1 Algemene voorschriften. 2 Milieuaspecten en -componenten. 2.1 (Externe) veiligheid. 2.2 Geluidhinder. 2.3 Nulsituatie bodemonderzoek

Transcriptie

1 Voorschriften behorende bij het besluit ingevolge de Wet milieubeheer van te Mijdrecht d.d. 10 oktober 2006 met nummer 2006WEM004085i. 1 Algemene voorschriften Milieuaspecten en -componenten (Externe) veiligheid Geluidhinder Nulsituatie bodemonderzoek Bodembeschermende voorzieningen Riolering Luchtverontreiniging en geuroverlast Energie Afvalstoffen Opslagcapaciteit van de afvalstoffen Opslag in bovengrondse tank ((afgewerkte) olie 500 liter ) Elektrische installatie Opslag en gebruik van gasflessen Opslag van gasflessen Gebruik van gasflessen Aanvullende eisen voor acetyleen Aanvullende eisen voor zuurstof Aanvullende eisen voor propaan en butaan Opslag en gebruik van chemicaliën (PGS 15) Wassen Hogedrukreiniger Voorzieningen Houtbewerking Specifieke brandwerendheidseis werkplaats Houtmot (houtkrullen, zaagsel en stof) en overig houtafval Elektra- en werktuigbouwwerkplaats Metaalbewerking Lassen Solderen BEGRIPPEN...10

2 1 Algemene voorschriften Iedere werknemer van een afdeling waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, moet bekend zijn met de algemene veiligheidsvoorschriften, het gebruik van kleine blusmiddelen en de voorschriften in geval van brand. 2 Milieuaspecten en -componenten 2.1 (Externe) veiligheid De paragrafen 2.1.1, en van de Wm-vergunning van 26 oktober 2004 nummer 2004WEM004632i zijn van toepassing voor de loods, gasopslag, werkplaats en opslagplaats voor afvalstoffen. 2.2 Geluidhinder De geluidsvoorschriften uit paragraaf 2 en de subparagrafen 2.2.1, van de Wmvergunning van 26 oktober 2004 nummer 2004WEM004632i zijn van toepassing voor de uitbreiding van de inrichting. 2.3 Nulsituatie bodemonderzoek Het verkennend bodemonderzoek van 7 februari 2005 met nummer van Waternet geldt als nulsituatie van de bodemkwaliteit (grond en grondwater) ten behoeve van de uitbreiding van de inrichting. 2.4 Bodembeschermende voorzieningen De voorschriften uit paragraaf uit de Wm-vergunning van 26 oktober 2004 nummer 2004WEM004632i zijn van toepassing voor de loods, gasopslag, werkplaats en opslagplaats voor afvalstoffen en de afspuitplaats. 2.5 Riolering De bedrijfsriolering op het terrein van de uitbreiding van de inrichting moet vloeistofdicht zijn uitgevoerd De bedrijfsriolering mag niet anders worden gebruikt dan waarvoor deze is bestemd; stoffen die de toegepaste materialen kunnen aantasten mogen niet worden getransporteerd Als de bedrijfsriolering of een deel ervan buiten gebruik wordt gesteld, moet het niet meer in gebruik zijnde gedeelte op milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden verwijderd of buiten gebruik worden gesteld. 2.6 Luchtverontreiniging en geuroverlast Voorschrift uit de Wm-vergunning van 26 oktober 2004 nummer 2004WEM004632i is van toepassing voor de uitbreiding van de inrichting Onverminderd het gestelde in voorschrift moeten de opslagen van afvalstoffen zodanig worden onderhouden dat buiten de inrichting geen geuroverlast wordt 1

