MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING EXAMENBUREAU VAK : BIOLOGIE DATUM : VRIJDAG 08 AUGUSTUS 2008 TIJD : 10.50 12.05 UUR DEZE TAAK BESTAAT UIT 40 ITEMS. UNIFORM HEREXAMEN MULO 2008 TENZIJ ANDERS AANGEGEVEN, GAAT HET STEEDS OVER GEZONDE ORGANISMEN EN NORMALE OMSTANDIGHEDEN. WEEFSELS / ORGANEN In een blad van een plant komen verschillende soorten weefsels voor. Welk weefselsoort heeft grote intercellulaire ruimtes en cellen met dunne celwanden? A dekweefsel B steunweefsel C transportweefsel D vulweefsel Welk orgaan behoort niet tot het ademhalingsstelsel? A het hart B de longen C de luchtpijp D de neus 1 2 STEVIGHEID In het menselijk lichaam bevindt zich een rolgewricht tussen A een middelhandsbeentje en een vingerkootje. B het opperarmbeen en het schouderblad. C het scheenbeen en het kuitbeen. D het spaakbeen en de ellepijp. 3 Bij jonge kruidachtige stengels wordt de stevigheid vooral verkregen door A cellulose. B houtvezels. C jaarringen. D turgor. Bij welk organisme zorgt chitine voor de stevigheid? A een amoebe B een tor C een snoek D een regenworm 4 5 SPIJSVERTERING Enkele delen van het spijsverteringsstelsel van de mens zijn: de slokdarm, de twaalfvingerige darm, de dunne darm en de dikke darm. In de wand van welk deel komen darmvlokken, enzymproducerende cellen en spiervezels voor? A de dikke darm B de dunne darm C de slokdarm D de twaalfvingerige darm 6
Vier beweringen over de dikke darm zijn: 1. In de dikke darm begint het emulgeren van vetten. 2. In de dikke darm begint het verteren van koolhydraten. 3. In de wand van de dikke darm wordt water door het bloed opgenomen. 4. Door de wand van de dikke darm worden spijsverteringsenzymen gevormd. 7 Welke van deze beweringen is juist? A 1 B 2 C 3 D 4 STOFWISSELING 8 Welke organismen zijn betrokken bij de afbraak van bladeren tot anorganische stoffen? A alleen bacteriën B alleen schimmels C alleen bacteriën en schimmels D bacteriën, schimmels en parasolmieren 9 Zonnedauw is een vleesetend plantje met bladgroen. Zonnedauw groeit op stikstofarme bodems. Het plantje vangt kleine insecten met zijn kleverige blaadjes en verteert deze. De verteringsproducten worden door de zonnedauw opgenomen. Waarvoor heeft de plant deze verteringsprodukten nodig? 10 Enkele stoffen die in planten met bladgroen voorkomen zijn: 1. water; 2. ; 3.. Welke van deze stoffen kan een plant met bladgroen aan de lucht afgeven? A alleen 1 B alleen 1 en 2 C alleen 2 en 3 D 1, 2 en 3 11 Welke stoffen heeft de plant nodig om zetmeel te maken? A alleen water en B alleen water en C water, zouten en D water, zouten, en 12 In welke ademhalingsorganen wordt door het bloed getransporteerd? A alleen in longen en tracheeën B alleen in kieuwen en longen C alleen in kieuwen en boeklongen D in boeklongen, longen en tracheeën Voor de vorming van A cellulose B eiwitten C glucose D zetmeel
13 TRANSPORT Bekijk de tekeningen. 1 2 15 Een druppel bloed wordt onder een microscoop bekeken. De tekening geeft het waargenomen beeld weer. Q 3 4 Welke tekening geeft juist weer wat er bij de dissimilatie van deze cel gebeurt? A 1 B 2 C 3 D 4 Wat stelt Q voor? A een bloedplaatje B een fibrinedeeltje C een rode bloedcel D een witte bloedcel vergroting 1000x 16 14 Verbruiken cellen van het hart van een ongeboren kind? Verbruiken cellen van de longen van een ongeboren kind? hart longen A ja ja B ja nee C nee ja D nee nee P De tekening geeft schematisch de kleine bloedsomloop van de mens weer. Twee bloedvaten zijn aangeduid met P en Q. In welk van de twee bloedvaten is de concentratie het hoogst? Welk bloedvat wordt door Q aangegeven? Q hoogste koolzuurconcentratie in bloedvat Q is de A bloedvat P longader B bloedvat P longslagader C bloedvat Q longader D bloedvat Q longslagader
17 In welke hartruimte van de mens komt bloed met glucose, dat uit de lever afkomstig is, het eerst terecht. A in de linkerboezem B in de linkerkamer C in de rechterboezem D in de rechterkamer 18 De tekeningen stellen een schematische doorsnede van een houtvat en van een bastvat in de stam van een boom voor. 20 Twee beweringen over urine en de urinewegen zijn: I In het nierbekken wordt urine opgeslagen. II De urineleider voert urine uit het lichaam. Voor deze beweringen geldt: A alleen I is juist. B alleen II is juist. C I en II zijn beide juist. D I en II zijn beide onjuist. 21 De tekening is een schematische doorsnee van de huid van de mens. figuur 1 figuur 2 Welke figuur stelt een houtvat voor en welke stoffen worden hierdoor vervoerd? houtvat vervoerde stoffen A 1 water en zouten B 1 water en glucose C 2 water en zouten D 2 water en glucose 3 2 1 OPSLAG RESERVEVOEDSEL UITSCHEIDING 19 Enkele processen die zich in het menselijk lichaam afspelen zijn: 1. afbraak van dode, rode bloedcellen; 2. opslag van gal; 3. onwerkzaam maken van giftige stoffen; 4. afbraak van overtollige eiwitten. Bij welk(e) van deze processen ontstaat er ureum? Welke van de genummerde delen geven de talgklier en de zweetklier aan? In welke huidlaag komen beide klieren voor? talgklier zweetklier huidlaag A 1 2 opperhuid B 2 1 lederhuid C 2 3 opperhuid D 3 2 lederhuid A alleen bij 1 en 2 B alleen bij 1 en 3 C alleen bij1 en 4 D alleen bij 4
