Voortplanting bij Kleine zonnedauw



Vergelijkbare documenten
Aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Mevrouw dr. J.M. Cramer Postbus GX Den Haag

drijvende waterweegbree in Limburg An Leyssen, Luc Denys, Jo Packet, Karen Cox, Anne Ronse

Zeldzame planten in het nauw: problemen van kleine populaties

Voortplanting bij planten

Kleine schorseneer aan het infuus voortgang herstelplan in Drenthe

Trosbosbes Effecten op het ecosysteem en mogelijkheden voor bestrijding

RESTANT PRESENTATIES LEERLINGEN SOORTENKENNIS

CGM/ Advies Inperkingsmaatregelen voor werkzaamheden met genetisch gemodificeerde Geranium robertianum en Geranium pyrenaicum

Orchideeën met en zonder nectar

VLAAMS DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT OVER NATUURSTUDIE & -BEHEER - DECEMBER JAARGANG 1 - NUMMER-4. a uur. Deus

Bestuivingsinformatie

Bodemmanipulatie bij natuurherstel: gebakken lucht of zinvolle aanvulling??

Voortplanting bij bloemplanten. Volledige naam: Nummer: Klas:

The relationship between social support and loneliness and depressive symptoms in Turkish elderly: the mediating role of the ability to cope

Biotoop heide. Cursus natuurmanagement, 2019

Herintroductie in de praktijk. Soorten gaan achteruit. Soorten gaan achteruit. Herintroductie. Herintroductie

Het onderste deel van de stamper is het vruchtbeginsel. Hierin liggen de eicellen. Na bevruchting groeien hier vruchten.

preview uit NIET ZONDER ELKAAR BLOEMEN EN INSECTEN verspreiding verboden Copyrights: Uitgeverij Natuurmedia/de fotografen, 2014

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4

Advies over kruipend moerasscherm in het Vrijbroekpark in Mechelen

Natuur.focus. Natuurbeheer en grondwatermodellen. De Stierkikker in Vlaanderen. Biodiversiteit in bermen. Studie

Bloemen. Duinroosje. Bloemen

Advies betreffende de verspreiding van het kruipend moerasscherm langs de Grote Geule (Beveren-Waas)

(Stratiotes. Vruchtzetting en zaadproductie. in Nederland. aloides L.) Werkgroep Milieubiologie, K. U. Nijmegen,Toernooiveld, 6525 ED Nijmegen)

Herstelbeheer van natte heiden en natte heischrale graslanden. Roland Bobbink B-WARE Research Centre

Ongeslachtelijke voortplanting : Een deel van een individu groeit uit tot een nieuw individu.

De Wilde appel is bedreigd

Het Effect van Gender op de Relatie tussen Persoonlijkheidskenmerken en Seksdrive

Heide als landschap: historie, bodem en ontwikkeling. Rienk-Jan Bijlsma & Rein de Waal

Samenvatting Biologie Planten en cellen

Bijen en bestuiving in de fruitteelt bij open teelten

Werkgroep KNNV IJssel en Lek. Blauwe passiebloem (Passiflora caerulea)

Kwaliteit van de natuur. Hoe spoor je aantastingen op?

Heidebeheer in de 21 e eeuw

Tahnee Anne Jeanne Snelder. Open Universiteit

Samenvatting Planten VMBO 4a Biologie voor Jou

Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers)

Fauna in de PAS. Hoe kunnen we effecten van N-depositie op Diersoorten mitigeren? Marijn Nijssen Stichting Bargerveen

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 5: planten

Biologische respons op klimaatsverandering

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, augustus 2008

Brakona jaarboek

Insecten in grasbermen: kansen, maar geen wonderen. Jinze Noordijk, Theo Zeegers EIS Kenniscentrum Insecten (Naturalis)

Samenvatting Thema 5 Planten Brugklas Nectar

Anatomie en Morfologie. Wortel. Plantencel. Stengel. Delen van een zaadplant

Van Nico van Hove en Niek Spronsen. Begeleider: Dhr. Van Piekeren

Wat zijn springzaden? Springzaden in Nederland en Noord-Brabant Gevolgen uitheemse springzaden Bestrijding en monitoring Wat kan jij doen?