3 ondervonden. Minimaal moeten alle geurbeperkende maatregelen worden genomen, als beschreven in de aanvraag om deze vergunning. 2.7 Energie De voorschriften aangaande energie die zijn opgenomen in paragraaf 2.6 van de Wmvergunning van 26 oktober 2004 nummer 2004WEM004632i zijn ook van toepassing voor de uitbreiding van de inrichting. 2.8 Afvalstoffen Vergunninghouder is verplicht om de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden: a. autobanden; b. oud ijzer; c. houtafval; d. groenafval; e. overig afval Het is niet toegestaan gevaarlijk afval van buiten de inrichting te accepteren om op te slaan binnen de inrichting Vergunninghouder is verplicht om voor de in het vorige voorschrift genoemde afvalstromen een structuur van inzamelmiddelen in te richten waarmee een optimaal scheidingsresultaat behaald kan worden Afvalstoffen, die de bodem kunnen verontreinigen, moeten worden bewaard in goed gesloten, voor de desbetreffende stoffen geschikte, verpakkingen; deze verpakte afvalstoffen moeten worden bewaard in of boven een lekbak Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze geschieden binnen de inrichting; van afvalstoffen afkomstige geur, stof of percolaat mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden; gemorste of gelekte stoffen moeten zo spoedig mogelijk worden opgeruimd Afvalstoffen mogen, niet binnen de inrichting worden be- of verwerkt of worden vernietigd; het is verboden afvalstoffen, van welke aard dan ook, op het terrein van de inrichting te storten, te begraven of te laten uitvloeien Stoffen die bij menging agressief, brandbevorderend en/of explosief met elkaar kunnen reageren, mogen niet met elkaar in contact kunnen geraken Stoffen die om welke reden dan ook niet (meer) worden toegepast moeten zo spoedig mogelijk uit de inrichting worden afgevoerd Kadavers moeten op gezette tijden, maar ten minste eens per 14 dagen, uit de inrichting worden afgevoerd naar de daartoe erkende verwerker. De afvoerfrequentie moet worden verhoogd als binnen 14 dagen meer dan 500 kg totaalgewicht aan kadavers is aangevoerd Kadavers dienen te worden opgeslagen in een luchtdichte tot 0 Celsius gekoelde ruimte Gevaarlijke afvalstoffen moeten ten minste 2 maal per jaar worden afgevoerd; het afvoeren moet zodanig geschieden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden De overige afvalstoffen moeten op gezette tijden uit de inrichting worden afgevoerd. De afvoerfrequentie moet zodanig worden gekozen dat de maximale opslagcapaciteit, zoals aangegeven in de aanvraag, niet worden overschreden. 2

4 Afvalstoffen moeten aan daartoe gerechtigde instanties worden afgegeven Bij (gedeeltelijke) beëindiging van bedrijfsactiviteiten moeten de in de inrichting aanwezige grond- en hulpstoffen die voor deze activiteiten aanwezig zijn en niet meer bruikbaar zijn voor de overige binnen de inrichting voorkomende activiteiten, evenals de afvalstoffen die bij deze activiteit(en) zijn ontstaan, uiterlijk binnen twee maanden na de beëindiging worden afgevoerd uit de inrichting Van alle ontvangen (delen van) partijen afvalstoffen c.q. vrijkomende fracties moet in een milieulogboek op een overzichtelijke wijze ten minste worden geregistreerd: a. de vervoerder, de transporteur, de inzamelaar en de be-/verwerker; b. de locatie van herkomst (indien anders dan onder a genoemd); c. het afleveradres (indien anders dan onder a genoemd); d. de datum van ontvangst c.q. afvoer; e. het vervoermiddel en het kenteken van het vervoermiddel; f. de wijze van inzameling (route-inzameling ja/nee); g. de afvalstoffencode en -categorie volgens de LMA-lijst (zie bijlage 6); h. het afvalstroomnummer (indien van toepassing); i. een omschrijving van de aard en samenstelling; j. de verwijderingsmethode; k. de hoeveelheid in gewichtseenheid (in kg/tonnen); l. het nummer en datum van de ontheffing ingevolge de PMV (indien van toepassing); m. de preventie-indicatoren Van de afvalstoffen die overeenkomstig de voorschriften in deze vergunning niet geaccepteerd mogen worden, maar niettemin tussen het aangeboden afval worden aangetroffen dienen de gegevens op overeenkomstige wijze te worden geregistreerd