Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Vergelijkbare documenten
Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Convenant toepassing en uitvoering van het Landelijk sociaal statuut voor de Nederlandse Politie

De adviesaanvraag van de centrales en het standpunt van het VSO zijn aan dit advies gehecht.

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Gelet op artikel 27 lid 1, aanhef en sub b van de Wet op de ondernemingsraden (instemmingsrecht);

Ministerie van Binnenlandse Zaken Wijziging Regeling vergoeding verplaatsingskosten politie

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Lagere Publiekrechtelijke Lichamen

gelet op de artikelen 4:1, 4:2, 4:3, 4:4, 4:5 en 4:6 van de CAR-UWO, zoals die per 1 januari 2014 luiden;

vast te stellen de 19e wijziging van de Rechtspositieregeling Brandweer Brabant Noord als volgt:

BINDEND ADVIES VASTE COMMISSIE CAO VOOR HET OMROEPPERSONEEL. Inzake: tegen:

SAMENVATTING UITSPRAAK. A, B, C, D, E, F, G, werknemers van ROC H, gevestigd te I, verzoekers, hierna te noemen de werknemers gemachtigde: de heer J

Bezwarencommissie CAO-VO SAMENVATTING

Bedrijfscommissiekamer voor de Overheid voor Rijk en Politie

12 Overleg met organisaties van overheidspersoneel. Algemene bepalingen

Het medezeggenschapsreglement mag het aantal aaneengesloten zittingsperiodes in de MR niet beperken. UITSPRAAK

ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Ouderschapsverlof voor meerlingen. informatief. geen. circulaire van 26 november 1997(EA97/U4257) circulaire van 6 november 1998 (EA98/U55017)

wijziging van het Barp in verband met de invoering van de wet op de medische keuringen

de Personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad van C, te B, verweerder, hierna te noemen de PMR

SAMENVATTING U I T S P R A AK

De Defensieonderdeel Medezeggenschapscommissie DMO (hierna: de DMC)

Commissie van Beroep PO

Doorwerken na bereiken leeftijd 65 jaar. Bekendmaken van beleid

Advies en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. heb ik aan uw Kamer toegezegd in een Algemeen Overleg op 24 september 2014.

COMMISSIE WERKTIJDENMODALITEITEN SECTOR POLITIE

Werktijdenregeling 2014 Gemeente Hellevoetsluis. Het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis

Beroep tegen berisping is gegrond omdat het plichtsverzuim niet ernstig genoeg is. UITSPRAAK

UITSPRAAK. de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad van [de school], gevestigd te [plaatsnaam], verweerder, hierna te noemen de PMR.

1. In de eerste volzin vervalt:, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Politiewet 1993,.

Feestdagen en verplichte verlofdagen Eigenaar Stafafdeling P&O

16.058T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

SAMENVATTING Geschil met betrekking tot het taakbelastingsbeleid van de opleiding; HBO

Partijen: De medezeggenschapsraad van de openbare basisschool "De Quint" te Alkmaar, nader aan te duiden als medezeggenschapsraad (MR)

Commissie van Beroep PO

SAMENVATTING U I T S P R A AK

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

De Medezeggenschapscommissie van het Defensie Helikopter Commando (hierna: de MC)

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

de Centrale medezeggenschapsraad van A, gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen de CMR gemachtigde: mr. J.L.J.E. Koster

UITSPRAAK. de medezeggenschapsraad van de A te B, verzoeker, hierna te noemen de MR

Interpretatiegeschil PO - artikel 13 onder k WMS (beleid t.a.v. uitwisseling van informatie tussen bevoegd gezag en ouders)

Uitspraak Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden

UITSPRAAK. de Vereniging B, gevestigd te C, verweerster, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. M. De Vita

Verordening van 6 november 2012 tot wijziging van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling

DE RAAD VAN TOEZICHT ZUID VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Advies en Arbitragecommissie rijksdienst

Advies en Arbitragecommissie Rijksdienst

Besluit beschikbaarstelling politieambtenaren ten behoeve van vredesmissies

COMMISSIE WERKTIJDENMODALITEITEN SECTOR POLITIE

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. A.

