2 vwo gymnasium. Uit bloedplasma, (rode en witte) bloedcellen en bloedplaatjes. De (rode en witte) bloedcellen en bloedplaatjes.

Vergelijkbare documenten
halvemaanvormige kleppen) Doordat de hartkamers het bloed met kracht wegpompen.

6.9. Werkstuk door E woorden 25 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou. Inhoudsopgave

6.5. Opdracht 1. Opdracht 2. Opdracht 4. Boekverslag door K woorden 10 mei keer beoordeeld. Basisstof 1

Samenvatting Biologie Thema 7: Transport

5,2. Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari keer beoordeeld. Basisstof 1; samenstelling van bloed

Naam: BLOEDSOMLOOP. Vraag 1. Waaruit bestaat bloed?

BASISSTOF 1 HET BLOED OM TE ONTHOUDEN

Samenvatting. Functie: zuurstof en voedingsstoffen afgeven aan de cellen, en koolstofdioxide en andere afvalstoffen opnemen in het bloed.

2 vmbo-t havo vwo. Uit bloedplasma, (rode en witte) bloedcellen en bloedplaatjes. De (rode en witte) bloedcellen en bloedplaatjes.

Uit bloedplasma, (rode en witte) bloedcellen en bloedplaatjes. De (rode en witte) bloedcellen en bloedplaatjes.

Samenvatting Biologie Bloedsomloop

7,9. Samenvatting door een scholier 2305 woorden 16 juni keer beoordeeld. Biologie thema 3. Basistof 2

Oefen Repetitie KGT thema Bloedsomloop

THEMA 3 DE BLOEDSOMLOOP LEERDOELEN 3 HAVO

Samenvatting Biologie Transport

1) Wat is het verschil tussen de grote en kleine bloedsomloop? 2) Tot welke bloedsomloop behoren je hersenen?

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai

SO Biologie T3: De bloedsomloop

4,3. Samenvatting door een scholier 1547 woorden 28 februari keer beoordeeld

Samenvatting Biologie Transport

Samenvatting Biologie Thema 5 Transport

Bij eencellige dieren transport via diffusie (over kleine afstand). Het transporteren van zuurstof en afvalstoffen (traag proces).

AUTEURS : BEN WAAS GERARD SMITS ARTEUNIS BOS ONNO KALVERDA WERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU WERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW VMBO - KGT

AUTEURS : BEN WAAS GERARD SMITS ARTEUNIS BOS ONNO KALVERDA WERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU WERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW

HANDBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW HAVO.VWO

VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA

slagaders haarvaten aders uitzonderingen Bevat kleppen - - X Aorta, longslagader Gespierde dikke wand

Examen Voorbereiding Transport

LEERWERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW VMBO-BK

Antwoorden Biologie Thema 2 en 3

HANDBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW VMBO-T.HAVO.VWO

Hart = pomp --> spier --> trainen --> krans(slag)aders vertakken verder --> hart krijgt meer voedingsstoffen

Werkstuk Biologie Bloed

BLOED EN BLOEDSOMLOOP VWO 3

Hart en bloedsomloop hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Werkstuk Biologie Lichaamstelsels

Alles over de bloedziekten PNH & AA. Wat is bloed?

Opstel Biologie De Bloedsomloop (verhaal)

1. We ademen om te leven

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9: Hart en bloedsomloop

Hart en bloedsomloop vmbo-b34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Samenvatting NaSk Verbranding en ademhaling

Uitscheiding en afweer

Seniorenraad Son en Breugel 22 juni 2018

Werkstuk Biologie Bloed

Hart- en vaatziekten. voor Marokkaanse Nederlanders. Zorg goed voor uw hart

OPDRACHT EMBRYONALE BLOEDSOMLOOP. Gebruik voor deze opdracht je Binas en basisstof 1 van je boek.

Werkstuk door een scholier 1759 woorden 8 januari keer beoordeeld

Transport door het lichaam. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

De Bloedsomloop. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Hart- en vaatziekten. voor Nederlanders. Zorg goed voor uw hart

Afdrukken pagina 2-19 dubbelzijdig formaat A4 naar behoefte kunnen lege A4-pagina s worden tussengevoegd

2 Patiëntspecifieke informatie Partiële Cavo Pulmonale Connectie (PCPC)

Bij het uitscheiden helpen de nieren om de samenstelling van je bloed constant te houden. Uitscheiding is het

HOEK 1: RODE BLOEDLICHAAMPJES

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 15, Het bloed kruipt waar het gaan kan

5 HAVO. biologie voor jou BIOLOGIE VOOR DE BOVENBOUW

Kijk, zo klopt het! EEN KIJKJE IN JE HART INHOUD. Je hart? Hard nodig!

Samenvatting Biologie voor Jou 2A Bloedsomloop 7 e editie. Bloed = bloedplasma met bloedcellen en bloedplaatjes

Bloedtransfusie. informatie voor kinderen

TRANSPORT DOOR HET LICHAAM

Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen. Behaalde punten Hulpmiddelen geen

Bloedsomloop. Hans heijkoop; Petra Buist. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

BLOED GEVEN EN KRIJGEN

BLOEDSOMLOOP. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Inhoud. Inleiding Medische achtergrondkennis 9 - Anatomie en fysiologie 10 - Ziektebeelden 21

1. Een orgaan waarbij stoffen vanuit het interne milieu naar het externe milieu gebracht worden

Bloedtransfusie Informatie voor patiënten

Hartfalen. Decompensatio cordis

Bloed - CCG AH2. Dianne Gijsbertsen. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

komt terug naar het hart in de linkerboezem, dan naar de linkerkamer en het hele proces begint opnieuw (afb. 1).

Werking van het hart. Algemene informatie over het hart, de bloedvaten en de meest voorkomende hart- en vaataandoeningen

Samenvatting Biologie, 8.1 t/m 8.5

Bloed Geven en Krijgen vmbo-kgt okt 2013

Examentrainer. Vragen. Hartoperatie. 1 Uitgeverij Malmberg

De groei van tumoren is alleen maar mogelijk als er bloedvaten naartoe gaan (afbeelding 1 fase 3 en 4).

Bloedtransfusie Informatie voor patiënten

Algemeen Bloedtransfusie voor kinderen

Werkstuk Biologie Het hart

Aortaklepinsufficiëntie

Oefenopgaven voortplanting / hormonale regulatie De mannenpil

Eindexamen biologie vmbo gl/tl I

Lees eerst informatie 1 tot en met 7 en beantwoord dan vraag 34 tot en met 51. Bij het beantwoorden van die vragen kun je de informatie gebruiken.

Take-home toets. Thema 4.3.1: Anatomie en fysiologie van het hart en de circulatie

vwo bloed en bloedsomloop 2010

Praktische opdracht. klas 2 atheneum

hart longen Werkboekje van...

Hart en vaatziekten vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Elke spier neemt toe in dikte en kracht door hem regelmatig harder te laten werken (trainen).

Gezonde Leefstijl: Alcohol

Bloedtransfusie Informatie voor patiënten

Bloedtransfusie. Informatiebrochure

HARTKATHETERISATIE CORONAROGRAFIE

bloedtransfusie bij kinderen

Prezi les 1: Website:

Bloed en lymfe systeem. Bloed en lymfe systeem. Bloed stelsel. Bloed stelsel. Samenstelling van het bloed. Bloedplasma

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan

Werkstuk Biologie Bloed

DREIGEND HARTINFARCT

Transcriptie:

1 Bloed opdracht 1 1 Waaruit bestaat bloed? Uit bloedplasma, (rode en witte) bloedcellen en bloedplaatjes. 2 In afbeelding 1 is een reageerbuis met bloed getekend dat enkele dagen heeft gestaan. Twee delen zijn aangegeven met 1 en 2. Welke bestanddelen bevat deel 2? De (rode en witte) bloedcellen en bloedplaatjes. 3 Een onderzoeker heeft een reageerbuis met 80 ml bloed. Via een bepaalde techniek scheidt zij het bloedplasma van de vaste bestanddelen. Ze doet het bloedplasma in een aparte reageerbuis. Hoeveel milliliter bloedplasma heeft ze dan ongeveer? Geef bij je antwoord een berekening. 44 ml bloedplasma (berekening: 0,55 80 ml = 44 ml). opdracht 2 In afbeelding 2 staan stoffen die in het bloedplasma voorkomen. Vul het schema in met de woorden in de afbeelding. Afb. 1 deel 1 deel 2 BASISSTOF 2 vwo gymnasium thema 3 De bloedsomloop Afb. 2 afvalstoffen fibrinogeen opgeloste stoffen zuurstof voedingsstoffen water plasmaeiwitten koolstofdioxide zouten plasma-eiwitten (7%) bijv. fibrinogeen water bloedplasma (91%) zouten zuurstof (een klein beetje) opgeloste stoffen (2%) voedingsstoffen 551110-03-002 92 afvalstoffen bijv. koolstofdioxide