als in de registratievoorschriften is aangegeven Het laden en lossen van goederen, inclusief afvalstoffen, mag uitsluitend geschieden in de inrichting binnen de toegangshekken Op of nabij elke container en opslagplaats moet door middel van een duidelijk etiket of soortgelijk opschrift zijn aangegeven voor welke afvalstof de container respectievelijk de opslagplaats is bestemd Zodra een container vol is, moet deze zo spoedig mogelijk worden afgevoerd Het aantrekken van vogels, insecten, knaagdieren en ongedierte moet worden voorkomen door het treffen van doelmatige bestrijdings- c.q. afschermingsmethoden Telkens wanneer in de inrichting ongedierte wordt waargenomen zoals ratten, muizen, insecten, mijten e.d. moeten daartegen doeltreffende bestrijdingsmaatregelen worden genomen Eventueel toe te passen rodenticiden moeten zodanig zijn uitgelegd dat mens en/of huisdier daarmee niet zonder meer in contact kunnen komen Versnipperd groenafval mag niet langer dan drie dagen binnen de inrichting worden opgeslagen. 2.9 Opslagcapaciteit van de afvalstoffen Binnen de inrichting mag niet meer dan: m 3 autobanden; - 5 m 3 oud ijzer; - 10 m 3 houtafval; 3

5 - 10 m 3 groenafval; - 5 m 3 overig afval worden opgeslagen Opslag in bovengrondse tank ((afgewerkte) olie 500 liter ) De opslag van olie moet voldoen aan het gestelde in de paragrafen: 4.1.1, , , 4.1.3, 4.1.4, 4.1.5, 4.1.6, t/m 4.3.4, 4.3.6, 4.3.8, t/m 4.4.3, 4.4.4, 4.4.5, 4.4.7, 4.4.8, 4.5 en 4.8 van PGS Elektrische installatie De elektrische installatie moet voldoen aan de voorschriften zoals aangegeven in de norm NEN 1010 voor zover deze hierop van toepassing zijn. 3 Opslag en gebruik van gasflessen 3.1 Opslag van gasflessen De opslag van gassen moet plaatsvinden conform hoofdstuk 6 van PGS In de inrichting mogen geen gasflessen aanwezig zijn, waarvan de goedkeuring niet, of blijkens de in de gasfles ingeponste datum niet tijdig, heeft plaatsgevonden door een door de minister van SZW erkende instantie of een ten minste gelijkwaardige instelling, dan wel door een door een dergelijke instelling erkende deskundige; de beproeving moet periodiek zijn herhaald overeenkomstig de termijnen aangegeven in het VLG Gasflessen mogen slechts zijn gevuld met het gas waarvoor zij zijn beproefd en waarvan de naam op de fles is aangebracht Voorkomen moet zijn dat gasflessen kunnen omvallen of met een vochtige bodem in aanraking kunnen komen; de gasflessen moeten daartoe zijn geplaatst op een verharde afwaterende vloer waar geen plassen kunnen ontstaan Gasflessen moeten steeds gemakkelijk bereikbaar zijn en mogen niet in de onmiddellijke nabijheid van brandgevaarlijke stoffen zijn opgesteld Voor lege gasflessen moeten dezelfde veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen als voor gevulde gasflessen; lege gasflessen moeten zoveel mogelijk gescheiden worden opgeslagen naar de aard van het gevaarsaspect Beschadigde of lekke gasflessen moeten onmiddellijk in de buitenlucht worden gebracht en worden gemerkt met het woord "defect" respectievelijk "lek"; ook moeten direct maatregelen worden getroffen om brand- en explosiegevaar, dan wel verstikkingsgevaar te voorkomen. 3.2 Gebruik van gasflessen Gasflessen die niet aan een vaste plaats zijn gebonden, moeten buiten werktijd op een vaste plaats zijn ondergebracht; deze plaats moet in overleg met de plaatselijke brandweer nader worden bepaald; de plaatselijke brandweer moet bekend zijn met de plaats van de gasflessen die wel aan een vaste plaats zijn gebonden Leidingen, toebehoren en pakkingmateriaal moeten mechanisch voldoende sterk zijn, bestand zijn tegen de optredende druk en temperatuur en geschikt zijn voor het te transporteren gas. 4