Advies van de Raad van Opdrachtgevers uit de vergadering 9 maart 2015: akkoord

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Uitspraak Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden

COMMISSIE WERKTIJDENMODALITEITEN SECTOR POLITIE

Regeling Bijzonder Georganiseerd Overleg Clustervorming Brandweer Veluwe Noord

vast te stellen de navolgende Verordening Georganiseerd Overleg Hefpunt

Werktijdenregeling Gemeenschappelijke Regeling MijnGemeenteDichtbij

COMMISSIE WERKTIJDENMODALITEITEN SECTOR POLITIE

evaluatie flexbepalingen Barp en Bbp medewerking bij voornoemde evaluatie Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie n.v.t. n.v.t. n.v.t.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Samenvatting. Interpretatiegeschil VO artikel 12 lid 1 onder h WMS (wijziging taakbelasting binnen het personeel)

betreft: [klager] datum: 2 februari 2015

COMMISSIE WERKTIJDENMODALITEITEN SECTOR POLITIE

JUS. Jaarurensystematiek. een inhoudelijke toelichting bij de invoering in de gehandicaptenzorg. JaarUrenSystematiek (JUS)

Klachtencommissie Governance en Beloning MBO

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

januari 2014 jaarlijks af te bouwen met een staffel van In de vergadering van de commissie voor georganiseerd overleg van 24 september 2014

UITSPRAAK. de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad vana te B, verzoeker, hierna te noemen de PMR

SAMENVATTING. het bestuur van de A, gevestigd te B, verzoeker, hierna te noemen de werkgever

BESLUIT. 2. De d-g NMa heeft wegens de hiervoor genoemde overtreding aan bovengenoemde ondernemingen een boete opgelegd.

1.2 Op 26 juli 2004 heeft verzoeker om hem moverende redenen zijn verzoek ingetrokken.

BINDEND ADVIES VASTE COMMISSIE CAO VOOR HET OMROEPPERSONEEL. Inzake: tegen: 1. Taak en samenstelling van de Vaste Comissie

: Politiewet 1993, artikel 44; Besluit financiën regionale politiekorpsen Relatie met andere circulaires EA96/U331

CVDR. Nr. CVDR417372_1. Werktijden en vakantieverlof

ANONIEM BINDEND ADVIES

betreft: [klager] datum: 8 september 2014

Transcriptie:

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst AAN: De korpsbeheerder van het regionaal politiekorps Utrecht. De politievakorganisaties deel uitmakend van de Regionale Commissie voor georganiseerd overleg in politieambtenarenzaken in het regionaal politiekorps Utrecht. Bijlagen: hoorverslag 18-6-1999; AAC/99.00015 28 juni 1999 arbitrageverzoek; AAC.65 brief regiopolitie Utrecht d.d. 22-6-99. Onderwerp: Arbitrale uitspraak AAC.65. INLEIDING. De korpsbeheerder van het regionaal politiekorps Utrecht (hierna te noemen: werkgever) en de politievakorganisaties deel uitmakend van de Regionale Commissie voor georganiseerd overleg in politieambtenarenzaken in het regionaal politiekorps Utrecht (hierna te noemen: vakorganisaties), hebben bij brief van 16 april 1999 een gezamenlijk verzoek tot arbitrage ingediend bij de Adviesen Arbitragecommissie Rijksdienst (hierna te noemen: de commissie) inzake een tussen hen gerezen geschil omtrent de Goede Vrijdag. Het geschil is ingeschreven onder nummer AAC.65. Bij brief van 4 mei 1999, kenmerk 99.3841/CK/wl, hebben de vakorganisaties een nadere onderbouwing van hun standpunt in deze aangelegenheid aan de commissie doen toekomen. Bij ongedateerde brief, kenmerk 99/14176, ontvangen op 27 mei 1999, heeft de werkgever een toelichting op zijn standpunt inzake het onderwerpelijke geschil aan de commissie doen toekomen. Het verzoek tot arbitrage is aan deze uitspraak gehecht. INHOUD GESCHIL. Vanaf 1998 is door partijen overleg gevoerd over de status van de Goede Vrijdag zonder dat hierover overeenstemming is bereikt. In het overleg van 7 en 15 april 1999 is met betrekking tot de Goede Vrijdag nog aan de orde geweest of de arbeidsvoorwaardelijke waarde van deze dag ter

