MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Vergelijkbare documenten
MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

STROOMDIAGRAM MILIEUHANDHAVING BEROEP BIJ HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

ALGEMEEN REGLEMENT OP DE

hierna de tegen voor wie hierna de

Reglement Administratieve Sancties. Politiezone HEKLA. Gemeente EDEGEM

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

hierna de tegen hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VOORZITTER VAN DE IXe KAMER ARREST. nr van 18 oktober 2018 in de zaak A. 217.

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Procedurereglement op de Gemeentelijke administratieve sancties

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

Hof van Cassatie van België

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

hierna de tegen 6/24, hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. XIVe KAMER A R R E S T. nr van 13 december 2011 in de zaak A /XIV-32.

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Hof van Cassatie van België

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

GEMEENTELIJK REGLEMENT GEMEENTELIJKE ADMINISTRATIEVE SANCTIES

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

PROCEDUREREGLEMENT VAN HET VLAAMS DOPINGTRIBUNAAL (Goedgekeurd door de Raad van Bestuur van Vlaams Dopingtribunaal vzw )

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

35-VK van. hierna de. tegen. hierna de. 9 augustus 2012

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Transcriptie:

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 3 oktober 2017 met nummer MHHC/M/1718/0014 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0034/M Verzoekende partij de heer Stijn VAN EYCK vertegenwoordigd door advocaat Robert PEETERS, met woonplaatskeuze op het kantoor te 3090 Overijse, Brusselsesteenweg 506 Verwerende partij het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw vertegenwoordigd door advocaat Dirk ABBELOOS, met woonplaatskeuze op het kantoor te 9200 Dendermonde, Noordlaan 82-84 I. BESTREDEN BESLISSING Verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 1 december 2015, geregulariseerd met een aangetekende brief van 16 januari 2016, de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 21 oktober 2015, gekend onder nummer 13/AMMC/1010-M/TR. De bestreden beslissing legt aan verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 954 euro (159 euro verhoogd met de opdeciemen overeenkomstig artikel 16.4.25, lid 2 DABM) wegens schending van artikel 13, 4, 1 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (hierna: Natuurbehoudsdecreet) en van artikel 7, lid 1, 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (hierna: Natuurbehoudsbesluit). Aan verzoekende partij wordt verweten dat zij over een lengte van 85 meter een holle weg heeft verbreed door middel van afgraving van de taluds langs beide kanten en ophoging van het rijspoor met de vrijgekomen grond, waarbij zij verschillende bomen en struiken die op de taluds groeiden rooide en de wortelstelsels van de bomen en de gerooide struiken hoger op het talud plaatste. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING 1. Verwerende partij dient een antwoordnota en het administratief dossier in. Verzoekende partij dient geen wederantwoordnota in. Verwerende partij dient geen laatste nota in. 1

2. De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 27 oktober 2016. Verzoekende partij is niet ter zitting verschenen noch vertegenwoordigd. Advocaat Dirk ABBELOOS voert het woord voor verwerende partij. 3. Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast. III. FEITEN 1. Op 27 mei 2013 stellen twee natuurinspecteurs O.G.P./gewestelijke toezichthouders voor het Agentschap voor Natuur en Bos te Sint-Pieters-Leeuw (hierna: de verbalisant), op de percelen gelegen te 3090 Overijse, 4 e afdeling, sectie C, nrs. 188 en 189B, het volgende vast: Op vermelde plaats en tijdstip stellen wij vast dat een holle weg werd verbreed over een lengte van 85m. De taluds van de holle weg werden langs beide kanten afgegraven en met de vrijgekomen grond werd het rijspoor opgehoogd. Verschillende bomen en struiken die op de taluds van de holle weg groeiden werden gerooid. De wortelstelsels van de bomen en de gerooide struiken werden hoger op het talud geplaatst. Op de rand van het verlengde van dezelfde holle weg werd een solitaire meidoorn d.m.v. een klepelmaaier beschadigd. Het wijzigen van holle wegen is verboden volgens de natuurwetgeving. Het wijzigen of beschadigen van de vegetatie van de taluds van holle wegen en perceelrandbegroeiingen is vergunningsplichtig volgens de natuurwetgeving. Deze locatie is gelegen in natuurgebied (ruimtelijk kwetsbaar gebied volgens) het gewestplan, Deze vaststellingen worden opgenomen in het aanvankelijk proces-verbaal nr. BR.64J.H2.140042/13 van 4 juni 2013, dat op dezelfde datum wordt gesloten en per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aan verzoekende partij evenals aan het parket wordt verzonden op 10 juni 2014. 2. Op verzoek van het parket wordt verzoekende partij op 15 juli 2013 door een inspecteur bij de politiezone Druivenstreek verhoord, waarbij zij het volgende verklaart: Enige tijd geleden kregen wij een stuk grond toegewezen om te bewerken. Deze grond ligt op de grens van Overijse en Tervuren, in de Koestraat. Om dit perceel te bereiken zouden we over het stuk grond van een andere landbouwer moeten. Ik wist dat het perceel ook via 2

