Handleiding Werkplekleren

Vergelijkbare documenten
Aantekenformulier van het assessment PDG

Eindbeoordeling van het assessment Startbekwaam (op grond van portfolio, presentatie en criterium gericht interview)

BEKWAAMHEIDSEISEN leraren VO met niveau-indicatoren jaar 3

Bijlage 1 Competenties in de opleiding tot tweedegraads leraar

Handleiding Werkplekleren

Handleiding Werkplekleren

SWOT-ANALYSE. 1 Interpersoonlijk competent. 1.1 Eisen. 1.2 Mijn ontwikkelpunten. 1.3 Mijn leerdoelen

Portfolio. Pro-U assessment centrum. Eigendom van:

COMPETENTIE 1: INTERPERSOONLIJK COMPETENT

Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet de leraar primair onderwijs het volgende doen:

Competentievenster 2015

1 Interpersoonlijk competent

Beoordelingsrapport Studie en Werk 1B - voltijd

Zelfevaluatie. Inleiding:

Scoreformulier Pro-U assessments Lijst met beoordelingen op SBL competenties en indicatoren

1/8. Voor leerkrachten zijn 7 bekwaamheden geformuleerd:

Beoordelingsrapport S&W 3 en S&W4 (LIO-fase) Kopopleiding

Beoordeling werkplekleren jaar 2 DEELTIJD

Educatieve Hogeschool van Amsterdam, lerarenopleiding vo/bve Beoordelingsformulier voor het werkplekleren (definitieve versie, november 2007)

Educatieve Hogeschool van Amsterdam, lerarenopleiding vo/bve Beoordelingsformulier voor het werkplekleren (definitieve versie, november 2007)

Competenties en bekwaamheden van een Daltonleerkracht

Competentiemeter docent beroepsonderwijs

competentieprofiel groepsleerkracht/ docent algemeen vormend onderwijs Het Driespan

Beoordelingsrapport Studie en Werk 2A

Beoordelingsformulieren Studie en Werk 4A

Beoordelingsrapport S&W 1 en S&W 2 Kopopleiding

Bijlage 5: Formulier tussenevaluatie

Rapport Docent i360. Test Kandidaat

Bijlage 3 BEOORDELINGSFORMULIER EINDPRODUCT PDG

Beoordelingsrapport Studie en Werk 3A

Het gekleurde vakje is het vereiste niveau voor het voltooien van de oriënterende stage, het kruisje geeft aan waar ik mezelf zou schalen

Beoordelingsformulieren Studie en Werk 3A

Bijlage 1 BEOORDELINGSFORMULIER EINDPRODCUCT PDG

Bijlage 6. Competenties in de opleiding tot tweedegraads leraar. Inleiding

Hogeschool van Amsterdam Onderwijs en Opvoeding, tweedegraads lerarenopleidingen Beoordelingsformulier voor het werkplekleren (versie september 2011)

Rapport Docent i360. Angela Rondhuis

1. Interpersoonlijk competent

Lijst met de zeven SBL-competenties, de bijbehorende bekwaamheidseisen en gedragsindicatoren voor docenten

Bekwaamheidseisen of competenties docenten LC

Competenties / bekwaamheden van een daltonleerkracht

Pedagogisch Didactisch Getuigschrift

ITT/HU Beoordelingscriteria praktijk Fase 3 (jaar 3)

1 Interpersoonlijk competent

Bekwaamheidseisen of competenties docenten LD

Werkproces 1: Interpersoonlijk competent: De leerkracht is zich bewust van zijn houding en gedrag en de invloed daarvan op de groep.

Beoordelingsrapport Studie en Werk 3B

De competenties van een docent MBO

1 Interpersoonlijk competent

Rapport Docent i360. Angela Rondhuis

Assessment Startbekwaam

Bijlage 1 BEOORDELINGSFORMULIER EINDPRODUCT PDG

Beoordelingsrapport Studie en Werk 4B

HET COMPETENTIEPROFIEL VAN DE SPD. ILS Nijmegen

1 Interpersoonlijk competent

5. Product ontwikkeld binnen het KIGO project Doorlopende Coach Actieve coach ; penvoerder was Edudelta College.

Beoordelingsrapport Studie en Werk 2B versie 1

kempelscan K1-fase Eerste semester

Beoordelingsformulieren Studie en Werk 3B

Hieronder wordt de procedure voor de beoordeling van de bekwaamheid van de student in de beroepspraktijk kort weergegeven.

Competentiekaarten Fontys Lerarenopleidingen. Hogescholen

Competenties in relatie tot het Protocol Vermoedens van huiselijk geweld, mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbuik

Beoordelingsformulieren Studie en Werk 4B

Alle competenties moeten met voldoende zijn beoordeeld

Handleiding Werkplekleren

Competentieprofiel onderwijsassistent voor de periode

kempelscan P1-fase Kempelscan P1-fase 1/7

Bijlage 3 BEOORDELINGSFORMULIER EINDPRODUCT PDG

kempelscan P2-fase Studentversie

MASTER LGL COMPETENTIES

Bijlage BEOORDELINGSFORMULIER EINDPRODUCT PDG

Profiel schoolopleider en schoolcoördinator 1

Competentiekaarten. Fontys Lerarenopleidingen vo/bve

De ontwikkeling van de Mondriaan methode VISIE OP PROFESSIONALISEREN

Beroepsproduct (aankruisen) Datum: UITSTEKEND GOED x VOLDOENDE NOG NIET VOLDOENDE

Pluspunt Een professioneel voorbeeld zijn voor leerlingen en in gesprek blijven over de vraag hoe gaan we met elkaar om.

CP Resultaten QuickScan

Beoordelingsinstrument voor het beoordelen van het portfolio en werkplekleren (rubrics)

De lerarenondersteuner werkt binnen het vastgestelde lesmodel voor instructie en de lesplannen van de school.

Beroepsproduct (aankruisen) Datum: UITSTEKEND GOED x VOLDOENDE NOG NIET VOLDOENDE

Workshop zelfbeoordelingslijst PARTNERS IN PASSEND ONDERWIJS

Bekwaamheidseisen leraren

O 1 Inter-persoonlijk competent

ALEXANDER GIELE Competentiemonitor Ingevuld door : C.M.T. Ruppert Ingevuld op : 19 december 2013

Leraar basisonderwijs LA FUNCTIEBESCHRIJVING

Interpersoonlijk competent

Door de stage en de theorie ontwikkel ik mij beroepsmatig. Op mijn stage vraag ik veel aan de docenten.

STAGE WERKPLAN ABV (Docent Beeldend)

FUWA-VO Voorbeeldfunctie docent LD Type 1

Achtergrond. Missie Onze missie op basis van deze situatie luidt:

Beoordelingsformat Praktijkbeoordeling Onderwijspraktijk B Minor

Beoordelingsformulier (Les) Voorbereiding Naam student: Krijn Cornelisse. Datum:

2. Uitvoeren van organisatie- en professiegebonden taken. Oordeel voldoende / onvoldoende * Instelling: Fase: 1 2 3*

Competentieprofiel voor rekendocenten in het mbo

Informatiebulletin voor studenten Bijlage 3

Gids voor werkplekbegeleiders Masters

Beoordelingsformat Onderwijspraktijk A

ROC Friese Poort. UITSTEKEND GOED x VOLDOENDE NOG NIET VOLDOENDE

Gids voor werkplekbegeleiders

Transcriptie:

Handleiding Werkplekleren voor de kopopleiding van de Hogeschool van Amsterdam Onderwijs en Opvoeding 2017 2018 Aug 2017

