De online-gebruiksaanwijzing

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De online-gebruiksaanwijzing"

Transcriptie

1 Instructieboekje

2 De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Scan deze code voor directe toegang tot uw gebruiksaanwijzing. Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als de rubriek "MyPeugeot" niet beschikbaar is op de website van Peugeot voor uw land, kunt u uw gebruiksaanwijzing op het volgende internetadres raadplegen: Selecteer: de taal, het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering, de uitgifteperiode van uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt met de eerste registratiedatum van uw auto. Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit pictogram:

3 Welkom Een uitrustingselement kan binnen hetzelfde modelgamma zowel niet leverbaar, optioneel als standaard zijn. Een optie kan desgewenst bij de bestelling van een auto worden geselecteerd op basis van een offerte, voordat de auto wordt geproduceerd. Alle uitrusting die op de auto wordt gemonteerd nadat deze de productielijn heeft verlaten, geldt als naderhand gemonteerd accessoire. De gebruiksaanwijzing hiervan wordt verstrekt door de fabrikant van het accessoire en is niet opgenomen in dit boekje. Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken u hier rekening mee te houden en raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van het betreffende artikelnummer. Wij danken u voor uw keuze voor de 208. Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen onder alle omstandigheden optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden van uw auto. Symbolen Waarschuwing Dit symbool geeft waarschuwingen weer die u absoluut dient te respecteren omwille van uw veiligheid en die van anderen en om schade aan uw auto te voorkomen. Informatie Dit symbool vestigt uw aandacht op aanvullende informatie die u helpt de gebruiksmogelijkheden van uw auto optimaal te benutten. Bescherming van het milieu Dit symbool verschijnt bij adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu.

4 Inhoud Overzicht. Toegang tot de auto Rijden Eco-rijden. Sleutel met afstandsbediening 43 Alarm 50 Elektrisch bedienbare ruiten 52 Achterklep 54 Panoramadak 55 Starten-afzetten van de motor 81 Handbediende parkeerrem 82 Handgeschakelde versnellingsbak 83 Schakelindicator 84 Elektronisch gestuurde versnellingsbak met 5 versnellingen 85 Elektronisch gestuurde versnellingsbak met 6 versnellingen 89 Automatische transmissie 93 Stop & Start-systeem 97 Hill Holder 100 Snelheidsbegrenzer 101 Snelheidsregelaar 103 Park Assist 107 Parkeerhulp 111 Controle tijdens het rijden Comfort Zicht Instrumentenpanelen 14 Verklikkerlampjes 16 Touchscreen 28 Meters 32 Boordcomputer 38 Boordcomputer met touchscreen 40 Datum en tijd instellen 42 Voorstoelen 56 Achterbank 59 Achterbank 61 Stuurwielverstelling 62 Spiegels 63 Ventilatie 65 Verwarming 68 Handbediende airconditioning 68 Automatische airconditioning met gescheiden regeling 70 Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten 73 Achterruitverwarming 73 Indeling van het interieur 74 Voorzieningen bagageruimte 78 Lichtschakelaar 113 LED-verlichting 117 Verlichting overdag 117 Automatische verlichting 119 Koplampen verstellen 120 Statische bochtverlichting 121 Ruitenwisserschakelaar 122 Automatische ruitenwissers 124 Plafonnier 126 Sfeerverlichting interieur 127

5 Inhoud Veiligheid Richtingaanwijzers 128 Alarmknipperlichten 128 Urgence-oproep of Assistance-oproep 129 Claxon 129 Bandenspanningscontrolesysteem 130 ESP 133 Veiligheidsgordels 136 Airbags 139 Kinderzitjes 143 Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde 145 ISOFIX-kinderzitjes 151 Kinderbeveiliging 155 Onderhoud Motorkap 196 Benzinemotoren 197 Dieselmotoren 198 Brandstoftank 199 Vulpistoolrestrictie (diesel) 201 Brandstoftank leeg (diesel) 203 Additief AdBlue en SCR-systeem (BlueHDi diesel) 204 Niveaus controleren 212 Controles 215 Audio en telematica Urgence-oproep of Assistance-oproep inch Touchscreen 225 Autoradio / Bluetooth 297 Autoradio 323 Praktische informatie Technische gegevens Index. Bandenreparatieset 156 Wiel verwisselen 161 Sneeuwkettingen 168 Een lamp vervangen 169 Zekering vervangen V-accu 182 Eco-mode 185 Wisserbladen vervangen 186 Slepen van de auto 187 Trekken van een aanhanger 189.Allesdragers monteren 191 Onderhoudstips 192 Accessoires 193 Algemeen 217 Motoren / Gewichten benzine 218 Motoren / Gewichten diesel 219 Afmetingen 220 Identificatie 221

6 Overzicht Exterieur Sleutel met afstandsbediening openen/sluiten - diefstalbeveiliging - follow me home-verlichting - starten - batterij Lichtschakelaar Led-verlichting 117 Dagrijverlichting 117 Koplampverstelling 120 Statische bochtverlichting 121 Lampen vervangen koplampen - mistlampen vóór - zijknipperlichten Buitenspiegels Portieren openen/sluiten - centrale vergrendeling - noodbediening Alarmsysteem Ruitbediening Panoramadak 55 Allesdragers 191 Accessoires Elektronisch stabiliteitsprogramma Sneeuwkettingen 168 Bandenspanning 221 Wiel verwisselen gereedschap - demonteren/monteren Ruitenwissers Ruitenwisserbladen vervangen 125, 186 Bagageruimte 54 - openen/sluiten - noodbediening Bandenreparatieset Park Assist Parkeerhulp Trekhaak Slepen Lampen vervangen achterlichten - derde remlicht - kentekenplaatverlichting - mistachterlicht Brandstoftank, tankbeveiliging Brandstoftank leeg (diesel) 203 4

7 Interieur Overzicht. Indeling bagageruimte hoedenplank - haken - verlichting - riem - sjorogen Voorstoelen Stoelverwarming 58 Middenarmsteun vóór 58 Airbags Achterbank Achterzitplaatsen 61 Kinderzitjes ISOFIX-kinderzitjes Mechanisch kinderslot 155 Elektrisch kinderslot 155 Indeling interieur verlicht dashboardkastje - 12V-accessoireaansluiting - USB-aansluiting/Jack-aansluiting - matten Uitschakeling airbag vóór passagierszijde 140 Veiligheidsgordels Gevarendriehoek 80 5

8 Overzicht Cockpit Touchscreen 28-31, Plafonnier 126 Sfeerverlichting interieur 127 Binnenspiegel 64 Noodoproep of pechhulpoproep 129, 223 Bluetooth autoradio Autoradio Zekeringen dashboard Datum/tijd instellen 42 Zekeringen dashboardkastje 180 Motorkapontgrendeling 196 Buitenspiegels Ruitbediening, blokkering Verwarming, ventilatie Handbediende airconditioning Automatische airconditioning met gescheiden regeling Ontwasemen/ontdooien voor 73 Ontwasemen/ontdooien achterruit 73 USB-aansluiting/Jack-aansluiting 76 Handrem 82 Handgeschakelde versnellingsbak 83 Opschakelindicator 84 2Tronic versnellingsbak met 5 versnellingen Tronic versnellingsbak met 6 versnellingen Automatische transmissie Stop & Start-systeem Hill Holder 100 6

9 Cockpit (vervolg) Overzicht. Instrumentenpaneel Verklikkerlampjes Meters Touchscreen Opschakelindicator 84 Boordcomputer met touchscreen Datum/tijd instellen met touchscreen 42 Stop & Start-systeem Alarm Park Assist Parkeerhulp Koplampverstelling 120 Ruitenwisserschakelaar Boordcomputer 38-39, 41 Alarmknipperlichten 128 Vergrendelen/ontgrendelen vanuit het interieur 47 Lichtschakelaar Richtingaanwijzers 128 Stuurwiel verstellen 62 Claxon 129 Snelheden opslaan 105 Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar

10 Overzicht Onderhoud - Gegevens Additief AdBlue Niveaus controleren olie - remvloeistof - koelvloeistof - ruitensproeiervloeistof - brandstofadditief (diesel met roetfilter) Controle van onderdelen accu - luchtfilter/interieurfilter - oliefilter - roetfilter (diesel) - remblokken/-schijven Brandstoftank leeg (diesel) V-accu Spaarfase accu, eco-mode 185 Zekeringen motorruimte , 181 Gewichten (benzine) Gewichten (diesel) 217, 219 Lampen vervangen voor - achter Motorkapontgrendeling 196 Onder de motorkap (benzine) 197 Onder de motorkap (diesel) 198 Benzinemotoren Dieselmotoren 217, 219 Identificatie 221 Afmetingen 220 8

11 Overzicht. 9

12 10 Overzicht

13 Dashboard / Middenconsole 1. Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer. 2. Stuurkolomschakelaars touchscreen. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Airbag vóór bestuurderszijde. Claxon. 5. Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer. 6. Hendel motorkapontgrendeling. 7. Hendel stuurwielverstelling. 8. Koplampverstelling. 9. Rij drukschakelaars. A. Uitschakelen van de parkeerhulp achter of Inschakelen van de Park Assist. B. Uitschakelen van het CDS/ASRsysteem. C. Uitschakelen van het Stop & Startsysteem. D. Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem. E. Uitschakelen van de interieurbeveiliging. F. Inschakelen van de elektrische kinderbeveiliging. 10. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters. 11. Zijruitontwaseming. 12. Instrumentenpaneel. 13. Voorruitontwaseming. 14. Zonnesensor. 15. Dashboardkastje / Uitschakeling airbag vóór passagierszijde. 16. Airbag vóór passagierszijde. 17. Multifunctioneel display / autoradio. 18. Middelste verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters. Overzicht 19. Schakelaar alarmknipperlichten en centrale vergrendeling. 20. Bedieningspaneel verwarming/ airconditioning V-aansluiting. USB-/Jack-aansluiting. 22. Open opbergvak. Bekerhouder. 23. Versnellingshendel. 24. Middenarmsteun met opbergvakken. 25. Handrem.. 11

14 Eco-rijden Eco-rijden Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO 2 -uitstoot van uw auto verminderen. Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling. Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in. De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op. Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische transmissie wordt de opschakelindicator uitsluitend in de handmatige stand weergegeven. Kies voor een soepele rijstijl Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO 2 -uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt. Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig). Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen. Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend. Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.). Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning). Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd. Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit. Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is. Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt. Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVDspeler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken. Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat. 12

15 Eco-rijden. Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal. Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden. Houd u aan de onderhoudsvoorschriften Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde. Controleer de bandenspanning met name: - voor een lange rit, - bij de wisseling van de seizoenen, - als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt. Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren. Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het in het garantie- en onderhoudsboekje voorgeschreven interval. Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor: bij een storing in het SCRsysteem stoot de auto schadelijke stoffen uit. Ga zo spoedig mogelijk naar het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de uitstoot van stikstofoxiden terug te brengen tot onder de wettelijke normen. Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt. U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert. 13

16 Controle tijdens het rijden Instrumentenpaneel met LCD-display Meters en displays 1. Koelvloeistoftemperatuurmeter. 2. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm), schaalverdeling afhankelijk van de motoruitvoering (benzine of diesel). 3. Motorolieniveaumeter*. 4. Opschakelindicator (handgeschakelde versnellingsbak) of weergave positie selectiehendel (2Tronic versnellingsbak of automatische transmissie). 5. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph). Door lang op de toets B te drukken kan deze functie worden uitgeschakeld. 6. Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer. 7. Onderhoudsindicator, vervolgens kilometerteller (km of miles). Deze functies worden na het aanzetten van het contact achter elkaar weergegeven. 8. Dagteller (km of miles). 9. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph). 10. Brandstofniveaumeter. Bedieningstoetsen A. Dimmer verlichting. B. Informatie over het onderhoud. Resetten van de geselecteerde functie (onderhoudsindicator of dagteller). Instellen van de tijd. Inschakelen/uitschakelen van de digitale snelheidsmeter. 14 * Volgens uitvoering.

17 Instrumentenpaneel met matrixdisplay Controle tijdens het rijden 1 Meters en displays 1. Koelvloeistoftemperatuurmeter. 2. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm), schaalverdeling afhankelijk van de motoruitvoering (benzine of diesel). 3. Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer. 4. Opschakelindicator (handgeschakelde versnellingsbak) of weergave positie selectiehendel (2Tronic versnellingsbak of automatische transmissie). 5. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph). 6. Onderhoudsindicator, vervolgens kilometerteller (km of miles). Deze functies worden na het aanzetten van het contact achter elkaar weergegeven. 7. Dagteller (km of miles). 8. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph). 9. Brandstofniveaumeter. Bedieningstoetsen A. Dimmer verlichting. B. Sfeerverlichting van het instrumentenpaneel. C. Informatie over het onderhoud. Resetten van de geselecteerde functie (onderhoudsindicator of dagteller). 15

18 Controle tijdens het rijden Verklikkerlampjes De verklikkerlampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje). Bij het aanzetten van het contact Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel enkele seconden branden. Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft. Bijbehorende waarschuwingen Sommige verklikkerlampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel of op het multifunctionele display. Verklikkerlampjes kunnen constant branden of knipperen. Een aantal verklikkerlampjes heeft beide mogelijkheden. Of het constant branden of knipperen van een verklikkerlampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto. 16

19 Verklikkerlampjes ingeschakelde functies Controle tijdens het rijden De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. 1 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Richtingaanwijzer links knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt. Richtingaanwijzer rechts knippert, met geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt. Parkeerlichten permanent. De lichtschakelaar staat in de stand "Parkeerlichten". Dimlicht permanent. De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht". Grootlicht permanent. Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt. Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht. Mistlampen vóór permanent. De mistlampen vóór zijn ingeschakeld met de ring van de lichtschakelaar. Mistachterlicht permanent. Het mistachterlicht is ingeschakeld met de ring van de lichtschakelaar. Draai de ring van de lichtschakelaar twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen. Draai de ring van de lichtschakelaar naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen. Raadpleeg voor meer informatie over de lichtschakelaar de desbetreffende rubriek. 17

20 Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Voorgloeien dieselmotor permanent. Het contactslot staat in de tweede stand (Contact). Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat. De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (in extreme gevallen 30 seconden). Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af. Zet het contact dan weer aan en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start. Handrem permanent. De handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet. Zet de handrem vrij zodat het verklikkerlampje uitgaat; trap het rempedaal in. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de handrem. Voet op het rempedaal permanent. Het rempedaal moet worden ingetrapt. Trap bij de 2Tronic versnellingsbak het rempedaal in om de motor te starten (selectiehendel in stand N). Bij de automatische versnellingsbak moet u bij een draaiende motor en voordat u de handrem vrijzet het rempedaal intrappen om de selectiehendel vanuit stand P in een andere stand te kunnen zetten. Als u de handrem vrijzet zonder het rempedaal in te trappen, zal dit verklikkerlampje blijven branden. knippert. Als u de auto met een 2Tronic versnellingsbak op een helling te lang probeert tegen te houden door het gaspedaal in te trappen, raakt de koppeling oververhit. Gebruik het rempedaal en/of de handrem. 18

21 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Voet op het koppelingspedaal* permanent. In de STOP-stand van het Stop & Start-systeem wordt de motor niet gestart als u het koppelingspedaal slechts gedeeltelijk intrapt. Controle tijdens het rijden Trap het koppelingspedaal helemaal in zodat de motor gestart kan worden. 1 Stop & Start permanent. Het Stop & Start-systeem heeft de motor in de STOP-stand gezet (verkeerslicht, stopbord, opstopping, enz.). Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart als u wilt wegrijden. knippert enkele seconden en gaat dan uit. De STOP-stand is nu niet beschikbaar. of De motor wordt automatisch in de START-stand gezet. Raadpleeg voor meer informatie over de bijzonderheden van de STOP- en START-stand de rubriek "Stop & Start". Automatische ruitenwissers permanent. De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen. De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd. Beweeg om de automatische stand van de ruitenwissers te deactiveren de hendel omlaag of zet de hendel in een andere stand. * Uitgezonderd instrumentenpaneel met matrixdisplay. 19

22 Controle tijdens het rijden Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het display. Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Passagiersairbag permanent. De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "OFF". De frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. In dit geval kunt u een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen. Zet de schakelaar in de stand "ON" om de frontairbag aan passagierszijde in te schakelen. Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting". 20

23 Waarschuwingslampjes Controle tijdens het rijden Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende verklikkerlampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het display wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 1 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen STOP permanent, in combinatie met een ander waarschuwingslampje. Dit waarschuwingslampje brandt bij een te lage motoroliedruk of bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Zet het contact af en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of met eengekwalificeerde werkplaats. Service permanent, in combinatie met een ander verklikkerlampje. Er is een ernstige storing opgetreden. Raadpleeg de rubriek voor het desbetreffende verklikkerlampje en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. permanent, in combinatie met een melding (auto's met een display). Er is een storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden. Identificeer de storing met behulp van de melding op het display (auto's met een display) en raadpleeg de desbetreffende rubriek: - waarschuwing motorolieniveau, - kans op verstopping van het roetfilter (diesel), - brandstofadditiefniveau (diesel met roetfilter). Raadpleeg altijd het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 21

24 Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Remsysteem permanent. Het remvloeistofniveau is te laag. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van een artikelnummer van PEUGEOT. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. + permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS. Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (REF). Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Te hoge koelvloeistoftemperatuur permanent, met de wijzer in het rode gebied. De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld. Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Antiblokkeersysteem (ABS) permanent. Er is een storing in het antiblokkeersysteem. De normale remwerking blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 22

25 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Dynamische stabiliteitscontrole (CDS/ASR) Controle tijdens het rijden knippert. De CDS-/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit als de wielen te weinig grip hebben of de auto uit de koers dreigt te raken. 1 permanent. Storing in het CDS-/ASR-systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Stuurbekrachtiging permanent. Er is een storing met betrekking tot de stuurbekrachtiging. Rijd voorzichtig en met lage snelheid. Laat het systeem nakijken door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zelfdiagnose motor permanent. Er is een storing in de emissieregeling. Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. knippert. Er is een storing in het motormanagementsysteem. Kans op beschadiging van de katalysator. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. permanent, in combinatie met het verklikkerlampje SERVICE. Er is sprake van een lichte motorstoring. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. permanent, in combinatie met het verklikkerlampje STOP. Er is sprake van een ernstige motorstoring. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Parkeer de auto, zet het contact af en neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 23

26 Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen additiefadblue (BlueHDi-diesel) permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden. De actieradius ligt tussen de 600 en 2400 km. Laat het AdBlue -reservoir snel bijvullen: neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. Raadpleeg daarvoor de desbetreffende rubriek. + knippert, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE, een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden. De actieradius ligt tussen de 0 en 600 km. Laat het AdBlue -reservoir zo snel mogelijk bijvullen om storingen te voorkomen: neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. Raadpleeg daarvoor de desbetreffende rubriek. knippert, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE, een geluidssignaal en een melding dat starten niet is toegestaan. Het AdBlue -reservoir is leeg: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem. Om de motor te kunnen starten moet u het AdBlue - reservoir (laten) bijvullen: neem contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. Raadpleeg daarvoor de desbetreffende rubriek. U moet het reservoir bijvullen met minimaal 3,8 liter AdBlue. 24

27 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen + + SCRemissieregelsysteem (BlueHDi-diesel) permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding met betrekking tot een storing in het emissieregelsysteem. Er is een storing in het SCRemissieregelsysteem. Controle tijdens het rijden Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van uitlaatgassen weer aan de normen voldoet. 1 knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding met betrekking tot de actieradius. De actieradius ligt tussen de 0 en 1100 km. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om storingen te voorkomen. knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding dat starten niet is toegestaan. U hebt de toegestane actieradius overschreden: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het startblokkeringssysteem. Neem verplicht contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de motor weer te kunnen starten. 25

28 Controle tijdens het rijden Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Laag brandstofniveau permanent, met de wijzer in het rode gebied. knippert met de wijzer in het rode gebied. Er zit er nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank. Vanaf dit moment worden de laatste liters brandstof in de tank aangesproken. Er zit nog een minimale hoeveelheid brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Dit controlelampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter. Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken. Motoroliedruk permanent. Er is een storing in de motorsmering. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laadstroom accu permanent. Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo ontspannen of gebroken...). Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan. Parkeer de auto op een veilige plek. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. Bandenspanning te laag permanent. De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. De controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd. + knipperend en vervolgens permanent, in combinatie met het verklikkerlampje Service. Het controlesysteem voor de bandenspanning is defect of de sensor van een van de wielen wordt niet gedetecteerd. De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 26

29 Controlelampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen Een of meer portier e n geopend permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende portier aangeeft, bij een snelheid lager dan 10 km/h. Een portier of de achterklep is niet goed gesloten. Sluit het desbetreffende carrosseriedeel. Controle tijdens het rijden 1 permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende portier aangeeft en een geluidssignaal, bij een snelheid hoger dan 10 km/h. Veiligheidsgordel(s) niet vastgemaakt of weer losgemaakt. permanent, en knippert vervolgens in combinatie met een in volume toenemend geluidssignaal. Een van de veiligheidsgordels is niet vastgemaakt of weer losgemaakt. Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder. Airbags tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet. Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. permanent. Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 27

30 Controle tijdens het rijden Touchscreen Het heeft de volgende functies: - toegang tot de configuratiemenu's van de functies en de systemen van de auto, - toegang tot de configuratiemenu's van het audiosysteem en de weergave, - bediening van het audiosysteem, de telefoon en weergave van de bijbehorende informatie. En bovendien, volgens uitvoering: - de weergave van de waarschuwingsmeldingen en de grafische weergave van de parkeerhulp, - de bediening van het navigatiesysteem en de internetdiensten en weergave van de bijbehorende informatie. Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder handelingen die veel aandacht vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren. Bepaalde functies zijn niet beschikbaar als de auto rijdt. Algemene werking Adviezen Het scherm moet voelbaar worden aangeraakt, met name bij bewegingen (door lijsten bladeren, over de kaart scrollen, enz.). Lichtjes aanraken is niet voldoende. Als u het scherm met meerdere vingers aanraakt, worden de commando's niet uitgevoerd. Deze technologie werkt bij elke temperatuur en werkt ook wanneer u handschoenen draagt. Houd geen puntige voorwerpen tegen het touchscreen. Raak het touchscreen niet aan met vochtige vingers. Gebruik een schone en zachte doek om het touchscreen te reinigen. Status van de verklikkerlampjes Bepaalde toetsen zijn voorzien van een verklikkerlampje dat de status van de desbetreffende functie aangeeft. Groen verklikkerlampje: u hebt de desbetreffende functie geactiveerd. Oranje verklikkerlampje: u hebt de desbetreffende functie uitgeschakeld. Principes Druk op de toets "MENU" om de verschillende menu's te openen en druk vervolgens op de toetsen die op het touchscreen worden weergegeven. Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven. Gebruik deze toets om de secundaire pagina te openen. Gebruik deze toets om terug te gaan naar de hoofdpagina. Als gedurende enkele seconden geen handelingen op de secundaire pagina worden uitgevoerd, wordt automatisch de hoofdpagina weer weergegeven. Gebruik deze toets om toegang te krijgen tot extra informatie en de instellingen van bepaalde functies. Gebruik deze toets om uw keuze te bevestigen. Gebruik deze toets om de pagina te verlaten. 28

31 Menu's Druk op deze toets. Controle tijdens het rijden 1 Navigatie. Afhankelijk van het uitrustingsniveau is het navigatiesysteem niet leverbaar, optioneel of standaard. Zie de rubriek "Audio en telematica". Radio Media. Zie de rubriek "Audio en telematica". Instellingen. Hiermee kunnen de weergave en het systeem worden geconfigureerd. Telefoon. Zie de rubriek "Audio en telematica". 1. Instellen van het geluidsvolume/ onderbreken van het geluid. Zie de rubriek "Audio en telematica". Internet. Deze functie is niet leverbaar, optioneel of standaard. Zie de rubriek "Audio en telematica". Rijden. Hiermee kan de boordcomputer worden weergegeven en kunnen, volgens uitvoering, bepaalde functies worden geconfigureerd. Zie de desbetreffende rubriek. 29

32 Controle tijdens het rijden Menu "Instellingen" De via dit menu toegankelijke functies zijn in de volgende tabel weergegeven. Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen Audio-instellingen Instellen van het geluidsvolume, de balans enz. Scherm uit Scherm uitschakelen. Sferen Keuze van een grafisch thema. Interactieve hulp Toegang tot het interactieve instructieboekje. Systeeminstelling Tijd/datum Keuze van de eenheden: - temperatuur ( Celsius of Fahrenheit) - afstand en verbruik (l/100 km, mpg of km/l). Instellen van datum en tijd. Talen Keuze van de op het scherm weergegeven taal. Scherminst. Configureren van de scherminstellingen (lichtsterkte, weergavewijze van teksten, animaties,...) Rekenmachine Kalender 30

33 Menu "Rijden" De via dit menu toegankelijke functies zijn in de volgende tabel weergegeven. Controle tijdens het rijden 1 Toets Desbetreffende functie Aanwijzingen Configuratie auto De te configureren functies zijn verdeeld over drie tabbladen: - " Rijhulpsysteem " "Automatisch inschakelen achterruitenwisser bij inschakelen achteruitversnelling" (Zie voor het inschakelen van deze functie de rubriek "Zicht") - " Verlichting " "Follow me home-verlichting" (Automatische follow me home-verlichting; zie de rubriek "Zicht"), "Dagrijverlichting met LED's" (Zie de rubriek "Zicht"), "Sfeerverlichting" (Zie de rubriek "Zicht"). Selecteer of deselecteer de tabs onder aan het scherm om de gewenste functies weer te geven. Inst. snelheden Opslaan van de snelheden voor de snelheidsbegrenzer en de snelheidsregelaar. 31

34 Controle tijdens het rijden Meters Koelvloeistoftemperatuurmeter De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen. Om koelvloeistof bij te vullen: F wacht tot de motor is afgekoeld, F draai de dop iets los om de druk te laten dalen, F verwijder vervolgens de dop, F vul bij tot aan het merkteken "MAXI". Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in: - zone A, is de temperatuur in orde, - zone B, is de temperatuur te hoog. Het waarschuwingslampje maximumtemperatuur en het waarschuwingslampje STOP gaan branden, in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding op het display. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Wees voorzichtig bij het bijvullen van de koelvloeistof: kans op brandwonden. Vul niet bij tot boven het maximumniveau (aangegeven op het reservoir). 32

35 Dimmer dashboardverlichting U kunt de lichtsterkte van de verlichting van het dashboard en het touchscreen handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving. Controle tijdens het rijden 1 Twee knoppen Druk, als de verlichting brandt, op de knop B om de dashboardverlichting en de sfeerverlichting sterker te laten branden of op de knop A om de verlichting te dimmen. Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt. Eén knop Actief F Druk op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te variëren, F laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt. Niet actief De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld of, bij auto's met dagrijverlichting, in de dagstand staat. Touchscreen F Druk op MENU om het "HOOFDMENU" weer te geven en selecteer vervolgens "Instellingen". F Selecteer op de secundaire pagina "Scherminstellingen". F Regel de lichtsterkte door de cursor te verschuiven. U kunt het scherm ook uitschakelen. Dit gaat als volgt: F Druk op MENU om het "HOOFDMENU" weer te geven en selecteer vervolgens "Instellingen". F Druk op "Scherm uitschakelen". Het scherm wordt volledig gedoofd. Druk nogmaals op het scherm (op een willekeurige plek) om het weer in te schakelen. 33

36 Controle tijdens het rijden Onderhoudsindicator De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het onderhoudsschema van de fabrikant. Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator op basis van het aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole. Bij de uitvoeringen met een BlueHDidieselmotor wordt ook rekening gehouden met de mate van vervuiling van de motorolie. De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3000 km Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display. De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1000 tot 3000 km Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 7 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan. Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 2800 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 7 seconden het volgende aan: De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 900 km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 7 seconden het volgende aan: 7 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. 7 seconden na het aanzetten van het contact verdwijnt de sleutel ; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan. 34

37 De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 7 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 7 seconden het volgende aan: 7 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden. Bij de uitvoeringen met een BlueHDidieselmotor wordt deze waarschuwing gecombineerd met het permanent branden van het verklikkerlampje Service (zodra het contact is aangezet). De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder. De sleutel kan dus ook gaan branden als de tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt, zoals aangegeven in het garantie- en onderhoudsboekje, is overschreden. Bij de uitvoeringen met een BlueHDidieselmotor kan de sleutel ook voortijdig gaan branden vanwege de mate van vervuiling van de motorolie. De vervuiling van de motorolie is afhankelijk van de rijomstandigheden van de auto. Op 0 zetten van de onderhoudsindicator Controle tijdens het rijden De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert: F zet het contact af, F druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, F zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, F laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt. 1 Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen. 35

38 Controle tijdens het rijden Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven. F Druk op de knop voor nulstelling van de dagteller. De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer. Kilometerteller Nulstelling dagteller Op het display wordt in het gedeelte A de totale kilometerstand en in het gedeelte B de dagteller weergegeven. Druk, als de dagteller wordt weergegeven, enkele seconden op de knop. 36

39 Motorolieniveaumeter* Controle tijdens het rijden 1 De motorolieniveaumeter geeft aan of het motorolieniveau in orde is. Bij het aanzetten van het contact wordt eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau. Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid. Olieniveau correct Te weinig olie Als het motorolieniveau te laag is, gaat het symbool "OIL" knipperen of wordt een melding op het instrumentenpaneel weergegeven. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat. Storing motorolieniveaumeter Als de motorolieniveaumeter defect is, gaat het symbool "OIL " knipperen of wordt een melding op het instrumentenpaneel weergegeven. Raadpleeg het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Oliepeilstok Raadpleeg de rubriek "Onderhoud" voor de plaats van de peilstok en het bijvullen van motorolie voor het motortype van uw auto. 2 merktekens op de peilstok: - A = maxi; het olieniveau mag nooit boven dit niveau uitkomen, - B = mini; als het olieniveau niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop. * Volgens uitvoering. 37

40 Controle tijdens het rijden Boordcomputer De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...). Display van het instrumentenpaneel Weergave van de informatie - Actuele informatie: actieradius, actueel brandstofverbruik, de teller van het Stop & Startsysteem. F Druk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om achtereenvolgens de verschillende functies weer te geven. - Traject "1": gemiddelde snelheid, gemiddeld brandstofverbruik, de afgelegde afstand, voor het eerste traject. - Traject "2" : gemiddelde snelheid, gemiddeld brandstofverbruik, de afgelegde afstand, voor het tweede traject. 38

41 Traject resetten Controle tijdens het rijden 1 F Druk zodra het gewenste traject wordt aangegeven de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar langer dan twee seconden in. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik. 39

42 Controle tijdens het rijden Boordcomputer met touchscreen De boordcomputer geeft tijdens het rijden verschillende informatie (actieradius, brandstofverbruik...). Weergave van de informatie - Actuele informatie: actieradius, huidig brandstofverbruik, de teller van het Stop & Startsysteem. Traject resetten F Druk op de toets MENU en selecteer vervolgens "Rijden" om de verschillende functies weer te geven. F Selecteer de gewenste functie met uw vinger. - Traject "1": afgelegde afstand, gemiddeld brandstofverbruik, gemiddelde snelheid, voor het eerste traject. - Traject "2": afgelegde afstand, gemiddeld brandstofverbruik, gemiddelde snelheid, voor het tweede traject. F Druk op de toets voor het resetten zodra het gewenste traject wordt weergegeven. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik. 40

43 Boordcomputer, enkele definities Controle tijdens het rijden 1 Actieradius (km of miles) Aantal kilometers dat u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden (berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers). Huidig verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Berekend over de laatste verstreken seconden. Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h. Afgelegde afstand (km of miles) Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens. Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen. Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven. Gemiddeld verbruik (l/100 km, km/l of mpg) Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens. Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens. Stop & Start-teller (minuten/seconden of uren/ minuten) Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoelang de STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd. De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op nul gezet. 41