een bosweg bereikt kon worden. Deze bosweg was echter al jaren niet meer in gebruik, en daarom overgroeid met allerlei planten en struiken, zelfs kleine bomen. Ik belde naar de gemeente om te vragen of wij deze weg opnieuw vrij mochten maken, en de persoon die ik toen gesproken heb zei dat dit mocht omdat het om een bestaande weg ging. Ik weet echter niet meer met wie ik toen gesproken heb. In maart heb ik de weg vrijgemaakt met een tractor. Vorige maand kreeg ik plots telefoon van de gemeente Overijse met de melding dat er een proces-verbaal opgesteld was tegen mij omwille van deze werken. Ik weet niet hoe ik de toestand terug kan herstellen. Ik ben bereid een gesprek te hebben met de verantwoordelijke van dit stuk bos. Ik zie ook geen andere manier om het perceel grond dat ik moet bewerken te bereiken. Het verhoor wordt opgenomen in het navolgend proces-verbaal nr. 002962/13 van 15 juli 2013, dat op 18 juli 2013 wordt gesloten en aan het parket wordt verzonden op 25 juli 2013. 3. Op 20 augustus 2013 meldt de procureur des Konings aan de gewestelijke entiteit AMMC dat het milieumisdrijf niet strafrechtelijk zal worden behandeld. 4. Met een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs van 10 september 2013 brengt de gewestelijke entiteit verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om desgevallend een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. Verzoekende partij wordt daarbij tevens uitgenodigd om haar schriftelijk verweer mee te delen, eventueel vergezeld van een vraag tot hoorzitting, terwijl zij ook de mogelijkheid krijgt om inzage te vragen in het administratief dossier. Met een aangetekende brief van 30 september 2013 bezorgt verzoekende partij haar schriftelijk verweer, waarin onder meer de vaststellingen in het aanvankelijk proces-verbaal worden betwist, en waarbij wordt gevraagd om een integrale kopie over te maken van het dossier. Met een brief van 6 februari 2015 stelt verzoekende partij dat zij nog geen antwoord ontving op haar brief van 30 september 2013, en wijst zij op het feit dat de termijn van 180 dagen in artikel 16.4.37 DABM om een boetebeslissing te nemen reeds geruime tijd is verstreken. In antwoord hierop bezorgt de gewestelijke entiteit per brief van 13 februari 2015 een kopie van het dossier, en wijst zij op het feit dat de termijn in artikel 16.4.37 DABM een ordetermijn betreft en het dossier nog in behandeling is. 5. Per mailbericht van 22 mei 2015 verzoekt de gewestelijke entiteit aan de verbalisant om haar te willen informeren omtrent de huidige stand van zaken van de holle weg. Per mailbericht van 14 juli 2015 meldt de verbalisant dat uit onderzoek ter plaatse blijkt dat de vegetatie zich op een natuurlijke wijze heeft kunnen herstellen, waarbij het effect van de ingreep nog zichtbaar is maar de vegetatie op de taluds zich langzaam aan het herstellen is en geen hinder zal ondervinden van het zware landbouwmateriaal dat soms door de holle weg passeert. 6. Op 21 oktober 2015 legt de gewestelijke entiteit de vermelde bestuurlijke geldboete op, waarvan verzoekende partij met een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs van 29 oktober 2015 in kennis wordt gesteld. Deze beslissing wordt als volgt gemotiveerd: 3.1 Het milieumisdrijf en de toerekenbaarheid aan de overtreder 3

