezit een onroerende zaak die hij verhuurt aan BV F. Er is sprake van ter beschikking gesteld vermogen in de zin van artikel 3.92 Wet inkomstenbelasting 2001. BV F gebruikt het pand voor haar onderneming. E schenkt de aandelen in BV F en de verhuurde onroerende zaak aan G. Is de bedrijfsopvolgingsregeling op de schenking van de onroerende zaak van toepassing? Nee. Op terbeschikkingstellingssituaties als bedoeld in artikel 3.91 en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet van toepassing. Zie Memorie van Toelichting Belastingplan 2002 deel IV, Kamerstukken II 2001-2002, 28 015, nr. 3, blz. 41-42 ( V-N 2001/49.5 blz 5140).

4 Successiewet 1956; bedrijfsopvolging B3. Toepassing 15%-regel A is enig aandeelhouder van de aandelen van BV X. De aandelen hebben een waarde van 3 miljoen. De waarde van het ondernemingsvermogen van BV X bedraagt 2 miljoen en de waarde van het beleggingsvermogen bedraagt 1 miljoen. Bij de waardebepaling is rekening gehouden met de latente vennootschapsbelastingdruk op de stille reserves. A schenkt de aandelen in BV X aan B. De bedrijfsopvolgingsregeling is in beginsel alleen van toepassing op de verkrijging van aandelen indien en voorzover de aandelen ondernemingsvermogen vertegenwoordigen. De waarde van de verkregen aandelen mag op grond van artikel 7a Uitvoeringsregeling Successiewet 1956 echter voor 15% bestaan uit (middellijk of onmiddellijk gehouden) beleggingsvermogen. Van welke waarde wordt deze 15% genomen? Van de totale waarde van de verkregen aandelen, zijnde 3 miljoen. In casu betekent dit dat de verkrijger de faciliteit krijgt over 2.450.000. Berekening: Totale waarde van de aandelen 3.000.000 minus het bedrag waarmee de beleggingen ad 1.000.000 de 15% van de totale waarde van de aandelen te boven gaat, 15% van 3.000.000 = 450.000 verschil 550.000 de bedrijfsopvolgingsregeling is van toepassing op 2.450.000 B4. Verkoop onderneming en kwijtschelding van de koopsom In de praktijk komt het voor dat een onderneming wordt overgedragen tegen een koopsom en dat deze koopsom uit vrijgevigheid geheel of gedeeltelijk wordt kwijtgescholden. Is op een dergelijke situatie de bedrijfsopvolgingsregeling van de Successiewet van toepassing? Ja. Indien de koopsom wordt kwijtgescholden, is het object van de schenking een geldsom, en geen ondernemingsvermogen. Hierbij wordt echter goedgekeurd dat in gevallen waarin de kwijtschelding onmiddellijk volgt op de overdracht ter zake van de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling wordt aangenomen dat het object van schenking ondernemingsvermogen betreft. Indien de kwijtschelding van de koopsom gefaseerd plaatsvindt, kan alleen de eerste kwijtschelding in aanmerking komen voor toepassing van de faciliteiten. B5. Legaat tegen inbreng van de waarde Kwalificeert een legaat van ondernemingsvermogen tegen inbreng van de waarde voor de bedrijfsopvolgingsregeling? Ja. De faciliteiten van artikel 35c Successiewet zien op de waarde van het in de verkrijging begrepen ondernemingsvermogen. Deze faciliteiten gaan

Successiewet 1956; bedrijfsopvolging 5 derhalve uit van de waarde van het verkregen ondernemingsvermogen. Als er wordt verkregen tegen een tegenprestatie of onder een last komt ingevolge artikel 7c van de Uitvoeringsregeling Successiewet 1956 de waarde van de tegenprestatie of last niet in mindering op het verkregen ondernemingsvermogen. Zie ook de toelichting op artikel 7c van de Uitvoeringsregeling Successiewet 1956 (Stcrt. 2001, nr. 250) ( V-N 2001/49.5 blz. 5156). Ter illustratie het volgende voorbeeld. Voorbeeld Bij testament legateert A aan B zijn onderneming met een waarde van 300.000 onder de last voor B om in te brengen in de nalatenschap een bedrag van 200.000. De onbelaste geconserveerde waarde van artikel 35c, lid 3, Successiewet bedraagt voor B 30% van 300.000. Ook ingeval A de onderneming bij leven overdraagt tegen een koopsom van 200.000 bedraagt de onbelaste geconserveerde waarde 30% van 300.000. B6. Verblijvingsbeding Een vader is vennoot in een vennootschap onder firma met zijn zoon. Het firmacontract kent de bepaling dat wanneer vader de hoedanigheid van vennoot opgeeft of verliest, diens aandeel aan de zoon verblijft die daarvoor de helft van de boekwaarde moet vergoeden. In zijn testament heeft vader bepaald dat zijn zoon en zijn echtgenote voor gelijke delen erven. Hoe is de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling, indien vader bij leven uit de firma stapt, dan wel indien de firma eindigt door het overlijden van vader? Bij leven Het firmacontract bevat een voorwaardelijke schenking. Als vader uittreedt op het moment dat de firma met de zoon nog bestaat, wordt de voorwaarde vervuld. Indien de waarde in het economische verkeer van de onderneming groter is dan de boekwaarde is er sprake van een gift (voorheen materiële bevoordeling) waarop de bedrijfsopvolgingsregeling van toepassing is. Op grond van artikel 7c Uitvoeringsregeling Successiewet 1956 is de bedrijfsopvolgingsregeling van toepassing op de waarde van het verkregen ondernemingsvermogen zonder dat daarop de tegenprestatie in mindering komt. Bij overlijden Indien de firma wordt ontbonden door het overlijden van vader is op grond van artikel 11 Successiewet sprake van een fictieve erfrechtelijke verkrijging door de zoon. Op grond van artikel 7c Uitvoeringsregeling Successiewet 1956 is de bedrijfsopvolgingsregeling van toepassing op de waarde van het verkregen ondernemingsvermogen zonder dat daarop de tegenprestatie in mindering komt. B7. Overlijden echtgenoot van de ondernemer A en B zijn in gemeenschap van goederen getrouwd. Zij hebben twee kinderen. A drijft een eenmanszaak. B overlijdt zonder een testament te hebben gemaakt. Op grond van het civiele recht behoort de onderneming tot