44 Controle tijdens het rijden Datum en tijd instellen Touchscreen Instrumentenpaneel met LCD-display Druk op MENU om het " HOOFDMENU " weer te geven. Selecteer op de secundaire pagina "Tijd/Datum". F Druk deze toets in om achtereenvolgens de volgende parameters weer te geven: - uren, - minuten, - tijdsaanduiding in 12 of 24 uur. Selecteer "Instellingen". Selecteer "Tijd instellen" of "Datum instellen", wijzig de parameters met de numerieke toetsen en bevestig uw keuzes. Druk op "Bevestigen" om het menu te verlaten. 42

45 Toegang tot de auto Sleutel met afstandsbediening U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisatie en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging. Openen van de auto Volledig ontgrendelen Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt. 2 Uitklappen van de sleutel F Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen. Met de sleutel F Draai de sleutel in de richting van de voorzijde van de auto om de auto te ontgrendelen. Met de afstandsbediening F Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen. 43

46 Toegang tot de auto Selectieve ontgrendeling Standaard is de volledige ontgrendeling geactiveerd. De selectieve ontgrendeling kan worden ingesteld met behulp van het menu " Rijhulpsysteem " en vervolgens " Configuratie auto " en " Toegang auto ". Druk op deze toets om aanvullende informatie weer te geven. Sluiten van de auto Normale vergrendeling Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels ingeklapt. Met de afstandsbediening F Alleen het bestuurdersportier ontgrendelen: druk één keer op het geopende hangslot. F De overige portieren en de achterklep ontgrendelen: druk nogmaals op het geopende hangslot. Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers. Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt. Met de sleutel F Draai de sleutel in de richting van de achterzijde van de auto om de auto volledig te vergrendelen. Met de afstandsbediening F Druk op het gesloten hangslot om de auto volledig te vergrendelen. Wanneer u de sleutel in de vergrendelstand gedraaid houdt of de knop van de afstandsbediening ingedrukt houdt, worden ook de ruiten gesloten. Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur voor de hulpdiensten bemoeilijken. Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel mee te nemen. 44

47 Toegang tot de auto Als één van de portieren of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet. Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen ongeveer 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld. 2 Het in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden uitgeschakeld door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Inklappen van de sleutel F Druk op deze knop om de sleutel in te klappen. Wanneer u deze knop niet indrukt bij het inklappen van de sleutel, kan het mechanisme beschadigd raken. 45

48 Toegang tot de auto Lokaliseren van de auto F Druk op het symbooltje van het gesloten hangslot om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats. De plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden. Follow me home-verlichting Houd deze toets ingedrukt om de follow me home-verlichting te activeren (inschakelen van het parkeerlicht, het dimlicht en de kentekenplaatverlichting). Door de toets een tweede keer in te drukken terwijl de verlichting nog brandt, wordt de follow me home-verlichting weer uitgeschakeld. Diefstalbeveiliging Elektronische startblokkering In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifieke code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering. Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak. Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display. De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk. Bewaar de sticker die u bij de aflevering van uw auto samen met de sleutels is overhandigd zorgvuldig op een plaats buiten de auto. 46

49 Toegang tot de auto Vergrendelen / ontgrendelen van binnenuit 2 F Druk op de knop. De portieren en de bagageruimte worden verof ontgrendeld. Als één van de portieren is geopend of niet goed is gesloten, werkt de centrale vergrendeling niet. Bij vergrendeling / supervergrendeling van buitenaf Als de auto van buitenaf is vergrendeld of als de supervergrendeling van buitenaf is ingeschakeld, is de knop buiten werking. F Trek de portierhandgreep aan de binnenzijde naar u toe om de auto te ontgrendelen. F Als de supervergrendeling is ingeschakeld moet de afstandsbediening of de sleutel worden gebruikt om de auto te ontgrendelen. Automatische centrale vergrendeling van de portieren De portieren kunnen tijdens het rijden automatisch worden vergrendeld (bij een snelheid hoger dan 10 km/h). Om deze functie in of uit te schakelen (standaard is deze ingeschakeld): F druk op de knop tot een geluidssignaal klinkt en/of een melding op het display wordt weergegeven. Het rijden met vergrendelde portieren kan bij een noodgeval de toegang tot de auto voor de hulpdiensten belemmeren. 47

50 48 Toegang tot de auto Noodbediening Hiermee kunt u de portieren mechanisch vergrendelen en ontgrendelen in het geval van een storing in de centrale vergrendeling of van de accu. Bestuurdersportier Steek de sleutel in het slot om het portier te vergrendelen of ontgrendelen. Overige portieren F Controleer bij de achterportieren of de kinderbeveiliging is uitgeschakeld. F Verwijder met de sleutel het zwarte afdekkapje op de zijkant van het portier. F Steek de sleutel zonder te forceren in de opening en duw vervolgens, zonder te draaien, de nok het portier in. F Verwijder de sleutel en plaats het afdekkapje terug. Storing afstandsbediening Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden. F Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot. F Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening. Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk als de storing niet is verholpen. Synchroniseren F Zet het contact af. F Zet de sleutel in de stand 2 (Contact). F Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op de vergrendelknop (gesloten hangslot) van de afstandsbediening. F Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer. Batterij vervangen Batterij ref.: CR1620 / 3 V. Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit lampje op het dashboard, een geluidssignaal, en een melding op het display. F Wip het deksel los door een kleine schroevendraaier in de uitsparing te steken. F Til de deksel op. F Verwijder de lege batterij. F Plaats de nieuwe batterij in de juiste richting. F Klik het deksel vast. Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.

51 Toegang tot de auto Sleutels verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het PEUGEOT-netwerk. Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen. 2 Afstandsbediening De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. Geen enkele afstandsbediening kan functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren. Vergrendelen van de auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren. Laat uit veiligheidsoverwegingen geen kinderen alleen achter in de auto. Neem in alle gevallen de sleutel mee als u de auto verlaat. Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden. Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Laat door het PEUGEOT-netwerk controleren of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat deze sleutels de enige zijn waarmee uw auto ontgrendeld en gestart kan worden. 49

52 Toegang tot de auto Alarm Dit systeem beveiligt uw auto tegen inbraak en diefstal. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging: - Omtrekbeveiliging Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen. - Interieurbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen. Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand de auto binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt. - Wegsleepbeveiliging (uitsluitend bij GTi-uitvoering) Dit systeem treedt in werking als er veranderingen in de wagenhoogte worden waargenomen. Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild, verplaatst of aangestoten. Automatische beveiligingsfunctie Dit systeem treedt in werking als iemand probeert het alarm te saboteren. Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de bedieningseenheid of de kabels van de sirene uit te schakelen of te beschadigen. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens wijzigingen aan het alarmsysteem aan te brengen. Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm Inschakelen F Zet het contact af en verlaat de auto. F Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening. Het alarmsysteem is geactiveerd: het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De omtrekbeveiliging wordt 5 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd. De interieurbeveiliging wordt 45 seconden nadat de vergrendelknop van de afstandsbediening is ingedrukt, geactiveerd. Indien een portier of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar worden de omtrek- en interieurbeveiliging na 45 seconden wel ingeschakeld. Uitschakelen F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening. Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het verklikkerlampje van de knop gaat uit. 50

53 Toegang tot de auto Vergrendelen van de auto met alleen de omtrekbeveiliging ingeschakeld Schakel de interieurbeveiliging uit om te voorkomen dat het alarm onnodig wordt ingeschakeld als bijvoorbeeld: - een huisdier in de auto wordt gelaten, - een ruit op een kier blijft staan, - de auto wordt gewassen. Uitschakelen van de interieurbeveiliging F Zet het contact af. F Druk binnen 10 seconden op de knop tot het verklikkerlampje blijft branden. F Verlaat de auto. F Druk onmiddellijk op de vergrendelknop van de afstandsbediening. Opnieuw inschakelen van de interieurbeveiliging F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening om de omtrekbeveiliging uit te schakelen. F Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening om alle alarmsystemen in te schakelen. Het verklikkerlampje van de knop zal opnieuw één keer per seconde knipperen. Afgaan van het alarm Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden. Als het alarm voor de 11 e keer afgaat, worden de alarmsystemen uitgeschakeld. Storing afstandsbediening Om de alarmsystemen uit te schakelen: F Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. F Open het portier; het alarm gaat af. F Zet het contact aan; het alarm stopt. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit. Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel in het slot van het bestuurdersportier. Storing Als bij het aanzetten van het contact het verklikkerlampje van de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Automatisch inschakelen* 2 Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld; het verklikkerlampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De interieurbeveiliging wordt uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd. Als het verklikkerlampje van de knop snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet. Het systeem wordt 2 minuten nadat het laatste portier of de achterklep is gesloten, automatisch ingeschakeld. F Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier of de achterklep te voorkomen, moet eerst op de ontgrendelknop van de afstandsbediening worden gedrukt. * Volgens land van bestemming. 51

54 Toegang tot de auto Elektrisch bedienbare ruiten 1. Ruitbediening links voor. 2. Ruitbediening rechts voor. 3. Ruitbediening rechts achter. 4. Ruitbediening links achter. 5. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter. Handbediening Duw of trek de schakelaar tot het zware punt om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten. Automatische bediening (volgens uitvoering) Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt om de ruit te openen of sluiten. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar om het openen of sluiten te stoppen. Ongeveer 1 minuut nadat de sleutel is verwijderd, kunnen de ruiten niet meer worden bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer te kunnen bedienen. Beveiliging tegen beknellen (volgens uitvoering) Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open. Als de ruit niet automatisch wil sluiten, druk dan op de schakelaar om de ruit helemaal te openen en trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld. Blokkering van de ruitbediening achter Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren. Als het lampje brandt, is de ruitbediening achter geblokkeerd. Als het lampje is gedoofd, is de ruitbediening achter niet geblokkeerd. 52

55 Toegang tot de auto Resetten van de ruitbediening Als de accu is losgekoppeld geweest, moet de ruitbediening gereset worden. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld: - open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens als de schakelaar omhoog wordt getrokken, sluit de ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten, - houd de schakelaar na het sluiten nog minimaal 1 seconde omhoog getrokken. Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel mee. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren. 2 53

56 Toegang tot de auto Achterklep Openen Sluiten F Trek de achterklep omlaag aan de handgreep aan de binnenzijde. F Druk indien nodig op de bovenzijde van de achterklep om deze volledig te sluiten. Als de achterklep niet goed is gesloten: Noodbediening Hiermee kan bij een eventuele storing in de centrale vergrendeling, de achterklep mechanisch ontgrendeld worden. F Ontgrendel de achterklep of de auto met de afstandsbediening of de sleutel, druk op de knop en til de achterklep omhoog. - bij draaiende motor gaat het verklikkerlampje enkele seconden branden in combinatie met een waarschuwingsmelding, - tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat het verklikkerlampje enkele seconden branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding. Ontgrendelen F Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen, F Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen. 54

57 Toegang tot de auto Panoramadak U hebt de beschikking over een panoramadak met regelbare sfeerverlichting en getint glas, waardoor de lichtinval en het zicht in het interieur worden vergroot. Het dak is voorzien van een handmatig bedienbaar tweedelig zonnescherm, ter verbetering van het thermische comfort in het interieur. 2 Openen Sluiten F Trek het zonnescherm met de handgreep naar achteren tot de gewenste stand is bereikt. F Trek het zonnescherm met de handgreep naar voren tot de gewenste stand is bereikt. 55

58 Comfort Handmatig verstelbare voorstoelen Uit veiligheidsoverwegingen mogen de stoelen uitsluitend bij stilstaande auto worden versteld. Verstelling in lengterichting Hoogteverstelling Rugleuningverstelling F Til de beugel op en schuif de stoel in de gewenste stand. F Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand bereikt is. F Duw de handgreep naar achteren. Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit het geval is. 56

59 Comfort Hoogte van de hoofdsteun Toegang tot de achterbank (3-deurs) 3 F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten. F Druk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen. F Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft. F Druk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om deze lager te zetten. Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld. F Trek alleen deze hendel omhoog om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel vooruit. Als de stoel wordt teruggeduwd, komt deze automatisch weer in de oorspronkelijke stand terug. Controleer of het terugschuiven van de stoel in de oorspronkelijke stand niet wordt verhinderd; deze stand is noodzakelijk om de stoel te vergrendelen in de lengterichting. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels correct zijn opgerold zodat de achterpassagiers gemakkelijk kunnen instappen. 57

60 Comfort Bediening stoelverwarming Armsteun vóór Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier. Opbergvakken Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar. F Met de draaiknop naast de voorstoel kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd: 0: Uit. 1: Laag. 2: Gemiddeld. 3: Hoog. F Toegang tot het afgesloten opbergvak: til de handgreep op om het deksel op te tillen. F Toegang tot het open opbergvak onder de armsteun: klap de armsteun in zijn geheel naar achteren. 58

61 Comfort Eendelige achterbank Eendelige achterbank met een zitting die niet opgeklapt kan worden en een rugleuning die neergeklapt kan worden. Neerklappen van de rugleuning Terugplaatsen van de rugleuning 3 F Schuif de voorstoelen indien nodig naar voren. F Plaats de buitenste veiligheidsgordels tegen de rugleuning en maak ze vast. F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand. F Druk de knoppen 1 gelijktijdig in om de rugleuning 2 te ontgrendelen. F Klap de rugleuning 2 op de zitting 3. F Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel deze. F Controleer of de rode markering bij de knoppen 1 niet meer zichtbaar is. F Maak de buitenste veiligheidsgordels los en plaats ze naast de rugleuning. Bij het neerklappen van de rugleuning mag de middelste veiligheidsgordel niet worden vastgemaakt, deze moet plat langs de rugleuning worden gelegd. Om de inhoud van de bagageruimte te vergroten kunt u uitsluitend de rugleuning van de achterbank neerklappen; de zitting kan niet worden opgeklapt. Let erop dat bij het terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten. 59

62 Comfort Hoofdsteunen achter De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand (hoog) en een ingeklapte stand (laag). De hoofdsteunen kunnen worden verwijderd en onderling worden uitgewisseld. Verwijderen van een hoofdsteun: F trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag, F druk vervolgens de pal A in. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld. 60

63 Comfort Achterbank U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de rugleuning van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten. De zitting bestaat uit één deel en kan niet opgeklapt worden. Neerklappen van de rugleuning Terugplaatsen van de rugleuning 3 F Schuif de desbetreffende voorstoel indien nodig naar voren. F Houd de desbetreffende buitenste veiligheidsgordel tegen de rugleuning en maak deze vast. F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand. F Duw op de knop 1 om de rugleuning 2 te ontgrendelen. F Klap de rugleuning 2 op de zitting 3. F Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel deze. F Controleer of de rode markering bij de knop 1 niet meer zichtbaar is. F Maak de buitenste veiligheidsgordel los en plaats deze naast de rugleuning. Bij het neerklappen van de rugleuning mag de middelste veiligheidsgordel niet worden vastgemaakt, deze moet plat tegen de rugleuning worden gelegd. Om de inhoud van de bagageruimte te vergroten kunt u uitsluitend de rugleuningen van de achterbank neerklappen; de zitting kan niet worden opgeklapt. Let erop dat bij het terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten. 61

64 Comfort PEUGEOT i-cockpit Stuurwielverstelling Stel alvorens te gaan rijden en om optimaal te profiteren van de specifieke ergonomie van de PEUGEOT i-cockpit uw zitpositie af in de volgende volgorde: - de hoogte van de hoofdsteun, - de hoek van de rugleuning, - de hoogte van de zitting van de stoel, - de positie in lengterichting van de stoel, - de diepte en vervolgens de hoogte van het stuurwiel. - de buitenspiegels en binnenspiegel. Controleer vervolgens of u een goed zicht hebt op het "head-up" instrumentenpaneel boven het kleine stuurwiel. F Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen. F Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding. F Druk de hendel goed vast om het stuurwiel te vergrendelen. Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto. 62

65 Comfort Spiegels Buitenspiegels De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat. Handmatig verstelbare buitenspiegels Elektrisch verstelbare buitenspiegels 3! Stel om veiligheidsredenen de buitenspiegels goed af om de "dode hoek" zo klein mogelijk te maken. Ontwaseming - ontdooiing Deze functie kunt u inschakelen door bij draaiende motor op de toets van de achterruitverwarming te drukken. Raadpleeg voor meer informatie over de ontwaseming en ontdooiing van de achterruit de desbetreffende rubriek. Verstellen F Beweeg de hendel in de vier richtingen om de spiegel in de gewenste stand te verstellen. Inklappen F Tijdens het parkeren kunt u de spiegels handmatig inklappen. Uitklappen F Klap voordat u de motor start de spiegels uit. Verstellen F Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. F Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen. F Zet de knop A weer in het midden. De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten. 63

66 Comfort Inklappen - Automatisch: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. - Handmatig: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren. Binnenspiegel Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer. Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A, worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen. Uitklappen - Automatisch: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. - Handmatig: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren. Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Klap de buitenspiegels in als u uw auto in een automatische autowasstraat laat wassen. Indien nodig kunt u de buitenspiegels handmatig inklappen. Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand Verstellen F Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat. Dag-/nachtstand F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. F Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand. Automatisch dimmende binnenspiegel Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand. Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren. 64

67 Comfort Ventilatie Luchttoevoer De lucht in het interieur, die overigens wordt gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in het interieur wordt gerecirculeerd. Luchtgeleiding De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via verschillende circuits worden toegevoerd: - rechtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer van buitenlucht), - toevoer via het verwarmingscircuit, - toevoer via het circuit van de airconditioning. 3 Bedieningspaneel Het systeem wordt bediend via het bedieningspaneel A van de middenconsole. Luchtverdeling 1. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit. 2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten. 3. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters. 4. Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters. 5. Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers. 6. Uitstroomopeningen beenruimte achterpassagiers. 65

68 Comfort Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. F Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning. F Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. F Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen. Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). F Laat om de perfecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje. F Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor. Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open. Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt. Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag. Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel. Stop & Start-systeem De verwarming en de airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor. Als u het thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt houden, kunt u tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen (zie de desbetreffende rubriek). 66

69 Comfort Ventilatie Tips voor instellingen in het interieur Gewenste werking Luchtverdeling Luchtopbrengst Verwarming of handbediende airconditioning Luchtrecirculatie/ Toevoer van buitenlucht Temperatuur Handbediende airconditioning 3 WARM KOUD ONTWASEMEN ONTDOOIEN Automatische airconditioning: gebruik bij voorkeur de volledig automatische stand door op de toets "AUTO" te drukken. 67

70 Comfort Verwarming / ventilatie Handbediende airconditioning De airconditioning werkt alleen als de motor draait. 1. Temperatuurregeling. 2. Luchtopbrengstregeling. 3. Luchtverdeling. 4. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie. 5. Airconditioning aan/uit. Temperatuurregeling F Draai de knop van blauw (koel) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen. Luchtopbrengstregeling F Draai de knop in één van de zes standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen. Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de stand 0 staat (uitschakeling van het systeem), wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd. 68

71 Comfort Luchtverdeling Voorruit en zijruiten. Voorruit, zijruiten en beenruimte. Beenruimte. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan. F Druk op de toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het controlelampje gaat branden. Airconditioning aan/uit De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten. Het systeem stelt u in staat: - de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen, - in de winter bij temperaturen boven 3 C beslagen ruiten snel te ontwasemen. Aan F Druk op de toets "A/C": het lampje van de toets gaat branden. 3 Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters. F Druk nogmaals op de toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen. Het controlelampje gaat uit. De airconditioning werkt niet als de aanjagerknop 2 in de stand "0" staat. De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een middenstand te zetten. Om de toevoer van koele lucht te versnellen kunt u gedurende enkele ogenblikken de recirculatie van de interieurlucht inschakelen. Schakel daarna weer over op de toevoer van buitenlucht. Uit F Druk nogmaals op de toets "A/C": het lampje van de toets gaat uit. Door het uitschakelen van de airconditioning kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten). 69

72 Comfort Automatische airconditioning met gescheiden regeling De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor. Automatische werking Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op het optimale niveau gebracht. Bij koud weer wordt de warme lucht uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers verdeeld. 1. Automatisch programma "comfort". 2. Temperatuurregeling bestuurderszijde. 3. Temperatuurregeling passagierszijde. 4. Automatisch programma "zicht". 5. Airconditioning AAN/UIT. 6. Regeling luchtverdeling. 7. Regeling luchtopbrengst. 8. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie. Automatisch programma "comfort" Er zijn drie standen waaruit de bestuurder en zijn passagier kunnen kiezen voor het gewenste comfort in het interieur. F Druk herhaaldelijk op de toets "AUTO". Het lampje gaat branden zodra de toets wordt ingedrukt; de ingeschakelde stand verschijnt op het display van de automatische airconditioning. Voor een aangenaam comfort en een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien de aanjagersnelheid beperkt wordt. Voor het beste compromis tussen thermisch comfort en een laag geluidsniveau. Voor een doeltreffende en dynamische luchttoevoer. 70

73 Comfort Temperatuurregeling De bestuurder en voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit. F Duw de impulstoets 2 of 3 omlaag (blauw) om de waarde te verlagen of omhoog (rood) om de waarde te verhogen. Instelling op een waarde van ongeveer 21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen, die gebruikelijk tussen 18 en 24 ligt. Het is raadzaam het verschil tussen de instellingen links en rechts niet meer dan 3 te laten bedragen. Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil. Automatisch programma "zicht" Raadpleeg de rubriek "Ontwasemen - Ontdooien voor". Handmatig instellen Het is mogelijk één of meer functies van de airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de overige functies automatisch worden geregeld. Zodra u een instelling wijzigt, dooft het lampje van de toets "AUTO". F Druk nogmaals op de toets "AUTO" om terug te keren naar het automatisch programma "comfort". Voor een maximale afkoeling of opwarming van het interieur kan de temperatuurregeling op een waarde lager dan 14 of hoger dan 28 worden ingesteld. F Duw de toets 2 of 3 omlaag tot "LO" wordt weergegeven of omhoog tot "HI" wordt weergegeven. Airconditioning AAN/UIT De airconditioning functioneert, als de ruiten gesloten zijn, optimaal in elk seizoen. Dit systeem maakt het mogelijk om: - in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen, - in de winter, bij temperaturen hoger dan 3 C, de ruiten sneller te ontwasemen. Inschakelen F Druk op de toets A/C, het desbetreffende lampje gaat branden. De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld. Uitschakelen F Druk de toets "A/C" nogmaals in, het desbetreffende lampje gaat uit. Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve effecten hebben (vocht, condens). 3 71

74 Comfort Regeling luchtverdeling F Druk deze toets herhaaldelijk in om de luchtstroom te verdelen naar: - de voorruit, de zijruiten en de beenruimte, - de voorruit en zijruiten (ontwasemen of ontdooien), - de middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters, - de middelste ventilatieroosters, de zijventilatieroosters en de beenruimte, - de beenruimte. Regeling luchtopbrengst F Druk op deze toets "gevulde ventilator" om de luchtopbrengst te verhogen. Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator) wordt op het display weergegeven en wordt afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk voller. F Druk op deze toets "lege ventilator" om de luchtopbrengst te verlagen. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie F Druk deze toets in om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het lampje van de toets gaat branden en het symbool van de luchtrecirculatie wordt weergegeven. Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. De luchtrecirculatie wordt automatisch ingeschakeld als de ruitensproeiers worden geactiveerd. F Druk zodra de omstandigheden het toelaten de toets nogmaals in om de toevoer van buitenlucht weer te activeren en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Het lampje van de toets gaat uit. Gebruik de luchtrecirculatie alleen als dit echt nodig is (kans op beslaan van de ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit). Uitschakelen van het systeem F Druk op de toets "lege ventilator" tot het symbool van de ventilator is verdwenen en "---" wordt weergegeven. Hierdoor worden alle functies van de airconditioning uitgeschakeld. Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Door de rijwind blijft er nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd. Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert. Als u op de toets "gevulde ventilator" drukt, wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen van vóór de uitschakeling worden toegepast. 72

75 Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Met handbediende airconditioning F Zet de knoppen van de aanjagersnelheid, de temperatuur en de luchtverdeling in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand. F Schakel de airconditioning in door de toets "A/C" in te drukken; het verklikkerlampje in de toets gaat branden. Met automatische airconditioning met gescheiden regeling Automatisch programma "Zicht" F Selecteer dit programma om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien. Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid, de luchttoevoer en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden. F Druk nogmaals op de toets "Zicht" of op "AUTO" om deze functie uit te schakelen; het lampje in de toets gaat uit en dat van de toets "AUTO" gaat branden. Het systeem keert terug naar dezelfde instellingen als die van vóór het uitschakelen. Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is. Comfort Achterruitverwarming Aan De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de airconditioning. De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor. F Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels (afhankelijk van de uitvoering) te ontwasemen. Het controlelampje van de toets gaat branden. Uit De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen. F U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het controlelampje van de toets gaat uit. F Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit, omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik. 3 73

76 Comfort Indeling van het interieur 1. Dashboardkastje met verlichting (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 2. Groot open opbergvak (zonder autoradio) 3. 12V-aansluiting (120 W) Houd u aan dit vermogen om te voorkomen dat uw accessoires beschadigd raken. 4. USB-/Jack-aansluiting (zie de volgende bladzijden voor meer informatie) 5. Open opbergvakken 6. Bekerhouder 7. Middenarmsteun 8. Portiervakken 74

77 Comfort Dashboardkastje 12V-aansluiting 3 In het dashboardkastje kunnen een fles mineraalwater, de boorddocumentatie enz. worden opgeborgen. In het deksel zijn voorgevormde vakken aangebracht voor o.a. een bril. F Trek de handgreep omhoog om het dashboardkastje te openen. De verlichting treedt in werking zodra het dashboardkastje wordt geopend*. De schakelaar voor het uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde A bevindt zich in het dashboardkastje. F Til, wanneer u een accessoire van 12 V (maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten, het deksel op en sluit een geschikte adapter aan. * Volgens uitvoering. 75

78 Comfort USB-/Jack-aansluiting Deze aansluitmodule, die bestaat uit een JACK-aansluiting en een USB-poort, bevindt zich op de middenconsole. Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een ipod of een USB-stick. Dankzij de aansluitmodule kunt u de audiobestanden op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw audiosysteem. U kunt deze bestanden beheren met de toetsen op het stuurwiel of het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het display van het instrumentenpaneel. Tijdens het gebruik van de USB-poort kan de draagbare apparatuur automatisch worden opgeladen. Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting de rubriek "Audio en telematica". 76

79 Comfort Matten De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto. Bevestigen Terugplaatsen Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde: F leg de mat goed op zijn plaats, F druk de bevestigingen vast, F controleer of de mat goed vastzit. 3 Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje. De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd. Verwijderen Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: F zet de stoel in de achterste stand, F maak de bevestigingen los, F verwijder vervolgens de mat. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht. - gebruik nooit meer dan één mat per plaats. Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde matten kan de bediening van de pedalen worden gehinderd en kan de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer negatief worden beïnvloed. De door PEUGEOT goedgekeurde matten zijn voorzien van twee bevestigingen onder de stoel. 77

80 Comfort Voorzieningen bagageruimte 1. Hoedenplank (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 2. Haken (zie de volgende bladzijde voor meer informatie) 3. Verlichting bagageruimte 4. Sjorogen (volgens uitvoering) 78

81 Comfort Hoedenplank Haken 3 Verwijderen van de hoedenplank: F maak de twee koorden los, F til de hoedenplank iets op en verwijder hem. Hieraan kunt u een tas ophangen. Er zijn meerdere mogelijkheden om de hoedenplank op te bergen: - rechtop achter de voorstoelen, - rechtop achter de achterbank. 79

82 Comfort Gevarendriehoek (opbergen) Onder de voorstoel is plaats voor een opgevouwen gevarendriehoek, al dan niet in een koker. Trek voordat u uit de auto stapt om de gevarendriehoek uit te vouwen en te plaatsen uw reflecterende veiligheidsvest aan. Op de weg plaatsen van de gevarendriehoek F Plaats de gevarendriehoek achter de auto op de in de onderstaande tabel aangegeven afstand, afhankelijk van het wegtype en de hoeveelheid buitenlicht. Plaatsingsafstand (in meter) Binnenweg Snelweg Overdag 's Nachts De gevarendriehoek is leverbaar als accessoire, raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 50 m 80 m 150 m De opgevouwen gevarendriehoek (of de koker) moet de volgende afmetingen hebben: - A: lengte = 438 mm, - B: hoogte = 56 mm, - C: breedte = 38 mm. Raadpleeg de handleiding van de fabrikant voor het gebruik van de gevarendriehoek. Deze waarden zijn gebaseerd op internationale richtlijnen. Houd u bij het plaatsen van de gevarendriehoek aan de ter plaatse geldende wettelijke voorschriften. 80

83 Rijden Starten-afzetten van de motor Handgeschakelde versnellingsbak: zet de versnellingshendel in de neutraalstand. 2Tronic versnellingsbak: zet de selectiehendel in de stand N. Automatische transmissie: zet de selectiehendel in de stand P of N. Starten van de motor Afzetten van de motor F Zet de auto stil. F Draai de sleutel linksom in de stand 1 (Stop). F Verwijder de sleutel uit het contactslot. 4 F Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem herkent de code van de startblokkering. F Draai de sleutel rechtsom in de stand 3 (Starten). F Laat zodra de motor draait de sleutel los. Neutraalstand Rijd uit veiligheidsoverwegingen nooit met de versnellingsbak in de neutraalstand. Bepaalde functies van de auto kunnen dan namelijk zijn uitgeschakeld. Bij het afzetten van de motor is de rembekrachtiging niet meer actief. Hang geen zware voorwerpen aan de sleutel: dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken. Sleutel vergeten Als de sleutel nog in het contactslot zit en in de stand 1 (Stop) staat, wordt bij het openen van het bestuurdersportier een waarschuwingsmelding weergegeven in combinatie met een geluidssignaal. Als de sleutel onbedoeld in de stand 2 (Contact) van het contactslot blijft staan, zal het contact na een uur automatisch worden afgezet. Draai de sleutel in de stand 1 (Stop) en vervolgens opnieuw in de stand 2 (Contact) om het contact weer aan te zetten. 81

84 Rijden Handbediende parkeerrem Aantrekken F Trek de hefboom van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten. Vrijzetten F Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag. Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen vast tegen het trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel een versnelling in en zet het contact uit. Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken. 82

85 Rijden Handgeschakelde 5-versnellingsbak Inschakelen van de achteruitversnelling Handgeschakelde 6-versnellingsbak Inschakelen van de 5 e of de 6 e versnelling F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5 e of de 6 e versnelling in te schakelen. Inschakelen van de achteruitversnelling Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait. Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: - zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand, - trap het koppelingspedaal in. 4 F Beweeg de versnellingshendel naar rechts en vervolgens naar achteren. Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait. Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: - zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand, - trap het koppelingspedaal in. F Druk de ontgrendelknop in en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren. 83

86 Rijden Schakelindicator Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te reduceren. Werking Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem. De functie kan niet worden uitgeschakeld. Bij een elektronisch gestuurde of automatische versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief in de handgeschakelde stand. Voorbeeld: - U rijdt in de derde versnelling. - U trapt het gaspedaal in. - Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in te schakelen. De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven. Bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak kan naast de pijl ook de geadviseerde versnelling worden weergegeven. Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden (helling, belading van de auto,...) en de rijstijl van de bestuurder (veel vermogen nodig, accelereren, remmen,...) aan. Het systeem zal u nooit adviseren om: - de eerste versnelling in te schakelen, - de achteruitversnelling in te schakelen. 84

