Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Vergelijkbare documenten
Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Vragenlijst controle autobedrijven

Voorschriften behorende bij de omgevingsvergunning m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo (milieu)

... V O O R S C H R I F T E N I N H O U D BEGRIPPEN...2

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave. 1 Algemene voorschriften

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Sunny-Egg-Systems BV te Rogat

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Au1fl0pooft

Naleven van de regels, de normaalste zaak van de wereld

Checklist Gebruik en Opslag gevaarlijke stoffen Houtbewerking, bouwnijverheid en installatietechniek

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

^T er: RMW /44 Provincie Zeeland

V O O R S C H R I F T E N M I L I E U V E R G U N N I N G 2 VRAGENLIJST ACCEPTATIE- EN VERWERKINGSBELEID (A&V)

Bovengrondse (olie)tanks bij agrarische bedrijven (regels vanaf 1 juni 2011)

VOORSCHRIFTEN BEHORENDE BIJ DE MILIEUVERGUNNING VAN:

CHECKLIST PROJECT TRANSPORTBEDRIJVEN

EVO PGS-15 Checklist

Checklist voor Opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking niet zijnde vuurwerk, nitraathoudende kunstmeststoffen en andere ontplofbare stoffen

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Avebe u.a. te Gasselternijveen

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Atkqkqrorav

Overzicht maatregelen bij AIM-sessie Avgq7pvrihs

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet milieubeheer. voor de inrichting. G. Hindriks, Oosterwijk WZ 24 H te Nieuw-Dordrecht

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

1 Algemene voorschriften

2003WEMxxxxxi. Bijlage 1: Voorschriften 3. 1 Milieuzorg 3. 2 Milieuaspecten en -componenten 5. 3 Specifieke bedrijfsonderdelen/activiteiten 12

Voorschriften baggerdepot Polsbroek Noord

Veilig werken met gassen en correcte opslag.

Voorschriften behorende bij de omgevingsvergunning (milieu) van :

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Asatgpng2x2

Overzicht maatregelen bij AIM-sessie Atbkd25i9m7

VOORSCHRIFTEN. behorende bij de veranderingsvergunning Wm

Antwoorden AIM sessie Auznl3qpx2n

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Aw4k7idfksg

BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER

* *

BESCHIKKING D.D. 23 APRIL NR. MPM7609 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Milieuneutrale wijziging van de (werking van de) inrichting (Wabo art 2.1 lid 1 onder e en art 3.10 lid 3)

odijmond REGIO WATERLAND

Regeling Voorwaarden voor de verhuur van standplaatsen op kermisterreinen van de gemeente Heusden 2012

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Asb46fyfms0

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave. Algemene voorschriften

Niet technische beschrijving revisie vergunning

Bodemrisicoanalyse van Gansewinkel Ede

OPNAME-RAPPORT APK-KEURING GEBOUWEN. Opsteller. Namens. Datum onderzoek. Aanwezig Naam Namens. Naam bouwwerk. Straat. Gemeente. Bestemming bouwwerk

Algemene voorwaarden behorende bij de omgevingsvergunning voor de activiteit slopen.

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Aut3e4ci92n

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. MSV Motodrôme te Emmen

Stappenplan PGS 15: Richtlijn voor opslag verpakte gevaarlijke stoffen

Bijlage 6 Aanvraag Oprichtingsvergunning Wabo Definitief

Vloer niet gekeurd Matig Dwangsom p.w. max. 10 x. Licht Zelf laten verwijderen + Dwangsom Ernstig PV+

PGS 15. December 2011 versie 1.0 ten opzichte van PGS 15: Dupa Veiligheidstechniek

1 ALGEMENE VOORSCHRIFTEN Algemeen Toegang Gedragsvoorschriften/instructies 3

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave


Hightide surf&food/kennemerstrand/802/ijmuiden

1 Algemene voorschriften. 2 Milieuaspecten en -componenten. 2.1 (Externe) veiligheid. 2.2 Geluidhinder. 2.3 Nulsituatie bodemonderzoek

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie A42v0btrj0j

Bodembescherming. en de NRB in het Bal. Bodembescherming. verandert, het bodembeschermingsniveau blijft gelijkwaardig

MILIEUVOORSCHRIFTEN. 60 db(a) tussen en uur (nachtperiode);

1 ALGEMEEN Algemeen BODEMBESCHERMING Voorzieningen en beheermaatregelen Nulsituatiebodemonderzoek 17

1 ALGEMENE VOORSCHRIFTEN 2. 2 MILIEUASPECTEN Geluidhinder Bodembescherming Geur- en stofhinder 4

BESLUIT 1 BESLISSING. Dienst Water en Milieu

Inrichting of mijnbouwwerk oprichten of veranderen (Milieu) en aanverwante artikelen

Voor de inrichting zijn vergunningen ingevolge de Wet milieubeheer verleend op 30 maart 1993 en 13 januari 1998.

1.1.2 De inrichting moet schoon worden gehouden en in een goede staat van onderhoud verkeren.

BESLUIT AMBTSHALVE WIJZIGING OMGEVINGSVERGUNNING

1 Algemene bepalingen

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave. 1 Algemene voorschriften

MILIEUVOORSCHRIFTEN VOOR BEDRIJVEN IN DE BANDEN- EN WIELENBRANCHE

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave. 1 Algemene voorschriften

Brandveiligheidsvoorwaarden Campings Regio Noord- en Midden Limburg

1 Milieu Veilig en gezond werken Hygiëne en milieu Opslag van milieugevaarlijke stoffen Samenvatting 11

Besluit Burgemeester en wethouders van Uden besluiten om vergunning te verlenen voor:

Behorende bij de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van Gebr. Beijer v.o.f. te Soest, d.d. 15 augustus 2006 met nr. 2006WEM002495i.

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Afdeling 4.1. Op- en overslaan van gevaarlijke en andere stoffen en gassen en het vullen van gasflessen

L3G Bodembescherming, Bijlage Bodemrisico inventarisatie (checklist)

KEURMERK VEILIGE BOTENSTALLING SCHOUWINGRAPPORT

BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet milieubeheer. voor de inrichting. TS Metals BV, Scholekster 4 te Coevorden

Korte Checklist. 1. Organisatorische aspecten Zorg voor een brandveilige bedrijfsvoering!

Bijlage 6: Tabel dwangsomhoogtes en termijnen

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Hoogstratensebaan EZ Baarle-Nassau

Pluimveehouderij Bouma

(ONTWERP) BESCHIKKING VERANDERINGSVERGUNNING WET MILIEUBEHEER

1 ALGEMEEN LUCHT 21 Emissie-eisen 21 Metingen en controles 21 Onderhoud, gebruik en controle van de filtersystemen 22

(ONTWERP)BESLUIT AMBTSHALVE WIJZIGING OMGEVINGSVERGUNNING

Transcriptie:

Behorende bij de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van de gemeente Baarn, d.d. 17 januari 2005 met nr. 2005WEM005472i. Bijlage 1: Voorschriften Inhoudsopgave BIJLAGE 1: VOORSCHRIFTEN...1 1 Algemene voorschriften...3 1.1 Algemeen...3 1.2 Werktijden...3 1.3 Terreinen en wegen...3 1.4 Toegang...4 1.5 Gedragsvoorschriften/instructies...4 2 Milieuaspecten en componenten...4 2.1 (Externe) veiligheid...4 2.2 Geluidhinder...5 2.3 Luchtverontreiniging...7 2.4 Stofhinder...7 2.5 Geurhinder...8 2.6 Bodembescherming...8 2.7 Afvalstoffen die binnen de inrichting ontstaan...10 2.8 Afvalwater...10 3 Verruimde reikwijdte...12 3.1 Energiebesparing...12 4 Specifieke bedrijfsonderdelen/ installaties...12 4.1 Elektrische installatie...12 4.2 Stookinstallatie...12 5 Materiaalopslag van gemeentelijke uitvoerende diensten...12 5.1 Stalling voertuigen...12 5.2 Opslag bestrijdingsmiddelen...12 5.3 Zoutopslag...13 6 Onderhoud van apparatuur en materialen...13 6.1 Onderhoudswerkplaats...13 6.2 Gebruik en opslag (bewaring) van gasflessen bestemd voor eigen gebruik..14 6.3 Lassen...16 6.4 Opslag gevaarlijke stoffen...16 6.5 Opslag werkvoorraden...16 6.6 Laden van accu s...16 6.7 Timmerwerkplaats (machinale houtbewerking)...17 6.8 Wasplaats...17 6.9 Tanken eigen voertuigen...18 7 Opslag afvalstoffen afkomstig van gemeentelijke diensten...18 7.1 Opslag RKG-slib en veegvuil...18 8 Opslag afvalstoffen afkomstig van particulieren...18 8.1 Opslag van klein chemisch afval (kca)...18 8.2 Opslag van asbest en asbesthoudend materiaal...26 8.3 Opslag wit- en bruingoed incl. koel en vriesapparatuur...26 8.4 Opslag van bouw- en sloopafval en steenachtige materialen...27 8.5 Opslag (verontreinigde) grond...27 8.6 Opslag metalen...27 Provincie Utrecht 1 Gemeente Baarn