Overwegende dat -voorafgaand- de raadsman van vermoedelijke overtreder stelt dat het proces-verbaal door verbalisanten niet integraal werd bezorgd, daar de bijlagen niet werden meegestuurd met het proces-verbaal en bijgevolg voorbehoud dient gemaakt te worden van de bewijswaarde zoals vervat in artikel 16.3.25 DABM. Overwegend dat artikel 16.3.25 DABM bepaalt dat het proces-verbaal opgesteld door toezichthouders geniet van een bijzondere bewijswaarde, zijnde de bewijswaarde tot het tegendeel is bewezen; dat op straffe van verval van de bewijswaarde tot het tegendeel aan de vermoedelijke overtreder kennis wordt gegeven van een kopie van het proces-verbaal binnen een termijn van veertien dagen. Overwegende dat het proces-verbaal werd geopend op 27 mei 2013 en afgesloten op 4 juni 2013; dat het proces-verbaal aan vermoedelijke overtreder werd verzonden per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs op 10 juni 2013 en dit wordt bevestigd door de raadsman van vermoedelijke overtreder in zijn schriftelijk verweer; dat dit binnen de veertien dagen werd opgestuurd naar de vermoedelijke overtreder; dat overigens eventuele bijlagen van een proces-verbaal niet moeten worden meegedeeld waardoor dient besloten te worden dat het proces-verbaal bewijswaarde tot het tegendeel heeft. Overwegende dat de raadsman van vermoedelijke overtreder bijkomend een relaas weergeeft van briefwisseling tussen hem en Natuurinspectie omtrent het niet bezorgen van de bijlagen van het proces-verbaal; dat AMMC niet bevoegd is om uitsluitsel te geven omtrent de al dan niet verplichte openbaarmaking van documenten nadat een vraag tot openbaarmaking is gericht, en dit overigens ook niet ter zake doet voor deze procedure. Overwegende dat werd vastgesteld dat een holle weg werd verbreed en bomen en struiken op het talud van de holle weg werden gerooid. Overwegende dat de desbetreffende kadastrale percelen volgens het gewestplan gelegen zijn in natuurgebied. Overwegende dat artikel 2, 6 van het Natuurdecreet bepaalt dat kleine landschapselementen lijn- of puntvormige elementen zijn, met inbegrip van de bijhorende vegetaties waarvan het uitzicht, de structuur of de aard al dan niet resultaat zijn van menselijk handelen, en die deel uitmaken van de natuur zoals: holle wegen; dat in casu de holle weg beschouwd wordt als klein landschapselement. Overwegende dat artikel 13, 4, 1 van het Natuurdecreet bepaalt dat het geheel of gedeeltelijk wijzigen van kleine landschapselementen of de vegetatie ervan, gelegen in groengebieden, afhankelijk wordt gemaakt van het verkrijgen van een vergunning, voor zover de Vlaamse regering die wijzigingen niet verbiedt. Overwegende dat artikel 7 van het Natuurbesluit bepaalt dat het wijzigen van kleine landschapselementen, waaronder holle wegen, en hun vegetatie verboden is; dat de holle weg verbreed werd, en bomen en struiken, op de talud werden gerooid. Overwegende dat de raadsman van vermoedelijke overtreder herhaaldelijk stelt de vaststellingen in het proces-verbaal te betwisten; dat echter niet duidelijk is welke vaststellingen worden betwist, des te meer daar in het proces-verbaal van verhoor door vermoedelijke overtreder bevestigd werd dat hij deze werken in maart had uitgevoerd.om zijn perceel te bereiken; dat dit argument feitelijke grondslag mist waardoor hier geen rekening mee kan gehouden worden. Overwegende dat vermoedelijke overtreder in zijn verhoor stelde dat hij had gebeld naar de gemeente waar hij te horen kreeg dat dit mocht omdat het om een bestaande weg ging, maar zich niet kon herinneren wie hij toen had gesproken; dat een mondelinge instemming of goedkeuring niet in de plaats kan komen van een vereist formeel bestuursbesluit tot het al 4