Inhoudsopgave 1 Inleiding... 1 2 Samenwerking tussen opleiding en scholen... 2 2.1 De scholen... 2 2.2 Begeleiding vanuit de HvA... 2 2.3 Begeleiding in de school... 3 3 Algemene gegevens leerwerktrajecten... 4 3.1 Het verwerven van een leerwerktraject door studenten... 4 4 Werkplekleren per blok... 5 4.1 Werkplekleren blok 1a... 5 4.2 Werkplekleren blok 1b... 6 4.3 Werkplekleren blok 2a en 2b... 6 5 Leerdoelen werkplekleren tot het lio-start assessment.... 8 6 Leerdoelen werkplekleren in de afstudeerfase (februari tot einde schooljaar)... 10 6.1 Doel en inhoud van werkplekleren... 10 6.2 Begeleiding en laatste beoordeling... 11 7. De competenties en gedragsindicatoren... 12 Bijlage 1 Uitleg van de competenties... 19 Bijlage 2 Eisen Portfolio... 20

1 Inleiding Sinds 2005 bestaat er landelijk een eenjarige voltijdse kopopleiding tot tweedegraads leraar. Gedurende deze opleiding volgt de student een uitgebreide onderwijskundige en pedagogischdidactische scholing aan de HvA. In beide semesters van het studiejaar zit een intensief leerwerktraject (de stage). De student is vrijwel vanaf het begin van het schooljaar tenminste twee dagen of vier dagdelen op de school aanwezig. In dit leerwerktraject is sprake van een geleidelijk model: de student groeit in de rol van leraar. Hij/zij start als klassenassistent, wordt beginnend lesgever (semester 1a), hij gaat lessen geven maar nog wel onder toeziend oog van een werkbegeleider (semester 1b) en zal in de loop van semester 2a en uiterlijk in semester 2b geheel zelf verantwoordelijk zijn voor het onderwijs in een aantal klassen. Aan het einde van het schooljaar kan de student aantonen dat hij startbekwaam is aan de hand van de zeven competenties die uitgangspunt zijn van de opleiding en vast gelegd door de Wet Beroepen In het Onderwijs (de wet BIO). Zie voor verder beschrijving van de competenties bijlage 1. Schematisch ziet het jaar er als volgt uit; blok Start semester Indicatie lesuren en dagen activiteit Blok 1a Start 04-09- 17 4 lesuren per week maar twee tot dagen op de stageschool Blok 1b Start 13-11- 17 6 lesuren per week maar twee tot dagen op de stageschool Blok 2a Start 05-2- 18 8 lesuren per week maar twee tot en 2b dagen op de stageschool Observatie (2 wkn), ontwikkeling van het geven van lesdelen tot hele lessen. Geeft hele lessen onder begeleiding Start fase Leraar In Opleiding (Lio). Echter na behalen van het lio-start assessment. pag. 1

2 Samenwerking tussen opleiding en scholen 2.1 De scholen De tweedegraads lerarenopleidingen onderhouden ten behoeve van leerwerktrajecten van hun studenten een vast contact met ruim honderd scholen in vo en mbo, de zogenaamde opleidingsscholen. Daarnaast is er op incidentele basis contact met een groot aantal andere ( losse ) scholen. Opleidingsscholen werken nauw samen met de lerarenopleiding. Een opleidingsschool biedt studenten ruime mogelijkheden en uitdagingen om aan een brede competentieontwikkeling te werken. Er is op deze scholen sprake van een door de opleiding gewaarborgde goede begeleiding van de student. De school heeft een eigen schoolopleider (SO) in dienst, die in nauw overleg met een vaste instituutsopleider (IO) vanuit de HvA het opleiden in de school organiseert en inhoud geeft. Dit gebeurt o.a. in de vorm van leerwerktaken, waarin het leerproces van de student wordt gekoppeld aan taken ten behoeve van de school. Losse scholen zijn scholen waarmee de HvA relatief weinig contact heeft en die niet elk jaar studenten een leerwerkplek aanbieden. Begeleiding van studenten vanuit de opleiding vindt plaats door een per student aangewezen docent vanuit de eigen vakopleiding. HvA Onderwijs en Opvoeding streeft ernaar om studenten zoveel mogelijk te plaatsen op opleidingsscholen. De reden hiervoor is dat deze scholen bekend zijn met onze werkwijze en er daardoor meer garanties zijn voor de kwaliteit van het werkplekleren in deze scholen. Daarnaast is concentratie van studenten op een beperkt aantal scholen efficiënter wat betreft de begeleiding. Om die reden hebben opleidingsscholen meer mogelijkheden om studenten te werven dan de overige ( losse ) scholen. Het verschil is als volgt: 1. Opleidingsscholen kunnen hun leerwerkplaatsen rechtstreeks via het online stageregistratiesysteem Centuri aanbieden. Een account wordt door een contactpersoon van de school of van een samenwerkingsverband zelf aangemaakt. Na autorisatie daarvan door het stagebureau kan de school zelf aanbod plaatsen. Studenten reageren daar rechtstreeks op en ook de afhandeling van deze sollicitaties (behalve natuurlijk het echte sollicitatiegesprek) loopt via Centuri. Als stageplaatsen kunnen ook betaalde duale plaatsen of (kleine) vacatures aangeboden worden. Verder kunnen de gegevens van de eigen locaties en contactpersonen zelf worden bijgehouden. 2. Overige ( losse ) scholen hebben geen eigen account in Centuri. Zij kunnen plaatsen voor studenten per mail of telefonisch bij het stagebureau melden. In geval een school een heel specifieke vraag heeft voor bijv. een beroepsgerichte opleiding zal het stagebureau dit aanbod rechtstreeks aan de betreffende opleiding voorleggen. Verder worden plaatsen op losse scholen door het stagebureau doorgegeven aan studenten van grote opleidingen, die niet of moeilijk binnen de vaste scholen voldoende plaatsen vinden. Hier is een lijst te vinden met opleidingsscholen; https://extranet.mijnhva.nl/nl/stage_werkplekleren/tweedegraads/paginas/opleidingsscholen.aspx 2.2 Begeleiding vanuit de HvA De instituutsopleider (IO) is de contactpersoon vanuit de HvA met een opleidingsschool. Hij heeft naast een begeleidingstaak ook organiserende en coördinerende taken en werkt nauw samen met de schoolopleider (SO) van de school. Samen geven zij vorm en inhoud aan het opleiden in de school. De IO begeleidt alle studenten op de school, maar doet dat in algemene zin ('op afstand'); de dagelijkse pag. 2

begeleiding berust bij de werkbegeleiders op de school. De beoordeling van studenten komt in nauwe samenwerking met de school tot stand, onder eindverantwoordelijkheid van de IO. De instituutsbegeleider (IB) is degene die vanuit de HvA op een losse school begeleider is. Deze IB is geen vaste begeleider per school, maar wordt per geval toegewezen aan een student. De IB zal de student in algemene zin ('op afstand') begeleiden, de dagelijkse begeleiding berust bij de werkbegeleider op de school. Verder is de IB verantwoordelijk voor de beoordeling. 2.3 Begeleiding in de school De werkbegeleider (WB) is een docent in de school die de inhoudelijke, dagelijkse begeleiding van de student bij het werkplekleren verzorgt en is de eerste aanspreekpersoon voor de student. Dit betekent dat hij de student wegwijs maakt, activiteiten afspreekt, voortgangsgesprekken voert, lessen of andere activiteiten bijwoont en nabespreekt en een belangrijke inbreng heeft bij de tussen- en eindbeoordeling. De schoolopleider (SO) is op een opleidingsschool een medewerker van de school die samen met de instituutsopleider van de HvA verantwoordelijk is voor inhoud en organisatie van het opleiden in de school. De schoolopleider begeleidt de studenten in algemene zin ('op afstand'), de dagelijkse begeleiding berust bij de werkbegeleider op de school. De schoolopleider heeft ook een ondersteunende rol voor de werkbegeleiders in zijn school. pag. 3