Alsemambrosia Ambrozijn Ambrosia artemisiifolia

Aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Mevrouw dr. J.M. Cramer Postbus GX Den Haag

De nutriëntenbalans van droge

Achteruitgang loopkevers

Schraal schraler schraalst

Schraal schraler schraalst

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie

Natuur.focus. Mannetjesorchis en hakhoutbeheer. Visdoorgangen in Vlaanderen. Libellen: nieuwe kennis. Studie

Bent u gemotiveerd? L.E.J. Gerretsen Studentnummer: Eerste begeleider: prof. dr. L. Lechner Tweede begeleider: Dr. A.

Mentaal Weerbaar Blauw

Invloed van het aantal kinderen op de seksdrive en relatievoorkeur

Bij mensen is er gemiddeld één jongen op één meisje. Wellicht is

Inheems zaaizaad. Gehakkelde aurelia op Knoopkruid

Inhoud. Voorwoord 5. Trefwoordenlijst 113. Inhoud

Planten. over bloemetjes en bijtjes Knollen en citroenen

Dan is de waarde van het recessieve allel q dus 0,87, vanwege het feit dat p + q = 1.

Bloemen en hun bestuivers: een netwerk van relaties

Agriculture and biodiversity

De Relatie tussen Momentaan Affect en Seksueel Verlangen; de Modererende Rol van de Aanwezigheid van de Partner

Ongeslachtelijke voortplanting: een deel van een organisme groeit uit tot een nieuw organisme

Voorbeelden van indeling van levensstadia of levensfasen bij verschillende planten en plantengroepen.

Samenvatting. Samenvatting

HAPTE CHAP SAMENVATTING

Advies betreffende de inplanting van 10 windturbines in de haven van Antwerpen

HOOGWAARDIGE VEGETATIE NA BEBOSSING VAN LANDBOUWGRONDEN. Luc De Keersmaeker Eindhoven, 16 maart 2014

INVLOED VAN CHRONISCHE PIJN OP ERVAREN SOCIALE STEUN. De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren

De Invloed van Persoonlijke Doelen en Financiële Toekomst perspectieven op Desistance van. Criminaliteit.

Ik voel niets maar eigenlijk alles: Verbanden tussen Alexithymie, Somatisatiestoornis en Depressie. I feel nothing though in essence everything:

Populaties beschrijven met kansmodellen

Effects of calcareous grassland fragmentation on plant viability and community composition. preliminary research overview

Wespenorchis (Epipactis)


OBN-onderzoek Randvoorwaarden voor het herstel van kenmerkende en bedreigde soorten in het natte zandlandschap

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

Voor- en Nadelen van inteelt

Omgaan met exoten. een controversiële en beladen discussie. Gerard Oostermeijer

WAARDEVOLLE VEGETATIE NA BEBOSSING VAN LANDBOUWGROND, KAN DAT?

NIEUWSBRIEF COURZET* Resultaten uit het onderzoek vertaald naar de praktijk

Positieve, Negatieve en Depressieve Subklinische Psychotische Symptomen en het Effect van Stress en Sekse op deze Subklinische Psychotische Symptomen

Voortplanting. Lesbrief. Werkgroep Schoolactiviteiten. I.V.N. afd.hengelo. Tel. O

Zoek je kwetsbare bomen en planten in het bos?!

Verjongen en uitbreiding van Jeneverbessen in de gewestbossen van Ravels

10 Samenvatting. Alejandro Ordoñez Gloria ab

Vormen Premorbide Persoonlijkheidskenmerken die Samenhangen met Neuroticisme een Kwetsbaarheid voor Depressie en Apathie bij Verpleeghuisbewoners?

