Correctiefactoren De applicatie heeft opties voor vier soorten correcties: klimaat, bezettingsgraad productie,energieconversie en productmix. Het is aan u als gebruiker van deze internationale internetbenchmarking om te kiezen of u correctiefactoren wilt gebruiken of niet. Hieronder vindt u een beschrijving van de te gebruiken methodiek bij de verschillende correcties. Klimaat Het is wenselijk om het energiegebruik te kunnen corrigeren voor de warmte- (en koude)behoefte in verschillende klimaatzones, om op die manier beter te kunnen vergelijken. Om de benodigde energie die nodig is om te verwarmen te kunnen schatten, moet rekening gehouden worden met het weer. Het aantal graaddagen vormt een eenvoudige, maar betrouwbare manier om dit te kunnen schatten. Hierbij wordt het locale weer weergegeven als een enkel getal dat aangeeft hoe koud het op een moment was. In tabel 1 staat het gemiddeld aantal graaddagen bij verwarming (GVD) voor de meeste landen die deelnemen aan het BESS-project. Tabel 1: gemiddeld aantal graaddagen voor verwarming (GVD) voor enkele Europese landen. Bron: Odyssee-Mure database Land Griekenland Spanje Ierland Bulgarije Slovenië België Oostenrijk Nederland Zweden Litouwen Noorwegen Finland EU GVD Country HDD Greece 1461 Spain 2152 Ireland 2343 Bulgaria 2798 Slovenia 2863 Belgium 3015 Austria 3132 Netherlands 3200 Sweden 3855 Lithunia 4114 Norway 4362 Finland 4818 EU 2559 Er zijn verschillende manieren om waarden voor graaddagen te berekenen, maar allen gaan uit van een basistemperatuur. Bij verwarming is dit de buitentemperatuur waarbij geen warmte geproduceerd hoeft te worden om een bepaalde temperatuur in het gebouw te houden. Het aantal graaddagen van een jaar wordt dan verkregen door de gemiddelde temperatuur te delen door de basistemperatuur en deze waarden voor alle dagen in het jaar bijelkaar op te tellen. In dit project gebruiken we 18 C als basistemperatuur. Opgeteld voor alle dagen in een jaar. Graaddagen bij verwarming, GVD = 18 T gemiddeld Het aantal graaddagen voor koeling kan op soortgelijke manier berekend worden, echter er is geen officieel vastgestelde basistemperatuur en graaddagen voor koeling zijn tevens niet opgenomen in de BESS-toepassing.
De meest nauwkeurige manier om te corrigeren voor het klimaat is om de graaddagen voor verwarming te gebruiken, specifiek voor het betreffende jaar en de locatie van de inrichting. Als deze niet beschikbaar is, kunnen de graaddagen die voor het gehele land gelden gebruikt worden (bij voorkeur voor het betreffende jaar). Het klimaat van Brussel wordt gebruikt als standaard klimaat, hetgeen slechts in geringe mate afwijkt van het klimaat in veel Nederlandse locaties. In de productie industrie is slechts een deel van het energieverbruik afhankelijk van het klimaat. Dit deel verschilt tussen sectoren en is moeilijk te algemeniseren. Wanneer u een klimaatcorrectie wilt toepassen, dient u een schatting te maken van het aandeel thermisch energiegebruik binnen uw bedrijf dat klimaatafhankelijk is. Het klimaatafhankelijke aandeel thermisch energieverbruik wordt dan gedeeld door het aantal graaddagen van het bedrijf/land en vermenigvuldigd met het aantal graaddagen voor Brussel. Voorbeeld 1: Klimaat gecorrigeerd (kc) thermisch energieverbruik = thermisch energie * ((1-aandeel klimaatafhankelijk) + klimaatafhankelijk aandeel * aantal graaddagen (Brussel) / aantal graaddagen (land A)) E-thermisch kc = 30 000 GJ/jr * ((1-0.2) + 0.2 * 3015/3200) = 29653 GJ/jr Als dit bedrijf in Brussel had gestaan in plaats van ergens in Nederland, zou het bedrijf vanwege klimaatverschillen slechts 1% minder thermische energie hebben verbruikt. Voor veel lokaties in Nederland is het dus niet zinvol om deze correctie toe te passen. Ketel/WKK efficiency (energieconversie) De door bedrijven gerapporteerde energie is het werkelijke verbruik van energie, maar aanvullend daarop worden bedrijven ook gevraagd de efficiency van de energieconversieinstallaties/ketels in uw bedrijf zoals een