MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Transcriptie

1 MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 18 april 2017 met nummer MHHC/M/1617/0059 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0043/M Verzoekende partij de heer Johnny DERUYVER, wonende te 3130 Begijnendijk, Pandhoevestraat 19 Verwerende partij het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw vertegenwoordigd door advocaten Stijn BRUSSELMANS en Willem SLOSSE, met woonplaatskeuze op het kantoor te 2018 Antwerpen, Mechelsesteenweg 64 bus 201 I. BESTREDEN BESLISSING Verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 9 december 2015, geregulariseerd met een aangetekende brief van 20 januari 2016, de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 26 november 2015, gekend onder nummer 13/AMMC/1375-M/TR. De bestreden beslissing legt een alternatieve bestuurlijke geldboete op van euro (1506 euro verhoogd met de opdeciemen overeenkomstig artikel , lid 2 DABM) wegens schending van artikelen 81 en 90bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990 (hierna Bosdecreet). Aan de overtreder wordt verweten dat zij verschillende voorwaarden van haar kapmachtiging voor een perceel bos niet naleefde en overging tot ontbossing van het perceel. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING 1. Verwerende partij dient een antwoordnota en het administratief dossier in. Verzoekende partij dient een wederantwoordnota in. Verwerende partij dient geen laatste nota in. 2. De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 10 november Verzoekende partij verschijnt in persoon. Advocaat Stijn BRUSSELMANS voert het woord voor verwerende partij. 3. Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast. 1

2 III. FEITEN 1. Op 6 juni 2013 wordt door twee natuurinspecteurs O.G.P/gewestelijke toezichthouders voor het Agentschap voor Natuur en Bos te Sint-Pieters-Leeuw (hierna: de verbalisant) op een perceel privé-bos langs de Pandhoevenstraat te Begijnendijk, kadastraal gekend onder Begijnendijk, 1 e afdeling, sectie A, nummer 78en, het volgende vastgesteld: 2) VASTSTELLING: Op 6 juni 2013 stellen wij vast dat het bos dat gelegen was op dit gedeelte van het perceel ontbost werd en dat het werd omgevormd tot paardenweide. Op het achterste gedeelte van het betrokken perceel staan nog slechts enkele grote bomen, het volledige gedeelte werd gefreesd waardoor de stronken en de hele kruid en struiklaag verdwenen zijn (zie foto ). Het achterste stuk van het perceel is afgespannen met een houten afrastering met schrikdraad (zie foto ) waarin vier paarden staan (zie foto 4 ). Van enkele van de resterende bomen werd de schors afgegeten door de paarden. Wij stellen vast dat er meerdere voorwaarden van de kapmachtiging met nummer KMPB/VB/11/0359, afgeleverd door het Agentschap voor Natuur en bos op 7 oktober 2011 niet werden nageleefd. Het betreft hier de volgende punten onder artikel 4 en artikel 5: Deze kapmachtiging machtigt alleen het vellen van de Amerikaanse vogelkers. Wij stellen vast dat er veel meer bomen dan alleen maar Amerikaanse vogelkers werden gekapt. Deze kapmachtiging stelt dat de open plekken die ontstaan na het verwijderen van de Amerikaanse vogelkers opnieuw moeten beplant worden met een inheemse soort. Wij stellen vast dat de Open plekken niet werden herbeplant. Na het beëindigen van de kapping moest het Agentschap voor Natuur en bos gecontacteerd worden door betrokkene om de herbebossing gezamenlijk vast te stellen. De heer DERUYVER heeft na de kapping geen contact opgenomen met het Agentschap voor Natuur en Bos. Deze kapmachtiging stelt dat de kapping niet mag leiden tot vermindering van de oorspronkelijke bosoppervlakte en dat het wijzigen van kruidlaag of struiklaag niet is toegestaan. Andere ingrepen dan deze vermeld in de kapmachtiging zijn niet toegestaan Het ontboste perceel werd volledig gefreesd waardoor de stronken, de kruid- en struiklaag verdwenen zijn. 3) HISTORIEK VAN VOORAFGAANDE FEITEN: Op 21 juni 2011 voor het betrokken perceel een kapmachtiging met nummer : KMPB/VB/11/0209 afgeleverd Op 15 september 2011 stelt Natuurinspectie Vlaams-Brabant vast dat meerdere voorwaarden van de kapmachtiging met nummer KMPB/VB/11/0209 niet naleeft. Hiervan werd toen proces-verbaal opgesteld door Natuurinspectie Op 7 oktober 2011 nieuwe kapmachtiging uitgereikt met nummer: KMPB/VB/11/0359 die de vorige kapmachtiging vervangt Op 7 februari 2012 stedenbouwkundige vergunning voor de bouw van een paardenstal, een rijpiste en een stapmolen. De stedenbouwkundige vergunning stelt dat het ganse project binnen de vijftig meter van de rooilijn moet vallen. Het ontboste gedeelte van het perceel valt buiten deze vijftig meter. 2