Veranderingen in het heide-areaal in het noorden van West-Vlaanderen: gevolgen voor de plantendiversiteit

Behandeleffecten. in Forensisch Psychiatrisch Center de Rooyse Wissel. Treatment effects in. Forensic Psychiatric Centre de Rooyse Wissel

PLANTEN VOORTPLANTING

Ecologische begeleiding

Aanwezigheid van habitattype 7140 overgangs- en trilveen in de Vallei van de Bosbeek

Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers

Effectieve lactatie: een nieuwe maat voor melkproductie die corrigeert voor droogstandslengte en tussenkalftijd

Transcriptie:

Natuur.focusToelating gesloten verpakking Afgiftekantoor Antwerpen X P209602 Retouradres: Natuurpunt, Coxiestraat 11, 2800 Mechelen V l a a m s D r i e m a a n d e l i j k s t i j d s c h r i f t o v e r n a t u u r s t u d i e & - b e h e e r s e p t e m b e r 2 0 0 9 j a a r g a n g 8 n u m m e r 3 Verschijnt in MAART, JUNI, SEPTEMBER EN DECEMBER Stikstof en fosfor in heischrale graslanden Voortplanting bij Kleine zonnedauw Natuurdoelen Europese habitats en soorten Studie

Voortplantingssucces bij Kleine zonnedauw Belang van het bestuivingssysteem en populatiegrootte Hans Verboven, Rein Brys & Martin Hermy Kleine zonnedauw is een typische plant van natte heide. De soort komt er zowel voor in zeer grote populaties op uitgestrekte plagplekken als in kleine populaties langs paadjes en op kleine open plekken. Dit artikel beschrijft de resultaten van een onderzoek naar het bestuivingssysteem en het voortplantingssucces van planten in deze contrasterende populaties. Beet! Als vleesetende plant is Kleine zonnedauw bij een groot publiek bekend (foto: Vilda/Rollin Verlinde) 96 Natuur.focus september 2009