opdracht 3 Gebruik hierbij afbeelding 3. 1 Heeft Sophie uit afbeelding 6 van je handboek bloedarmoede? Leg je antwoord uit. Ja, want Sophie heeft een tekort aan hemoglobine. 2 Leg uit waarom zowel een ijzertekort als een beschadiging van het rode beenmerg de oorzaak van de gezondheidsproblemen van Sophie kan zijn. Voor de aanmaak van hemoglobine heeft het rode beenmerg ijzer nodig. Als het rode beenmerg te weinig ijzer krijgt of beschadigd is, kan het niet voldoende hemoglobine maken. Dan ontstaat er bloedarmoe d e. 3 Welke stof zit waarschijnlijk in de pilletjes van Sophie? Leg je antwoord uit aan de hand van het bloedonderzoek. IJzer, want uit het bloedonderzoek blijkt dat Sophie een tekort aan ijzer heeft. Afb. 3 Bloedarmoede (anemie) Men spreekt van bloedarmoede als het aantal rode bloedcellen in het bloed te laag is. Ook kan het gehalte aan hemoglobine te laag zijn. In beide gevallen krijgen de cellen van het lichaam minder zuurstof aangevoerd. Als je bloedarmoede hebt, voel je je zwak en vermoeid, heb je vaak hoofdpijn en ben je kortademig. Bloedarmoede kan worden veroorzaakt door beschadiging van het rode beenmerg, vitaminegebrek of te weinig ijzerzouten in het voedsel. Rode bloedcellen worden gevormd in het rode beenmerg. Voor de aanmaak van hemoglobine heeft het rode beenmerg ijzer nodig. Een arts kan dan staalpillen voorschrijven. Staalpillen bevatten ijzer. opdracht 4 Huisarts Gineke voert bij patiënt Sophie een bloedonderzoek uit naar diabetes (zie afbeelding 6 van je handboek). In het schema hierna staan de eerste twee stappen van dit onderzoek. 1 Noteer de ontbrekende stappen in het schema. ONDERZOEK Probleemstelling OORZAAK VAN FLAUWVALLEN Waardoor valt deze patiënt steeds flauw? Hypothese Experiment Resultaten Conclusie Deze patiënt heeft diabetes. Diabetestest uitvoeren: bloed afnemen met een vingerprikje en de bloedglucosespiegel testen. Diabetestest toont geen diabetes aan. Deze patiënt heeft geen diabetes. 2 Wat is de conclusie van het tweede bloedonderzoek dat de huisarts laat uitvoeren in het ziekenhuis? Sophie heeft een te laag gehalte aan hemoglobine en ijzer in haar bloed. opdracht 5 1 Hoe komt het dat witte bloedcellen hun functie ook buiten de bloedvaten kunnen vervullen? Witte bloedcellen kunnen van vorm veranderen. Hierdoor kunnen ze door kleine openingen in de wand van de kleinste bloedvaten heen. 93

2 Bij iemand met een blauw oog komt bloed tussen de weefselcellen (zie afbeelding 4). Het bloed gaat dan stollen. Welke twee bestanddelen van bloed spelen een rol bij de bloedstolling? Bloedplaatjes en bloedplasma (fibrinogeen). Afb. 4 Een blauw oog Een blauw oog is meestal het gevolg van een harde stoot tegen de oogkas. Door de stoot worden bloedvaatjes beschadigd, waardoor er bloed tussen de weefselcellen komt. Er ontstaat een blauwe plek. Dit bloed gaat dan stollen, zodat verder inwendig bloedverlies wordt voorkomen. Door afbraak van een stof uit de rode bloedcellen wordt een blauw oog later geel en groen. Om dik worden van het oog te voorkomen en de pijn te verminderen, kan ijs of een koude, natte doek op het oog worden gelegd. 3 Een blauw oog verandert van kleur doordat een bepaalde kleurstof wordt afgebroken. Hoe heet deze kleurstof? Hemoglobine (rode bloedcellen bevatten hemoglobine). 4 Wat is er aan de hand bij iemand die trombose heeft? Er is dan een (gestolde) bloedprop binnen een bloedvat ontstaan. De bloedprop kan het bloedvat afsluiten. 5 Ruud is een volwassen man met 5 liter (L) bloed. Bereken hoeveel rode bloedcellen Ruud heeft. Om je te helpen: 1 L is 1 dm 3 ; 1 dm 3 is 1000 cm 3. Ruud heeft 25 000 miljard (25 biljoen) rode bloedcellen. Berekening: 5 L bloed = 5 000 000 mm 3 bloed; 5 000 000 mm 3 bloed 5 000 000 rode bloedcellen = 25 000 000 000 000 rode bloedcellen. Lees afbeelding 5 over epo en bloeddoping. Vraag 6 en 7 gaan over deze afbeelding. Afb. 5 Epo en bloeddoping Zevenvoudig Tour de France winnaar Lance Armstrong (zie foto) bleek achteraf epo te hebben gebruikt en bloeddoping te hebben toegepast. Met het inspuiten van epo wordt het aantal rode bloedcellen kunstmatig verhoogd. Bij bloeddoping wordt bloed van de sporter afgetapt en enkele dagen voor een wedstrijd weer teruggebracht in het lichaam. 6 Leg aan de hand van de functie van bloed en bloeddeeltjes uit waarom sommige duursporters, zoals wielrenners en atleten, bloeddoping toepassen of epo willen gebruiken. Door bloeddoping en epo neemt het aantal rode bloedcellen toe. Rode bloedcellen vervoeren zuurstof. De sporter kan dan beter presteren, omdat hij meer zuurstof op kan nemen en de spieren beter en langer kunnen worden gebruikt. 94

7 Bij een hardloopster zijn in 5 mm 3 bloed 35 000 000 rode bloedcellen aangetroffen. Leg uit waarom deze hardloopster verdacht kan worden van bloeddoping. Haar aantal rode bloedcellen is verhoogd (in 1 mm 3 bloed zitten 7 000 000 rode bloedcellen, normaal 5 000 000 per mm 3 ). opdracht 6 BLOEDCELLEN practicum BENODIGDHEDEN een klaargemaakt preparaat van bloed een microscoop tekenmateriaal WERKWIJZE Bekijk het preparaat bij een vergroting van 100. Zoek een gedeelte van het preparaat op, waarin je zowel rode als witte bloedcellen ziet. Bekijk het preparaat vervolgens bij een vergroting van 400. Maak een tekening van een rode bloedcel en van een witte bloedcel. Zet onder de tekeningen: rode bloedcel of witte bloedcel. Geef in de witte bloedcel aan: celkern. LAAT JE DOCENT DE TEKENING CONTROLEREN. HB BASISSTOF 2 BLZ. 106 95

2BASISSTOF De opdracht 7 bloedsomloop 2 vwo gymnasium 1 Waarom noemen we de bloedsomloop van de mens een dubbele bloedsomloop? Omdat het bloed per omloop twee keer door het hart stroomt. 2 In afbeelding 6 is de bloedsomloop van een vis schematisch getekend. Heeft een vis ook een dubbele bloedsomloop? Leg je antwoord uit. Nee, want per omloop komt het bloed slechts één keer door het hart. Afb. 6 Bloedsomloop van een vis (schematisch). thema 3 De bloedsomloop kop met kieuwen hart orgaan orgaan 3 In afbeelding 7 is de bloedsomloop van een insect schematisch getekend. Heeft een insect een open of een gesloten bloedsomloop? Leg je antwoord uit. Een open bloedsomloop. Het bloed stroomt in een groot gedeelte van het lichaam niet in bloedvaten maar gewoon in het weefsel. Afb. 7 Bloedsomloop van een insect (schematisch). aorta hartkamer spier 4 Wat gebeurt er met zuurstof en koolstofdioxide in de kleine bloedsomloop van de mens? Zuurstof wordt opgenomen in het bloed en koolstofdioxide wordt afgegeven aan de lucht (in de longen). 5 Wat gebeurt er met zuurstof en koolstofdioxide in de grote bloedsomloop van de mens? Zuurstof wordt afgegeven aan de cellen en koolstofdioxide wordt opgenomen in het bloed. 96

6 In het diagram van afbeelding 8 is het gehalte van zuurstof in het bloed in een bloedsomloop weergegeven. Geeft dit diagram de verandering weer van het zuurstofgehalte van het bloed in de grote bloedsomloop of in de kleine bloedsomloop? Leg je antwoord uit. In de kleine bloedsomloop, want in de kleine bloedsomloop wordt zuurstof opgenomen in het bloed. Afb. 8 zuurstofgehalte van het bloed plaats opdracht 8 In afbeelding 9 lees je dat hartruis kan worden veroorzaakt doordat het bloed harder door het lichaam moet stromen. Leg uit dat Sophie uit afbeelding 6 van je handboek daardoor een verhoogde kans heeft op hartruis. Bij Sophie is bloedarmoede aangetoond. Haar bloed moet harder stromen om voldoende zuurstof naar haar cellen te brengen. Het harder stromen van het bloed veroorzaakt hartruis. Afb. 9 Hartruis Het aantal kinderen in Nederland met hartruis is erg groot. Een hartruis is een geluid dat ontstaat als de bloedsomloop wordt verstoord. Er ontstaan wervelingen die een arts waarneemt als hartruis. Vaak gaat het om een onschuldig geruis, maar het kan ook een gevolg zijn van een hartafwijking en kan dan minder onschuldig zijn. Hartruis kan ook worden veroorzaakt doordat het bloed harder door het lichaam moet stromen. HB BASISSTOF 3 BLZ. 108 97

3BASISSTOF Het opdracht 9 hart In afbeelding 10 zie je een schematische tekening van een lengtedoorsnede van het hart. Noteer de namen van de aangegeven delen. Afb. 10 2 vwo gymnasium thema 3 De bloedsomloop bovenste holle ader longslagader rechterboezem hartkleppen onderste holle ader halvemaanvormige kleppen rechterkamer aorta longader(s) linkerboezem halvemaanvormige kleppen hartkleppen linkerkamer harttussenwand opdracht 10 Niet alle delen van het hart hebben een even dikke spierwand. 1 Welk deel van het hart heeft de meest gespierde wand? Leg je antwoord uit. De linkerkamer, want de linkerkamer pompt het bloed door het hele lichaam. De rechterkamer pompt het bloed alleen naar de longen. 2 Is er verschil tussen de hoeveelheden bloed die de rechter- en de linkerkamer wegpompt? Leg je antwoord uit. Nee, want al het bloed dat de rechterkamer wegpompt, komt korte tijd later (via de linkerboezem) in de linkerkamer terecht. 3 De hoeveelheid bloed die door verschillende organen in het lichaam stroomt, is niet gelijk. Door welke organen stroomt per minuut de grootste hoeveelheid bloed? Leg je antwoord uit. Door de longen, want het bloed dat door de rechterkamer wordt weggepompt, gaat alleen naar de longen. De linkerkamer pompt dezelfde hoeveelheid bloed weg, maar dit bloed wordt verdeeld over alle andere organen van het lichaam. 4 Door welke bloedvaten stroomt bloed dat rijk is aan zuurstof en voedingsstoffen, naar de hartspier? Door de kransslagaders. 5 Door welke bloedvaten stroomt bloed dat rijk is aan koolstofdioxide en andere afvalstoffen, weg uit de hartspier? Door de kransaders. 98