8.7 Opslag kadavers...27 8.8 Opslag groen-/tuinafval...28 8.9 Opslag autobanden...28 9 Acceptatie en registratie...28 9.1 Acceptatie/registratie van afvalstoffen van particulieren en gemeentelijke uitvoerende diensten...28 9.2 Sturing van afvalstromen...28 9.3 Milieulogboek...29 10 Beëindiging van de inrichting...29 BIJLAGE 2: BIJLAGE 3: BIJLAGE 4: BEGRIPSBEPALINGEN...31 LITERATUUR...35 CATEGORIE-INDELING KCA/KGA TBV DE GESCHEIDEN OPSLAG...36 Provincie Utrecht 2 Gemeente Baarn

1 Algemene voorschriften 1.1 Algemeen 1.1.1 De inrichting moet in overeenstemming zijn met de bij deze vergunning behorende bescheiden, tenzij de aan deze vergunning verbonden voorschriften anders bepalen. Een uitzondering hierop is de plattegrondtekening voorstel nieuwe situatie, ontvangen op 7 september 2005, kenmerk UITV/jbr/nr. 05.6974 (ondertekend door Brandweer Baarn op 5 september 2005). Voor alle documenten en richtlijnen waar in deze vergunning naar wordt verwezen, geldt steeds de versie die ten tijde van het in werking van de vergunning actueel is, tenzij in het voorschrift de versie expliciet is aangegeven. 1.1.2 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. 1.1.3 De in de inrichting aangebrachte of gebezigde verlichting moet zodanig zijn afgeschermd dat lichtstraling buiten de inrichting niet hinderlijk en/of verblindend is. 1.2 Werktijden 1.2.1 De inrichting mag alleen in werking zijn van 8.00 uur tot 16.30 uur (gedurende wintertijd) en van 7.00 uur tot 15.30 (gedurende zomertijd). Het afvalbrengpunt is geopend van dinsdag t/m vrijdag van 9.00 uur tot 12.00 uur en van 13.00 uur tot 16.00 uur en op zaterdag van 8.30 uur tot 13.30 uur. 1.2.2 In afwijking van het gestelde in voorschrift 1.2.1 mag de inrichting op algemeen erkende feestdagen niet in werking zijn. 1.2.3 Ten behoeve van de onderstaande werkzaamheden mag van de in voorschriften 1.2.1 en 1.2.2 genoemde werktijden afgeweken worden. Voor de genoemde werkzaamheden gelden de onderstaande werktijden: - Hulp bij calamiteiten: gehele dag (24 uur); - Gladheidsbestrijding: gehele dag (24 uur). Voor het overige dienen deze werkzaamheden overeenkomstig het gestelde in deze vergunning uitgevoerd te worden. 1.2.4 In de inrichting moet tijdens de openstelling ten minste één persoon aanwezig zijn die is geïnstrueerd over en verantwoordelijk is voor de naleving van de aan de inrichting opgelegde voorschriften. 1.3 Terreinen en wegen 1.3.1 Het bedrijfsterrein en het wegenstelsel moet zodanig zijn ingericht en de toegankelijkheid moet zodanig worden bewaakt, dat ten behoeve van de hulpverlening bij brand en de bestrijding van brand, calamiteiten of bijzondere omstandigheden elk bedrijfsonderdeel goed bereikbaar is. 1.3.2 De aanvoer, opslag, overslag, bewerking en afvoer van afval dient zodanig te geschieden dat zich geen afval buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging rondom het terrein van de inrichting plaatsvinden, dan moet deze verontreiniging direct worden verwijderd. 1.3.3 Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ander ongedierte moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden. Provincie Utrecht 3 Gemeente Baarn

1.4 Toegang 1.4.1 Bij de ingangen moeten borden zijn geplaatst waarop duidelijk zijn vermeld: a. naam van de inrichting; b. het telefoonnummer van de inrichting; c. de openingstijden van de inrichting; d. verbod om het terrein buiten openingstijden te betreden; e. telefoonnummer(s) dat bereikbaar is in geval van calamiteiten; f. (globale)acceptatievoorwaarden. 1.4.2 Het terrein van de inrichting moet, afgezien van de noodzakelijke ingangen, rondom zijn afgescheiden door een (aaneengesloten) omheining; de omheining moet zodanig zijn uitgevoerd dat onbevoegden zich geen toegang tot het terrein kunnen verschaffen. 1.4.3 De ingangen moeten buiten werktijd zijn gesloten, tenzij deze onder toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon. 1.5 Gedragsvoorschriften/instructies 1.5.1 De vergunninghoudster moet alle binnen de inrichting werkzame personen (inclusief personeel van derden) instrueren over de voorschriften van deze vergunning, de algemene veiligheidsvoorschriften, het praktische gebruik van kleine blusmiddelen en de voorschriften in geval van brand, voor zover een en ander op hen van toepassing is. 2 Milieuaspecten en componenten 2.1 (Externe) veiligheid Algemeen 2.1.1 Nabij de opslag van afvalgasflessen, de opslag van dieselolie, de opslag van afgewerkte olie, de opslag van gevaarlijke stoffen en in het kca-depot (sorteerruimte en opslagruimte), de onderhoudswerkplaats, de timmerwerkplaats, de schilderwerkplaats en de acculaadplaats geldt een rookverbod. Op deze plaatsen moet met duidelijk leesbare letters, hoog ten minste 5 cm, het opschrift "ROKEN EN VUUR VERBODEN" zijn aangebracht of een overeenkomstig veiligheidsteken, zoals aangegeven in de norm NEN 3011. 2.1.2 Hoofdafsluiters voor gas en elektriciteit moeten zijn voorzien van een duidelijk leesbaar opschrift. De hoofdafsluiters moeten voor bevoegden op een bereikbare plaats aanwezig zijn. Brandblusmiddelen 2.1.3 Ten einde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moeten voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn. De brandblusmiddelen die zijn aangegeven op de plattegrondtekeningen 145793S1 en 145793D1 in bijlage III van de aanvraag moeten ten minste in de inrichting aanwezig zijn. In aanvulling op de op deze tekeningen aangegeven brandblusmiddelen dient in de directe nabijheid van de dieselopslagtank een brandblusapparaat te worden geplaatst met een minimale netto inhoud van 6 kg bluspoeder. Provincie Utrecht 4 Gemeente Baarn