6 3.2.3 Leidingen en toebehoren moeten zodanig zijn gedimensioneerd, dat bij de te verwachten maximumbelasting van de installatie, het drukverlies en de gassnelheid gelimiteerd blijven tot waarden waarbij de goede regeling van de gasdruk of de juiste werking van de gebruikstoestellen is gewaarborgd Verbindingen in ondergrondse, stalen leidingen moeten zijn gelast; lassen in leidingen met een druk hoger dan 500 kpa (5 bar) moeten zijn uitgevoerd door een lasser die in het bezit is van een geldig bewijs van lasvaardigheid volgens de "Regels"; de installateur moet in het bezit zijn van een geldig registratiedocument van lasmethodeaanvaarding "Regels" De afsluiter van een gasfles die niet in gebruik is moet gesloten zijn Afsluiters moeten goed bereikbaar zijn Afsluiters moeten zijn aangebracht: a. direct voor of na binnenkomst van de leiding in een gebouw; b. aan het einde van elk aftakpunt van een vaste leiding naar een gebruikstoestel; c. in de leidingen op plaatsen die het mogelijk maken de leiding geheel of gedeeltelijk te spoelen met een inert gas. 3.3 Aanvullende eisen voor acetyleen Aansluitingen, leidingen, afsluiters, reduceertoestellen en overig toebehoren voor acetyleen mogen niet van koper zijn, noch van legeringen die meer dan 63% koper bevatten De gasdruk in een branderslang moet kunnen worden geregeld door middel van een reduceertoestel, voorzien van manometers; een reduceertoestel voor acetyleen mag niet hoger zijn afgesteld dan 1 bar; tussen het reduceertoestel van de acetyleendissousfles en de slang moet een door de Arbeidsinspectie goedgekeurde vlamdover zijn gemonteerd, tenzij een op vaste gereduceerde druk (100 kpa) afgesteld reduceertoestel wordt gebruikt, aan welke toestel een onderdrukventiel is gemonteerd De gastoevoer naar de las- en snijbranders moet afsluitbaar zijn nabij de branders Tijdens het in gebruik zijn van een acetyleendissousfles moet de sleutel voor het openen en sluiten op de afsluiter aanwezig zijn; van een niet in gebruik zijnde fles moet de afsluiter zijn dichtgedraaid Een brander en de aan deze brander en flessen verbonden slangen moeten als ze niet in gebruik zijn, uitsluitend zijn opgehangen over een nabij de flessen geplaatst slangzadel; de slangen moeten met slangklemmen zijn bevestigd aan de brander en aan de flessen Verbindingen in een vast leidingsysteem voor acetyleen mogen uitsluitend worden gelast De verbinding van een gasfles aan een verzamelleiding voor acetyleen moet plaatsvinden door middel van een beugelaansluiting van zodanige vorm en afmeting, dat uitsluitend acetyleenflessen op deze leiding kunnen worden aangesloten, één en ander volgens NEN Aanvullende eisen voor zuurstof Alle onderdelen van een leiding voor zuurstof, waarin een druk kan optreden die hoger is dan kpa (25 bar) en niet hoger dan kpa (150 bar), moeten zijn vervaardigd van koper, messing of roestvast staal; onderdelen van een leiding voor zuurstof, waarin een druk kan optreden die hoger is dan kpa (150 bar), moeten van koper of messing zijn vervaardigd. 5