6 Behoren de kransslagaders en de kransaders tot de kleine bloedomloop of tot de grote bloedsomloop? Tot de grote bloedsomloop. Michelle is geboren met tetralogie van Fallot. In afbeelding 11 staat een schematische tekening van het hart van Michelle, vlak na de geboorte. Vergelijk het hart van Michelle met een gezond hart en beantwoord vraag 7 en 8. Afb. 11 Een hart van een pasgeboren kind met tetralogie van Fallot. aorta longslagader vernauwde uitstroom rechterkamer rechterkamer linkerkamer gat in harttussenwand dikke spierwand Legenda: zuurstofrijk bloed mengsel van zuurstofrijk en zuurstofarm bloed zuurstofarm bloed 7 Wat is het verschil in dikte van de wanden, vergeleken met een normaal hart? De wand van de rechterkamer is dikker dan die van de linkerkamer. Bij een normaal hart is de wand van de linkerkamer dikker. 8 De grote lichaamsslagader (aorta) staat bij tetralogie van Fallot scheef boven de wand tussen de hartkamers. De aorta is dus aangesloten op de linkerkamer én de rechterkamer. Leg uit waarom het hart van Michelle minder goed werkt dan een gezond hart. Door de scheefgegroeide aorta komt er ook zuurstofarm bloed in de aorta. Er gaat daardoor te weinig zuurstof naar de organen. HB DE WERKING VAN HET HART BLZ. 110 99

opdracht 11 Vul de ontbrekende woorden in het schema in. Kies uit: boezems dicht druk holle aders en longaders kamers longslagader en aorta open. Enkele woorden moet je meer dan één keer gebruiken. Samentrekken van de boezems Samentrekken van de kamers Hartpauze 1 De boezems trekken zich samen. Hierdoor stroomt het bloed van de boezems in de k a m e rs. 2 De hartkleppen zijn dan op e n. 3 De halvemaanvormige kleppen zijn dan d i c h t. 4 Direct daarna trekken de kamers zich samen. 5 De hartkleppen gaan dan d i c h t. 6 De druk in de kamers stijgt. 7 De halvemaanvormige kleppen gaan dan op e n. 8 Het bloed wordt in de longslagader en aorta gepompt. 9 Hierna volgt de hartpauze. Uit de holle aders en longaders stroomt het bloed in de boezems en gedeeltelijk al in de k a m e rs. 10 De hartkleppen zijn dan op e n. 11 De halvemaanvormige kleppen zijn dan d i c h t. opdracht 12 Bij veel hartoperaties moet het hart worden stilgelegd. De functies van het hart en de longen worden dan overgenomen door een zogenoemde hart-longmachine (zie afbeelding 12). Afb. 12 Hart-longmachine (schematisch). 6 3 5 4 bovenste holle ader 2 1 1 2 1 7 aorta Legenda: 1 De holle aders en de aorta worden afgeklemd, zodat er geen bloed meer door het hart stroomt. 2 Het bloed uit de holle aders wordt opgevangen en naar de hart-longmachine gevoerd. 3 Reservoir waarin het bloed wordt opgevangen. 4 Deel van de hart-longmachine waar zuurstof in het bloed wordt gebracht. 8 5 Warmtewisselaar om het bloed te koelen. 6 Pomp die het bloed naar de aorta pompt. 7 Invoer van bloed in de aorta. 8 Hart dat is stilgelegd. onderste holle ader 1 Welk nummer geeft het deel van de machine aan dat de functie van de linkerkamer overneemt? Nummer 6. 2 Welk nummer geeft het deel aan dat de functie van de longen overneemt? Nummer 4. 100

3 Tijdens een operatie is een patiënt aangesloten op een hart-longmachine. Stroomt het bloed dan door de kleine bloedsomloop van deze patiënt? En stroomt het bloed dan door de grote bloedsomloop? Alleen door de grote bloedsomloop. (Het bloed stroomt niet door de longen.) 4 Bij een volwassene pompt het hart per slag ongeveer 70 ml bloed weg. De hartslag van een volwassene is gemiddeld 70. Uit deze gegevens kun je berekenen hoeveel bloed het hart per minuut gemiddeld wegpompt. Bereken hoeveel liter (1 L = 1000 ml) bloed de pomp van een hart-longmachine in de aorta moet pompen om een vergelijkbaar resultaat te krijgen. 70 70 ml = 4900 ml = 4,9 L/min. keuzeopdracht 13 Gebruik hierbij afbeelding 22 van je handboek. 1 Bereken het hartminuutvolume (HMV) van Hannah (14 jaar) die rustig in de klas zit. Haar hartslag is 70 slagen per minuut (HF) en het slagvolume (SV) van haar hartkamers is 0,06 L. HMV = HF SV: 70 0,06 = 4,2 L/min. 2 Hannah heeft tijdens het sporten een hartslag van 130 slagen per minuut. Bereken opnieuw haar hartminuutvolume. HMV = HF SV: 130 0,06 = 7,8 L/min. 3 Hannah is op atletiek gegaan. Door het trainen is haar slagvolume omhooggegaan naar 0,09 L. Bereken hoeveel keer meer zuurstof haar getrainde lichaam opneemt bij maximale inspanning vergeleken met haar ongetrainde lichaam in rust. Ga ervan uit dat zowel in rust als bij maximale inspanning evenveel zuurstof per liter rond gepompt bloed wordt opgenomen. HMV (getraind maximale inspanning) 205 0,09 = 18,5 L/min. HMV (ongetraind in rust) = 4,2 L/min. Haar getrainde lichaam neemt 16,4/4,2 = 4,4 zo veel zuurstof op vergeleken met haar ongetrainde lichaam in rust. HB BASISSTOF 4 BLZ. 112 101

4BASISSTOF De opdracht 14 2 vwo gymnasium bloedvaten thema 3 De bloedsomloop Vul het schema in. Kies bij 1 uit: in de organen van de organen weg naar het hart toe van het hart weg naar de organen toe. Kies bij 2 uit: hoog laag laag. Kies bij 3 uit: dun en weinig elastisch dik, stevig en elastisch één cellaag dik. Kies bij 4 uit: erg langzaam stromend kloppend niet kloppend, regelmatig. Kies bij 5 uit: dieper in het lichaam minder diep in het lichaam in alle organen en weefsels. Kies bij 6 uit: aanwezig, vooral in de armen en benen niet aanwezig (behalve de halvemaanvormige kleppen) niet aanwezig. Slagaders Aders Haarvaten 1 Het bloed stroomt van het hart weg naar de organen toe van de organen weg naar het hart toe in de organen 2 De bloeddruk is hoog laag laag 3 De wand is dik, stevig en elastisch dun en weinig elastisch één cellaag dik 4 De bloedstroom is kloppend niet kloppend, regelmatig erg langzaam stromend 5 Ze liggen meestal dieper in het lichaam minder diep in het lichaam in alle organen en weefsels 6 Kleppen zijn niet aanwezig (behalve de halvemaanvormige kleppen) aanwezig, vooral in de armen en benen niet aanwezig 102

opdracht 15 1 In afbeelding 13 zijn een doorsnede van een ader en van een slagader schematisch getekend. In welke figuur is een slagader getekend? Leg je antwoord uit. In figuur 1, want een slagader heeft (in vergelijking met een ader) een dikkere wand. Afb. 13 1 2 2 In afbeelding 14 lees je over een slagaderlijke bloeding. Waardoor is een slagaderlijke bloeding gevaarlijker dan een bloeding uit een ader? Doordat uit een slagader het bloed snel en met grote kracht naar buiten stroomt. Afb. 14 Slagaderlijke bloeding na mishandeling BREDA In Tilburg is een man in een horecagelegenheid neergestoken. De man had daarbij een slagaderlijke bloeding opgelopen in de hals. Een getuige verleende eerste hulp en door de wond dicht te duwen, kon de bloeding voorlopig worden gestelpt. Het slachtoffer werd door de ambulance voor behandeling naar het ziekenhuis gebracht. Twee mannen uit Breda van 17 en 39 jaar werden aangehouden in verband met de mishandeling. In afbeelding 15 is een stukje weefsel met een bloedvat schematisch getekend. 3 P geeft een bloedvat aan. Welk type bloedvat is P? Leg uit waaraan je dat kunt zien. Een haarvat, want de wand van bloedvat P is slechts één cellaag dik. Afb. 15 Weefsel met een bloedvat (schematisch). P Q R 103

4 Welke stoffen bevat het vocht bij pijl Q? Leg je antwoord uit. Zuurstof en voedingsstoffen. Dit vocht stroomt van het bloed naar de cellen toe. 5 Welke stoffen bevat het vocht bij pijl R? Leg je antwoord uit. Koolstofdioxide en andere afvalstoffen. Dit vocht stroomt vanuit de cellen terug naar het bloed. In afbeelding 16 is een bepaald type bloedvat schematisch getekend. 6 Is dit bloedvat een ader, een haarvat of een slagader? Leg je antwoord uit. Een ader, want er zijn aderkleppen te zien. Afb. 16 Bloedvat (schematisch). S T opdracht 16 1 Volg de instructies uit afbeelding 17 op. Afb. 17 Bloedstroom in je handen Op de volgende manier kun je bij jezelf zien hoe het bloed stroomt. Tekening 1: Bal je linkerhand tot een vuist. Op de rug van je hand zie je bloedvaten. Druk een van die bloedvaten met je rechtermiddelvinger dicht. Tekening 2: Strijk met de wijsvinger van je rechterhand het bloed in het dichtgedrukte bloedvat weg in de richting van je pols. Tekening 3: Als je het bloedvat met je middelvinger dicht blijft drukken, stroomt er geen nieuw bloed in dit bloedvat, omdat de kleppen het bloed verhinderen terug te stromen. Tekening 4: Als je niet meer op het bloedvat drukt, stroomt het bloedvat weer vol. P Q R tekening 1 tekening 2 tekening 3 tekening 4 Kun je uit de stroomrichting in dit bloedvat afleiden of dit bloedvat een ader of een slagader is? Leg je antwoord uit. Ja, het is een ader, want het bloed stroomt van rechts naar links (van de organen naar het hart toe). 104