Figuur 1. Bloem van Kleine zonnedauw. Bij het openen van de bloem bevinden de helmknoppen zich op de bloembodem. De meeldraden groeien tijdens de bloei zodat de helmknoppen zich bij het sluiten van de bloem ter hoogte van de stempels bevinden en deze bestuiven. (foto: Hans Verboven) Ecologie van Kleine zonnedauw Als één van de weinige inheemse vleesetende planten is Kleine zonnedauw Drosera intermedia bij een groot publiek bekend. De blaadjes staan op lange steeltjes omhoog gericht in een rozet en zijn bezet met gesteelde kliertjes die een kleverige, zure vloeistof afscheiden. Hierdoor is de plant in staat kleine organismen (voornamelijk insecten) te vangen en te verteren. De voedingsstoffen die hierbij vrijkomen, worden vervolgens opgenomen door de plant. Kleine zonnedauw is een typische plant van de natte heide. Wegens de zeldzaamheid van dit habitat in Vlaanderen, is de soort op de Rode Lijst opgenomen als vrij zeldzaam. Nochtans kan Kleine zonnedauw, waar de geschikte condities aanwezig zijn, lokaal zeer talrijk voorkomen (De Blust 2006), zo ook in de Kalmthoutse Heide, waar deze studie is uitgevoerd. Kleine zonnedauw komt vooral voor in het gezelschap van Witte snavelbies Rhynchospora alba, Bruine snavelbies Rhynchospora fusca en veenmossen Figuur 2. Schematische weergave van het belang van het voortplantingssysteem bij verminderde populatiegrootte en hierdoor afnemend bezoek door insecten. Pseudocompatibiliteit is een zelf-compatibiliteit die niet volledig is. (Crowder et al. 1990). De soort komt ook vaak voor in (erg kleine) populaties op geschikte open micro-sites tussen Dopheistruiken Erica tetralix en pollen Pijpenstrootje Molinia caerulea. Kleine zonnedauw is een kortlevende pioniersoort (gemiddelde levensduur is drie jaar) en is hoofdzakelijk te vinden op verstoorde, open bodems in natte heide. Om tot bloei te komen is Kleine zonnedauw op open zonnige plaatsen aangewezen, aangezien haar bloemen zich enkel openen in volle zon (Crowder et al. 1990, eigen observaties). De kleine, witte bloemen (Figuur 1) hebben een korte levensduur: ze openen in de late morgen (rond 11 uur) en sluiten zich terug in de vroege namiddag (rond 15 uur). De bloei treedt voornamelijk op in de maanden juni, juli en augustus (Crowder et al. 1990, eigen observaties). De soort bezit, zoals vele pioniersoorten, een persistente zaadbank. Dit maakt dat de soort in ongunstige groeiomstandigheden (bv. bij dichte bedekking van Pijpenstrootje) onder de vorm van dormante zaden gedurende lange ongunstige periodes op een plaats aanwezig kan blijven. Dit verklaart waarom na plaggen of andere vormen van verstoring, deze open plekken vaak op korte termijn kunnen worden ingenomen en grote populaties Kleine zonnedauw kunnen ontstaan. Binnen hetzelfde natuurgebied kan de soort dus voorkomen in sterk uiteenlopende populatiegroottes. In dit artikel worden de resultaten beschreven van een onderzoek naar het bestuivingssysteem van de soort en naar de effecten van verschillende bestuivingswijzen op de zaadproductie van de planten. Een voldoende zaadproductie is immers een belangrijke factor voor de instandhouding van populaties van een soort die sterk afhankelijk is van een zaadbank. Ook de effecten van verschillende populatiegroottes op de zaadproductie werden onderzocht. Populatiegrootte kan immers een bepalende invloed uitoefenen op het voortplantingssucces van de planten in de populatie. Bestuivingssystemen en populatiedynamiek Populatiegrootte kan een belangrijke invloed hebben op de duurzaamheid van plantenpopulaties. De voortplanting kan immers bemoeilijkt worden in kleine populaties doordat ze niet genoeg bestuivers kunnen aantrekken. Daarnaast is ook kennis van het voortplantingssysteem van een plantensoort essentieel om de gevolgen van kleiner wordende populatiegroottes op het voortplantingssucces te kunnen inschatten (zie Figuur 2). Obligaat kruisende soorten zijn uitsluitend aangewezen op stuifmeel afkomstig van andere planten en op bestuivers om dit stuifmeel van de ene naar de andere plant over te brengen. Hierdoor ondervinden deze soorten een verhoogd risico op een verminderd voortplantingssucces in kleine populaties, door een mogelijk gebrek aan partners en bestuivers. Verminderd voortplantingssucces ten gevolge van een (te) kleine populatiegrootte werd reeds vastgesteld bij obligaat kruisende soorten zoals Grote kattenstaart Lythrum salicaria en Stengelloze sleutelbloem Primula vulgaris (Ågren 1996, Brys et al. 2007). Daarnaast bestaan er zelf-compatibele plantensoorten, die wel bevrucht kunnen worden door hun eigen stuifmeel (= autogamie). Bij deze soorten kan succesvolle bestuiving nog steeds mislopen, wanneer bijvoorbeeld een bestuiver nodig is om het eigen stuifmeel op de stempel te deponeren (= gefaciliteerde autogamie). Soorten die gekenmerkt worden door dit bestuivingssysteem kunnen bij gebrek aan bestuivers eveneens een verminderd voortplantingssucces vertonen. Het gebrek aan partners is Natuur.focus september 2009 97