6 Successiewet 1956; bedrijfsopvolging de huwelijksgoederengemeenschap. Tot de nalatenschap van B behoort daarom de onverdeelde helft van de onderneming. Is op de verkrijging van ondernemingsvermogen via de nalatenschap van de echtgenoot van de ondernemer de bedrijfsopvolgingsregeling van de Successiewet van toepassing? Ja. Artikel 35b, lid 2, onderdeel a, Successiewet stelt als eis dat het ondernemingsvermogen van een ondernemer in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt verkregen. Omdat B in fiscale zin geen ondernemer is, is de bedrijfsopvolgingsregeling naar de letter genomen niet van toepassing. Hierbij keur ik goed dat in dit geval met betrekking tot B s onverdeelde helft van de onderneming de eis dat van een ondernemer moet worden verkregen, vervalt. Indien erfgenamen bij de verdeling een onderbedelingsvordering op een mede-erfgenaam verkrijgen, kan daarop de uitstelregeling van artikel 25, lid 13, Invorderingswet 1990 worden toegepast. B8. Overlijden echtgenoot van de deelnemer in een personenvennootschap A en B zijn in gemeenschap van goederen getrouwd. Zij hebben twee kinderen. A is vennoot in een personenvennootschap welke een onderneming drijft. B overlijdt zonder een testament te hebben gemaakt. Op grond van het civiele recht is het aandeel in de personenvennootschap verknocht aan A (o.a. HR 6 januari 1960 PW 17139). Tot de nalatenschap van B behoort daarom een vordering op A ter grootte van de helft van de waarde van het ondernemingsvermogen van A. Is op de verkrijging van de vordering de bedrijfsopvolgingsregeling van de Successiewet van toepassing? Ja, ondanks dat B geen ondernemingsvermogen nalaat en de erven niet verkrijgen van een ondernemer. De verkregen vordering hangt zo nauw samen met het ondernemingsvermogen dat wordt goedgekeurd dat de bedrijfsopvolgingsregeling hier van toepassing is op de vordering in de nalatenschap van B die ziet op de helft van de waarde van het ondernemingsvermogen van A. Indien de kinderen ter zake een onderbedelingsvordering op A krijgen, kan daarop de uitstelregeling van artikel 25, lid 13, Invorderingswet 1990 worden toegepast. B9. Overlijden echtgenoot van een a.b. houder A en B zijn in gemeenschap van goederen getrouwd. Zij hebben twee kinderen. A is enig aandeelhouder van de besloten vennootschap Y, welke een onderneming drijft. A is de enige directeur van Y. B overlijdt zonder een testament te hebben gemaakt. Op grond van het civiele recht behoren de aandelen tot de huwelijksgoederengemeenschap. Tot de nalatenschap van B behoort daarom de onverdeelde helft van de aandelen. Is op de verkrijging van de vordering de bedrijfsopvolgingsregeling van de Successiewet van toepassing?

Successiewet 1956; bedrijfsopvolging 7 Ja. In dit geval zijn beide echtelieden aanmerkelijk belang houder voor de Wet inkomstenbelasting 2001. Er wordt daarom voldaan aan het vereiste genoemd in artikel 35b, lid 2, onderdeel b van de Successiewet. Indien de kinderen ter zake een onderbedelingsvordering op A krijgen, kan daarop de uitstelregeling van artikel 25, lid 13, Invorderingswet 1990 worden toegepast. B10. Finaal verrekenbeding A en B zijn buiten gemeenschap van goederen getrouwd. Zij hebben samen één kind C. Bij huwelijkse voorwaarden zijn de echtelieden een finaal verrekenbeding overeengekomen hetgeen inhoudt dat bij overlijden van een van de echtgenoten, er wordt afgerekend alsof zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd. A s enige bezit is een pakket aanmerkelijk belang aandelen, B heeft geen vermogen. B overlijdt zonder een testament te hebben gemaakt. Als gevolg van het overlijden van B wordt de waarde van de aandelen verrekend, waardoor tot de nalatenschap van B een vordering behoort ter grootte van de helft van de waarde van de aandelen. Op grond van het wettelijk erfrecht vererft deze vordering naar A. Kind C verkrijgt een vordering op A. Is de bedrijfsopvolgingsregeling van de Successiewet van toepassing? Ja. Ondanks dat A in dit geval geen ondernemingsvermogen verkrijgt wordt goedgekeurd dat in verband met de nauwe samenhang tussen de aandelen en de vordering, de faciliteiten wel van toepassing zijn. Een en ander geldt overeenkomstig indien A als ondernemer een persoonlijke onderneming nalaat. Kind C kan ter zake van zijn onderbedelingsvordering een beroep doen op de uitstelfaciliteit van artikel 25, lid 13, Invorderingswet 1990. C. Voortzetten Een belangrijke voorwaarde bij de faciliteit is dat de (middellijk) verkregen onderneming wordt voortgezet. In dit onderdeel wordt een aantal aspecten daarvan besproken. C1. Vijfjaarseis en middellijk gehouden aandelen Artikel 35c, lid 4, onderdeel b, Successiewet eist dat bij schenking van aandelen deze tenminste vijf jaren bij de schenker tot een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 hebben behoord. Telt voor deze eis de periode mee gedurende welke een lichaam waarin het aanmerkelijk belang wordt gehouden, geen materiële onderneming heeft gedreven? Neen. Artikel 35c, lid 4, onderdeel b, Successiewet wijst terug naar artikel 35b, lid 2, onderdeel b, Successiewet. Daar is geregeld dat de bedrijfsopvolgingsregeling alleen ziet op de verkrijging van aandelen in een lichaam waarin een materiële onderneming wordt gedreven. De vijfjaarseis