beschikking zou kunnen worden gesteld van de CAO. Aangezien partijen het echter niet eens konden worden over de waarde van de Goede Vrijdag, heeft ook deze optie niet tot overeenstemming geleid. Tijdens de formele overlegvergadering op 15 april 1999 hebben partijen overeenstemming bereikt over de inhoud van het geschil. Blijkens het verzoek tot arbitrage van 16 april 1999 hebben partijen het geschil als volgt geformuleerd: "Beide partijen stellen vast dat vanaf de reorganisatie in de regio Utrecht jaarlijks in overleg werd bepaald of en in welke mate de Goede Vrijdag zou moeten worden aangewezen als een dag bedoeld in voorheen artikel 31 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en nu artikel 12, lid 4, van het Barp. De vakorganisaties zijn van mening dat, gelet op het overleg over Goede Vrijdag in het verleden, de Goede Vrijdag een dag is als bedoeld in artikel 12, lid 4, van het Barp en als zodanig door het bevoegd gezag zou moeten worden aangewezen als vrije dag. De korpsbeheerder daarentegen is van mening dat de Goede Vrijdag niet onder de werking van artikel 12, lid 4, van het Barp dient te vallen en derhalve niet als vrije dag kan worden aangemerkt". Naar aanleiding van het bovenstaande verzoeken partijen de commissie over dit geschil in arbitrage ex artikel 27, lid 2, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 een uitspraak te doen. Standpunt van de werkgever: De werkgever geeft in de nadere toelichting op zijn standpunt aan dat in 1998 de discussie over de vraag is ontstaan of Goede Vrijdag dient te worden aangewezen als een vrije dag genoemd in artikel 12, lid 4, van het Barp. In de periode vanaf de reorganisatie van de politie in 1994 tot en met 1997 is jaarlijks overeenstemming bereikt over de vraag op welke wijze met Goede Vrijdag moet worden omgegaan. De werkgever voert de hierna genoemde redenen aan waarom zijns inziens de Goede Vrijdag niet een dag is als bedoeld in artikel 12, lid 4, van het Barp en daarom niet als zodanig behoeft te worden aangewezen. Voorafgaand aan de reorganisatie van de politie in 1994 is niet overeengekomen dat de Goede Vrijdag recht geeft op een vrije dag en de organisatie kan bovendien op grond van eigen overwegingen ingezet beleid wijzigen. Er is geen sprake van een structurele toekenning van de Goede Vrijdag als vrije dag of het structureel financieel compenseren van die dag vanaf 1994, aangezien daarover jaarlijks overleg is gevoerd en jaarlijks voor het desbetreffende jaar geldende afspraken zijn gemaakt. Slechts in 1994 is de Goede Vrijdag als vrije dag aangemerkt. In de jaren 1995 tot en met 1997 is de Goede Vrijdag telkens als werkdag aangemerkt, waarvoor ter compensatie telkens een bedrag van fl. 100,- werd uitgekeerd (naar rato voor part-timers). In het overleg is sinds 1994 door de werkgever duidelijk gemaakt dat hij ten aanzien van de Advies- en Arbitragecommissie -2