3 Op 20 februari bijkomende kapmachtiging met nummer KMPB/VB/12/0029 afgeleverd voor het vellen van de bomen op minder dan 1 meter van de perceelrand om het plaatsen van een omheining mogelijk te maken Overige inlichtingen: VERMOGENSVOORDEEL: Artikel 90bis van het bosdecreet van 13 juni 1990 regelt de compensatieplicht voor het ontbossen van bossen boven de 22 jaar. Het betrokken bos was ouder dan 22 jaar en was samengesteld uit gemengd loofhout (compensatiefactor: 1,5). De door de heer DERUYVER ontboste oppervlakte bedraagt ongeveer 7356 m 2. (Oppervlakte gemeten op luchtfoto in ANB in kaart, zie foto ) Door het niet compenseren van de zonder vergunning uitgevoerde ontbossing ontstaat er een vermogensvoordeel voor de heer DERUYVER van: 7356m 2 X 1,5 (compensatiefactor) X 1,98 (standaardbedrag) = 21847,32 Deze vaststellingen worden opgenomen in het aanvankelijk proces-verbaal nr. LE.63M.H /13 van 7 juni 2013, dat wordt gesloten op 7 juli 2013, en op 17 juli 2013 per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs aan verzoekende partij evenals aan het Parket wordt verzonden. 2. Op 5 november 2013 meldt de procureur des Konings aan de gewestelijke entiteit AMMC dat het milieumisdrijf niet strafrechtelijk zal worden behandeld. 3. Met een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs van 9 december 2013 brengt de gewestelijke entiteit VOF Deruyver, Pandhoevestraat 19, 3130 Begijnendijk op de hoogte van haar voornemen om desgevallend een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. Verzoekende partij wordt daarbij tevens uitgenodigd om haar schriftelijk verweer mee te delen, eventueel vergezeld van een vraag tot hoorzitting, terwijl zij ook de mogelijkheid krijgt om inzage te vragen in het administratief dossier. Per mail van 10 december 2013 bezorgt mevrouw Sandrine Deruyver, met mailadres dsstables@hotmail.com, een schriftelijk verweer aan de gewestelijke entiteit, dat wordt ondertekend door deruyver, en waarin het volgende wordt gesteld: hiermee wil ik u meedelen dat wij alleen de bomen afgedaan hebben dat we mochten wegdoen. we hebben een vergunning gekregen voor alle vogelkers weg te doen. voor we deze weg gedaan hebben heb ik samen met de gebuur die iets van bomen kent alle vogelkers gemarkeerd. toen zijn ze van bos en natuur dit ook nog eens komen nazien en bevestiging gegeven dat we ze mochten weg kappen. toen hebben ze zelf nog gezegd dat 80% van het bos uit vogelkers bestond en dat dit geen gewenste boomsoort is. ook op de pv staat vermeld dat we een omheining geplaatst hebben daarvoor is ook een vergunning uitgereikt dat we op 1 meter van de kant alles mochten wegdoen om omheining te plaatsen. wij hebben tot nu toe alles gedaan met toezicht van bos en natuur zelf en hebben niet een boom platgelegd dat niet gemarkeerd was en die omheining rond de bos is niet enkel geplaatst voor de paarden maar ook om de mensen er uit te houden toen wij deze grond aangekocht hebben lagen daar vuilniszakken in stonden er zelf kampen van kartonnen dozen in wij hebben dit allemaal volledig opgekuist. toen ze op bij ons geweest zijn hebben ze ons meegedeeld dat er te veel bomen weg zijn terwijl bij ons besluit blijven dat dit met hun toezicht gebeurd is toen hebben ze ons ook een voorstel gedaan om een vergunning te vragen voor volledige ontbossing en dit ons 3

4 een ongeveer zou kosten. indien we konden bewijzen dat wij deze aanvraag gedaan hadden gingen ze ons verder ook niet meer lastig vallen en daarom hebben wij de paarden daar ook verder laten in lopen want ze hadden ons verzekerd dat dit in orde ging komen dus wij waren in de veronderstelling dat we het gingen mogen ontbossen en weiland van maken. met deze pv zullen we dan ook zeker en vast rekening houden en zullen er geen paarden meer in de bos losgelaten worden. wij vinden dat ze altijd alles opgevolgd hebben en dat ze ons nu voor voldane feiten gezet hebben en dus zij medeverantwoordelijk zijn voor wat betreft bekapping van bomen 4. Per mail van 22 oktober 2015 maakt de