3 Algemene gegevens leerwerktrajecten 3.1 Het verwerven van een leerwerktraject door studenten Voor alle studenten geldt als principe dat zij zelf door sollicitatie een leerwerkplek verwerven; 1. Alle studenten (vol- en deeltijd) zijn zelf verantwoordelijk voor het tijdig solliciteren en het tijdig starten van hun leerwerktraject. Het is in ieders belang de begeleiding goed te organiseren en snel te starten. Het initiatief ligt bij de student. Hij spreekt een startgesprek af met zijn begeleider(s) waarin afspraken gemaakt worden over de begeleiding, beoordeling en de communicatie. 2. Studenten kunnen op een school solliciteren voor het verkrijgen van: - een onbetaalde leerwerkplek ( stageplek ); - benoeming in een vacature als onbevoegd docent met eigen klassen. Dit is toegestaan maar er geldt een advies van maximaal 12 lesuren per week. 3. Alle leerwerktrajecten moeten in Centuri geregistreerd zijn. Zonder registratie wordt geen HvA-begeleider aangewezen, zonder begeleider kan geen beoordeling plaatsvinden. Er worden dus geen studiepunten toegekend voor een niet geregistreerd leerwerktraject. LET OP: Ook leerwerkplekken die mondeling worden afgesproken, moeten geregistreerd worden. De opleidings- en samenwerkingsscholen plaatsen zelf de afgesproken plaats in Centuri. Bij losse scholen zonder eigen account in Centuri meldt de student zelf de school en een leerwerkplek aan. 4. Wanneer een student er niet in slaagt (tijdig) een leerwerkplek op een school te verkrijgen kan hij zich tot het stagebureau wenden voor ondersteuning. Er wordt gekeken of de student zich voldoende heeft ingespannen en naar de wijze van solliciteren. Zo nodig wordt gezocht naar scholen buiten de groep van opleidings- en samenwerkingsscholen waar hij kan solliciteren. 5. Door via Centuri een leerwerkplek te accepteren gaan de partijen automatisch akkoord met de Overeenkomst Werkplekleren. Deze overeenkomst geldt voor de student, de school en de HvA. In de overeenkomst is een aantal belangrijke zaken geregeld: de status van de student, de HvA voert daarop een controle uit de invulling van het leerwerktraject. de activiteiten die er voor zorgen dat de student aan alle zeven competenties werkt. de begeleiding van de student, zowel vanuit de HvA als op de school. De tekst van de overeenkomst is te vinden in de rechterkolom van de volgende pagina; https://extranet.mijnhva.nl/nl/stage_werkplekleren/tweedegraads/paginas/werkplekleren.aspx Verklaring omtrent het gedrag Scholen zijn verplicht van LiO-studenten en van studenten in een dienstverband (duaal traject of onbevoegd docent) een verklaring omtrent het gedrag, kortweg VOG, te vragen. Veel scholen vragen ook een VOG van studenten die niet in dienst zijn. De student dient de VOG zelf aan te vragen in zijn gemeente. Het aanvraagformulier moet mede ingevuld zijn door de instantie die de VOG verlangt, de school dus. De lerarenopleiding speelt in de aanvraagprocedure geen rol. Het heeft dus geen zin als student en/of school zich voor de aanvraag tot de opleiding wenden. Zie deze website voor meer details: http://www.justis.nl/producten/verklaringomtrentgedrag/ NB. Studenten houden zich voor het werkplekleren aan de regiovakanties van de school. Dat wil zeggen dat de leerwerktrajecten op de school niet worden onderbroken tijdens de tentamen- of verwerkingsweken op de HvA. pag. 4

4 Werkplekleren per blok 4.1 Werkplekleren blok 1a schema werkplekleren blok1a voor alle opleidingen wijze van plaatsen studenten schrijven scholen aan of solliciteren op aanbod van scholen in Centuri. periode start sem.1a tot november. omvang 4 lesuren per week maar twee tot drie dagen op de stageschool begeleiding op de school een vakdocent als werkbegeleider (WB) voor dagelijkse begeleiding daarnaast lesbezoek/voortgangsbespreking door schoolopleider en/of HvAbegeleider; werkwijze kan per school verschillend zijn afgesproken. Bijzonderheid Dit blok wordt afgesloten met een tussenevaluatie Inhoud en begeleiding In het eerste blok van de opleiding is het belangrijk dat de student, een beeld krijgt van het werk van een leraar en van de school als organisatie waarin een leraar werkt. Dit betekent dat een oriëntatie op de school, de leerling en het leraarschap belangrijk is. Daarnaast is ook een kennismaking met het zelf lesgeven in het schoolvak waarin de student wordt opgeleid een centraal element. Van de studenten wordt verwachten dat ze aan het eind van blok 1a een visie op het leraarschap kunnen formuleren. De specifieke leeractiviteiten m.b.t. het vak en het lesgeven houden in: uitvoeren van vakgebonden activiteiten, zoals assisteren in vaklessen, lesmateriaal maken, toetsen nakijken enz. zelf een aantal lessen voorbereiden en uitvoeren (5 á 6 lessen) Wat wordt verwacht van de begeleider op de school? Vooraf en tijdens de periode van het werkplekleren: het bedenken, verzamelen en structureren van leerwerktaken en het instrueren van de student; De student(en) begeleiden bij de voorbereiding en de uitvoering van de (les)taken; Reflectiegesprekken met en feedback geven aan de individuele student en samen met de HvAbegeleider en/of schoolopleider een evaluatie geven van de activiteiten van de student. De school kan de brede leeractiviteiten van de student koppelen aan ondersteunende taken in de school, zoals bijvoorbeeld: het begeleiden van groepjes leerlingen, bijv. in de mediatheek, bij ICT-activiteiten of -lessen, bij huiswerkklassen, steunlessen, opvanguren enz. assisteren bij praktijklessen, voorbereiden en uitvoeren van projecten en evenementen (open dag, excursie, sportdag) surveillance in pauzes, werkzaamheden ten dienste van een sectie of team; assisteren bij algemene werkzaamheden in de school, bijv. de ondersteunende diensten (administratie, conciërge), uitvoeren van een onderzoek voor de school. pag. 5

4.2 Werkplekleren blok 1b schema werkplekleren jaar 1b periode start rond nov tot februari omvang 6 lesuren per week maar twee tot drie dagen op de stageschool begeleiding op de school een vakdocent als werkbegeleider (WB) voor dagelijkse begeleiding daarnaast lesbezoek/voortgangsbespreking door schoolopleider en/of HvAbegeleider; werkwijze kan per school verschillend zijn afgesproken Bijzonderheden dit blok wordt afgesloten met beoordeling wpl semester 1. Als zowel beoordeling als het assessment voldoende zijn afgesloten, mag begonnen worden aan de volgende fase in de stage. Inhoud en begeleiding De student besteedt in deze fase van de opleiding vooral aandacht aan lesgeven (in aanwezigheid van de begeleider) en het begeleiden van een gehele klas. Sleutelwoorden zijn: lesvoorbereiding en - uitvoering, organisatie en klassenmanagement, oefenen met verschillende werkvormen, gebruik van lesmateriaal en hulpmiddelen. Maar het leerproces dient breder te zijn dan alleen lessen geven: kennismaken met, en zo mogelijk bijdragen aan, allerlei andere werkzaamheden horen daar ook bij. Daarom kan de school de student inzetten bij taken in de klas, (altijd onder toezicht en verantwoordelijkheid van een docent). De student kan ook aan een sectie of een team worden toegewezen. Denk aan de volgende taken: Het begeleiden van groepjes leerlingen: bij het werken aan opdrachten, projectwerk in de klas of daarbuiten, het zoeken van informatie enz. Het begeleiden van de klas als geheel, bijv. het verzorgen van een inleiding, instructie of afsluiting van de les, het uitvoeren van een gehele les, Lessen ondersteunen door bijv. lesmateriaal te verzamelen en te bewerken, extra opdrachten samen te stellen, toetsen samenstellen en nakijken Assisteren bij algemene activiteiten in de klas, de vaksectie of het team, bijv. ondersteuning verlenen bij organisatie, registratie, en informatievoorziening, uitvoering van een onderzoek enz. Wat wordt verwacht van de docent, de werkbegeleider? De student(en) begeleiden bij de voorbereiding en de uitvoering van de (les)taken; Het verzamelen en structureren van leerwerktaken en het instrueren van de student(en); Reflectiegesprekken met en feedback geven aan de individuele student en samen met de HvAbegeleider en/of schoolopleider een evaluatie geven van de activiteiten van de student. 4.3 Werkplekleren blok 2a en 2b schema werkplekleren omvang en periode Start ongeveer februari/maart tot einde scholjaar dagen voor het werkplekleren 8 lesuren week en twee tot drie dagen op de stageschool begeleiding op school een vakdocent als werkbegeleider (WB) voor dagelijkse begeleiding daarnaast lesbezoek/voortgangsbespreking door schoolopleider en/of HvAbegeleider; werkwijze kan per school verschillend zijn afgesproken Bijzonderheden Studenten die na 1 april nog starten met deze LiO-fase zullen studievertraging oplopen. pag. 6