wel opgelost, maar het gebrek aan bestuivers voor overdracht van hun stuifmeel blijft. Een voorbeeld hiervan is de Purperorchis Orchis purpurea (Jacquemyn et al. 2007). Ook wanneer de plant de zelfbestuiving op eigen houtje kan uitvoeren (autonome autogamie), kan zich een verminderd voortplantingssucces voordoen. Dit kan te wijten zijn aan een verminderde efficiëntie van eigen ten opzichte van vreemd stuifmeel of een vroeg tot uiting komende inteeltdepressie. Inteeltdepressie is een verminderde vitaliteit van ingeteeld nageslacht in vergelijking met gekruist nageslacht. Inteeltdepressie kan zich namelijk manifesteren in een verminderde zaadontwikkeling en een verminderde vitaliteit van de nakomelingen na zelfbestuiving ten opzichte van nakomelingen afkomstig uit kruisbestuivingen. Naast een verminderde zaadzetting kan inteeltdepressie zich ook uiten in een verminderde kieming van deze zaden en een verminderde groei en bloei van deze nakomelingen. Autogame planten vertonen vaak pas in de latere fasen van de levenscyclus inteeltdepressie (Husband & Schemske 1996), waardoor een verminderde populatiegrootte en geassocieerde toenemende zelfbestuiving zich vaak, en ondanks een voldoende zaadzetting, toch manifesteren in een verminderde vitaliteit van deze populaties. Figuur 3. Opstelling van de planten in de serre waar de handbestuivingen plaatsvonden (foto: Hans Verboven) a a Figuur 4. Proportionele zaadzetting per vrucht (aantal zaden / totaal aantal ovulen) bij verschillende bestuivingsbehandelingen bij Kleine zonnedauw (gemiddelde ± standaardfout): SZ = spontane zelfbestuiving, MZ = manuele zelfbestuiving, K = kruisbestuiving, PZ = pseudocleistogame zelfbestuiving. Behandelingen met een verschillende letter verschillen significant van elkaar. a Kleine zonnedauw wordt door Knuth (1908) beschreven als een autonoom autogame soort en zou onder bepaalde condities ook nog pseudocleistogaam zijn. Dit betekent dat bij onvoldoende licht de bloemen gesloten kunnen blijven en deze bloemen toch in staat zouden zijn zichzelf te bestuiven. Wat de gevolgen zijn van deze verschillende bestuivingswijzen op de zaadkwantiteit en -kwaliteit is echter niet geweten. Daarom zijn naast de effecten van populatiegrootte ook de effecten van verschillende bestuivingswijzen op de zaadzetting en kiemkracht bestudeerd onder gecontroleerde omstandigheden. De invloed van de populatiegrootte op het voortplantingssucces werd bestudeerd in natuurlijke populaties. De bestuivingswijzen van Kleine zonnedauw Proefopzet Eind juli werden planten verzameld uit twee grote populaties (> 5.000 planten) van de Kalmthoutse Heide. De planten werden in de serre tot bloei gebracht met kunstmatig zonlicht (18 uur/6 uur dag-nacht regime) en vervolgens lukraak toegewezen aan één van vier mogelijke behandelingen (Figuur 3): spontane zelfbestuiving, manuele zelfbestuiving, pseudocleistogame zelfbestuiving en kruisbestuiving. Per plant werden drie bloemen bestoven. Handbestuivingen werden uitgevoerd van zodra de bloemen openden. Om de mogelijkheid van pseudocleistogame zelfbestuiving te onderzoeken werd een reeks planten blootgesteld aan een verminderde belichting waardoor de bloemen zich niet meer openden. Zaadzetting werd gedefinieerd als het aandeel van de aanwezige zaadknoppen dat zich tot rijp zaad heeft ontwikkeld,. Om de kiemkracht van deze zaden te bepalen werden ze onderworpen aan een koudebehandeling (8 weken aan 4 C) om de dormantie te doorbreken (Murza & Davis 2005) en daarna te kiemen gelegd in dezelfde serre waar de handbestuivingen plaatsvonden. Resultaten Een eerste interessant resultaat was dat alle behandelingen rijpe zaden opleverden. Van de bloemen die waren toegekend aan de behandeling spontane zelfbestuiving ontwikkelden gemiddeld 54% van de zaadknoppen zich tot rijpe zaden. Dit was zelfs hoger dan de zaadzetting van de bloemen waarop een manuele zelfbestuiving was uitgevoerd (gemiddelde zaadzetting = 42%). De zaadzetting van vruchten afkomstig van bloemen die kruisbestuiving ontvingen (gemiddelde zaadzetting = 48%), bleek bovendien niet significant hoger te zijn dan deze van vruchten die het resultaat waren van zelfbestuiving. Planten die onderworpen werden aan de pseudocleistogame zelfbestuivingsbehandeling bleken eveneens in staat om zaden te produceren (gemiddelde zaadzetting per vrucht = 19%), maar de zaadzetting van deze vruchten lag wel beduidend lager dan van vruchten afkomstig uit de andere bestuivingsbehandelingen (Figuur 4). Breed spectrum aan bestuivingsmogelijkheden Bij Kleine zonnedauw blijkt zelfbestuiving dus niet te resulteren in een verminderde zaadzetting ten opzichte van kruisbestuiving. Een gelijkaardige zaadzetting per vrucht na zelfbestuiving en kruisbestuiving wijst erop dat er geen inteeltdepressie speelt op niveau van de zaadzetting en dat de bevruchtingsefficiëntie van eigen stuifmeel niet lager ligt dan die van vreemd stuifmeel. Ook op niveau van de kieming was er geen inteeltdepressie merkbaar aangezien er zich geen verschillen voordeden in de kiemkracht 98 Natuur.focus september 2009