natuurinspectie Vlaams-Brabant aan de gewestelijke entiteit een kopie over van de stedenbouwkundige vergunning van verzoekende partij van 6 februari 2012 houdende het bouwen op het betreffende bosperceel van een paardenstal met buitenpiste en stapmolen, waarin als voorwaarde is opgenomen dat er moet worden voldaan aan de bepalingen in het advies van het Agentschap voor Natuur en Bos van 23 augustus Tevens wordt een kopie overgemaakt van dit advies, waarin wordt gesteld dat het rooien van de eerste 50 meter vanaf de straatkant werd toegestaan, maar een aanvraag voor hetzelfde perceel voor het rooien van bos over het hele perceel werd geweigerd, in de rand waarvan het advies tevens expliciet wijst op het feit dat het begrazen van het bos door paarden (houden van dieren binnen omheiningen) volgens art. 97 van het bosdecreet niet is toegestaan. 5. Op 26 november 2015 legt de gewestelijke entiteit de vermelde bestuurlijke geldboete op aan Deruyver Johnny en Co VOF, ingeschreven in de KBO met ondernemingsnummer , en maatschappelijke zetel te 3130 Begijnendijk, Pandhoevestraat 19, waarvan laatstgenoemde met een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs van 8 december 2015 in kennis wordt gesteld. Deze beslissing wordt als volgt gemotiveerd: Historiek Wat dit perceel betreft, werd op 11 mei 2011 een kapmachtiging aangevraagd door vermoedelijke overtreder. In het verslag van het terreinbezoek werd opgenomen dat vermoedelijke overtreder een park wenst te maken van het bos. De beleidsadviseur wees vermoedelijke overtreder erop dat dit niet kon. Een kapmachtiging voor het betrokken perceel werd aan vermoedelijke overtreder verleend op 21 juni 2011 (KMPB/VB/11/029). Op 15 september 2011 stelde Natuurinspectie Vlaams-Brabant vast dat vermoedelijke overtreder meerdere voorwaarden van kapmachtiging niet had nageleefd. De dunning gebeurde niet gelijkmatig over het terrein, er werden open plekken gecreëerd in het bos en er werden meerdere zomereiken geveld. Hiervan werd proces-verbaal nr. LE.63M.H opgesteld. Een besluit houdende bestuurlijke maatregel (BHBM.2011.VB.063) werd genomen waarin aan vermoedelijke overtreder een onmiddellijke staking van de kapping werd opgelegd, alsook dat hij contact diende op te nemen met de afdeling Beleid van het Agentschap voor Natuur en Bos om de verdere uitvoering van de kapmachtiging te bespreken. Op 7 oktober 2011 werd aan vermoedelijke overtreder een nieuwe kapmachtiging uitgereikt met nummer KMPB/VB/11/0359. Deze kapmachtiging vervangt de kapmachtiging KMPB/VB/11/029. In de vervangende kapmachtiging (KMPB/VB/11/0359) werd een kapping (verwijderen Amerikaanse vogelkers) van 1 ha 3 a op het bosperceel toegestaan, met volgende voorwaarden aan verbonden 4

5 Op 7 februari 2012 werd er een stedenbouwkundige vergunning uitgereikt aan vermoedelijke overtreder voor de bouw van een paardenstal, een rijpiste en een stapmolen. De stedenbouwkundige vergunning stelt dat het volledige project binnen vijftig meter van de rooilijn moet vallen. Op 20 februari 2012 werd er door het Agentschap voor Natuur en Bos een bijkomende kapmachtiging met nummer KMPB/VB/12/0029 afgeleverd voor het vellen van de bomen op minder dan 1 meter van de perceelrand om het plaatsen van een omheining mogelijk te maken. Vaststellingen in het proces-verbaal Op 6 juni 2013 stelden verbalisanten vast dat het bos dat gelegen was op het perceel ontbost werd en dat het werd omgevormd tot paardenweide. Op het achterste gedeelte van het betrokken perceel stonden nog slechts enkele grote bomen. Het perceel werd volledig gefreesd, waardoor de stronken en de hele kruiden struiklaag verdwenen waren. Het achterste stuk van het perceel was afgespannen met een houten afrastering met schrikdraad waarin vier paarden stonden. Van de resterende bomen werd de schors afgegeten door de paarden. Een ontbost gedeelte van het perceel valt buiten vijftig meter van de rooilijn, wat niet werd toegestaan in de stedenbouwkundige vergunning. Verbalisanten stelden vast dat meerdere voorwaarden van de kapmachtiging KMPB/VB/11/0359, afgeleverd op 7 oktober 2011, niet werden nageleefd. Op 2 juli 2013 werd door vermoedelijke overtreder een procedure opgestart voor het bekomen van een ontheffing van het verbod tot het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning tot ontbossing in agrarisch gebied conform artikel 90bis