87 Rijden Elektronisch gestuurde versnellingsbak met 5 versnellingen Bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak met vijf versnellingen kunt u kiezen tussen het comfort van automatische bediening en het plezier van handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft drie rijstanden: - een automatische stand om automatisch te schakelen, zonder dat de bestuurder iets hoeft te doen, - een handmatige stand om zelf te schakelen, met behulp van de selectiehendel of de flippers achter het stuurwiel, - een auto-sequentiële stand, waarmee u in de automatische stand op ieder moment zelf kunt schakelen, bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre. Laat uw hand tijdens het rijden niet permanent op de selectiehendel rusten: de versnellingsbak zou dan beschadigd kunnen raken. Selectiehendel R. Achteruit. F Trap het rempedaal in en beweeg de selectiehendel naar voren om deze stand te selecteren. N. Neutraalstand. F Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om de motor te kunnen starten. A. Automatische stand. F Beweeg de selectiehendel naar achteren om deze stand te selecteren. M. + / - Handmatig schakelen. F Beweeg de selectiehendel naar achteren en vervolgens naar links om deze stand te selecteren en: - beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen, - of beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen. Flippers achter het stuurwiel +. Opschakelen. F Druk op de achterzijde van de flipper "+" om op te schakelen. -. Terugschakelen. F Druk op de achterzijde van de flipper "-" om terug te schakelen. Het selecteren van de neutraalstand en het in- en uitschakelen van de achteruitversnelling is niet mogelijk met de flippers achter het stuurwiel. 4 85

88 Rijden Weergave op het instrumentenpaneel Standen van de selectiehendel N. Neutral (neutraalstand). R. Reverse (achteruitversnelling) Versnellingen in de handgeschakelde stand. AUTO. Verschijnt bij de selectie van de automatische stand en verdwijnt weer als de handbediende stand wordt geselecteerd. F Trap het rempedaal in als dit pictogram knippert (bijv.: starten van de motor). Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal. Starten van de auto F Zet om de motor te starten de selectiehendel in de stand N. F Trap het rempedaal volledig in. F Start de motor. Wanneer de motor niet wil starten: - als de aanduiding N knippert op het instrumentenpaneel: zet de selectiehendel in de stand A en vervolgens weer in de stand N, - als het pictogram "Voet op het rempedaal" knippert op het instrumentenpaneel: trap het rempedaal steviger in. F Selecteer een stand (stand M of A) of de achteruitversnelling (stand R). F Zet de handrem vrij. F Laat het rempedaal geleidelijk los en geef gas. AUTO et 1 of R worden weergegeven op het instrumentenpaneel. Stoppen - Wegrijden op een helling Gebruik nooit het gaspedaal om de auto op een helling stil te laten staan, maar gebruik daarvoor de handrem. Geef bij het wegrijden op een helling geleidelijk gas terwijl u de handrem vrijzet. Handbediende stand F Beweeg na het starten van de auto de selectiehendel in de stand M om de handbediende stand in te schakelen. AUTO verdwijnt en de ingeschakelde versnellingen verschijnen achtereenvolgend op het instrumentenpaneel. Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. Als de auto vrijwel geheel tot stilstand is gekomen, bijvoorbeeld voor een verkeerslicht, schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar de eerste versnelling. 86

89 Rijden Automatische stand F Selecteer vanuit de handbediende stand de stand A om terug te keren naar de automatische stand. AUTO Op het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen de ingeschakelde versnelling. De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: - optimaal brandstofverbruik, - de rijstijl, - het profiel van de weg, - de belading van de auto. Trap om krachtig te accelereren, bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre, het gaspedaal met kracht in, tot voorbij het zware punt. Auto-sequentiële stand In de automatische stand kan de bestuurder altijd zelf ingrijpen door gebruik te maken van de flipper achter het stuurwiel. De flipper kan gebruikt worden in omstandigheden waarbij sneller terugschakelen gewenst is (naderen van een rotonde, verlaten van een parkeergarage met een steile helling, inhalen...). De versnellingsbak wordt dan in de desbetreffende versnelling geschakeld, als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. De aanduiding AUTO blijft op het display staan. Na enige tijd gaat de versnellingsbak weer over op de automatische stand. Kruipfunctie* (rijden zonder gas te geven) Dankzij deze functionaliteit kan bij zeer lage snelheden (inparkeren, filerijden enz.) soepeler gereden worden. Als de motor stationair draait, de handrem is vrijgezet en de stand A, M of R is geselecteerd, gaat de auto langzaam rijden zodra u het rempedaal loslaat (zonder dat u het gaspedaal hoeft in te trappen). Uit veiligheidsoverwegingen wordt deze functie uitsluitend geactiveerd als u het rempedaal tijdens het inschakelen van een versnelling vooruit of de achteruitversnelling intrapt. De functie wordt gedeactiveerd als het bestuurdersportier wordt geopend. Als het bestuurdersportier vervolgens wordt gesloten en het rempedaal of het gaspedaal wordt ingetrapt, wordt de functie weer geactiveerd. De auto begint niet langzaam te rijden zonder het gaspedaal in te trappen als met draaiende motor de selectiehendel meer dan 2 seconden in de stand N staat en als het rempedaal niet wordt ingetrapt wanneer de stand A, M of R wordt geselecteerd. 4 * Uitsluitend voor uitvoeringen met een benzinemotor. 87

90 Rijden Laat nooit kinderen onbewaakt in de auto achter als de motor draait. Parkeren van de auto Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand N zetten om de neutraalstand te selecteren. Trek in dat geval altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten. Resetten Nadat de accukabels los zijn geweest, moet de versnellingsbak gereset worden. F Zet het contact aan. AUTO Op het - instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen en. F Selecteer de stand N. F Trap het rempedaal volledig in. F Wacht ongeveer 30 seconden tot op het instrumentenpaneel de aanduiding N of de ingeschakelde versnelling verschijnt. F Laat het rempedaal los. De versnellingsbak werkt dan weer normaal. Storing Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden en de aanduiding AUTO gaat knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Tijdens het starten van de motor moet het rempedaal volledig worden ingetrapt. Zet de selectiehendel tijdens het rijden nooit in de stand N (neutraalstand). Zet de selectiehendel alleen in de stand R (achteruit) als de auto volledig stilstaat en het rempedaal is ingetrapt. Trek altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten. 88

91 Rijden Elektronisch gestuurde versnellingsbak met 6 versnellingen Bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak met 6 versnellingen kunt u kiezen tussen het comfort van automatische bediening en het plezier van handmatig schakelen. Deze versnellingsbak heeft twee bedieningsmogelijkheden: - automatische bediening, waarbij het open terugschakelen volledig automatisch wordt geregeld, - handmatige bediening, waarbij de bestuurder zelf sequentieel kan schakelen. Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen. Laat uw hand tijdens het rijden niet permanent op de selectiehendel rusten: de versnellingsbak zou dan beschadigd kunnen raken. Selectiehendel R. Achteruit. F Trap het rempedaal in, trek de selectiehendel omhoog en duw deze naar voren. N. Neutraalstand. F Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om de motor te kunnen starten. A. Automatische bediening. F Duw de selectiehendel naar achteren om deze stand te selecteren. M. + / -. Handmatig, sequentieel schakelen. F Duw de selectiehendel naar links om deze stand te selecteren en: - duw de selectiehendel naar voren om op te schakelen, - of duw de selectiehendel naar achteren om terug te schakelen. Flippers achter het stuurwiel +. Opschakelen. F Trek de flipper "+" een keer naar u toe om op te schakelen. -. Terugschakelen. F Trek de flipper "-" een keer naar u toe om terug te schakelen. Met de flippers is het niet mogelijk de neutraalstand of de achteruitversnelling in te schakelen of uit de achteruitversnelling te schakelen. 4 89

92 Rijden Weergave op het instrumentenpaneel Starten van de auto Automatische bediening Standen van de selectiehendel N. Neutral (neutraalstand). R. Reverse (achteruitversnelling) Versnellingen bij handmatig schakelen. AUTO. Gaat branden als u kiest voor automatische bediening en gaat uit als u kiest voor handmatige bediening. F Trap het rempedaal in als dit verklikkerlampje knippert (bijv.: starten van de motor). F Zet om de motor te starten de selectiehendel in de stand N. F Houd het rempedaal volledig ingetrapt. F Start de motor. Wanneer de motor niet wil starten: - als de aanduiding N knippert op het instrumentenpaneel: zet de selectiehendel in de stand A en vervolgens in de stand N, - als de melding "Voet op het rempedaal" wordt weergegeven: trap het rempedaal nog steviger in. F Selecteer een stand (stand A (automatische bediening) of stand M (handmatige bediening)) of de achteruitversnelling (stand R). F Zet de handrem vrij. F Neem uw voet van het rempedaal en geef gas. F Start de auto en selecteer de stand A om voor de automatische bediening te kiezen. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduiding AUTO en de ingeschakelde versnelling. De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters: - de rijstijl, - het profiel van de weg. Trap om krachtig te accelereren (bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre) het gaspedaal met kracht in, tot voorbij het zware punt. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal. Op het display van het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen AUTO en 1, 1 of R. 90

93 Rijden Handmatig schakelen Handmatig schakelen Bij de automatische bediening blijft het altijd mogelijk om zelf te schakelen met behulp van de flippers achter het stuurwiel, bijvoorbeeld om even snel in te halen. F Bedien de flippers "+" of "-". De versnellingsbak wordt dan in de gevraagde versnelling geschakeld, als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. De aanduiding AUTO blijft op het display staan. Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt worden, gaat de versnellingsbak weer over op de automatische stand. F Zet na het starten de selectiehendel in de stand M om handmatig te schakelen. F Beweeg de hendel in de richting van het symbool "+" om op te schakelen. F Beweeg de hendel in de richting van het symbool "-" om terug te schakelen. De achtereenvolgend ingeschakelde versnellingen worden weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan. Het is niet noodzakelijk om bij het schakelen het gaspedaal los te laten. Bij het remmen of het verminderen van de snelheid schakelt de versnellingsbak automatisch terug, zodat de juiste versnelling is geselecteerd op het moment dat u het gaspedaal weer intrapt. Als bij stapvoets rijden de achteruitversnelling wordt geselecteerd, wordt deze pas ingeschakeld als de auto volledig tot stilstand is gekomen. Op het display van het instrumentenpaneel wordt een pictogram weergegeven. Bij krachtig accelereren wordt de hoogste versnelling niet ingeschakeld als de bestuurders de flippers achter het stuurwiel niet bedient. Selecteer de neutraalstand N nooit tijdens het rijden. Selecteer de achteruitversnelling (stand R) uitsluitend als de auto volledig stilstaat en de voet op het rempedaal wordt gehouden. 4 91

94 Rijden Kruipfunctie (rijden zonder gas te geven) Dankzij deze functionaliteit kan bij zeer lage snelheden (inparkeren, filerijden enz.) soepeler gereden worden. Als de motor stationair draait, de handrem is vrijgezet en de stand A, M of R is geselecteerd, gaat de auto langzaam rijden zodra u het rempedaal loslaat (zonder dat u het gaspedaal hoeft in te trappen). Uit veiligheidsoverwegingen wordt deze functie uitsluitend geactiveerd als u het rempedaal tijdens het inschakelen van een versnelling vooruit of de achteruitversnelling intrapt. De functie wordt gedeactiveerd als het bestuurdersportier wordt geopend. Als het bestuurdersportier vervolgens wordt gesloten en het rempedaal of het gaspedaal wordt ingetrapt, wordt de functie weer geactiveerd. De auto begint niet langzaam te rijden zonder het gaspedaal in te trappen als met draaiende motor de selectiehendel meer dan 2 seconden in de stand N staat en als het rempedaal niet wordt ingetrapt wanneer de stand A, M of R wordt geselecteerd. Laat nooit kinderen onbewaakt in de auto achter als de motor draait. Stilzetten van de auto Voordat u de motor afzet, kunt u: - de selectiehendel in de stand N bewegen om de neutraalstand te selecteren, - een versnelling ingeschakeld laten. In dat geval kan de auto niet worden verplaatst. Trek in beide gevallen altijd de handrem aan om de auto volledig stil te zetten. Selecteer wanneer u de auto met draaiende motor stilzet altijd de neutraalstand N. Controleer voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert altijd of de selectiehendel in de neutraalstand N staat en de handrem is aangetrokken. Storing Als dit verklikkerlampje en AUTO bij het aanzetten van het contact gaan knipperen, in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal volledig ingetrapt. Trek bij het parkeren de handrem stevig aan om de auto volledig te blokkeren. 92

95 Rijden Automatische transmissie Bij de automatische transmissie met vier versnellingen kunt u kiezen uit automatisch schakelen, aangevuld met de programma's Sport en Sneeuw, en handmatig schakelen. Deze transmissie heeft dus vier gebruiksmogelijkheden: - automatisch schakelen: het schakelen wordt elektronisch aangestuurd door de transmissie, - programma Sport: dit schakelprogramma maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk, - programma Sneeuw: dit schakelprogramma vereenvoudigt het rijden op een ondergrond met weinig grip, - handmatig schakelen: deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk. Schakelpatroon 1. Selectiehendel. 2. Toets "S" (sport). 3. Toets " T" (sneeuw). Selectiehendel P. Parkeerstand. - Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken handrem. - Starten van de motor. R. Achteruitversnelling. - Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental. N. Neutraalstand. - Stilzetten van de auto, met aangetrokken handrem. - Starten van de motor. D. Automatische werking. M + / -. Zelf schakelen tussen de vier versnellingen. F Beweeg de selectiehendel kort naar voren om één versnelling op te schakelen. of F Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om één versnelling terug te schakelen. Weergave op het instrumentenpaneel Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel. P. Parking (parkeerstand) R. Reverse (achteruitversnelling) N. Neutral (neutraalstand) D. Drive (automatisch schakelen) S. Programma Sport T. Programma Sneeuw Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen -. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen Intrappen van het rempedaal F Als dit pictogram op het instrumentenpaneel verschijnt, trap dan het rempedaal in (bijv.: starten van de motor). 4 93

96 Rijden Wegrijden F Trek de handrem aan. F Selecteer de stand P of N. F Start de motor. Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal in combinatie met een waarschuwingsmelding. F Trap bij draaiende motor het rempedaal in. F Zet de handrem vrij. F Selecteer de stand R, D of M. F Laat het rempedaal geleidelijk los. De auto begint te rijden. Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in. Laat bij temperaturen onder -23 C de motor gedurende vier minuten stationair draaien. Dit is belangrijk voor de goede werking en de levensduur van de motor en transmissie. Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R, D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt. Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter. Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor. Automatisch schakelprogramma F Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de vier versnellingen. De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De transmissie kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto. Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental bereikt. Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch terug om sterker op de motor af te remmen. Om de veiligheid te verbeteren schakelt de transmissie niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat. Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt. Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat. 94

97 Rijden Programma's Sport en Sneeuw Terugkeren naar het automatische programma Handmatig schakelen Deze twee specifieke programma's vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden. Programma Sport "S" F Druk op de toets "S" als de motor is gestart. Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk. S Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding. F Om terug te keren naar het automatische programma kunt u het programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken. F Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen tussen de vier versnellingen. F Duw de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen. F Trek de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug te schakelen. Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening. 4 Programma Sneeuw "T" F Druk op de toets "T" als de motor is gestart. De transmissie past zich aan voor het rijden op gladde wegen. Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond met weinig grip. T Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding. D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen. Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven. Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld. Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de transmissie automatisch de stand M1. De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand. 95

98 Rijden Parkeren van de auto Storing Onjuiste waarde bij handmatige bediening Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in). Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren. Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten. Als de selectiehendel niet in de stand P staat, verschijnt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een waarschuwingsmelding op het display. F Zet de selectiehendel in de stand P; de melding verdwijnt. Rijd stapvoets wanneer u op een ondergelopen weg rijdt of een beek doorkruist. Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding op het display, duidt dit op een storing in de transmissie. In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok voelen bij het selecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N. Dit beschadigt de transmissie niet. Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet). Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De automatische transmissie kan beschadigd raken: - als u gelijktijdig het gas- en het rempedaal intrapt, - als u, wanneer de accu geen stroom levert, de selectiehendel geforceerd in de stand P of een andere stand zet. Als u langere tijd stilstaat met draaiende motor (files...), kunt u, om brandstof te besparen, de selectiehendel in de stand N zetten en de handrem aantrekken. 96

99 Stop & Start-systeem Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten. Rijden Werking Overgang naar de STOP-stand Het verklikkerlampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt in de STOP-stand gezet: - e-hdi-diesel motor: als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager dan 20 km/h de versnellingshendel in de neutraalstand zet en vervolgens het koppelingspedaal loslaat. als u, bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak bij een snelheid lager dan 6 km/h het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet, - e-vti- en e-thp-benzinemotor en BlueHDi-dieselmotor: als de auto stilstaat. Een teller telt de duur van de momenten dat de motor afgezet is, op. Elke keer als u het contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet. Het systeem werkt de eerste 10 seconden na het inschakelen van de achteruitversnelling niet. Als de motor door het systeem in de STOP-stand wordt gezet, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging normaal functioneren. Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem in de STOP-stand is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot. Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar De STOP-stand wordt niet geactiveerd als: - het bestuurderportier geopend is, - de veiligheidsgordel van de bestuurder losgemaakt is, - de auto sinds de laatste start met de sleutel niet sneller dan 10 km/h heeft gereden, - de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat, - de voorruitontwaseming is ingeschakeld, - er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...). Het verklikkerlampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit. Deze werking van het systeem is volkomen normaal. 4 97

100 Rijden Overgang naar de START-stand Het verklikkerlampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart: - bij een handgeschakelde versnellingsbak, als u het koppelingspedaal intrapt, - bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak: met de selectiehendel in de stand A of M, wanneer u het rempedaal loslaat, met de selectiehendel in de stand N en het rempedaal niet ingetrapt, wanneer u de selectiehendel in de stand A of M zet, of wanneer u de ach teruitversnelling inschakelt. Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand Uit veiligheids- of comfortoverwegingen kan de START-stand automatisch worden geactiveerd als: - het bestuurderportier wordt geopend, - de veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt, - er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, instelling airconditioning...). Het verklikkerlampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit. Dat onder deze omstandigheden de STARTstand wordt geactiveerd, is volkomen normaal. Uitschakelen U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken. Het verklikkerlampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een melding op het display. Als het systeem in de STOP-stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart. 98

101 Rijden Inschakelen Storingen Onderhoud Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF". Het systeem is dan weer ingeschakeld; het verklikkerlampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding op het display weergegeven. Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u het contact opnieuw aanzet. Bij een storing in het systeem gaat het verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF" knipperen en vervolgens constant branden. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat geval het contact af en start de auto dan met behulp van de sleutel. Schakel omwille van de veiligheid het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren. Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale accu (raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats). Het gebruik van een andere dan de door PEUGEOT voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem. Het Stop & Start -systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie. Laat eventuele werkzaamheden aan dit type accu uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. 4 99

102 Rijden Hill Holder Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op een helling ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief: - als de auto volledig stilstaat terwijl u het rempedaal intrapt, - als de hellingshoek aan bepaalde voorwaarden voldoet, - als het bestuurdersportier is gesloten. De Hill Holder kan niet worden uitgeschakeld. Werking 100 Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de Hill Holder gebruikt. Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait, trek dan de parkeerrem met de hand aan. Controleer of het verklikkerlampje van de parkeerrem op het instrumentenpaneel permanent brandt. Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat: - in de eerste versnelling of in de neutraalstand bij een handgeschakelde versnellingsbak*, - in de stand A of M bij een 2Tronic versnellingsbak, - in de stand D of M bij een automatische transmissie. * Volgens uitvoering. Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat. Storing Bij een storing in het systeem gaan deze verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

103 Snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect. Stuurkolomschakelaars Weergave op het display Rijden Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen. Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel. 4 Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd. De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen. 1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer. De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsbegrenzer in-/uitgeschakeld. 6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd 7. Ingestelde snelheid 8. Opgeslagen snelheid geselecteerd. Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen. 2. Verhogen van de ingestelde snelheid. 3. Verlagen van de ingestelde snelheid. 4. In-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer. 101

104 Rijden Programmeren F Draai de knop 1 in de stand "LIMIT": de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE). Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer F Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven. F Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken. U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. F Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4. F Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE). F Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4. Overschrijden van de ingestelde snelheid Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gaspedaal wordt losgelaten. Storing In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - leg nooit meerdere matten op elkaar. 102

105 Rijden Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. Stuurkolomschakelaars Weergave op het display Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig waarbij de wagensnelheid minimaal 40 km/h dient te bedragen en: - de vierde versnelling moet zijn ingeschakeld bij een handgeschakelde versnellingsbak, - de tweede versnelling moet zijn ingeschakeld bij rijden in de handmatige stand bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische transmissie, - bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak de stand A moet zijn geselecteerd en bij een automatische transmissie de stand D moet zijn geselecteerd. Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit veiligheidsoverwegingen, door activering van de "dynamische stabiliteitscontrole". Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten. Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist. 1. Selecteren van de snelheidsregelaar. 2. Verhogen van de ingestelde snelheid. 3. Verlagen van de ingestelde snelheid. 4. In-/uitschakelen van de snelheidsregelaar. De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel. 5. Snelheidsregelaar in-/uitgeschakeld. 6. Snelheidsregelaar geselecteerd 7. Ingestelde snelheid 8. Selecteren van een opgeslagen snelheid. Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen

106 Rijden Programmeren F Draai de knop 1 in de stand "CRUISE": de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE). Storing 104 F Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken. U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3: - +/- 1 km = kort indrukken, - +/- 5 km = lang indrukken, - +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. F Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE). F Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4. Overschrijden van de ingestelde snelheid Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen. Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid. Uitschakelen van de snelheidsregelaar F Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven. In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display. Laat het systeem controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer. Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt geblokkeerd: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

107 Rijden Snelheden opslaan Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer (maximumsnelheid) en voor de snelheidsregelaar (kruissnelheid). U kunt vijf snelheden opslaan in het geheugen van het systeem. Standaard zijn er al enkele snelheden opgeslagen. Opslaan 4 F Druk op de toets "MENU" om het hoofdmenu te openen. F Selecteer het menu "Rijden". F Selecteer op de secundaire pagina "Inst. snelheden". F Selecteer de snelheid die u wilt wijzigen en druk op "Wijzigen". F Voer de nieuwe waarde in met de numerieke toetsen en bevestig. F Bevestig om de wijzigingen op te slaan en het menu te verlaten. Voer deze handelingen omwille van de veiligheid alleen uit als de auto stilstaat. Met deze toets kunt u alle snelheden selecteren. Met deze toets kunt u alle snelheden deselecteren. Met deze toets kunt u de fabrieksinstellingen herstellen. 105

108 Rijden Selecteren Selecteren van een opgeslagen snelheid: F druk op de toets "+" of "-" en houd deze ingedrukt; het systeem stopt bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snelheid, F druk nog eens op de toets "+" of "-" en houd de toets ingedrukt om een andere opgeslagen snelheid te kiezen. Op het instrumentenpaneel wordt de snelheid en de status van het systeem (in-/ uitgeschakeld) weergegeven. 106

109 Park Assist Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren door een parkeerplek te detecteren en vervolgens het sturen van u over te nemen bij het inparkeren. Het systeem bedient de stuurinrichting terwijl de bestuurder het gaspedaal, het rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling (handgeschakelde versnellingsbak) bedient. Tijdens het in- en uitparkeren informeert het systeem de bestuurder met beelden op het scherm en geluidssignalen, zodat hij erop kan toezien dat de manoeuvre veilig wordt uitgevoerd. Bij het parkeren kan het noodzakelijk zijn dat u enkele keren moet steken. Rijden Het Park Assist-systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de auto tijdens de manoeuvre onder controle blijft en geen obstakels kan raken. Onder bepaalde omstandigheden detecteren de sensoren mogelijk geen kleine obstakels die zich in hun dode hoeken bevinden. Het systeem meet bij het fileparkeren geen parkeerruimtes op waarvan de afmetingen aanmerkelijk groter of kleiner zijn dan het model van de auto. De functie "Parkeerhulp" wordt tijdens de manoeuvres automatisch geactiveerd. Het is dus mogelijk dat in combinatie met een geluidssignaal een pictogram op het scherm verschijnt, wat geen gevolgen heeft voor de parkeermanoeuvre. De bestuurder kan op elk gewenst moment het stuur zelf weer overnemen. 4 Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel snel rond: houd daarom het stuurwiel niet tegen, steek niet uw handen tussen de spaken en zorg dat ook uw kleding, uw sjaal, een handtas en dergelijke niet tussen de spaken terechtkomen. U zou hierdoor letsel kunnen oplopen. Als de gemonteerde banden een andere maat hebben dan de originele banden (extra brede banden, winterbanden enz.), kan de werking van het parkeerhulpsysteem negatief worden beïnvloed. Door het type parkeermanoeuvre te selecteren (fileparkeren: inparkeren of uitparkeren) gaat het Stop & Startsysteem niet over op de STOP-stand. In de STOP-stand wordt bij deze selectie de motor weer gestart. Het systeem assisteert u bij het fileparkeren, zowel bij inparkeren als bij uitparkeren. 107

110 Rijden Fileparkeren - inparkeren F Verminder als u een lege parkeerplek ziet uw snelheid tot maximaal 20 km/h. F Schakel de richtingaanwijzer in om aan te geven aan welke zijde u gaat parkeren. F Rijd vooruit tot een nieuwe melding verschijnt. F Zet uw auto stil vóór de lege parkeerplek. 108 Activeren van het Park Assist-systeem: F Druk op deze schakelaar. Het lampje van de schakelaar blijft uit. Er verschijnt een melding op het scherm. F Selecteer de functie voor het inparkeren in een fileparkeervak. Het lampje van de schakelaar gaat branden. F Rijd langs de parkeerplek met een snelheid lager dan 20 km/h om de beschikbare ruimte te meten en zorg er daarbij voor dat u een afstand van 0,5 tot 1,5 meter tussen de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt. Zodra de meting voltooid is en de gemeten ruimte voldoende groot is, geeft een melding aan dat de parkeermanoeuvre kan beginnen. F Zet de auto in de achteruitversnelling en laat het stuurwiel los.

111 Rijden Fileparkeren - uitparkeren F Start de motor wanneer u de parkeerplek wilt verlaten. De geassisteerde inparkeermanoeuvre is nu begonnen. Rijd stapvoets (max. 8 km/h) en ga door met de manoeuvre op basis van de aanwijzingen van de functie "Parkeerhulp" tot er een melding verschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is voltooid. Het lampje van de schakelaar gaat uit en er klinkt een geluidssignaal. Activeren van het Park Assist-systeem, bij stilstaande auto: F Druk op deze schakelaar. Het lampje van de schakelaar blijft uit. Er verschijnt een melding op het scherm. De geassisteerde uitparkeermanoeuvre is nu begonnen. Rijd stapvoets (max. 5 km/h) en ga door met de manoeuvre op basis van de aanwijzingen van de functie "Parkeerhulp" tot er een melding verschijnt die aangeeft dat de manoeuvre is voltooid. De manoeuvre is voltooid zodra de voorwielen van de auto zich buiten de parkeerplek bevinden. Het lampje van de schakelaar gaat uit en er klinkt een geluidssignaal. 4 De bestuurder kan nu het stuur weer overnemen. F Selecteer de functie voor het uitparkeren uit een fileparkeervak. Het lampje van de schakelaar gaat branden. F Schakel de richtingaanwijzer in om aan te geven dat u de parkeerplek gaat verlaten. Het verklikkerlampje van de richtingaanwijzer blijft gedurende de manoeuvre knipperen op het instrumentenpaneel, ongeacht de stand van de hendel. F Schakel de 1e versnelling of de achteruitversnelling in en laat het stuurwiel vervolgens los. De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen. 109

112 Rijden Deactiveren Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd: - als het contact wordt afgezet, - als de motor afslaat, - als er binnen 5 minuten na het selecteren van het type manoeuvre niet wordt gestart met een manoeuvre, - als de auto tijdens de manoeuvre langdurig blijft stilstaan, - als de antispinregeling (ASR) in werking treedt, - als de maximale wagensnelheid wordt overschreden, - als de bestuurder het stuurwiel tegenhoudt, - als de bestuurder de schakelaar van het Park Assist-systeem indrukt, - als het niet mogelijk is om de auto correct in te parkeren (te veel manoeuvres nodig voor het in- of uitparkeren), - als het bestuurdersportier wordt geopend, - als één van de voorwielen op een obstakel stuit. Als het systeem tijdens een manoeuvre wordt gedeactiveerd, moet de bestuurder het systeem handmatig weer activeren om de meting voort te zetten. Er verschijnt een melding op het scherm. De bestuurder moet nu het stuur weer overnemen. Uitschakelen Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld: - bij het trekken van een aanhangwagen, - als het bestuurdersportier wordt geopend, - bij een wagensnelheid vanaf 70 km/h. Raadpleeg om het systeem voor langere duur te laten uitschakelen het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Storing In het geval van een storing in het systeem wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het scherm in combinatie met een geluidssignaal (kort piepsignaal). Het lampje van de schakelaar knippert enkele seconden. Als de storing optreedt tijdens het gebruik van het systeem, gaat het lampje uit. In het geval van een storing in de stuurbekrachtiging worden deze pictogrammen weergegeven op het instrumentenpaneel. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als de ruimte tussen uw auto en de parkeerplek te groot is, kan het systeem mogelijk de beschikbare ruimte niet meten. Objecten die groter zijn dan de afmetingen van de auto, worden bij een manoeuvre niet gedetecteerd door het Park Assist-systeem. Controleer bij slecht weer en bij winterse omstandigheden of de sensoren niet worden bedekt met vuil, rijp of sneeuw. Laat in het geval van een storing het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. 110

113 Rijden Parkeerhulp Parkeerhulp achter De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij klinkt een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief. 4 Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in de nabijheid van de auto (personen, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.) die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich vlak bij de auto bevinden. Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd alert te blijven. Geluidssignalen De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van obstakels. De frequentie van het geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert. Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt. Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken. Grafische weergave De grafische weergave is een aanvulling op het geluidssignaal. Op het multifunctionele display worden blokjes weergegeven die het pictogram van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar" op het display. 111

114 Rijden Uitschakelen/activeren van de parkeerhulp achter Storing Als er een storing optreedt, gaat bij het inschakelen van de achteruitversnelling dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden en/of wordt er een bericht op het display weergegeven, in combinatie met een geluidssignaal (korte pieptoon). Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De functie kan worden uitgeschakeld door deze knop in te drukken. Het controlelampje in de knop gaat branden. Door de knop opnieuw in te drukken wordt de functie weer geactiveerd. Het controlelampje dooft. De functie wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager wordt gemonteerd (auto's voorzien van een door PEUGEOT aanbevolen trekhaak of fietsendrager). Controleer bij slecht weer of in winterse omstandigheden of de sensoren soms bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren vuil kunnen zijn. De parkeerhulp kan geluidssignalen geven als reactie op bepaalde omgevingsgeluiden (motoren, vrachtwagens, drilboren, enz.). 112

115 Zicht Lichtschakelaar Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting en signalering van de auto selecteren en inschakelen. Hoofdverlichting Aanvullende verlichting Automatische functies Uw auto is voorzien van verschillende verlichtingsfuncties: - parkeerlicht: om gezien te worden, - dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden, - grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder ander verkeer, - bochtverlichting: voor een optimaal zicht in bochten. Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke rijomstandigheden: - een mistachterlicht voor een optimale zichtbaarheid van achteren bij mist, - mistlampen vóór met statische verlichting voor goed zicht op kruispunten, - dagrijverlichting: voor een betere zichtbaarheid van uw auto overdag, - follow me home- en instapverlichting voor toegang tot de auto. Het verlichtingssysteem van uw auto heeft verschillende extra automatische functies die afzonderlijk kunnen worden ingesteld: - follow me home-verlichting, - statische bochtverlichting, - instapverlichting, - dagrijverlichting, - automatische verlichting. 5 Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen. 113

116 Zicht Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten. Lichten uit. Uitvoering zonder automatische inschakeling Automatische verlichting. Alleen parkeerlicht. Dimlicht of grootlicht. Grootlichtschakelaar Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Als de verlichting is uitgeschakeld of wanneer alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken. Uitvoering met automatische inschakeling Verklikkerlampjes Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld. 114

117 Zicht Ring voor de selectie van de mistverlichting De mistverlichting werkt in combinatie met het dimlicht en het grootlicht. 5 Uitsluitend één mistachterlicht Mistlampen vóór en mistachterlicht F Draai de ring naar voren om het mistachterlicht in te schakelen. Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met de stand AUTO), blijven het mistachterlicht en het dimlicht branden. F Draai de ring naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen. Verdraai de ring: F één stand naar voren om de mistlampen vóór in te schakelen, F twee standen naar voren om het mistachterlicht in te schakelen, F één stand naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen, F twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen. Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en de parkeerlichten branden. F Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. De parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld. 115

118 Zicht Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan. Gebruik de mistlampen vóór en het mistachterlicht uitsluitend bij mist of sneeuwval. Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen vóór en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen. Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn. Uitschakelen van de verlichting bij het afzetten van het contact Bij het afzetten van het contact gaat alle verlichting onmiddellijk uit, behalve het dimlicht als de automatische follow me home-verlichting is geactiveerd. Inschakelen van de verlichting na het afzetten van het contact Draai om de lichtschakelaar weer te activeren terwijl de verlichting uit is, de ring in de stand "0" en vervolgens in de stand van uw keuze. Als het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. De verlichting, met uitzondering van het parkeerlicht, wordt na maximaal 30 minuten automatisch uitgeschakeld om het ontladen van de accu te voorkomen. 116

119 Zicht LED-verlichting Deze wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Afhankelijk van het land van bestemming doet deze verlichting dienst als: - verlichting overdag* en als parkeerlicht 's nachts (bij de verlichting overdag is de lichtsterkte groter), of als - parkeerlichten overdag en 's nachts. * Functie kan worden ingesteld via het configuratiemenu van de auto. Verlichting overdag De verlichting overdag is verplicht in sommige landen en wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart zodat de auto overdag beter zichtbaar is voor de overige weggebruikers. De verlichting overdag is beschikbaar: - in landen waar dit volgens de wetgeving verplicht is; het dimlicht brandt in combinatie met de parkeerlichten en de kentekenplaatverlichting; deze functie kan niet worden uitgeschakeld. - in overige landen; er branden speciale lichtunits (gloeilampen of LED's); deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto. De lichtschakelaar moet in de stand "0" of "AUTO" (verlichting overdag) staan. Het uitschakelen van de verlichting overdag vindt plaats als de lichtschakelaar wordt bediend of als de motor weer wordt gestart; het inschakelen van de verlichting overdag vindt onmiddellijk plaats. De verlichting van de cockpit (instrumentenpaneel, multifunctioneel display, bedieningspaneel airconditioning,...) gaat niet branden, behalve wanneer deze bij donker automatisch wordt ingeschakeld of wanneer de verlichting wordt ingeschakeld (handmatig of automatisch)

120 Zicht Handbediende follow me home-verlichting Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken. Parkeerlichten 118 Inschakelen F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar. F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen. De handbediende follow me home-verlichting kan ook worden ingeschakeld met de verlichtingsknop van de afstandsbediening (zie de rubriek "Sleutel met afstandsbediening"). Uitschakelen Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld. De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van het verkeer. F Duw de lichtschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact omhoog of omlaag om de parkeerlichten aan de kant van het verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts van de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden). Het inschakelen wordt bevestigd door een geluidssignaal en het branden van het controlelampje van de desbetreffende richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel. Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de lichtschakelaar in de middenstand of zet het contact aan.