2.1.4 Een brandblusmiddel moet op een in het oog lopende plaats of wijze zijn aangebracht, onbelemmerd bereikt kunnen worden, in goede staat van onderhoud verkeren en steeds voor direct gebruik beschikbaar zijn. 2.1.5 Draagbare blustoestellen en slanghaspels moeten jaarlijks worden geïnspecteerd en onderhouden volgens de voorschriften vermeld in de NEN 2559 en NEN-EN 671-3. Bedrijven die de blusmiddelen onderhouden en inspecteren moeten beschikken over een REOB-erkenning (Regeling voor de Erkenning van Onderhoudsbedrijven kleine Blusmiddelen). Na inspectie moeten blustoestellen en slanghaspels worden voorzien van een label of sticker met de inspectiedatum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien worden voorzien van een zegel. 2.1.6 Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer. Slanghaspels moeten voldoen aan het gestelde in NEN-EN 671-1. 2.2 Geluidhinder 2.2.1 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) geproduceerd door geluidsbronnen binnen de inrichting mag, in de representatieve bedrijfssituatie zonder gladheidbestrijding, ter plaatse van de gevels van de volgende woningen van derden niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt L Ar,LT in db(a) Dagperiode 07.00-19.00 uur Avondperiode 19.00-23.00 uur Nachtperiode 23.00-07.00 uur 1 Borgesiuslaan 25 42 14 15 2 Borgesiuslaan 21 44 15 15 3 Borgesiuslaan 15 37 12 13 4 J.F. Kennedylaan 1 40 20 14 5 J.F. Kennedylaan 15 43 22 17 6 J.F. Kennedylaan 17 41 20 16 7 J.F. Kennedylaan 43 39 17 17 8 Krabbelaan 45 40 16 17 9 Sonnevelt 44 16 19 2.2.2 Het maximale geluidsniveau (L Amax ) veroorzaakt door geluidsbronnen binnen de inrichting mag, in de representatieve bedrijfssituatie zonder gladheidbestrijding, ter plaatse van de gevels van de volgende woningen van derden niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt L Ar,LT in db(a) Dagperiode 07.00-19.00 uur Avondperiode 19.00-23.00 uur Nachtperiode 23.00-07.00 uur 1 Borgesiuslaan 25 64 48 47 2 Borgesiuslaan 21 63 43 49 3 Borgesiuslaan 15 60 46 46 4 J.F. Kennedylaan 1 68 53 46 5 J.F. Kennedylaan 15 67 55 45 6 J.F. Kennedylaan 17 65 54 48 7 J.F. Kennedylaan 43 66 50 47 8 Krabbelaan 45 63 48 43 9 Sonnevelt 62 52 48 Provincie Utrecht 5 Gemeente Baarn

2.2.3 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) geproduceerd door geluidsbronnen binnen de inrichting mag, tijdens gladheidbestrijding, ter plaatse van de gevels van de volgende woningen van derden niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt L Ar,LT in db(a) Dagperiode 07.00-19.00 uur Avondperiode 19.00-23.00 uur Nachtperiode 23.00-07.00 uur 1 Borgesiuslaan 25 42 31 30 2 Borgesiuslaan 21 44 34 33 3 Borgesiuslaan 15 38 32 31 4 J.F. Kennedylaan 1 39 31 28 5 J.F. Kennedylaan 15 42 37 36 6 J.F. Kennedylaan 17 41 33 31 7 J.F. Kennedylaan 43 39 31 30 8 Krabbelaan 45 42 37 37 9 Sonnevelt 43 36 35 2.2.4 Het maximale geluidsniveau (L Amax ) veroorzaakt door geluidsbronnen binnen de inrichting mag, tijdens gladheidbestrijding, ter plaatse van de gevels van de volgende woningen van derden niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt L Ar,LT in db(a) Dagperiode 07.00-19.00 uur Avondperiode 19.00-23.00 uur Nachtperiode 23.00-07.00 uur 1 Borgesiuslaan 25 64 59 59 2 Borgesiuslaan 21 63 60 60 3 Borgesiuslaan 15 60 58 58 4 J.F. Kennedylaan 1 68 62 62 5 J.F. Kennedylaan 15 67 64 64 6 J.F. Kennedylaan 17 65 59 59 7 J.F. Kennedylaan 43 66 60 60 8 Krabbelaan 45 63 59 59 9 Sonnevelt 62 59 59 2.2.5 Het geluidsniveau, als bedoeld in de voorschriften 2.2.1 tot en met 2.2.4 wordt beoordeeld op een hoogte van: - 1,5 meter, in de dagperiode (07.00-19.00 uur), Ter plaatse van de beoordelingspunten 3 tot en met 9; - 5,0 meter, in de dagperiode ter plaatse van de beoordelingspunten 1 en 2 en op alle beoordelingspunten in de avond- (19.00-23.00 uur) en de nachtperiode (23.00-07.00 uur). 2.2.6 Om aan de grenswaarden uit voorschrift 2.2.1 tot en met 2.2.4 te kunnen voldoen dient de, in het akoestisch rapport (Oranjewoud, projectnummer 11363-145483, d.d. 14 oktober 2004) genoemde geluidsreducerende maatregel te worden getroffen, namelijk het plaatsen van een geluidsscherm. De maatregel dient binnen 3 maanden na het in werking treden van dit besluit te zijn uitgevoerd. 2.2.7 Bij de beoordeling van het maximale geluidsniveau (L Amax ) blijft buiten beschouwing het legen van de glascontainer. 2.2.8 Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrie-lawaai (uitgave 1999, Ministerie van VROM). Provincie Utrecht 6 Gemeente Baarn

2.2.9 De muziekinstallatie van de inrichting, alsmede een eventueel in werking zijnde muziekinstallatie van een transportvoertuig tijdens het laden en/of lossen, moet zodanig zijn afgesteld dat deze buiten de inrichting niet hoorbaar is. 2.2.10 Gedurende het laden en/of lossen mag de motor van een transportvoertuig niet in werking zijn, tenzij dit noodzakelijk is voor het gebruik van de laad- en losapparatuur van het voertuig. 2.2.11 Verbrandingsmotoren die niet zijn voorzien van deugdelijke geluidsdempers mogen in de inrichting niet in werking zijn. 2.3 Luchtverontreiniging 2.3.1 Uitmondingen in de buitenlucht van afvoerleidingen van ventilatiesystemen, luchtbehandelinginstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gelegen dat van de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen overlast wordt ondervonden buiten de inrichting. 2.3.2 Ten aanzien van de emissies van vluchtige organische stoffen (VOS) dienen over elk kalenderjaar de volgende gegevens te worden geregistreerd: - Het totaal aan inkoop van VOS-houdende producten zoals lijmen, verven, kitten, reinigingsmiddelen en overige grondstoffen (inclusief het gehalte organisch oplosmiddel). - De hoeveelheid VOS per VOS-houdend product. - De voorraad aan VOS-houdende producten aan het begin en het eind van elk kalenderjaar. - De totale hoeveelheid VOS, aanwezig in de afvalstoffen die per kalenderjaar uit de inrichting zijn afgevoerd. - Het totale verbruik van VOS in het verstreken kalenderjaar te berekenen uit het verschil tussen de ingekochte hoeveelheid, de afgevoerde of naar de leverancier geretourneerde hoeveelheid en het voorraadverschil. De berekening van het totale verbruik van VOS wordt uiterlijk 2 maanden na afloop van het kalenderjaar in de registratie opgenomen. Deze gegevens moeten gedurende 5 jaar worden bewaard en altijd aan een vertegenwoordiger van het bevoegd gezag kunnen worden getoond. 2.4 Stofhinder 2.4.1 De bedrijfsvoering moet erop zijn gericht dat verspreiding van stof buiten de inrichting wordt voorkomen. 2.4.2 Opslag van grond en wegenzand als losgestort materiaal moet plaatsvinden in de speciaal daarvoor bestemde opslagplaats. De top of kruin van het losgestorte materiaal mag niet hoger zijn dan de omgevende wanden. 2.4.3 Opslag van bouw- en sloopafval en puin moet plaatsvinden in containers. Indien de containers vol zijn dienen deze afgedekt te worden met een afdekzeil. 2.4.4 Indien bijvoorbeeld de weersomstandigheden dit noodzakelijk maken, moeten doeltreffende maatregelen genomen worden om stofverspreiding te voorkomen (zoals bv sproeien met water, afdekken van containers). Hiertoe dienen binnen de inrichting deugdelijke en te allen tijde beschikbare middelen aanwezig te zijn. Provincie Utrecht 7 Gemeente Baarn