Inhoud en vorm van het laatste semester In het laatste semester opereert de LiO zoveel mogelijk als zelfstandig leraar. Hij verzorgt de voorbereiding en uitvoering van onderwijs in enkele klassen en alle daaraan gerelateerde taken. De LiO functioneert in team of vaksectie, neemt deel aan vergaderingen en voert gesprekken met ouders. Wat betreft de begeleiding van de LiO spreken we van een begeleiding op afstand : de werkbegeleider evalueert de activiteiten door reflectiegesprekken met de LiO; lesbezoeken komen in beperkte mate voor. Begeleiding De student werkt zelfstandig met zijn klassen, de werkbegeleider voert incidenteel lesbezoeken en nabesprekingen uit. Wel voert de werkbegeleider wekelijks een voortgangsbespreking met de LiO. Ook de opleidingsbegeleider werkt op afstand en zal feedback geven op materiaal dat de LiO hem voorlegt. Daarnaast voert hij één of enkele lesbezoeken en nabesprekingen uit. Verder zal hij het startgesprek, de tussenevaluatie en het eindgesprek voeren met de LiO en de werkbegeleider. Praktisch gezien komt het er op neer dat een docent van de school gedurende het schooljaar 8 lesuren per week afstaat aan de LiO, waarvan er 1 à 2 gereserveerd worden om de LiO te begeleiden (op afstand). De lesuren draait de LiO zoveel mogelijk zelfstandig, maar onder begeleiding, toezicht en eindverantwoordelijkheid van een bevoegd docent. Aanvankelijk zal de begeleider achterin de klas observeren en de lessen nabespreken. Naast lestaken dient de student ook ruimte te krijgen voor leerwerktaken. De school vraagt van de student niet meer tijd dan de door de opleiding aangegeven tijdbesteding voor het reguliere, bij de opleiding horende leerwerktraject. De Overeenkomst Werkplekleren van de HvA wordt gehanteerd als contract tussen LiO, school en opleiding. Toelating tot de LiO-fase Het LiO-traject is het afsluitende leerwerktraject van de opleiding, waarin de student zelfstandig, met begeleiding op afstand, voor de klas staat. Om te waarborgen dat de student LiO-bekwaam is worden vanuit de opleiding onderstaande eisen gesteld aan het LiO-schap. Deze zijn: Het kopassessment in februari succesvol afgerond; Een positieve beoordeling van stage semester 1; Actief deelgenomen en voldoende aanwezig geweest zijn bij de metawerk lessen. pag. 7

5 Leerdoelen werkplekleren tot het lio-start assessment. De leerdoelen per competentie in onderstaande tabel, zijn de doelen die de student in november of januari behaald moet hebben. Zoals eerder vermeld, vindt in november een tussenevaluatie plaats. Dit is met nadruk geen beoordeling! De student moet echter datgene wat in de kolom November beschreven staat, wel beheersen. De eerste echte beoordeling vindt in januari plaats. De doelen zoals beschreven in deze kolom komen overeen met het beoordelingsformulier WPL kop semester 1. In dat formulier moet de student verwijzen naar portfolioproducten die zijn competentieontwikkeling zichtbaar maken (eisen portfolio bijlage 3). competentie November De student kan: 1: interpersoonlijk contact leggen en een relatie opbouwen met leerlingen, individueel en in een groep (klas); over dit contact onderzoeksvragen stellen en beantwoorden; dit contact gebruiken ter ondersteuning van het leerproces en het klassenmanagement; dit doen op basis van een duidelijke rol als docent, rekening houdend met verschillende achtergronden. 2: pedagogisch belangstelling tonen voor de leerlingen en hun achtergronden; kennis van de leerlingen en hun achtergronden opbouwen, mede aan de hand van onderzoeksvragen; door waarderen, stimuleren en gepast corrigeren bijdragen aan een veilig leefen werkklimaat. 3: vakinhoudelijk en didactisch leersituaties creëren waarin leerlingen kennis en vaardigheden van het vak- of leergebied opdoen; deze leersituaties afstemmen op het potentieel van de leerlingen; enige variatie in werkvormen toepassen 4: organisatorisch leersituaties (lessen) goed voorbereiden en uitvoeren; de leerlingen duidelijk gestructureerde leeractiviteiten aanbieden; zijn eigen werkzaamheden goed plannen en daarin een voorbeeldrol voor de leerlingen hebben. 5: werken met collega s school- of teamtaken uitvoeren; Januari De student kan: actief sturen in relaties met en tussen leerlingen met verschillende achtergronden door het inzetten van communicatieve, sociale en interculturele vaardigheden; deze sturing gebruiken ten behoeve van een positief leerklimaat, zowel voor leerlingen individueel als voor een groep (klas); over deze relaties onderzoeksvragen stellen en beantwoorden vanuit een theoretisch kader over deze relaties communiceren met leerlingen en met anderen. vanuit belangstelling voor de leerlingen en vanuit kennis van hun (ook culturele) achtergronden een veilig leef- en werkklimaat bevorderen door waarderen, stimuleren en gepast corrigeren; gewenst en ongewenst gedrag met leerlingen bespreken op individueel en op groepsniveau; over zijn bevindingen en werkwijze communiceren met collega s; zijn bevindingen en werkwijze in verband brengen met pedagogische concepten en opvattingen. onderzoeksvragen op pedagogisch terrein stellen en beantwoorden vanuit een theoretisch kader. de leerlingen een goede leeromgeving aanbieden, gericht op het benutten van het potentieel van alle leerlingen; daarbij oog hebben voor de beroepscontext en/of het vervolgonderwijs rekening houden met individuele verschillen en adequate werkvormen, hulpmiddelen en taalgericht vakonderwijs toepassen zijn werkwijze en keuzes vanuit leertheorie onderbouwen. door goede planning en organisatie van de leeromgeving zorgen voor een taakgericht leerklimaat voor de leerlingen; de eigen werkzaamheden efficiënt organiseren; bijdragen aan de taken en de organisatie van het team en de school. mede op eigen initiatief school- of teamtaken uitvoeren; pag. 8