121 Zicht Automatische verlichting Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt. Inschakelen F Draai de ring in de stand "AUTO". Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het display. Automatische follow me homeverlichting De koppeling van de automatische follow me home-verlichting aan de automatische verlichting biedt de volgende extra mogelijkheden: - instellen van de duur van de follow me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden), - automatische inschakeling van de follow me home-verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld. Instellen De tijdsduur van de follow me home-verlichting kan via het configuratiemenu van de auto worden ingesteld. Storing Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden, wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het display in combinatie met een geluidssignaal. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend. 5 Uitschakelen F Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het display. 119

122 Zicht Koplampen verstellen Reizen naar het buitenland Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een land waarin het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt, moet de afstelling van de dimlichten worden gewijzigd om te voorkomen dat tegemoetkomend verkeer wordt verblind. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Verstel de koplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen of 2 personen op de voorstoelen. -. Tussenstand personen personen + maximaal toegestane belading. 2. Bestuurder + maximaal toegestane belading. Stand "0": basisinstelling. 120

123 Statische bochtverlichting Tijdens het rijden met dim- of grootlicht wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages enz.). met statische bochtverlichting Statische bochtverlichting ingeschakeld De bochtverlichting wordt in de volgende gevallen ingeschakeld: - bij het inschakelen van een richtingaanwijzer, of - als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid. Zicht Statische bochtverlichting werkt niet De verlichting werkt in de volgende gevallen niet: - bij een geringe stuuruitslag, - bij snelheden boven 40 km/h, - als de achteruit is ingeschakeld. 5 zonder statische bochtverlichting Programmeren U kunt de statische bochtverlichting desgewenst uitschakelen via het configuratiemenu van de auto. Standaard is de statische bochtverlichting ingeschakeld. 121

124 Zicht Ruitenwisserschakelaar De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden. Handmatige functies De bestuurder schakelt de ruitenwissers handmatig in. Instellen Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: - automatische werking van de ruitenwissers vóór, - automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling. Ruitenwissers vóór Wissnelheid: hoge snelheid (hevige neerslag), normale snelheid (matige regenval), interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid), Uitvoering zonder automatisch wissen uit, één keer wissen (duw de hendel even omlaag), automatisch (omlaag duwen en loslaten), één keer (de hendel even naar u toe trekken). Uitvoering met automatische ruitenwissers 122

125 Zicht Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van de auto. Ruitenwisser achter Achteruitversnelling Ruitensproeiers voor 5 Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter: uit, Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld. Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers treden in werking en na enige tijd worden ook de ruitenwissers ingeschakeld. interval, wissen en sproeien (gedurende enige tijd). Instellen Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van de auto. Deze functie is standaard geactiveerd. 123

126 Zicht Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag. Inschakelen Duw de hendel één keer omlaag. Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding. Uitschakelen Duw de hendel nog een keer omlaag of zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2). Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat uit en er verschijnt een melding. Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is afgezet, moet u de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw activeren door de hendel één keer omlaag te duwen. 124

127 Zicht Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is. Speciale stand van de ruitenwissers voor Deze stand maakt het mogelijk de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of de ruitenwissers worden vervangen. In de winter kan deze stand tevens worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. F Als de ruitenwisserschakelaar binnen een minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, worden de ruitenwissers in de verticale stand gezet. F Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten. Om een goede werking van de flatblade ruitenwissers te behouden, adviseren wij u: - voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan, - de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop, - de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton tegen de voorruit te houden, - de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen

128 Zicht Plafonnier Plafonnier In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden: - als de auto wordt ontgrendeld, - als de sleutel uit het contact wordt verwijderd, - als een portier wordt geopend, - als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren. De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: - als de auto wordt vergrendeld, - als het contact wordt aangezet, - 30 seconden na het sluiten van het laatste portier. Permanent uit. Kaartleeslampjes F Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar. Zorg ervoor dat er geen voorwerpen in contact zijn met de plafonnier. Permanent aan. 1. Plafonnier 2. Kaartleeslampjes In de stand "interieurverlichting permanent ingeschakeld", blijft de interieurverlichting afhankelijk van de omstandigheden gedurende een bepaalde tijd branden: - bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, - in de eco-mode: ongeveer 30 seconden, - bij draaiende motor: onbeperkt. 126

129 Zicht Sfeerverlichting interieur De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt. Uitschakelen De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld. Inschakelen Als het buiten donker is, gaan de leds van de sfeerverlichting (plafonnier, instrumentenpaneel, voetenruimte, panoramadak) automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld. Instellen De verlichting van de middenconsole en het panoramadak kan via het audiosysteem worden ingesteld

130 Veiligheid Richtingaanwijzers Drie keer knipperen Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag, zonder het zware punt te passeren; de desbetreffende richtingaanwijzers knipperen vervolgens drie keer. Alarmknipperlichten Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval. Deze functie kunt u bij elke snelheid gebruiken, maar komt vooral van pas bij het wisselen van rijstrook op wegen met meerdere rijstroken per rijbaan. F Links: duw de hendel helemaal omlaag. F Rechts: duw de hendel helemaal omhoog. 128 Wanneer de richtingaanwijzers na meer dan 20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt bij een snelheid van meer dan 60 km/h automatisch het knippergeluid versterkt. F Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet. Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld. Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit. F U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken.

131 Veiligheid Urgence-oproep of Assistance-oproep Claxon Systeem om uw medeweggebruikers met een geluidssignaal te waarschuwen voor direct gevaar. Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de desbetreffende PEUGEOT-helpdesk. Raadpleeg de rubriek "Audio en telematica" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening. F Druk op het middelste gedeelte van het stuur met bedieningstoetsen. Beperk het gebruik van de claxon tot de gevallen die zijn toegestaan volgens de regelgeving van het land waar u zich bevindt

132 Veiligheid Bandenspanningscontrolesysteem Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden. Het systeem bewaakt de spanning van de vier banden zodra de auto begint te rijden. Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het verwisselen van een wiel moeten worden gereset. Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt gesignaleerd dat de spanning van een of meer banden te laag is. Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder niet door het systeem kunnen worden vervangen. Het systeem onthoudt u niet van de verantwoordelijkheid om elke maand de bandenspanning te controleren (ook die van het reservewiel). Doe dit ook voordat u een lange rit gaat maken. Het rijden met een te lage bandenspanning heeft een nadelige invloed op het weggedrag en de remweg van de auto en veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheden, een lange rit). Het rijden met een te lage bandenspanning veroorzaakt bovendien een hoger brandstofverbruik. De voor uw auto voorgeschreven bandenspanning vindt u op de sticker met de bandenspanningen. Zie de rubriek "Identificatie". De bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de auto staat langer dan een uur stil of er is minder dan 10 km gereden met een beperkte snelheid). Onder andere omstandigheden (bij warme banden) moet de bandenspanning ten opzichte van de op de sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden verhoogd. 130

133 Veiligheid Waarschuwing te lage bandenspanning U krijgt deze waarschuwing als dit lampje blijft branden in combinatie met een geluidssignaal en, volgens uitvoering, een melding. F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen. F Stop zodra dit mogelijk is op een veilige plaats. Een te lage bandenspanning is niet altijd aan de band te zien. Een visuele controle is dus niet voldoende. F Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel (volgens uitvoering), of F controleer als u een compressor in de auto hebt, bijvoorbeeld die van de set voor tijdelijke bandenreparatie, de spanning van de vier banden als deze zijn afgekoeld, of F rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren. De waarschuwing blijft actief tot het systeem is gereset. Resetten Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem resetten. Er is een sticker op de middenstijl aan de bestuurderszijde aangebracht om u hierop attent te maken. 6 Controleer voordat u het systeem gaat resetten of de spanning van de vier banden overeenkomstig de gebruiksomstandigheden van de auto en de voorschriften op de sticker met de bandenspanningen is. Het bandenspanningscontrolesysteem geeft geen meldingen als de bandenspanning bij het resetten onjuist is. 131

134 Veiligheid Storing F Druk met aangezet contact en stilstaande auto gedurende ongeveer drie seconden op deze knop en laat de knop vervolgens los; het resetten wordt bevestigd door een geluidssignaal. Het bandenspanningscontrolesysteem werkt alleen betrouwbaar als bij het resetten van het systeem de vier banden de correcte spanning hebben. Sneeuwkettingen Het systeem hoeft niet gereset te worden na het aanbrengen of verwijderen van sneeuwkettingen. Als het waarschuwingslampje te lage bandenspanning gaat knipperen en vervolgens blijft branden in combinatie met het lampje Service, wijst dit op een storing in het systeem. In dat geval werkt de bandenspanningscontrole mogelijk niet goed. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Controleer na werkzaamheden aan het systeem altijd de spanning van de vier banden en reset het systeem vervolgens. 132

135 Veiligheid Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de volgende systemen omvat: - het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD), - de noodremassistentie (AFU), - de antislipregeling (ASR), - de dynamische stabiliteitscontrole (CDS). Begrippen Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD) Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop. De EBD verdeelt de remdruk over de wielen. Noodremassistentie (AFU) Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot. Antislipregeling (ASR) Dit systeem past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren. Dynamische stabiliteitscontrole (CDS) Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers te brengen

136 Veiligheid Werking Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (REF) Als dit lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het ABSsysteem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP, een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen. Stop onmiddellijk. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn gehomologeerd. De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal. Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los. 134

137 Veiligheid Dynamische stabiliteitscontrole (CDS) en antispinregeling (ASR) Storing Inschakelen Deze systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart. Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, grijpen ze in op de werking van de motor en het remsysteem. In dat geval gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel knipperen. Uitschakelen In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn het CDS-systeem uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen. Het is echter aanbevolen het systeem zo snel mogelijk weer in te schakelen. F Druk op deze knop. Als het lampje op de knop gaat branden, grijpt het CDS-systeem niet meer in op de werking van de motor. Opnieuw inschakelen Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h, behalve bij uitvoeringen met de 1,6 l THP 155- en 1,6 l THP 200-benzinemotor. F Druk nogmaals op deze knop om het systeem handmatig weer in te schakelen. Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het systeem. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. Het CDS-systeem zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. De goede werking van het systeem wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de constructeur met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, elektronische onderdelen alsmede de montageprocedure en het uitvoeren van werkzaamheden door het PEUGEOT-netwerk. Laat het systeem na een aanrijding controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats

138 Veiligheid Veiligheidsgordels Veiligheidsgordels vóór 136 De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet. De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid. Vastmaken F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken. Losmaken F Druk op de rode knop van de gordelsluiting. F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt. Hoogteverstelling (5-deurs) F Knijp de knop A in en schuif deze omlaag om het bevestigingspunt lager te plaatsen. F Schuif de knop A omhoog om het bevestigingspunt hoger te plaatsen.

139 Veiligheid Veiligheidsgordels achter Controlelampje veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt (op instrumentenpaneel) Als het contact wordt aangezet, gaat dit controlelampje branden. Als de voorpassagier zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt, blijft dit lampje een bepaalde tijd branden. Na het verstrijken van deze tijd gaat het lampje uit als de bestuurder zijn gordel heeft vastgemaakt. Als de snelheid hoger is dan 20 km/h en de bestuurder en/of de voorpassagier zijn veiligheidsgordel nog niet heeft vastgemaakt, knippert het controlelampje gedurende 2 minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het controlelampje branden zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt. De zitplaatsen achter zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met op de buitenste zitplaatsen een spankrachtbegrenzer. Vastmaken F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken. Losmaken F Druk op de rode knop van de gordelsluiting. F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt. F Breng bij de veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen de gesp naar de bovenzijde van de rugleuning om te voorkomen dat de gesp tegen de zijbekleding klappert. Waarschuwingslampje veiligheidsgordel (op instrumentenpaneel) Als de snelheid hoger is dan 20 km/h, knippert dit waarschuwingslampje gedurende twee minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal als een of meerdere achterpassagiers hun gordels losmaken. Na deze twee minuten blijft het waarschuwingslampje branden zolang de achterpassagiers hun gordels niet hebben vastgemaakt

140 Veiligheid Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold. Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: - dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, - moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt, - mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, - mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, - mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Kinderzitjes". Bij aanrijdingen De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 138

141 Veiligheid Airbags De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. De airbags vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers (behalve bij de middelste passagier achter). De elektronische schoksensoren registreren de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: - bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te helpen beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten, - bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels helpen u in deze situaties voldoende te beschermen. De airbags werken alleen als het contact aan is. De airbags werken slechts eenmaal. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen. Registratiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij. Het activeren van (een van) de airbags gaat gepaard met wat rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn. De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen. Airbags vóór De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje. Activering De airbags worden opgeblazen, behalve de airbag aan passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A), in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd

142 Veiligheid Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Uitschakelen Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld: F steek, bij afgezet contact, de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde, F draai deze in de stand "OFF", F verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. Dit waarschuwingslampje brandt op het instrumentenpaneel bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld. Opnieuw inschakelen Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan met afgezet contact de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen. Storing Als dit lampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, laat het systeem dan controleren door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. Als dit lampje knippert, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbag aan passagierszijde bij een ernstige aanrijding niet wordt geactiveerd. Plaats geen passagier op de voorstoel als er een storing is gedetecteerd door minimaal één van beide waarschuwingslampjes. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 140

143 Veiligheid Zijairbags Activering De windowairbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend. De windowairbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten. De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen. De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde. Activering De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel. Detectiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij. Windowairbags De windowairbags beschermen de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen. De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding. Storing Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag niet geactiveerd

144 Veiligheid Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags: Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten. Draag altijd een correct afgestelde autogordel. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen. Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten. Rook niet in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het afgaan van de airbags letsel veroorzaken. Zijairbags Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het PEUGEOT-netwerk. Raadpleeg de rubriek "Accessoires". Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten. Window-airbags Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags. 142

145 Veiligheid Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf. Kinderzitje achterin Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: - conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*, - de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto, - kinderen tot 9 kg moeten zowel voorals achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd. PEUGEOT beveelt u aan kinderen op de buitenste achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: - met de rug in de rijrichting tot 3 jaar, - met het gezicht in de rijrichting vanaf 3 jaar. "Rug in de rijrichting" Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet raakt. "Gezicht in de rijrichting" Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind de voorstoel niet raken. 6 * De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen zijn per land verschillend. Raadpleeg de in uw land geldende regels. Controleer of de veiligheidsgordel goed is aangetrokken. Controleer bij kinderzitjes met een steun of deze steun stabiel op de vloer staat. Verzet indien nodig de voorstoel van de auto. 143

146 Veiligheid Kinderzitje op de passagiersstoel voor "Met de rug in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet. De airbag aan passagierszijde moet zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. "Met het gezicht in de rijrichting" Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel zo ver mogelijk naar achteren worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld. Let erop dat de veiligheidsgordel goed aansgespannen is. Zorg ervoor dat het kinderzitje geen ander deel van de auto raakt dan de passagiersstoel. Passagiersstoel in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren. 144

147 Veiligheid Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde Plaats nooit een kind in een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij een aanrijding ernstig en zelfs dodelijk gewond raken. Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde. Conform de wettelijke voorschriften vindt u op de volgende tabellen deze waarschuwing in alle benodigde talen. Airbag aan passagierszijde OFF 6 Raadpleeg de rubriek "Airbags" voor meer informatie over het uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde. 145

148 Veiligheid AR BG CS DA DE EL EN ES ET FI FR HR HU IT LT LV НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това можеда причини СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето. NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ. Brug aldrig en bagudvendt barnestol på et sæde der er beskyttet af en aktiv airbag. Død eller alvorlig skade på barnet kan forekomme. Verwenden Sie NIEMALS einen Kindersitz oder Babyschale gegen die Fahrtrichtung bei AKTIVIERTEM Airbag, TOD oder ERNSTHAFTE VERLETZUNGEN können die Folge sein. Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the CHILD can occur NO INSTALAR NUNCA EL SISTEMA DE RETENCIÓN PARA NIÑOS DE ESPALDAS AL SENTIDO DE LA CIRCULACIÓN SOBRE UN ASIENTO PROTEGIDO CON UN COJÍN INFLABLE FRONTAL ( AIRBAG ) ACTIVADO. ESTO PUEDE CAUSAR LA MUERTE DEL BEBE O HERIRLO GRAVEMENTE. Ärge kasutage kunagi lapse turvatooli seljaga sõidusuunas sõiduki istmel mis on kaitstud AKTIVEERITUD TURVAPADJAGA. See võib põhjustada lapsele RASKEID VIGASTUSI või SURMA. ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN. NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal ACTIVÉ. Cela peut provoquer la MORT de l ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta. SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést olyan ülésen, amely AKTIVÁLT ÁLLAPOTÚ (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL van védve. Ez a gyermek halálát vagy súlyos sérülését okozhatja. NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino. NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS. NAV PIEĻAUJAMS uzstādīt uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera vietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA SPILVENS. Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS. 146

149 Veiligheid MT NL NO PL PT RO RU SK SL SR SV TR Qatt m ghandek thalli tifel/tifla marbut f siggu dahru lejn l-airbag attiva, ghaliex tista tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan het KIND ERNSTIG OF DODELIJK GEWOND raken. Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE, BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET. NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy"na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM.W przeciwnym razie dziecko narażone będzie na ŚMIERĆ lub BARDZO POWAŻNE OBRAŻENIA CIAŁA w momenicie wyzwolenia poduszki powietrznej NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada, num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO. Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA. Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA. ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье, защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем. Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ NIKDY nepoužívajte na prednom sedadle chránenom AKTÍVNYM AIRBAGOM detské zadržiavacie zariadenie umiestnené v proti smere jazdy. Môže to spôsobiť SMRŤ, alebo VÁŽNE ZRANENIE DIEŤAŤA. NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE. NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA. Använd ALDRIG en bakåtvänd barnstol i ett säte skyddat av en AKTIV AIRBAG framför det. Det kan orsaka ALLVARLIGA eller DÖDLIGA skador på barnet. KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir

150 Veiligheid Door PEUGEOT aanbevolen kinderzitjes PEUGEOT levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt: Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst. Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg L4 "KLIPPAN Optima" Vanaf 22 kg(vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik alleen de zitverhoging. L5 "RÖMER KIDFIX" Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel. 148

151 Veiligheid Bevestiging kinderzitjes met de veiligheidsgordel Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto. Gewicht van het kind/ leeftijdsindicatie Plaats Tot 13 kg (groep 0 (b) en 0+) Tot ± 1 jaar 9 tot 18 kg (groep 1) Van ± 1 tot ± 3 jaar 15 tot 25 kg (groep 2) Van ± 3 tot ± 6 jaar 22 tot 36 kg (groep 3) Van ± 6 tot ± 10 jaar Passagiersstoel vóór (c) - met hoogteverstelling U (R) U(R) U(R) U(R) - zonder hoogteverstelling U* U* U* U* Zitplaats links of rechts achter (d) U U U U 6 Middelste zitplaats achter (d) U U U U U: plaats geschikt voor het bevestigen van een universeel goedgekeurd kinderzitje met de veiligheidsgordel. Kinderzitje geplaatst met de rug in de rijrichting of het gezicht in de rijrichting. U(R): als U, waarbij de stoel van de auto in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren moet staan. U*: als U, waarbij de rugleuning rechtop moet staan. (a) universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd. (b) groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op de passagiersstoel vóór worden bevestigd. (c) raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. (d) als u een kinderzitje met de rug of met het gezicht in de rijrichting op de zitplaats achter bevestigt, schuif dan de voorstoel naar voren en zet vervolgens de rugleuning rechtop om voldoende ruimte over te laten voor het kinderzitje en de benen van het kind. Verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens een kinderzitje met een rugleuning te bevestigen op een passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd. 149

152 Veiligheid Adviezen voor kinderzitjes De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar bij een aanrijding. Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld kan worden, indien nodig naar voren. Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende ruimte tussen de voorstoel en: - het kinderzitje "met de rug in de rijrichting", - de voeten van het kind in het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting". Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet de rugleuning ervan, indien nodig, rechter op. Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de afstand tussen de rugleuning van het zitje en de rugleuning van de stoel van de auto zo klein mogelijk is. Laat indien mogelijk de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel aandrukken. Verwijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op een passagiersstoel. Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd. Kinderen voorin De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen op de passagiersstoel vóór is per land verschillend. Raadpleeg de in uw land geldende regelgeving. Schakel de airbag aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Plaatsen van een stoelverhoger Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. PEUGEOT beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder. Laat uit veiligheidsoverwegingen: - geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, - nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, - de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden. Zorg er voor dat de portierruiten achter niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden. Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen. 150

153 Veiligheid ISOFIX-bevestigingen Uw auto voldoet aan de meest recente ISOFIX-normen. De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIXbevestigingen: Aan de Top Tether kan de bovenste bevestigingsriem (indien aanwezig) van een kinderzitje worden vastgemaakt. Bij een frontale aanrijding beperkt dit systeem het naar voren kantelen van het kinderzitje. De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto. - één bevestigingsring B achter de stoel, Top Tether genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem. Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de linker achterstoel kunt plaatsen, moet u eerst de middelste veiligheidsgordel achter naar het midden van de auto duwen op een zodanige manier dat de gordel normaal blijft werken. De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. 6 Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B. Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: - twee bevestigingsringen A, die aan het oog worden onttrokken door de onderste welving van de rugleuning en die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden. Deze ringen bevinden zich ter hoogte van de "ISOFIX"-etiketten, 151

154 Veiligheid Kinderzitje vastmaken aan de Top Tether: - verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens het kinderzitje op deze zitplaats te bevestigen (plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd), - voer de bovenste riem van het kinderzitje over de rugleuning van de zitplaats, tussen de openingen voor de pennen van de hoofdsteun door, - bevestig de aansluiting van de bovenste bevestigingsriem aan de ring B, - trek de bovenste bevestigingsriem strak. Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen. Houd u nauwgezet aan de montagevoorschriften die in de handleiding van het kinderzitje zijn vermeld. Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes voor welke zitplaatsen geschikt zijn. 152

155 Veiligheid ISOFIX-kinderzitje aanbevolen door PEUGEOT en gehomologeerd voor uw auto RÖMER Duo Plus ISOFIX (lengtecategorie: B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg Dit zitje kan alleen met het gezicht in de rijrichting worden geplaatst. Het wordt verankerd met een bovenste riem aan de ringen A en de ring B, de Top Tether. Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand. 6 Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingspunten. In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd. Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken. 153

156 Veiligheid Overzicht van zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter (A t/m G). Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie Tot 10 kg (groep 0) Tot ca. 6 maanden Tot 10 kg (groep 0) Tot 13 kg (groep 0+) Tot ca. 1 jaar Van 9 tot 18 kg (groep 1) Van 1 tot ca. 3 jaar Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg "rug in de rijrichting" "rug in de rijrichting" "gezicht in de rijrichting" ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1 Passagiersstoel voor Geen ISOFIX Buitenste zitplaatsen achter X IL-SU* IL-SU IL-SU* IL-SU IUF IL-SU Middelste zitplaats achter Geen ISOFIX 154 IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem. IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje: - rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun, - gezicht in de rijrichting voorzien van een steun, - reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun. Raadpleeg de paragraaf "Isofix-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem. X : zitplaats die niet geschikt is voor een kinderzitje voor de aangegeven gewichtscategorie. * Stoel van de auto in een specifieke stand: schuif de voorpassagiersstoel naar voren. Verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens een kinderzitje met een rugleuning te bevestigen op een passagiersstoel. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd.

157 Veiligheid Mechanisch kinderslot Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderslot om het openen van binnenuit te verhinderen. De knop bevindt zich op de zijkant van beide achterportieren. Elektrische kinderbeveiliging De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend. Uitschakelen F Druk nogmaals bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat uit in combinatie met een melding die het uitschakelen bevestigt. Het lampje blijft uit zolang de elektrische kinderbeveiliging is uitgeschakeld. Vergrendelen F Draai de rode knop met de contactsleutel tot de aanslag: - naar links bij het linker achterportier, - naar rechts bij het rechter achterportier. Ontgrendelen F Draai de rode knop met de contactsleutel tot de aanslag: - naar rechts bij het linker achterportier, - naar links het rechter achterportier. Inschakelen F Druk bij ingeschakeld contact op deze knop. Het verklikkerlampje van de knop gaat branden in combinatie met een melding die het inschakelen bevestigt. Het lampje blijft branden zolang de elektrische kinderbeveiliging is ingeschakeld. Het blijft mogelijk de portieren van buitenaf te openen en de elektrisch bedienbare achterste zijruiten te bedienen vanaf de bestuurdersstoel. Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit op een storing in de elektrische kinderbeveiliging. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling; gebruik het nooit in plaats daarvan. Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging. Neem vóór het verlaten van de auto altijd de sleutel uit het contact, zelfs voor korte periodes

158 Praktische informatie Bandenreparatieset De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken. Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt. Toegang tot de set Samenstelling van de set Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte V-compressor, met geïntegreerde manometer. 2. Flacon met afdichtmiddel, met geïntegreerde slang. 3. Sticker met snelheidslimiet. De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen of om een klein opblaasartikel op te blazen. De sticker met snelheidslimiet moet in het interieur, in het gezichtsveld van de bestuurder, worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd. Rijd na het repareren van een band met de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h. 156

159 Praktische informatie Reparatiemethode F Zet het contact af. F Plak de sticker met de snelheidslimiet in het interieur van de auto. Verwijder niet het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt uit de band. F Rol de slang uit die onder de compressor is opgeborgen. F Sluit de slang van de compressor aan op de flacon met afdichtmiddel. F Keer de flacon met afdichtmiddel om en bevestig deze aan de desbetreffende uitsparing van de compressor. F Haal het dopje van het ventiel van de lekke band en bewaar het op een schone plaats. F Sluit de slang van de flacon met afdichtmiddel aan op het ventiel van de lekke band en zet hem stevig vast

160 Praktische informatie Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen. F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand "O" staat. F Rol de elektrische kabel, die onder de compressor is opgeborgen, volledig uit. F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto. F Zet het contact aan. F Schakel de compressor in door de schakelaar in de stand "I" te zetten tot de bandenspanning is opgelopen tot 2,0 bar. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; maak de slang niet los van het ventiel tijdens deze handeling (kans op spatten). Let op: het afdichtmiddel is schadelijk (ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen. De uiterste gebruiksdatum van het middel is op de flacon vermeld. Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het PEUGEOTnetwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe flacon met afdichtmiddel te kopen. 158

161 Praktische informatie Controle / aanpassen bandenspanning F Zet de schakelaar in de stand "O". F Verwijder de set. F Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten. F Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set. U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om de bandenspanning te controleren of de banden op spanning te brengen. F Verwijder het dopje van het ventiel van de band en bewaar het op een schone plaats. F Rol de slang uit die onder de compressor is opgeborgen. F Sluit de slang aan op het ventiel en zet hem stevig vast. F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand "O" staat. F Rol de elektrische kabel, die onder de compressor is opgeborgen, volledig uit. F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto. F Zet het contact aan

162 Praktische informatie Controlesysteem bandenspanning Het verklikkerlampje voor te lage bandenspanning zal na het repareren van een wiel blijven branden tot het systeem is gereset. Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Bandenspanningscontrolesysteem". F Schakel de compressor in door de schakelaar in de stand "I" te zetten en breng de band op de spanning die is aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto. Om de bandenspanning te verlagen: druk op de zwarte knop op de slang van de compressor, bij de aansluiting op het ventiel. F Zet, zodra de gewenste spanning is bereikt, de schakelaar in de stand "O". F Verwijder de set en berg deze op. Als de spanning van een of meer banden is aangepast, moet het controlesysteem van de bandenspanning worden gereset. Zie de rubriek "Bandenspanningscontrole". 160

163 Praktische informatie Wiel verwisselen In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure. Toegang tot het gereedschap Het gereedschap bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte: F open de achterklep, F til de vloerplaat op en verwijder deze, F haal de houder met het gereedschap er uit. Beschikbaar gereedschap* Dit gereedschap is specifiek voor uw auto en kan, afhankelijk van de uitvoering van uw auto, verschillen. Gebruik het niet voor andere doeleinden. 1. Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. 2. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt. 3. Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen. Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd. 4. Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het dashboardkastje). Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd. 5. Sleepoog. Zie de paragraaf "Slepen van de auto". * Volgens bestemming

164 Praktische informatie Toegang tot het reservewiel Wiel met wieldop Monteren: plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop rondom met de hand vast. Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. Afhankelijk van het land van bestemming, is er een stalen reservewiel, een lichtmetalen reservewiel of noodreservewiel aanwezig. Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap" voor meer informatie. Verwijderen van het reservewiel F Draai de gele centrale bout los. F Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het naar u toe. F Verwijder het wiel uit de bagageruimte. 162

165 Praktische informatie Terugplaatsen van het reservewiel F Leg het reservewiel in de reservewielbak. F Draai de gele centrale bout een aantal omwentelingen los en plaats de bout in het hart van het reservewiel. F Draai de centrale bout vast tot deze klikt en het reservewiel goed vastzit. F Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reservewiel en maak de houder vast

166 Praktische informatie Demonteren van het wiel Stilzetten van de auto Zet de auto op een plaats waar het verkeer niet gehinderd wordt en zorg ervoor dat de auto op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de handrem aan, zet het contact af en schakel de eerste versnelling* in om de wielen te blokkeren. Controleer of de verklikkerlampjes van de handrem op het instrumentenpaneel branden. Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok. Procedure F Verwijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (volgens uitvoering). F Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout een omwenteling los (volgens uitvoering). F Draai de overige wielbouten een omwenteling los met alleen de wielsleutel 1. F Plaats het voetstuk van de krik 2 op de grond en controleer of deze zich loodrecht onder het steunpunt A aan de voorzijde of het steunpunt B aan de achterzijde bevindt. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt. 164 * Stand R van de 2Tronic versnellingsbak of stand P van de automatische transmissie.