2.5 Geurhinder 2.5.1 De inrichting mag geen geurhinder ter plaatse van woningen en/of gebouwen van derden veroorzaken. Indien onverhoopt toch geurhinder optreed dient de opslagvoorziening te worden afgedekt of directe afvoer van de geuroverlast veroorzakende materialen te worden getroffen. 2.5.2 Indien door bevoegd gezag, op basis van geregistreerde klachten, wordt vastgesteld dat als gevolg van de bedrijfsactiviteiten toch geurhinder wordt veroorzaakt, moet door vergunninghoudster een onderzoek (geuronderzoek) ingesteld worden naar de oorzaak van de geurhinder. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek dienen maatregelen getroffen te worden om de door of vanwege de inrichting veroorzaakte emissie van reuk- en stankstoffen in de buitenlucht te beperken. De getroffen maatregelen moeten zodanig zijn dat geen geurhinder ter plaatse van woningen en/of gebouwen van derden meer wordt veroorzaakt. 2.6 Bodembescherming Algemeen 2.6.1 De opslag en het gebruik van stoffen binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem optreedt. 2.6.2 Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistoffen moeten direct worden opgenomen; hiertoe moeten voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn om eventuele gemorste of gelekte vloeistof op te nemen; verontreinigd absorptiemiddel dient gescheiden van andere stoffen te worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten vaatwerk. Bodemonderzoek 2.6.3 Ter vaststelling van de bodemkwaliteit moet binnen 4 maanden na het van kracht worden van deze beschikking een nulsituatie-onderzoek naar de bodem worden verricht. Het nulsituatie-onderzoek moet ten minste worden uitgevoerd volgens NEN 5740. In afwijking van de genoemde onderzoeksnorm kan worden volstaan met een andere onderzoeksstrategie indien hieromtrent vóór de daadwerkelijke uitvoering van het onderzoek schriftelijke goedkeuring is verkregen van het bevoegd gezag. De opzet van het onderzoek dient vooraf ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te worden voorgelegd. De resultaten van het onderzoek dienen binnen 2 maanden na uitvoering aan het bevoegd gezag te worden overgelegd. 2.6.4 De analyse van de bodem- en/of grondwatermonsters moet worden uitgevoerd door een laboratorium dat een kwaliteitsborgingssysteem hanteert dat gebaseerd is op NEN-EN- ISO/IEC 17025. 2.6.5 Voordat tot uitvoering van het onderzoeken zoals bedoeld in voorschrift 2.6.3 wordt overgegaan, dient tijdig aan het bevoegd gezag een onderzoekprogramma te worden overgelegd. In het onderzoeksvoorstel moeten ten minste de volgende onderwerpen opgenomen worden: a de doelstelling van het onderzoek; b opsomming van alle stoffen welke in de inrichting worden gebruikt die potentieel bodembedreigend zijn; c de plaatsen waar de potentieel bodembedreigende stoffen worden gebruikt en/of bewaard; d de te onderzoeken stoffen; e een tekening met de boorpunten; Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de inhoud van het onderzoeksvoorstel. Provincie Utrecht 8 Gemeente Baarn

2.6.6 Indien sanering van de bodem noodzakelijk is dient binnen 2 maanden na de sanering een afschrift van het evaluatierapport, waarin de uiteindelijk bereikte bodemkwaliteit is vastgelegd, te worden ingediend bij het bevoegd gezag. De in dit evaluatierapport beschreven kwaliteit van de bodem en grondwater zal dan worden aangemerkt als (nieuw) referentiekader (nulsituatie). Voorzieningen 2.6.7 Op de volgende locaties binnen de inrichting dient een vloeistofkerende voorziening/vloer aanwezig te zijn: - de stalling voor divers rijdend materieel/opslag wegenonderhoud/opslag bomenploeg (in combinatie met visueel toezicht en incidentenmanagement in de vorm van faciliteiten en personeel zoals bedoeld in de NRB); - de schilderswerkplaats (in combinatie met visueel toezicht en incidentenmanagement in de vorm van faciliteiten en personeel zoals bedoeld in de NRB); 2.6.8 Op de onderstaande locaties dient een vloeistofdichte vloer/opvangvoorziening aanwezig te zijn: - werkplaats; - de tankplaats; - de wasplaats; - de opslag van zout; - de opslagplaats van weggesleepte auto s; - het kca-depot (inclusief sorteerruimte); - de opslag en ontwatering van RKG-slib/veegvuil; - nat bouw- en sloopafval (gips), dakleer, geïmpregneerd hout en restafval/grofvuil. 2.6.9 De containers voor de opslag van bouw- en sloopafval (gips), dakleer, geïmpregneerd hout en restafval/grofvuil moeten zodanig worden afgedekt dat geen hemelwater in deze containers terecht kan komen, tenzij deze containers vloeistofdicht zijn. 2.6.10 Binnen 6 maanden na het van kracht worden van de beschikking moeten de in voorschrift 2.6.8 genoemde vloeistofdichte voorzieningen, voorzover dit vloeistofdichte vloeren zijn, door een door het bevoegd gezag erkende deskundige conform CUR/PBV-aanbeveling 44 worden onderzocht op vloeistofdichtheid. 2.6.11 Voor alle in voorschrift 2.6.8 genoemde vloeistofdichte voorzieningen dient, voorzover dit vloeistofdichte vloeren zijn, door een door het bevoegd gezag erkende deskundige een PBV-verklaring vloeistofdichte voorziening afgegeven te zijn. De verklaring moet worden bewaard in het in voorschrift 9.3.1 genoemde milieulogboek. 2.6.12 Indien tijdens een interne controle, zoals bedoeld in de PBV-verklaring vloeistofdichte voorziening, gebreken aan de vloeistofdichte constructie worden vastgesteld dient de constructie te worden hersteld op aanwijzing van een door het bevoegd gezag erkende deskundige, die de constructie na herstel conform CUR/PBV-aanbeveling 44 herkeurt; van de uitvoering van herstelwerkzaamheden aan de vloeistofdichte constructie moet een aantekening worden gemaakt in het milieulogboek. Provincie Utrecht 9 Gemeente Baarn

2.6.13 Vloeibare chemicaliën, oliën, afgewerkte olie en andere vloeibare bodembelastende (afval)stoffen moeten worden bewaard in goed gesloten verpakkingen. De verpakkingen moeten staan opgesteld boven/in een vloeistofdichte lekbakconstructie. De lekbak moet bestand zijn tegen de als gevolg van lekkage optredende plotselinge vloeistofdruk alsmede de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen. De lekbak moet een inhoud hebben die ten minste gelijk is aan de totale hoeveelheid erin opgeslagen vloeistoffen indien K0, K1 en K2-vloeistoffen zijn opgeslagen, en een inhoud ten minste de inhoud van de grootste verpakking vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige verpakkingen die boven de lekbakconstructie zijn opgesteld, bij de opslag van K3- of overige vloeistoffen. 2.6.14 Vloeistofdichte opvangvoorzieningen (bv. lekbakken) moeten zo vaak als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, maar ten minste 4 maal per jaar visueel worden gecontroleerd op gebreken die afbreuk doen aan de vloeistofdichtheid van de voorziening. De resultaten van deze visuele inspecties moeten worden bewaard in het in voorschrift 9.3.1 genoemde milieulogboek. 2.6.15 Indien de in voorschrift 2.6.13 bedoelde verpakkingen buiten zijn opgeslagen moeten voorzieningen zijn getroffen om te voorkomen dat regenwater in de vloeistofdichte lekbakconstructie kan geraken. 2.6.16 Ongereinigde, lege emballage, met stoffen als bedoeld in voorschrift 2.6.13, moet worden bewaard en behandeld als gevulde emballage. 2.7 Afvalstoffen die binnen de inrichting ontstaan Hergebruik 2.7.1 Van binnen de inrichting afkomstige afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort gescheiden verzameld, bewaard en afgevoerd worden. Gevaarlijk afval 2.7.2 De in de inrichting vrijkomende gevaarlijke afvalstoffen die behoren tot verschillende groepen zoals opgenomen in bijlage 4 dienen gescheiden te worden verzameld, gescheiden te worden bewaard en gescheiden te worden afgevoerd. De opslagmiddelen moeten voldoen aan het in voorschrift 8.1.9 gestelde. 2.7.3 De in voorschrift 2.7.2 genoemde gevaarlijke afvalstoffen dienen overeenkomstig het gestelde in paragraaf 8.1 van deze vergunning opgeslagen te worden. 2.8 Afvalwater Algemeen 2.8.1 Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur, en b. de verwerking van rioolslib, verwijderd uit het openbaar riool, niet wordt belemmerd. 2.8.2 De volgende stoffen mogen niet worden geloosd: - stoffen die stankoverlast kunnen veroorzaken; - stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaar riool of van de daaraan verbonden installaties kunnen veroorzaken; - grove afvalstoffen, evenals snel bezinkende stoffen met een korreldiameter van meer dan 0,75 millimeter. Provincie Utrecht 10 Gemeente Baarn