WKK of t.b.v. opwekking stoom, water etc. te rapporteren, voor alle brandstoffen waarmee die (WKK)ketels worden gestookt. Hierdoor is het mogelijk het netto energieverbruik te bepalen dat samenhangt met het productieproces, waardoor verschillen die met de energieconversie samenhangen zelf worden uitgesloten. Voorbeeld 2: Netto energieverbruik = energie brandstof A * ketel/wkk efficiency A + energie brandstof B * ketel/wkk efficiency B. Enet = 10000 GJ/jr * 1 + 30 000 GJ/jr * 80/100 = 34 000 GJ/jr Bezettingsgraad Het specifiek energieverbruik stijgt vaak wanneer de productiecapaciteit niet volledig benut wordt, omdat de basislast verdeeld wordt over minder productie-eenheden dan bij volledigde benutting. Door te corrigeren voor een lagere bezettingsgraad, wordt het effect van een verschil in bezettingsgraad gescheiden van andere variabalen en veranderingen in energie efficientie. Een correctie kan alleen toegepast worden voor externe factoren (die buiten de invloedsfeer van het bedrijf zelf vallen). Wanneer gecorrigeerd wordt voor een lagere bezettingsgraad, wordt de basislast verminderd om synchroon te lopen aan het aandeel basislast bij volledige bezettingsgraad. Als bijvoorbeld de basislast bij volledige bezetting 30% is, zou deze kunnen stijgen tot 35% bij ene bezettingsgraad van 80%. De basislast vertegenwoordigd dan een te groot deel van het totale
energie verbruik, dat zou moeten worden verminderd naar hetzelfde niveau als bij volledige bezetting. Zie figuur 1 en voorbeeld 3. Voorbeeld 3: Een bedrijf produceert bij een volledige bezettingsgraad 10 000 ton, wat 10 GWh kost. Het SEV is dan 1 kwh/kg. Bij 80% bezetting produceert het bedrijf 8000 ton bij een verbruik van 8,6 GWh. Het SEV is dan 1.08 kwh/kg. 35% van dit energieverbruik is onafhankelijk van de productie (bijv. ruimteverwarming, wassen, verlichting e.d.). Deze hoeveelheid zou gecorrigeerd kunnen worden, omdat dit aandeel behoorlijk hoog wordt bij dalende bezettingsgraad. Het gecorrigeerde energieverbruik wordt dan: 8.6 * 0.35* 0.8 + 8.6 * (1-0.35) = 8.0 GWh waarin het productie onafhankelijke deel van het energieverbruik is aangepast met de factor 0,8 voor een capaciteitsbezetting van 80%. Het gecorrigeerde SEV is dan 1.0 kwh/kg, dat wil zeggen gelijk aan het SEV bij volledige bezetting. In dit geval is alleen de bezettingsgraad veranderd. Andere factoren kunnen ook invloed hebben op het totale energieverbruik maar zijn hier weggelaten om alleen te laten zien hoe om te gaan met verschillende bezettingsgraden. Bezettingsgraad kan gedefinieerd worden als die bezetting waarvoor de installatie is ontworpen onder normale productieomstandigheden. Een praktische manier om de bezettingsgraad te bepalen kan zijn om de actuele input van de installatie te delen door de input waarvoor de installatie is ontworpen. Voor zuivelbedrijven is dit rauwe melk, voor bakkerijen meelverbruik, voor vleesverwerkers de ontvangen tonnen vlees. Een manier om het productie-onafhankelijke aandeel te bepalen is door het energiegebruik met een regelmatig interval af te zetten tegen de productie (dagelijks, wekelijks, maandelijks ). De meeste processen laten een patroon zien waardoorheen een rechte lijn (best passende lijn) getrokken kan worden. Deze lijn laat de verhouding tussen energieverbruik en de bepalende variabele (in dit geval productie). De kruising met de y-as toont het productie-onafhankelijke energieverbruik in absolute cijfers, zie figuur 2. Om het aandeel productie-onafhankelijk energieverbruik bij de actuele productie te bepalen, wordt de basislast gedeeld door het actuele energieverbruik bij de actuele bezettingsgraad. Dit aandeel zou natuurlijk niet te hoog mogen zijn, omdat de hele methodiek gebaseerd is op het idee dat het energieverbruik afhankelijk is van het productievolume. Als dat niet het geval is, zou een andere methode gekozen moeten worden (bijv. energieverbruik per m2 verwarmd oppervlak) Figuur 1: het aandeel basislast neemt toe als de bezettingsgraagd afneemt.