2 Op plaats P, Q en R in afbeelding 17.3 bevinden zich kleppen. Welke van deze kleppen zal in deze situatie het bloed tegenhouden? Leg je antwoord uit. Plaats P, want het bloed stroomt tot P weer terug, maar niet verder. 3 In afbeelding 28 van je handboek zie je kuitspieren met bloedvaten. Beschrijf de werking van de spierpomp. Door middel van het aanspannen en ontspannen van spieren (de spierpomp) ontstaat er afwisselend veel en weinig druk op de aders. De kleppen in de aders zorgen ervoor dat het bloed in de juiste richting stroomt. HB HET BLOEDVATENSTELSEL BLZ. 114 opdracht 17 In afbeelding 18 is het bloedvatenstelsel schematisch getekend. De bloedvaten in armen en benen zijn weggelaten. Noteer de namen van de aangegeven delen. Geef met een pijltje in elk bloedvat de stroomrichting van het bloed aan. Afb. 18 1 haarvaten 2 halsader 10 halsslagader 3 4 5 6 7 8 9 longslagader longader rechterboezem rechterkamer leverader onderste holle ader nierader 11 12 13 14 15 16 17 18 19 longslagader longader linkerboezem linkerkamer leverslagader aorta poortader darmslagader nierslagader 105

opdracht 18 1 De meeste slagaders bevatten zuurstofrijk bloed. Welke slagaders bevatten zuurstofarm bloed? Leg je antwoord uit. De longslagaders. Deze slagaders vervoeren zuurstofarm bloed naar de longen. 2 De meeste aders bevatten zuurstofarm bloed. Welke aders bevatten zuurstofrijk bloed? Leg je antwoord uit. De longaders. In deze aders stroomt bloed van je longen terug naar je hart. Afb. 19 bloedverdeling bij inspanning 5% 5% 1% 5% 6% 78% verteringsorganen hartspier skelet nieren hersenen spieren 30% 5% 5% 25% 15% 20% bloedverdeling in rust De hoeveelheid bloed die naar verschillende organen toe stroomt, is bij rust anders dan bij inspanning (zie afbeelding 19). 3 Beschrijf hoe slagaders met kringspieren de verdeling van de hoeveelheid bloed naar de spieren regelen bij inspanning. In de wanden van slagaders zitten kringspiertjes. Door deze kringspiertjes bij inspanning te ontspannen, worden de slagaders wijder en kan er meer bloed naar de spieren stromen. 4 Bij welke organen neemt bij inspanning de bloedtoevoer in percentage het meest toe? Geef bij je antwoord een berekening. Bij de spieren. Het percentage stijgt van 20% naar 78%: toename 58%. 5 Bij welke organen neemt bij inspanning de bloedtoevoer in percentage het meest af? Leg je antwoord uit. Bij de verteringsorganen. Het percentage daalt van 30% naar 5%. 6 Het bloed in de poortader is in vergelijking met het bloed in de leverslagader zuurstofarm. Leg uit waardoor dit komt. Het bloed in de poortader komt uit het darmkanaal. In het darmkanaal is zuurstof verbruikt voor verbranding. Een witte bloedcel gaat via de kortste weg van een haarvat in het linkerbeen naar een haarvat in het rechterbeen. 7 Hoe vaak komt deze witte bloedcel onderweg door het hart? Twee keer. 106

8 Door welke bloedvaten en hartdelen gaat deze bloedcel achtereenvolgens? Linkerbeenader onderste holle ader rechterboezem rechterkamer longslagader longhaarvaten longader linkerboezem linkerkamer aorta rechterbeenslagader. opdracht 19 In afbeelding 20 is de bloeddruk in de bloedsomloop van de mens weergegeven. Noteer in het schema de namen van de met nummer 1 tot en met 6 aangegeven bloedvaten. Kies uit: aders haarvaten longaders longhaarvaten longslagaders slagaders. Afb. 20 De bloeddruk in de bloedsomloop van de mens. mm/hg 120 linkerkamer slagaders haar- 1 2 3 rechterkamevaten aders longslagaders longhaarvaten 4 5 6 longaders 100 80 60 40 20 opdracht 20 In afbeelding 21 is de bloedsomloop van een kikker schematisch getekend. 1 Uit welke delen bestaat het hart van een kikker? Uit twee boezems en één kamer. Bij een kikker vindt ademhaling plaats met de longen en de huid. Het bloed dat in deze organen zuurstofrijk is geworden, stroomt terug naar het hart. 2 Bevat het bloed in de rechterboezem van een kikker meer of minder zuurstof dan het bloed in de rechterboezem van een mens? Leg je antwoord uit. Meer zuurstof, want bij een kikker wordt het zuurstofarme bloed dat van de organen afkomstig is, eerst gemengd met zuurstofrijk bloed dat van de huid afkomstig is. Daarna stroomt het gemengde bloed de rechterboezem in. Afb. 21 Bloedsomloop van een kikker (schematisch). huid longen LB K RB rest van het lichaam HB BASISSTOF 5 BLZ. 116 107

5 Hart- BASISSTOF opdracht 21 en vaatziekten thema 3 De bloedsomloop 1 Leg uit dat hoge bloeddruk slagaderverkalking bevordert. Hoge bloeddruk beschadigt de wanden van de slagaders. Hierdoor blijft bijvoorbeeld cholesterol gemakkelijker aan de slagaderwand kleven waardoor slagaderverkalking ontstaat. 2 Nadat het hart zich heeft samengetrokken, ontstaat dan diastolische of systolische druk? Diastolische druk, want dat is de bloeddruk op het moment dat het hart zich weer ontspant. 3 Leg uit waarom de arts bij Sophie uit afbeelding 6 van je handboek de bloeddruk meet. Bij lage bloeddruk komt flauwvallen voor. Daardoor denkt de arts aan hypotensie (lage bloeddruk) bij Sophie. In afbeelding 32 van je handboek staat een diagram over hoge bloeddruk en levensverwachting. 4 Welke invloed heeft hoge bloeddruk op de levensverwachting? Leg je antwoord uit. Door hoge bloeddruk daalt de levensverwachting. De mannen met hoge bloeddruk leefden gemiddeld nog 18,9 jaar. De mannen zonder hoge bloeddruk leefden gemiddeld nog 21,3 jaar. opdracht 22 2 vwo gymnasium In 2011 is er in 37 Nederlandse ziekenhuizen een onderzoek uitgevoerd naar de invloed van aspirines (pijnstillers) na een hartinfarct. Vul in het schema de ontbrekende hypothese en de conclusie in. ONDERZOEK Inleiding Hypothese Experiment DE INVLOED VAN ASPIRINES OP EEN HERSENINFARCT Aspirines bevorderen het herstel na een hartinfarct. Werkt dat ook bij een herseninfarct? Aspirines bevorderen het herstel na een herseninfarct. Er wordt onderzocht of patiënten beter herstellen van een herseninfarct als zij ook aspirine slikken. Aan dit onderzoek deden 642 patiënten mee. Hiervan kregen 320 patiënten alleen het standaardmedicijn en 322 patiënten kregen daarnaast aspirine. Na drie maanden is het percentage mensen dat goed was hersteld gemeten. Afb. 22 Resultaten Standaardmedicijn Standaardmedicijn + aspirine Aantal proefpersonen 320 322 Conclusie Aantal goed hersteld 183 174 Het gebruik van aspirines bevordert het herstel na een herseninfarct niet. LAAT JE DOCENT HET ONDERZOEKSSCHEMA CONTROLEREN. 108

opdracht 23 1 Wat is er aan de hand bij een hartinfarct? Bij een hartinfarct is een kransslagader of een aftakking ervan verstopt geraakt. Hierdoor krijgt een deel van de hartspier geen zuurstof en voedingsstoffen meer. Dit deel kan dan afsterven. 2 Leg uit dat iemand met angina pectoris het vaak benauwd krijgt. Het hart krijgt te weinig zuurstof en voedingsstoffen. Dit geeft een benauwd gevoel. 3 Bij welke behandeling wordt een bloedvat gerepareerd en bij welke behandeling wordt een bloedvat vervangen? Bij dotteren wordt een bloedvat gerepareerd. Bij een bypassoperatie wordt een bloedvat vervangen. Ja jongetje... dit is een bypass. Een hele luxe, met ingebouwde bloeddrukmeter! 4 In afbeelding 38 van je handboek staat een artikel over de cardiologe Marije. Als ze gaat dotteren of een stent gaat inbrengen, bereikt het slangetje dan de kransslagader via de aorta of via de onderste holle ader? Leg je antwoord uit. Via de aorta, want de kransslagaders zijn aftakkingen van de aorta. 5 In afbeelding 24 zie je een persoon met een ongezonde leefwijze. Noteer vier dingen waaruit blijkt dat hij zich niets aantrekt van de adviezen voor een gezonde leefstijl. Hij rookt. Hij drinkt veel alcohol. Hij eet veel vette voedingsmiddelen. Hij heeft geen goed lichaamsgewicht. Afb. 24 Afb. 23 Bypassoperatie? 109

Afb. 25 14 kans op een hartinfarct (%) 12 10 8 6 4 2 0 nooit gerookt 1 pakje per dag meer dan 1 pakje per dag In afbeelding 25 is in een diagram de gemiddelde kans op een hartinfarct in relatie tot roken weergegeven. 6 Hoe groot is de kans gemiddeld dat iemand die nooit heeft gerookt een hartinfarct krijgt? Gemiddeld ongeveer 4%. 7 Iemand rookt een pakje sigaretten per dag. Hoeveel keer zo groot is de kans op een hartinfarct, in vergelijking met iemand die niet rookt? Ongeveer 2 zo groot. HB BASISSTOF 6 BLZ. 120 110