dan niet verlenen van de aangevraagde vergunning; dat er overigens geen verdere bewijsstukken door vermoedelijke overtreder worden aangevoerd of er wel een mondelinge instemming/goedkeuring werd verkregen. Overwegende dat bovenvermelde feiten een schending uitmaken van: artikel 13, 4,1 van het Natuurdecreet artikel 7, 1 van het Natuurbesluit. Overwegende dat bovenvermelde feiten vallen onder de definitie van milieumisdrijf conform artikel 16.1.2.2 DABM waarvoor een alternatieve bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Overwegende dat het milieumisdrijf vaststaat in hoofde van de overtreder. 3.2 De hoogte van de geldboete Overwegende dat bij de bepaling van de hoogte van de geldboete rekening wordt gehouden met de ernst van het milieumisdrijf, de frequentie en de omstandigheden waarin het milieumisdrijf is gepleegd of beëindigd. 3.2.1 De ernst van de feiten Overwegende dat de regelgeving inzake natuurbehoud en de vrijwaring van het natuurlijk milieu gericht is op de bescherming, de ontwikkeling, het beheer en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en op de handhaving of het herstel van de daartoe vereiste milieukwaliteit. Overwegende dat het beleid gericht is op het nemen van alle maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van internationale overeenkomsten of verdragen betreffende het natuurbehoud of van akten betreffende het natuurbehoud, met inbegrip van Europese richtlijnen; vastgesteld op grond van internationale verdragen. Overwegende dat de Vlaamse regering alle nodige maatregelen neemt ter aanvulling van de bestaande regelgeving om over het gehele grondgebied van het Vlaamse Gewest de milieukwaliteit te vrijwaren die vereist is voor het behoud van de natuur en om het standstilbeginsel toe te passen zowel wat de kwaliteit als de kwantiteit van de natuur betreft. Overwegende dat kleine landschapselementen erg belangrijk zijn voor de migratie van dieren en planten; dat er een beleid gevoerd wordt gericht op het bewaren en verbeteren van deze verbindingsfunctie; dat dit de biodiversiteit bevordert. Overwegende dat de holle weg, gelet op de definitie bepaald in artikel 2, 6 Natuurdecreet, een klein landschapselement is. Overwegende dat het desbetreffende perceel volgens het gewestplan gelegen is in natuurgebied. Overwegende dat er over een lengte van 85 meter de holle weg werd verbreed en de struiken/planten en kleine bomen op het talud werden gerooid; dat dit verboden activiteiten zijn. Overwegende dat de feiten derhalve voldoende ernstig zijn om te worden gesanctioneerd met een alternatieve bestuurlijke geldboete. 3.2.2 De frequentie Overwegende dat de factor frequentie bijgevolg geen aanleiding geeft tot een hogere geldboete. 5

3.2.3 De omstandigheden Overwegende dat bij het bepalen van de hoogte van de boete rekening wordt gehouden met de mate waarin herstel werd gerealiseerd; dat door verbalisanten werd vastgesteld dat sinds de vaststelling geen werken meer werden uitgevoerd waardoor de holle weg, het talud en de meidoorn zich op een natuurlijke manier aan het herstellen zijn; dat dit als verzachtende omstandigheid wordt meegenomen bij het bepalen van de hoogte van de boete, wat leidt tot een lagere geldboete. Overwegende dat de raadsman in een schrijven van 6 februari 2015 meedeelt dat er sprake is van overschrijding van de beslissingstermijn. Overwegende dat de overtreder per aangetekend schrijven tegen ontvangstbewijs d.d. 10 september 2013 op de hoogte werd gebracht van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen; dat AMMC overeenkomstig artikel 16.4.37 DABM een boetebeslissing neemt binnen een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving; dat deze termijn een termijn van orde is, waarvan de overschrijding niet gesanctioneerd wordt. Overwegende dat de rechtszekerheid van overtreder strikt wordt gewaarborgd door artikel 16.4.30 DABM dat een termijn voorziet van vijf jaar na de vaststelling van de feiten alvorens de bevoegdheid van AMMC tot het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete vervalt; dat, mede gelet op het karakter van de beslissingstermijn als een termijn van orde, AMMC bevoegd blijft voor het onderzoeken en opleggen van een bestuurlijke geldboete tot vijf jaar na vaststelling van het milieumisdrijf; dat deze termijn van vijf jaar in casu niet is overschreden; dat overtreder zich gedurende deze termijn redelijkerwijze aan een onderzoek van het dossier en aan een beslissing van AMMC kan verwachten. Overwegende dat de beslissingstermijn van honderdtachtig dagen inmiddels verstreken is; dat AMMC in casu van oordeel is dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen; dat wegens het overschrijden van de beslissingstermijn het boetebedrag evenwel verlaagd wordt met één vijfde rekening houdend met de termijn die verstreken is sedert de start van de bestuurlijke boeteprocedure. Overwegende dat er (voor het overige) in het gehele dossier geen bijzondere elementen zijn die meegenomen worden bij het bepalen van de hoogte van de boete. Dit is de bestreden beslissing. IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING Uit het dossier blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties opgeworpen. V. ONDERZOEK VAN DE MIDDELEN TOT VERNIETIGING A. Eerste middel Standpunt van de partijen 1. 6