van het Bosdecreet. Op 17 juli 2013 werd een bestuurlijke maatregel opgelegd (BHBM.2013.VB.013) om heraan te planten voor 31 maart 2014 tenzij er voor deze datum een goedgekeurde stedenbouwkundige vergunning werd bekomen In het schriftelijk verweer van vermoedelijke overtreder wordt het volgende opgeworpen Het proces-verbaal LE.63M.H opgesteld voor de niet naleving van de voorwaarden van de kapmachtiging met nummer KMPB/VB/11/0209 werd eveneens bezorgd aan AMMC met het oog op bestuurlijke beboeting. Op 6 november 2013 werd in dit dossier beslist om een bestuurlijke geldboete van 0 euro op te leggen, gelet op de beperkte impact van deze feiten op het leefmilieu, gezien de kapmachtiging met nummer KMPB/VB/11/0209 werd vervangen door de kapmachtiging KMPB/VB11/0359, waardoor deze werd aangepast aan de werkelijke toestand van het terrein. Op 3 september 2015 ontving AMMC aanvullende informatie van verbalisanten. De controle op BHBM.2013.VB.13 had een negatief resultaat. De bestuurlijke maatregel werd niet nageleefd. 3. BEOORDELING Overwegende dat de vastgestelde feiten beoordeeld worden in toepassing van de artikelen tot en met DABM en artikel 76 Milieuhandhavingsbesluit. 3.1 Het milieumisdrijf en de toerekenbaarheid aan de overtreder Overwegende dat er geen twijfel is dat het kadastraal perceel Begijnendijk, 1e 5

6 afdeling, sectie A, nr. 78 een bos betreft en dat dit ook niet betwist wordt door vermoedelijke overtreder. Overwegende dat artikel 81 van het Bosdecreet stelt dat alle kappingen voorzien in een goedgekeurd beheersplan onmiddellijk mogen worden uitgevoerd en dat voor alle andere kappingen een machtiging moet worden aangevraagd Overwegende dat vermoedelijke overtreder beschikte over een kapmachtiging voor het verwijderen van de Amerikaanse vogelkers (KMPB/VB/11/0359 d.d. 7 oktober 2011), en hieraan voorwaarden werden gekoppeld; dat in het onderhavig procesverbaal dat voorwerp is van deze procedure (LE.63M.H /13) werd vastgesteld dat verschillende voorwaarden van deze kapmachtiging niet werden nageleefd: er werden meer bomen dan enkel Amerikaanse vogelkers gekapt; open plekken werden niet herbeplant; na de kapping werd geen contact opgenomen met het Agentschap voor Natuur en Bos om de herbebossing vast te stellen; Overwegende dat vermoedelijke overtreder stelt dat enkel bomen werden verwijderd die mochten en dat vooraleer de kapping werd doorgevoerd de toestemming van het Agentschap natuur en bos werd verkregen. Overwegende dat deze toestemming in het proces-verbaal wordt bevestigd waar wordt neergeschreven: "op 12 oktober 2011 stelt natuurinspecteur Steven Cumps vast dat de heer DERUYVER in het betrokken bos de te vellen Amerikaanse vogelkersbomen heeft aangeduid met een rood wit lint (zie foto ) en geeft de mondelinge toestemming om de aangeduide bomen te vellen conform kapmachtiging KMPB/VB/11/03591'; dat echter nadien is gebleken dat er meer bomen werden gekapt dan enkel Amerikaanse vogelkers en dit voorwerp uitmaakt van onderhavig proces-verbaal; dat de vaststellingen van de verbalisant bijgevolg betwist worden: dat het proces-verbaal een bijzondere bewijswaarde geniet: dat artikel , eerste lid DABM immers bepaalt dat het proces-verbaal bewijswaarde heeft tot het tegendeel is bewezen; dat de beweringen van vermoedelijke overtreder dat enkel de gemarkeerde bomen gekapt werden niet gestaafd worden en dat het tegenbewijs van de vaststelling van verbalisanten niet wordt geleverd; dat de vaststelling als bewijsmiddel niet wordt aangetast. Overwegende dat bijgevolg in strijd met de verleende kapmachtiging werd gehandeld en de kapping alsnog een onvergunde kapping betreft. Overwegende dat verbalisanten - naast het kappen van bomen - vaststelden dat het hele perceel werd gefreesd, waardoor de stronken en de hele kruid- en struiklaag verdwenen waren; dat dit eveneens in strijd is met in de kapmachtiging opgenomen voorwaarden; dat het achterste deel van het perceel werd afgespannen met een houten afrastering met schrikdraad en dat binnen deze omheining 4 paarden werden gehouden. Overwegende dat vermoedelijke overtreder hieromtrent aanhaalt dat hij over een kapmachtiging van 20 februari 2012 beschikt die, hem machtigt om bomen op minder dan 1 meter van de perceelrand te vellen; dat deze machtiging ook de plaatsing van een omheining met gespannen draad of draadgaas van maximum 1,60 meter hoog machtigt; dat in de feiten echter werd vastgesteld dat door het frezen van het perceel en het houden van de paarden binnen een houten afrastering met schrikdraad een ander gebruik aan het bos werd gegeven; dat dit niet gemachtigd is op basis van de kapmachtiging van 20 februari 2012; dat dit daarentegen een ontbossing betreft. 6