HORMONEN 22 Van welke organen komen alle producten die worden gevormd in de bloedbaan terecht? A alleen van de alvleesklier en de speekselklier B alleen van de bijnier en de schildklier C van de alvleesklier, bijnier en schildklier D van de bijnier, schildklier en speekselklier 23 Onder bepaalde omstandigheden stijgt het adrenalinegehalte in het bloed. Een gevolg hiervan is, dat A het glucosegehalte stijgt. B het glucosegehalte daalt. C de hartslag vertraagt. D de ademhaling vertraagt. 24 De werking van hormonen lijkt op de werking van impulsen uit het zenuwstelsel. Welke werkt sneller en bij welke duurt de werking het langst? snellere werking bij werking duurt het langst bij A hormonen hormonen B hormonen impulsen C impulsen hormonen D impulsen impulsen 25 Bij de vrouw wordt de ovulatie geregeld door hormonen die geproduceerd worden door A de bijnieren. B de eilandjes van Langerhans. C de hypofyse. D de schildklier. BESCHERMING EXTERN MILIEU 26 Carlos is gevaccineerd tegen mazelen en is immuun voor deze ziekte. Dit houdt in dat Carlos A antistoffen heeft tegen het virus dat deze ziekte veroorzaakt. B antistoffen heeft en bestand is tegen vele ziekten. C niet meer besmet kan worden met ziekteverwekkende bacteriën. D nu voldoende geneesmiddelen in het lichaam heeft die hem beschermen tegen virussen. ZENUWSTELSEL 27 Bij een proefpersoon worden door plaatselijke verdoving alle gevoelszenuwen in zijn voet uitgeschakeld. Hij wordt geblinddoekt en met een naald in de grote teen van de voet geprikt. Zal deze persoon de prik voelen? Zal hij in een reflex zijn voet terugtrekken? voelen reflex A ja ja B ja nee C nee ja D nee nee 28 Tussen orgaan P en het ruggenmerg bevindt zich een gevoelszenuw. Wat voor soort orgaan is P en in welke richting gaat de prikkel die door de gevoelszenuw loopt? P is een richting prikkel A spier van P naar ruggenmerg B spier van ruggenmerg naar P C zintuig van P naar ruggenmerg D zintuig van ruggenmerg naar P
29 Iemand trapt in een punaise. Dit leidt achtereenvolgens tot: 1. Het ogenblikkelijk optrekken van de voet; 2. Het voelen van pijn; 3. Het grijpen naar de voet; 4. Het uitgillen van pijn. Bij welke activiteiten zijn de grote hersenen direct betrokken? A alleen bij 1 en 2 B alleen bij 3 en 4 C alleen bij 2, 3 en 4 D bij 1, 2, 3 en 4 ZINTUIGEN 30 Enkele delen van het oog van de mens zijn: 1. lens 2. pupil 3. glasachtig lichaam In welke volgorde passeert een lichtstraal deze delen? A lens - pupil - glasachtig lichaam B pupil - lens - glasachtig lichaam C glasachtig lichaam - lens - pupil D glasachtig lichaam - pupil - lens 31 Welk deel van het gehoororgaan neemt de luchttrillingen het eerst over? A de gehoorzenuw B het ovale venster C het slakkenhuis D het trommelvlies 32 Bij het drinken van een warme kop koffie zijn de volgende zintuigen betrokken: A alleen het reukzintuig en het smaakzintuig. B alleen het reukzintuig en het temperatuurzintuig. C alleen het temperatuurzintuig en het smaakzintuig. D alle drie zintuigen. GROEI EN ONTWIKKELING 33 Waar vindt lengtegroei van houtige planten plaats? A alleen in de stengeltoppen B alleen in de worteltoppen C in de stengeltoppen en de worteltoppen D in alle plantedelen 3 1 2 34 De tekening is een schematische doorsnee van een bloem. In welke van de genummerde bloemdelen bevinden zich de geslachtscellen? A 1 en 2 B 1 en 3 C 2 en 3 D 3 en 4 4
35 Welk dier is eierlevendbarend? A aboma (anaconda) B krape C sapakara D zwarte kaaiman 36 Hier volgen twee beweringen: I Bij zoogdieren wordt de foetus gevoed via de placenta. II Bij een baby beginnen de longen pas na de geboorte te werken. Voor deze beweringen geldt: A alleen I is juist. B alleen II is juist. C I en II zijn beide juist. D I en II zijn beide onjuist. HET MILIEU 37 Welke methode van afvalverwerking is het milieuvriendelijkst? A begraven B hergebruiken C storten D verbranden TROPISCHE HYGIENE 38 Achter welke tropische ziekte staat de ziekteverwekker juist aangegeven? A bilharzia B filaria C gele koorts D malaria 39 slak eencellig diertje virus bacterie De overbrenger van de ziekte van Weil is een A muskiet. B platte worm. C rat. D slak 40 Om een spoelworminfectie te voorkomen, moet men A een wormkuur gebruiken. B muskietenbroedplaatsen opruimen. C niet op blote voeten lopen. D ratten bestrijden.