Edelhoogachtbaar college,



Vergelijkbare documenten
Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 27 april 1994

CxS/oiaéi cas. Den Haag, 22 OKT 2008 AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN. Kenmerk: DGB

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

2. Conclusie Op grond van al het vorenstaande kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Wij verzoeken Uw Raad daarom de uitspraak van het Hof te

2. Cassatiemiddelen Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen:

DenHaa9 '05JAN2010. Kenmerk: DGB

Edelachtbaar college,

De Hoge Raad der Nederlanden,

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden.

HOGE RAAD ARREST. nr. 31/695. gewezen op het beroep in cassatie van X te Z. tegen

I n z a k e: T e g e n:

R/?6o3. X2. i.v. te betreffende de aanslag vennootschapsbelasting. Toelichting. Den Haag, 8 SEP Kenmerk:

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

1.2 Belanghebbende heeft op 24 maart 2004 bij de gemeente Zaanstad een aanvraag voor eén bouwvergunning eerste fase ingediend.'

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

MIDDEL I (invloed bedrijfsdoel op 'eenzelfde economische functie')

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N,

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3234, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

ten deze vertegenwoordigd door en domicilie kiezende ten kantore van advocaat/belastingkimdig^ i

ECLI:NL:GHAMS:1999:AA7796 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 98/4659

A. Het in het belastbaar inkomen 1998 begrijpen van het voordeel uit het tegen inkoopsprijs aankopen vaneen auto, groot fl

1 Het geding in feitelijke instanties

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

1 Het geding in feitelijke instanties

Waardering stamrechtverplichting met inachtneming van rekenrente van 4%

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

Edelhoogachtbare dames, heren,

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem

1.2. Het Gerechtshof heeft nagelaten te onderzoeken hoe de Belgische autoriteiten de beschikking hebben gekregen over de deze microfiches.

ECLI:NL:GHARN:2012:BX8537

Naar aanleiding van uw brief van 18 oktober 2011 heb ik de eer het volgende op te merken.

oa/ o ao3 Y Z LB.V., gevestigd te

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over de directeur Belastingen van de Belastingdienst niet gegrond.

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

Edelhoogachtbare dames en heren,

Hoge Raad der Nederlanden

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 18 februari 1999

1 Cassatiemiddelen. X fl c t> 'C. 1.1 Inleiding. Edelhoogachtbaar college,

Hoge Raad der Nederlanden, Edelhoogachtbaar College,

Conclusie. Wetsverwijzingen Successiewet , geldigheid: BNB 1996/87 FED 1995/908 FED 1996/634 WFR 1995/1928 V-N 1995/4496, 15

3 SFR. 20« Den Haag, Kenmerk:

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

.. ' :,> ' ',!. ' ' : Naar aanleiding van uw brief yàn 26 september 2017 heb ik de eer het vólgende op te mérken.

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ3190

Huwelijksvermogensrecht journaal. September 2015

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:RBBRE:2011:BX1337

BESLUIT. 3. Tegen het bestreden besluit heeft Automark tijdig bezwaar aangetekend bij brief van 30 juli 2008.

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig.

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

Negatieve uitgaven voor inkomensvoorziening bij overdracht lijfrenteverplichting aan niet toegelaten aanbieder ECLI:NL:GHDHA:2016:4037

ECLI:NL:GHAMS:2002:AE8442 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 01/3644

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

LJN: BX7144, Gerechtshof 's-hertogenbosch, 11/00755

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:RBZWB:2014:8365

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:GHAMS:2017:2886 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00546

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art , lid 1, ond.