7 Overwegende dat "ontbossing" in artikel 4.15 van het Bosdecreet als volgt wordt gedefinieerd: "iedere handeling waardoor een bos geheel of gedeeltelijk verdwijnt en aan de grond een andere bestemming of gebruik wordt gegeven"; dat door het frezen het bos verdween en er bovendien door de omvorming naar paardenweide aan de grond ook een andere bestemming werd gegeven; dat er met andere woorden een ander feitelijk gebruik of een andere feitelijke bestemming aan de vrijgekomen grond werd gegeven dan 'bos'. Overwegende dat artikel 90bis Bosdecreet stelt dat ontbossing verboden is tenzij mits het bekomen van een stedenbouwkundige vergunning of een ontheffing op het verbod tot het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning; dat vermoedelijke overtreder beschikt over een stedenbouwkundige vergunning d.d. 7 februari 2012 voor het bouwen van een paardenstal, een rijpiste en een stapmolen; dat dit project binnen de vijftig meter van de rooilijn moet vallen. Overwegende dat verbalisanten echter vaststelden dat het ontboste gedeelte van het perceel buiten deze vijftig meter viel; dat gelet op de ruimtelijke bestemming van het gebied géén stedenbouwkundige vergunning tot ontbossing kan worden verleend; dat voor deze specifieke ontbossing, conform artikel 90bis 1, 3de lid Bosdecreet, een ontheffing nodig is van de Vlaamse regering op het verbod tot het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning tot ontbossing; dat vermoedelijke overtreder niet over dergelijke ontheffing beschikte op het moment van de feiten; dat hij na de vaststelling een aanvraag heeft ingediend, maar de ontheffing niet heeft verkregen. Overwegende dat bovenvermelde feiten een schending uitmaken van de artikelen 81 en 90bis Bosdecreet. Overwegende dat bovenvermelde feiten vallen onder de definitie van milieumisdrijf conform artikel DABM waarvoor een alternatieve bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Overwegende dat het milieumisdrijf in hoofde van de overtreder vaststaat. 3.2 De hoogte van de geldboete Overwegende dat bij de bepaling van de hoogte van de geldboete rekening wordt gehouden met de ernst van het milieumisdrijf, de frequentie en de omstandigheden waarin het milieumisdrijf is gepleegd of beëindigd De ernst van de feiten Overwegende dat het Bosdecreet tot doel heeft het behoud, de bescherming, het beheer, het herstel van de bossen en van het natuurlijk milieu en het regelen van de aanleg van bossen. Overwegende dat bossen een duidelijke ecologische functie hebben, dat de groei van inheemse boom- of struikvegetaties ten goede komt aan het behoud, de ontwikkeling of het herstel van de biologische diversiteit, van habitats en van natuurlijke ecosystemen. Overwegende dat de betrokken percelen gelegen zijn in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Overwegende dat werd vastgesteld dat er meer bomen werden gekapt dan werd toegestaan in de kapmachtiging, dat niet werd overgegaan tot herbebossing, maar daarentegen een deel van het perceel wederrechtelijk werd ontbost (ca. 75 are) en gebruikt als paardenweide. 7

8 Overwegende dat bovenvermelde feiten derhalve voldoende ernstig zijn om gesanctioneerd te worden met een alternatieve bestuurlijke geldboete de frequentie Overwegende dat het proces-verbaal melding maakt van een eerder proces-verbaal lastens overtreder in 2011 (LE.63M.H ) wegens het niet naleven van een eerder verleende kapmachtiging; dat de schending van artikel 81 Bosdecreet bijgevolg geen eenmalige schending betreft en de factor frequentie hiervoor bijgevolg aanleiding geeft tot een hogere geldboete de omstandigheden Overwegende dat bij het bepalen van de hoogte van de boete rekening wordt gehouden met het uitgevoerde herstel; dat verbalisanten een controle uitvoerden op de opgelegde bestuurlijke maatregel; dat echter werd vastgesteld dat deze niet werd nageleefd; dat aldus geen verzachtende omstandigheden aanwezig zijn die leiden tot een lagere geldboete. Overwegende dat de overtreder per schrijven van 9 december 2013 op