2.8.3 Bedrijfsafvalwater mag niet in een openbaar riool worden gebracht als dat water meer dan 20 mg/l aan minerale olie in enig steekmonster bevat, bepaald volgens NEN-EN-ISO 9377-2. 2.8.4 Bedrijfsafvalwater, waarin zich ten minste één verontreinigende stof bevindt of kan bevinden waarvoor een concentratiegrenswaarde geldt, moet voor vermenging met ander (bedrijfsafval)water door een goed toegankelijke controlevoorziening worden geleid, die zodanig is uitgevoerd dat op eenvoudige wijze representatieve watermonsters kunnen worden genomen. 2.8.5 In de vloeren van de onderhoudswerkplaats en het kca-depot mogen geen schrobputjes (aangesloten op het rioolstelsel) aanwezig zijn. 2.8.6 Persluchtcondensaat vrijkomend bij de compressor moet voordat het in het openbaar riool wordt gebracht door een olieafscheider worden geleid. Het is eveneens toegestaan om het persluchtcondensaat op te vangen en als afvalstof af te voeren naar een erkende be- /verwerker. Aanvullende eisen voor afvalwater afkomstig van de wasplaats, tankplaats en opslagplaats voor weggesleepte auto s 2.8.7 Afvalwater afkomstig van de wasplaats, de tankplaats en de opslagplaats voor weggesleepte auto s moet voordat het in het openbaar riool wordt gebracht door een slibvangput en een olieafscheider worden geleid. 2.8.8 De slibvangput en de olieafscheider waardoor het afvalwater van de wasplaats, de tankplaats en de opslagplaats voor weggesleepte auto s wordt geleid moeten: - doelmatig werken, en - altijd voor controle bereikbaar zijn. 2.8.9 Een slibvangput en de olieafscheider waardoor het afvalwater van de wasplaats, de tankplaats en de opslagplaats voor weggesleepte auto s wordt geleid moeten zo vaak als nodig, maar ten minste éénmaal per jaar worden gereinigd en op eventuele lekkage gecontroleerd; een schriftelijk bewijs van de reinigingen en controles moet worden bewaard in het in voorschrift 9.3.1 genoemde milieulogboek. 2.8.10 De slibvangput en de olie-afscheider moeten voldoen aan en worden gedimensioneerd, geplaatst, gebruikt en onderhouden overeenkomstig NEN 7089 (1990/C2:1993) en aan de middels ministeriële regeling Regeling slibvangputten en vet- of olieafscheiders gegeven voorschriften. 2.8.11 Als voor de slibvangput en de olie-afscheider geen kwaliteitsverklaring is verstrekt door een instelling, die door de Raad van Accreditatie is gecertificeerd, moet vergunninghoudster ten genoege van het bevoegd gezag hebben aangetoond dat het effluent van slibvangput en olie-afscheider voldoet aan de kwaliteitseisen, die met de toepasselijke norm NEN 7089 bereikt zouden zijn. 2.8.12 In afwijking van het bepaalde in voorschrift 2.8.3 mag afvalwater, afkomstig van de wasplaats, de tankplaats en de opslagplaats voor weggesleepte auto s in een openbaar riool worden gebracht als dat water na behandeling in de slibvangput en olie-afscheider en na geleiding door de afscheider niet meer dan 200 mg/l aan minerale olie in enig steekmonster bevat, bepaald volgens NEN-EN-ISO 9377-2. Provincie Utrecht 11 Gemeente Baarn

3 Verruimde reikwijdte 3.1 Energiebesparing 3.1.1 Het energieverbruik dient per jaar, per energiedrager (gas, elektriciteit, olie) geregistreerd te worden. Deze gegevens dienen bewaard te worden in het in voorschrift 9.3.1 genoemde logboek. 4 Specifieke bedrijfsonderdelen/ installaties 4.1 Elektrische installatie 4.1.1 De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010. 4.1.2 De elektrische installatie in ruimten waar zeer licht ontvlambare stoffen, licht ontvlambare of ontvlambare stoffen worden opgeslagen of gebruikt, moet voldoen aan de voorschriften zoals aangegeven in de normen NEN 1010 en NEN-EN-IEC 60079-14 en het elektrisch materieel aan NEN-EN-IEC 60079-7 en de NEN-EN 50.014 tot en met 50.018, 50.020 en 50.028. In deze ruimten mag niet worden gerookt en is open vuur verboden. 4.2 Stookinstallatie 4.2.1 Verwarmings- en stooktoestellen moeten zodanig zijn afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt; 4.2.2 Aan een verwarmings- of stooktoestel en een verbrandingsgasafvoersysteem moet ten minste éénmaal per kalenderjaar onderhoud worden verricht. beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moet geschieden door: a. een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde natuurlijke persoon of rechtspersoon, of b. een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moet zodanig worden uitgevoerd dat roet, stof of ander vuil zich daarbij niet buiten de inrichting kan verspreiden. 5 Materiaalopslag van gemeentelijke uitvoerende diensten 5.1 Stalling voertuigen 5.1.1 De vloer waarop voertuigen, machines en werktuigen worden gestald moet zodanig zijn uitgevoerd dat eventuele gemorste en/of gelekte (vloei)stoffen snel en volledig verwijderd kunnen worden. 5.1.2 Bij stalling van voertuigen, machines en werktuigen waarvan gezien de aard of de staat van onderhoud lekkage niet onwaarschijnlijk is moeten voorzieningen (plaatsen van lekbakken of plaatsing op een overeenkomstig CUR/PBV-aanbeveling goedgekeurde vloeistofdichte vloer overeenkomstig het gestelde in paragraaf 2.6 ) getroffen worden om bodemverontreiniging als gevolg van deze lekkages te voorkomen. 5.2 Opslag bestrijdingsmiddelen 5.2.1 Bestrijdingsmiddelen en ongereinigde ledige verpakkingen daarvan mogen uitsluitend zijn opgeslagen in een daartoe bestemde kast; in de kast mag niet meer dan 400 kg van die middelen zijn opgeslagen. 5.2.2 De kast moet van een deugdelijke constructie zijn, doelmatig zijn ingericht en in goede staat van onderhoud verkeren. Provincie Utrecht 12 Gemeente Baarn

5.2.3 De kast moet doelmatig op de buitenlucht zijn geventileerd. 5.2.4 In de kast mag geen ander kunstlicht worden gebruikt dan elektrisch licht; de elektrische installatie moet voldoen aan de voorschriften, zoals aangegeven in de norm NEN 1010 met de aanvullende voorschriften voor installaties in vochtige ruimten met bijtende gassen, dampen en stoffen zoals vermeld in hoofdstuk 75. 5.2.5 Vloeibare bestrijdingsmiddelen moeten zijn opgesteld in of boven een lekbak. 5.2.6 De bestrijdingsmiddelen moeten droog en koel worden bewaard; binnen een afstand van ten minste 2 m van de kast mogen geen vuur en/of oppervlakken met een temperatuur van meer dan 350 0 C Celsius of licht ontvlambare stoffen aanwezig zijn. 5.2.7 Vloeibare bestrijdingsmiddelen moeten gescheiden van vaste bestrijdingsmiddelen zijn opgeslagen; onderlinge vermenging van de bestrijdingsmiddelen en beschadigingen van de verpakkingen moeten worden voorkomen; gemorste bestrijdingsmiddelen moeten direct worden opgeruimd; hiertoe moeten voldoende absorptiemiddelen en vaatwerk aanwezig zijn. 5.2.8 De toegangsdeur van de kast dient buiten de tijd dat hier door een bevoegd persoon bestrijdingsmiddelen worden ingezet of uitgehaald met een deugdelijk slot zodanig te zijn afgesloten dat deze door onbevoegden niet kan worden geopend. 5.2.9 Op de toegangsdeur van de kast moet duidelijk leesbaar het opschrift "BESTRIJDINGSMIDDELEN" zijn aangebracht, alsmede een afbeelding van een doodshoofd van ten minste 60 mm hoog. 5.2.10 Nabij de kast moet een blustoestel aanwezig zijn met een vulling van ten minste 6 kg. 5.3 Zoutopslag 5.3.1 Zout mag uitsluitend worden opgeslagen in een speciaal voor deze opslag bestemde voorziening, die bestand is tegen de inwerking van zout. De opslagvoorziening moet zodanig zijn afgedekt of overkapt dat regenwater niet in contact met het zout kan komen. 5.3.2 Verspreiding van zout buiten de opslagvoorziening dient voorkomen te worden. Eventueel gemorst zout dient direct opgeruimd te worden. 5.3.3 Het lossen en verplaatsen van zout moet zodanig geschieden dat zo weinig mogelijk zout buiten de voorziening kan geraken. 6 Onderhoud van apparatuur en materialen 6.1 Onderhoudswerkplaats 6.1.1 Werkzaamheden waarbij bodembelastende vloeistoffen worden gebruikt moeten plaatsvinden boven een vloeistofdichte vloer of voorziening. 6.1.2 De in voorschrift 6.1.1 genoemde vloeistofdichte vloer of voorziening moet zodanig gedimensioneerd zijn dat alle werkzaamheden waarbij bodembedreigende vloeistoffen worden gebruikt of kunnen vrijkomen boven de vloer kunnen plaatsvinden. 6.1.3 Oliën, vetten of water mogen niet van de vloer van de werkplaats naar buiten worden geveegd of geschrobd. De vloer mag niet afwaterend naar een uitgang zijn gelegd. 6.1.4 Indien in de onderhoudswerkplaats zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare of ontvlambare stoffen zijn opgeslagen of worden gebruikt is roken en open vuur verboden. Provincie Utrecht 13 Gemeente Baarn