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2205, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2015:164, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

LJN: BF7176, Hoge Raad, Print uitspraak. Datum uitspraak: Datum publicatie: Soort procedure: Cassatie

ECLI:NL:GHARN:2003:AH9296

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

CENTRALE RAAD VAN BEROEP

CONCEPT BESTEMD VOOR DISCUSSIEDOELEINDEN

GERECHTSHOF AMSTERDAM

HOGE RAAD, 24 april 1991 (nr ) (Mrs. Jansen, Van der Linde, Baardman, Bellaart, Korthals Altes)

VENNOOTSCHAPSBELASTING Afwaarderingsverlies op geldlening aan gelieerde vennootschap terecht in aftrek gebracht; geen onzakelijke lening

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:GHAMS:2016:2024 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00637

Bewijslastverdeling bij gestelde uitputting

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in beroep

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:GHARL:2017:634


Fiscale workshop Renteaftrekbeperkingen

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

«**«<*«rtr wn P: 2/7. mei 2018 heb ik de eer het volgende opte. Vooraf. TOta»^ «" t(jn dbmveiplicjg' Z* T* Middel. n met 31 december 2014.

ECLI:NL:RBZWB:2017:1974

ECLI:NL:GHAMS:2014:310

HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, Derde Meervoudige Belastingkamer;

Transcriptie:

Edelhoogachtbaar college, >< Ter aanvulling van het namens MBBBBJHBBptB.V. (hierna: belanghebbende) ingediende beroepschrift in cassatie stelt ondergetekende de volgende middelen van cassatie voor. Cassatiemiddei 1 Schending van het recht, in het bijzonder van art. 13 Wet op de vennootschapsbelasting 199 (hierna: Wet Vpb 199) en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming tot nietigheid leidt, in het bijzonder het in artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht vervatte motiveringsvereiste, doordat het Hof heeft geoordeeld - in rechtsoverweging 7.3: dat uit de aandeelhoudersovereenkomst in samenhang met de door het Hof in rechtsoverweging 7.3 aangeduide documenten en passages een discrepantie blijkt tussen hetgeen partijen met de deelneming in«pbbbhebben vormgegeven en hetgeen zij metterdaad in werkelijkheid hebben beoogd; in rechtsoverweging 7.4: dat naar uit de vastgestelde feiten volgt, belanghebbende, nadat MBB» G C»door» met eigen vermogen was gekapitaliseerd, een deelneming in de vorm van aandelen B in heeft verworven, waardoor zij in 2007 meer dan vijf percent van het nominaal gestorte G kapitaal van BjBjJfjB) bezit, maar dat partijen, waarander belanghebbende, deze civielrechtelijk tussen hen geschapen rechtsverhoudingen niet daadwerkelijk hebben beoogd; - in rechtsoverweging 7.4: dat partijen, waaronder belanghebbende, met het samenstel van de door 1/7

! 8 hen verrichte rechtshandelingen in werkelijkheid hebben beoogd herfinanciering te bewerkstelligen van de lening die door het bankensyndicaat geleid door flbbbbbl enflbbbbb>j Va BJ) was verstrekt; ^^^^m*.. an 8 B c < c F F B F E F B C C - *, rechtsoverweging 7.4: dat de door partijen, waaronder belanghebbende, geconstrueerde structuur de volledige terugbetaling van het door het nieuw gevormde bankensyndicaat, waaronder belanghebbende aanabbbbb verstrekte bedrag van EUR 375.000.000 borgt, afgezien van het kredietnsico dat Iedere crediteur bij insolventie van de schuldenaar loopt, dat het bedrag door de drie banken m ieder geval na drie jaren kan worden teruggevorderd, en dat de vergoeding voor de verstrekking van het bedrag vaststaat en derhalve niet van de winst afhankelijk is; - in rechtsoverweging 7.5: dat het in 7.4 overwogene, gevoegd bij de vaststelling dat de door partijen civielrechtelijk tot stand gebrachte rechtshandelingen de belangen van derden niet hebben beïnvloed het Hof tot de conclusie leidt dat voor de beoordeling van het onderhavige geschil ervan moet worden uitgegaan dat de geldverstrekking door de drie banken moet worden aangemerkt als een geldlenmg en etgeen zij uit hoofde van het belang in «BBBBB ontvangen heeft te gelden als rente en terugbetaling op de geldlening; een e n ander ten onrechte, althana OD.gronden^ze oordelen niet kunnen dragen, omdat s Hofs oordelen ofwel blijk geven van een onjuiste opvatting van het begrip schijnhandeling ofwel zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet begrijpelijk zijn. Toelichting 1 H o l d i n g N V - < hierna: h«eft in 2005 een openbaar bod uitgebracht op de niet in haar bezit zijnde aandelen BBBBBB» N.V. (hiema: BB NV) BBBBB heeft als gevolg daarvan haar belang in«nv uitgebreid. Ten behoeve van de financiering is een banklening van EUR 500 miljoen aangetrokken van een consortium van zes banken waaronder Ml en BBB). In het najaar van 2007 was de hoofdsom van de financiering door gedeeltelijke terugbetaling verminderd tot ongeveer EUR 375 miljoen. 2. In 2007 is doorbbbbb metbb» overieg**gevoerd over een vervangende vorm van financiering, te verstrekken door een nieuw te vormen groep van banken, waaronder «Ben BPe voorwaarden van de bestaande financiering stonden ter discussie en bovendien,, I "** BBB) als houdstermaatschappij geen tot weinig inkomsten die niet onder de de.ejnemingsvrijstelling vielen. Zij bouwde, als gevolg van de rentelasten, een structureel fiscaal«eriie&q» terwijl de rente-inkomsten bij de banken belast waren. BBBBJ heeft een nieuwe vennootschap opgericht, BBBBB) B V (hierna-bbhbjbj) waarin zij de aandelen BB NV heeft ingebracht tegen uitreiking van A en B aandelen De aandelen B zijn onmiddellijk daarna voor ongeveer EUR 375 miljoen verkocht aan een besloten fonds voor gemene rekening, met de banken, waaronder belanghebbende als participanten. Het aan belanghebbende toe te rekenen aandelenbelang in BBBuï valt