7 3.4.2 Alle onderdelen van zuurstofinstallaties, die in aanraking kunnen komen met zuurstof, moeten vrij zijn van olie, vet en stof Voordat een zuurstofinstallatie in gebruik wordt genomen, moet deze worden ontvet met een onbrandbaar ontvettingsmiddel en daarna worden gespoeld met stikstof De verbinding van een gasfles aan een verzamelleiding voor zuurstof moet zodanig zijn dat het onmogelijk is om andere dan zuurstofflessen daarop aan te sluiten, één en ander volgens NEN Aanvullende eisen voor propaan en butaan Toebehoren van installaties voor propaan of butaan moeten zijn vermeld op de lijst van aanvaarde fabrikaten volgens de "Regels", dan wel de goedkeuring hebben van de Dienst. 4 Opslag en gebruik van chemicaliën (PGS 15) De opslag van chemicaliën moet voldoen aan het gestelde in paragrafen 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 3.6, 3.7, 3.9, 3.10, 3.11, 3.12, 3.13, 3.14, 3.15 t/m 3.23, 3.25 t/m 3.27 van PGS Wassen Het reinigen van automobielen mag in de inrichting uitsluitend geschieden op een wasplaats die zodanig is ingericht, dat tijdens de reinigingswerkzaamheden geen water of vuil buiten de wasplaats kan geraken; de vloer van de wasplaats moet afwaterend zijn gelegd naar schrobputjes De in de inrichting aanwezige olie- en benzineafscheider en de zandvanger(s) moeten zo dikwijls als dit voor de goede werking daarvan noodzakelijk is, doch ten minste éénmaal per jaar, worden ontdaan van olie- en/of slibafzetting Oliën, vetten, modder en regenwater op de vloer van de afspuitplaats mogen niet naar buiten worden geveegd of geschrobd. 5.2 Hogedrukreiniger Een hogedrukreiniger mag niet worden gebruikt in een ruimte die in directe verbinding staat of kan worden gebracht met de herstelwerkplaats Als brandstof voor een hogedrukreiniger mag slechts dieselolie worden gebruikt; deze dieselolie moet zijn opgeslagen in een tank, die constructief deel uitmaakt van de hogedrukreiniger en geen grotere inhoud heeft dan 30 liter; deze tank moet van staal zijn en zodanig zijn afgeschermd, dat de inhoud onder normale omstandigheden geen hogere temperatuur kan krijgen dan 40 C De leiding tussen de brandstoftank en de branderinstallatie moet van staal, koper of messing zijn en zijn voorzien van een afsluiter De branderinstallatie moet zodanig zijn ingericht en worden onderhouden, dat over het gehele regelvlak een nagenoeg rookloze verbranding wordt verkregen, waarbij het roetgehalte in de verbrandingsgassen, behoudens onmiddellijk na het starten van de brander, het roetcijfer 2 gemeten direct achter de hogedrukreiniger en bepaald volgens de filterpapiermethode van Bacharach niet overschrijdt; de roetdeeltjes mogen niet groter zijn dan 0,5 mm Tijdens het reinigen met behulp van de hogedrukreiniger moeten maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat rook zich op hinderlijke wijze buiten de inrichting kan verspreiden. 6

8 5.2.6 Het werken met een hogedrukreiniger mag alleen op zodanige wijze geschieden, dat zich geen vloeistof of damp buiten de inrichting kan verspreiden. 5.3 Voorzieningen Een slibvangput en een vet- of olieafscheider waardoor bedrijfsafvalwater wordt geleid moeten: - doelmatig werken, en - altijd voor controle bereikbaar zijn Een slibvangput en een vet- of olieafscheider waardoor bedrijfsafvalwater wordt geleid moeten zo vaak als nodig, maar ten minste eenmaal per jaar deskundig worden gereinigd en op eventuele lekkage gecontroleerd; een schriftelijk bewijs van de laatste reiniging en controle moet in de inrichting aanwezig zijn De slibvangput en de olie-afscheider moeten voldoen aan en worden gedimensioneerd, geplaatst, gebruikt en onderhouden overeenkomstig NEN 7089, NEN-EN en NEN- EN Bedrijfsafvalwater afkomstig uit afspuitplaats moet, alvorens in een openbaar riool te worden gebracht, één of meer doelmatig werkende slibvangputten van voldoende capaciteit passeren waarin de in het afvalwater voorkomende vaste stoffen in voldoende mate worden teruggehouden; de slibvangput moet voldoen aan en worden gedimensioneerd, geplaatst, gebruikt en onderhouden overeenkomstig NEN-EN 858-1, NEN-EN en NEN Monsterneming, controle en registratie Het legen, reinigen en controleren van slibvangput(ten) en vet- of olieafscheider(s) moet worden geregistreerd in een logboek. 