de hoogte werd gebracht van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen; dat overeenkomstig artikel DABM AMMC een boetebeslissing neemt binnen een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving; dat deze 180-dagentermijn een termijn van orde is, waarvan de overschrijding niet gesanctioneerd wordt. Overwegende dat deze beslissingstermijn inmiddels verstreken is; dat AMMC in casu van oordeel is dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen; dat wegens het overschrijden van de beslissingstermijn het boetebedrag evenwel verlaagd wordt met één vijfde rekening houdend met de termijn die verstreken is sedert de start van de bestuurlijke boeteprocedure. Dit is de bestreden beslissing. IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING A. Ontvankelijkheid wat betreft de hoedanigheid van verzoekende partij Standpunt van de partijen 1. Verwerende partij betwist de ontvankelijkheid ratione personae. Zij stelt dat een beroep bij het Milieuhandhavingscollege overeenkomstig artikel DABM alleen kan worden aangetekend door diegene aan wie de alternatieve bestuurlijke geldboete werd opgelegd. Zij wijst op de vaststelling dat de boete overeenkomstig de bestreden beslissing werd opgelegd aan Deruyver Johnny en Co VOF, met vermelding van het ondernemingsnummer. Zij wijst tevens op de vaststelling dat deze beslissing ook werd verzonden aan Deruyver Johnny en Co VOF, terwijl het bij dit aangetekend schrijven bijgevoegde overschrijvingsformulier eveneens was gericht aan Deruyver Johnny en Co VOF, met vermelding van het ondernemingsnummer. Zij stelt dat het beroep dat tegen de bestreden beslissing werd aangetekend uitgaat van de heer Johnny Deruyver (natuurlijke persoon), en uit het verzoekschrift op geen enkele manier blijkt dat het uitgaat van de rechtspersoon Deruyver Johnny en Co VOF. Verwerende partij stelt voorts dat indien de verzoekende partij een rechtspersoon zonder advocaat is, overeenkomstig art. 16 van het Procedurebesluit deze rechtspersoon een afschrift 8

9 van zijn geldende en gecoördineerde statuten, de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden, dient bij te brengen. In dit kader meent zij dat het College in haar aangetekend schrijven van 13 januari 2016, waarbij aan verzoekende partij werd gevraagd om nog een aantal documenten bij te brengen opdat zijn verzoekschrift geregulariseerd zou kunnen worden, ook toen reeds aannam dat het beroep uitging van de heer Johnny Deruyver (natuurlijke persoon) en niet van Deruyver Johnny en Co VOF (rechtspersoon), gezien het College immers niet vroeg om alsnog een afschrift van de geldende en gecoördineerde statuten, de akte van aanstelling van de organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden, bij te brengen. Op basis van voormelde vaststellingen besluit verwerende partij dat het beroep niet werd ingesteld door diegene aan wie de alternatieve bestuurlijke geldboete werd opgelegd, met name de rechtspersoon Deruyver Johnny en Co VOF met ondernemingsnummer , maar wel door de heer Johnny Deruyver, en derhalve onontvankelijk is. 2. De exceptie van verwerende partij wordt door verzoekende partij in haar wederantwoordnota, die (zonder meer) wordt ondertekend met deruyver, niet betwist. Beoordeling door het College 1. Het verzoekschrift van verzoekende partij, dat aan het College werd overgemaakt met een aangetekende brief van 9 december 2015, geregulariseerd met een aangetekende brief van 20 januari 2016, betreft een beroep tegen een beslissing van de gewestelijke entiteit van 26 november 2015 (gekend onder nummer 13/AMMC/1375-M/TR) houdende het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete. Uit het administratief dossier blijkt dat deze (door verzoekende partij bestreden) boetebeslissing overeenkomstig artikel , lid 1 DABM ter kennis werd gebracht met een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs van 8 december Voorts blijkt daaruit dat er in deze beslissing overeenkomstig artikel , lid 2 DABM uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van (onder meer) de beroepsmogelijkheden en de voorwaarden van het beroep. Achteraan de beslissing wordt er onder de titel belangrijke mededelingen met name expliciet gewezen op de mogelijkheid tot beroep tegen de boetebeslissing bij het Milieuhandhavingscollege, met toepassing van artikel DABM, terwijl ook de wijze waarop het beroep wordt ingesteld nader wordt verduidelijkt middels het citeren van de (hiernavolgende) relevante bepalingen in het DABM en het Procedurebesluit. 