volgens haar onder de deelnemingsvrijstelling (een belang van meer dan 5%). Volgens de Inspecteur is de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing en zijn de opbrengsten aan te merken ais rente (kredietinkomsten). Het Gerechtshof te 's-gravenhage heeft in zijn uitspraak van 14 augustus 2012 geoordeeld dat voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling geen plaats Is. Tegen deze uitspraak richt zich het onderhavige beroep in cassatie. In rechtsoverweging 7.2 heeft het Hof vooropgesteld dat "naar vaste rechtspraak ter beantwoording van de vraag of een geldverstrekking als een geldlening dan wel als een (informele) kapitaalverstrekking heeft te gelden, als regel een formeel criterium moet worden aangelegd, zodat in beginsel de civielrechtelijke vorm beslissend is voor de fiscale gevolgen. Deze regel lijdt onder meer uitzondering indien naar de schijn sprake is van een kapitaalverstrekking, terwijl partijen in werkelijkheid hebben beoogd een geldlening tot stand te brengen, welke zij als kapitaalverstrekking hebben vormgegeven (HR 10 augustus 2001 nr. 3.2, LJN AB3238, BNB 2001/34)." Uit de oordelen van het Hof opgenomen in rechtsoverweging 7.3, - er blijkt "een discrepantie tussen hetgeen partijen (..) hebben vormgegeven en hetgeen zij metterdaad In werkelijkheid hebben beoogd", - rechtsoverweging 7.4 - "maar hebben partijen, waaronder belanghebbende, deze civielrechtelijk tussen hen geschapen rechtsverhoudingen niet daadwerkelijk beoogd" - en eveneens rechtsoverweging 7.4. - dat partijen "met het samenstel van de door hen verrichte rechtshandelingen In werkelijkheid hebben beoogd herfinanciering te bewerkstelligen", waarmee het Hof kennelijk bedoelt een herfinanciering anders dan door middel van een kapitaalverstrekking -, leidt belanghebbende af dat het Hof heeft aangenomen dat in het onderhavige geval sprake is van schijnhandelingen, en wel van relatieve schijnhandelingen. Uit de gedingstukken kan evenwel geen andere conclusie worden getrokken dan datobbbb) en het nieuwe bankenconsortium onder leiding van MB en Mtvan begin af aan de bedoeling hadden de herfinanciering van de eerste geldlening niet (wederom) te doen plaatsvinden in de vorm van een overeenkomst van geldlening. In plaats daarvan zou een wijze van financiering worden gekozen, waarvan de kern was dat de banken door middel van preferente aandelen zouden deelnemen in het gestorte kapitaal van fbbjhi(in de gedingstukken ook wel aangeduid met de term "structured finance solution"). Partijen wilden aldus voorkomen dat nog langer een situatie zou bestaan waarin effectief niet aftrekbare rentelasten heeft en de banken wel belaste rentebaten genieten. Het valt niet in te zien dat en waarom BBBJ) en de banken uiteindelijk niet daadwerkelijk hebben bedoeld de rechtshandelingen te verrichten die zij - overeenkomstig het gemaakte plan - in verschillende akten (waaronder notariële akten) hebben vervat. Het Hof heeft miskend dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen de bedoeling die partijen hebben bij het tot stand brengen van een rechtshandeling enerzijds en de achterliggende motieven om een rechtshandeling te verrichten anderzijds (vgl. HR 12 april 1985, NJ 198, 808).