Verzoekende partij meent dat haar belangen overeenkomstig artikel 6 EVRM geschonden werden en haar rechten om haar verweer te voeren werden beperkt, doordat zij in eerste instantie, naar aanleiding van de kennisgeving van het aanvankelijk proces-verbaal van 4 juni 2013 op basis waarvan de boete werd opgelegd, niet tevens kopie ontving van alle bijlagen bij dit proces-verbaal, en zij hierover evenmin beschikte op het ogenblik waarop zij haar schriftelijk verweer indiende, en pas in huidige procedure voor het eerst beschikt over de mogelijkheid om haar verweer te laten gelden. Zij betwist de overwegingen van de gewestelijke entiteit dat gebeurlijke bijlagen van een proces-verbaal niet moeten worden meegedeeld en dat de discussie inzake de openbaarmaking van de betreffende bijlagen niet relevant is in het kader van de bestuurlijke boeteprocedure. 2. Verwerende partij wijst vooreerst op het feit dat de bewijsvoering van een milieumisdrijf vrij is, waardoor het bestaan van een milieumisdrijf perfect af te leiden is uit een geheel van samenhangende feitelijke vaststellingen die eensluidend tot een zelfde beoordeling nopen. Zij merkt op dat de beide processen-verbaal (dd. 4 juni 2013 en dd. 15 juli 2013) uitgaan van een toezichthouder in de zin van artikel 16.3.1 DABM, zich beperken tot hetgeen de verbalisanten persoonlijk zintuigelijk kunnen waarnemen en tijdig zijn overgemaakt aan verzoekende partij, zodat de beide processen-verbaal dan ook een bijzondere bewijswaarde genieten, nl. tot het bewijs van het tegendeel conform artikel 16.3.25, 1 e lid DABM. Zij meent dat het feit dat de 3 bijlagen bij het proces-verbaal dd. 4 juni 2013 niet onmiddellijk zijn overgemaakt, geen afbreuk doet aan de bijzondere bewijswaarde van de vaststellingen uit het proces-verbaal, gezien artikel 16.3.25 DABM enkel spreekt over een kopie van het proces-verbaal en niets bepaalt omtrent een verplichte verzending van de bijlagen, terwijl het primordiaal is dat verzoekende partij vanaf 10 juni 2013 weet voor welke feiten er vervolging via de procureur des Konings dreigt. Zij stelt dat zelfs al oordeelt het college dat het proces-verbaal d.d. 4 juni 2013 haar bijzondere bewijswaarde verliest, het dan nog steeds geldt als inlichting waaruit in samenhang met de overige bewijselementen (foto's, de verklaring van verzoekende partij), het bestaan van het milieumisdrijf is af te leiden. Wat betreft de stelling van verzoekende partij dat haar recht om verweer te voeren is beperkt en er sprake is van een strijdigheid met artikel 6 EVRM, merkt verwerende partij op dat er in de bestuurlijke besluitvorming, en onder meer in de bestuurlijke beboeting, geen algemeen beginsel van tegenspraak bestaat, maar de eenzijdige beslissingsbevoegdheid van het bestuur echter wel wordt getemperd door de hoorplicht. Zij wijst op het feit dat in de brief van de gewestelijke entiteit van 10 september 2013 houdende kennisgeving aan verzoekende partij van haar voornemen om desgevallend een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen duidelijk wordt weergegeven dat verzoekende partij recht heeft op een hoorzitting en recht heeft op een inzage/kopie van alle documenten waarop het opleggen van de bestuurlijke geldboete is gebaseerd, maar dat verzoekende partij geen gebruik maakt van het recht op een hoorzitting en bij het schrijven van haar raadsman dd. 30 september 2013 enkel verzoekt om een integraal kopie van het dossier waarop het voornemen tot het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete berust, terwijl de gewestelijke entiteit op dit verzoek ingaat en het integrale dossier overmaakt aan de raadsman van verzoekende partij. Zij meent dat de procedurele waarborg waarop verzoekende partij zich heeft beroepen ook effectief is nagekomen, gezien verzoekende partij effectief kopie heeft gekregen van het enige ontbrekende stuk nl. het fotodossier, zodat zij ruimschoots de tijd heeft gekregen om zich binnen de besluitvormingsprocedure met kennis van zaken te voorzien tegen alle gegevens die de feitelijke en juridische grondslag vormen voor de beboeting. Verwerende partij besluit dat artikel 6 EVRM niet is geschonden, temeer omdat na het versturen van het integraal dossier, verzoekende partij op geen enkele wijze enig voorbehoud heeft gemaakt tegen het fotodossier, wat impliceert dat de omschreven feiten in het procesverbaal dd. 4 juni 2013 en de fotografisch genomen beelden overeenstemmen. 7