Figuur 5. Gemarkeerde planten in een kleine natuurlijke populatie op de Kalmthoutse Heide (foto: Hans Verboven) Op plagplekken vestigen zich vaak snel grote populaties Kleine zonnedauw (foto: Vilda/Yves Adams) van de zaden afkomstig van de verschillende bestuivingsbehandelingen (gemiddeld kiemingspercentage: 15,8 ± 1,7%). Voorts bleken ook de ongemanipuleerde bloemen in staat om zaad te produceren. Uit observaties van bloemen in de serre bleek dat bij het openen van de bloem de helmknoppen zich onder de stempels bevonden, maar dat ze gedurende de bloei tot op het niveau van de stempels groeiden. Bij het terug sluiten van de bloemen, worden de helmknoppen op de stempels gedrukt en kan spontane zelfbestuiving (autonome autogamie) plaatsvinden (zie ook Figuur 1). Deze opmerkelijke verandering van de positie van de helmknoppen tijdens de periode dat de bloemen open zijn, laat de mogelijkheid tot kruisbestuiving open vooraleer de bloemen spontaan zelfbestuiving uitvoeren. Dit wordt aangeduid als een systeem van uitgestelde zelfbestuiving (Goodwillie et al. 2005). Zo kan Kleine zonnedauw de voortplanting verzekeren bij afwezigheid van bestuivers. Sterker nog, bij onvoldoende zonneschijn en regenachtig weer houdt de plant zijn bloemen gesloten en voert dan succesvol zelfbestuiving en bevruchting uit. Kleine zonnedauw beschikt dus over een breed spectrum aan bestuivingsmogelijkheden om zaadzetting onder verschillende omgevingscondities te kunnen garanderen. Voortplantingssucces van Kleine zonnedauw in contrasterende populatiegroottes Proefopzet In juli 2007 werden er in drie grote (> 5.000 planten) en drie kleine (< 50 planten) populaties in de Kalmthoutse Heide 20 planten per populatie geselecteerd en met vlaggetjes gemarkeerd (Figuur 5). Van deze planten werden de volgende kenmerken opgemeten: diameter van de plant (rozet), aantal bladeren, aantal bloeistengels en totaal aantal bloemen. Na de bloeiperiode (eind september) werden van deze gemarkeerde planten (indien mogelijk) drie vruchten verzameld. In het labo werd van die vruchten de zaadzetting bepaald op dezelfde manier als in het gecontroleerde bestuivingsexperiment. De zaden kregen dezelfde koudebehandeling en werden daarna onder analoge omstandigheden te kiemen gelegd om de kiemkracht van de zaden te bepalen. Resultaten De zaadzetting per vrucht van planten in kleine populaties (68%) was niet significant verschillend van die van planten afkomstig uit grote populaties (66%) (Figuur 6, Tabel 1). Wel opmerkelijk was dat de planten in de kleine populaties beduidend kleiner waren Kenmerk Kleine populaties Grote populaties Diameter plant (cm) 2,9 ± 0,1 4,7 ± 0,1 Aantal bladeren 9,3 ± 0,3 11,7 ± 0,5 Aantal bloeistengels 1,2 ± 0,1 2,8 ± 0,2 Aantal bloemen 4,0 ± 0,3 15,2 ± 0,8 Zaadzetting per vrucht (%) 68,0 ± 2,7 65,6 ± 1,3 Zaadproductie per plant 277 ± 24 1370 ± 82 Figuur 6. Proportionele zaadzetting per vrucht (aantal zaden / totaal aantal ovulen) en de totale zaadproductie per plant in kleine en grote populaties van Kleine zonnedauw (gemiddelde ± standaardfout). Tabel 1. Vegetatieve en reproductieve kenmerken van planten afkomstig uit kleine en grote natuurlijke populaties van Kleine zonnedauw (gemiddelde ± standaardfout). Natuur.focus september 2009 99