Blijkens rechtsoverweging 7.3 heeft het Hof zijn oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van schijnhandelingen mede doen steunen op de correspondentie vermeld in de onderdelen 3.3 t/m 3.9 van de bestreden uitspraak. In die correspondentie wordt evenwel consequent ervan uitgegaan dat een financiering in de vorm van preferente aandelen zou worden gerealiseerd, dus dat een structuur zou worden gerealiseerd waarin de banken zouden deelnemen in het gestorte kapitaal van I M *» en waarin zij juist geen geldlening zouden verstrekken. De hier bedoelde correspondentie kan daarom niet bijdragen tot het oordeel dat de geldverstrekking door de banken in werkelijkheid een lening vormt. Minst genomen had het Hof op dit punt een nadere motivering dienen te geven, welke echter ontbreekt. Het Hof maakt in het geheel niet duidelijk welke van de door partijen verrichte rechtshandelingen precies als "schijn" moeten worden beschouwd. Het maakt evenmin duidelijk welke rechtshandelingen partijen dan wel tot stand hebben gebracht. Het Hof had meer inzicht moeten geven in zijn gedachtegang. In rechtsoverweging 7.4 neemt het Hof terecht aan dat belanghebbende een belang van meer dan vijf procent van het nominaal gestorte kapitaal van Bbezit in 2007. Vervolgens overweegt het Gerechtshof echter "maar hebben partijen, waaronder belanghebbende, deze civielrechtelijk tussen hen geschapen rechtsverhoudingen niet daadwerkelijk beoogd". Daarbij wordt door het Hof niet aangegeven welke rechtsverhoudingen (meervoud) het hier betreft. In onderdeel 7.4 overweegt het Hof voorts: "met het samenstel van de door hen verrichte rechtshandelingen" is in werkelijkheid beoogd herfinanciering te bewerkstelligen. Ook daarbij blijft onduidelijk op welke specifieke 'rechtshandelingen* of samenstel daarvan het Hof hier het oog heeft. In rechtsoverweging 7.5 oordeelt het Gerechtshof "dat voor de beoordeling van het onderhavige geschil ervan moet worden uitgegaan dat de geldverstrekking door de drie banken moet worden aangemerkt als een geldlening". Het Hof preciseert hierbij niet op welke rechtshandeling het met de aanduiding 'geldverstrekking' doelt; ook uit de verdere context wordt dit niet duidelijk. Het fonds van de banken heeft gelden voldaan aan mmê als koopsom voor de aandelen B in Door de verwerving van de aandelen B is het fonds een deelneming in het gestorte kapitaal van laatstgenoemde vennootschap gaan houden. Uit de uitspraak valt niet op te maken of het Hof een - als geldlening aan te merken - geldverstrekking aan mmm» heeft aangenomen of een - als geldlening aan te merken - geldverstrekking aan MBBBB Hierdoor blijft in het vage welke situatie naar het oordeel van het Hof in werkelijkheid door partijen zou zijn beoogd. In dit verband is opmerkelijk dat (I) het Hof in rechtsoverweging 7.2 een toetsingskader schetst dat ontleend is aan het arrest HR 10 augustus 2001, BNB 2001/34 - in welk arrest werd geoordeeld over een geldverstrekking door een moedervennootschap aan een dochtervennootschap - waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het storten van kapitaal op de aandelen B van MMHJdoor