6 Houtbewerking 6.1 Specifieke brandwerendheidseis werkplaats Vloeren van machinale houtbewerkingsruimten moeten zijn vervaardigd van onbrandbare materialen Tijdens het machinaal bewerken van hout moeten deuren, ramen en luiken in de gevel en de afdekking van de ruimten waarin bewerkingen plaats vinden gesloten zijn, met dien verstande dat de deuren mogen worden geopend zo lang als nodig is voor het onmiddellijk doorlaten van personen en goederen; deuren, ramen en luiken moeten goed sluitend zijn en in goede staat verkeren; naden en kieren in en tussen de wanden en daken dienen zorgvuldig te zijn gedicht; glaszettingen in deuren en ramen moeten bestaan uit hele ruiten; alle lichtopeningen moeten steeds deugdelijk zijn beglaasd. 6.2 Houtmot (houtkrullen, zaagsel en stof) en overig houtafval Houtmot, houtkrullen, zaagsel en overig houtstof, dat vrijkomt bij machinaal bewerken, moet worden geborgen in een houtmotopslagvoorziening (mothok of motsilo) of, bij een gemiddeld lagere productie hiervan dan 1,5 m 3 per werkdag, in zakken Het bij het machinaal bewerken van hout vrijkomend en afgezogen houtmot moet worden afgevoerd naar een doelmatige stofafscheidingsinstallatie; de stofconcentratie in de naar buiten afgevoerde gereinigde lucht bedraagt niet meer dan 10 mg/m 3 ; het meten van de stofconcentratie dient te geschieden volgens NEN ISO 9096; 7

9 een houtmotopslagvoorziening moet zijn voorzien van een overvulsignalering, voor zover een directe verbinding naar de buitenlucht aanwezig is; het vullen van een container, bulktransportwagen, of een ander transportmiddel, vanuit een opslagvoorziening als bedoeld in de eerste volzin, moet uitsluitend pneumatisch geschieden; leidingwerk voor transport van houtmot en verbindingen tussen de opslagvoorziening en de container, bulktransportwagen of een ander transportmiddel moet stofdicht zijn Houtmot, houtkrullen, zaagsel en overig houtafval dat vrijkomt bij het met handgereedschap bewerken van hout of bij machines die niet van afzuiging zijn voorzien moet ten minste éénmaal per dag en in ieder geval na de beëindiging van het werk worden verzameld en worden geborgen in goed gesloten doelmatige verpakking Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven (bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten) dient vergunninghouder op aanwijzing van het bevoegd gezag de stofconcentratie van de gereinigde lucht uit het stofafzuigsysteem te (laten) bepalen; vergunninghouder dient voor het uitvoeren van de meting(en) het bevoegd gezag ter goedkeuring mede te delen door wie de metingen zullen worden verricht, alsmede op welk tijdstip dit zal plaatsvinden In de inrichting mogen maximaal 120 zakken met houtmot en houtafval aanwezig zijn De in het vorige voorschrift bedoelde zakken moeten regelmatig doch ten minste eens per 2 maanden uit de inrichting worden afgevoerd De stijfheid en sterkte van een houtmotopslagvoorziening moeten voldoende zijn om schadelijke vervorming als gevolg van vulling of overvulling te voorkomen Indien een stofafscheidingsinstallatie verstopt of defect raakt, moet het afzuigen onmiddellijk worden gestaakt De door een stofafscheidingsinstallatie afgescheiden houtmot moet in zakken worden verzameld zonder dat de goede werking van de installatie wordt verstoord De installatie moet tegen weersinvloeden zijn beschermd; versleten of beschadigde filterdoeken moeten onmiddellijk worden vervangen De doekfilterinstallatie moet zijn voorzien van een middel, waarmede het filtermedium met regelmatige tussenpozen wordt gereinigd. 