167 Praktische informatie Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik wegschuiven of wegzakken: kans op letsel! Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B onder de auto en controleer of het contactvlak van het steunpunt correct in de kop van de krik steekt. Zo niet, dan kan de auto beschadigd raken en/of de krik wegzakken: kans op letsel! F Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik het gebruikte steunpunt A of B raakt; het contactvlak van het steunpunt A of B van de auto moet goed in het centrale gedeelte van de kop van de krik steken. F Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren. F Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. F Verwijder het wiel

168 Praktische informatie Monteren van het wiel Bevestiging van het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel. Na het verwisselen van het wiel Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen. Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel. Procedure F Plaats het wiel op de naaf. F Draai de wielbouten met de hand vast. F Draai de slotbout met de wielsleutel 1 en de dop 4 enigszins vast (volgens uitvoering). F Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel

169 Praktische informatie F Laat de krik zakken. F Vouw de krik 2 op en verwijder hem. F Draai de slotbout vast met de wielsleutel 1 en de dop 4 (volgens uitvoering). F Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1. F Bevestig de doppen op de overige wielbouten (volgens uitvoering). F Berg het gereedschap op in de houder

170 Praktische informatie Sneeuwkettingen Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto. Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting. Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto: Maat van de af fabriek gemonteerde banden 185/65 R15 195/55 R16 Maximale afmeting van de schakels 9 mm 205/45 R17 7 mm Montagetips F Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond. F Trek de handrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt. F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant. F Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje met een snelheid van maximaal 50 km/h. F Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn. Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid. Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen. Het is raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond. Als uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting en de bevestigingen de velg niet raken. 168

171 Praktische informatie Een lamp vervangen De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: F reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, F gebruik een spons met zeepwater of een ph-neutraal product, F wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen. Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding). F Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een nietpluizende doek. In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti- UV-lampen worden gebruikt. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties. Verlichting vóór A. Uitvoering met LED-verlichting 1. Grootlicht (H7-55W). 2. Dimlicht (H7-55W). 3. Dagrijverlichting/parkeerlicht (LEDverlichting). 4. Richtingaanwijzers (PWY-24W). 5. Mistlampen (volgens uitvoering: bochtverlichting) (H11-55W). B. Uitvoering zonder LED-verlichting 1. Grootlicht (H7-55W). 2. Dimlicht (H7-55W). 3. Dagrijverlichting/parkeerlicht (W5-5W). 4. Richtingaanwijzers (PWY-24W). 5. Mistlampen (volgens uitvoering: bochtverlichting) (H11-55W). Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen

172 Praktische informatie C. GTi-uitvoering 1. Grootlicht (H7-55W). 2. Dimlicht (H7-55W). 3. Dagrijverlichting/parkeerlicht (LEDverlichting). 4. Richtingaanwijzers (LED-verlichting). 5. Mistlampen (volgens uitvoering: bochtverlichting) (H11-55W). Lamp van richtingaanwijzer vervangen Wanneer het controlelampje van de richtingaanwijzer (rechts of links) met een hogere frequentie dan normaal knippert, duidt dit op een defecte lamp aan de desbetreffende zijde. F Draai de fitting een kwart slag en verwijder deze. F Trek de lamp uit de fitting en vervang de lamp. Verricht voor het monteren van de lampen de genoemde handelingen in de omgekeerde volgorde. De amberkleurige lampen, zoals die van de richtingaanwijzers, moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en specificaties. Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig de beschermkap om ervoor te zorgen dat de lampunit goed wordt afgedicht. 170

173 Praktische informatie Lampen dimlicht vervangen F Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. F Neem de stekker van de lamp los. F Druk de veer uit elkaar om de lamp te kunnen verwijderen (uitvoering A). F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Lampen grootlicht vervangen F Trek via de lip de beschermkap los. F Trek de stekker van de lamp los. F Verwijder de lamp en vervang deze. Dagrijverlichting / parkeerlicht vervangen F Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder deze. F Verwijder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. 7 Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp naar beneden (uitvoering A) of naar boven (uitvoering B). Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde; richt daarbij de pasnok van de lamp naar beneden. 171

174 Praktische informatie Dagrijverlichting / parkeerlicht vervangen (LED's) Neem voor het vervangen van dit type lamp met LED s contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Lampen van mistlampen / bochtverlichting vervangen F Via de opening onder de voorbumper kunt u de mistlampen vóór bereiken. F Neem de stekker van de lamphouder los door aan de bovenkant op de borglip te drukken. F Verwijder de lamphouder door op de twee klemmen te drukken (boven en onder). F Vervang de unit. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. U kunt deze unit bestellen bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook terecht bij het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 172

175 Praktische informatie Achterlichten Geïntegreerde zijknipperlichten vervangen F Steek een platte schroevendraaier tussen het spiegelglas en de houder van de buitenspiegel. F Wip het spiegelglas met de schroevendraaier los en verwijder het. F Maak de kap van de buitenspiegel los door de twee bevestigingsclips in te drukken. F Duw de middelste lip in en verwijder het zijknipperlicht. F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de defecte lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen. 1. Remlicht (P21W). 2. Achteruitrijlicht (R10W). 3. Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig). 4. Parkeerlicht (LED) Mistachterlicht (P21W). 173

176 Praktische informatie Leds Neem voor het vervangen van leds contact op met het PEUGEOT-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats. Lampen van remlichten, achteruitrijlichten en richtingaanwijzers vervangen Deze drie lampen kunnen vanuit de bagageruimte worden vervangen: F open de achterklep, F verwijder het rooster in de bekleding aan de desbetreffende zijkant, F draai de moer los en verwijder deze, F neem de stekker van de lamp los, F maak de lampunit los en verwijder deze voorzichtig door de unit in een rechte beweging naar u toe te trekken, F duw de vier borglippen in en trek de fitting los, F draai de lamp een kwart slag en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Druk de lichtunit goed in de steungoot in de lengteas van de auto. Draai de moer zodanig vast dat een goede afdichting is gewaarborgd. Draai de moer echter niet al te vast, om te voorkomen dat de lichtunit beschadigd raakt. 174

177 Praktische informatie Lamp derde remlicht vervangen F Draai de borgpennen aan weerszijden van het derde remlicht los zonder deze helemaal te verwijderen. F Duw op de bouten om de lampunit los te maken. F Neem de stekker van de lampunit los. F Trek het derde remlicht naar buiten. F Draai de lamphouder van de defecte lamp een kwart omwenteling en verwijder deze. F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Vervangen van de kentekenplaatverlichting Open de achterklep tot halverwege om het vervangen te vergemakkelijken. F Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste openingen van het lampglas. F Duw de schroevendraaier naar buiten. F Verwijder het lampglas. F Vervang de defecte lamp. Druk het glaasje vast in de houder. Vervangen van de mistlamp De mistlamp is vanaf de onderzijde van de bumper bereikbaar. F Draai de fitting een kwart omwenteling en verwijder het geheel. F Neem de stekker van de lamp los. F Verwijder en vervang de lamp. Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde. Voor het vervangen van deze lampen kunt u ook het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats raadplegen

178 Praktische informatie Zekering vervangen Toegang tot het gereedschap De tang voor het verwijderen van zekeringen is bevestigd aan de binnenzijde van het deksel van de zekeringkast in het dashboard. F trek het deksel eerst linksboven en dan rechtsboven los, F verwijder het deksel en keer het om, F neem de steun, waarop aan de achterzijde de tang is bevestigd, uit. 176

179 Praktische informatie Vervangen van een zekering Voordat u een zekering vervangt, dient u: F de oorzaak van de storing te achterhalen om deze te verhelpen, F alle stroomverbruikers uit te schakelen, F de auto stil te zetten met het contact uit, F de defecte zekering te achterhalen met behulp van de zekeringtabel en de schema's op de volgende bladzijden. Goed Defect Montage van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren. Voor ingrepen aan een zekering geldt: F gebruik een speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen en controleer of het smeltdraadje van de zekering intact is, F vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur); een afwijkende stroomsterkte kan storingen veroorzaken (brand). Mocht de storing kort na het vervangen van de zekering terugkeren, laat dan de elektrische uitrusting controleren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Tang Het vervangen van een zekering door een andere dan in de volgende tabellen genoemd, kan tot ernstige storingen leiden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door PEUGEOT aanbevolen en geleverd worden, en niet volgens haar voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het totale stroomverbruik van alle extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt

180 Praktische informatie Zekeringen dashboard Overzicht zekeringen Zekeringnummer Stroomsterkte Functies F2 5 A Buitenspiegels, koplampen, diagnoseaansluiting. F9 5 A Alarm. F10 5 A Afzonderlijke telematica-eenheid, servicecentrale trekhaakaansluiting. F11 5 A Elektrochromatische binnenspiegel, extra verwarming. F13 5 A Hifi-versterker, parkeerhulp. F16 15 A 12V-aansluiting vóór. De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde). Toegang tot de zekeringen F Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap". F17 15 A Autoradio, autoradio (montage achteraf). F18 20 A Touchscreen. 178

181 Praktische informatie Zekeringnummer Stroomsterkte Functies F23 5 A Verlichting dashboardkastje, make-upspiegels, kaartleeslampen. F26 15 A Claxon. F27 15 A Ruitensproeierpomp. F28 5 A Stuurslot. F29 15 A Aircocompressor. F30 15 A Ruitenwisser achter

182 Praktische informatie Zekeringkast achter het dashboardkastje Zekering Stroomsterkte Functies F01 40 A Achterruitverwarming. F02 10 A Verwarmde buitenspiegels. F03 30 A Impulsruitbediening vóór. F04 - Niet gebruikt. F05 30 A Impulsruitbediening achter. F06 10 A Inklapbare buitenspiegels. F07 10 A Inklapbare buitenspiegels. F08 - Niet gebruikt. F09 15 A Stoelverwarmingen vóór. F10 20 A Hifi-versterker. F11 - Niet gebruikt. F12 - Niet gebruikt. 180

183 Praktische informatie Zekeringkast in de motorruimte Overzicht zekeringen Zekering Stroomsterkte Functies F16 15 A Mistlampen vóór. F18 10 A Grootlicht rechts. F19 10 A Grootlicht links. F25 30 A Relais koplampsproeiers (montage achteraf). F29 40 A Ruitenwissermotor vóór. F30 80 A Gloeibougies (diesel). De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu (links). Toegang tot de zekeringen F Maak het deksel los. F Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf). F Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast

184 Praktische informatie 12V-accu Procedure voor het opladen van de accu en het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels. Toegang tot de accu Loskoppelen van de pluspool (+) Deze sticker geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden bij het PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats. Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is. Na het monteren van de accu kan het, afhankelijk van de weersomstandigheden en de laadtoestand van de accu, enkele uren (tot ongeveer 8 uur) duren voordat het Stop & Start-systeem weer zal werken. De accu bevindt zich in de motorruimte. Toegang tot de accu: F open de motorkap via hendel in het interieur en bedien gebruik vervolgens de veiligheidshaak aan de buitenzijde, F bevestig de motorkapsteun, F verwijder de kunststof afdekkap voor toegang tot de pluspool. F Trek de hendel D zo ver mogelijk omhoog om de accupoolklem E te ontgrendelen. Weer aansluiten van de pluspool (+) F Plaats de geopende accupoolklem E op de pluspool (+) van de accu. F Druk verticaal op de accupoolklem E om hem goed tegen de accu aan te drukken. F Zet de accupoolklem vast door de pasnok opzij te bewegen en vervolgens de hendel D omlaag te duwen. Forceer de hendel niet bij het omlaagduwen, aangezien de accupoolklem niet kan worden vergrendeld als deze niet correct is geplaatst; herhaal de procedure. 182

185 Praktische informatie Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels Als de accu van uw auto ontladen is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu van een andere auto) en startkabels. Controleer eerst of de nominale spanning van de hulpaccu 12 V bedraagt en of de capaciteit van de hulpaccu minimaal gelijk is aan die van de ontladen accu. Start de motor niet door een acculader aan te sluiten. Koppel de pluspool (+) van de accu niet los terwijl de motor draait. F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu B. F Sluit de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu B (of op het massapunt van de auto met de hulpaccu). F Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto met de lege accu (of op de motorsteun). F Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze gedurende enkele minuten draaien. F Stel de startmotor in werking van de auto met de lege accu en laat de motor draaien. Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en wacht even alvorens een nieuwe poging te doen. F Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels in omgekeerde volgorde los

186 Praktische informatie Laden met behulp van een acculader F Maak de accupoolklemmen los. F Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. F Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel. F Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en klemmen. Voor het opladen van de accu van het Stop & Start-systeem hoeven de accukabels niet losgenomen te worden. Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen. Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot. Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is. Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert. Voer ingrepen aan de accu uitsluitend uit in een goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk risico van brand- of explosiegevaar uit te sluiten. Probeer niet een bevroren accu op te laden: de accu moet eerst worden ontdooid om explosiegevaar uit te sluiten. Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan eerst controleren, voordat u hem laat opladen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Zij controleren of de inwendige componenten zijn beschadigd en of de behuizing scheuren vertoont, waardoor giftige en corrosie-veroorzakende accuzuren zouden kunnen weglekken. Keer de polariteiten niet om en gebruik uitluitend een 12-volt accu. Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor. Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen. Was uw handen als de werkzaamheden beëindigd zijn. Het aanduwen om de motor te starten is bij een auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische versnellingsbak niet toegestaan. Vóór het loskoppelen van de accukabels Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact. Sluit de ruiten en de voorportieren voordat u de accukabels loskoppelt. Na het weer aansluiten van de accukabels Zet het contact aan en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen. Raadpleeg de desbetreffende paragraaf voor het zelf opnieuw initialiseren van: - de sleutel met afstandsbediening, - het geïntegreerde GPS-navigatiesysteem. 184

187 Spaarfase De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming,...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat. Eco-mode De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audioen telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, plafonniers,... nog in totaal maximaal 30 minuten gebruiken. Praktische informatie Inschakelen van de eco-mode Als deze tijd is verstreken, geeft een melding op het display aan dat de eco-mode is ingeschakeld en worden de actieve functies in de ruststand gezet. Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten worden voortgezet via de handsfree set van uw autoradio. Uitschakelen van de eco-mode De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. F Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze minstens 5 minuten draaien. 7 Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de desbetreffende paragraaf). 185

188 Praktische informatie Wisserbladen vervangen Voordat u een wisserblad demonteert F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van de voorruit te verplaatsen. Monteren F Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast. F Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug. Demonteren F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. F Maak het wisserblad los en verwijder het. Na het monteren van een wisserblad vóór F Zet het contact aan. F Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten. 186

189 Praktische informatie Slepen van de auto U kunt de auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het afneembare sleepoog. Toegang tot het gereedschap Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte: F open de achterklep, F til de vloerplaat op en verwijder deze, F neem het sleepoog uit de houder. Algemene aanwijzingen Volg de huidige wetgeving in uw land op. Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept. Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs. Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden. De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden. Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld. Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf : - als de auto is gestrand op de autosnelweg, - bij auto's met vierwielaandrijving, - als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de handrem los te zetten, - bij takelen met slechts twee wielen op de grond, - bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang

190 Praktische informatie Slepen van uw auto Slepen van een andere auto F Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de 2Tronic versnellingsbak of automatische transmissie). Het niet opvolgen van dit voorschrift kan er toe leiden dat bepaalde componenten (remsysteem, transmissie...) beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt. F Maak het klepje in de voorbumper los door het platte uiteinde van het sleepoog in de gleuf aan de onderkant van het klepje te steken. F Draai het sleepoog vast tot de aanslag. F Bevestig de sleepstang. F Ontgrendel de stuurinrichting door de sleutel in het contact één stand te verdraaien en zet de handrem vrij. F Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in. F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt. F Maak het klepje in de achterbumper los door op de onderkant ervan te drukken. F Draai het sleepoog vast tot de aanslag. F Bevestig de sleepstang. F Schakel de alarmknipperlichten van de twee auto's in. F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt. 188

191 Praktische informatie Trekken van een aanhanger De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger of het monteren van een fietsendrager en een elektrische aansluiting voor de verlichting en signalering. Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger. Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door PEUGEOT geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het PEUGEOTnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd. Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder

192 Praktische informatie Adviezen Gewichtsverdeling F Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m. Raadpleeg de rubriek "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn. Zijwind F Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is. Koeling Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. F Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken. Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter. F Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af. Remmen Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg. Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen dat de remmen oververhit raken, raadzaam om op de motor af te remmen. Banden F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde. Verlichting F Controleer de verlichting van de aanhanger. De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt. 190

193 Praktische informatie Allesdragers monteren Houd u bij het monteren van de dwarsdragers aan hun montageplaats, deze zijn herkenbaar aan de bevestigingspennen in de portiersponningen. Gebruik door PEUGEOT goedgekeurde accessoires en houd u aan de aanwijzingen en instructies in de montagehandleiding van de fabrikant om beschadiging van de carrosserie (vervorming, krassen,...) te voorkomen. Neem het in de handleiding van de allesdragers aangegeven maximumgewicht voor de belading in acht. Pas bij een belading hoger dan 40 cm de rijsnelheid aan aan de rijomstandigheden om schade aan de allesdragers en de bevestigingsplaatsen op het dak te voorkomen. Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto

194 Praktische informatie Onderhoudstips In het garantie- en onderhoudsboekje van uw auto vindt u de algemene adviezen met betrekking tot het onderhouden van uw auto. Matte lak Mocht uw auto voorzien zijn van een matte blanke laklaag, volg dan de volgende voorschriften op ter voorkoming van beschadiging van de laklaag door inadequate behandeling. Deze voorschriften gelden ook voor lichtmetalen velgen die voorzien zijn van een matte blanke laklaag. Wrijf nooit over een droge carrosserie. Was uw auto niet in een wasstraat met borstels. Gebruik nooit poetsmiddelen voor de carrosserie of de lichtmetalen velgen. Poetsen doet de lak glimmen. Gebruik geen lakreiniger, schuurmiddel of poetsmiddel en zet de auto ook niet in de was. Deze producten zijn uitsluitend geschikt voor glimmende oppervlakken. Wanneer deze producten worden gebruikt voor auto's met een matte lak, kan de laklaag ernstig worden beschadigd, hetgeen zich uit in niet meer te verwijderen glimmende oppervlakken of vlekken. Gebruik geen hogedrukspuit voorzien van een borstel, aangezien dit krassen op de carrosserie achterlaat. Kies nooit een wasprogramma dat eindigt met het aanbrengen van een warme waslaag. Wij adviseren u voor het wassen een hogedrukspuit of minimaal een waterslang met hoge druk te gebruiken. Het is raadzaam de auto met onthard water af te spoelen. Maak uw auto uitsluitend droog met een microvezel doek, zonder hard te wrijven. Verwijder eventuele brandstofvlekken van de carrosserie uitsluitend met een zachte doek en laat de lak vervolgens drogen. Gebruik van het gamma "TECHNATURE" - de door PEUGEOT erkende en voorgeschreven onderhoudsmiddelen - de insectenverwijderaar en autoshampoo; dit zijn de enige gechikte producten voor de carrosserie. De insectenverwijderaar kan ook gebruikt worden voor het reinigen van kleine vlekjes, zoals vingerafdrukken. Laat lakreparaties uitsluitend over aan het PEUGEOT-netwerk of aan een gekwalificeerde werkplaats. 192

195 Praktische informatie Accessoires Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het PEUGEOT-netwerk. Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van PEUGEOT. Ombouwsets Het is mogelijk om sets te bestellen genaamd "Entreprise" voor het ombouwen van een bedrijfsauto naar een personenauto en omgekeerd. "Transportoplossingen": bak bagageruimte met vakken, bagagenet, allesdragers, fietsendrager voor bevestiging op de trekhaak, fietsendrager voor bevestiging op de allesdragers, skidrager, dakkoffer,... De trekhaak moet door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden gemonteerd. "Veiligheid": inbraakalarm, graveren van ruiten, wielbouten met slot, zitverhogingen en kinderzitjes, alcolholtest, verbandtrommel, gevarendriehoek, veiligheidsvest, lokalisatiesysteem gestolen auto, bandenreparatieset, sneeuwkettingen, sneeuwsokken, mistlampen vóór,... "Comfort": windgeleiders, zonneschermen opzij en zonnescherm achter, aansteker, bagagestoppers, kledinghanger voor bevestiging aan de hoofdsteun, middenarmsteun vóór, opbergruimte onder hoedenplank, parkeerhulp voor en achter,... "Styling": aluminium pookknop, achterspoiler, gestyleerde spatlappen, lichtmetalen velgen, wieldoppen, verchroomde buitenspiegelkappen, carrosserieset, drie stylinglijnen (Ligne S, STreet en Graffic), stickers, binnen- en buitenspiegelkappen, bekleding voor handremhendel, lichtmetalen velgen, doppen voor lichtmetalen velgen... "Bescherming": matten*, stoelhoezen geschikt voor stoelen met zij-airbags, spatlappen, zijstootlijsten, stootlijsten voor bumpers, aluminium of PVC dorpellijsten... * Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd, - leg nooit meerdere matten boven op elkaar

196 Praktische informatie "Multimedia": autoradio's, portable navigatiesystemen, semi-geïntegreerde steun voor een navigatiesysteem, handsfree set, CDwisselaar, luidsprekers, DVD-speler, kit voor de aansluiting van een MP3- of portable CDspeler, WiFi on board,... Installeren van radiocommunicatiezenders Voordat u radiozenders met buitenantenne als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het PEUGEOT-netwerk de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG). U kunt bij het PEUGEOT-netwerk ook terecht voor het aanschaffen van producten voor reiniging, onderhoud (interieur en exterieur), waaronder de ecologische producten uit het gamma "TECHNATURE", en bijvullen (ruitensproeiervloeistof,...), lakstiften en spuitbussen met de kleur die exact overeenkomt met die van uw auto en producten voor navullen (flacon voor bandenreparatieset...),... Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, alcoholtests, een set reservelampen, reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde van de auto. Het monteren van elektrische apparatuur of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van PEUGEOT voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken. Houd hier rekening mee en neem contact op met een vertegenwoordiger van het merk PEUGEOT om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer. 194

197 Onderhoud De 208 HYbrid FE is een hightech prototype dat uitzonderlijke prestaties levert: deze auto heeft een brandstofverbruik van 1,9 l/100 km en accelereert in 8 s van 0 naar 100 km/h. PEUGEOT & TOTAL, EEN samenwerking in het TEKEN van prestaties! Innovatie als sleutel voor succes De afdelingen Research & Development van TOTAL werken samen met de afdelingen van PEUGEOT om smeermiddelen van hoge kwaliteit te ontwikkelen die geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in auto's van het merk PEUGEOT worden toegepast. U bent op die manier verzekerd van optimale prestaties en een maximale levensduur van de motor van uw auto. De 208 HYbrid FE is een uitstekend voorbeeld van het vermogen van PEUGEOT en TOTAL om innovatieve technologieën te ontwikkelen die blijk geven van een nieuwe visie op de toekomst. Vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen, een realiteit De smeermiddelen van TOTAL zijn ontwikkeld om het rendement van de motoren nog verder te verbeteren en de systemen voor uitlaatgasnabehandeling te beschermen. Voor een correcte werking van deze systemen is het belangrijk dat de onderhoudsvoorschriften van PEUGEOT worden nageleefd. 8 ADVISEERT 195

198 Onderhoud Motorkap Schakel het Stop&Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen. Openen F Duw de hendel omhoog en til de motorkap op. F Neem de motorkapsteun uit de houder en bevestig deze in de uitsparing om de motorkap geopend te houden. De hendel in het interieur is zo geplaatst dat de motorkap niet kan worden geopend als het linker voorportier gesloten is. F Open het linker voorportier. F Trek de hendel aan de onderzijde van het portierkader naar u toe. Open de motorkap niet als het hard waait. Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de motorkapsteun (kans op brandwonden). Sluiten In verband met de aanwezigheid van elektrische uitrustingen in de motorruimte wordt geadviseerd om blootstelling aan water (regen, wassen,...) te beperken. F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing. F Bevestig de motorkapsteun in de houder. F Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. F Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed vergrendeld is. 196

199 Onderhoud Benzinemotoren Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde onderdelen. 1. Reservoir ruitensproeiervloeistof. 2. Reservoir koelvloeistof. 3. Reservoir remvloeistof. 4. Accu/zekeringen. 5. Zekeringkast. 6. Luchtfilter. 7. Oliepeilstok. 8. Motorolie (bij)vullen

200 Onderhoud Dieselmotoren Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onderdelen en het ontluchten van het brandstofcircuit. 1. Reservoir ruitensproeiervloeistof. 2. Reservoir koelvloeistof. 3. Reservoir remvloeistof. 4. Accu/zekeringen. 5. Zekeringkast. 6. Luchtfilter. 7. Oliepeilstok. 8. Motorolie (bij)vullen. 198

201 Brandstoftank Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter. Waarschuwing brandstofniveau Als dit controlelampje gaat branden, is het minimale niveau in de brandstoftank bereikt. Er bevindt zich nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank. Als het lampje knippert, is er nog zeer weinig brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Raadpleeg indien u strandt met een lege tank (diesel) de rubriek "Brandstoftank leeg (diesel)". Tank nooit als de motor door het Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel. Tanken Op een label aan de binnenzijde van de tankklep staat de voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven. Voor een juiste weergave van de brandstofmeter is het noodzakelijk minimaal 5 liter brandstof te tanken. Zolang de brandstoftankdop niet is vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop worden verwijderd. Bij het openen van de brandstoftankdop kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en komt doordat de afdichting van het brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt. Onderhoud Veilig tanken: F zet altijd de motor af, F open de brandstoftankklep, F steek de sleutel in de dop en draai de sleutel linksom, F verwijder de dop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de klep, F u kunt de auto aftanken, maar laat het vulpistool nooit meer dan 3 keer afslaan. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden

202 Onderhoud Na het tanken: F breng de dop aan, F draai de sleutel naar rechts en verwijder deze vervolgens uit de dop, F sluit de brandstoftankklep. Brandstofafsluiter Voor uw veiligheid wordt bij een aanrijding de brandstoftoevoer door de brandstof-afsluiter onderbroken. Wanneer er brandstof wordt getankt die niet geschikt is voor de motor van uw auto, moet de tank worden afgetapt en weer met de juiste brandstof worden gevuld alvorens de motor opnieuw kan worden gestart. 200

203 Onderhoud Vulpistoolrestrictie (diesel)* Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert. Werking Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden. Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool. Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk. Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze niet tegen de klep van de vulpistoolrestrictie en giet voorzichtig om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt. Reizen naar het buitenland Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is. Wij adviseren u daarom voordat u naar het buitenland afreist bij het PEUGEOTnetwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken. 8 * Volgens land van bestemming. 201

204 Onderhoud Brandstof voor benzinemotoren Auto's met benzinemotoren kunnen rijden op biobrandstoffen van het type E10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN Brandstof voor dieselmotoren Auto's met dieselmotoren kunnen rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%). Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften, zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje, strikt worden nageleefd. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit). 202

205 Onderhoud Brandstoftank leeg (diesel) Bij auto's met HDi-motor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten: raadpleeg de afbeelding van de motorruimte in de rubriek "Dieselmotoren". Als de tank van uw auto is voorzien van een tankbeveiliging, raadpleeg dan de desbetreffende rubriek. Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure. 1.4 HDi-motor F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. F Open de motorkap. F Bedien de handopvoerpomp totdat er weerstand wordt gevoeld (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn). F Bedien de startmotor tot de motor aanslaat. F Sluit de motorkap. 1.6 HDi-motor F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. F Open de motorkap. F Maak indien nodig de sierkap los om de handopvoerpomp te kunnen bereiken. F Bedien de handopvoerpomp totdat er weerstand wordt gevoeld (de eerste keer indrukken kan zwaar zijn). F Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden en start de motor opnieuw). F Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. F Plaats de sierkap terug en klem deze vast. F Sluit de motorkap

206 Onderhoud Additief AdBlue en SCR-systeem voor BlueHDi dieselmotoren Om het milieu zo min mogelijk te belasten en om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen, heeft PEUGEOT ervoor gekozen zijn auto's met dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction) voor de behandeling van de uitlaatgassen zonder dat de prestaties veranderen of het brandstofverbruik toeneemt. SCR-systeem Met behulp van het additief AdBlue, dat ureum bevat, zet een katalysator tot 85% van de stikstofoxides (NOx) om in stikstof en water, stoffen die onschadelijk zijn voor de gezondheid en het milieu. Het additief AdBlue bevindt zich in een specifiek reservoir onder de bagageruimte, aan de achterzijde van de auto. Het reservoir heeft een inhoud van 17 liter, goed voor een actieradius van ongeveer km voordat een waarschuwingssysteem u meldt dat u met de resterende hoeveelheid additief nog maximaal 2400 km kunt rijden. Om ervoor te zorgen dat het SCR-systeem goed blijft werken, wordt bij elke periodieke onderhoudscontrole aan uw auto in het PEUGEOT-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats het reservoir van het additief AdBlue bijgevuld. Als u verwacht tussen twee periodieke onderhoudscontroles meer dan km te rijden, raden wij u aan het reservoir tussentijds te laten bijvullen door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als het AdBlue -reservoir leeg is, zorgt een wettelijk verplicht systeem ervoor dat de motor niet opnieuw kan worden gestart. Als het SCR-systeem niet goed werkt, stoot uw auto te veel schadelijke stoffen uit, waardoor hij niet meer aan de Euro 6-emissienorm voldoet. Neem bij een storing in het SCRsysteem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats: na 1100 km wordt een systeem geactiveerd dat het opnieuw starten van de motor blokkeert. 204

207 Onderhoud Actieradiusindicatoren Zodra het contact wordt aangezet en als de reservevoorraad van het AdBlue -reservoir is aangesproken of een storing in het SCRsysteem is gesignaleerd, verschijnt een indicator die aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt rijden voordat het opnieuw starten van de motor automatisch wordt geblokkeerd. Als gelijktijdig een storing wordt gesignaleerd en het AdBlue -niveau laag is, wordt de laagste actieradius weergegeven. Als de motor mogelijk niet opnieuw kan worden gestart door een te laag AdBlue -niveau Het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem wordt automatisch geactiveerd zodra het AdBlue -reservoir leeg is. Actieradius groter dan 2400 km Als het contact wordt aangezet, wordt er niet automatisch een melding over de actieradius weergegeven op het instrumentenpaneel. Druk op deze knop om de actieradius tijdelijk weer te geven. Bij een actieradius van meer dan 5000 km is de waarde minder nauwkeurig

208 Onderhoud Actieradius tussen 600 en 2400 km Actieradius tussen 0 en 600 km Storing in verband met een te laag AdBlue - niveau Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje UREA branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd binnen 1500 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid additief. Tijdens het rijden wordt de melding elke 300 km weergegeven zolang er geen additief is bijgevuld. Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het additief AdBlue te laten bijvullen. U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren. Raadpleeg de rubriek "Bijvullen". Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje SERVICE branden en knippert het verklikkerlampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd binnen 600 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid additief. Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden weergegeven zolang er geen additief is bijgevuld. Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het additief AdBlue te laten bijvullen. U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren. Raadpleeg de rubriek "Bijvullen". Als niet op tijd additief wordt bijgevuld, kan de motor niet meer worden gestart. Als het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje SERVICE branden en knippert het verklikkerlampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd". Het AdBlue -reservoir is leeg: het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart. Om de motor weer opnieuw te kunnen starten, raden wij u aan contact op te nemen met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de benodigde hoeveelheid additief te laten bijvullen. Als u zelf additief bijvult, moet het reservoir met minimaal 3,8 liter AdBlue worden gevuld. Raadpleeg de rubriek "Bijvullen". 206