2. Artikel 18 DBRC-decreet luidt als volgt: De decreten, vermeld in artikel 2, 1, a) en b), stellen de personen vast die beroep kunnen instellen tegen een bestreden beslissing, alsook de daarvoor geldende termijnen. Artikel DABM (met name het decreet zoals vermeld in artikel 2, 1, a) DBRC-decreet), luidde op het ogenblik van het inleiden van de vordering als volgt: Tegen de beslissing waarbij de gewestelijke entiteit een alternatieve bestuurlijke geldboete oplegt, in voorkomend geval met voordeelontneming, kan degene aan wie de boete werd 9

10 opgelegd binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de bestreden beslissing beroep indienen bij het Milieuhandhavingscollege. Artikel 13 Procedurebesluit luidt als volgt : Het beroep of bezwaar wordt bij verzoekschrift ingediend. Artikel 14 Procedurebesluit luidt als volgt : Het verzoekschrift wordt door de verzoeker of zijn raadsman ondertekend. Artikel 15 Procedurebesluit luidt als volgt : Het verzoekschrift bevat, minstens de volgende gegevens: 1 de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de verzoeker en de gekozen woonplaats; Artikel 16 Procedurebesluit luidt als volgt : De verzoeker voegt in voorkomend geval de volgende documenten bij het verzoekschrift: 1 een afschrift van de bestreden beslissing of een verklaring van de verzoeker dat hij niet in het bezit is van een dergelijk afschrift; 2 als de verzoeker een rechtspersoon is en hij geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden; Artikel 17, 2 Procedurebesluit luidt als volgt : 2. De griffier schrijft het verzoekschrift niet op het register in als: 1 de stukken, vermeld in artikel 16, 2, niet gevoegd zijn bij het verzoekschrift dat uitgaat van een rechtspersoon; 2 het verzoekschrift niet is ondertekend door de verzoeker of zijn raadsman; 3 het verzoekschrift geen woonplaatskeuze bevat overeenkomstig artikel 7, 1; 4 er geen afschrift van de bestreden beslissing of een verklaring van de verzoeker dat hij niet in het bezit is van een dergelijk afschrift, bij het verzoekschrift gevoegd is; stelt de griffier, in voorkomend geval, de verzoeker in staat om de vormvereisten, vermeld in het eerste lid, te regulariseren De verzoeker die zijn verzoekschrift tijdig regulariseert, wordt geacht het te hebben ingediend op de datum van de eerste verzending of neerlegging. 3. Het College stelt op basis van het administratief dossier vast dat de gewestelijke entiteit, met een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs van 9 december 2013, de VOF Deruyver, Pandhoevestraat 19, 3130 Begijnendijk als de vermoedelijke overtreder, overeenkomstig artikel , 1 DABM, op de hoogte bracht van haar voornemen om desgevallend een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen. Dit voornemen was gesteund op het aanvankelijk procesverbaal van 7 juni 2013, waarin (onder meer) werd vastgesteld dat de voorwaarden in de 10

11 kapmachtiging van 7 oktober 2001, die was aangevraagd door en werd verleend aan VOF Deruyver, Pandhoevestraat 19, 3130 Begijnendijk (als bosbeheerder), niet werden nageleefd. Het College stelt tevens vast dat de gewestelijke entiteit op 26 november 2015 de door verzoekende partij bestreden geldboete oplegde aan Deruyver Johnny en Co VOF, ingeschreven in de KBO met ondernemingsnummer , en maatschappelijke zetel te 3130 Begijnendijk, Pandhoevestraat 19. Deze beslissing werd vervolgens ook met een aangetekend schrijven met ontvangstbewijs van 8 december 2015 ter kennis gebracht aan Deruyver Johnny en Co VOF, Pandhoevestraat 19, 3130 Begijnendijk, terwijl ook het daarbij gevoegde overschrijvingsformulier op naam stond van laatstgenoemde. Gelet op voormelde vaststellingen kan enkel Deruyver Johnny en Co VOF worden aangemerkt als degene aan wie de boete werd opgelegd, en die overeenkomstig artikel DABM beroep kan indienen bij het Milieuhandhavingscollege. 