Beoordeling door het College 1. Verzoekende partij meent in essentie dat haar rechten van verdediging werden geschonden, doordat zij naar aanleiding van de kennisgeving van het aanvankelijk proces-verbaal van 4 juni 2013, op basis waarvan de bestreden boete werd opgelegd, niet tegelijkertijd in kennis werd gesteld van alle bijlagen van dit proces-verbaal, inzonderheid het fotodossier, terwijl zij hierover evenmin beschikte terloops de boeteprocedure, op het ogenblik waarop zij haar schriftelijk verweer indiende. Zij betwist daarbij impliciet de bijzondere bewijswaarde van het proces-verbaal overeenkomstig artikel 16.3.25, lid 1 DABM. 2. De Raad stelt vast dat de verbalisant in het aanvankelijk proces-verbaal vaststelde dat een holle weg werd verbreed over een lengte van 85m, waarbij de taluds van de holle weg langs beide kanten werden afgegraven en het rijspoor met de vrijgekomen grond werd opgehoogd, en verschillende bomen en struiken die op de taluds van de holle weg groeiden werden gerooid en de wortelstelsels van de bomen en de gerooide struiken hoger op het talud werden geplaatst. Deze vaststellingen werden gevisualiseerd met een fotodossier, dat als bijlage 1 van het procesverbaal werd gevoegd. Het College stelt op basis van het dossier tevens vast dat de verbalisant verzoekende partij overeenkomstig artikel 16.3.25 DABM tijdig kennis gaf van een kopie van dit proces-verbaal, zonder dat daarbij eveneens kopie van de bijlagen van het proces-verbaal werd overgemaakt. Een kopie van deze bijlagen werd pas naderhand toegestuurd aan verzoekende partij, die in haar verzoekschrift erkent dat zij ondertussen beschikt over alle bijlagen van het aanvankelijk procesverbaal op basis waarvan de bestreden boete werd opgelegd, zodat zij thans in de beroepsprocedure voor het eerst over de mogelijkheid beschikt om haar verweer te laten gelden. 3. Het College oordeelt dat verzoekende partij geen belang heeft bij dit middel. Onafgezien van de vaststelling dat de beroepsmogelijkheid bij het College aan verzoekende partij, die erkent dat zij heden beschikt over alle bijlagen van het aanvankelijk proces-verbaal, garandeert dat zij toegang heeft tot een rechter met volle rechtsmacht, die alle waarborgen biedt van artikel 6 EVRM, zet zij in haar verzoekschrift niet concreet uiteen op welke manier de kennis van de betreffende bijlagen haar verdediging terloops de administratieve boeteprocedure zou hebben beïnvloed. Zij toont niet aan en maakt evenmin aannemelijk dat haar belangen werden geschaad dan wel haar rechten van verdediging werden geschonden, doordat zij samen met een kopie van het aanvankelijk proces-verbaal niet tegelijkertijd in kennis werd gesteld van alle bijlagen van dit proces-verbaal, inzonderheid het fotodossier. Het College oordeelt dat verzoekende partij zich terloops de boeteprocedure nuttig kon verdedigen ten aanzien van de tenlastelegging dat zij een holle weg verbreedde door middel van afgraving van de taluds langs beide kanten en ophoging van het rijspoor met de vrijgekomen grond, waarbij zij verschillende bomen en struiken die op de taluds groeiden rooide en de wortelstelsels van de bomen en de gerooide struiken hoger op het talud plaatste. De zintuigelijke vaststellingen daaromtrent van de verbalisant worden in het aanvankelijk proces-verbaal van 4 juni 2013, waarvan verzoekende partij (als vermoedelijke overtreder) per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs van 10 juni 2013 tijdig kopie ontving, duidelijk verwoord, terwijl de bijhorende foto s (bijlage 1) op zich geen aanvullende vaststellingen impliceren, maar een loutere visualisatie betreffen van de materiële vaststellingen. Deze vaststellingen werden door verzoekende partij tijdens haar verhoor op 15 juli 2013 bovendien niet tegengesproken, gezien zij 8