12 10 Total Energy use (GWh) 8 6 4 2 65% 35% 70% Basic 30% 0-2 000 4 000 6 000 8 000 10 000 12 000 Production (ton) Figuur 2: Maandelijks energieverbruik afgezet tegen productievolume. De kruising met de y- as geeft de basislast. 900 800 700 Energy (MWh/month) 600 500 400 300 200 100 0 0 100 200 300 400 500 600 700 800 900 1000 Production (t/month) Productiemix In sommige sectoren is de diversiteit aan producten groot en kan het energieverbruik per product sterk verschillen. De beste manier om bedrijven van een sector met elkaar te vergelijken is om dit te doen met homogene groepen van bedrijven met gelijke producten, gelijke installaties en gelijke productievolumes. Vaak is dit onmogelijk en dan kan gecorrigeerd worden voor de gebruikte productiemix, door een soort van normalisatie toe te passen op het specifiek energievebruik van verschillende producten. In Noorwegen bestaan dergelijke normalisatiefactoren voor zuivel- en vleesindustrie. Voorlopig kunnen deze factoren gebruikt worden wanneer bedrijven met verschillende productmixen vergeleken worden. In de toekomst kunnen nieuwe normalisatiefactoren ontwikkeld worden die dan de huidige Noorse factoren vervangen. In de bakkerij sector wordt de hoeveelheid verwerkt meel vermenigvuldigd met een factor 1.35 om tot het productievolume brood te komen. In deze sector zijn er nog geen factoren gedefinieerd voor andere productmixen.
Voorbeeld 4: Productievolume bakkerij = 1.35 * ton verwerkt meel In de vleesindustrie worden normalisatiefactoren uit tabel 2 gebruikt, wanneer gecorrigeerd wordt voor de productiemix. Bij benchmarking zónder aanpassing voor een verschil in productiemix, worden de hoeveelheden van alle producten opgeteld (in onbevroren toestand). Tabel 2 Productie normalisatie factoren in de vleesindustrie. Product Normalisatiefactor Geslachte runderen 1 Geslachte varkens 1 Geslachte overige dieren 1 Gekookt/gebakken vlees 2.9 Behandelde vleesproducten 5.7 Overige vleesproducten 1 (of de normalisatiefactor van een van de overige producten) Ingevroren vlees 1 Voorbeeld 5: Genormaliseerde productie in vleesindustrie = 1* ton geslacht + 2.9 * ton gekookt/gebakken vlees * ton bereid vlees + 1 ton overige vleesproducten + 1.4 * ton ingevroren vlees Niet genormaliseerde productie = ton geslacht vlees + ton gekookt/gebakken vlees + ton behandled vlees + ton overige producten In de zuivelindustrie worden normalisatiefactoren gebruikt zoals in tabel 3 wanneer gecorrigeerd wordt voor de productiemix. Bij benchmarking zónder aanpassing voor een verschil in productiemix, worden de hoeveelheden van alle verwerkte melk en geproduceerde sap opgeteld Tabel 3 Product normalisatiefactoren in zuivelindustrie Product Normalisatiefactor Verwerkte melk 0 Zoete melkproducten 0.209 Zure melkproducten 0.657 Cup producten 0.966 Harde kaas 1.925 Bruine kaas 3.663 Overige kaas 2.854 Caseine 1.952 Gedroogde producten 3.812 Boter/boterolie 0.800 Houdbare producten 0.787 Doorgeleverde melk 0.076 Sap 0.209 Voorbeeld 6: Genormaliseerde productie in zuivelindustrie = 0.209 * liter zoete melkproducten + 0.657 * liter zure melkproducten + 0.966 * liter cupproducten + 1.925 * kg harde kaas + 3.663 * kg bruine kaas + 2.854 * kg overige kaas + 1.952 * kg caseïne + 3.812 * kg gedroogde producten + 0.800 kg boter/boterolie + 0.787 * kg houdbare producten + 0.076 * liter aanvullend bezorgde melk + 0.209 liter sap. Niet-genormaliseerde productie = liter verwerkte melk + liter geproduceerd sap.