6.1.5 De onderhoudswerkplaats moet zodanig worden geventileerd dat, ter voorkoming van brand- of explosiegevaar, voldoende ventilatie is gewaarborgd om gassen of dampen die ontstaan bij lekkage of werkzaamheden, af te voeren. 6.1.6 Bij het proefdraaien of testen van verbrandingsmotoren moeten de uitlaatgassen op een zodanige wijze via een afvoerleiding bovendaks worden afgevoerd dat hiervan buiten de inrichting geen hinder wordt ondervonden. 6.1.7 Werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt mogen niet worden verricht aan of in de onmiddellijke nabijheid van een brandstofreservoir of andere delen van een motorvoertuig die brandstof bevatten. 6.1.8 In de werkplaats alsmede in enig ander gebouw van de inrichting mogen, met uitzondering van het vullen met een brandstof die in de categorie brandbare vloeistof (bv. diesel) valt, geen brandstofreservoirs van motorvoertuigen worden bijgevuld. De brandstofreservoirs van motorvoertuigen moeten, behoudens tijdens aan deze reservoirs te verrichten werkzaamheden, goed zijn gesloten. 6.1.9 Laswerkzaamheden mogen niet worden uitgevoerd in een ruimte waar zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare of ontvlambare stoffen zijn opgeslagen of worden gebruikt. 6.1.10 Lichtverschijnselen als gevolg van laswerkzaamheden mogen geen hinder buiten de inrichting veroorzaken. 6.2 Gebruik en opslag (bewaring) van gasflessen bestemd voor eigen gebruik Algemeen 6.2.1 In de inrichting mogen geen gasflessen aanwezig zijn, waarvan de goedkeuring niet tijdig, door een door Onze Minister wie het aangaat aangewezen instantie of een ten minste gelijkwaardige instelling, dan wel door een door een dergelijke instelling erkende deskundige, heeft plaatsgevonden; deze goedkeuring moet blijken uit een op elke gasfles aangebrachte sticker waarop de laatste datum van keuring is vermeld. 6.2.2 Op de buitenzijde van elke gasfles dient aangegeven te zijn met welk gas deze gevuld is. 6.2.3 Gasflessen moeten zodanig zijn opgesteld dat zij tegen omvallen en aanrijden zijn beschermd, steeds gemakkelijk bereikbaar zijn en niet in de onmiddellijke nabijheid van brandgevaarlijke stoffen staan. 6.2.4 Voor lege gasflessen moeten dezelfde veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen als voor gevulde gasflessen. 6.2.5 Beschadigde of lekke gasflessen moeten onmiddellijk in de buitenlucht worden gebracht en worden gemerkt met het woord "defect" respectievelijk "lek"; ook moeten direct maatregelen worden getroffen om brand- en explosiegevaar, dan wel verstikkingsgevaar te voorkomen. Gebruik van gasflessen 6.2.6 Gasflessen die niet aan een vaste plaats zijn gebonden, moeten buiten werktijd op een vaste plaats zijn ondergebracht. 6.2.7 Leidingen, toebehoren en pakkingmateriaal moeten mechanisch voldoende sterk zijn, bestand zijn tegen de optredende druk en temperatuur en geschikt zijn voor het te transporteren gas. Provincie Utrecht 14 Gemeente Baarn

6.2.8 Leidingen en toebehoren moeten zodanig zijn gedimensioneerd, dat bij de te verwachten maximumbelasting van de installatie, het drukverlies en de gassnelheid gelimiteerd blijven tot waarden waarbij de goede regeling van de gasdruk of de juiste werking van de gebruikstoestellen is gewaarborgd. 6.2.9 De afsluiter van een gasfles die niet in gebruik is moet gesloten zijn. Aanvullende eisen voor acetyleen 6.2.10 Aansluitingen, leidingen, afsluiters, reduceertoestellen en overig toebehoren voor acetyleen mogen niet van koper zijn, noch van legeringen die meer dan 63% koper bevatten. 6.2.11 Tijdens het in gebruik zijn van een acetyleendissousfles moet de sleutel voor het openen en sluiten op de afsluiter aanwezig zijn. Van een niet in gebruik zijnde fles moet de afsluiter zijn dichtgedraaid. 6.2.12 Een brander en de aan deze brander en flessen verbonden slangen moeten als ze niet in gebruik zijn, uitsluitend zijn opgehangen over een nabij de flessen geplaatst slangzadel. De slangen moeten met slangklemmen zijn bevestigd aan de brander en aan de flessen. 6.2.13 De gasdruk in een branderslang moet kunnen worden geregeld door middel van een reduceertoestel, voorzien van manometers. 6.2.14 In de nabijheid van een in gebruik zijnde acetyleen(dissous)fles moet een draagbaar blustoestel met een vulling van tenminste 6 kg bluspoeder aanwezig zijn. Aanvullende eisen voor zuurstof 6.2.15 Alle onderdelen van een leiding voor zuurstof, waarin een druk kan optreden die hoger is dan 2.500 kpa (25 bar) en niet hoger dan 15.000 kpa (150 bar), moeten zijn vervaardigd van koper, messing of roestvast staal; onderdelen van een leiding voor zuurstof, waarin een druk kan optreden die hoger is dan 15.000 kpa (150 bar), moeten van koper of messing zijn vervaardigd. 6.2.16 Alle onderdelen van zuurstofinstallaties, die in aanraking kunnen komen met zuurstof, moeten vrij zijn van olie, vet en stof. Aanvullende eisen voor propaan en butaan 6.2.17 Toebehoren van installaties voor propaan of butaan moeten zijn vermeld op de lijst van aanvaarde fabrikaten volgens de "Regels voor toestellen onder druk", dan wel de goedkeuring hebben van door een door Onze Minister wie het aangaat aangewezen instantie of een ten minste gelijkwaardige instelling, dan wel door een door een dergelijke instelling erkende deskundige. Aanvullende eisen voor mobiele lasapparatuur 6.2.18 Niet aan een vaste plaats gebonden lasapparatuur moeten buiten werktijd op een vaste plaats aanwezig zijn. 6.2.19 De gasflessen mogen niet horizontaal liggen en moeten zijn geplaatst op een laswagen. 6.2.20 De laswagen moet tenminste aan de volgende eisen voldoen: a. zowel tussen de flessen als tussen de handvaten en de flessen moet een brandscherm (bijv. een stalen scherm) zijn aangebracht; b. het brandscherm moet breder zijn dan de flessen en buiten de flessen uitsteken en ook hoger zijn dan de kop van de flessen. c. elke fles moet op dusdanige wijze worden vastgezet dat bij het plaatsen of verwijderen van een fles de andere fles niet kan omvallen; Provincie Utrecht 15 Gemeente Baarn