209 Onderhoud Als een storing in het SCR-systeem wordt gesignaleerd Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1100 km is gereden nadat de storing in het SCR-systeem is gesignaleerd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als een storing wordt gesignaleerd Zodra het contact wordt aangezet, gaan de verklikkerlampjes UREA, SERVICE en zelfdiagnose motor branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing emissieregeling" om een storing in de emissieregeling te signaleren. In het geval van een tijdelijke storing stopt de waarschuwing zodra de uitlaatgasemissiewaarden weer aan de normen voldoen. Tijdens de geautoriseerde rijfase (tussen 1100 km en 0 km) Als een storing in het SCR-systeem is bevestigd (nadat 50 km is gereden terwijl de melding van de storing permanent wordt weergegeven), gaan zodra het contact wordt aangezet de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose motor branden en knippert het verklikkerlampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld "Storing emissieregeling: Starten geblokkeerd binnen 300 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog met de resterende hoeveelheid additief kunt rijden. Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden weergegeven zolang de storing in het SCR-systeem niet is verholpen. Neem zo snel mogelijk contact op met het PEUGEOTnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als u dit niet doet, kan de motor niet meer worden gestart

210 Onderhoud Starten geblokkeerd Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose motor branden en knippert het verklikkerlampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing emissieregeling: Starten geblokkeerd". U hebt de limiet van de geautoriseerde rijfase overschreden: het startblokkerringssysteem voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart. Om de motor weer te kunnen starten, is het noodzakelijk dat u contact opneemt met het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bevriezing van het additief AdBlue Het additief AdBlue bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11 C. Het SCR-systeem is voorzien van een voorverwarmingssysteem voor het AdBlue -reservoir. In uitzonderlijke gevallen (als de omgevingstemperatuur van de auto langdurig lager is dan -15 C), kan de waarschuwing voor een storing in de emissieregeling te maken hebben met bevriezing van het AdBlue van uw auto. Laat de auto enkele uren op een warmere plaats staan tot het additief weer vloeibaar is. De waarschuwing van de emissieregeling verdwijnt niet direct, maar na enkele kilometers rijden. 208

211 Onderhoud Bijvullen van het additief AdBlue Het AdBlue -reservoir moet bij elke periodieke onderhoudscontrole worden gevuld door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vanwege de inhoud van het reservoir kan het echter noodzakelijk zijn om het reservoir tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door een waarschuwing (verklikkerlampjes en melding) op wordt geattendeerd. Dit kunt u laten uitvoeren door het PEUGEOTnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als u zelf het reservoir wilt bijvullen, lees dan eerst aandachtig de volgende waarschuwingen. Gebruiksvoorschriften Het additief AdBlue is een oplossing op ureumbasis. Deze vloeistof is onontvlambaar, kleurloos en geurloos (indien koel bewaard). Als het additief in contact komt met de huid, moet u de huid wassen met kraanwater en met zeep. Als additief in de ogen komt, spoel de ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende ten minste 15 minuten met kraanwater of met een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij een branderig gevoel of blijvende irritatie. Als additief AdBlue wordt ingeslikt, spoel de mond dan met schoon water en drink vervolgens een ruime hoeveelheid water. Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het risico van het vrijkomen van ammoniakdampen niet worden uitgesloten: adem deze niet in. Deze ammoniakdampen werken irriterend op de slijmvliezen (ogen, neus en keel). Bewaar AdBlue buiten het bereik van kinderen, in de originele flacon. Als het AdBlue niet in de originele flacon wordt bewaard, verliest het zijn zuiverheid. Gebruik uitsluitend additief AdBlue dat aan de norm ISO voldoet. Verdun het additief nooit met water. Giet nooit additief in de brandstoftank. De verpakking in flacons met een antidruppelsysteem vergemakkelijkt het bijvullen. De flacons met een inhoud van 1,89 liter (1/2 gallon) zijn verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Vul nooit AdBlue bij vanuit een vulsysteem dat is bedoeld voor vrachtwagens

212 Onderhoud Voorschriften voor opslag AdBlue bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11 C en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf 25 C. Het is raadzaam de flacons koel en buiten direct zonlicht te bewaren. Onder deze omstandigheden is het additief ten minste één jaar houdbaar. Additief dat bevroren is geweest, kan weer worden gebruikt nadat het bij kamertemperatuur volledig is ontdooid. Procedure voor bijvullen Controleer voor het bijvullen of de auto op een vlakke en horizontale ondergrond staat. Controleer 's winters of de omgevingstemperatuur van de auto hoger is dan -11 C. Als het kouder is, bevriest het AdBlue waardoor u het niet in het reservoir kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een warmere plaats staan en vul vervolgens het reservoir bij. Bewaar de flacons AdBlue niet in uw auto. F Zet het contact af en verwijder de sleutel. F Til voor toegang tot het AdBlue -reservoir de vloerbekleding van de bagageruimte op en verwijder vervolgens het reservewiel of de opbergbak (volgens uitvoering). F Draai de zwarte dop een kwart omwenteling linksom zonder er druk op uit te oefenen en trek hem omhoog om hem te verwijderen. F Draai de blauwe dop een zesde omwenteling linksom. F Trek de knop omhoog om hem te verwijderen. 210

213 Onderhoud F Pak een flacon AdBlue. Controleer de houdbaarheidsdatum en lees vervolgens aandachtig de gebruiksaanwijzing op het etiket voordat u de inhoud van de flacon in het AdBlue -reservoir van uw auto giet. F Veeg nadat u de flacon leeg hebt gegoten met behulp van een vochtige doek eventuele vloeistofsporen van de rand van de vulopening van het reservoir. Spoel gemorst additief onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg met een vochtige doek. Als het additief is gekristalliseerd, verwijder het dan met een spons en warm water. Belangrijk: als u additief hebt bijgevuld nadat het reservoir leeg is geraakt, aangegeven door de melding "Vul brandstof- additief bij: Starten verboden", dient u ongeveer 5 minuten te wachten voordat u het contact weer aanzet, zonder het bestuurdersportier te openen, de auto te ontgrendelen en de sleutel in het contactslot te steken. Zet vervolgens het contact aan en start na 10 seconden wachten de motor. Belangrijk: als het AdBlue - reservoir van uw auto helemaal leeg is - dit wordt aangegeven door de waarschuwingsmeldingen en u kunt in dat geval de motor niet meer starten - moet u het reservoir vullen met minimaal 3,8 liter additief (twee flacons van 1,89 liter). F Breng de blauwe dop aan op de vulopening van het reservoir en draai de dop een zesde omwenteling rechtsom tot hij stuit. F Breng de zwarte dop aan en draai hem een kwart omwenteling rechtsom zonder er druk op uit te oefenen. Zorg ervoor dat het merkteken op de dop in lijn staat met merkteken op de steun. F Leg het reservewiel en/of de opbergbak (volgens uitvoering) terug op de bodem van de bagageruimte. F Plaats de vloerbekleding van de bagageruimte terug en sluit de achterklep. Voer de lege AdBlue -flacons niet als huisvuil af, maar deponeer ze in de daartoe bestemde containers of breng de flacons naar uw verkooppunt

214 Onderhoud Niveaus controleren Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact). Motorolieniveau Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel (volgens uitvoering), of met de oliepeilstok. De controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid. Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. PEUGEOT adviseert u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen. Olie verversen Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto. Voeg nooit additieven toe aan de motorolie om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen. Type motorolie Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering. Remvloeistofniveau Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten. Remvloeistof verversen Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval. Type remvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof. 212

215 Onderhoud Koelvloeistofniveau Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator. Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat. Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij. Koelvloeistof verversen De koelvloeistof behoeft niet te worden ververst. Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof. Niveau ruitensproeiervloeistof Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is. Type vloeistof Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen, wordt het (bij)vullen van het reservoir met water afgeraden. Gebruik onder winterse omstandigheden vloeistof op ethanol- of methanolbasis

216 Onderhoud Niveau brandstofadditief (diesel met roetfilter) Bijvullen Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje Service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display (volgens uitvoering). Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Afgewerkte producten Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid. Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 214

217 Controles Onderhoud Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het garantie- en onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen. Laat de controles eventueel uitvoeren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 12V-accu De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter. Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt de rubriek "12V-accu" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen. Luchtfilter en interieurfilter Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het garantie- en onderhoudsboekje aangegeven intervallen. Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen. Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken. Roetfilter (diesel) Als het roetfilter vervuild is, wordt u hierop geattendeerd door het permanent branden van dit lampje in combinatie met een waarschuwingsmelding op het display (volgens uitvoering). Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft. Als het lampje blijft branden is het minimum brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de paragraaf "Niveau brandstofadditief". Deze sticker, die hoort bij het Stop & Startsysteem, geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Oliefilter Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval van dit onderdeel. Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken; dit is volkomen normaal. Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu

218 Onderhoud Handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor de periodieke onderhoudscontrole. Elektronisch gestuurde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole. Automatische transmissie De automatische transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole. Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn. Staat van remschijven Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven. Handrem Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Gebruik uitsluitend door PEUGEOT aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt PEUGEOT specifieke producten aan. Na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse omstandigheden ijs vormen op de remschijven en remblokken: de remwerking kan daardoor afnemen. Rem een paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te maken. 216

219 Technische gegevens Algemeen Technische gegevens van de motoren Gewichten en aanhangergewichten De technische gegevens van de motor (cilinderinhoud, maximumvermogen, maximaal toerental, brandstof, CO 2 -uitstoot...) van uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs en in de commerciële documentatie. Deze gegevens komen overeen met de op de motortestbank gehomologeerde waarden, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE). Raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De gewichten een aanhangergewichten van uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs van uw auto en in de commerciële documentatie. U vindt deze waarden ook op het plaatje of de sticker van de constructeur (zie de rubriek "Identificatie"). Raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT -netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het rijklaar gewicht is gelijk aan het ledig gewicht + de bestuurder (75 kg). Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd. De aanbevolen kogeldruk komt overeen met het maximale gewicht op de (zonder of met gereedschap afneembare) trekhaakkogel. MTAC: maximaal technisch toegestaan totaalgewicht. MTRA : maximaal toegestaan treingewicht. Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37 C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd. Het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto heeft een negatieve invloed op het weggedrag. Met een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een langere remweg. Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 100 km/h)

220 Technische gegevens Motoren / Gewichten benzine Motoren Versnellingsbak Versnellingen Inhoud motorolie* (liter) Aanhanger ongeremd (kg) Aanbevolen kogeldruk (kg) 1.0 VTi 68 pk Handgeschakeld 5 3, VTi 82 pk Handgeschakeld 5 3, Elektronisch gestuurd 5 3, e-vti 82 pk Elektronisch gestuurd 5 3, e-thp 110 pk Handgeschakeld VTi 95 pk Handgeschakeld VTi 120 pk Handgeschakeld 5 4, Automaat 4 4, THP 155 pk Handgeschakeld 6 4, THP 200 pk Handgeschakeld 6 4, * Inhoud met vervangen oliefilter.

221 Technische gegevens Motoren / Gewichten diesel Motoren Versnellingsbak Rapports Capacités d'huile moteur* (litres) Remorque non freinée (kg) Poids recommandé sur flèche (kg) 1.4 HDi 68 pk Handgeschakeld 5 3, e-hdi 68 pk Elektronisch gestuurd 5 3, HDi 75 pk Handgeschakeld 5 3, HDi 92 pk Handgeschakeld 5 3, e-hdi 92 pk Handgeschakeld 5 3, Elektronisch gestuurd 6 3, e-hdi 115 pk Handgeschakeld 6 3, Blue HDi 120 pk Handgeschakeld * Inhoud met vervangen oliefilter. 219

222 Technische gegevens Afmetingen (in mm) 220

223 Technische gegevens Identificatie De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto. De sticker bevat de volgende informatie: - bandenspanning, onbeladen en met volle belading, - bandenmaat, - bandenspanning van het reservewiel, - kleurcode van de lak. Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden. A. Serienummer onder de motorkap. Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij de schokdempersteun. C. Constructeurssticker. Dit nummer staat op een eenmalige sticker op de middenstijl aan passagierszijde. B. Serienummer op de onderste voorruittraverse. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit. D. Sticker bandenspanning/kleurcode van de lak. Deze sticker is op de middenstijl aan bestuurderszijde bevestigd. Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik

224 222

225 Urgence-oproep of Assistance-oproep 223

226 Urgence-oproep of Assistance-oproep 224 Peugeot Connect SOS Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene ledlampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de alarmcentrale "Peugeot Connect SOS" is verstuurd*. Het groene ledlampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene ledlampje dooft. De annulering wordt bevestigd met een gesproken bericht. Om een oproep te annuleren kunt u ook de alarmcentrale "Peugeot Connect SOS" melden dat de oproep per vergissing werd verstuurd. De alarmcentrale "Peugeot Connect SOS" lokaliseert onmiddellijk uw auto, neemt in uw landstaal contact met u op** en roept indien nodig de hulp in van de bevoegde hulpdiensten**. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie. Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan. * Afhankelijk van de algemene gebruiksvoorwaarden, die u bij uw verkooppunt kunt opvragen, en de technische beperkingen van het systeem. ** Afhankelijk van de geografische dekking van "Peugeot Connect SOS" en "Peugeot Connect Assistance" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare diensten PEUGEOT CONNECT kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op bekijken. Peugeot Connect Assistance Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto.. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd**. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht. Werking van het systeem Bij het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem. Het oranje lampje knippert: er is een storing in het systeem. Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij moet vervangen worden. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-netwerk. Wanneer u uw auto buiten het PEUGEOT-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur. Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de diensten PEUGEOT CONNECT, behoudt de constructeur zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.

227 7 inch Touchscreen GPS-navigatie Multimedia-autoradio Bluetooth -telefoon Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto functioneert. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Wanneer de eco-mode is geactiveerd, schakelt het systeem zichzelf na het afzetten van de motor automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. INHOUD 01 Algemene werking blz Basisfunctie - Bedieningspaneel blz Schakelaars op het stuurwiel blz Media blz Navigatie blz Configuratie blz Internetdiensten blz Telefoon blz. 280 Veelgestelde vragen blz

228 01 Algemene werking "Navigatie"* hiermee kan de navigatie worden ingesteld en de bestemming worden gekozen. "Media" hiermee kunnen de radio en de andere geluidsbronnen van het audiosysteem worden geselecteerd en kunnen foto's worden weergegeven. "Configuratie" hiermee kunnen de geluidssignalen, de grafische thema's en de lichtsterkte van de dashboardverlichting worden ingesteld en hebt u toegang tot een interactieve hulp met betrekking tot de belangrijkste uitrusting en verklikkerlampjes van de auto. *"Internetdiensten" hiermee kan verbinding worden gemaakt met een portail met applicaties om eenvoudig, veilig en op een persoonlijke manier te surfen via een dongel die met abonnement verkrijgbaar is bij het PEUGEOT-netwerk. 226 "Telefoon" hiermee kan een telefoon via Bluetooth worden verbonden. "Rijhulpsysteem" hiermee kan de boordcomputer worden weergegeven en kunnen bepaalde functies van de auto worden ingeschakeld, uitgeschakeld of geconfigureerd. * Volgens uitvoering.

229 01 Algemene werking Gebruik de toetsen links van het touchscreen om de menucarrousellen te openen en druk vervolgens op de op het touchscreen weergegeven toetsen. Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven. Hoofdpagina Secundaire pagina Als het bijzonder warm is, kan het systeem gedurende minimaal 5 minuten overgaan in de waakstand (volledig uitschakelen van het scherm en het geluid). 227

230 02 Basisfuncties Bij draaiende motor wordt het geluid onderbroken door de toets in te drukken. Bij afgezet contact wordt het systeem ingeschakeld door de toets in te drukken. Volumeregeling (voor elke bron afzonderlijk, ook voor "Verkeersinformatie (TA)" en navigatieaanwijzingen). Sneltoetsen: met behulp van de toetsen in de bovenste balk van het touchscreen, is het mogelijk direct de geluidsbron of de lijst met zenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron) te kiezen. Als de auto langdurig in de zon heeft gestaan, kan het geluidsvolume worden beperkt om het systeem te beschermen. Zodra de temperatuur in het interieur is gezakt, zal de oorspronkelijke instelling weer worden gebruikt. 228 Selecteren van de geluidsbron (volgens uitvoering): - Radio "FM" / "AM" / "DAB"*. - "USB"-stick. - CD-speler (in het dashboardkastje)*. - Jukebox*, na audiobestanden te hebben gekopieerd op het interne geheugen van het touchscreen. - Telefoon aangesloten via Bluetooth* en streaming-verzending Bluetooth*. - Mediaspeler aangesloten via de AUX-aansluiting (Jack, kabel niet meegeleverd). Het is een "resistief" scherm dat voelbaar aangeraakt moet worden, met name bij bewegingen (door een lijst bladeren, scrollen over de kaart, enz.). Lichtjes aanraken is niet voldoende. Als het scherm met meerdere vingers wordt aangeraakt, worden de commando's niet opgevolgd. Het scherm kan ook worden bediend als u handschoenen draagt. Dankzij deze technologie kan het scherm bij elke temperatuur worden gebruikt. Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel. Raak het scherm niet met een puntig voorwerp aan. Raak het scherm niet met vochtige handen aan. * Volgens uitrusting.

231 03 Stuurkolomschakelaars - Indrukken: onderbreken/hervatten van de geluidsweergave. - Volume verhogen. - Volume verlagen. - Indrukken: geluidsbron wijzigen: radio, media. - Draaien. Radio: automatische selectie van vorige/volgende zender. Media: volgende/vorige track. Menu's: verplaatsen. - Indrukken. Radio: naar opgeslagen voorkeuzezenders. Menu s: bevestigen. Geluidsbron: bevestigen van de keuze. - Binnenkomend gesprek: aannemen. - Tijdens een gesprek: Toegang tot het menu Telefoon (telefoonboek, logboek gesprekken). Gesprek beëindigen. - Radio: weergave van de lijst met zenders. Media: weergave van de lijst met albums/nummers. 229

232 04 Media Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Media" Hoofdpagina Lijst van FM-zenders Opslaan 230

233 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Media Lijst Lijst van FM-zenders Druk op een zender om deze te selecteren. FM-radio DAB-radio AM-radio Media Bron Jukebox CD USB Selecteer de bron. ipod Bluetooth AUX Media Opslaan Druk op een lege plek en vervolgens op "Opslaan". 231

234 04 Media Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Media" Lijst van FM-zenders Secundaire pagina Media Foto's Kopiëren naar jukebox Beheer jukebox 232

235 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Media Opslaan Op een zender drukken om deze te selecteren. Lijst updaten De lijst updaten afhankelijk van de ontvangst. Secundaire pagina Frequentie De gewenste radiofrequentie invoeren. Lijst zenders Bevestigen De instellingen opslaan. Media Selecteren pagina Draaien Alles selecteren De geselecteerde foto op het volledige scherm weergeven. De foto 90 draaien. Alle foto's van de lijst selecteren. Nogmaals drukken om de selectie ongedaan te maken. Secundaire pagina Vorige foto. Foto's Diavoorstelling Pauzeren/afspelen. De foto's op het volledige scherm weergeven. Volgende foto. Bevestigen De instellingen opslaan. Sorteren op map Sorteren op album De manier van selecteren kiezen. Media Alles selecteren Secundaire pagina Beheer jukebox Vergrootglas Map aanmaken Hernoemen Verwijderen Alles selecteren De opties voor handelingen kiezen. Bevestigen De opties opslaan. Kopiëren De instellingen opslaan. 233

236 04 Media Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Media" Secundaire pagina Media Instellingen radio Media-opties Instellingen radio 234

237 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Media Secundaire pagina Weergeven van het meest recent gebruikte medium. Lijst met media Willekeurige volgorde (alle nummers): Media Media-opties Willekeurige volgorde (huidige album): Continu herhalen: De instellingen voor het afspelen kiezen. Versterking AUX Media Secundaire pagina Media-opties Radio Instellingen radio Volgen RDS Volgen DAB/FM Weergave Radio Text Weergave pictogrammen DAB-radio De opties in - of uitschakelen. Verkeersinformatie (TA) Berichten Instellingen radio Weer Ontspanning - Sport De opties in - of uitschakelen. Config. waarsch. Bevestigen De instellingen opslaan. 235

238 04 Radio Selecteren van een zender Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. of Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina. of Selecteer " Lijst zenders " op de secundaire pagina. OF Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en selecteer vervolgens "Opslaan". Selecteer een in de lijst opgeslagen zender. Selecteer de radiozender in de weergegeven lijst. Selecteer indien nodig een andere geluidsbron. Selecteer " Lijst updaten " om de lijst bij te werken. Selecteer de radio " FM-radio " of " AM-radio ". De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDSfunctie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. 236

239 04 Radio Wijzigen van een frequentie Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Automatisch zenders zoeken Druk op 3 of 4 of verplaats de cursor om automatisch te zoeken naar de zender met een hogere of lagere frequentie. OF Druk op "Frequentie invoeren" om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. VERVOLGENS Selecteer het wijzigen van de geluidsbron. Voer de volledige frequentie (bijv.: MHz) in met het toetsenbord en druk op " Bevestigen ". Selecteer de radio " FM-radio " of " AM-radio ". OF Via een alfabetische lijst Druk op de huidige radiozender en kies vervolgens de zender uit de weergegeven lijst. 237

240 04 Radio Een zender opslaan Selecteer een zender of een frequentie (zie de desbetreffende rubriek). Druk op " Opslaan ". Selecteer een nummer in de lijst om de eerder gekozen/ingestelde zender op te slaan. Door een nummer ingedrukt te houden wordt de zender onder dat nummer opgeslagen. Of Door op deze toets te drukken worden de zenders achtereenvolgend opgeslagen. Oproepen van opgeslagen zenders Druk op "Media" om de hoofdpagina weer te geven en selecteer vervolgens "Opslaan". 238

241 04 Radio RDS inschakelen en uitschakelen Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Instellingen ". Selecteer " Radio ". Schakel " Volgen RDS " in of uit. Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. 239

242 04 Radio Weergave van de naam van de radiozender waarop is afgestemd. Sneltoets: toegang tot het keuzemenu van geluidsbronnen en de lijst met zenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron). Selecteren van de radiozender. Eventueel uitgezonden programmatype van de radiozender. Beheer van de Jukebox. Weergave van een huidige bewerking. Secundaire pagina. Vorige "multiplex". Vorige radiozender. Weergave van de naam en het nummer van de beluisterde "multiplex" (ook wel "bundel" genoemd). Selecteren van de geluidsbron. Weergave van de "DAB"- band. Weergave van de "Radiotekst" van de beluisterde radiozender. Volgende "multiplex". Volgende radiozender. Opgeslagen radiozender, toetsen 1 t/m 15 Kort indrukken: selecteren van de opgeslagen radiozender. Lang indrukken: opslaan van een radiozender. Weergave van de opties: grijs indien actief maar niet beschikbaar, wit indien actief en beschikbaar. Als de beluisterde "DAB"-zender niet in "FM" beschikbaar is, wordt de optie "DAB FM" grijs weergegeven. 240

243 04 Radio DAB (Digital Audio Broadcasting) Digitale radio Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit en biedt de mogelijkheid grafische informatie weer te geven met actualiteiten van de beluisterde radiozender. Selecteer Lijst op de primaire pagina. Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze uit een aantal radiozenders die in alfabetische volgorde zijn gerangschikt. Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. Digitale radio - Volgsysteem DAB / FM "DAB" is niet overal beschikbaar. Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met het "Volgsysteem digitale zender / FM" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge "FM"-zender (indien beschikbaar). Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Instellingen ". Selecteer het veranderen van geluidsbron. Selecteer " RADIO ". Selecteer " DAB-radio ". Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina. of Selecteer " Lijst zenders " op de secundaire pagina. Selecteer de radio in de weergegeven lijst. Selecteer "Volgsysteem digitale zender/fm" en vervolgens " Bevestigen ". Als het "Volgsysteem digitale zender / FM" is geactiveerd, kan er sprake zijn van een verschil van enkele seconden als het systeem overschakelt op de analoge "FM"-zender en kan het geluidsvolume veranderen. Als het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAB". Als de "DAB"-zender waarnaar wordt geluisterd niet beschikbaar is als "FM"-zender (optie " DAB/FM " grijs weergegeven) of als het "Volgsysteem digitale zender / FM" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt. 241

244 04 Muziek CD-, MP3-, USB-speler, AUX-aansluiting Plaats de CD in de speler, steek de USBstick in de USB-aansluiting of sluit de USBapparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan. Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten. Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen. De afspeellijsten worden iedere keer na het opnieuw aanzetten van het contact of het aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De autoradio slaat de lijsten echter wel op en als ze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter. Geluidsbron kiezen Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer het wijzigen van de geluidsbron en kies vervolgens de geluidsbron. Via de toets SRC (bron) op het stuurwiel kunt u van de ene naar de andere geluidsbron overschakelen. Druk op OK om de selectie te bevestigen. "CD/CD MP3" "Radio" "USB, ipod" "Aux" "Bluetooth (streaming)" 242

245 04 Muziek CD, MP3-CD, USB-speler Informatie en adviezen De autoradio speelt bestanden met de extensie "wma,.aac,.flac,. ogg,.mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4,...) kunnen niet worden afgespeeld. WMA-bestanden moeten van het type WMA9 Standaard zijn. De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 khz. Het systeem is geschikt voor externe USB-geluidsdragers, Blackberry's of apparatuur van Apple die op de USB-aansluitingen kunnen worden aangesloten (kabel niet meegeleverd). U kunt deze apparatuur bedienen via de audio-installatie van de auto. Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de Jackplug worden aangesloten. Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " ",?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen. Gebruik uitsluitend USB-sticks met het formaat FAT32 (File Allocation Table 28 bits). Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal 4 x) voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-cd is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. Als tegelijkertijd twee identieke apparaten zijn aangesloten (twee USB-sticks of twee Apple -spelers), werkt het systeem niet. Het is wel mogelijk om tegelijkertijd een USB-stick en een Apple -speler aan te sluiten. Gebruik voor een goede werking bij voorkeur originele Apple USBkabels. 243

246 04 Muziek Een track selecteren Vorige track. / Overzicht van tracks en afspeellijsten op USB of CD. Volgende track. / Omhoog en omlaag in de lijst. Vorige afspeellijst. Bevestigen, verder in de menustructuur. Volgende afspeellijst. Terug in de menustructuur. Pauze. 244

247 04 Muziek APPLE -speler aansluiten Streaming audio Sluit een Apple -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op één van de USB-aansluitingen. Het afspelen begint automatisch. Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audio-installatie in de auto af te spelen. Maak een verbinding met de telefoon: zie de rubriek " Telefoon " en vervolgens " Bluetooth ". Kies het profiel "Audio" of "Alle". De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto. De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts). De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track. Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon. Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van de autoradio. De autoradio kan geen kopieën van foto's en hoezen weergeven. Deze kopieën zijn alleen met een USB-stick mogelijk. De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw Apple -speler. Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd. Wij adviseren de functie "Herhalen" van de Bluetooth-apparatuur in te schakelen. 245

248 04 Muziek AUX-ingang gebruiken (audiokabel niet meegeleverd) Sluit het externe apparaat (MP3-speler, enz.) met een geschikte kabel aan op de JACK-aansluiting. Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer het wijzigen van de geluidsbron. Selecteer de geluidsbron " AUX-INGANG ". Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de autoradio. De bediening gebeurt via het externe apparaat. 246

249 04 Muziek Beheer van de Jukebox Sluit de apparatuur (MP3-speler, enz.) met behulp van een audiokabel aan op de USB- of de JACK-aansluiting. Selecteer het vergrootglas om een map of een album te openen en kies elk audiobestand afzonderlijk. Wanneer geen enkel audiobestand naar het systeem, met een geheugencapaciteit van 8 GB, is gekopieerd, worden alle pictogrammen met betrekking tot de functie Jukebox gearceerd weergegeven en kunnen ze niet worden gebruikt. Selecteer "Bevestigen" en vervolgens "Kopiëren". Selecteer " Lijst met media ". Selecteer "Nieuwe map" om een mappenstructuur in de jukebox aan te maken of selecteer "Structuur aanhouden" om de structuur van de apparatuur aan te houden. Selecteer " Kopie jukebox ". Selecteer "Sorteren op map" of "Sorteren op album". Tijdens het kopiëren wordt de hoofdpagina weergegeven. U kunt op elk moment de informatie met betrekking tot het kopiëren bekijken door op deze toets te drukken. 247

250 05 Navigatie Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Navigatie" Hoofdpagina Navigatie Berekeningscriteria 248

251 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Navigatie Instellingen Navigatie Bestemming innvoeren Berekenings criteria Opslaan De navigatie stoppen Snelste Kortste Tijd/afstand Ecologisch Tol Veerboot Exact - Dichtb. Zie route op de kaart Bevestigen Weergeven van de meest recente bestemmingen. De navigatiecriteria kiezen. Op de kaart wordt het aan de hand van de criteria gekozen traject weergegeven. De kaart weergeven en de routegeleiding starten. De opties opslaan. Het actuele adres opslaan. De navigatie-informatie uitschakelen. Spraak Route omleiden Het stemvolume en het opnoemen van straatnamen instellen. Afwijken van de oorspronkelijke route met een bepaalde afstand. Weergeven als tekst. Inzoomen. Navigatie Uitzoomen. Weergeven op volledig scherm. De kaart verplaatsen met de pijlen. Kaart tweedimensionaal weergeven. 249

252 05 Navigatie Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Navigatie" Bestem. Invoeren Adres Secundaire pagina Zie de rubriek " Communicatie " voor het beheren van de contacten en de adressen. Contacten Navigatie Pont of Interest zoeken Zie de rubriek " Communicatie " voor het gebruik van de functies van de telefoon. POI zoeken op naam Point of Interest weergeven op kaart 250

253 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Navigatie Secundaire pagina Bestem. Invoeren Navigatie Secundaire pagina Point of Interest zoeken Navigatie Secundaire pagina Point of Interest weergeven Adres Contacten Op kaart Etappe&route Stoppen Route naar Alle POI's Auto Rest./ hotels Persoonlijk Op naam Zoeken Alles selecteren Verwijderen POI's importeren Bevestigen Huidige locatie Points of Interest Stadscentrum Opslaan Stop inlassen Route naar Adresbestanden Bestand aanmaken Stop inlassen Contact zoeken Route naar Het adres instellen. Het actuele adres opslaan. Een etappe aan het traject toevoegen. Op de toets drukken om de route te berekenen. Een contact selecteren en de route naar diens adres berekenen. De kaart weergeven en inzoomen om routes te bekijken. Een etappe aanmaken, toevoegen/verwijderen, of het routeplan bekijken. De navigatie-informatie uitschakelen. Op de toets drukken om de route te berekenen. Lijst van beschikbare categorieën. Na het kiezen van de categorie de Points of Interest selecteren. De instellingen opslaan. De instellingen voor de weergave van de POI kiezen. De opties opslaan. 251

254 05 Navigatie Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Route omleiden Traffic-berichten "Navigatie" Secundaire pagina Config. kaart Navigatie Config. kaart Instellingen Instellingen Instellingen Wisselen tussen twee menu's. 252

255 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Op de route Navigatie Rondom auto Secundaire pagina Traffic-berichten Op bestemming Omleiden Afwijken over een afstand van Route herberekenen De keuzes voor de meldingen en het filtergebied instellen. Afsluiten De opties opslaan. Noorden boven Richting Rijrichting boven Navigatie Secundaire pagina Kaarten In perspectief Kaartkleur "dag" De weergave en de richting van de kaart kiezen. Config. kaart Kenmerk Kaartkleur "nacht" Dag-/nachtst. automat. Bevestigen De instellingen opslaan. Rekencriteria Navigatie Secundaire pagina Spraak Waarschuwing! De keuzes vastleggen en het stemvolume en het opnoemen van straatnamen selecteren. Instellingen Opties traffic Bevestigen De opties opslaan. 253