BASISSTOF 6 2 vwo gymnasium Weefselvloeistof en lymfe thema 3 De bloedsomloop opdracht 24 1 Leg uit waarom er vooral in de grote bloedsomloop vocht uit de haarvaten naar buiten wordt geperst. In de grote bloedsomloop is de bloeddruk hoger dan in de kleine bloedsomloop. 2 Drie vloeistoffen zijn bloedplasma, weefselvloeistof en lymfe. Geef van elke vloeistof aan waar deze zich bevindt. Kies uit: in bloedvaten in lymfevaten tussen de cellen. Bloedplasma: in bloedvaten. Lymfe: in lymfevaten. Weefselvloeistof: tussen de cellen. 3 Wat is de functie van weefselvloeistof? Zuurstof en voedingsstoffen vanuit de haarvaten naar de cellen toevoeren en koolstofdioxide en andere afvalstoffen van de cellen wegvoeren. 4 Door bloed worden zuurstof, voedingsstoffen, koolstofdioxide en andere afvalstoffen vervoerd. Welke van deze stoffen komen ook in lymfe voor? Alle vier de stoffen. 5 In afbeelding 26 is een lymfevat schematisch getekend. In welke richting wordt lymfe in dit lymfevat vervoerd? Leg je antwoord uit. In richting Q. De kleppen laten de lymfe maar in één richting door. Afb. 26 Lymfevat (schematisch). P Q 6 Een zuurstofdeeltje bevindt zich in een haarvat. In welk van de delen a tot en met e komt het zuurstofdeeltje achtereenvolgens terecht? Noteer de volgorde van de letters. a ader onder het sleutelbeen b borstbuis c bovenste holle ader d lymfevat e vocht tussen de cellen e d b a c. 7 Wat is de functie van lymfeknopen? De lymfe zuiveren van onder andere ziekteverwekkers. 8 Noem enkele plaatsen in je lichaam waar lymfeknopen voorkomen. De hals, de oksels en de liezen. 111

9 Bij iemand met een tatoeage op de rechterarm ontstond na enige jaren een donkere vlek in de rechteroksel. Leg dat uit. Bij een tatoeage wordt inkt in de huid gespoten. Een deel van de inkt komt via weefselvloeistof terecht in de lymfe. De lymfeknopen in de rechteroksel zuiveren de lymfe onder andere van de inkt. In de lymfeknopen wordt de inkt opgeslagen. Afb. 27 Een tatoeage. HB BASISSTOF 7 BLZ. 122 112

7 Uitscheiding opdracht 25 In afbeelding 28 zijn de nieren en de urinewegen schematisch getekend. Noteer de namen van de aangegeven delen. Schrijf achter de bloedvaten of ze zuurstofarm of zuurstofrijk bloed vervoeren. BASISSTOF 2 vwo gymnasium thema 3 De bloedsomloop 1 2 3 4 Afb. 28 aorta (zuurstofrijk) onderste holle ader (zuurstofarm) nierader (zuurstofarm) nierslagader (zuurstofrijk) 8 9 10 nierschors niermerg nierbekken 5 urineleider 6 urineblaas 7 urinebuis opdracht 26 Vul het schema in. Kies uit: nierbekkens nierschors en niermerg urineblaas urinebuis urineleiders. Functies Delen 1 Urine vormen nierschors en niermerg 2 Urine verzamelen nierbekkens 3 De urine afvoeren naar de urineblaas urineleiders 4 De urine tijdelijk opslaan urineblaas 5 De urine afvoeren naar buiten het lichaam urinebuis opdracht 27 1 Uit welke stoffen bestaat urine? Uit afvalstoffen, overtollig water, overtollige zouten en schadelijke stoffen. 2 Als je veel hebt gedronken, produceren de nieren dan veel of weinig urine? Leg je antwoord uit. Veel urine, want de nieren verwijderen overtollig water uit het bloed. 113

3 De kleur van urine kan variëren van heel licht naar donker. Is de kleur van urine licht of donker als je veel hebt gedronken? Leg je antwoord uit. Licht, want de urine bevat dan veel water. (Water maakt de kleur lichter.) 4 Bij een nierbekkenontsteking is de wand van een nierbekken ontstoken. Dit kan worden veroorzaakt door bacteriën die via de urinewegen van buiten het lichaam zijn gekomen. Door welke delen zijn deze bacteriën achtereenvolgens gekomen? Urinebuis urineblaas urineleider nierbekken. opdracht 28 Gebruik daarbij afbeelding 29, een artikel over kangoeroes. 1 Uit het artikel blijkt dat de reuzenkangoeroes goed kunnen overleven in een droog milieu. Soms krijgt een kangoeroe in een natte periode met veel regen de gelegenheid meer te drinken dan in de rest van het jaar. Zal de hoeveelheid urine in zo n natte periode veranderen? Zo ja, hoe? Ja, de hoeveelheid urine zal toenemen. Afb. 29 Kangoeroes op de hete vlakten In Australië leven reuzenkangoeroes. Voor deze grote buideldieren zijn de hoge omgevingstemperatuur en een gebrek aan water bedreigingen. Ze kunnen echter hun vochtverlies laag houden, doordat ze met hun urine minder water uitscheiden dan veel andere dieren. Voor het overige werken de nieren op dezelfde manier als bij mensen. In afbeelding 30 is de bouw van de uitscheidingsorganen en de voortplantingsorganen van een kangoeroe schematisch getekend. De bouw van de uitscheidingsorganen is iets anders dan bij de mens, maar de functie is gelijk. 2 Welk van de genummerde delen is de urineblaas? Deel 3. 3 P is een buisvormig orgaan. Hierin bevindt zich een vloeistof. Is deze vloeistof bloed? Leg je antwoord uit. Nee, want P is een urineleider. (In een urineleider zit urine, geen bloed.) HB BASISSTOF 8 BLZ. 124 Afb. 30 Uitscheidingsorganen en voortplantingsorganen van een kangoeroe (schematisch). 1 P 2 3 4 114

8 Immuunsysteem opdracht 29 In afbeelding 31 is de afweerreactie van het lichaam op een ziekteverwekker schematisch getekend. BASISSTOF 2 vwo gymnasium thema 3 De bloedsomloop Afb. 31 P Q R tekening 1 tekening 2 tekening 3 1 Welke letter geeft de ziekteverwekker aan? R. 2 Welke letter geeft antigeen aan? Q. 3 In welke tekening is de ziekteverwekker het meest schadelijk? Leg je antwoord uit. In tekening 1. De ziekteverwekker is hier nog niet bedekt met antistof. 4 In afbeelding 32 is weergegeven hoe een witte bloedcel een ziekteverwekker onschadelijk maakt. Ontstaat hierdoor immuniteit voor deze ziekteverwekker? Leg je antwoord uit. Nee, want er worden geen antistoffen gemaakt. Afb. 32 witte bloedcel ziekteverwekker 5 Nicolaï heeft waterpokken gehad. In zijn bloed bevindt zich daardoor antistof. Is deze antistof ook werkzaam tegen mazelen (zie afbeelding 33)? Leg je antwoord uit. Nee, want de antistof voor waterpokken kan zich alleen aan het antigeen voor waterpokken hechten. (Het antigeen voor mazelen is anders dan het antigeen voor waterpokken.) Afb. 33 Kind met mazelen. 115

6 Als je voor de eerste keer een bepaalde infectie oploopt, word je meestal ziek, ondanks dat je lichaam antistof maakt. Leg uit waardoor dat komt. Doordat het een tijdje duurt voordat de witte bloedcellen voldoende antistof hebben gemaakt. opdracht 30 Bij een proefpersoon wordt drie keer dezelfde hoeveelheid van een vaccin ingespoten, telkens met een week ertussen. Zes uur na elke injectie wordt de lichaamstemperatuur gemeten. De gemeten temperaturen waren 37,0 C, 37,8 C en 38,5 C. De gemiddelde lichaamstemperatuur van een gezonde persoon is 37,0 C. 1 In welke tijdsvolgorde werden deze temperaturen gemeten? 38,5 C 37,8 C 37,0 C. 2 Verklaar het verschil van de temperatuur na de drie inspuitingen. Door de ziekteverwekker wordt de proefpersoon de eerste keer een beetje ziek (koorts). Het lichaam maakt na de eerste injectie antistoffen, waardoor hij langzamerhand immuun wordt. 3 Is hier sprake van natuurlijke of kunstmatige immuniteit? Leg dit uit. Kunstmatige immuniteit. De persoon is niet echt ziek geworden. Het is ingespoten met een verzwakte vorm van de ziekteverwekker. keuzeopdracht 31 Beantwoord de volgende vragen over afbeelding 34 en 35. Afb. 34 Mogelijk vaccin tegen malaria! Amerikaanse onderzoekers zijn hoopvol gestemd na een test met een vaccin tegen malaria. Een hoge dosering van een vaccin met afgezwakte vormen van het virus bleek bij twaalf van de vijftien vrijwilligers succesvol. Proeven op grotere groepen zijn nodig om zekerheid over de werking te krijgen. Jaarlijks overlijden ongeveer een miljoen mensen aan malaria, terwijl wereldwijd tweehonderd miljoen mensen worden besmet. 1 Welke fout staat in het artikel van afbeelding 34? In afbeelding 35 staat het wel goed. Malaria wordt niet veroorzaakt door een virus, maar door eencellige parasieten. 2 Waarom zijn er verschillende afgezwakte vormen van malaria nodig om een goed vaccin tegen malaria te ontwikkelen? Een antistof werkt maar tegen één antigeen. Malaria wordt veroorzaakt door verschillende soorten malariaparasieten die elk hun eigen antigenen dragen. 116