Goede Vrijdag wilde aansluiten bij hetgeen hierover landelijk zou worden bepaald. In de CAO voor de periode 1997-1998 is landelijk overeengekomen dat Bevrijdingsdag voortaan een dag zal zijn als bedoeld in artikel 12, lid 4, van het Barp en de Goede Vrijdag niet. Voorts is, in verband met de invoering van de 36-urige werkweek, een versobering van de verlofaanspraken overeengekomen. Beide ontwikkelingen zijn tegengesteld aan het aanwijzen van de Goede Vrijdag als vrije dag dan wel het financieel compenseren van de Goede Vrijdag indien deze als werkdag wordt aangemerkt. De Goede Vrijdag is een dag met een christelijke strekking die wijder verbreid is dan de regionale en zelfs nationale grenzen, zodat deze buiten de strekking van het artikel valt. Geen enkele andere vergelijkbare religieuze dag dan die met name genoemd in het desbetreffende artikel, is aangewezen als vrije dag. Standpunt vakorganisaties: De vakorganisaties geven in de nadere toelichting op hun standpunt aan, dat om de hierna volgende redenen de Goede Vrijdag een dag is als bedoeld in artikel 12, lid 4, van het Barp en derhalve als zodanig dient te worden aangewezen. Voor de reorganisatie van de politie in 1994 was de Goede Vrijdag, op basis van de destijds geldende rechtspositiebepalingen, een vrije dag voor zowel de werknemers in dienst van het gemeentelijk politiekorps Utrecht als voor het politiepersoneel werkzaam in het district Utrecht van het Korps Rijkspolitie. Ten tijde van de reorganisatie in 1994 is in het landelijk overleg in het "Sociaal Beleidskader reorganisatie politie" expliciet afgesproken dat werknemers hun oude rechtspositionele rechten zouden behouden. In 1994 is de Goede Vrijdag als vrije dag gehandhaafd. Reeds in 1949 is door de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken de Goede Vrijdag aangewezen als Kerkelijke Gedenkdag. Deze regelgeving is nadien nimmer ingetrokken. Uit het verslag van de Raad van hoofdcommissarissen van 7 december 1994 blijkt dat de Raad heeft besloten de Goede Vrijdag als vrije dag niet ter discussie te stellen. Sedert 1995 is in het jaarlijks overleg over de Goede Vrijdag nimmer overeenstemming bereikt. Telkenjare is er slechts sprake geweest van een tijdelijk compromis in de vorm van een eindejaarsuitkering ten bedrage van fl. 100,-. In 1998 is in het geheel geen overeenstemming bereikt, aangezien de werkgever niet bereid was tot financiële compensatie over te gaan en bovendien voornemens was eenzijdig de rechtspositionele betekenis van de Goede Vrijdag te beëindigen. In de circulaire van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 september 1998, kenmerk EA/U051136, is geconstateerd dat ten gevolge van het vervallen van de artikelen 30 en 31 van het Barp, onder overheveling van de dagen genoemd in artikel 30 naar artikel 12 van het Barp, onbedoelde neveneffecten ontstonden. Tevens is in het arbeidsvoorwaardenakkoord 1997-1998 als gevolg van de aanpassing van de verlofaanspraken afgesproken, dat voortaan een berekening zou worden gemaakt voor de dagelijks gewerkte uren, rekening houdend met de in artikel 12 van het Barp genoemde feest- en gedenkdagen. De cruciale vraag wordt daardoor of de Goede Vrijdag, conform de in artikel 12 van het Barp genoemde dagen, moet worden afgetrokken van het aantal jaarlijks te werken uren. In reactie op het standpunt van de werkgever voeren de vakorganisaties tenslotte nog aan dat Advies- en Arbitragecommissie -3

- de tekst van artikel 12, lid 4, van het Barp niet wijst op een specifiek gebiedsgebonden karakter; - de vakorganisaties de Goede Vrijdag nimmer als gewone werkdag hebben erkend; - de Goede Vrijdag geen deel uitmaakt van de expliciet in de CAO 1997-1998 genoemde verloffaciliteiten. Met betrekking tot de nadere precisering van de vraagstelling, alsmede de adstructie van de opstelling van partijen wordt verwezen naar het aan dit advies gehechte verzoek om arbitrage en de toelichtingen. Tijdens de hoorzitting van de commissie op 18 juni 1999 hebben partijen in aanvulling op de schriftelijke stukken hun standpunt inzake het onderwerpelijke geschil nader toegelicht. Het verslag van deze hoorzitting is aan dit advies gehecht en wordt geacht hiervan deel uit te maken. OVERWEGINGEN. Op grond van de haar ter beschikking staande stukken en op grond van hetgeen door partijen tijdens de op 18 juni 1999 gehouden hoorzitting naar voren is gebracht, heeft de commissie het volgende in haar beschouwingen betrokken. Ten aanzien van de feiten: In de eerste plaats stelt de commissie vast dat in de jaren voorafgaande aan de reorganisatie van de politie in 1994 de Goede Vrijdag als een vrije dag heeft gegolden voor zowel de werknemers bij de gemeentelijke politiekorpsen van Utrecht en Amersfoort als voor het politiepersoneel werkzaam bij het district Utrecht van het Korps Rijkspolitie. Tevens constateert de commissie dat na de reorganisatie van de politie, die zijn beslag heeft gekregen op 1 april 1994, in de Regionale Commissie voor georganiseerd overleg in politieambtenarenzaken in het regionaal politiekorps Utrecht (hierna te noemen: het RGO) jaarlijks overleg is gevoerd over de status van de Goede Vrijdag. In 1994 heeft dit overleg geresulteerd in de afspraak dat voor dat jaar de Goede Vrijdag als vrije dag zou worden gehandhaafd, waarbij echter werd benadrukt dat deze afspraak niet van gelding zou zijn voor de daaropvolgende jaren. Tevens stelt de commissie vast dat vanaf 1995 in het RGO telkenjare is onderhandeld over de financiële waarde die aan de Goede Vrijdag diende te worden toegekend. In de jaren 1995 tot en met 1997 hebben deze onderhandelingen geresulteerd in een compromis tussen partijen, enerzijds inhoudende dat de Goede Vrijdag als gewone werkdag zou worden aangemerkt en anderzijds dat aan de werknemers ter compensatie hiervoor een bedrag van fl. 100,-- in de vorm van een eindejaarsuitkering zou worden uitgekeerd. In 1998 is ten aanzien van de Goede Vrijdag in het RGO tussen partijen in het geheel geen overeenstemming bereikt. Daarnaast heeft de werkgever in het RGO aangegeven niet meer voornemens te zijn de Goede Vrijdag op enigerlei wijze te compenseren en eenzijdig de door de Advies- en Arbitragecommissie -4