256 05 Navigatie - routebegeleiding Een bestemming kiezen Naar een nieuwe bestemming Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Navigeren ". Selecteer " Bestem. Invoeren ". Kies de navigatiecriteria: " Snelste " of " Kortste " of " Tijd/afstand " of " Ecologisch ". Selecteer " Adres ". Kies het " Land: " in de weergegeven lijst en vervolgens op dezelfde manier: de " Plaats: " of de postcode, de " Straat: ", het " N : ". Druk elke keer op Bevestigen. Kies de overige criteria: " Inclusief tolwegen ", " Inclusief veerboten ", " Verkeer ", " Exact ", " Dichtb. ". Selecteer " Bevestigen " of druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten. Druk op " Instellingen " en vervolgens op " De navigatie stoppen " om de navigatie-informatie uit te schakelen. Selecteer " Archiveren " om het adres als item op te slaan. U kunt maximaal 200 items opslaan. Druk op " Instellingen " en vervolgens op " De navigatie hervatten " om de navigatieinformatie weer in te schakelen. 254

257 05 Navigatie - routebegeleiding Naar een van de meest recente bestemmingen Naar een contact uit het telefoonboek Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Navigatie naar een contact dat is geïmporteerd vanuit de telefoon is alleen mogelijk als het adres compatibel is met het systeem. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Bestem. invoeren ". Selecteer " Bestem. Invoeren ". Selecteer " Contacten ". Selecteer het adres in de weergegeven lijst. Selecteer de bestemming uit de contacten in de weergegeven lijst. Selecteer " Navigeren ". Selecteer de criteria en vervolgens " Bevestigen " of druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten. Selecteer " Navigatie naar ". Selecteer de criteria en vervolgens " Bevestigen " om de navigatie te starten. 255

258 05 Navigatie - routebegeleiding Naar GPS-coördinaten Naar een punt op de kaart Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Bestem. Invoeren ". Selecteer " Bestem. Invoeren ". Selecteer " Adres ". Selecteer " Op kaart ". Stel de " Lengtegraad: " en vervolgens de " Breedtegraad: " in. Zoom in op de kaart en selecteer vervolgens het punt. Selecteer " Navigeren ". Selecteer de criteria en vervolgens " Bevestigen " of druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten. Door lang indrukken worden toeristische trekpleisters in de omgeving weergegeven. 256

259 05 Navigatie - routebegeleiding Naar Points of Interest (POI) Points of Interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden,...). Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer een Point of Interest in de weergegeven lijst. Selecteer "Point of Interest zoeken". Selecteer " Navigeren ". Selecteer " Alle POI's " of " Auto " of " Rest./ hotels " of " Persoonlijk " of " Op naam ". Bij de jaarlijke update van de kaartgegevens krijgt u ook de beschikking over nieuwe POI's. Daarnaast kunt u elke maand de risicozones/gevarenzones bijwerken. De exacte procedure vindt u op: Selecteer een categorie in de weergegeven lijst. Selecteer " Zoeken ". 257

260 05 Navigatie - routebegeleiding Naar Points of Interest (POI) Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " POI weergeven ". Selecteer een categorie in de weergegeven lijst en druk vervolgens op " Bevestigen ". 258

261 05 Navigatie - routebegeleiding Instellen waarschuwingsmeldingen risicogebieden / Gevarenzones Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Bevestigen ". Selecteer " Instellingen ". Deze functies zijn alleen beschikbaar als de Risicogebieden zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd. Selecteer "Config. waarschuwingen". U kunt nu de melding voor Risicogebieden inschakelen en vervolgens kiezen voor: - "Geluidssignaal" - "Alleen waarschuw. bij navi." - "Alleen snelheidswaarschuw." - "Snelheidsbeperking weergeven" - "Tijd": u kunt de tijd tussen het moment van de melding en het passeren van de Risicogebieden instellen. 259

262 05 Navigatie - routebegeleiding Een etappe toevoegen Etappes beheren Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Herhaal de vorige stappen 1 tot en met 3 om etappes te beheren (een etappe toevoegen). Selecteer " Bestem. invoeren ". Selecteer de etappe die u wilt verplaatsen. Selecteer " Etappe&route ". Selecteer " Omhoog verplaatsen ". Selecteer " Etappe toevoegen " en vervolgens "Adres". Het adres van een etappe geeft u als bestemming op via " Plaats: " of postcode, " Straat: ", " N : ". Druk elke keer op Bevestigen. Selecteer vervolgens " Etappe toevoegen ". Selecteer " Navigeren ". Selecteer de criteria en vervolgens " Bevestigen " om de navigatie te starten en een algemene richting te geven aan de navigatieroute. Selecteer " Omlaag verplaatsen ". Selecteer " Verwijderen ". Selecteer "Routebeschrijving" om de wijzigingen in de aanwijzingen op de route te tonen. 260

263 05 Navigatie - routebegeleiding Navigatieopties Criteria voor de berekening Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Nu kunt u het volgende kiezen: - navigatiecriteria: " Snelste ", " Kortste ", " Tijd/afstand ", " Ecologisch ". - aanvullende criteria: " Inclusief Tolwegen ", " Inclusief veerboten ", " Verkeer ", " Exact ", " Dichtb. ". Selecteer " Instellingen ". Selecteer " Bevestigen ". Selecteer " Criteria ". De berekening van het criterium "ecologisch" is gebaseerd op de kaartgegevens, maar kan in sommige gevallen niet volledig correct zijn. 261

264 05 Verkeer Verkeersinformatie Weergave van berichten Filters instellen Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Traffic-berichten ". Selecteer " Instellingen ". Stel de filters " Op de route ", " Rondom ", " Op bestemming " in om een meer gedetailleerd overzicht van meldingen te krijgen. Druk nogmaals op de knop om het filter ongedaan te maken. Selecteer de melding in de weergegeven lijst. Selecteer het vergrootglas om gesproken berichten te ontvangen. Selecteer " Info-optie ". Selecteer: - " Nieuwe berichten melden ", - " Berichten oplezen ", Verfijn vervolgens het gebied van het filter. Selecteer " Bevestigen ". Een via het GPS-navigatiesysteem ontvangen TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie met betrekking tot de verkeersomstandigheden die in real time wordt ontvangen. Wij adviseren een filtergebied van: - 20 km in de stad, - 50 km op de snelweg. 262

265 05 Verkeer Belangrijkste picrogrammen met betrekking tot het verkeer Verkeersberichten beluisteren Rood-gele driehoek: verkeersinformatie, bijvoorbeeld: Verkeerssituatie gewijzigd Wegversmalling Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Gladheid Oponthoud Ongeval Werkzaamheden Selecteer " Instellingen ". Explosiegevaar Manifestatie Wegafsluiting Gevaar Selecteer " Spraak ". Verboden in te rijden File Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld: Schakel " Verkeer (TA)" in of uit. Weerberichten Wind Parkeerplaats Verkeersinformatie Mist Sneeuw/ijs De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (radio, CD, USB,...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. 263

266 05 Verkeer Route omleiden Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Route herberekenen ". De route wordt qua tijd en afstand aangepast. Selecteer " Traffic-berichten ". Selecteer " Bevestigen ". Selecteer " Omleiden ". Er kan een omleiding worden ingesteld als er verkeersinformatie wordt ontvangen. Selecteer de afstand van de omleiding door op + of - te drukken. 264

267 05 Kaart Kaartinstellingen Oriëntering van de kaart Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Config. kaart ". Selecteer: - " Noorden boven " om de kaart altijd naar het noorden te richten, - " Rijrichting boven " om de kaart op de rijrichting van de auto te richten, - " In perspectief " om de kaart in perspectief te zien. Selecteer " Richting ". Selecteer " Bevestigen " om de wijzigingen op te slaan. 265

268 05 Kaart Configureren Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Config. kaart ". Selecteer: - " Kaartkleur "dag" " om de kaart altijd in de dagstand weer te geven. - " Kaartkleur "nacht" " om de kaart altijd in de nachtstand weer te geven. - " Dag-/nachtst. automat. " om de weergave van de kaart automatisch aan de hoeveelheid buitenlicht aan te passen. Deze instelling werkt met behulp van de lichtsensor van de auto of door handmatig de verlichting in te schakelen. Druk vervolgens op " Bevestigen " om de wijzigingen op te slaan. Selecteer " Kenmerk ". De straatnamen worden op de kaart weergegeven bij een schaal van 100 m of kleiner. 266

269 05 Instellingen Gesproken navigatieberichten Volume / Straatnamen Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Spraakweergave " en/of " Mannenstem " en/of " Vrouwenstem " en/of " Spraakweergave straatnamen ". Selecteer " Instellingen ". Selecteer "Spraak". Selecteer " Bevestigen " om de wijzigingen op te slaan. 267

270 06 Configuratie Niveau 1 "Configuratie" Hoofdpagina Niveau 2 Niveau 3 Audio-instellingen Audio-instellingen Audio-instellingen Keuze van het thema 268

271 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Configuratie Geluidsinst. Audio-instellingen Geluidssferen Verdeling Effecten Beltonen Spraak Bevestigen De geluidssfeer kiezen. De verdeling van het geluid over het interieur instellen dankzij het Arkamys -systeem. Het geluidsvolume selecteren of het volume koppelen aan de wagensnelheid. De melodie en het volume van de beltoon kiezen als de telefoon overgaat. Het geluidsvolume van de stem instellen en kiezen voor het opnoemen van straatnamen. De instellingen opslaan. Configuratie Scherm uit Scherm uitschakelen (zwart scherm). Druk op het scherm om het weer in te schakelen. Configuratie Color Keuze van het thema Bevestigen De instellingen opslaan nadat de gewenste achtergrond is geselecteerd. Configuratie Interactieve hulp Terug Rijhulpsysteem - Uitrusting Verklikkerlampjes Audio Communicatie Navigatie GPS Vorige pagina Volgende pagina Raadplegen van de Interactieve hulp. 269

272 06 Configuratie Niveau 1 Niveau 2 "Configuratie" Eenheden Secundaire pagina Fabrieksinstellingen Configuratie Tijd/datum Display 270

273 Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Eenheden De eenheden voor de afstand, het brandstofverbruik en de temperatuur kiezen. Configuratie Secundaire pagina Systeeminstellingen Gegevens wissen Fabrieksinstellingen De gewenste gegevens in de lijst selecteren en vervolgens op Wissen drukken. De oorspronkelijke instellingen terugzetten. Bevestigen De instellingen opslaan. Configuratie Secundaire pagina Tijd/datum Bevestigen De datum en tijd instellen en vervolgens bevestigen. Configuratie Secundaire pagina Scherminst. Automatisch scrollen Animaties uitschakelen Bevestigen De lichtsterkte instellen en vervolgens bevestigen. 271

274 06 Configuratie Niveau 1 Niveau 2 "Configuratie" Taalkeuze Secundaire pagina Configuratie Rekenmachine Kalender 272

275 Niveau 1 Niveau 2 Aanwijzingen Configuratie Secundaire pagina Bevestigen De taal selecteren en vervolgens bevestigen. Talen Configuratie Secundaire pagina De rekenmachine selecteren. Rekenmachine Configuratie Secundaire pagina De kalender selecteren. Kalender 273

276 06 Configuratie Geluidsinstellingen Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Geluidsinst. ". - " Sfeer " (6 verschillende opties) - " Lage tonen " - " Hoge tonen " - " Loudness " (inschakelen/uitschakelen) - " Verdeling ", " Bestuurder ", " Alle passagiers ", " Alleen vóór ") - "Geluidssignaal op touchscreen" - " Volume afhankelijk van wagensnelheid: " (inschakelen/ uitschakelen) Selecteer " Sfeer of " Verdeling "of " Effecten "of " Beltonen "of " Spraak ". De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys -systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden. Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met 6 luidsprekers. De audio-instellingen (Sfeer, Lage tonen, Hoge tonen, Loudness) zijn voor elke geluidsbron apart in te stellen. De instellingen van de verdeling van het geluid en de balans zijn voor alle geluidsbronnen gelijk. Geïntegreerd audiosysteem: Sound Staging van Arkamys. Dankzij het Sound Staging-systeem krijgen de bestuurder en de passagiers het gevoel bij een live-uitvoering aanwezig te zijn: het geluid lijkt van voren te komen en omgeeft de inzittenden volledig. Deze nieuwe ervaring wordt mogelijk gemaakt door de software van de autoradio die de digitale signalen van de mediaspelers (radio, CD, MP3,...) bewerkt zonder dat de instellingen van de luidsprekers veranderd hoeven te worden. Bij de bewerking van de signalen wordt rekening gehouden met de vorm van het interieur, zodat de muziek optimaal wordt weergegeven. De Arkamys -software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal van alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een natuurlijke geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid van voren, ter hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel stemmen als muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen. 274

277 06 Configuratie Thema's Interactieve hulp Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Thema's ". Selecteer "Interactieve hulp". Selecteer een achtergrond in de lijst met grafische achtergronden en druk op " Bevestigen ". De via het touchscreen te bekijken interactieve applicatie uw gebruiksaanwijzing vervangt niet de papieren uitgave van het instructieboekje, waarvan de inhoud veel uitgebreider is. Elke keer dat de grafische achtergrond van het systeem wordt gewijzigd, start het touchscreen opnieuw op en wordt het scherm even zwart. Uit veiligheidsoverwegingen kan de applicatie uw gebruiksaanwijzing uitsluitend bij stilstaande auto worden geraadpleegd. Uit veiligheidsoverwegingen kan de procedure voor het veranderen van de grafische achtergrond uitsluitend bij stilstaande auto worden uitgevoerd. 275

278 06 Configuratie Systeem De instellingen van het systeem wijzigen Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "Systeeminstelling". Selecteer " Scherminst ". Selecteer " Eenheden " om de eenheden voor afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen. Schakel "Automatisch afwisselend weergeven van teksten inschakelen" et "Animaties inschakelen" in of uit. Selecteer "Gegevens wissen " om de lijst met laatste bestemmingen, de persoonlijke points of interest en de contacten uit het telefoonboek te wissen. Vink de instelling(en) aan en selecteer " Verwijderen ". Selecteer " Fabrieksinstellingen " om terug te gaan naar de standaardinstellingen. 276

279 06 Configuratie Druk op Configuratie om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer: - " Tijd/datum " om de tijdzone, de synchronisatie met het GPS, de tijd en het formaat en vervolgens de datum te wijzigen. - " Talen " om de taal te wijzigen. - " Rekenmachine " om de rekenmachine weer te geven. - " Kalender " om de kalender weer te geven. 277

280 07 Internetdiensten Niveau 1 Niveau 2 "Internetdiensten" Identificatie Hoofdpagina: Applicaties voor hulp tijdens het rijden, zie "PEUGEOT CONNECT APPS"* op de volgende bladzijde. Secundaire pagina: Browsen op het internet via de Bluetooth-telefoon en het protocol Dial-Up Networking (DUN). Parameters DUN-verbinding Het is mogelijk dat sommige smartphones van de nieuwste generatie hiermee niet compatibel zijn. Internetsnelheid * Volgens land van bestemming. 278

281 07 PEUGEOT CONNECT APPS "PEUGEOT CONNECT APPS" bestaat uit rijhulpapplicaties die de bestuurder in real-time van nuttige informatie kunnen voorzien over o.a. de situatie op de weg, risicozones, brandstofprijzen, parkeermogelijkheden, toeristische plaatsen, weersomstandigheden, leuke adresjes Deze service bevat de toegang tot het mobiele netwerk in combinatie met het gebruik van de apps. Om de service PEUGEOT CONNECT APPS te kunnen gebruiken, moet u een contract afsluiten bij het PEUGEOT-netwerk. De beschikbaarheid is afhankelijk van het land van bestemming en de versie van het touchscreen. U kunt zich ook na aflevering van de auto voor de dienst aanmelden. Sluit de dongel PEUGEOT CONNECT APPS aan op de USBaansluiting. De apps maken gebruik van de gegevens van de auto, zoals de huidige snelheid, de kilometerstand, de actieradius of de GPS-positie om relevante informatie te kunnen verstrekken. Uit veiligheidsoverwegingen zijn sommige functies alleen beschikbaar als de auto stilstaat. Druk op het menu "Internetdiensten" om de apps weer te geven. De app "MyPeugeot" is een link tussen de gebruiker, het merk en het netwerk. Hiermee kan de klant alles te weten komen over zijn auto: onderhoudsschema, accessoire-aanbod, afgesloten servicecontracten enz. Ook is het mogelijk de kilometerstand door te geven aan de site "MyPeugeot" of een dealer te zoeken. 279

282 08 Telefoon Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Telefoon" Hoofdpagina Gesprekkenlijst Contacten 280

283 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Alle oproepen Ontvangen oproepen Telefoon Verzonden oproepen Gesprekkenlijst Contacten Vergrootglas Raadplegen Aanmaken Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben. Bellen Adresbestanden Aanmaken Wijzigen Telefoon Contacten Bestand aanmaken Verwijderen Alles wissen Op naam sorteren Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben. Bevestigen Navigeren Contact zoeken Bellen 281

284 08 Telefoon Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 "Telefoon" Bluetooth Verbinding Secundaire pagina Telefoon -verbinding Gedetecteerde apparatuur Telefoonopties 282

285 Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3 Aanwijzingen Telefoon verbinding Secundaire pagina Bluetooth Verbinding Zoeken Loskoppelen Bijwerken Verwijderen Bevestigen Externe apparatuur zoeken. De Bluetooth-verbinding van het geselecteerde externe apparaat beëindigen. De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan. De geselecteerde telefoon verwijderen. De instellingen opslaan. Telefoon - verbinding Telefoon Secundaire pagina Gedetecteerde apparatuur Streaming audio Het zoeken naar externe apparatuur starten. Zoeken naar apparatuur Internet In de wacht De microfoon tijdelijk uitschakelen zodat uw telefonische gesprekspartner het gesprek met de passagier niet kan horen. Telefoon verbinding Updaten De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan. Secundaire pagina Beltonen De melodie en het volume van de beltoon kiezen als de telefoon overgaat. Telefoonopties Geheugenstatus Gebruikte en beschikbare items, percentage gebruik van intern telefoonboek en van de contacten via Bluetooth. Bevestigen De instellingen opslaan. 283

286 08 Bluetooth Bluetooth-telefoon koppelen Eerste koppeling Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree set mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat. 284 Snelle procedure via de telefoon Selecteer in het menu Bluetooth van uw telefoon de systeemnaam in de lijst met gedetecteerde apparatuur. Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de telefoon en bevestig. Voer dezelfde code in het systeem in, selecteer " OK " en bevestig. Procedure via het systeem Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en stel deze zo in dat de telefoon "waarneembaar is" (configuratie van de telefoon). Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer "Bluetooth Verbinding". Selecteer " Zoeken apparatuur ". Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s). Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de Bluetooth-functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren. Selecteer de gewenste telefoon en kies " Bevestigen ". Voer een code van minimaal 4 cijfers in om verbinding te maken en " Bevestigen ". Voer dezelfde code in de telefoon in om de verbinding tot stand te brengen. Het systeem stelt voor de telefoon te verbinden met de volgende profielen: - Telefoon (handsfree set, alleen telefoon), - Streaming audio (streaming: draadloos afspelen van audiobestanden van de telefoon), - Internet (alleen webbrowser als uw telefoon compatibel is met de norm Bluetooth Dial-Up Networking "DUN"). Selecteer één of meer profielen en druk op Bevestigen.

287 08 Bluetooth De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn. Verbinding maken met een Bluetoothapparaat Automatisch opnieuw verbinding maken Het systeem kan maar één profiel kiezen als de telefoon geen extra functies heeft. U kunt beide profielen als standaardinstelling kiezen. Raadpleeg voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp, enz.) de site De telefoon wordt toegevoegd aan de lijst. Afhankelijk van de uitrusting kan, iedere keer dat het contact wordt aangezet, worden gevraagd om de automatische verbinding te accepteren. Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek. Zo niet, selecteer dan " Bijwerken ". Als het contact wordt aangezet, wordt er automatisch opnieuw verbinding gemaakt met de telefoon waarmee verbinding was toen het contact de laatste keer werd afgezet, indien bij het koppelen voor deze verbindingsoptie is geactiveerd (zie de vorige bladzijden). De verbinding wordt bevestigd door de weergave van een melding en de naam van de telefoon. Handmatig verbinding maken Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Selecteer " Bluetooth " om de lijst van externe apparatuur weer te geven. Selecteer de externe apparatuur waarmee u verbinding wilt maken. Bij terugkomst in de auto wordt de verbinding met de laatst aangesloten telefoon binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact automatisch weer tot stand gebracht (Bluetoothactief). Om het profiel van de automatische verbinding te veranderen moet u de telefoon in de lijst selecteren en vervolgens de gewenste instelling selecteren. Druk op " Zoeken apparatuur ". De verbinding wordt bevestigd door de weergave van een melding en de naam van de telefoon. 285

288 08 Bluetooth Beheer van telefoonverbindingen Een gesprek aannemen Met behulp van deze functie kan randapparatuur worden gekoppeld of losgekoppeld en kan randapparatuur uit de lijst van gelinkte randapparatuur worden verwijderd. Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een popupvenster op het scherm. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen. Selecteer " Bluetooth " om de lijst van gelinkte apparatuur weer te geven. Selecteer de randapparatuur in de lijst. Houd de toets TEL op het stuur langer ingedrukt om het gesprek te weigeren. of Selecteer " Ophangen ". Selecteer: - " Zoeken apparatuur " of " Verbreken " om via Bluetooth verbinding te maken met de randapparatuur of de verbinding te verbreken. - " Verwijderen " om de koppeling te verwijderen. 286

289 08 Contacten Bellen Gebruik de telefoon liever niet onder het rijden. Stop op een veilige plaats of gebruik de schakelaars op het stuurwiel. Een nieuw nummer bellen Een contact bellen Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Toets het nummer in op het toetsenbord en druk op " Bellen " om het ingevoerde telefoonnummer te bellen. Of houd TEL op het stuurwiel lang ingedrukt. Selecteer " Contacten ". Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst. Selecteer Bellen. 287

290 08 Gesprekkenlijst Een gesprek beëindigen Laatste nummers bellen Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer " Ophangen ". Selecteer " Gesprekkenlijst ". of Selecteer het contact in de weergegeven lijst. Houd de toets TEL op het stuur lang ingedrukt. U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil. 288

291 08 Instellingen Beltonen voor een oproep Contacten / items beheren Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven en druk vervolgens op de secundaire pagina. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer "Telefoonopties". Selecteer " Contacten ". Selecteer "Bestand aanmaken". Selecteer "Beltonen". U kunt de melodie en het volume van de beltoon instellen. Selecteer " Bevestigen ". Selecteer: - " Aanmaken " om een nieuw contact toe te voegen. - " Wijzigen " om het geselecteerde contact te wijzigen. - " Verwijderen " om het geselecteerde contact te verwijderen. - " Alles verwi. " om alle informatie van het geselecteerde contact te verwijderen. Selecteer " Geheugeninfo " om bijvoorbeeld het aantal gebruikte of beschikbare items te controleren. 289

292 Veelgestelde vragen In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio. VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De route wordt niet berekend. Navigatie De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt). Controleer de criteria in het Menu "Navigatie" \ "Opties" \ "Rekencriteria definiëren". Ik kan mijn postcode niet invoeren. Het systeem werkt met postcodes van maximaal 5 karakters. De POI's worden niet aangegeven. De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's. Het geluidssignaal van de "Risicogebieden" functioneert niet. Het geluidssignaal is niet geactiveerd. Activeer het geluidssignaal in het menu "Navigatie"\ "Opties"\"Risicogebieden instellen". Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor. Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie. Selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het overzicht met criteria. Ontvangst van een melding van een "Risicogebied" dat niet op mijn route ligt. 290 Het systeem meldt alle "Risicogebieden" die zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook "Risicogebieden" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op parallelbanen bevinden. Zoom in op de kaart om de exacte positie van het "Risicogebied" te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het passeren van het risicogebied te verkorten.

293 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Sommige files op de route worden niet direct gemeld. De hoogte wordt niet weergegeven. Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen. Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar. Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen. Het filter is te krap ingesteld. In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar. Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen. De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer. Telefoon, Bluetooth Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem. De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden. Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart). Verander de instellingen via "Geografisch filter". Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie. Wacht tot het systeem volledig is opgestart. Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de toets SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik"). Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal. - Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. - Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat. Op (services) kunt u bekijken of uw mobiele telefoon compatibel is. Verhoog het volume van de radio eventueel tot het maximum en verhoog het geluidsniveau van de telefoon indien nodig. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.). 291

294 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst. De contacten worden niet in alfabetische volgorde weergegeven. Het systeem ontvangt geen SMS-berichten. De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler. Na het laden van een CD of het aansluiten van een USB-stick moet u enige tijd wachten. De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit. 292 Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen. Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen. De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem. CD, MP3 De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler (udf,...). De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de audioinstallatie wordt herkend. Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren. De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd. Kies "Contacten van simkaart weergeven" of "Contacten van telefoon weergeven". Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon. - Controleer of de CD op de juiste wijze in de speler is geplaatst. - Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. - Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de rubriek "AUDIO". - De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. - De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen. Dit is een normaal verschijnsel. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op. Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0 en kies geen klankkleur.

295 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Soms wordt de informatie tijdens de weergave van een mediaspeler niet correct weergegeven. De audio-installatie kan sommige karakters niet weergeven. Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten. Bij streaming audio start het lezen van bestanden niet. De namen van de nummers en de speelduur verschijnen niet op het scherm bij streaming audio. De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen. De naam van de zender verandert. De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen automatisch te starten. De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet. Radio De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt. De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of een parkeergarage). De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd. Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (titel van het actuele nummer enz.). Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender. Start het afspelen via de aangesloten randapparatuur. Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-netwerk. 293

296 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Na het instellen van de bassen en hoge tonen is de geluidssfeer niet meer geselecteerd. Na het selecteren van een geluidssfeer staan de bassen en hoge tonen weer op 0. Bij het veranderen van de balans wordt de gekozen geluidsverdeling uitgeschakeld. Instellingen, configuratie De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen. De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen. Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen. Wijzig de instelling van de balans of de geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen. Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld. Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...). Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume, Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn. Controleer of de audio-instellingen (Volume, Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (Bassen, Hoge tonen, Fader, Balans) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren en de functie Loudness AAN te zetten als de CD-speler is geselecteerd en UIT te zetten als de radio is geselecteerd. 294

297 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld. Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt. Start de motor om de accu op te laden. Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot 3 minuten). USB, externe speler, dongel Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave). Wis de bestanden die standaard op de USB-stick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick. Als ik met mijn iphone verbinding maak met de telefoonfunctie en ik hem gelijktijdig op de USB-poort aansluit, kan ik de muziekbestanden niet afspelen. Als de iphone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie, forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. Bij apparatuur van Apple wordt in dat geval een gedeelte van de track niet afgespeeld. Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de streamingfunctie). 295

298 296

299 AUTORADIO / BLUETOOTH INHOUD Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Als de motor is afgezet schakelt het systeem zichzelf, na het inschakelen van de eco-mode, uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. 01 Basisfuncties blz Stuurkolomschakelaars blz Radio blz Audio blz Bellen blz Audio-instellingen blz Configuratie blz Menustructuur display blz. 317 Veelgestelde vragen blz

300 01 Basisfuncties Selecteren van de geluidsbron: - FM1, FM2, AM, CD, USB, AUX, Streaming. - een binnenkomend gesprek aannemen. Lang indrukken: - toegang tot het logboek gesprekken van de gekoppelde telefoon. - of beëindigen van het telefoongesprek. Instellen van de geluidsweergave: klankkleur, hoge tonen, bassen, loudness, balans, fader, automatische volumeregeling. Aan/uit en volumeregeling. Huidige bewerking annuleren. Omhoog in de menustructuur (menu of afspeellijst). Uitwerpen van de CD. Weergave van de lijst met radiozenders, de nummers van een CD/USB. Lang indrukken: lijst met voorkeuzezenders wijzigen. Toegang tot het algemene menu. Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/ oplopende volgorde. Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, USB. Zoeken in een lijst. Ingedrukt houden: snel vooruit of terug. Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender. Radio: lang indrukken: opslaan van een zender als voorkeuzezender. Andere geluidsbron: zie het desbetreffende hoofdstuk. 298

301 02 Stuurkolomschakelaars RADIO: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD/MP3/USB: selecteren van de volgende track. CD/USB: continu indrukken: versneld vooruitspoelen. Wijzigen van de geluidsbron. Bevestigen van een selectie. Telefoon opnemen/ophangen. Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het gesprekkenlogboek. RADIO: selecteren van de vorige/ volgende voorkeuzezender. CD/USB : selecteren van het genre/de artiest/de index/de vorige playlist van de lijst, afhankelijk van de classificatie. Volume verhogen. Volume verlagen. RADIO: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD/MP3/USB: selecteren van de vorige track. CD/USB: continu indrukken: versneld terugspoelen. Geluid onderbreken: gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen. Geluid weer inschakelen: indrukken van een van de twee volumetoetsen. 299

302 03 Radio Radio De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio. Opslaan en selecteren van een zender Lijst beheren Druk een paar keer achter elkaar op SRC/TEL en selecteer het golfbereik FM1, FM2 of AM. Houd LIST even ingedrukt om een nieuwe lijst met voorkeuzezenders te maken; de radio-ontvangst wordt dan tijdelijk onderbroken. Druk lang op een toets om de huidige zender op te slaan. De naam van de zender wordt weergegeven en er klinkt een geluidssignaal om te bevestigen dat de zender is opgeslagen. Druk op LIST voor een overzicht van de opgeslagen zenders in alfabetische volgorde. Druk op een toets om de desbetreffende opgeslagen zender te beluisteren. Selecteer de gewenste zender en bevestig uw keuze door op "OK" te drukken. Als tijdens het beluisteren van een opgeslagen zender de ontvangstkwaliteit slecht is, zal de autoradio een andere frequentie zoeken die hetzelfde programma uitzendt. Er verschijnt hiervan een melding op het display. Druk een keer om naar de volgende of vorige letter te gaan (bijv.: A, B, D, F, G, J, K,...). 300

303 03 Radio RDS Handmatig invoeren van een frequentie Druk op MENU, selecteer "Radio" en vervolgens "Invoeren freq". Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. Druk MENU en selecteer vervolgens "Radio" als de FM1 of FM2 is weergegeven. Druk op + of - om de gewenste frequentie te selecteren en bevestig uw keuze met "OK". Vink "RDS" aan of uit om het RDSsysteem in of uit te schakelen en bevestig uw keuze door op "OK" te drukken. 301

304 03 Radio Verkeersinformatie beluisteren Tekstberichten weergeven De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten TA. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB,...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven TA. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. Tekstberichten worden door een radiozender tijdens het luisteren naar de muziek meegestuurd. Druk op MENU, selecteer "Radio". Druk als de radiogegevens op het scherm worden weergegeven op MENU en selecteer vervolgens "Radio". Vink "TA" aan of uit om de ontvangst van verkeersinformatie in- of uit te schakelen. Vink "TXT" aan of uit om de weergave van tekstberichten in of uit te schakelen. 302

305 04 Audio Audio-CD Een CD afspelen Gebruik alleen ronde CD's met een diameter van 12 cm. Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de CD-speler. Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CDspeler; deze zal de CD automatisch afspelen. Als er in de CD-speler al een CD is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SRC/TEL tot de CD-speler wordt weergegeven op het display. Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren. Houd een van de toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen. 303

306 04 Audio CD, USB Informatie en tips De autoradio speelt via een CD uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3", ".wma", ".wav" af en via een USB-stick bestanden met de extensie".ogg". Op een CD kunt u maximaal 255 MP3-bestanden zetten, verdeeld over maximaal 192 afspeellijsten op maximaal 8 niveaus. Wij raden echter aan om ze over hooguit 2 niveaus te verdelen om de duur van het lezen van de CD beperkt te houden. Bij het lezen van de CD wordt de menustructuur genegeerd. Als de bestanden sterk zijn gecomprimeerd, kan dat de geluidskwaliteit negatief beïnvloeden. Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen. Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld. Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit. Voor het branden van een multisessie-cd is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken. Afspeellijsten op de CD, de MP3-speler, de ipod of de USB-stick moeten van het type ".m3u" of ".wpl" zijn. Het maximum aantal herkende bestanden bedraagt verdeeld over 500 afspeellijsten op maximaal 8 verschillende niveaus. Sluit geen externe harde schijf of USB-apparaten die niet bestemd zijn voor audioweergave aan op de USB-poort; hierdoor zou namelijk de audio-installatie beschadigd kunnen raken. 304