6: werken met de omgeving 7: reflectie en ontwikkeling samenwerken met medestudenten en met docenten bij het voorbereiden en uitvoeren van taken; deelnemen aan team- of ander overleg. de wijze waarop de school contacten onderhoudt met de buitenwereld (ouders, maar ook bedrijven of instellingen) waarnemen en beschrijven; kennis nemen van hoe de omgeving (in brede zin) van de school gebruikt wordt in het onderwijs, m.n. voor zijn vak- of leergebied. reflectie op de eigen sterke en zwakke kanten en feedback van anderen benutten voor het verbeteren van zijn functioneren; ten aanzien van zijn praktijksituatie een onderzoekende houding tonen; zijn visie op het leraarschap in een diverse samenleving verder ontwikkelen. samenwerken met medestudenten en docenten bij het voorbereiden en uitvoeren van taken; actief bijdragen aan team- of ander overleg; zijn visie verwoorden op schoolorganisatie en samenwerking daarbinnen. deelnemen aan contacten met de buitenwereld, bijv. ouders, zo mogelijk ook bedrijven of instellingen in de beroepscontext; mogelijkheden onderzoeken die de omgeving (in brede zin) van de school biedt voor het leren in zijn vak- of leergebied. de eigen competenties en de sterke en zwakke kanten daarin benoemen; met behulp van reflectie en feedback systematisch werken aan het verbeteren van zijn functioneren; een uitgewerkte en persoonlijke visie op het leraarschap in een diverse samenleving verwoorden; de eigen praktijkervaringen vanuit theoretische kaders (vakdidactisch, intercultureel, ontwikkelingspsychologisch) duiden en analyseren een vraag of probleem in de eigen beroepspraktijk methodisch onderzoeken. Wat betreft de inhoud zal de nadruk liggen op het voorbereiden en geven van lessen en de omgang met klassen. Daarnaast is het van belang dat het participeren in de school in bredere zin voldoende aandacht krijgt. Het is van belang dat wanneer het lio-start assessment wordt afgenomen, het leerwerktraject en het portfoliomateriaal dat daarbij hoort, als voldoende zijn beoordeeld. De beoordeling en het gesprek op school moeten daarom tijdig plaatsvinden. pag. 9

6 Leerdoelen werkplekleren in de afstudeerfase (februari tot einde schooljaar) 6.1 Doel en inhoud van werkplekleren In deze laatste fase van de kopopleiding functioneert de student in de school als Leraar in Opleiding (LiO), het LiO-traject. Het algemene doel van het LiO-traject is dat de student leert zelfstandig als docent te functioneren. Hij verzorgt zelf het onderwijs in "eigen" klassen, bouwt een eigen band met de leerlingen op en gaat als volwaardig teamlid meedraaien in de school. In de onderstaande tabel staan de uitgewerkte leerdoelen voor het LiO-traject. Deze komen overeen met het beoordelingsformulier semester 2. competentie De afgestudeerde kan: 1: interpersoonlijk actief sturen in de relaties met en tussen leerlingen met verschillende achtergronden in uiteenlopende onderwijssituaties, door het creatief inzetten van sociale, communicatieve en interculturele vaardigheden; deze sturing effectief inzetten ten behoeve van een goed leerklimaat en leerproces, over deze relaties communiceren met leerlingen en met anderen; deze relaties in de eigen praktijk onderzoeken en daarvan verslag doen; zijn visie op en werkwijze bij het hanteren van deze relaties verantwoorden, ook vanuit relevante theorie. 2: pedagogisch vanuit belangstelling voor de leerlingen en vanuit kennis van hun achtergronden (zowel op basis van theoretische concepten als van actuele inzichten) een veilig leefen werkklimaat tot stand brengen; over zijn werkwijze hierbij communiceren met leerlingen en met collega's, en gedragsproblemen signaleren, bespreken en eventueel doorverwijzen; zijn visie en werkwijze met betrekking tot pedagogisch handelen relateren aan theoretische concepten, met inachtneming van o.a. de culturele bepaaldheid van pedagogische opvattingen pedagogische aspecten in de eigen praktijk onderzoeken en daarvan verslag doen; zijn visie op en zijn bijdrage aan de pedagogische rol van de school en de maatschappelijke betekenis daarvan verantwoorden, zowel binnen als buiten de school. 3: vakinhoudelijk en didactisch leerlingen een krachtige leeromgeving aanbieden, op basis van een grondige theoretische, praktische en actuele kennis van zijn vak- of leergebied, van een breed didactisch repertoire daarbij actuele kennis van de beroepscontext en/of het vervolgonderwijs inzetten; deze krachtige leeromgeving afstemmen op de onderwijscontext, op het potentieel van leerlingen en op individuele en culturele verschillen; zijn visie en werkwijze daarbij verantwoorden, mede vanuit leertheorie. 4: organisatorisch door een heldere structuur en effectieve organisatie van zijn onderwijs een overzichtelijk, ordelijk en taakgericht leerklimaat creëren; de eigen werkzaamheden planmatig en efficiënt organiseren en prioriteiten stellen; probleemgericht, flexibel en creatief inspelen op wisselende en complexe omstandigheden; actief bijdragen aan taken en organisatie van het team en van de school en deze bijdrage relateren aan (de ontwikkeling van) het pedagogisch-didactisch klimaat van de school. 5: werken met collega s samen met collega's, ook van andere vak- of leergebieden, verantwoordelijkheid nemen voor het voorbereiden, uitvoeren en vernieuwen van het onderwijs; oplossingsgericht bijdragen, mede op eigen initiatief, aan algemene taken in het team of de school en de onderwijskundige en pedagogische ontwikkeling van de school; pag. 10

samenwerken, ook in een divers samengesteld team, met oog voor resultaat, veilig werkklimaat en goede communicatie; zijn visie en werkwijze t.a.v. samenwerken en schoolorganisatie verwoorden en onderbouwen. 6: werken met de omgeving 7: reflectie en ontwikkeling relaties leggen en onderhouden met externe belanghebbenden (ouders; bedrijven of instellingen in de beroepscontext) en daarbij effectief te communiceren; initiatieven nemen om de omgeving (in brede zin) van de school te benutten als onderdeel van een krachtige leeromgeving voor leerlingen; zich bewust tonen van de maatschappelijke rol van de school en van het verband tussen omgeving en onderwijsconcept; zijn opvattingen en werkwijzen m.b.t. externe relaties verantwoorden. een goed beeld geven van de eigen competenties en de sterke en zwakke kanten daarin, en planmatig werken aan de eigen ontwikkeling; de eigen beroepspraktijk onderzoeken en daarvan verslag doen; zijn persoonlijke visie op leren, op leerlingen en op leraarschap verwoorden en verantwoorden, mede op basis van theoretische concepten, van actuele inzichten en van relevante maatschappelijke ontwikkelingen; zich ontwikkelen vanuit zijn visie; de samenhang verwoorden van die visie met met het beleid van de school en met relevante ontwikkelingen in de (multiculturele) samenleving, in zijn vakgebied en in de beroepscontext en/of het vervolgonderwijs. Binnen de boven beschreven algemene doelen is het aan de student en de school om tot afspraken te komen over concrete activiteiten om aan specifieke leerdoelen en competentieontwikkeling te werken. Het toewerken naar de startbekwaamheid betekent dat de student in het LiO-traject zoveel mogelijk zelfstandig werkt, onder begeleiding op afstand, en volwaardig participeert als leraar in de school. Dit uitgangspunt leidt tot de volgende inhoud van het leerwerktraject LiO. voorbereiding, uitvoering en evaluatie van lessen in eigen klassen; uitvoering van daaruit voortvloeiende taken: toetsen, rapportage, individuele hulp aan leerlingen; deelname aan team- of sectieoverleg, overige docentenvergaderingen en eventuele studiedagen; uitvoering van schoolactiviteiten op het gebied van schoolorganisatie en leerlingbegeleiding; bijdrage aan overige schoolactiviteiten (excursies, buitenschoolse activiteiten, projecten); De student draagt de verantwoordelijkheid voor de eigen leeractiviteiten. Van hem wordt dan ook een doorlopende inbreng verwacht van eigen leerdoelen en voorstellen voor leeractiviteiten. Dat gebeurt door middel van het schrijven van een zelfevaluatie. 6.2 Begeleiding en laatste beoordeling Laatste beoordeling De beoordeling van het LiO-traject vormt één van de drie elementen van het eindassessment, de afsluitende bekwaamheidsproef van de opleiding. Voor de laatste beoordeling vindt een eindgesprek plaats met behulp van het beoordelingsformulier. De student zorgt ervoor dat er tijdig een afspraak wordt gemaakt met zijn werkbegeleider en zijn opleidingsbegeleider voor dit eindgesprek. Uiteraard zorgt hij ervoor dat hij het beoordelingsformulier heeft ingevuld en tijdig zijn portfolio in orde heeft én toegankelijk gemaakt voor de begeleiders. De beoordeling vindt plaats met verwijzing naar portfoliomateriaal. Dit materiaal voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid en validiteit.(eisen portfolio bijlage 3) pag. 11