8 Successiewet 1956; bedrijfsopvolging heeft ten doel alleen reële bedrijfsopvolgingen te faciliëren. Het onderwerp van schenking moet dan ook een onderneming zijn die de schenker, al dan niet in de vorm van een rechtspersoon, tenminste vijf jaren heeft gedreven. C2. Ophouden winst te genieten Op grond van artikel 53b, lid 3, onderdeel a, Successiewet worden de faciliteiten ingetrokken indien de verkrijger ophoudt uit de onderneming of uit een deel daarvan winst te genieten. Wat betekent de terminologie ophouden uit de onderneming of uit een deel daarvan winst te genieten? Deze terminologie betekent precies wat het zegt en sluit grotendeels aan bij het stakingsbegrip in de inkomstenbelasting. Indien voor de inkomstenbelasting sprake is van een gehele danwel gedeeltelijke staking, dan geldt dat in principe ook voor de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. Dit betekent overigens niet dat er een volledige gelijkheid bestaat. Afwijkingen zijn mogelijk indien de ratio van de bedrijfsopvolgingsregeling dat rechtvaardigt. Een voorbeeld is de toepassing van de doorschuifregeling van artikel 3.63 Wet IB 2001 bij een overdracht van de onderneming aan een medeondernemer of aan een werknemer. Indien aan de voorwaarden is voldaan, wordt de onderneming op grond van artikel 3.63 Wet IB 2001 voor de inkomstenbelasting geacht niet te zijn gestaakt. Voor de bedrijfsopvolgingsregeling van de Successiewet houdt de verkrijger op winst te genieten zodat de faciliteiten geheel danwel gedeeltelijk worden ingetrokken. Het moment waarop de verkrijger ophoudt winst te genieten, kan afwijken van het moment waarop hij op grond van goedkoopmansgebruik zijn stakingswinst in aanmerking mag nemen. Daaruit volgt dat een verkrijger die een vennootschap onder firma aangaat onder voorbehoud van stille reserves voor de inkomstenbelasting nog niet hoeft af te rekenen over de stakingswinst, terwijl hij wel per direct gedeeltelijk ophoudt winst te genieten uit de verkregen onderneming voor de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. Als zich dat binnen de vijfjaarstermijn voordoet vervallen dus naar rato (de faciliteiten voor de Successiewet, hoewel er voor de heffing van inkomstenbelasting geen staking aan de orde is. Overigens is in artikel 7d van de Uitvoeringsregeling Successiewet 1956 een aantal situaties opgenomen waarin de verkrijger wel ophoudt winst te genieten, maar desondanks onder voorwaarden de faciliteiten niet worden ingetrokken. C3. Overlijden bedrijfsopvolger Het in dit onderdeel opgenomen beleid is geldig voor belastbare feiten in de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003. Met ingang van 1 januari 2004 is artikel 7d, lid 7, Uitvoeringsregeling Successiewet 1956 op dit onderdeel aangepast. Wat zijn de gevolgen als de bedrijfsopvolger binnen vijf jaar na de verkrijging van de onderneming respectievelijk de aandelen, overlijdt?