daarbij expliciet stelde dat zij de betreffende holle (bos)weg in maart heeft vrijgemaakt met een tractor. Derhalve kon verzoekende partij ook zonder kennis van de bijlagen van het aanvankelijk proces-verbaal naar aanleiding van haar schriftelijk verweer nuttig haar standpunt meedelen omtrent het haar ten laste gelegde milieumisdrijf, terwijl zij niet verzocht om daaromtrent nog te worden gehoord. Overigens kreeg zij (blijkens haar stuk 13) van het parket reeds op 9 september 2013 toelating tot inzage en kopiename van het strafdossier. In dezelfde zin werd haar ook in het schrijven van de gewestelijke entiteit van 10 september 2013 houdende kennisgeving van haar voornemen om desgevallend een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen gewezen op de mogelijkheid om inzage te vragen in het administratief dossier. Het feit dat zij vervolgens per aangetekende brief van 30 september 2013 aan de gewestelijke entiteit effectief kopie opvroeg van het dossier, en de gewestelijke entiteit onzorgvuldig handelde door dit pas over te maken per brief van 13 februari 2015, nadat zij daartoe door verzoekende partij per brief van 6 februari 2015 was aangemaand, doet geen afbreuk aan voormelde vaststellingen. 4. Het College oordeelt tevens dat de discussie in hoeverre er, op straffe van verval van de bewijswaarde van het aanvankelijk proces-verbaal tot het tegendeel overeenkomstig artikel 16.3.25 DABM, naast een kopie van dit proces-verbaal eveneens (tijdig) een kopie van de bijlagen ervan ter kennis moest worden overgemaakt aan verzoekende partij als de vermoedelijke overtreder, in casu niet relevant is. De hypothese dat het louter (tijdig) overmaken van een kopie van het aanvankelijk proces-verbaal, zonder de bijlagen, tot gevolg zou hebben dat dit proces-verbaal niet langer is bekleed met een bijzondere bewijswaarde in de zin van artikel 16.3.25 DABM, en de gewestelijke entiteit hiernaar niet zonder meer kan verwijzen, impliceert niet dat de gewestelijke entiteit niet kon oordelen dat het milieumisdrijf en het daderschap van verzoekende partij afdoende zijn bewezen. De vaststellingen in het aanvankelijk proces-verbaal kunnen door de gewestelijke entiteit nog steeds als inlichting worden betrokken bij de beoordeling van (het bewijs van) het milieumisdrijf. Een bestuurlijke geldboete betreft een punitieve sanctie, waarbij de bewijslast van het milieumisdrijf en de overtreder berust bij de gewestelijke entiteit, en waarbij het bewijs van de feiten en het daderschap met het oog op bestuurlijke beboeting, naar analogie met de bewijsvoering in strafzaken, in beginsel met alle middelen van recht kan worden geleverd. De principieel vrije bewijsvoering behelst onder meer dat het bewijs van het misdrijf en het daderschap kan worden geleverd door een geheel van samenhangende feitelijke vaststellingen, die éénsluidend eenzelfde persoon als pleger van het milieumisdrijf aanduiden. Het College oordeelt dat verzoekende partij, in het licht van de stukken van het administratief dossier en de procedurestukken, inzonderheid de duidelijke vaststellingen van de verbalisant en haar verklaring, niet aantoont noch aannemelijk maakt dat de motivering van de gewestelijke entiteit inzake het milieumisdrijf en haar daderschap foutief dan wel kennelijk onredelijk is, en er terzake (minstens) twijfel bestaat. Het middel wordt verworpen. B. Tweede middel Standpunt van de partijen 1. Verzoekende partij stelt dat de holle weg waaraan zij wijzigingen doorvoerde geen klein landschapselement betreft in de zin van artikel 2, 6 Natuurbehoudsdecreet, waarvan de wijziging is onderworpen aan de voorwaarden in artikel 13, 4, 1 Natuurbehoudsdecreet. Zij steunt zich op het feit dat het geen holle weg betreft die werd opgenomen in de Atlas der Buurtwegen van de Provincie Vlaams-Brabant, maar het een privé erfdienstbaarheid van overgang is en dus niet 9