politievakorganisaties veronderstelde rechtspositionele betekenis van de Goede Vrijdag te beëindigen. In de tweede plaats constateert de commissie op grond van de haar ter beschikking gestelde schriftelijke stukken dat het probleem van de Goede Vrijdag in de verschillende politieregio's verschillend wordt opgelost, aangezien dienaangaande nimmer een landelijke regeling tot stand is gekomen. Vorenstaande impliceert dat over de status van de Goede Vrijdag in het regionaal overleg tussen partijen open en reëel overleg dient te worden gevoerd. Op de door haar belegde hoorzitting heeft de commissie geconstateerd dat door partijen geen nieuwe gezichtspunten zijn aangedragen, die aanleiding hebben kunnen geven tot wijziging van de eerder ingenomen standpunten van de andere partij. Beoordeling: Artikel 12, lid 4, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) luidt als volgt: "Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal te werken uren per jaar de vermenigvuldiging van 7,2 met het aantal kalenderdagen per jaar, verminderd met: a. het aantal zaterdagen en zondagen, en b. de Nieuwjaarsdag, de Tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de Tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de Koningin wordt gevierd en 5 mei, dan wel een andere door het bevoegd gezag aangewezen kerkelijke, nationale, regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdag, voor zover deze dagen niet vallen op een zaterdag of een zondag." In de circulaire van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 september 1998, kenmerk EA98/U051136, is opgenomen dat met het vervallen van artikel 31 van het Barp (waarvan de werking is opgenomen in het nieuwe artikel 12 van het Barp) het nimmer de bedoeling is geweest, dat bestaande aangewezen dagen automatisch komen te vervallen, tenzij hierover overeenstemming is bereikt met de Regionale Commissie voor georganiseerd overleg in het regionaal overleg. Indien hiervan geen sprake is zullen ook regionaal erkende feest- of gedenkdagen van de arbeidsduur per jaar worden afgetrokken. Indien op een dergelijke dag toch dienst moet worden verricht, zal deze tijd van de nog te werken tijd moeten worden afgetrokken. Op grond van het bovenstaande is de commissie van oordeel dat ook de Goede Vrijdag kan gelden als een dag als bedoeld in artikel 12, lid 4, van het Barp, hetgeen impliceert dat de werkgever bevoegd is, na overleg in het RGO, de Goede Vrijdag als een vrije dag aan te merken. Uit het vanaf 1995 gevoerde overleg in het RGO concludeert zij echter dat het geschil omtrent de Goede Vrijdag in de politieregio Utrecht zich toespitst op het antwoord op de vraag welke financiële waarde aan deze dag moet worden toegekend. Het feit dat de werkgever eenzijdig heeft besloten de in de politieregio Utrecht gegroeide praktijk van het financieel compenseren van de Advies- en Arbitragecommissie -5