Successiewet 1956; bedrijfsopvolging 9 Bedrijfsopvolger was ondernemer In beginsel is sprake van een gebeurtenis die leidt tot herziening van de (conserverende) aanslagen. De bedrijfsopvolger houdt op winst uit onderneming te genieten ( zie artikel 53b, lid 3, onderdeel a, Successiewet). Echter in artikel 7d Uitvoeringsregeling is bepaald dat het overlijden van de bedrijfsopvolger geen gebeurtenis is als bedoeld in artikel 53b, lid 3, Successiewet. De (conserverende) aanslagen opgelegd aan de ondernemerbedrijfsopvolger blijven bestaan en gaan over op zijn erfgenamen. De erfgenamen krijgen dus het recht op de voorwaardelijke faciliteiten, onder de verplichting de resterende duur van de voortzettingstermijn die bij het overlijden van de ondernemer-bedrijfsopvolger nog liep, vol te maken. Het is voldoende dat één van de erfgenamen de onderneming gedurende die tijd voortzet. Indien de erfgenamen de onderneming niet voortzetten of in de nog resterende periode ophouden winst te genieten, worden de (conserverende) aanslagen herzien. Daarnaast kan een voortzettende erfgenaam ter zake van zijn erfrechtelijke verkrijging van ondernemingsvermogen ook uit eigen hoofde een beroep doen op de bedrijfsopvolgingsregeling. Hiervoor gaat een nieuwe termijn van vijf jaar lopen. Bedrijfsopvolger was aandeelhouder Bij overlijden van de aandeelhouder is sprake van een fictieve vervreemding, en daarmee van een gebeurtenis die in beginsel leidt tot herziening van de (conserverende) aanslagen. Zie artikel 53b, leden 3 en 4, Successiewet. In tegenstelling tot situaties in de winstsfeer kent artikel 7d Uitvoeringsregeling geen bepaling die artikel 53b, leden 3 en 4, Successiewet buiten werking stelt bij overlijden van de opvolgende aandeelhouder. Het voornemen bestaat artikel 7d lid 7 Uitvoeringsbesluit Successiewet in deze zin aan te passen. Vooruitlopend hierop wordt goedgekeurd dat van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 53b, lid 3, Successiewet geen sprake is indien de aandeelhouder door overlijden ophoudt aandeelhouder te zijn. De (conserverende) aanslagen opgelegd aan de aandeelhouderbedrijfsopvolger blijven bestaan en gaan over op zijn erfgenamen. De erfgenamen krijgen dus het recht op de voorwaardelijke faciliteiten, onder de verplichting de resterende duur van de voortzettingstermijn die bij het overlijden van de aandeelhouder-bedrijfsopvolger nog liep, vol te maken. Het is voldoende dat één van de erfgenamen aandeelhouder wordt en de termijn volmaakt. Indien de erfgenamen de aandelen binnen de nog resterende termijn vervreemden, worden de (conserverende) aanslagen herzien. Daarnaast kan een erfgenaam die aandelen erft ter zake van die verkrijging ook in die hoedanigheid een beroep op de bedrijfsopvolgingsregeling doen. Hiervoor gaat een nieuwe termijn van vijf jaar lopen. C4. Vervreemding van niet gefacilieerd verkregen aandelen BV X heeft 50 geplaatste aandelen. A heeft de aandelen 1 tot en met 14 en B heeft de aandelen 15 tot en met 50. A schenkt zijn aandelen aan B. De bedrijfsopvolgingsregeling van de Successiewet is van toepassing. Twee

10 Successiewet 1956; bedrijfsopvolging jaar later verkoopt B de aandelen 22 tot en met 29 aan C. Worden de (conserverende) aanslagen als gevolg van deze vervreemding herzien? Nee. Artikel 53b lid 3, onderdeel b, Successiewet bepaalt dat ter zake van een verkrijging als bedoeld in artikel 35b, lid 2, onderdeel b, de tot die verkrijging behorende aandelen niet mogen worden vervreemd op straffe van herziening van de (conserverende) aanslagen. Daaronder vallen niet de aandelen die B zonder toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling heeft verkregen. C5. Legaat tegen inbreng met verrekenclausule en verkoop binnen vijf jaar Regelmatig wordt aan de legataris de last opgelegd bij een gehele of gedeeltelijke vervreemding van het gelegateerde binnen een zekere periode na het overlijden van erflater, de dan gerealiseerde prijs (voor zover het bedrag van de inbreng te boven gaande) te delen met de medeerfgenamen. Wat is het gevolg voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling indien binnen de termijn van vijf jaar een dergelijke vervreemding plaatsvindt en de gerealiseerde prijs wordt gedeeld met de mede-erfgenamen? Als gevolg van de vervreemding worden de opgelegde (conserverende) aanslagen herzien. De uitwerking hiervan laat zich het best illustreren aan de hand van een voorbeeld. Bij het voorbeeld is de invloed van de vermindering wegens latente inkomstenbelasting buiten beschouwing gelaten. Voorbeeld Erflater A laat achter als zijn erfgenamen 4 kinderen B, C, D en E, ieder voor ¼ gedeelte van de nalatenschap. De nalatenschap bestaat alleen uit een onderneming met een voortzettingswaarde van artikel 35c, lid 1, Successiewet groot 300.000. Dit is tevens de waarde overeenkomstig artikel 21, lid 4, Successiewet. A heeft aan B de onderneming gelegateerd tegen inbreng van een bedrag groot 200.000. De inbrengsom heeft B bij de afgifte van het legaat betaald.

Successiewet 1956; bedrijfsopvolging 11 De verkrijgingen na het overlijden van erflater: Verkrijging B Als legataris 300.000 af: inbrengsom - 200.000 netto verkrijging uit legaat 100.000 Als erfgenaam: ¼ van de eigen inbrengsom 50.000 totale verkrijging 150.000 Toepassing bedrijfsopvolgingsregeling: De verkrijging bedraagt 150.000 af: 30% van het ondernemingsvermogen 300.000-90.000 1) resteert 60.000 2)... 1) Is de voorwaardelijk onbelaste geconserveerde waarde. 2) Is de belaste geconserveerde waarde. Verkrijging C, D en E Als erfgenaam, ieder: ¼ van de inbrengsom 50.000 Deze 50.000 is op de normale wijze belast. In casu heeft B de inbrengsom betaald. Indien B de inbrengsom was schuldig gebleven, dan hadden de erfgenamen C, D en E een verzoek kunnen doen om uitstel van betaling op de voet van artikel 25, lid 13, Invorderingswet 1990. Gesteld dat het testament van A de bepaling bevat waarbij aan B de last is opgelegd om bij (gedeeltelijke) vervreemding binnen vijf jaar na het overlijden van erflater, de alsdan te ontvangen koopprijs voorzover meer dan 200.000, te delen met C, D en E. In jaar vier na het overlijden van A vervreemdt B de onderneming voor 300.000. Overeenkomstig de bepalingen van het testament van A moet B 100.000 delen met C, D en E. De verkrijgingen na de verkoop door B: Verkrijging B Als legataris 300.000 Af: oorspronkelijke inbrengsom 200.000 nadere inbrengsom 100.000 300.000 Netto verkrijging vanuit legaat nihil Als erfgenaam: ¼ van de oorspronkelijke inbrengsom 50.000 bij: ¼ van de nadere inbrengsom 25.000 Totale verkrijging 75.000 Gevolgen voor B De conserverende aanslag over 150.000 wordt herzien tot een aanslag over 75.000 welke invorderbaar is conform de reguliere bepalingen van de Invorderingswet.