4. Het College stelt vast dat het inleidend verzoekschrift, dat wordt ingediend met een aangetekende brief van 9 december 2015, is ondertekend door Johnny Deruyver, Pandhoevestraat 19, 3130 Begijnendijk. Gelet op de vaststelling dat er bij dit verzoekschrift geen afschrift van de bestreden beslissing is gevoegd, zoals vereist door artikel 16, 1 Procedurebesluit, biedt de griffie verzoekende partij per schrijven van 13 januari 2016 de mogelijkheid om haar verzoekschrift overeenkomstig artikel 17, 2, lid 2 Procedurebesluit te regulariseren. Verzoekende partij dient vervolgens met een aangetekende brief van 20 januari 2016 een verzoekschrift tot regularisatie in, dat (opnieuw) wordt ondertekend (handgeschreven) door Johnny Deruyver, Pandhoevestraat 19, 3130 Begijnendijk. 5. Het College vindt in voormeld verzoekschrift (dan wel in de regularisatie) geen verwijzing naar de rechtspersoon Deruyver Johnny en Co VOF, waaruit blijkt dan wel zou kunnen worden afgeleid dat het verzoekschrift werd ingediend namens de adressaat van de boetebeslissing. De naam van de rechtspersoon wordt nergens vermeld, terwijl artikel 15, 1 Procedurebesluit bepaalt dat het verzoekschrift minstens de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de verzoeker en de gekozen woonplaats bevat. Ook het ondernemingsnummer wordt nergens vermeld, hoewel artikel 13 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen bepaalt dat onder meer alle akten, brieven en andere stukken uitgaande van handels- en ambachtsondernemingen steeds het ondernemingsnummer dienen te vermelden. De vaststelling dat er in de uiteenzetting in het verzoekschrift gewag wordt gemaakt van de zaak doet hieraan geen afbreuk. Voorts wordt er bij het verzoekschrift, dat niet wordt ingediend door een raadsman die advocaat is, geen afschrift van de geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van de organen gevoegd, noch een bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden, terwijl dit in beginsel overeenkomstig artikel 16, 2 Procedurebesluit is vereist als de verzoeker een rechtspersoon is en hij geen raadsman heeft die advocaat is. Zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat het verzoekschrift feitelijk uitgaat van de rechtspersoon Deruyver Johnny en Co VOF, is zij alleszins niet op rechtsgeldige wijze in rechte getreden. In dit kader merkt het College op dat de toegang tot de rechter zoals gewaarborgd door artikel DABM niet op disproportionele wijze wordt beperkt door de eis dat de beslissing om beroep in te 11

12 stellen moet worden genomen door het daartoe rechtens bevoegde orgaan van de rechtspersoon, vermits de keuze om onder de vorm van een rechtspersoon deel te nemen aan het rechtsverkeer op het vlak van het optreden en de vertegenwoordiging in rechte een aantal wettelijke en statutaire beperkingen oplegt. In de rand hiervan merkt het College ook op dat de griffie niet kan worden verweten dat zij de rechtspersoon Deruyver Johnny en Co VOF overeenkomstig artikel 17, 2, lid 2 Procedurebesluit niet in staat stelde om de vormvereiste in artikel 16, 2 Procedurebesluit te regulariseren, gezien uit het verzoekschrift geenszins kon worden afgeleid dat deze rechtspersoon de adressaat is van de bestreden beslissing (die hiertegen beroep kan indienen), terwijl dit evenmin mogelijk was op basis van de boetebeslissing, gezien deze niet bij het initieel verzoekschrift was gevoegd (en in het licht waarvan de mogelijkheid tot regularisatie werd geboden). Tenslotte stelt het College vast dat verzoekende partij de exceptie in de antwoordnota van verwerende partij dat het beroep niet werd ingesteld door diegene aan wie de alternatieve bestuurlijke geldboete werd opgelegd niet betwist heeft in haar wederantwoordnota, die zij overigens (opnieuw) ondertekende met deruyver. Nochtans kan zij (onder meer) overeenkomstig artikel 29, lid 3 Procedurebesluit aan haar wederantwoordnota desgevallend aanvullende, geïnventariseerde overtuigingsstukken toevoegen, voor zover deze noodzakelijk zijn in repliek op de antwoordnota van verwerende partij. 6. Gelet op voormelde uiteenzetting moet noodzakelijk worden vastgesteld dat verzoekende partij niet kan worden aangemerkt als degene aan wie de boete werd opgelegd in de zin van artikel DABM, zodat haar beroep onontvankelijk is. De exceptie van verwerende partij is gegrond. BESLISSING VAN HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE 1. Het beroep wordt verworpen. 2. De behandeling van het beroep heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare zitting van 18 april 2017, door het Milieuhandhavingscollege, derde kamer, samengesteld uit: De toegevoegd griffier, De voorzitter van de derde kamer, Marino DAMASOULIOTIS Pascal LOUAGE 12