-21- GETIJDEN (2) De veelvormigheid van het getij: de Noordzee In deze aflevering zullen we eens gaan kijken hoe het getij zich voordoet op verschillende plaatsen. Om te beginnen beperken we ons tot de Noordzee, een volgende keer gaan. we verder weg kijken, en ook dichterbij: de Biesbosch. Om zichtbaar te maken hoe het getij op een bepaalde plaats verloopt, kun je gebruik maken van een getijkromme. In zo'n diagram wordt horizontaal de tijd uitgezet en vertikaal de waterstand op dat moment. Als voorbeeld kijken we eens naar de getijkromme voor Vlissingen. G(1oI10Of:tOE DAGELIJKSE HW 11 ONGELIJKHEOEH '''' LW 1Scm ~.tso.; getijkromme Vlissingen Deze figuur geeft het verloop weer van één getijdecyclug! van een hoogwater tot het volgende hoogwater. Het werkelijke getij komt niet altijd met deze figuur overeen, de figuur is een gemiddelde, berekend over een groot aantal getijdecycli. We kunnen uit de getijdekromme een aantal dingen aflezen. Het gemiddeld zeenivo is in Vlissingen -6 cm NAP (Normaal (niet nieuw!) Amsterdams Peil). Het gemiddelde hoogwaternivo is 202 cm. Laagwater wordt bereikt 6 uur en 30 minuten na hoogwater, op een peil van -180 cm. Na 5 uur en 55 minuten is het weer hoogwater. Het getijverschil bedraagt 382 cm.. Er staan nog een paar getallen in de figuur, waarvan de betekenis misschien niet direkt duidelijk is, zoals de 'gemiddelde dagelijkse ongelijkheden'. ne betekenis van deze getallen heeft er mee te maken dat het per dag 2x eb en 2x vloed is. Men spreekt dan ook van een halfdagelijks getij. Nu is het zo dat van twee opeenvolgende hoogwaterstanden er systematisch één hoger is dan de ander. Als je de hoogwaters nummert, dan zijn de nummers 1,3,5, enz. steeds wat hoger, en de nummers 2,4,6, enz. wat lager. Of andersom natuurlijk, het ligt eran waar. je begint met tellen. Dit verschil noemt men de dage-
-22- Dit verschil noemt men de dagelijkse ongelijkheid. Voor Vlissingen varieren de hoogwaters dus afwisselend met (gemiddeld) 11 cm en de laagwaters met 25 cm. Vanouds is bekend dat er een verband bestaat tussen de maan en het getij. De periode van het getij (12 uur en 25 minuten) is gelijk aan de helft van de tijd die verloopt tussen twee maansculminaties. (Een maansculminatie is het moment waarop de maan haar hoogste punt bereikt aan de zichtbare hemelkoepel, dit moment is dus per plaats verschillend.) Als we, rekening houdend met de dagelijkse ongelijkheid, de periode tussen 2 keer een 'hoog' hoogwater als een volledige getijdecyclus beschouwen, wordt de duur van zo'n getijcyclus dubbel zo groot. Dan is deze periode gelijk aan de tijd tussen twee maansculminaties - 24 uur en 50 minuten. De getijdebewegingen herhalen zich dus elke dag, maar dan steeds 50 minuten later dan de dag ervoor. Gevolg hiervan is dat het tijdsverschil tussen een maansculminatie en het eerstvolgende hoogwater altijd even groot is. Dit tijdsverschil noemt men het havengetal; het staat in de figuur aangeduid met MV en bedraagt voor Vlissingen 55 minuten. (Overigens wordt de tijd van de maansculminatie niet bepaald voor Vlissingen, maar voor een plaats op de meridiaan van 5, die vlak langs Gorkum gaat; zo komt men tot één tijdstip dat voor heel Nederland geldt.) Het verband tussen maan en getij komt nog sterker naar voren als we kijken naar de volgende figuur, die het verloop van de getijdebeweging weergeeft gedurende een maanmaand (van volle maan tot volle maan), weer te Vlissingen.._._. l. ~.!.!:IEI!El<to(sr"" c..:.;.'''"'-,,-''', '''-, OAOU'. SE OIOOEL'JOIHfIO _.l!!! 'E!! verloop getijbeweging gedurende een maand We zien ook in deze figuur het halfdagelijkse getij, een ook de dagelijkse ongelijkheid is nu goed zichtbaar. Maar ook zien we dat de geti jverschillen rond volle en nieuwe maan groter zijn dan de geti jverschillen rond Eerste Kwartier en Laatste Kwartier. Dit is het bekende verschijnsel van springtij en doodtij. Bij springtij zijn in Vlissingen de uiterste waterstanden 239 cm en -203 cm, bij doodtij 153 cm en -149 cm. Het tijverschil (of de amplitudo) bedraagt dus bij springtij