12 Successiewet 1956; bedrijfsopvolging Verkrijgingen C, D en E Als erfgenaam, ieder ¼ van de oorspronkelijke inbrengsom 50.000 Als lastbevoordeelde, ieder ¼ van de nadere inbrengsom 100.000 25.000 Totale verkrijging 75.000 Gevolgen voor C, D en E: ieder een navorderingsaanslag over de nadere verkrijging van 25.000 uit de nalatenschap van A. D. Waardering In het onderstaande wordt ingegaan op toepassing van enkele vragen betreffende de omvang van de verkrijging in geval van bedrijfsopvolging. D1. Verhouding waardering artikel 21, lid 4, Successiewet en arrest BNB 1975/44 Een verkregen onderneming wordt op grond van artikel 21, lid 5, Successiewet gewaardeerd als een eenheid. Artikel 21, lid 4, Successiewet geeft daarbij aan dat de waardering van artikel 21 lid 5 Successiewet echter nooit lager kan zijn dan de liquidatiewaarde. In het verleden is voor de vermogensbelasting in de rechtspraak de situatie aan de orde geweest waarin de liquidatiewaarde van een onderneming weliswaar boven de waarde going concern lag, maar dat desondanks uit mocht worden gegaan van de lagere waarde going concern omdat in dat specifieke geval liquidatie van de onderneming maatschappelijk niet verantwoord was. In zijn arrest van 15 januari 1975, BNB 1975/44 geeft de Hoge Raad aan dat een dergelijke situatie er toe kan leiden dat het ondernemingsvermogen in aanmerking wordt genomen voor een waarde lager dan de liquidatiewaarde. Geldt deze in de rechtspraak neergelegde richtlijn nog steeds voor de toepassing van de Successiewet? Neen. Artikel 21, lid 4, Successiewet is een dwingende waarderingsregel die het arrest BNB 1975/44 opzij zet. Thans voorziet de Successiewet in artikel 35c, lid 1, uitdrukkelijk zelf in een regeling voor situaties als bedoeld in het arrest BNB 1975/44. In de gevallen waarin de voortzettingswaarde van artikel 35c, lid 1, Successiewet lager ligt dan de liquidatiewaarde, wordt de belasting die over het verschil verschuldigd is in een conserverende aanslag begrepen. Voorheen was een beroep op het arrest van BNB 1975/44 nodig om de heffing te laten aansluiten bij de voortzettingswaarde. Hiermee is het bereik van artikel 35c lid 1 Successiewet ook uitgebreider dan het arrest BNB 1975/44 omdat het arrest alleen waardering op lagere voortzettingswaarde toestond in de situatie dat liquidatie maatschappelijk onverantwoord was. Artikel 35c, lid 1, Successiewet stelt deze voorwaarde niet. Wel moet de verkrijger de onderneming gedurende tenminste vijf jaar voortzetten. De huidige wettelijke regeling stelt daarom voortzetting als voorwaarde, terwijl in het arrest BNB 1975/44 het niet liquideren van de onderneming doorslaggevend was om de waarde beneden de intrinsieke waarde vast te stellen. Voor situaties als bedoeld in genoemd arrest is thans een specifieke regeling opgenomen zodat de genoemde jurisprudentie haar belang heeft verloren voor de Successiewet.

Successiewet 1956; bedrijfsopvolging 13 D2. Latente inkomstenbelasting en toerekening aan de geconserveerde waarden Op grond van artikel 20, lid 5, van de Successiewet komt op de verkrijging in mindering de inkomstenbelasting die een verkrijger verschuldigd kan worden ter zake van in het verkregen vermogen van een onderneming begrepen reserves in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 en ter zake van verkregen tot een aanmerkelijk belang behorende vermogensbestanddelen. Hoe wordt de vermindering van artikel 20, lid 5, Successiewet verwerkt in de berekening van de verschillende te conserveren waarden van artikel 35c Successiewet? De aftrek van latente belastingschulden beoogt tegemoet te komen aan samenloop tussen de inkomstenbelasting en het successie- of schenkingsrecht. Uit deze doelstelling vloeit voort dat indien bepaalde vermogensbestanddelen voor de Successiewet zijn vrijgesteld, er geen reden is om een vermindering wegens latente inkomstenbelasting te verlenen. Zie o.a. HR 26 juni 1996, nr. 30445, BNB 1996/307. Deze hoofdregel geldt ook bij de berekening van het successie- en schenkingsrecht dat betrekking heeft op de waarden van het ondernemingsvermogen bedoeld in artikel 35c Successiewet. Dit betekent dat aftrek wegens latente inkomstenbelasting bij de vaststelling van een aanslag dan wel een conserverende aanslag slechts wordt toegestaan voor zover de waarde van de onderneming die daarbij wordt belast, stille reserves bevat. Bij het vaststellen van het successie- en schenkingsrecht met betrekking tot de waarde bedoeld in artikel 35c, lid 3, mag dus geen rekening worden gehouden met de latente inkomstenbelasting die betrekking heeft op de waarden bedoeld in artikel 35c, leden 1 en 2. De latente inkomstenbelasting die betrekking heeft op de waarde van de onderneming bedoeld in de twee laatstbedoelde leden wordt verdisconteerd in de conserverende aanslagen, die betrekking hebben op die waarde. Voor de berekening wordt aangesloten bij de methode die is neergelegd in HR 31 oktober 1990, nr. 26968, BNB 1991/33 betreffende de samenloop tussen de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting. In tegenstelling tot de tot 1 januari 2002 geldende bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de Invorderingswet 1990, vindt er dus geen rechtevenredige toerekening plaats. Voor de voorheen geldende regeling gold wel een dergelijke toerekening. De te maken berekening kan aan de hand van het volgende voorbeeld worden geïllustreerd. Er is in dit voorbeeld geen sprake van een fiscale oudedagsreserve. A legateert de onderstaande schuldenvrije onderneming aan B. De verschillende waarden van een gelegateerde onderneming zijn als volgt: Liquidatiewaarde 95.000 Voortzettingswaarde 70.000 Boekwaarde 40.000 1) Stille reserve 95.000 40.000 = 55.000... 1) In dit rekenvoorbeeld is de boekwaarde kleiner dan 70% van de going concernwaarde.