7. De competenties en gedragsindicatoren In het voorgaande hoofdstuk is beschreven aan welke leerdoelen een student per competentie moet voldoen. Op welke manier deze doelen zichtbaar zijn, staat beschreven in onderstaande gedragsindicatoren; 1. De interpersoonlijke competentie Interpersoonlijk competent. De leraar zorgt ervoor dat er onder de leerlingen een prettig werkklimaat heerst. Hij geeft op een goede manier leiding, schept een coöperatieve sfeer en brengt een open communicatie tot stand. Enkele voorbeelden; niveau 1(nov): de student.. observeert docenten in het omgaan met leerlingen is vriendelijk tegen leerlingen benadert leerlingen positief toont een belangstellende en onderzoekende houding betreffende leerlingen; toont belangstelling voor diversiteit in achtergronden; gebruikt zijn belangstelling bij het ontwikkelen van een relatie met leerlingen. houdt zich aan afspraken gedraagt zich respectvol houdt zich aan regels van de school. niveau 2 (jan/feb): de student.. gedraagt zich vriendelijk en beslist tegen leerlingen complimenteert gewenst gedrag schat gedrag van leerlingen goed in en communiceert hierover met de begeleider weet op grensoverschrijdend leerlinggedrag passend te reageren herkent en signaleert probleemgedrag van individuele leerlingen of van de groep en kan hier adequaat op inspringen staat open voor inbreng van leerlingen toont gespreksvaardigheden voert persoonlijke gesprekjes met leerlingen voor of na de les; houdt rekening met de achtergrond van de leerling. stelt zich professioneel op: kan feedback ontvangen en geven werkt samen en is hulpvaardig toont inzicht in culturele achtergronden en communicatie, ook wat betreft de eigen wijze van communiceren; formuleert onderzoeksvragen over de aangetroffen praktijk en plaatst die in een theoretisch kader toont zich bewust van de eigen (ook cultureel bepaalde) vooroordelen en oordeelt niet alleen vanuit eigen waarden en normen. niveau 3 (juni/juli): de student stelt regels en bespreekt deze met de leerlingen gaat flexibel om met regels en beschikt over handelingsalternatieven verantwoordt zijn gedrag vanuit theoretische en methodische inzichten toont een visie op klassenmanagement communiceert effectief door het hanteren van verbale en non-verbale technieken herkent en benoemt (ook cultureel bepaalde) gedragspatronen van individuele leerlingen en groepen en maakt deze inzichtelijk voor leerlingen kan omgaan met emoties en spanningen binnen een multiculturele setting; verantwoordt hoe hij met zijn groepen en individuele leerlingen omgaat. Hij maakt daarbij gebruik van relevante inzichten uit communicatietheorieën, groepsdynamica en interculturele communicatie;. doet praktijkonderzoek en doet hiervan verslag; zorgt ervoor dat leerlingen respect opbrengen voor hem, voor elkaar, en voor elkaars achtergrond. bespreekt communicatie en omgangsvormen bevordert effectieve communicatie door bijv. te luisteren, samen te vatten en door te vragen zowel op inhouds- als betrekkingsniveau herkent behoefte aan differentiatie en integratie bij leerlingen. stimuleert culturele nieuwsgierigheid bij leerlingen. zet zijn kennis van interculturele communicatie effectief in in gesprekken met leerlingen en collega s laat zien aan de eigen persoonlijke kwaliteiten te werken. pag. 12

2. De pedagogische competentie De leraar vo/bve heeft de verantwoordelijkheid om zijn/haar leerlingen te helpen zelfstandig en zelfverantwoordelijk te worden in relatie tot anderen en in relatie tot hun (Ieer-)taken. Hij streeft naar het welbevinden van zijn leerlingen. Van de leraar vo/bve wordt verwacht dat hij zijn pedagogische verantwoordelijkheid erkent en dat hij op een professionele, planmatige manier een veilige leeromgeving tot stand brengt: voor een hele klas of groep maar ook voor een individuele leerling. Enkele voorbeelden; niveau 1: de student.. vraagt leerlingen naar hun interesses en thuiswereld toont deze belangstelling bij het ontwikkelen van een relatie met leerlingen. vormt zich een beeld van hun sociale en culturele achtergrond observeert kenmerken van de leerlingpopulatie op de school houdt in het contact met leerlingen rekening met de regels van de school beschrijft de rol van de school in het leven van de jongeren complimenteert leerlingen stelt leerlingen vragen over hun gedrag onderzoekt sociaaleconomische, culturele, en persoonlijke verschillen tussen leerlingen onderzoekt de wijze waarop docenten op school omgaan met deze verschillen zoekt naar literatuur over (de bevordering van) het pedagogisch klimaat in de klas. verkent en onderzoekt het pedagogische klimaat in de school laat zien hoe dit onderzoek een rol speelt in het ontwikkelen van eigen opvattingen niveau 2: de student.. speelt in op de leefwereld van leerlingen en heeft oog voor de culturele bepaaldheid daarvan; spreekt met individuele leerlingen over hun interesses. bevordert een sfeer van respect en belangstelling voor elkaar hanteert werkvormen waarbij leerlingen eigen ervaringen en ideeën kunnen inbrengen stimuleert en geeft positieve feedback erkent en benut verschillen tussen leerlingen werkt binnen het kader van de schoolregels met een eigen pedagogische visie laat die visie tot uiting komen in omgang met individuele en groepen leerlingen herkent verschillende benaderingen van het werken aan een positief leerklimaat laat zien zijn kennis van ontwikkelings- en opvoedingstheorieën en de culturele variatie daarin, te kunnen toepassen hanteert op consequente wijze regels en procedures in de klas spreekt aan op ongewenst gedrag spreekt een groep aan op groepsgedrag houdt een klassengesprek over ongewenst en gewenst gedrag niveau 3: de docent.. houdt rekening met verschillen tussen leerlingen in sociaal, emotioneel en cultureel opzicht maakt in zijn pedagogisch handelen een goed gebruik van verschillen tussen leerlingen, rekening houdend met culturele bepaaldheid helpt leerlingen in het beroepsonderwijs bij de ontwikkeling van hun beroepsidentiteit gebruikt op systematische wijze de input van leerlingen in het onderwijsleerproces stimuleert leerlingen kritisch na te denken over hun opvattingen en gedrag, en stimuleert hen om daarover in de (multiculturele) groep te communiceren daagt leerlingen uit mee te denken over hun eigen ontwikkelings- en leerprocessen toont zich bewust van de eigen beroepsopvattingen, waarden en normen, tegenover leerlingen en collega s doet praktijkonderzoek en doet hiervan verslag; kan zijn pedagogische opvattingen en de gekozen aanpak verantwoorden en maakt daarbij gebruik van relevante theoretische en methodische inzichten pag. 13