7 Elektra- en werktuigbouwwerkplaats 7.1 Metaalbewerking Het verlies aan (metaal)bewerkingsvloeistoffen, en dus de hoeveelheid als afval af te voeren afgewerkte metaalbewerkingvloeistof, moet worden gereduceerd door: a. de straal van de metaalbewerkingvloeistof zo te richten dat onnodig spatten wordt voorkomen; b. de metaalbewerkingsvloeistof optimaal te doseren met een microdoseerapparaat; c. het werkstuk en het schroot goed te laten uitlekken voordat het wordt opgeslagen; d. de plaatsing van spatschermen en/of extra lekbakken om spat-, knoei- en lekverliezen te reduceren Het verspanen van metalen moet, als dit mogelijk is, zonder gebruik van een (metaal)bewerkingsvloeistof worden uitgevoerd De machines moeten regelmatig goed worden onderhouden; de vloeistofleidingen en de machinefilters moeten regelmatig worden geïnspecteerd Het smeerolieverbruik moet worden geregistreerd. 8

10 7.1.5 De verversingsfrequentie van de metaalbewerkingsvloeistof moet worden vastgelegd per machine met een verversingsprocedure; per machine moet een logboek worden bijgehouden van alle verversingen en andere emulsiecorrecties en toevoegingen De verversingsprocedure moet op schrift worden gesteld en voor alle medewerkers beschikbaar zijn De opslaghoeveelheden van de metaalbewerkingsvloeistof moet afgestemd worden op het verbruik Bij machines met een lage bezettingsgraad moet gebruik worden gemaakt van een mobiel reservoir. 7.2 Lassen Binnen een straal van 10 m van de las- en snijdwerkzaamheden mogen zich geen lichtontvlambare stoffen bevinden De laskabelisolaties en de laskabels moeten regelmatig, doch ten minste éénmaal per maand, worden gecontroleerd op slijtage De te verrichten laswerkzaamheden moeten zodanig zijn afgeschermd dat men van buiten de inrichting geen direct zicht heeft op de vlamboog of het smeltbad Het te lassen oppervlak moet vóór het lassen vrij zijn gemaakt van organische deklagen, primers, olieresten en dergelijke om extra emissies naar de lucht tijdens het lassen te voorkomen De emissie van lasrook en de daarin aanwezige componenten moet worden beperkt door: a. lassen met een rustige boog; b. lassen met een zo kort mogelijk boogafstand; c. een overmaat aan draaggas te voorkomen Lasapparatuur moet niet onnodig in de stand-by-stand staan; het lasvermogen moet afgestemd zijn op de te lassen werkstukken en de toegepaste toevoegmaterialen; een overmaat van gas en zuurstof moet worden vermeden. Afvoer van lasdampen Binnen de inrichting moet gebruik worden gemaakt van geïntegreerde stofverwijderingsinstallaties, waarbij de lucht in de ruimte wordt teruggevoerd. 7.3 Solderen Bij het solderen moet het soldeermiddel en de flux in de juiste hoeveelheid worden gedoseerd Over het soldeerbad moet een stikstofkap worden geplaatst om het fluxgebruik te reduceren Bij het solderen moet gebruik worden gemaakt van VOS-arme fluxen. 9

11 8 BEGRIPPEN In deze vergunning wordt termen gebruikt die hieronder zijn gedefinieerd. CUR/PBV Stichting Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving / Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen. PGS Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen, Ministerie van VROM. Propaan Een product dat hoofdzakelijk bestaat uit propaan en propeen met geringe hoeveelheden ethaan, butanen en butenen, en waarvan de dampspanning bij 343 K (70ºC) ten hoogste 3100 kpa (31 bar) bedraagt (Handelspropaan). VOS Vluchtige organische stoffen, alle koolwaterstofverbindingen met een dampspanning van >13,3 Pa bij 25 C, met uitzondering van methaan en chloorfluorkoolwaterstoffen. 10