14 Successiewet 1956; bedrijfsopvolging Omvang van de verkrijging zonder toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling is: Liquidatiewaarde 95.000 Latentie 20% van 95.000 40.000 = 11.000 Verkrijging 84.000 De toerekening aan de verschillende faciliteiten van artikel 35c van de Successiewet is als volgt Lid 1, liquidatiewaarde minus voortzettingswaarde 95.000 70.000 = Waaraan toegerekend latente inkomstenbelasting 20% van 25.000 = Lid 2, reductie met 30% van de voortzettingswaarde 30% x 70.000 = Waaraan toegerekend latente inkomstenbelasting 20% van 21.000 = De totale voorwaardelijk onbelaste geconserveerde waarde bedraagt na aftrek van de toegerekende latente inkomstenbelasting 21.000 4.200-25.000 5.000-20.000 16.800 + 36.800+ Lid 3, samenloop van inkomstenbelasting en successierecht doet zich voor ter zake van de belaste geconserveerde waarde minus de boekwaarde: 70% van de voortzettingswaarde is 70% x 49.000 70.000 = Waarin begrepen latente inkomstenbelasting 20% 1.800 - van (49.000 40.000) De belaste geconserveerde waarde bedraagt 47.200 Zodat conserverende aanslagen worden opgelegd naar een verkrijging van 84.000. D3. Overdracht tegen waarde na aftrek onbelaste geconserveerde waarde In de praktijk wensen ondernemers die hun onderneming beëindigen deze uit vrijgevigheid aan de bedrijfsopvolger(s) over te dragen tegen een koopsom gelijk aan de waarde van de onderneming na aftrek van de voorwaardelijk onbelast geconserveerde waarden. Kan deze verkoop plaatsvinden zonder dat aangifte voor het schenkingsrecht behoeft te worden gedaan? Neen. Indien een onderneming voor een waarde anders dan die volgens van artikel 21, lid 4, Successiewet wordt overgedragen, vindt er een vermogensverschuiving plaats tussen verkoper en degene aan wie de onderneming wordt overgedragen. De in aanmerking te nemen koopsom kan niet, zonder aangifte voor het recht van schenking, worden verminderd met het verschil tussen de liquidatiewaarde en de voortzettingswaarde op de voet van artikel 35c, lid 1, Successiewet dan wel met de 30% waardevermindering van artikel 35c, lid 2, Successiewet. Dat zijn immers faciliteiten die de verkrijger voorwaardelijk worden toegekend. Ter illustratie het volgende voorbeeld. A draagt zijn onderneming met een liquidatiewaarde van 300.000 (tevens voortzettingswaarde) over aan zijn kind B voor een koopsom groot

Successiewet 1956; bedrijfsopvolging 15 210.000. De gift is 90.000. Deze 90.000 is gelijk aan 30% van het verkregen ondernemingsvermogen, en vormt op verzoek de voorwaardelijk onbelaste geconserveerde waarde. Voor het recht van schenking wordt over deze 90.000 een conserverende aanslag opgelegd. Indien B aan de voorwaarden voldoet, wordt de conserverende aanslag na 5 jaar vernietigd (artikel 53c Successiewet). E. Verdeling nalatenschap en huwelijksgoederengemeenschap Het kan bij vererving voorkomen dat de bedrijfsopvolger samen met anderen tot het bedrijfsvermogen gerechtigd is en er een verdeling moet plaatsvinden. Hierna wordt ingegaan op de gevolgen van deze verdeling voor de bedrijfsopvolgingsregeling. E1. Verdeling voor het opleggen van de aanslag Artikel 53a, lid 1, Successiewet regelt dat indien na het opleggen van de aanslag ten gevolge van de verdeling van de nalatenschap er wijziging komt in de gerechtigdheid tot het ondernemingsvermogen, de (conserverende) aanslagen in overeenstemming met de verdeling worden gebracht. Stel nu dat de verdeling plaatsvindt voordat de aanslagen zijn opgelegd. Wordt met deze verdeling bij de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling dan ook rekening gehouden? Ja. De ratio van de bedrijfsopvolgingsregeling brengt met zich dat ook in een dergelijk geval bij het opleggen van de aanslagen rekening wordt gehouden met de verdeling van de nalatenschap. E2. Faciliteiten en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap Artikel 53a, lid 1, Successiewet regelt uitdrukkelijk dat de verdeling van de nalatenschap invloed kan hebben op de hoogte van het verschuldigde successierecht. Artikel 53a Successiewet spreekt van de verdeling van de nalatenschap en niet van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Kunnen desondanks de bepalingen van de bedrijfsopvolgingsregeling toepassing vinden op het volledig verkregen ondernemingsvermogen in de volgende situatie? Bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap wordt het daartoe behorende ondernemingsvermogen geheel aan de nalatenschap toebedeeld. Vervolgens wordt bij de verdeling van de nalatenschap het ondernemingsvermogen aan één of enkele van de erven toebedeeld. Ja. Strikte wetstoepassing betekent dat de bedrijfsopvolgingsregeling slechts van toepassing is op de helft van het ondernemingsvermogen dat tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort. Dit zou betekenen dat wanneer meer dan de helft van het ondernemingsvermogen aan de nalatenschap wordt toegedeeld, het meerdere niet onder de bedrijfsopvolgingsregeling valt. Een dergelijke strikte toepassing verhoudt