Afb. 35 Malaria Malaria of moeraskoorts is een infectieziekte die veroorzaakt wordt door malariamuggen die eencellige parasieten van het geslacht Plasmodium bij zich dragen. Van de tweehonderd bekende soorten van dit geslacht, kunnen tien soorten mensen infecteren. Plasmodium falciparum is de gevaarlijkste vorm, omdat deze parasiet malaria tropica veroorzaakt, waarbij de kans op een dodelijke afloop veel groter is dan bij de andere soorten. 3 Uit eerder onderzoek bleek dat sommige mensen pas immuun werden tegen malaria na meer dan duizend steken van malariamuggen. In het onderzoek van afbeelding 34 zijn daarom ook verschillende groepen proefpersonen met verschillende doseringen van het vaccin ingespoten. Alleen proefpersonen met een hoge dosering van het vaccin bleken immuun te zijn geworden tegen malaria. Vul het schema over dit onderzoek in. ONDERZOEK Probleemstelling Hypothese EEN VACCIN TEGEN MALARIA Kan een vaccin van afgezwakte vormen van malariaparasieten malaria bestrijden? Een hoge dosering van afgezwakte vormen van malariaparasieten geeft immuniteit tegen malaria. Experiment Verschillende kleine groepen vrijwilligers worden ingespoten met verschillende doseringen van verzwakte vormen van de malariaparasieten. Resultaten Alleen de groep proefpersonen met de hoogste dosering van verzwakte malariaparasieten bouwden succesvol immuniteit op tegen malaria. 117

Conclusie Injecties met een hoge dosering verzwakte malariaparasieten lijkt te leiden tot immuniteit tegen malaria. Aanbeveling voor verder onderzoek Onderzoek naar grotere groepen mensen zijn nodig om zekerheid over de werking te krijgen. LAAT JE DOCENT HET ONDERZOEKSSCHEMA CONTROLEREN. HB BASISSTOF 9 BLZ. 127 118

9BASISSTOF Alcohol opdracht 32 en drugs thema 3 De bloedsomloop 1 Leg uit waarom alcohol slecht is voor je school- en werkprestaties. Je geheugen werkt minder goed, waardoor je minder goed kunt leren. Je slaapt minder goed, waardoor je je minder goed kunt concentreren, zowel in de les als tijdens het huiswerk maken. 2 Hoe kan alcohol een coma en zelfs de dood veroorzaken? Door alcohol raakt het zenuwstelsel verdoofd, waardoor een coma of de dood kan optreden. 3 Wat is het verband met giftigheid van alcohol en een kater? Een kater zijn de merkbare gevolgen van de vergiftigde werking van alcohol. 4 Wanneer spreken we van geestelijke en wanneer van lichamelijke afhankelijkheid van alcohol? Geestelijke afhankelijkheid: als iemand alcohol nodig heeft om zich lekker te voelen of om tot rust te komen. Lichamelijke afhankelijkheid: als het lichaam niet meer goed functioneert zonder alcohol. opdracht 33 2 vwo gymnasium Gebruik hierbij afbeelding 56 van je handboek. 1 Met een bloedalcoholgehalte (BAG) van meer dan 0,5 (en 0,2 bij onervaren bestuurders) mag je niet deelnemen aan het verkeer als bestuurder van een voertuig. Geef vier redenen waarom dit zo is. Je overschat jezelf. Je krijgt meer moeite met het beoordelen van situaties. Je reactiesnelheid neemt af. De coördinatie van je spieren wordt aangetast. 2 Marloes weegt 54 kg. Zij heeft in een uur drie glazen bier gedronken. Toon met de formule op bladzijde 129 van je handboek aan of er bij Marloes sprake is van binge drinking. BAG = 3 10 (1 0,5) (54 0,002) 54 0,5 BAG = 30 0,5 0,108 = 1,11 0,054 = 1,06 27 Bij Marloes komt het promillage uit op 1,06. Dat is ruim boven de 0,8, waardoor er bij Marloes sprake is van binge drinking. 119

Gebruik bij vraag 3 tot en met 5 afbeelding 57 van je handboek. 3 Wie behoren vaker tot de regelmatige binge drinkers: mannen of vrouwen? Toon dit aan met een berekening. Mannen, want van de 3558 binge drinkers is 2505 man. Dat is 2505 / 3558 100% = 70,4%. 4 Trek een conclusie uit dit onderzoek. Onderzoek met een berekening of binge drinking de kans op het krijgen van een herseninfarct verhoogt. Ja, want in de groep binge drinkers krijgt 122 / 3558 100% = 3,4% een herseninfarct. Van de groep niet binge drinkers krijgt 57 / 12 407 100% = 0,46% een herseninfarct, een veel lager percentage. 5 Als binge drinking geen invloed zou hebben op het krijgen van een herseninfarct, hoeveel mensen met een herseninfarct verwacht je dan in de binge drinking groep? Toon je antwoord aan met een berekening. 57 / 12 407 3558 = 16,35, dus ongeveer 16 herseninfarcten. HB DRUGS BLZ. 129 opdracht 34 1 Noteer vijf middelen die tot de harddrugs worden gerekend. Zet er per middel bij welk effect het heeft (verdovend, stimulerend of bewustzijnsveranderend). Heroïne; verdovend. Cocaïne; stimulerend. Amfetamine; stimulerend. Paddo s; bewustzijnsveranderend. Xtc; stimulerend. 2 Noteer twee middelen die schadelijk zijn en op grond van hun werking tot de drugs kunnen worden gerekend, maar die voor de wet niet als drugs gelden. Alcohol. Tabak. Gebruik de volgende gegevens bij vraag 3 tot en met 8. In een krantenartikel staat: Eén op de tien mensen die regelmatig blowen, raakt eraan verslaafd. Er bestaat een kans op psychoses en schizofrenie. Per jaar kloppen zo n 8500 mensen aan bij de verslavingszorg vanwege cannabis. De hulpverlening ziet maar 10% van de gevallen. Als je de cijfers bekijkt, blijkt er in veel klassen van het voortgezet onderwijs minstens één verslaafde te zitten. Maar nog steeds wordt het niet echt serieus genomen. 3 Hoeveel mensen zijn er in Nederland volgens het artikel waarschijnlijk verslaafd aan cannabis? Leg je antwoord uit. Ongeveer 85 000. De hulpverleners zien namelijk maar 10% van het aantal verslaafden. Totaal zijn er dan waarschijnlijk: 10 8500 = 85 000 mensen verslaafd aan cannabis. 4 Emma heeft om 15.30 uur een cannabissigaret (joint) gerookt. Mag ze om 18.10 uur weer met haar scooter naar huis rijden? Leg je antwoord uit. Nee, ze moet drie uur wachten voordat ze weer aan het verkeer mag deelnemen. 120

5 Leg uit waarom cannabis slecht is voor school- en werkprestaties. Het gebruik van cannabis heeft negatieve invloed op de concentratie en het geheugen. 6 Leg aan de hand van effecten van cannabis uit waarom mensen met hartproblemen geen cannabis moeten gebruiken. Cannabis versnelt de hartslag en verlaagt de bloeddruk. Dat kan voor mensen die al problemen met hun hart hebben en daar vaak medicijnen voor gebruiken, heel gevaarlijk zijn. 7 Bij het eten van cannabis treden de effecten later op dan bij het roken. Verklaar dit verschil. De cannabis gaat eerst via je slokdarm, maag en darmen naar je bloed. Bij het roken wordt het direct via je longen opgenomen in het bloed. Dat gaat sneller. 8 Abdellah zegt dat je door veel cannabis te gebruiken allerlei dingen kunt gaan zien die er niet zijn en dat je zomaar bang kunt worden dat je achtervolgd wordt, terwijl er helemaal niets aan de hand is. Klopt dat? Leg je antwoord uit. Ja, want cannabis is bewustzijnsveranderend en verhoogt de kans op een psychische stoornis, zoals depressie, angstklachten en schizofrenie. keuzeopdracht 35 In afbeelding 36 wordt een onderzoek beschreven naar de invloed van THC op aapjes. In het schema zijn enkele fasen van dit onderzoek weergegeven. Vul in het schema de hypothese, resultaten en conclusie in. Afb. 36 Doodshoofdaapjes verslaafd aan cannabis Tijdens een Amerikaans onderzoek werd doodshoofdaapjes aangeleerd een lampje van groen naar rood te schakelen door tienmaal die hendel over te halen. Het licht bleef vervolgens twee seconden rood. In die tijd kregen de apen via een infuus een klein beetje cocaïne toegediend. Na een minuut ging het licht weer op groen. De apen gaven zichzelf zo dertigmaal in een uur cocaïne. Bij het toedienen van een zoutoplossing hielden ze snel op met het overhalen van de hendel. Wanneer de zoutoplossing vervolgens werd vervangen door een oplossing met THC, de werkzame stof in cannabis, reageerden ze hetzelfde als bij de injectie van cocaïne. Verslaafd gedrag dus. ONDERZOEK Probleemstelling Hypothese INVLOED VAN THC OP AAPJES Is THC uit cannabis verslavend voor aapjes? THC uit cannabis werkt verslavend bij aapjes. Experiment Zie het artikel in afbeelding 36. Resultaten Bij een infuus met zoutoplossing injecteerden de apen zichzelf niet. Bij THC injecteerden de apen zichzelf wel. Conclusie THC uit cannabis werkt verslavend bij aapjes. LAAT JE DOCENT HET INGEVULDE SCHEMA CONTROLEREN. 121

Je hebt nu de basisstof van dit thema doorgewerkt. Controleer met het antwoordenboek of je de basisstofopdrachten goed hebt uitgevoerd. Je hoort van je docent of je de extra basisstof moet maken. Als je de extra basisstof moet maken, ga je verder op bladzijde 131 van je handboek. Als je de extra basisstof niet hoeft te maken, bestudeer je de samenvatting op bladzijde 135 van je handboek. Daarin staat in doelstellingen weergegeven wat je moet kennen en kunnen. Hiermee kun je je voorbereiden op de diagnostische toets. 122