behoort tot het openbaar domein. Zij meent dat er omwille hiervan niet kan worden geoordeeld dat deze doorgang een openbare weg is overeenkomstig art. 2, 6 van het Natuurdecreet kleine landschapselementen die in stand gehouden dienen te worden, noch dat zij overeenkomstig art. 13 4, 1 Natuurdecreet een vergunning diende aan te vragen om de uitoefening van haar recht van overgang te faciliteren. 2. Verwerende partij wijst op de definities van een holle weg in respectievelijk de begrippenlijst van het onroerend erfgoed en een mededeling aan de leden van de Vlaamse regering. Zij wijst tevens op het feit dat de verbalisanten zintuigelijk vaststellen dat de weg fysiek overeenstemt met een holle weg zoals weergegeven in de hierboven geciteerde definities, en meent dat deze vaststelling doorslaggevend is gelet op de deskundigheid van de verbalisanten en de bijzondere bewijskracht (zie supra) van het proces-verbaal. Zij stelt dat uit de definitie van een holle weg en de gehanteerde terminologie van het decreet dd. 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu niet is in te zien dat de gewaarborgde bescherming van een holle weg zich enkel zou beperken tot degene die behoren tot het openbaar domein, terwijl zij tevens opmerkt dat het voor haar onduidelijk is hoe verzoekende partij tot de bewering komt van een privé erfdienstbaarheid van overgang. Beoordeling door het College 1. Verzoekende partij betwist in essentie dat de holle weg waaraan zij wijzigingen aanbracht ressorteert onder respectievelijk de artikelen 2, 6 en 13, 4, 1 Natuurbehoudsdecreet en artikel 7, lid 1, 1 Natuurbehoudsbesluit. 2. De relevante (geschonden) artikelen betreffen de artikelen 2, 6 en 13, 4, 1 Natuurbehoudsdecreet en artikel 7, lid 1, 1 Natuurbehoudsbesluit, en luidden op het ogenblik van de wijziging van de holle weg als volgt: Art. 2. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder: 6 kleine landschapselementen: lijn- of puntvormige elementen met inbegrip van de bijhorende vegetaties waarvan het uitzicht, de structuur of de aard al dan niet resultaat zijn van menselijk handelen, en die deel uitmaken van de natuur zoals:... holle wegen Artikel 13, 4. Onverminderd de bepalingen van 3 wordt het wijzigen van de vegetatie of het geheel of gedeeltelijk wijzigen van kleine landschapselementen of de vegetatie ervan, voor zover de Vlaamse regering die wijzigingen niet verbiedt, afhankelijk gemaakt van het verkrijgen van een vergunning. Het gaat daarbij om de volgende gebieden: 1 de groengebieden Artikel 7, lid 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 9 van het decreet, is het wijzigen van de volgende vegetaties of kleine landschapselementen en hun vegetaties verboden: 1 holle wegen; Het begrip holle weg wordt als volgt nader (duidelijk) omschreven in (randnummer 1.2.6 van) bijlage 1 van de omzendbrief LNW/98/01 ( betreffende algemene maatregelen inzake natuurbehoud en wat de voorwaarden voor het wijzigen van vegetatie en kleine landschapselementen betreft volgens het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu ) (die is opgenomen als bijlage 3 van het aanvankelijk proces-verbaal): 10

Bij een holle weg ligt het wegdek lager dan het maaiveld en de wegberm, die meestal grazig of bebost of met struiken begroeid is, helt aan beide zijden af in de richting van de weg. Kenmerkend voor holle wegen zijn de hellende randen, het besloten karakter met een apart microklimaat en de ontsluiting en de instabiliteit van de bodem, wat tot een grote dynamiek leidt. 3. Het College stelt vast dat verzoekende partij op zich niet (ernstig) betwist dat de betreffende weg een holle weg betreft in de zin van geciteerde bepalingen, zoals onder meer impliciet blijkt uit het feit dat zij opwerpt dat het geen holle weg betreft die werd opgenomen in de Atlas der Buurtwegen van de Provincie Vlaams-Brabant. Het College oordeelt dat de (gebeurlijke) vaststelling dat deze weg niet is opgenomen in de atlas der buurtwegen en een privéerfdienstbaarheid van overgang is, die niet behoort tot het openbaar domein, geen afbreuk doet aan haar statuut van holle weg, waaraan overeenkomstig hoger geciteerde bepalingen in beginsel geen wijzigingen mogen worden aangebracht. De betreffende bepalingen maken geen onderscheid tussen openbare en andere holle wegen. Het middel wordt verworpen. 11

BESLISSING VAN HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE 1. Het College verwerpt het beroep. 2. De behandeling van het beroep heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare zitting van 3 oktober 2017 door het Milieuhandhavingscollege, derde kamer, samengesteld uit: De toegevoegd griffier, De voorzitter van de derde kamer, Marino DAMASOULIOTIS Pascal LOUAGE 12