16 Successiewet 1956; bedrijfsopvolging zich niet goed met het bijzondere karakter van de bedrijfsopvolgingsregeling. Hierbij wordt daarom goedgekeurd dat de bedrijfsopvolgingsregeling van de Successiewet de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap volgt. Indien de echtgenoot de onderneming voortzet geldt deze goedkeuring niet voor zover bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap het ondernemingsvermogen voor meer dan de helft aan de nalatenschap wordt toegedeeld. Ter verduidelijking dient het volgende voorbeeld. Voorbeeld A en B zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Zij hebben één kind (C). Geen van de echtgenoten heeft privé-vermogen. De algehele gemeenschap van goederen bestaat alleen uit tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen met een voortzettingswaarde van 200.000. De liquidatiewaarde is lager. A heeft bij testament de wettelijke verdeling buiten toepassing verklaard. A overlijdt en laat als zijn erfgenamen achter B en C, ieder voor gelijke delen. C is de beoogde bedrijfsopvolger. Bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap worden daarom alle aandelen toebedeeld aan de nalatenschap. B krijgt hierdoor een vordering van 100.000 op de nalatenschap. Bij de verdeling van de nalatenschap worden zowel de aandelen als de schuld geheel aan C toebedeeld. C bezit uiteindelijk dus alle aandelen onder de verplichting aan B uit te keren een geldsom van 150.000 ( 100.000 wegens B s aandeel in de huwelijksgoederengemeenschap en 50.000 wegens B s erfdeel). De werking van artikel 53a Successiewet en de gegeven goedkeuring leiden ertoe dat de bedrijfsopvolgingsregeling kan worden toegepast op de totale waarde van de aandelen. Dit komt op basis van de hiervoor vermelde cijfers neer op het volgende. De erfrechtelijke verkrijging van C is 50.000 Te conserveren waarde van artikel 35c, lid 2, Successiewet is 30% van 200.000, maar maximaal de waarde van de erfrechtelijke verkrijging 50.000 Zodat het bedrag waarover direct belasting moet worden betaald dan wel waarover rentedragend uitstel voor kan worden verzocht bedraagt nihil Indien B de bedrijfsopvolger is, geldt: De erfrechtelijke verkrijging van B is 50.000 Te conserveren waarde van artikel 35c, lid 2, Successiewet is 30% van 100.000, 30.000 het bedrag waarover direct belasting moet worden betaald dan wel waarover rentedragend uitstel kan worden verzocht, bedraagt 20.000. F. Bedrijfsopvolgingsregeling bij personenvennootschappen Bedrijfsopvolging kan zich gefaseerd voordoen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van personenvennootschappen. Hierna wordt ingegaan op een aantal aspecten daaraan verbonden. Is de bedrijfsopvolgingsregeling van de Successiewet van toepassing indien onderscheidenlijk: a. A zijn onderneming inbrengt in een vennootschap onder firma met B en A uit vrijgevigheid hiervoor geen adequate vergoeding bedingt?

Successiewet 1956; bedrijfsopvolging 17 b. A zijn onderneming inbrengt in een vennootschap onder firma met B, A zich de stille reserves tot op dat moment voorbehoudt en alleen een adequate vergoeding voor de boekwaarde bedingt? c. A en B enige tijd na het aangaan van de vennootschap onder firma de overeengekomen (winst)gerechtigdheid wijzigen zodat de gerechtigdheid van B stijgt, waarvoor A uit vrijgevigheid geen adequate vergoeding bedingt? d. A uit de vennootschap onder firma treedt en B de onderneming als eenmanszaak voortzet, waarvoor A uit vrijgevigheid geen adequate vergoeding bedingt? e. tegelijk met het uittreden van A, C in diens plaats toetreedt tot de vennootschap onder firma A bedingt uit vrijgevigheid geen adequate vergoeding van C? f. Hoe wordt de bedrijfsopvolgingsregeling toegepast als B zijn aandeel in de personenvennootschap overdraagt aan C, indien dat gebeurt binnen 5 jaar na het aangaan van de personenvennootschap tussen A en B? a. Ja. Artikel 35b, lid 2, Successiewet verwijst voor het begrip ondernemer en onderneming naar de Wet inkomstenbelasting 2001. De inbreng van een onderneming in een personenvennootschap heeft voor de inkomstenbelasting de volgende twee gevolgen. A staakt als inbrenger een evenredig deel van zijn onderneming en B verkrijgt als medevennoot een zelfstandig gedeelte van een onderneming. Aangezien B een zelfstandig deel van een onderneming verkrijgt en deze voortzet, is de bedrijfsopvolgingsregeling van toepassing. b. Nee. Ook hier verkrijgt B een zelfstandig gedeelte van een onderneming. Indien A en B een zakelijke vergoeding in de vorm van bijvoorbeeld een rentevergoeding over de voorbehouden stille reserves of een hoger winstaandeel overeenkomen, is er geen sprake van een gift, zodat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit om die reden niet van toepassing is. Indien A en B geen zakelijke vergoeding overeenkomen, is wel sprake van een gift. B geniet dan een vruchtgebruik in de zin van artikel 18 Successiewet van het voorbehouden bedrag. Hij heeft immers (samen met A) het genot van bedrijfsmiddelen met een hogere waarde dan waarmee bij de winstverdeling rekening wordt gehouden. Omdat dit vruchtgebruik zelf geen ondernemingsvermogen betreft, is de bedrijfsopvolgingsregeling niet van toepassing op deze bevoordeling. c. Ja. Hiervoor geldt het gestelde onder a. A draagt immers nader een evenredig deel van zijn onderneming (zijn aandeel in de vennootschap onder firma neemt af) over aan B, die dat deel bij diens subjectieve onderneming voegt. d. Ja. Hiervoor geldt het gestelde onder a. A draagt zijn resterende subjectieve onderneming over aan B die dat bij diens subjectieve onderneming voegt. e. Ja. Hiervoor geldt het gestelde onder a. A draagt zijn subjectieve onderneming (zijn aandeel in de personenvennootschap) over aan C. Dat gedeelte vormt voor C diens hele onderneming zodat er sprake is van voortzetting van de door A gedreven onderneming. f. C neemt de plaats in van B in de personenvennootschap met A. Voor B geldt dat hij ophoudt uit zijn onderneming winst te genieten. Dat is een gebeurtenis als bedoeld in artikel 53b, derde lid, onderdeel a, Successiewet. De conserverende aanslag(en) die aan B wegens de gift door A zijn opgelegd worden herzien.