d. omdat de slangen niet gebundeld over de kop van de fles of reduceertoestel mogen hangen moet een voorziening aanwezig zijn voor het ophangen van de slangen (bijv. een zogenaamd slangenzadel). 6.3 Lassen 6.3.1 Het te lassen oppervlak dient voor het lassen vrij te zijn gemaakt van organische deklagen, shopprimers, olieresten en dergelijke om extra emissies naar de lucht tijdens het lassen te voorkomen. 6.3.2 De emissie van lasrook en de daarin aanwezige componenten dient te worden beperkt door te lassen met een rustige boog en met een zo kort mogelijke boogafstand. 6.3.3 Ten aanzien van de emissies van lasrook dienen over elk kalenderjaar de volgende gegevens te worden geregistreerd in het milieulogboek: - het totale verbruik van lasdraad/laselektrodes in kg; - het aandeel van RVS/aluminium lasdraad/laselektrodes in het totale verbruik. 6.4 Opslag gevaarlijke stoffen 6.4.1 Gevaarlijke stoffen (verven, oplosmiddelen, etc.) moeten, met uitzondering van de werkvoorraden (dagelijks benodigde hoeveelheid) welke voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk zijn, worden opgeslagen overeenkomstig de voorschriften uit de hoofdstukken 6, 7 en 11 uit de CPR 15-1. De voorschriften opgenomen in de paragrafen 11.4, 11.5, 11.6 en 11.7 uit de genoemde richtlijn zijn niet van toepassing. 6.5 Opslag werkvoorraden 6.5.1 Indien er (vloei)stof in de lekbak is gemorst, moet deze zo snel mogelijk na constatering worden opgeruimd. Hiertoe moet in of nabij de opslagplaats voldoende absorptiemateriaal aanwezig zijn. 6.5.2 Lege, niet gereinigde, vaten moeten worden bewaard als volle vaten. 6.5.3 Indien direct uit het vaatwerk vloeistoffen zoals smeerolie, koelvloeistof etc. worden getapt, moet het aftappunt zich boven de lekbak bevinden. 6.6 Laden van accu s 6.6.1 Acculaders en accu s moeten tijdens het laden zijn opgesteld in een goed geventileerde ruimte en moeten zodanig ten opzichte van de accu's zijn geplaatst dat zich in de acculader geen waterstofgas kan verzamelen. Het laden van accu s dient op een vloeistofkerende vloer plaats te vinden. 6.6.2 Het aan- en afkoppelen van de aansluitdraden van accu's mag slechts geschieden als de stroom is uitgeschakeld; een acculader moet zijn geaard. 6.6.3 Een acculader en een accu of accubatterij moeten overzichtelijk zijn opgesteld en te allen tijde goed bereikbaar zijn. Provincie Utrecht 16 Gemeente Baarn

6.7 Timmerwerkplaats (machinale houtbewerking) 6.7.1 Tijdens het machinaal bewerken van hout moeten deuren, ramen en luiken in de gevel en de afdekking van de ruimten waarin bewerkingen plaats vinden gesloten zijn, met dien verstande dat de deuren mogen worden geopend zo lang als nodig is voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen; deuren, ramen en luiken moeten goed sluitend zijn; naden en kieren in en tussen de wanden en daken dienen zorgvuldig te zijn gedicht; glaszettingen in deuren en ramen moeten bestaan uit hele ruiten; alle lichtopeningen moeten steeds deugdelijk zijn beglaasd. 6.7.2 Het bij het machinaal bewerken van hout vrijkomend houtmot moet worden afgezogen en afgevoerd naar een doelmatige stofafscheidingsinstallatie; de stofconcentratie van de gereinigde lucht mag niet meer bedragen dan 5 mg/m 3 ; het meten van de stofconcentratie dient te geschieden volgens NEN ISO 9096. 6.7.3 Geleidende delen van de stofafscheidingsinstallatie, leidingen en toebehoren moeten elektrisch doorverboden en geaard zijn. Verbindingsgedeelten van niet geleidend materiaal moeten elektrisch worden overbrugd. 6.7.4 Indien de stofafscheidingsinstallatie verstopt of defect raakt, moet het afzuigen onmiddellijk worden gestaakt. 6.7.5 Het door de stofafscheidingsinstallatie afgescheiden houtmot moet in doelmatige verpakkingen worden verzameld zonder dat de goede werking van de installatie wordt verstoord. 6.7.6 De stofafscheidingsinstallatie moet tegen weersinvloeden zijn beschermd; versleten of beschadigde filterdoeken moeten onmiddellijk worden vervangen. In de inrichting moeten schone filters aanwezig zijn. 6.7.7 Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven (bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten) dient vergunninghoudster op aanwijzing van het bevoegd gezag de stofconcentratie van de gereinigde lucht uit het stofafzuigsysteem te (laten) bepalen; vergunninghoudster dient voor het uitvoeren van de meting(en) het bevoegd gezag ter goedkeuring mede te delen door wie de metingen zullen worden verricht, alsmede op welk tijdstip dit zal plaatsvinden. 6.7.8 Houtmot, houtkrullen, zaagsel en overig houtafval dat vrijkomt bij het bewerken van hout moet ten minste éénmaal per dag en in ieder geval na de beëindiging van het werk worden verzameld en worden opgeslagen in goed gesloten doelmatige verpakking(en). 6.7.9 In de inrichting mag maximaal 50 kg. houtmot en houtafval aanwezig zijn. 6.7.10 Houtmot, houtkrullen, zaagsel en overig houtafval moeten zonder dat deze zich buiten de inrichting kunnen verspreiden, afgevoerd worden. 6.8 Wasplaats 6.8.1 Het reinigen van machines, motorvoertuigen of onderdelen daarvan en/of andere materialen mag in de inrichting uitsluitend geschieden op een wasplaats die zodanig is ingericht, dat tijdens de reinigingswerkzaamheden geen water, nevel of vuil buiten de wasplaats kan geraken; de vloer van de wasplaats moet afwaterend zijn gelegd naar schrobputjes of naar een verzamelgoot die zijn/is aangesloten op de bedrijfsriolering (via slibvanger en olieafscheider). 6.8.2 Het gebruik van reinigingsmiddelen of ontvetters die de goede werking van de in voorschrift 2.8.7 genoemde olieafscheider belemmeren, is niet toegestaan. Provincie Utrecht 17 Gemeente Baarn

6.8.3 Veegvuil, oliën, vetten, modder, water etc. mogen niet over de rand van de vloer van de wasplaats geraken, worden geveegd of geschrobd. 6.9 Tanken eigen voertuigen 6.9.1 De opslag van diesel in de bovengrondse tank moet voldoen aan de richtlijn CPR 9-6. Voor bovengrondse tanks die geplaatst zijn voor 1 januari 2000 zijn de artikelen 4.1.2, 4.1.5, 4.2.6, 4.2.10, 4.2.12 en 4.3.1 uit genoemde richtlijn niet van toepassing. Ten opzichte van artikel 4.3.1 wordt opgemerkt dat de tank conform BRL-K 903 is geïnstalleerd. 6.9.2 De elektrische pomp voor het afleveren van motorbrandstoffen moet zodanig zijn ingericht dat onbedoeld uitstromen van brandstof wordt voorkomen. 6.9.3 De elektrische installatie van de pomp moet zowel aan de pomp als bij de hoofdschakelaar kunnen worden uitgeschakeld. De schakelstanden moeten duidelijk zichtbaar zijn. 6.9.4 De pompkast van de elektrische pomp moet voldoende zijn geventileerd. De uitsparing in de pompkast, waarin de vulafsluiter van de afleverslang in ruststand wordt geborgen, moet gasdicht van het inwendige van de pompkast zijn afgesloten. 6.9.5 Aflevering van motorbrandstof mag niet plaatsvinden indien: a. de motor van het voertuig waaraan de brandstof wordt afgeleverd in werking is of b. daarbij gerookt wordt, open vuur of open kunstlicht aanwezig is. 6.9.6 Het afleveren van motorbrandstoffen moet plaatsvinden boven een vloeistofdichte vloer die zich vanaf het aflevertoestel uitstrekt over een afstand van tenminste de lengte van de afleverslang plus 1 meter, met een minimum van 5 meter. Tot dit vloeistofdichte gedeelte wordt tevens gerekend dat deel waarop het aflevertoestel is geplaatst tot op een afstand van 1 meter vanaf het aflevertoestel aan de zijde waar zich geen tankende voertuigen kunnen opstellen. 7 Opslag afvalstoffen afkomstig van gemeentelijke diensten 7.1 Opslag RKG-slib en veegvuil 7.1.1 Veegvuil en kolkenslib dient in de vloeistofdichte opvangvoorziening (veegvuil en kolkenslibbak) te worden opgeslagen. 7.1.2 Afvalwater vrijkomend bij de ontwatering van veegvuil en RKG-slib moet zonder dat verspreiding over niet vloeistofdichte terreingedeelten plaatsvindt, afgevoerd worden naar de bedrijfsriolering. 8 Opslag afvalstoffen afkomstig van particulieren 8.1 Opslag van klein chemisch afval (kca) Algemeen 8.1.1 Gevaarlijke afvalstoffen moeten worden opgeslagen in een daarvoor bestemde opslagvoorziening. In de opslagvoorziening mogen daarnaast uitsluitend aanverwante stoffen worden opgeslagen. Gasflessen en spuitbussen moeten, gescheiden van overige gevaarlijke afvalstoffen, worden opgeslagen in een aparte opslagvoorziening die voldoet aan de voorschriften zoals 8.1.51 tot en met 8.1.65 van deze vergunning. Provincie Utrecht 18 Gemeente Baarn