10 Bloedstolling opdracht 36 In afbeelding 37 is de bloedstolling schematisch weergegeven. Noteer de ontbrekende woorden. Kies uit: bloedplaatjes fibrinedraden fibrinogeen kleven korstje minder propje spieren. EXTRA BASISSTOF 2 vwo gymnasium thema 3 De bloedsomloop Afb. 37 Bloedstolling (schematisch). de wand van een bloedvat wordt beschadigd spieren in de bloedvatwand trekken zich samen kleven bloedplaatjes aan de beschadigde bloedvatwand er komen stoffen vrij uit bloedplaatjes minder er stroomt bloed door het beschadigde bloedvat er ontstaat een propje van bloedplaatjes op de wond fibrinogeen wordt omgezet in fibrine er ontstaat een netwerk van op de wond fibrinedraden er ontstaat een korstje opdracht 37 1 Waaruit bestaat het korstje op een wond? Uit een ingedroogd netwerk van fibrinedraden met bloedcellen. 2 Floris moet al vanaf zijn geboorte oppassen dat hij zich niet verwondt. Als hij een wond oploopt, blijft het bloed eruit stromen. Er vormt zich dan geen korstje op de wond. Hoe wordt de ziekte genoemd die Floris heeft? Bloederziekte (hemofilie). HB EXTRA BASISSTOF 11 BLZ. 132 123

11 EXTRA BASISSTOF 2 vwo gymnasium thema 3 De bloedsomloop Bloedgroepen en bloedtransfusie opdracht 38 1 Welke twee bloedfactoren bepalen tot welke bloedgroep je behoort? Antigeen A en antigeen B. 2 Jasmine in afbeelding 38 heeft bloedgroep A. Welke bloedfactor bevindt zich op haar rode bloedcellen? Antigeen A. 3 Welke antistof komt in haar bloedplasma voor? Antistof B (anti-b). 4 Bij welke bloedgroep bevinden zich op de rode bloedcellen geen antigenen? Bij bloedgroep 0. 5 Bij welke bloedgroep bevinden zich in het bloedplasma geen antistoffen tegen antigenen? Bij bloedgroep AB. Afb. 38 Jasmine. opdracht 39 Gebruik hierbij afbeelding 66 van je handboek. 1 Van welke bloedgroep(en) kun je bloed toedienen aan een patiënt met bloedgroep B? Van de bloedgroepen B en 0. 2 Van welke bloedgroep(en) kun je bloed toedienen aan een patiënt met bloedgroep AB? Van de bloedgroepen A, B, AB en 0. 3 Van welke bloedgroep(en) kun je bloed toedienen aan een patiënt met bloedgroep 0? Alleen van bloedgroep 0. 4 Van welke bloedgroep(en) kun je bloed toedienen aan patiënten van alle bloedgroepen? Van bloedgroep 0. 5 Welke bloedgroep moeten patiënten hebben om bloed van alle bloedgroepen te kunnen ontvangen? Bloedgroep AB. opdracht 40 Afbeelding 39 is een schema van bloedtransfusies. Vul bij iedere bloedgroep in welke antigenen er op de rode bloedcellen zitten en welke antistoffen er in het bloedplasma voorkomen. Geef met pijlen aan welke bloedtransfusies mogelijk zijn. Dit is voorgedaan voor de transfusie van donorbloed van bloedgroep A naar een ontvanger met bloedgroep AB. 124

EXTRA BASISSTOF thema 3 De bloedsomloop Afb. 39 bloedgroep AB antigeen: antistof: A en B geen bloedgroep A antigeen: antistof: A anti-b bloedgroep B antigeen: antistof: B anti-a bloedgroep O antigeen: antistof: geen anti-a en anti-b opdracht 41 1 In bepaalde (nood)gevallen kan bloed van een andere bloedgroep aan een patiënt worden gegeven. Aan welke voorwaarde moet het bloed van de ontvanger dan voldoen om de bloedtransfusie goed te laten verlopen? Er mogen in het bloed van de ontvanger geen antistoffen aanwezig zijn tegen antigenen van het donorbloed. 2 Kun je bloed van bloedgroep A geven aan een ontvanger met bloedgroep AB? Ja, want de ontvanger met bloedgroep AB heeft geen anti-a dat zich hecht aan antigeen A van de donor. Het bloed klontert dan niet samen. 3 Kun je bloed van bloedgroep B geven aan een ontvanger met bloedgroep 0? Nee, want de ontvanger met bloedgroep O heeft anti-b in het bloedplasma. Anti- B van de ontvanger hecht zich aan antigeen B van de donor met bloedgroep B, waardoor het bloed samenklontert. 4 Bloedgroep AB noemt men algemene ontvanger. Leg uit waarom men dit zo noemt. Omdat iemand met bloedgroep AB bloed kan ontvangen van alle bloedgroepen. 5 Hoe komt het dat iemand met bloedgroep AB bloed van alle andere bloedgroepen kan ontvangen? Omdat bij deze persoon in het bloedplasma geen antistoffen zitten tegen antigenen. 6 Bloedgroep 0 noemt men algemene donor. Leg uit waarom men dit zo noemt. Omdat bloed van bloedgroep 0 kan worden gegeven aan personen van alle bloedgroepen. 7 Hoe komt het dat bloed van bloedgroep 0 aan personen van alle bloedgroepen kan worden gegeven? Doordat bij deze bloedgroep op de rode bloedcellen geen antigenen zitten. Je hebt nu de extra basisstof van dit thema doorgewerkt. Controleer met het antwoordenboek of je de extra-basisstofopdrachten goed hebt uitgevoerd. Bestudeer de samenvatting op bladzijde 135 van je handboek. Daarin staat in doelstellingen weergegeven wat je moet kennen en kunnen. Hiermee kun je je voorbereiden op de diagnostische toets. 125

DIAGNOSTISCHE TOETS SCOREBLAD DIAGNOSTISCHE TOETS 2 vwo gymnasium doelstelling 5 thema 3 De bloedsomloop doelstelling 1 1 Door deel R. 2 Bestanddeel Q. 3 R en S, want de bloedplaatjes en bloedplasma zorgen voor de bloedstolling. Michael zou mogelijk hemofilie kunnen hebben. 4 Conclusie 1 en 3. 5 Bloedplasma en bloedplaatjes. doelstelling 2 1 Per omloop stroomt het bloed twee keer door het hart. 2 Tot de kleine bloedsomloop, want het bloed gaat alleen door de longen en nog niet naar de rest van het lichaam. 3 Zuurstofarm bloed. 4 Laag. Koolstofdioxide is in de longen afgegeven aan de lucht. doelstelling 3 A B C D 1 X 2 X 3 X 4 X 5 X doelstelling 4 1 In een a d er, want een ader ligt ondiep; de druk in een slagader is te hoog. 2 Slagaders en aders. 3 Haarvaten. 4 In de hals liggen de halsslagaders. Als je de halsslagaders dicht duwt, krijgen de hersenen te weinig bloed en te weinig zuurstof waardoor iemand flauw kan vallen. 5 Aders, de kleppen zijn waarschijnlijk kapot. doelstelling 6 A B C 1 X 2 X 3 X 4 X doelstelling 7 Juist 1 X Onjuist 2 X 3 X 4 X 5 X 6 X A B C D 1 X 2 X 3 X 126

DIAGNOSTISCHE TOETS thema 3 De bloedsomloop doelstelling 8 A B C D 1 X 2 X 3 X 4 X doelstelling 9 A B C 1 X 2 X 3 X 4 X 5 X doelstelling 10 1 De antistof hecht alleen aan antigeen Q ; de antistof past alleen hierop. 2 De donornier is lichaamsvreemd en bevat antigenen. Het immuunsysteem van de patiënt wordt actief tegen de antigenen op de nier. 3 Grafieklijn P; het lichaam herkent het antigeen en maakt direct en snel antistoffen aan. 4 Alleen antigenen. 5 Van kunstmatige immuniteit. 6 Dit maakt geen verschil. Beide kinderen hebben geen vaccinatie gekregen tegen waterpokken. 1 2 doelstelling 11 Orgaan Hersenen Nieren Lever Gevolg Bij David is sprake van binge drinking omdat hij meer dan 0,8 alcohol in zijn bloed heeft. doelstelling 12 1 Ik voel me zonder drugs helemaal niet goed, zowel trillerig, misselijk als somber. Ik wil het dan ook steeds weer h e bbe n. 2 Ik begon met twee pilletjes en ik nam ze alleen als ik uitging, maar het werd al snel meer, omdat dezelfde hoeveelheid snel niet meer voldoende werkte. Ook daarvan had ik steeds meer nodig. doelstelling 13 agressie, losser worden, verminderd reactievermogen, verminderde schoolprestaties dorst, hoofdpijn alcohol wordt afgebroken 4 10 BAG = (2 0,5) (57 0,002) 57 0,7 = 1,00 0,17 = 0,82 Juist Onjuist 1 X 2 X 3 X 4 X 127

DIAGNOSTISCHE TOETS thema 3 De bloedsomloop extra doelstelling 14 1 Nee, want bij trombose stolt het bloed binnen de bloedvaten. Bij bloederziekte stolt het bloed juist niet goed. Controleer met het antwoordenboek of je de diagnostische-toetsvragen goed hebt gemaakt. Heb je geen fouten gemaakt? Begin dan aan de verrijkingsstof. Heb je fouten gemaakt bij een of meer doelstellingen? Bestudeer dan eerst deze doelstelling(en) in de samenvatting. Ga na wat je precies fout hebt gedaan. Begin daarna aan de verrijkingsstof. 2 Nauwer, want spieren in de wand trekken zich samen. 3 Een overschot aan vitamine K kan trombose veroorzaken. 4 De arts moet minder bloedverdunners voorschrijven. Bij kleine beschadigingen van de bloedvaten in het lichaam komt de bloedstolling niet goed op gang en ontstaan blauwe plekken, die normaal niet zouden ontstaan, omdat het bloed dan sneller gestold was. extra doelstelling 15 A B C D 1 X 2 X 3 X 4 X 128