18 Successiewet 1956; bedrijfsopvolging G. Bedrijfsopvolgingsregeling bij holdingwerkmaatschappij structuur De bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet is geredigeerd vanuit de idee dat er ondernemingsvermogen of aandelen in een ondernemingdrijvende vennootschap wordt verkregen. In de praktijk kan er sprake zijn van meer indirecte vormen van verkrijging. Hieronder wordt een aantal van deze vormen uitgewerkt. A is enig aandeelhouder van BV X. BV X is enig aandeelhouder van BV Y. BV Y drijft een materiële onderneming en BV X bepaalt het beleid in BV Y. Is artikel 35b, lid 2, onderdeel b, Successiewet van toepassing indien: Situatie 1: A zijn aandelen in BV X om niet overdraagt aan B? Situatie 2: BV X haar aandelen in BV Y om niet overdraagt aan B? Situatie 3: A zijn aandelen BV X om niet overdraagt aan BV C waarvan B 100% aandeelhouder is? Situatie 4: BV X haar aandelen in BV Y om niet overdraagt aan voornoemde BV C? Situatie 1 Ja. Aangezien BV X het beleid bepaalt in BV Y worden voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling de bezittingen en schulden van BV Y beschouwd bezittingen en schulden te zijn van BV X. Zie artikel 7a lid 2 Uitvoeringsregeling Successiewet 1956. De voortzettingseis houdt in dat B vijf jaar zijn aandelen in BV X niet geheel of gedeeltelijk mag vervreemden, dat BV X op haar beurt de aandelen in BV Y niet geheel of gedeeltelijk mag vervreemden en dat BV Y vijf jaar lang de materiële onderneming die zij ten tijde van de bevoordeling dreef, niet geheel of gedeeltelijk mag staken. Situatie 2 Ja. De overdracht van de aandelen BV Y aan B brengt voor de toepassing van de Successiewet de volgende gevolgen teweeg. BV X verricht een winstuitdeling aan A ter grootte van de waarde van de aandelen BV Y. A verricht voor hetzelfde bedrag een schenking aan B. Hoewel dit formeel geen schenking van aandelen is, ontmoet het geen bezwaar om in casu op de schenking van A aan B de bedrijfsopvolgingsregeling toe te passen. De voortzettingseis houdt in casu het volgende in. B mag zijn aandelen in BV Y gedurende vijf jaar niet geheel of gedeeltelijk vervreemden. Verder mag gedurende deze periode BV Y de materiële onderneming die zij ten tijde van de bevoordeling dreef, niet geheel of gedeeltelijk staken. Situatie 3 Ja. De overdracht van de aandelen BV X aan BV C brengt de voor de toepassing van de Successiewet de volgende fiscale gevolgen teweeg. A verricht een schenking aan B ter grootte van de waarde van de aandelen BV X. Vervolgens verricht B een informele kapitaalstorting voor hetzelfde bedrag in BV C. Hoewel de schenking van A aan B formeel geen schenking van aandelen is, ontmoet het geen bezwaar om in casu op de schenking van A aan B de bedrijfsopvolgingsregeling toe te passen. De voortzettingseis houdt in casu het volgende in. B mag gedurende vijf jaar zijn aandelen in BV C niet geheel of gedeeltelijk vervreemden. Hetzelfde geldt voor BV C voor de aandelen in BV X. BV X mag op haar beurt de aandelen in BV Y gedurende deze vijf jaar ook niet geheel of gedeeltelijk

Successiewet 1956; bedrijfsopvolging 19 vervreemden. Ten slotte mag BV Y vijf jaar lang de materiële onderneming die zij ten tijde van de bevoordeling dreef, niet geheel of gedeeltelijk staken. Situatie 4 Ja. Deze situatie is een combinatie van de situaties 2 en 3 die hiervoor zijn besproken, zodat voor de motivering en voor de voortzettingseis naar die twee situaties wordt verwezen.