E B B het Hof als schijnhandeling is aangemerkt, (ii) het Hof in rechtsoverweging 7.4 overweegt dat in werkelijkheid is beoogd "herfinanciering te bewerkstelligen van de lening die door het bankensyndicaat geleid door a n j j p j en *»N.V. aan * - was verstrekt", waarmee een geldverstrekking door de banken aan MBBB wordt gesuggereerd, en (Iii) het Hof in rechtsoverweging 7.5 oordeelt dat ervan moet worden uitgegaan dat de geldverstrekking moet worden aangemerkt als een geldlening en hetgeen de banken, waaronder belanghebbende, hebben ontvangen uit hoofde van het belang in'bj'oybbheeft te gelden als rente en terugbetaling op de geldlening, wat weer wijst op een als geldlening aan te merken geldverstrekking door de banken aan BJBBBB. Door dit alles is het oordeel van het Hof onvoldoende gemotiveerd en onbegrijpelijk. B C C 11. 12. Voor de Rechtbank en het Hof (onder meer op bladzijde 4 van de aanvulling van het hoger beroep) heeft belanghebbende aangevoerd dat partijen beoogden dat de aandelen B eigen vermogen vormden. Dit laatste blijkt ook uit het feit dat de voorwaarden van de aandelen B aanmerkelijk verschillen van de voorwaarden die door de banken gesteld zouden zijn bij een financiering in de vorm van een geldlening. Zo kennen de aandelen B geen vaste looptijd en zljnzijniet op enig moment aflosbaar, andere dan bij liquidatie van de vennootschap. MB) had jegens «BPBB) een call optie op de aandelen BB Het was echter op voorhand wezenlijk onzeker of deze call optie uitgeoefend zou worden. Als de uitoefening niet had plaatsgevonden, was de structuur in 2010 niet ontmanteld. De voorwaarden van de aandelen B bevatten ook niet de bepalingen die gebruikelijk zijn bij vreemd vermogen financieringen, zoals garanties en convenantes In de jaarrekeningen vanbbjbjbben het fonds voor gemene rekening van de banken, welke zijn voorzien van goedkeurende verklaringen van verschillende registeraccountants feybbbbjbjbjbjbbb), zijn de aandelen B als eigen vermogen van MBBBB aangemerkt. De enkele verwijzing door het Hof in rechtsoverweging 7.3 naar de overeenkomsten in samenhang bezien, is ook gelet op de door belanghebbende voor de Rechtbank en het Hof naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, niet voldoende als motivering van 's Hofs oordeel. In rechtsoverweging 7.4 gaat het Hof in op de risico's die belanghebbende loopt in verband met het belang in BBJBBB Het Hof overweegt dat 'de structuur' de volledige terugbetaling van het door het nieuw gevormde bankensyndicaat 'verstrekte' bedrag borgt, onder meer door pandrechten op de aandelen A en de aandelen BB NV. Daarnaast overweegt het Hof dat de drie banken geen koersrisico lopen, dat het bedrag na drie jaar kan worden teruggevorderd, dat de vergoeding voor de verstrekking vaststaat en niet van de winst afhankelijk is. Afgezien van de omstandigheid dat voornoemde overwegingen onbegrijpelijk zijn (zie hierna onder 13) is de vraag of en, zo ja, in hoeverre een 'risico' zou worden gelopen niet relevant voor de beoordeling of sprake is van een schijnhandeling. Het mitigeren van risico's bij leningen en/of bij kapitaalverstrekkingen kan op zichzelf beschouwd geen grond zijn om aan te nemen dat iets anders beoogd zou zijn dan de gekozen civielrechtelijke vorm.