en minder bloemen produceerden. Dit resulteerde logischerwijs in een lagere vruchtzetting en totale zaadzetting per plant in vergelijking met planten afkomstig uit de bemonsterde grote populaties (Tabel 1). Lagere bloei, vruchtzetting en zaadkieming in kleine populaties Planten uit kleine populaties blijken dus even succesvol in het produceren van zaad als planten uit grote populaties, althans op het niveau van de vrucht. Uit de resultaten van het experiment onder gecontroleerde omstandigheden blijkt dat dit mogelijk is doordat Kleine zonnedauw bij afwezigheid van bestuivers aan zelfbestuiving doet zonder dat dit aanleiding geeft tot een verminderde zaadzetting. Het feit dat planten uit de kleine populaties minder bloemen en minder vruchten en zaden per plant vormden dan die uit grote populaties, kan mogelijk worden verklaard doordat ze zich in suboptimale ecologische omstandigheden bevonden. De kleine populaties namen immers allemaal slechts een zeer kleine oppervlakte in (< 1 m²) en werden omgeven door een relatief hoge vegetatie van Pijpenstrootje, Struikhei Calluna vulgaris en Gewone dophei, waarmee ze gedeeltelijk in competitie traden. De grote populaties daarentegen namen zeer grote oppervlakten in, waar de vegetatie voornamelijk bestond uit Kleine zonnedauw. De competitie voor licht en nutriënten is op deze plaatsen ontegensprekelijk lager. Doordat de planten in de kleine populaties ook significant kleiner waren dan deze afkomstig uit de grote populaties, lijkt het aannemelijk dat ze minder reserves ter beschikking hebben om te investeren in bloei en zaadzetting. Onderzoek heeft inderdaad uitgewezen dat er een sterk verband bestaat tussen grootte van de plant en de hoeveelheid energie die in voortplanting kan worden geïnvesteerd (De Ridder & Dhondt 1992), wat in overeenstemming is met de resultaten van dit onderzoek. Bovendien zorgt de omringende vegetatie mogelijk ook voor een verminderde efficiëntie in het vangen van insecten en dus bijkomende beschikbare nutriënten (Gibson 1985, in Brewer 1998), wat opnieuw een mogelijke verklaring kan zijn voor de waargenomen lagere boei en vruchtzetting van deze planten (Crowder et al. 1990). Zeer opvallend was bovendien dat de zaden uit kleine populaties (gemiddeld kiemingspercentage = 1,8 ± 0,5%) aanzienlijk minder kiemden dan de zaden uit grote populaties (gemiddeld kiemingspercentage = 9,4 ± 1,3%). In elke kleine populatie waren er immers meer planten waarvan geen enkel zaad kiemde dan planten waarvan er wel zaden kiemden. Ook dit kan mogelijk verklaard worden door de verminderde habitatkwaliteit in de kleinere populaties. Het is immers mogelijk dat de zaden gedurende hun ontwikkeling niet genoeg reserves meekregen en daardoor een lagere kiemkracht bezitten. Besluit en aanbevelingen voor het beheer Onze resultaten geven aan dat door het feit dat Kleine zonnedauw perfect in staat is om zelfstandig zaad te produceren, populatiegrootte op zich geen negatieve invloed uitoefent op de bestuivingsefficiëntie (zaadzetting per vrucht) van deze soort. De verminderde habitatkwaliteit in deze kleine populaties kan er echter wel voor zorgen dat de planten minder bloemen produceren en minder reserves kunnen investeren in hun zaadproductie, waardoor de totale zaadzetting van de populatie jaar na jaar vermindert en ook de grootte van de zaadbank op termijn zal afnemen. Voor een kortlevende soort zoals Kleine zonnedauw die sterk afhankelijk is van de zaadbank voor zijn lange termijn overleving in deze heidegebieden, is een voldoende zaadproductie van cruciaal belang voor zijn voortbestaan. Er moeten dus geen grote oppervlakten geplagd worden om een leefbare populatie Kleine zonnedauw te verkrijgen, zolang ze maar voldoende open zijn zodat de planten in volle zon kunnen staan. Summary: Verboven H., Brys R. & Hermy M. 2009. Reproduction success in Drosera intermedia: the role of the pollination system and population size. Natuur.focus 8(3): 96-100. [in