3. De vakinhoudelijke en vakdidactische competentie De leraar vo/bve heeft de verantwoordelijkheid om zijn/haar leerlingen te helpen zich beroepsgerichte kennis, vakkennis en kennis van leergebieden eigen te maken en vertrouwd te worden met de wijze waarop deze kennis wordt gebruikt in het dagelijkse leven en de wereld van het werken. Op deze wijze helpt de leraar leerlingen de school als zinvol en betekenisvol te ervaren, waarbij hij aansluit bij de belevingswereld van kinderen en put uit een modern (vak)didactisch repertoire. Van de leraar vo/bve wordt verwacht dat hij zijn didactische verantwoordelijkheid erkent en dat hij op een eigentijdse, professionele, planmatige manier een krachtige leeromgeving voor de leerlingen tot stand brengt. De (vak)didactisch competente leraar ontwerpt een krachtige leeromgeving, waarbinnen leerlingen zich basiskennis en vaardigheden van vakken en leergebieden eigen maken en vertrouwd worden met de manier waarop deze kennis en vaardigheden in het dagelijkse leven en in de wereld van het werk gebruikt worden. Enkele voorbeelden; niveau 1: de student beschrijft verschillende didactische strategieën op de school kan (verschillen in) leerprocessen van leerlingen waarnemen en beschrijven assisteert in lessen van docenten op school toont waardering voor coöperatief gedrag toont interesse in vormen van samenwerkend leren betoont zich coöperatief door steun aan te bieden. assisteert en stimuleert leerlingen bij het gebruik van moderne middelen onderzoekt de mogelijkheden van de school om deze middelen te gebruiken assisteert de docent bij het aanleren van eenvoudige vaardigheden begeleidt leerlingen bij hun huiswerk en reflecteert daarbij op leervaardigheden kijkt toetsen na niveau 2: de student gebruikt didactische strategieën behorende bij een klassikale aanpak idem bij onderzoekend of samenwerkend leren kan didactische strategieën conceptueel en theoretisch te verantwoorden; weet de begeleidende docent op school alternatieve strategieën aan te reiken ontwikkelt en begeleidt projecten voor natuurlijk leren kiest werkvormen die samenwerking stimuleren en de vaardigheden van leerlingen ontwikkelen stuurt in de klas op coöperatief gedrag zet verschillende werkvormen effectief in. maakt doelbewust en effectief gebruik van moderne leermiddelen reikt de school ideeën aan voor het gebruik van moderne middelen in de les ontwerpt gevarieerde leertaken voor het vak/leergebied hanteert de principes van taalgericht vakonderwijs; maakt gebruik van uitdagingen en voordelen van meertaligheid in de klas; leert leerlingen leervaardigheden aan (bv leren voor het proefwerk, samenvatten) bespreekt proefwerken na op reflectieve wijze bevordert zelfstandigheid van leerlingen praat met leerlingen over hun competenties pag. 14 niveau 3: de docent.. laat zien de kennisbasis van zijn vak te beheersen en te kunnen toepassen in zijn lessen kan zijn vakinhoudelijke en didactische opvattingen verantwoorden toont inhoudelijke relaties te kunnen leggen van het eigen vakgebied met verwante vakken ondersteunt de leerlingen in het verbanden leggen met verwante vakken kan verantwoorden hoe hij een groep leerlingen aangepakt heeft en maakt daarbij gebruik van actuele theoretische, vakdidactische en methodische inzichten ontwerpt leeractiviteiten die in het perspectief van de loopbaan van de leerling/deelnemer betekenisvol zijn past bestaande middelen zelf aan en breidt ze uit met eigen inbreng (vragen, suggesties, voorbeelden, av- en ictmiddelen) weet vakleerstof te analyseren en er gefundeerde keuzes in te maken, rekening houdend met de specifieke omstandigheden (gehanteerde methode, leerlingen, samenwerken binnen het leergebied) kan schoolboeken analyseren en selecteren ontwerpt vakspecifieke leeromgevingen stimuleert de leerling om zelf zijn leerproces vorm te geven ondersteunt de leerlingen in hun leerproces, door vakspecifieke leervragen en leerproblemen te signaleren, te benoemen en erop te reageren reflecteert systematisch met de leerlingen op het leerresultaat en het bijbehorende leerproces analyseert vakspecifieke concepten en laat leerlingen daarmee werken analyseert (vakspecifieke) leerproblemen en speelt adequaat daarop in met gerichte opdrachten en vragen creëert de randvoorwaarden (organisatie, opdrachten, enz.) die de leerlingen in staat

houdt in de didactische aanpak rekening met verschillen tussen leerlingen wat betreft niveau, leeftijd, sekse en culturele achtergrond; kan die verschillen ook positief benutten; kan het niveau van leerlingen inschatten en geeft opbouwende feedback ontwikkelt toetsen en kijkt toetsen na begeleidt en beoordeelt prestaties/leertaken begeleidt en beoordeelt een portfolio herkent uitleg, voorbeelden en lesmateriaal die cultureel gekleurd zijn houdt in uitleg, voorbeelden en lesmateriaal rekening met de verschillende achtergronden van zijn leerlingen stellen in hun eigen tempo en op eigen wijze te leren kent de sterke en zwakke kanten van individuele leerlingen en weet hoe hij hun leren moet bevorderen ontwerpt verschillende leertrajecten om tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingen ontwikkelt in samenwerking met collega s vakspecifieke beoordelingsinstrumenten kan zijn keuzes voor bepaalde toetsvormen onderbouwen evalueert het leerproces en de leerresultaten van leerlingen Is alert op stereotypering en etnocentrisme in de vaklessen. kan verschillen in achtergronden van leerlingen positief benutten bij het ontwerpen van lessen. zet zich actief in voor het belang van het onderwijs in zijn vakgebied op zijn school draagt (mede) vanuit zijn vakgebied bij aan onderwijsverbetering en schoolontwikkeling pag. 15

4. De organisatorische competentie De leraar vo/bve heeft de verantwoordelijkheid voor alle organisatorische aspecten en aspecten van klassenmanagement die samenhangen met zijn onderwijs. Van de leraar vo/bve wordt verwacht dat hij zijn organisatorische verantwoordelijkheid erkent en dat hij in de klas en in de les een goed leef- en werkklimaat tot stand kan brengen. Het wordt als vanzelfsprekend geacht dat hij dit op een professionele, planmatige manier doet, overzichtelijk, ordelijk en taakgericht tewerk gaat en in alle opzichten voor zichzelf, zijn collega's en vooral voor alle leerlingen helder is. Enkele voorbeelden; niveau 1: de student helpt leerlingen opdrachten en instructies uit te voeren heeft eigen spullen op orde: opdrachten op tijd en bij de hand komt afspraken na observeert docenten wat betreft planning en organisatie van verschillende werkvormen start en eindigt de eigen les volgens de lesplanning neemt initiatieven om deel te nemen aan activiteiten assisteert bij begeleiden van activiteiten surveilleert niveau 2: de student biedt helder gestructureerde leeractiviteiten aan gebruikt structuur en organisatie in de les ten behoeve van het klassenmanagement vervult een voorbeeldrol wat betreft organisatie (heeft bijv. lesmateriaal in orde) geeft op tijd en op niveau feedback op leerlingwerk: cijfers, geschreven beoordelingen, feedback op portfolio maakt adequate tijdsplanning voor de eigen lessen en houdt zich hier ook aan evalueert tijdsplanning heeft opdrachten op tijd af neemt niet meer taken op zich dan hij/zij aan kan biedt zich aan voor team- of schooltaken neemt initiatieven t.a.v. taken in team of school participeert in de organisatie van schoolactiviteiten, bijv werkweken/sportdagen. niveau 3: de docent... biedt helder gestructureerde organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen aan kiest structuren en organisatie ten behoeve van leerdoelen, leeractiviteiten en werkklimaat verantwoordt bovenstaande keuzes mede vanuit theoretie m.b.t. het pedagogisch-didactisch klimaat; hanteert procedures op een consequente manier kan zijn aanpak van klassenmanagement en de organisatie van zijn onderwijs verantwoorden improviseert in onverwachte situaties op een professionele manier en stelt daarbij duidelijke prioriteiten stelt prioriteiten en verdeelt de beschikbare tijd efficiënt zowel voor hem zelf als de leerlingen bewaakt de planning samen met de leerlingen neemt initiatieven en doet voorstellen m.b.t. taken en organsatie in team of school stelt zich in het team coöperatief op toont zich bewust van het belang van organisatie en structuur voor het pedagogisch-didiactisch klimaat. pag. 16