-23-442 cm, bij doodtij 302 cm. We zien ook dat springtij - het moment waarop het getijverschil het grootst is - 2 dagen na nieuwe of volle maan optreedt; men noemt dit tijdsverschil de ouderdom van het getij. Behalve dat gedurende de periode van een maanmaand het getijverschil verandert, verandert ook het tijdstip van hoogwater enigszins ten opzichte van de maansculminaties. Anders gezegd: bi j een andere schijngestalte van de maan hoort een ander havengetal. In Vlissingen bijvoorbeeld geldt bij doodtij een havengetal van 57 minuten, bij springtij van 52 minuten. Overigens kun je uit de samenhang tussen schijngestalte van de maan en getij een conclusie trekken: blijkbaar wordt het getij niet alleen door de maan, maar ook door de zon bepaaldl De schijngestalten van de maan worden immers bepaald door de posities van zon en maan ten opzichte van elkaar. Ook de dagelijkse ongelijkheid zien we gedurende de maand veranderen. Maar dit gebeurt niet met een periode van precies een maanmaand; er is dus geen rechtstreeks verband tussèh de intensiteit van het getij (spring- en doodtij) en de grootte van de dagelijkse ongelijkheid. Er is nog een getal in de figuur, dat wordt aangeduid met LLWS, en dat betekent: 'laaglaagwaterspring'. Dit getal wordt berekend door 5 jaar lang elke maand het laagst opgetreden springlaagwater te nemen, en van die cijfers het gemiddelde te berekenen. Per springtij gelden twee laagwaters als springlaagwater. LLWS is een goede maat voor het waterpeil dat onder gewone omstandigheden steeds minimaal aanwezig is. Is het nu zo dat op andere plae t.aen aan de Noordzeekust het getij er ongeveer net zo uitziet? Daarvoor beki jken we nu eens een geti jdekromme van een andere plaats: Hoek van Holland. Je ziet al dadelijk grote verschillen: het getijverschil is veel kleiner (169 cm); het havengetal is hier 1 uur en 32 minuten (genoteerd als 1.32);' de periodes van eb en vloed zijn anders verdeeld (eb 5 uur 38 min., vloed 6 uur 47 minuten). G{1oI100UOE. OAGElljJ(SE ONGELlJICHEOfN HW 1!tt'" LW He getijdekromme Hoek van Holland Een speciaal kenmerk van deze geti jdekromme is het bobbeltje dat tijdens de laagwaterperiode optreedt. Daardoor zijn er eigenlijk twee laagwaters (in de figuur LW1 en LW2). Na de vloed daalt het water 5~ uur, dan stijgt het een uur lang 14 cm, dan daalt het weer 1~ uur 7 cm, en tenslotte stijgt het 4~
-24a- De cijfers bij de lijnen geven het agntal uren aan tussen de maansculminatie en het eerstvolgende hoogwater. kaartje Noordzee Om zo'n kaart te begrijpen moet je je voorstellen dat de vloed zich als een enorme golf van de ene lijn naar de volgende beweegt. We kunnen dan volgen, dat de vloed bij Schotland de Noordzee binnenkomt, langs de Engelse oostkust naar- het zuiden gaat en zich daar splitst. Eén tak gaat naar het oosten; de andere tak gaat nog verder naar het zuiden, voegt zich dan bij de vloed die via het Kanaal de Noordzee binnenkomt en komt dan weer samen met de eerste tak. We vatten het getij op de Noordzee dus op als een afgeleide van het getij op de Atlantische Oceaan. We zien ook hoe complex het verschijnsel is. Voor de Hollandse kust is er sprake van een samenvoeging van twee getijgolven met een tijdsverschil van ruim 12 uur, ze lopen dus met elkaar inde pas, ze versterken elkaar. Bij de Waddeneilanden is er zelfs sprake van een samengaan van drie getijdegolven: 2 via Schotland en 1 via het Kanaal. Op het kaartje is goed zichtbaar, dat er midden op zee 3 punten zijn waar geen getijdebeweging is, omdat de getijdegolven er omheen lopen. Men noemt deze punten amfidrom1sche punten (amfi=rondom, dromein=lopen).. Denk nu niet dat het spektakulair is om eens naar die amfidromische punten toe te varen 1 Op.en i qe afstand van de kust merk je niets van de op en neer gaande getijdebeweging, je beweegt zelf immers mee. Het beeld van de getijdebegingen is nog niet compleet. Behalve vertikale getijdebeweging bestaat er ook horizontale
-24bbeweging: getijdestroming. Het beeld van deze stromingen is erg ingewikkeld en verandert ook sterk tijdens een getijdecyclus. Voor de Hollandse kust stroomt het water grofweg bij vloed naar het noorden, bij eb naar het zuiden. Maar de omkering van de richting - de kentering - valt niet precies samen met hoog- en laagwater, maar komt gewoonlijk enige tijd erna. Hans Bruning.