Dutch] In this study, the breeding system and the impact of population size on the process of sexual reproduction in Drosera intermedia were studied. This species was found to be autonomously selfing and even capable to produce seeds via pseudocleistogamous selfing. Artificial self-pollination did not reduce seed set nor germination in comparison to crosspollination, indicating that there is no inbreeding depression at these stages of the life cycle. Seed set per fruit did not depend significantly on population size. At a per plant basis, seed production was, however, significantly lower in small populations due to the fact that these individuals produced a lower number of flowers. The latter is likely due to reduced resource availability because of increased competition.. DANK De auteurs wensen de natuurwachters Karel Molenbergs en Bert Goossens te bedanken voor toelating om dit onderzoek te kunnen uitvoeren op de Kalmthoutse Heide. Dank gaat ook uit naar ir. Jan Plue voor het nalezen van een eerdere versie van dit artikel. AuteurS: Hans Verboven voerde dit onderzoek uit in het kader van zijn afstudeerwerk als bio-ingenieur aan de Afdeling Bos, Natuur en Landschap van de Katholieke Universiteit Leuven. Momenteel werkt hij als doctoraatsonderzoeker aan diezelfde afdeling, die geleid wordt door professor Martin Hermy. Rein Brys is als postdoctoraal onderzoeker verbonden aan het Instituut voor Natuur en Bosonderzoek en aan de Afdeling Terrestrische Ecologie van de Universiteit Gent. Contact: Hans Verboven, Afdeling Bos, Natuur en Landschap, K.U.Leuven, Celestijnenlaan 200E, B-3001 Heverlee. E-mail: hans.verboven@ ees.kuleuven.be Referenties Ågren J. 1996. Population size, pollinator limitation, and seed set in the self-incompatible herb Lythrum salicaria. Ecology 77: 1779-1790. Brewer J.S. 1998. Effects of competition and litter on a carnivorous plant, Drosera capillaris (Droseraceae). American Journal of Botany 85: 1592-1596. Brys R., Jacquemyn H., De Bruyn L. & Hermy M. 2007. Pollination success and reproductive output in experimental populations of the self-incompatible Primula vulgaris. International Journal of Plant Science 168: 571-578.Charlesworth D. & Charlesworth B. 1987. Inbreeding Depression and Its Evolutionary Consequences. Annual Review of Ecology and Systematics 18: 237-268. Crowder A.A., Pearson M.C., Grubb P.J. & Langlois P.H. 1990. Biological flora of the British Isles. Drosera L. Journal of Ecology 78: 233-276. De Blust G. 2006. Drosera intermedia Kleine Zonnedauw. In: Van Landuyt W., Hoste I., Vanhecke L., Van den Bremt P., Vercruysse W. & De Beer D. 2006. Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Nationale Plantentuin van België & Flo.Wer. p. 348. De Ridder F. & Dhondt A.A. 1992. A positive correlation between naturally captured prey, growth and flowering in Drosera intermedia in two contrasting habitats. Belgian Journal of Botany 125: 33-40. Gibson T.C. 1985. Competition, disturbance, and the carnivorous plant community in the southeastern United States. Ph.D. Dissertation, University of Utah, Salt Lake City, USA. Goodwillie C., Kalisz S. & Eckert C.G. 2005. The evolutionary enigma of mixed mating systems in plants: occurrence, theoretical explanations, and empirical evidence. Annual Review of Ecology and Systematics 36: 47-79. Husband B.C. & Schemske D.W. 1996. Evolution of the magnitude and timing of inbreeding depression in plants. Evolution 50: 54-70. Jacquemyn H., Vandepitte K., Brys R., Honnay O. & Roldán-Ruiz I. 2007. Fitness variation and genetic diversity in small, remnant populations of the food deceptive Orchis purpurea. Biological conservation 139: 203-210. Knuth P. 1908. Handbook of Flower Pollination, Volume 2 (trans Ainsworth Davis JR), Oxford. Murza G.L. & Davis A.R. 2005. Flowering phenology and reproductive biology of Drosera anglica (Droseraceae). Botanical Journal of the Linnean Society 147: 417-426. 100 Natuur.focus september 2009