5. Samenwerken in een team De leraar vo/bve heeft de verantwoordelijkheid voor de afstemming van zijn werk met zijn collega's en is medeverantwoordelijk voor het goed functioneren van de schoolorganisatie. Van de leraar vo/bve wordt verwacht dat hij zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met collega's erkent en dat hij een professionele bijdrage levert aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat van zijn school, aan goede werkverhoudingen en een goede schoolorganisatie. Enkele voorbeelden; niveau 1: de student observeert medestudenten en docenten, reflecteert daarop en bespreekt wat is waargenomen geeft feedback aan en ontvangt feedback van collega s op de school geeft feedback aan en ontvangt feedback van medestudenten assisteert bij de uitvoering van projecten op school neemt deel aan projecten op de opleiding en experimenteert met rollen en taken onderzoekt op de school activiteiten wat betreft onderwijsvernieuwing surveilleert kijkt toetsen na onderzoekt de schoolorganisatie en de wijze waarop collega s daarin samenwerken. niveau 2: de student brengt ervaringen in tijdens intervisie en collegiale consultatie ontwikkelt voornemens naar aanleiding van ervaringen van zichzelf en van anderen deelt lesmateriaal met collega s draagt bij aan constructief teamoverleg draagt bij aan ontwikkeling van lesmateriaal neemt deel aan de organisatie van projecten neemt initiatieven draagt bij aan de uitvoering van de onderwijsinnovatie op de school stelt zich op de hoogte van landelijke innovaties neemt initiatieven om het onderwijs te verbeteren door het voorstellen van (vak)didactische vernieuwingen neemt deel aan team- en sectieoverleg en draagt bij aan taken daarin participeert in rapportvergaderingen stelt keuzes m.b.t. schoolorganisatie en samenwerking aan de orde. niveau 3: de docent.. vraagt hulp en biedt hulp aan collega s stelt teambelang boven eigenbelang verantwoordt zijn opvattingen en werkwijze aangaande samenwerken met collega s binnen de schoolorganisatie neemt verantwoordelijkheid voor de taak (van anderen) levert een bijdrage aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school, bijv. door middel van een praktijkonderzoek zoekt samenwerking met collega s bij (voorbereiding en uitvoering van) werken in een leergebied werkt volgens de in de organisatie geldende afspraken, procedures en systemen, bijv. leerlingvolgsysteem benoemt de relatie tussen de schoolorganisatie en het gehanteerde onderwijsconcept 6. Samenwerken met de omgeving De leraar vo/bve heeft de verantwoordelijkheid voor het contact met de ouders of verzorgers van de leerlingen en voor de afstemming van zijn zorg voor de leerlingen met die van anderen buiten de school. Bovendien is hij medeverantwoordelijk voor het goed functioneren van de samenwerking van zijn school met andere (buurt)instellingen, stage- en leerbedrijven. Enkele voorbeelden; niveau 1: de student onderzoekt hoe de school werkt aan omgevingsonderwijs doet een voorstel voor een eenvoudig project met het eigen vak in de omgeving van de school onderzoekt op welke wijze de school contact onderhoudt met ouders onderzoekt op welke wijze de school rekening houdt met verschillen in ouderparticipatie in niveau 2: de student onderzoekt de omgeving van de school op toepassingen van het eigen vak/leergebied ontwikkelt en voert projecten uit met medewerking van instellingen/bedrijven waarin leerlingen het vak/leergebied kunnen toepassen houdt contact met personen/instellingen die fungeren als opdrachtgevers in het kader van het natuurlijk leren observeert bij en voert zo mogelijk gesprekken met ouders niveau 3: de docent.. voert oudergesprekken, hanteert daarbij relevante gespreksvaardigheden en houdt rekening met verschillen in achtergrond raadpleegt reeds aanwezige informatie, registreert nieuwe informatie en stelt anderen in de gelegenheid hier gebruik van te maken verantwoordt professionele opvattingen aan ouders en andere belanghebbenden en past zo nodig in gezamenlijk overleg zijn werk aan pag. 17

verschillende bevolkingsgroepen is bekend met de (sociaaleconomische, culturele) achtergronden van ouders en speelt daar zo nodig op in. benoemt alternatieve wijzen van omgaan met de omgeving, in relatie tot verschillende onderwijsconcepten. 7. Werken aan de eigen beroepsidentiteit; competent in reflectie en ontwikkeling De leraar vo/bve is verantwoordelijk voor zijn eigen professionele ontwikkeling. Van de leraar vo/bve wordt verwacht dat hij zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele ontwikkeling erkent en dat hij zowel zijn opvattingen over het leraarschap als ook zijn eigen bekwaamheid onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt. De leraar die competent is in reflectie en ontwikkeling werkt voortdurend aan eigen professionalisering. Enkele voorbeelden; niveau 1: de student reflecteert op eigen sterke en zwakke kanten beschrijft leerdoelen voor de hoofdfase analyseert situaties vanuit docentperspectief en niet meer vanuit leerlingperspectief is zich bewust van deze perspectiefwisseling handelt vanuit de docentrol in een groep leerlingen onderhoudt contacten met eigen jaargroep en medestagiaires geeft en ontvangt feedback stelt onderzoeksvragen over de praktijk op school en beantwoordt deze in een eenvoudig onderzoek. niveau 2: de student reflecteert op eigen sterke en zwakke kanten op basis van ervaring en visie reflecteert op persoonlijke kwaliteiten is begaan met leerlingen, maar neemt geen verantwoordelijkheden van leerlingen over kent de grenzen van de eigen invloed verwijst leerlingen met problemen tijdig door zonder zelf de rol van hulpverlener op zich te nemen onderhoudt contacten met studenten van eigen opleiding en medestagiaires leest vakliteratuur bezoekt (regionale) bijeenkomsten over onderwijsproblematiek. neemt actief deel aan collegiale consultatie en intervisie onderzoekt de invloed van de eigen normen, waarden en (voor- )oordelen op het eigen beroepsmatig handelen. onderzoekt de eigen beroepspraktijk methodisch, op basis van een onderzoeksvraag en en een theoretisch kader, en doet daarvan verslag niveau 3: de docent.. werkt planmatig aan zijn ontwikkeling en maakt daarbij gebruik van de kaders die de school biedt (bijv. POP. Teamontwikkelingsplan, IBP) brengt onder woorden wat hij belangrijk vindt in het docentschap en van welke waarden, normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat. benut verschillende mogelijkheden om zichzelf te ontwikkelen, zoals het bijhouden van vakliteratuur, het volgen van trainingen en opleidingen, maar ook het deelnemen aan vernieuwingsprojecten en onderzoek en het oppakken van nieuwe taken. staat open voor andere visies en ideeën en probeert die daadwerkelijk uit. stemt zijn ontwikkeling af op het beleid van de school onderzoekt de eigen ontwikkeling vanuit eigen keuzes op het terrein van pedagogisch didactische aanpak en verantwoordt deze keuzes op conceptueel niveau; reflecteert kritisch op de eigen culturele bepaaldheid en de doorwerking in zijn handelen m.b.t. leerlingen en collega s pakt een eigen praktijkvraag of probleem aan met behulp van een praktijkonderzoek. pag. 18