U 13. Belanghebbende heeft op bladzijde 3 en 4 van de aanvulling van het hoger beroep nog eens verwoord datuit de ferten niet anders kan worden afgeleid dan dat zowel de voordelen als de nadelen uit hoofde van de aandelen B voor haar rekening komen. Belanghebbende is gerechtigd om vrijelijk te beschikken over de dividenden die worden-uitgekeerd op de aandelen B. Een waardedaling van de aandelen B komt ook volledig voor haar rekening. Belanghebbende kan een veriies op de aandelen B op geen enkele wijze verhalen op een derde, ook niet op ' JJJJJJJJjJjft en er zijn geen afspraken gemaakt over de terugkoop van de aandelen. In fiscaal opzicht liep belanghebbende eveneens risico. Enerzijds behoren de door G haar ontvangen dividenden op de aandelen B in SBBBB) op grond van de deelnemingsvrijstelling niet belastbaar te zijn. Anderzijds echter zou een waardedaling vaa de aandelen B niet aftrekbaar zijn geweest. De waarde van die aandelen hing af van de c c ' «aarde van de door WMWm gehouden» NV aandelen. Een waardedaling van de#» NV aandelen kwam weliswaar niet onmiddellijk ten laste van de aandelen B, omdat deze preferent zijn boven de aandelen A, maar de beurswaarde kan in zeer korte tijd verdampen en belanghebbende liep risico bij de activiteiten van BBJBBB- Betreffende het dividend heeffbelanghebbende op bladzijde 5 van de aanvulling van het hoger beroep opgemerkt dat de uitkering van het preferente dividend (de vergoeding voorde verstrekking, zoals het Hof dit noemt) niet slechts afhankelijk Is van de winst, maar ook van de overigens aanwezige 'vrije reserves'. Zoals in het 10 dagen stuk voor het Hof is toegelicht, is de wijze waarop het uitkeren van dividend op de aandelen B is geregeld alleszins gebruikelijk voor preferente aandelen. Gezien de hiervoor gememoreerde ferten en omstandigheden kan niet worden geconcludeerd - zoals het Hof klaarblijkelijk heeft gedaan - dat een verplichting is ontstaan tot terugbetaling van de meergenoemde 375 miljoen, hetgeen essentieel zou zijn voor het bestaan van een geldlening, 's Hofs andersluidende oordeel is mitsdien onbegrijpelijk. Cassatiemiddei 2 Schending van het recht, in het bijzonder van art. 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 199 (hierna: Wet Vpb 199) en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming tot nietigheid leidt, in het bijzonder het in artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht vervatte motiveringsvereiste, doordat het Hof In rechtsoverweging 7. heeft overwogen dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling geen plaats is, wat er zij van de daartoe gebezigde gronden, zulks ten onrechte en/of op gronden die deze beslissing niet kunnen dragen, omdat het Hof belanghebbendes grieven tegen het oordeel van de Rechtbank gegrond had ' behoren te bevinden. Toelichting 14. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de aan de door belanghebbende gekozen rechtsvorm verbonden fiscale gevolgen, te weten toepassing van de deelnemingsvrijstelling op de voordelen die belanghebbende uh haar B-aandelen ontvangt, niet aanvaardbaar zijn gezien het economische resultaat van die gekozen rechtsvorm en gelet op de strekking van de Wet

Conclusie Vpb 199-. De Rechtbank verwijst in de uitspraak naar het arrest van uw Raad van 15 december 1999^^33 830. UN: AA3B2, BNB 2000/128. Blijkbaar is de Rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een schijnhandeling, maar dat plaats is voor'een 'zelfstandige fiscale kwalificatie', zoals door uw Raad verwoord in voornoemd arrest. In de procedure voor het Hof heeft belanghebbende onder aanvoering van gronden geklaagd dat de beslissing van de Rechtbank onjuist ia. Het Hof had de klachten van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank gegrbn* moeten verklaren en de uitspraak van de Rechtbank behoren te vernietigen. w,.v< Belanghebbende verzoekt Uw Raad^op grond variée bovenstaande middelen, of door Uw Raad ambtshalve aanwezig bevonden'gronden, de uitspraak van het Hof te vernietigen met zodanige verdere beslissing als Uw Raad juist acht. Belanghebbende verzoekt Uw Raad voorts de Staat te veroordelen tot vergoeding van belanghebbendes proceskosten. Belanghebbende zou gaarne in de gelegenheid worden gesteld om haar zaak bij (pro forma) pleidooi nader toe te lichten. Hoogachtend,