Goede Vrijdag in de vorm van een eindejaarsuitkering buiten werking te stellen, acht de commissie in strijd met het vereiste van open en reëel overleg dat in het RGO behoort te worden gevoerd. Gelet op de vanaf 1995 tot en met 1997 in de politieregio Utrecht gegroeide praktijk is de commissie van oordeel dat de politiewerknemers in de politieregio Utrecht, op grond van verkregen rechten, recht hebben op een redelijke compensatie van de Goede Vrijdag. De commissie acht het thans niet meer opportuun dat partijen overleggen over de waarde van de Goede Vrijdag voor het jaar 1998, zodat zij vaststelt dat voor het jaar 1998 door de werkgever, op grond van de in het verleden in de politieregio Utrecht gegroeide praktijk, fl. 100,-- per werknemer dient te worden gecompenseerd. In dit verband merkt de commissie op dat haars inziens ook in het jaar 1998 bij de onderhandelingen in het RGO over de waarde van de Goede Vrijdag had moeten worden uitgegaan van de in de politieregio Utrecht in de praktijk van 1995 tot en met 1997 gegroeide situatie. Met betrekking tot de jaren 1999 en volgende is de commissie van oordeel dat over de Goede Vrijdag in de politieregio Utrecht binnen het RGO open en reëel overleg dient te worden gevoerd, waarbij aansluiting gezocht dient te worden bij de in het verleden gegroeide praktijk. In dit kader merkt zij op dat de onderhandelingsruimte die partijen hebben haars inziens beperkt is en dat er dient te worden onderhandeld op basis van verkregen rechten in het verleden, waarbij in alle redelijkheid tot een resultaat moet worden gekomen. De commissie wijst in dit verband op de EGrichtlijn van 14 februari 1977, 77/187/EEG OJ 1977 L 61/26, gewijzigd bij Richtlijn van 29 juni 1998, 98/50/EC OJ 1998, L201/88. In die richtlijn is bepaald dat rechten en plichten uit de arbeidsverhouding bij overgang van onderneming overgaan op de overnemer. Deze richtlijn is voor wat het civiele arbeidsrecht betreft geïmplementeerd in de artikelen 7 : 662 tot en met 667 van het Burgerlijk Wetboek. Op de vraag of deze richtlijn rechtstreeks van toepassing is op relaties als de onderhavige en in een situatie als de reorganisatie van de politie in 1994, hoeft de commissie niet in te gaan. Het in de richtlijn neergelegde beginsel kan als algemeen geldend en in overeenstemming met de redelijkheid worden beschouwd. De commissie acht het daarom niet acceptabel dat in het nog te voeren overleg over de Goede Vrijdag wordt uitgegaan van een "nul-situatie". De door de werkgever na de hoorzitting van 18 juni 1999 op 22 juni 1999 aan de commissie toegezonden stukken, die als bijlage aan deze uitspraak zijn gehecht, hebben de commissie geen aanleiding kunnen geven haar oordeel in het onderwerpelijke geschil te wijzigen. Ten overvloede wijst de commissie op het feit dat de onderhavige arbitrale uitspraak een uitspraak sui generis is, hetgeen impliceert dat deze slechts op de situatie in het regionaal politiekorps Utrecht betrekking heeft. UITSPRAAK. Advies- en Arbitragecommissie -6

1. De commissie draagt de werkgever op de Goede Vrijdag van 1998 aan de werknemers van het regionaal politiekorps Utrecht te compenseren met een bedrag van fl. 100,-- per werknemer (parttimers naar rato). 2. De commissie draagt partijen op over de Goede Vrijdag van de jaren 1999 en volgende open en reëel overleg te voeren in de Regionale Commissie voor georganiseerd overleg in politieambtenarenzaken in de politieregio Utrecht, waarbij moet worden uitgegaan van de in de jaren 1995 tot en met 1997 gegroeide praktijk. 's-gravenhage, juni 1999. De Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst, Prof. H.J.L. Vonhoff plv. voorzitter Th. H. Dragt secretaris Prof. mr I.P. Asscher-Vonk lid Prof. dr W. van Voorden lid mr C. van Veen bijzonder lid Advies- en Arbitragecommissie -7