8.1.2 In de in voorschrift 8.1.1 genoemde opslagvoorziening mag maximaal 10 ton gevaarlijke afvalstoffen opgeslagen worden. Gevaarlijke afvalstoffen waarvoor geen ADRclassificatie geldt zijn van deze hoeveelheid uitgezonderd. 8.1.3 In een opslagvoorziening mogen, met uitzondering ten behoeve van monstername en ter bestrijding van een lekkage of calamiteit, geen aftap- of overtapwerkzaamheden plaatsvinden. 8.1.4 In een opslagvoorziening mogen sorteer- of ompakwerkzaamheden slechts plaatsvinden indien de primaire verpakking niet wordt geopend. Sorteer- of ompakwerkzaamheden waarbij de primaire verpakking wel wordt geopend dienen plaats te vinden in een speciaal daarvoor ingerichte ruimte overeenkomstig de voorschriften 8.1.6 tot en met 8.1.10 van deze vergunning. 8.1.5 Lege, ongereinigde verpakkingen moet worden opgeslagen overeenkomstig de voorschriften van dit hoofdstuk. Ontvangst-/sorteeruimte 8.1.6 De ontvangst-/sorteerruimte moet overkapt zijn en voldoende bescherming bieden tegen weersinvloeden. 8.1.7 De wanden, deuren en het dak van de ontvangst-/sorteerruimte moeten een brandwerendheid hebben van minimaal 30 minuten. 8.1.8 Deuren moeten zelfsluitend zijn uitgevoerd en mogen uitsluitend in geopende stand zijn vastgezet, indien een voorziening is aangebracht die in geval van brand de deur automatisch sluit. 8.1.9 Deuren inclusief vluchtdeuren moeten op eenvoudige wijze kunnen worden geopend en naar buiten draaien. 8.1.10 De ontvangst-/sorteeruimte moet doelmatig (natuurlijk en/of mechanisch) op de buitenlucht zijn geventileerd. Bouwkundige eisen aan de opslagvoorziening 8.1.11 De WBDBO van de opslagvoorziening naar een andere ruimte en van een andere ruimte naar de opslagvoorziening moet ten minste 60 minuten bedragen. De wanden, het dak en de daarvoor noodzakelijke draagconstructie van de opslagvoorziening moeten een brandwerendheid van ten minste 60 minuten bezitten. In afwijking hiervan geldt dat: - indien de afstand van de opslagvoorziening tot de inrichtingsgrens, een ander bouwwerk dat tot de inrichting behoort, of andere brandbare objecten, ten minste 5 meter bedraagt, en binnen deze 5 meter geen opslag van brandgevaarlijke stoffen of goederen en geen brandgevaarlijke activiteiten plaatsvinden, de WBDBO van de opslagvoorziening ten minste 30 minuten moet bedragen. De daarvoor noodzakelijke draagconstructie van de opslagvoorziening moet een brandwerendheid van ten minste 30 minuten bezitten; - indien de afstand van de opslagvoorziening tot de inrichtingsgrens, een ander bouwwerk dat tot de inrichting behoort, of andere brandbare objecten, ten minste 10 meter bedraagt, en binnen deze 10 meter geen opslag van brandgevaarlijke stoffen/goederen en geen brandgevaarlijke activiteiten plaatsvinden, ten aanzien van de WBDBO van de opslagvoorziening en de brandwerendheid van de noodzakelijke draagconstructie geen eis van toepassing is. Dit voorschrift is niet van toepassing indien in een opslagvoorziening en/of een vak daarvan uitsluitend gevaarlijke afvalstoffen van klasse 8 en/of gevaarlijke afvalstoffen zonder ADR-classificatie worden opgeslagen. Provincie Utrecht 19 Gemeente Baarn

8.1.12 Het dak van de opslagvoorziening mag niet van brandgevaarlijk materiaal vervaardigd zijn. 8.1.13 De WBDBO van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment mag niet lager zijn 60 minuten. Indien meerdere opslagvoorzieningen naast elkaar zijn gelegen moeten maatregelen genomen worden om te voorkomen dat een incident zich van de ene naar de andere opslagvoorziening kan verplaatsen, bijvoorbeeld als gevolg uitstromende vloeistoffen. 8.1.14 Indien een constructie brandwerend moet zijn uitgevoerd, mogen toegangsdeuren, vluchtdeuren, ramen, ventilatieopeningen of rookluiken in deze constructie geen afbreuk doen aan de vereiste brandwerendheid. 8.1.15 Indien voor het behalen van de vereiste WBDBO een constructie met een bepaalde brandwerendheid moet zijn uitgevoerd, moet een in deze constructie aangebrachte deur zelfsluitend zijn uitgevoerd. Een dergelijke deur mag uitsluitend in geopende stand zijn vastgezet, indien een voorziening is aangebracht die in geval van brand de deur automatisch sluit. 8.1.16 De vloer van een opslagvoorziening moet zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal. Een eventueel noodzakelijke afdekking van de hoofddraagconstructie, alsmede de afdekking aan de binnenzijde van de opslagvoorziening van wanden en en dak moeten zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal, beoordeeld over ten minste de eerste 10 mm van die afdekking. Kwaliteit stellingen 8.1.17 Een stelling voor de opslag gevaarlijke afvalstoffen moet bestand zijn tegen de opgeslagen gevaarlijke afvalstoffen en stabiel zijn. Een stelling mag niet zwaarder worden belast dan waarvoor de stelling ontworpen is. Bij het gebruik van een stelling moet rekening gehouden worden met de risico's van de gevaarlijke afvalstof. 8.1.18 Indien tijdens het gebruik van een stelling een stellingonderdeel blijvend is vervormd, moeten onmiddellijk passende maatregelen worden genomen. Alvorens de stelling opnieuw in gebruik wordt genomen moeten beschadigde onderdelen worden vervangen of gerepareerd. 8.1.19 De stellingconstructie moet ten minste jaarlijks visueel op doelmatigheid, juist gebruik en eventuele beschadigingen worden geïnspecteerd. De resultaten van de inspectie moeten in het milieulogboek worden geregistreerd. 8.1.20 De regels met betrekking tot gescheiden opslag uit de voorschriften 8.1.28 tot en met 8.1.34 zijn eveneens van toepassing op de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen in een stelling. Bliksembeveiliging 8.1.21 De opslagvoorziening voor gevaarlijke afvalstoffen moet ter beveiliging tegen blikseminslag zijn voorzien van een doelmatige aarding; de aardingsinstallatie moet voldoen aan de norm NEN 1014. 8.1.22 Aardverbindingen of elektrische doorverbindingen ter voorkoming van blikseminslag en/of elektrostatische oplading moeten ten minste éénmaal per jaar door een door een erkende deskundige worden doorgemeten; de bevindingen moeten worden vastgelegd in het milieulogboek. Provincie Utrecht 20 Gemeente Baarn