1 De VERRIJKINGSSTOF opdracht 1 bloeddruk meten 1 Waardoor is de bloeddruk in een slagader sterk wisselend? Doordat de hartkamers zich afwisselend samentrekken en ontspannen. 2 Geeft de bovendruk of de onderdruk de druk aan bij het samentrekken van de linkerkamer? De bovendruk. Gebruik de volgende gegevens bij vraag 3 tot en met 7. Een arts verricht bij iemand een bloeddrukmeting. De arts heeft de manchet om de bovenarm aangebracht en opgepompt (zie afbeelding 40). De arts is nog niet begonnen met de manchet geleidelijk leeg te laten lopen. Afb. 40 2 vwo gymnasium thema 3 De bloedsomloop ader slagader 1 2 3 4 3 Is er op dit moment bij de arm waaraan de bloeddrukmeting wordt verricht, een polsslag te voelen? Leg je antwoord uit. Nee, want door de manchet wordt de armslagader dichtgedrukt. Vervolgens laat de arts de manchet geleidelijk leeglopen. 4 Op welk van de aangegeven plaatsen in afbeelding 40 zal hierdoor het eerst de bloeddruk stijgen? Leg je antwoord uit. Op plaats 3, want door de hoge bloeddruk bij 2 zal in dit bloedvat het eerst bloed onder de manchet doorstromen. 5 Op welk van de aangegeven plaatsen zal de arts vaatgeruis kunnen horen? Leg je antwoord uit. Op plaats 3, want dat is een slagader. 6 Op welk moment leest de arts de bovendruk af? Als hij met de stethoscoop vaatgeruis in de armslagader hoort. 7 En op welk moment leest de arts de onderdruk af? Als het bloed onafgebroken door de armslagader stroomt en er met de stethoscoop geen vaatgeruis meer te horen is. 129

VERRIJKINGSSTOF thema 3 De bloedsomloop In het diagram van afbeelding 41 is de bloeddruk van Marie-Claire (27 jaar) weergegeven. Vraag 8 en 9 gaan over deze afbeelding. Afb. 41 bloeddruk (mm Hg) 170 160 150 140 130 120 110 100 90 80 70 P Q 8 Met welke letter is de onderdruk van Marie-Claire aangegeven: met P of Q? Met Q. 9 Vergelijk de bovendruk van Marie-Claire met de gemiddelde bovendruk van volwassenen. Wat kun je dan concluderen? Leg je antwoord uit. De bovendruk van Marie-Claire is hoger (160 mm kwikdruk) dan de gemiddelde bovendruk van volwassenen (120 mm kwikdruk). opdracht 2 practicum BLOEDDRUKMETING Je kunt dit practicum alleen uitvoeren als er op school een bloeddrukmeter aanwezig is. BENODIGDHEDEN bloeddrukmeter (zie afbeelding 42) Afb. 42 Bloeddrukmeters. WERKWIJZE Neem je bloeddruk op of laat een medeleerling je bloeddruk opnemen (dit is afhankelijk van de bloeddrukmeter). In de handleiding bij de bloeddrukmeter staat beschreven hoe je met die bloeddrukmeter moet werken (zie ook je handboek). RESULTAAT Vul je bovendruk en onderdruk in. Bovendruk: Onderdruk: mm Hg. mm Hg. 130

2 Elektrocardiogram VERRIJKINGSSTOF opdracht 1 (ECG) 2 vwo gymnasium thema 3 De bloedsomloop 1 Leg uit wat een ECG is en hoe je een uitgebreide ECG moet maken. Een ECG is een grafiek van de elektrische activiteit van het hart. Voor het maken van een ECG krijgt iemand tien elektroden op de huid geplakt: zes op de borst, twee op de armen en twee bij de enkels. Afb. 43 ECG met bijbehorende harttonen en druk in boezem, kamers en aorta. ECG harttonen P QRS T bloeddruk (Hg) 120 80 40 kamers boezems aorta In afbeelding 43 zie je de pieken en dalen van een ECG van een gezond persoon. Er zijn drie pieken: de P-golf, de QRS-piek en de T-golf. Vraag 4 tot en met 6 gaan over deze afbeelding. 2 Waarvan is de P-golf het gevolg? Tijdens de P-golf trekken de boezems samen, waardoor het bloed naar de kamer kan stromen. 3 Waarvan is de QRS-piek het gevolg? Bij de QRS-piek pompen de kamers het bloed naar de longen (rechterkamer) en via (linkerkamer) de aorta naar de rest van het lichaam. 4 Een cardioloog bekijkt in een ECG ook de tijd tussen de verschillende golven en pieken. Een normale P Q-tijd ligt tussen de 0,12 en 0,20 seconde. Wat geeft de P Q-tijd aan? De P Q-tijd geeft aan hoe snel het elektrisch signaal in het hart van de boezem naar de kamers gaat. Dus de tijd tussen de samentrekking van de boezems en de kamers. 5 Waarvan is de T-golf het gevolg? Deze ontstaat als de hartspier zich herstelt en zich voorbereidt op de volgende hartslag. 131

VERRIJKINGSSTOF thema 3 De bloedsomloop opdracht 2 Een cardioloog kan uit de harttonen veel informatie halen over de werking van de hartkleppen en eventueel klepgebreken opsporen. In de grafiek van afbeelding 43 zie je wanneer een arts harttonen kan horen. 1 Wat veroorzaakt de eerste harttoon? Het sluiten van de hartkleppen tussen boezems en kamers. 2 Wat veroorzaakt de tweede harttoon? Het sluiten van de halvemaanvormige kleppen bij de longslagaders en de aorta. 3 Verklaar de toename van de druk in de linkerkamer en in de aorta tussen de QRS-piek en de T-top. Door de samentrekking van de kamer neemt de druk in de linkerkamer toe, waardoor het bloed naar de aorta wordt geperst. Hierdoor neemt ook de druk in de aorta toe. Een cardioloog beoordeelt ECG s. In afbeelding 44 zie je twee keer een ECG. Afb. 44 ECG. S T S T S T 1 S T S T S T 2 4 Welk ECG is van een gezond persoon en welk ECG is van een patiënt met een hartinfarct? Leg je antwoord uit. Afbeelding 44.1 is van een persoon met een hartinfarct, want bij een hartinfarct is het gedeelte tussen S en T sterk verhoogd. Afbeelding 44.2 is dan van een gezond persoon. 5 Een cardioloog kan aan een ECG zien of een patiënt een hartritmestoornis heeft. Leg dit uit. Bij een hartritmestoornis is de tijd tussen de verschillende pieken niet gelijk. opdracht 3 Tegenwoordig zijn er diverse smartphone-apps waarop je zonder extra apparatuur binnen een paar minuten zelf een ECG kunt maken. Ook zijn er speciale ECG-apparaten die je via een cardioloog thuis kunt gebruiken om via je smartphone een ECG te laten maken (zie afbeelding 45). 1 Noteer enkele voordelen van een ECG via een smartphone. Het is snel, goedkoop, je hoef niet speciaal naar het ziekenhuis en je kunt het ECG draadloos naar een cardioloog sturen. 132

VERRIJKINGSSTOF thema 3 De bloedsomloop Afb. 45 ECG op smartphone In 2012 is een onderzoek uitgevoerd met een ECG-apparaat dat verbonden aan een smartphone hartfilmpjes kan maken. Met vinger- of hartelektroden wordt meestal op twee punten gemeten. Dit apparaat werd onder vijftig personen over de hele wereld verspreid. Onderzoek van deze ECG s door een arts uit Los Angeles bracht een deelnemer uit Nigeria met serieuze hartproblemen aan het licht. 2 Is een ECG via een smartphone net zo betrouwbaar als een ECG in het ziekenhuis? Leg je antwoord uit. Nee, meestal niet. Het apparaat meet maar op twee punten. Bij een uitgebreid ECG moet er op tien punten gemeten worden en het vereist deskundigheid om een ECG af te nemen en af te lezen. 133

3 Resusfactor opdracht 1 1 Welk verschil is er tussen resuspositief bloed (Rh+) en resusnegatief bloed (Rh )? Bij resuspositief bloed komt op de rode bloedcellen resusantigeen voor; bij resusnegatief bloed niet. 2 Bo (14 jaar) heeft nog nooit een bloedtransfusie gehad. Bo heeft bloedgroep B Rh. Bevat het bloed van Bo antiresus? Leg je antwoord uit. Nee, Bo maakt pas antiresus als haar bloed in contact komt met bloed waarbij op de rode bloedcellen resusantigeen voorkomt. 3 Kan bij een bloedtransfusie bloed van Bo worden gegeven aan een patiënt met bloedgroep B Rh+? Ja. Afb. 46 4 Bo ontvangt bij een bloedtransfusie bloed van bloedgroep B Rh+. Leg uit dat dit bij een eerste bloedtransfusie geen kwaad kan. Bij een eerste bloedtransfusie is Bo nog niet in staat voldoende antiresus tegen het resusantigeen te maken. Hierdoor zal het donorbloed nog niet samenklonteren. 5 Wanneer gaat een resusnegatieve vrouw die zwanger is van een resuspositief kind antiresus maken? Als haar bloed in contact komt met rode bloedcellen van het kind. 6 Als een resusnegatieve vrouw zwanger is van een resuspositief kind levert dat de eerste keer geen problemen op. Leg uit waardoor niet. Doordat de vrouw maar langzaam antiresus maakt. Het kind is al geboren voordat de vrouw voldoende antiresus heeft gemaakt. 7 Leg uit hoe het komt dat een tweede zwangerschap van een resuspositief kind wel problemen kan opleveren. Bij een tweede zwangerschap is er al antiresus in het bloed van de moeder aanwezig. Dit antiresus kan in het bloed van het kind terechtkomen. Hierdoor klonteren rode bloedcellen van het kind samen. 8 Waarom spuit men een resusnegatieve vrouw die een resuspositief kind heeft gekregen direct na de bevalling in met antiresus? Omdat daardoor rode bloedcellen met resusantigeen (van het kind) die in het bloed van de moeder terecht zijn gekomen meteen samenklonteren. De samengeklonterde bloedcellen worden afgebroken. 9 Deze vrouw maakt dan zelf geen antiresus. Wat wordt daarmee voorkomen? Dat er bij een volgende zwangerschap antiresus van de moeder in het bloed van het kind terechtkomt. VERRIJKINGSSTOF 2 vwo gymnasium thema 3 De bloedsomloop Controleer met het antwoordenboek of je de verrijkingsstofopdrachten goed hebt uitgevoerd. 134