307 04 Audio CD, USB Een PLAYLIST afspelen Plaats een MP3-CD in de speler of sluit een USBstick aan op de USB-aansluiting. Als er al een CD in het apparaat zit of een USB-stick is aangesloten die u wilt beluisteren, druk dan een paar keer op SRC/TEL en kies dan "CD" of "USB". Het systeem leest alle afspeellijsten en slaat ze op in het tijdelijke geheugen; dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren. Elke keer als het contact wordt aangezet en als er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. Het afspelen begint vanzelf na enige tijd; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick. Druk op een van de toetsen om het vorige of volgende nummer te selecteren. Druk op een van de toetsen om de vorige of volgende afspeellijst te kiezen. De eerste keer dat er verbinding wordt gemaakt, wordt voorgesteld om een indeling per bestand te maken. Als er later opnieuw verbinding wordt gemaakt, blijft de bestaande indeling behouden. Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spelen. 305

308 04 Audio Druk op LIST om de menustructuur van de bestanden weer te geven. Druk op MENU, selecteer "Media" en vink vervolgens "TA" aan of uit om de ontvangst van verkeersinformatie in- of uit te schakelen. Selecteer een regel uit de lijst. Selecteer de afspeelmodus: "Normaal", "Random", "Alle random" of "Herhaling". Een pagina overslaan. Omhoog in de menustructuur. Ga terug naar de eerste map om de indeling te kiezen. - Op Mappen (CD of USB): alle mappen met audio-bestanden worden in een algemeen overzicht en alfabetisch geordend weergegeven, zonder dat daarbij rekening is gehouden met de mappenstructuur. - Op Artiest (alleen USB): alle artiestennamen worden weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde. - Op Genre (alleen USB): alle genres worden weergegeven in ID3 Tag. - Op Playlist (CD of USB): zoals weergegeven in de playlist. 306

309 04 Audio APPLE -spelers of draagbare apparatuur U kunt bestanden op draagbare apparatuur van het type Mass Storage Device * via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren door het apparaat met een geschikte kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan te sluiten. De afspeellijsten zijn dezelfde als die op de Apple -speler. Het bedienen van de randapparatuur gebeurt via de audio-installatie in de auto. Raadpleeg de paragraaf "CD, USB". De Apple -speler moet er een van de derde generatie of een recentere versie zijn. Zorg voor een regelmatige update van de software van de Apple - speler om zeker te zijn van een goede verbinding. * Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw draagbare apparatuur. 307

310 04 Audio Streaming audio via Bluetooth Afhankelijk van de technische specificaties van de telefoon In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord van de telefoon gestart worden. Met streaming-audio kunt u muziekbestanden op uw telefoon via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren. De telefoon moet de desbetreffende Bluetooth -profielen (A2DP/ AVRCP) ondersteunen. De kwaliteit van de weergave is afhankelijk van de kwaliteit van het signaal van de telefoon. Maak een verbinding met de telefoon: zie de rubriek TELEFONEREN. Kies Streaming-audio als geluidsbron door op de toets SRC/TEL te drukken. Via de toetsen van de radio kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken aansturen. De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven. 308

311 05 Telefoneren Een telefoon koppelen / eerste verbinding De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth apparaten. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact. Ga naar voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp ). Er kunnen maximaal 5 telefoons gekoppeld worden. Druk op MENU en selecteer "Bluetooth". Selecteer "Verbindingen beheren". Als er al 5 telefoons gekoppeld zijn, kies er dan een die verwijderd mag worden, druk op "OK" en selecteer "Verwijderen" (raadpleeg de paragraaf "Verbindingen beheren"). Selecteer "Zoeken". Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon. Er wordt een venster weergegeven met de tekst "Zoeken randapparaat bezig". Druk op MENU en selecteer dan "Bluetooth". Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon en bevestig met "OK". U kunt slechts één telefoon per keer koppelen. 309

312 05 Telefoneren Soms verschijnt het Bluetooth-adres in plaats van de naam van de telefoon. Accepteer de koppeling op de telefoon. Op het scherm verschijnt een bericht ter bevestiging van de koppeling. Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in en bevestig uw invoer met "OK". Op het scherm van de telefoon wordt een bericht weergegeven: voer dezelfde code in en bevestig uw invoer. Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen. U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen door naar gedetecteerde Bluetooth-apparatuur te zoeken. Het telefoonboek en de gesprekkenlijst zijn na de synchronisatie beschikbaar (mits de telefoon compatibel is). De automatische verbinding moet in de telefoon ingesteld worden om elke keer bij het aanzetten van het contact automatisch verbinding te kunnen maken met de telefoon. 310

313 05 Telefoneren Verbindingen beheren Druk op MENU en selecteer vervolgens "Bluetooth". Selecteer een telefoon en bevestig uw keuze met "OK". Selecteer "Verbindingen beheren" en bevestig uw keuze. Er verschijnt nu een lijst van de gekoppelde telefoons. Selecteer of deselecteer vervolgens: - "Tel": Bluetooth-verbinding. - "Audio": afspelen audiobestanden. Bevestig uw keuze met "OK". Selecteer "Verwijderen" om de koppeling te verbreken. Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor Streaming-audio is. Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor een handsfree telefoon is. 311

314 05 Telefoneren Bellen - laatst gekozen nummers* Houd de toets SRC/TEL even ingedrukt tot de lijst met gesprekken verschijnt. Vorige of volgende bladzijde van de lijst. U kunt ook op MENU drukken, vervolgens "Telefoon" selecteren, dan "Bellen" en ten slotte "Oproep info" voor een overzicht van de gesprekken. Druk op "OK" om het nummer te bellen. Kies het gewenste nummer uit de lijst: "Gemiste oproepen", "Gekozen nummers" of "Beantwoorde oproepen". Navigeren door de lijst met gesprekken. De lijst bevat alle verzonden en ontvangen gesprekken die vanuit de auto met de aangesloten telefoon zijn gevoerd. U kunt ook rechtstreeks met de telefoon bellen, zoek in dat geval altijd eerst een veilige parkeerplaats op voordat u gaat bellen. 312 * Afhankelijk van de specificaties van de telefoon.

315 05 Telefoneren Bellen - vanuit het adresboek Een gesprek aannemen Druk op MENU en selecteer "Telefoon". Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het display. Druk op SRC/TEL of selecteer "JA" om het gesprek aan te nemen, of selecteer "NEE" om het gesprek te weigeren. Selecteer "Bellen" en vervolgens "Adresboek". Selecteer het gewenste nummer en bevestig uw keuze. Druk op "OK" om het nummer te bellen. U kunt een gesprek ook weigeren door ESC of SRC/TEL even ingedrukt te houden. 313

316 05 Telefoneren Gesprekken beheren Ophangen Privégesprek (de gesprekspartner kan niet meeluisteren) Selecteer in het contextmenu "Ophangen" om het gesprek te beëindigen. In het contextmenu: - selecteer "Micro OFF" om de microfoon uit te schakelen. - selecteer "Micro OFF" uit om de microfoon weer in te schakelen. U kunt ook de toets SRC/TEL even ingedrukt houden om het gesprek te beëindigen. Doorschakelfunctie (om de auto te kunnen verlaten zonder het gesprek te onderbreken) In het contextmenu: - selecteer "Doorschakelfunctie" aan om het gesprek via de telefoon voort te zetten. - selecteer "Doorschakelfunctie" uit om het gesprek via de auto voort te zetten. In sommige gevallen moet u deze doorschakelfunctie via de telefoon kiezen. Als het contact is afgezet, wordt de Bluetooth-verbinding automatisch weer tot stand gebracht als het contact weer wordt aangezet (afhankelijk van de specificaties van de telefoon). 314

317 06 Audio-instellingen Druk op om het menu met de audioinstellingen op te vragen. Druk op om de volgende instelling op te vragen. De verdeling van het geluid is een audio-instelling die zorgt voor een optimale geluidsweergave afgestemd op het aantal inzittenden in de auto. De volgende instellingen zijn mogelijk: - AMBIANCE : BASS, TREBLE en LOUDNESS. - BALANCE (balans links/rechts), FADER (balans voor/achter). - GELUIDSVERDELING (bestuurder of passagier). - AUTOMATISCHE VOLUMEREGELING. De audio-instellingen AMBIANCE, TREBLE en BASS zijn gescheiden instellingen, die u voor elke geluidsbron apart kunt verrichten. 315

318 07 Configuratie Weergave en taal instellen Druk op MENU en selecteer "Instelling". Selecteer "Versie" om informatie over de software op te vragen. Selecteer "Weergave" om het scrollen door de tekst in- of uit te schakelen. Selecteer "Systeem" om het systeem te updaten. Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk voor meer informatie. Selecteer "Taal" om de taal te wijzigen. 316

319 08 Menustructuur/menustructuren display(s) MENU 1 Telefoon 2 Taal Radio TA RDS TXT Invoer freq. Media Normaal Random Alle random Herhaling TA Bellen Directory Oproep info Gemiste oproepen Gekozen nummers Ontvangen oproepen Status telefoon Bluetooth Bluetooth beheer Zoeken Instelling 2 Tijd Weergave Afrollende tekst Deutsch English Español Français Italiano Nederlands Português Português-Brasil Русский Türkçe Versie System 317

320 Veelgestelde vragen In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen. VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD...). Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn. Controleer of de audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de audio-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de klankkleur te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd. Bij het veranderen van de bassen en hoge tonen wordt de gekozen klankkleur uitgeschakeld. Bij het veranderen van de klankkleur worden de bassen en de hoge tonen op 0 gezet. De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen, behalve als u een eigen klankkleur hebt ingesteld. Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur naar eigen wens in. Bij het veranderen van de balans wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld. De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens. 318

321 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt. De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio. De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage). Laat de antenne controleren door het PEUGEOT-netwerk. Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg. Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station. Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet. De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen. De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...). De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden. Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt. Druk op de toets SRC/TEL om het golfbereik (FM1 of FM2) te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen. 319

322 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler. De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit. De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken. Op het display wordt de melding "Storing USB-randapparatuur" of "Randapparatuur niet herkend" weergegeven. Een telefoon wordt automatisch aangesloten als een verbinding met een andere telefoon wordt verbroken. 320 De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden. De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend. De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd. De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag. De USB-stick wordt niet herkend. Automatisch verbinding maken heeft voorrang op handmatig verbinding maken. - Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst. - Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. - Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio. - De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen. - De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op. Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een klankkleurte selecteren. Laad de batterij van de randapparatuur op. Gebruik uitsluitend USB-sticks met het formaat FAT32 (Files Allocation Table 28 bits). Verander de instellingen van de telefoon om het automatisch verbinding maken uit te schakelen.

323 Veelgestelde vragen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De ipod wordt bij het aansluiten op de USB-aansluiting niet herkend. De harde schijf of andere randapparatuur wordt bij het aansluiten op de USB-aansluiting niet herkend. Tijdens streaming audio wordt het geluid tijdelijk onderbroken. De ipod is niet compatibel met de USB-aansluiting. Sommige schijven en randapparatuur hebben meer stroom nodig dan de voeding die de radio levert. Sommige telefoons geven voorrang aan de handsfree-signaalverbinding. Sluit de randapparatuur op het 230 V- stopcontact, de 12 V-aansluiting of een externe voedingsbron aan. Let op: controleer of de randapparatuur zelf geen signaal van meer dan 5 V afgeeft (kans op schade). Schakel de "handsfree"-verbinding uit voor een betere weergave van de streaming-audio. Bij het afspelen tijdens "Alles random" worden sommige nummers overgeslagen. De functie "Alles random" kan maximaal 999 nummers lezen. Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld. De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display. Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt. Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt. Start de motor om de accu op te laden. Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen. 321

324 322

325 AUTORADIO INHOUDSOPGAVE 01 Basisfuncties blz Stuurkolomschakelaars blz. 325 Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Als de motor is afgezet schakelt het systeem zichzelf, na het inschakelen van de eco-mode, uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. 03 Audio 04 Audio-instellingen 05 Menustructuur display Veelgestelde vragen blz. blz. blz. blz

326 01 Basisfuncties Selecteren van de geluidsbron: FM1, FM2, AM, CD, AUX. Instellen van de geluidsweergave: klankkleur, hoge tonen, bassen, loudness, geluidsverdeling links/rechts, voor/achter, automatische volumeregeling. Annuleren van de bewerking. Terugkeren naar het vorige item (menu of afspeellijst). Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/ oplopende volgorde. Selecteren vorige/volgende nummer van de CD. Zoeken in een lijst. Ingedrukt houden : versneld vooruit- of terugspoelen. Uitwerpen van de CD. Aan/uit en volumeregeling. Weergave van de lijst met radiozenders, de nummers van de CD of de MP3-afspeellijsten. Lang indrukken : updaten van de lijst met radiozenders. Handmatig zoeken naar een vorige / volgende zender. Selecteren vorige/volgende MP3-afspeellijst. Zoeken in een lijst. Toegang tot het algemene menu. Selecteren opgeslagen voorkeuzezender. Radio : lang indrukken: opslaan van een zender. 324

327 02 Stuurkolomschakelaars RADIO : automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde. CD / MP3 : selecteren van het volgende nummer. CD : continu indrukken : versneld vooruitspoelen. Wijzigen van een geluidsbron. Bevestigen van een selectie. RADIO : selecteren van vorige/volgende voorkeuzezender. Selecteren van het vorige/volgende item van een menu. Volume verhogen. Volume verlagen. RADIO : automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde. CD / MP3 : selecteren van het vorige nummer. CD : continu indrukken : versneld terugspoelen. Mute ; geluid onderbreken : gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen. Geluid weer inschakelen: druk op één van de twee volumetoetsen. 325

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Peugeot,

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Instructieboekje Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over

Nadere informatie

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina".

Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek Persoonlijke pagina. Bekijk uw gebruiksaanwijzing via de website van Peugeot, rubriek "Persoonlijke pagina". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u de gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot. De app Start MyPeugeot is beschikbaar voor uw auto en helpt u uw nieuwe Peugeot nog beter te leren kennen.

Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot. De app Start MyPeugeot is beschikbaar voor uw auto en helpt u uw nieuwe Peugeot nog beter te leren kennen. Instructieboekje Flipbook Start MyPeugeot Start MyPeugeot Start Mirror Screen Start Het instructieboekje. App die u kunt downloaden op uw smartphone. App die kan worden weergegeven op het touchscreen van

Nadere informatie

Het instructieboekje online

Het instructieboekje online INSTRUCTIEBOEKJE Het instructieboekje online Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek " MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie

Nadere informatie

Het instructieboekje online

Het instructieboekje online INSTRUCTIEBOEKJE Het instructieboekje online Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie

Nadere informatie

INSTRUCTIebOekje CITROËN C4 CACTUS C4-cactus_nl_Chap00_couv-debut_ed

INSTRUCTIebOekje CITROËN C4 CACTUS C4-cactus_nl_Chap00_couv-debut_ed Instructieboekje CITROËN C4 CACTUS Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van CITROËN,

Nadere informatie

InstruCtIeboekje C4-Picasso-II_nl_Chap00_couv-debut_ed

InstruCtIeboekje C4-Picasso-II_nl_Chap00_couv-debut_ed Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen... Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang

Nadere informatie

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles

Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles ! Belangrijke informatie: Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles PEUGEOT voorkomen, kan storingen in het elektronisch

Nadere informatie

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto. Als u het instructieboekje

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Bekijk uw instructieboekje via de website van Citroën, rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks

Nadere informatie

Uw auto komt tot leven op internet!

Uw auto komt tot leven op internet! Instructieboekje ! Dankzij de internetsite SERVICE BOX, biedt PEUGEOT u de mogelijkheid uw boorddocumentatie gratis en eenvoudig online te raadplegen. Met het gebruiksvriendelijke SERVICE BOX hebt u altijd

Nadere informatie

Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208

Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208 Instructieboekje Flipbook 208 Start MyPeugeot 208 Start MyPeugeot 208 Start Mirror Screen Start Het Instructieboekje. App die u kunt downloaden op uw smartphone. App die kan worden weergegeven op het touchscreen.

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

De online-gebruiksaanwijzing

De online-gebruiksaanwijzing Instructieboekje De online-gebruiksaanwijzing Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEKJE PEUGEOT 5008

INSTRUCTIEBOEKJE PEUGEOT 5008 INSTRUCTIEBOEKJE PEUGEOT 5008 Toegang tot het instructieboekje Het instructieboekje is beschikbaar op de PEUGEOTwebsite, in de rubriek "Persoonlijke pagina" of op het volgende adres: http://public.servicebox.peugeot.com/ddb/

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/ -begrenzer. 2. Stuurwielverstelling. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon. 6. Versnellingshendel.

Nadere informatie

Toegang tot het instructieboekje

Toegang tot het instructieboekje INSTRUCTIEBOEKJE Toegang tot het instructieboekje Het instructieboekje is beschikbaar op de CITROËNwebsite, in de rubriek "MyCitroën" of op het volgende adres: http://service.citroen.com/ddb/ Download

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

DS 7 CROSSBACK INSTRUCTIEBOEKJE

DS 7 CROSSBACK INSTRUCTIEBOEKJE DS 7 CROSSBACK INSTRUCTIEBOEKJE Toegang tot het instructieboekje Het instructieboekje is beschikbaar op de DS AUTOMOBILES-website, in de rubriek "MyDS" of op het volgende adres: http://service.dsautomobiles.com

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: De voorkant De verlichting moet heel zijn en werken (de werking van de verlichting, remlichten en richtingaanwijzers kan voor je gaat rijden gecontroleerd worden door de examinator) De

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Hendel stuurwielverstelling.. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon.

Nadere informatie

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET!

UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! UW INSTRUCTIEBOEKJE OP INTERNET! Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 14. Dashboardkastje / aansluitingen audio/video. 15. Schakelaars stoelverwarming.

Nadere informatie

4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 3. Airbag bestuurder. Claxon. 4. Instrumentenpaneel. 5. Alarmknop.

Nadere informatie

WELKOM. PEUGEOT dankt u voor het vertrouwen en wenst u een goede reis.

WELKOM. PEUGEOT dankt u voor het vertrouwen en wenst u een goede reis. INSTRUCTIEBOEKJE WELKOM Belangrijke informatie: het monteren van een uitrusting of een elektrische accessoire zonder artikelnummer van Automobiles PEUGEOT, kan een storing in het elektronische systeem

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje IN CITROËN JUMPY Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: In deze handleiding vind je de specifieke voertuigkenmerken van de Suzuki Swift. Algemene dingen kun je in je Ris praktijkboek vinden. Dus hier kun je b.v. vinden met welk knopje je de

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN JUMPER 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748384

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN JUMPER 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748384 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

NL ESP-Systeem

NL ESP-Systeem 603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking

Nadere informatie

INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK KLOKKEN. Display

INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK KLOKKEN. Display INSTRUMENTENPANEEL BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK Display De klokken en verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel geven informatie over de werking van de auto. KLOKKEN 1. Toerenteller.

Nadere informatie

InstructIeboekje Jumper_nl_Chap00_couverture_ed Jumper_nl_Chap00_couverture_ed

InstructIeboekje Jumper_nl_Chap00_couverture_ed Jumper_nl_Chap00_couverture_ed Instructieboekje Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Uw instructieboekje is te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCITROËN".

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

PEUGEOT PK ALLURE

PEUGEOT PK ALLURE PEUGEOT 308 110PK ALLURE Prijs voertuig : * 15 900 * Excl. kosten van inschrijving en brandstof. vermelding verplicht vanaf 1.1.79 conform decreet 78993 van 4.10.78 Garantie Leeuwekeur Comfort (6 Maand)

Nadere informatie

Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016

Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016 Renault Clio Energy TCe 90pk ECO2 Dynamique 2016 16.900 Algemene Opties en Accessoires: Climate control Keyless entry Regensensor Audio, tv en 12v access: 12V accessoire-aansluiting in de middenconsolebluetooth

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

InstructIeboekje boxer_nl_chap00_couv-debut_ed

InstructIeboekje boxer_nl_chap00_couv-debut_ed Instructieboekje Het online-instructieboekje Kies een van de volgende manieren om uw instructieboekje online te raadplegen... Scan deze code voor directe toegang tot uw instructieboekje. Uw instructieboekje

Nadere informatie

************************* **************** ******** ***

************************* **************** ******** *** Bij deelname aan het Tussentijdstoets moet je de volgende documenten overhandigen: een geldig theorie certificaat een wettelijk toegestaan, geldig identiteitsbewijs. ************************* ****************

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

COCKPIT

COCKPIT 4 - IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsregelaar/- begrenzer. 2. Hendel stuurwielverstelling. 3. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 4. Instrumentenpaneel. 5. Airbag bestuurder. Claxon.

Nadere informatie

Centrale ontgrendeling. Centrale vergrendeling

Centrale ontgrendeling. Centrale vergrendeling Toegang tot de auto 7 TOEGANG TOT DE AUTO SLEUTEL AFSTANDSBEDIENING Centrale ontgrendeling Supervergrendeling Met de sleutel kunnen de sloten van de auto vergrendeld en ontgrendeld worden en kan de motor

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN DS5 HYBRIDE 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748380

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN DS5 HYBRIDE 2012 http://nl.yourpdfguides.com/dref/5748380 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

G A PSL O G O O EEN IN

G A PSL O G O O EEN IN IN EEN OOGOPSLAG 5 1 Exterieur Sleutel - Afstandsbediening 2a 6 Gescheiden ontgrendeling van cabine en laadruimte. Alleen vergrendeling van de laadruimte. Volledige vergrendeling van de auto. 2b 7b 7a

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Op deze persoonlijke pagina staan adviezen en nuttige informatie over het onderhoud van uw auto.

Nadere informatie

4 - In een oogopslag

4 - In een oogopslag 4 - In een oogopslag In een oogopslag - 5 COCKPIT 1 - Schakelaar snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar. 2 - Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 3 - Airbag bestuurder. Claxon. 4 - Instrumentenpaneel.

Nadere informatie

Ontgrendelen van de achterdeuren

Ontgrendelen van de achterdeuren Toegang tot de auto 18 TOEGANG TOT DE AUTO AFSTANDSBEDIENING Ontgrendelen van de cabine Druk op deze knop om de cabine van uw auto te ontgrendelen. Het lampje op de afstandsbediening gaat branden, de plafonnier

Nadere informatie

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Instructie www.lolkama.com Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Voor het CBR praktijkexamen worden door de examinator, controle vragen gesteld over de banden, motor, dashboard

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT. 1. Hendel motorkapontgrendeling. 2. Koplampverstelling. 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde

IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT. 1. Hendel motorkapontgrendeling. 2. Koplampverstelling. 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde IN EEN OOGOPSLAG COCKPIT 1. Hendel motorkapontgrendeling 2. Koplampverstelling 3. Uitschakelen airbag aan passagierszijde 4. Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster 5. Schakelaar verlichting en

Nadere informatie

Praktijk Vragen over auto

Praktijk Vragen over auto Praktijk Vragen over auto 1 BANDEN: Wat moet je controleren op Auto banden 1- spannig: Meters/Lampjes Juiste banden spanning hangt af: Auto (merk, Type, gewicht) maat Gewicht lading (of aantal personen).

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN C5 SEDAN

Uw gebruiksaanwijzing. CITROEN C5 SEDAN U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

: verwijzing rubriek. : verwijzing bladzijde

: verwijzing rubriek. : verwijzing bladzijde Exterieur Sleutel - Afstandsbediening 2a 6 Volledige ontgrendeling van de auto. Volledige vergrendeling van de auto. 2b 6b Verklaring : verwijzing rubriek 6a : verwijzing bladzijde Schuifdeur 2a 17 Trek

Nadere informatie

Voertuig Controle Golf 7

Voertuig Controle Golf 7 Voertuig Controle Golf 7 Voor het praktijkexamen wordt door de examinator een aantal vragen gesteld over de motor, de banden of het dashboard. Lees deze pagina een aantal keren aandachtig door zodat je

Nadere informatie

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN Kort overzicht Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN 6 5 4 3 2 1 12 9 3 6 80 100 120 km/h 60 140 40 160 LAND - - ROVER 20 0 180 200 H4959 7 8 9 1. Frisseluchtrooster - bedieningsknop 2. Ventilator - regeling

Nadere informatie

Voertuig Controle BMW 116d Sportline

Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voor het praktijkexamen wordt door de examinator een aantal vragen gesteld over de motor, de banden of het dashboard. Lees deze pagina een aantal keren aandachtig door

Nadere informatie

UW 807 IN EEN OOGOPSLAG 26-04-2004

UW 807 IN EEN OOGOPSLAG 26-04-2004 2 UW 807 IN EEN OOGOPSLAG UW 807 IN EEN OOGOPSLAG 3 1 - Schakelaars elektrisch bediende buitenspiegels. Schakelaars elektrisch bediende ruiten. Blokkeerschakelaar elektrisch bediende ruiten achter. 2 -

Nadere informatie

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 74-85 Cockpit 29-31 Dashboard 37-73, 97-98 Spiegels 100 Blz. Controles 117-125 Toegang tot de auto 87-92 Wiel verwisselen 126-130 Lampen vervangen 131-135 In dit

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Blz. Stoelen Cockpit Dashboard Spiegels 85

IN EEN OOGOPSLAG. Blz. Stoelen Cockpit Dashboard Spiegels 85 UW IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 64-71 Cockpit 26-27 Dashboard 32-63 Spiegels 85 Blz. Controles 96-99 Toegang tot de auto 72-75 Lekke band/ wiel verwisselen 100-103 Lampen vervangen 104-107 Afhankelijk

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G05 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE CENTRALE VERGRENDELING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076)

Nadere informatie

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG

UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 3 1 Stuurwiel met airbag en claxon 2 Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers 3 Uitschakelen airbag aan passagierszijde* 4 Blokkeerschakelaar elektrisch

Nadere informatie

UW 307 SW IN EEN OOGOPSLAG 1

UW 307 SW IN EEN OOGOPSLAG 1 UW 307 SW IN EEN OOGOPSLAG 1 Blz. Stoelen 88-102 Schakelaars op stuurkolom 110-116 Instrumentenpanelen 28-29 Ventilatie, airconditioning 82-87 Spiegels 118-119 Blz. Controles 136-140 Toegang tot de auto

Nadere informatie

H a n d e l i n g s a n a l y s e R i j s c h o o l T e a m D r i v e - w w w w. r i j s c h o o l t d. n l Pagina 1

H a n d e l i n g s a n a l y s e R i j s c h o o l T e a m D r i v e - w w w w. r i j s c h o o l t d. n l Pagina 1 H a n d e l i n g s a n a l y s e R i j s c h o o l T e a m D r i v e - w w w w. r i j s c h o o l t d. n l Pagina 1 HANDELINGSANALYSE CATEGORIE B Hierna vindt u de handelingsanalyse voor de auto, de rijprocedure

Nadere informatie

ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice!

ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice! Mobiliteitsservice: 088-2692888 Twijfelt u? Bel dan Van den Udenhout 073-64644444 Lampje Betekenis ROOD Niet goed, zet uw auto op een veilige plaats stil en bel de mobiliteitsservice! Centraal waarschuwingslampje:

Nadere informatie

Mercedes-benz E-klasse

Mercedes-benz E-klasse Emile Bakker Emilebakker.nl http://www.emilebakker.nl Mercedes-benz E-klasse 79,491.00 Advertentienr : 2513164 KM-stand : 3000 Bouwjaar : 2017 Brandstof : Benzine Transmissie : Automaat Import : Ja Algemene

Nadere informatie

LCD scherm ve LCD scherm

LCD scherm ve LCD scherm scherm. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica zelf

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

Bovag checklist. werkorder Klant. Auto. De Auto Avenue Tilburg BV. Straat Kapt. Hatterasstraat 11

Bovag checklist. werkorder Klant. Auto. De Auto Avenue Tilburg BV. Straat Kapt. Hatterasstraat 11 Bovag checklist dd. 18-9-2017 werkorder 148451 Klant Auto Naam De Auto Avenue Tilburg BV Kenteken 83-LRL-3 Straat Kapt. Hatterasstraat 11 Postcode 5015 BB Plaats Tilburg E-mail marco@deautoavenue.nl Type

Nadere informatie

Praktijk Vragen over auto

Praktijk Vragen over auto Praktijk Vragen over auto BANDEN: Wat moet je controleren op Auto banden 1- spannig: Meters/Lampjes Juiste banden spanning hangt af: Auto (merk, Type, gewicht) maat Gewicht lading (of aantal personen).

Nadere informatie

De RENAULT ONDERHOUDSBEURT

De RENAULT ONDERHOUDSBEURT Pagina 5. De Renault onderhoudsbeurt 6. Motor 7. Benzine en dieselmotor / roetfilter 8. Turbo & intercooler 9. Smeersysteem 10. Koelvloeistof systeem 11. In- & uitlaatsysteem 12. Aandrijflijn 13. Handgeschakelde

Nadere informatie

EERSTE KENNISMAKING B U I T E N Z I J D E. Open dak

EERSTE KENNISMAKING B U I T E N Z I J D E. Open dak B U I T E N Z I J D E I Open dak Dit dak zorgt voor meer lucht en licht in het interieur. EERSTE KENNISMAKING 100 Parkeerhulpsensoren Nadat u de achteruitversnelling heeft ingeschakeld, waarschuwt het

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T D U C A T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

Het online-instructieboekje

Het online-instructieboekje Het online-instructieboekje Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën". Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Porsche Cayenne 134, Algemene informatie. Technische informatie. Opties. logo

Porsche Cayenne 134, Algemene informatie. Technische informatie. Opties. logo logo Emile Bakker Emilebakker.nl http://www.emilebakker.nl Image not found or type unknown Porsche Cayenne 134,428.00 Advertentienr : 2431519 KM-stand : 4600 Bouwjaar : 2016 Brandstof : Diesel Transmissie

Nadere informatie

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Panda. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1 FordKa Instructieboekje Owner s handbook Feel the difference K10468_Service_Portfolio_090508.1 1 09.05.2008 15:52:47 Uhr 001-025 Ford KA NL 22-07-2008 9:45 Pagina

Nadere informatie

Audi S Coupe Quattro 354pk Pro Line Plus -15% NIEUW. Algemene informatie

Audi S Coupe Quattro 354pk Pro Line Plus -15% NIEUW. Algemene informatie NIEUW TE BESTELLEN Audi S5 Coupe Quattro 354pk Pro Line Plus -15% NIEUW 79.800 U BESPAART: 11.542 Algemene informatie Bouwjaar: NIEUW Merk: Audi Model: S5 Kilometerstand: 1 km Kleur: zwart Bekleding: Zwart

Nadere informatie

Bovag checklist. werkorder Klant. Auto. De Auto Avenue Tilburg BV. Mitsubishi Space Star 1.8 Comfort. Straat Kapt.

Bovag checklist. werkorder Klant. Auto. De Auto Avenue Tilburg BV. Mitsubishi Space Star 1.8 Comfort. Straat Kapt. Bovag checklist dd. 18-9-2017 werkorder 148388 Klant Auto Naam De Auto Avenue Tilburg BV Kenteken 33-LR-VZ Straat Kapt. Hatterasstraat 11 Type Mitsubishi Space Star 1.8 Comfort Postcode 5015 BB Plaats

Nadere informatie

4 - IN EEN OOGOPSLAG

4 - IN EEN OOGOPSLAG 4 - IN EEN OOGOPSLAG IN EEN OOGOPSLAG - 5 COCKPIT 1. Schakelaar snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar. 2. Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers. 3. Airbag bestuurder. Claxon. 4. Instrumentenpaneel.

Nadere informatie

Elektrische installatie

Elektrische installatie Elektrische installatie INSTRUMENTEN - DASHBOARD Diagnose - Inleiding - 1 Diagnose - Werking van het systeem - 9 Diagnose - Aansluiting rekeneenheid - 13 Diagnose - Vervangen van organen - 15 Diagnose

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG

2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 2 UW 206 IN EEN OOGOPSLAG UW 206 IN EEN OOGOPSLAG 3 1 Stuurwiel met airbag en claxon 2 Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers 11 Voorruitontwaseming 12 Zijruitontwaseming 13 Verstelbaar zijventilatierooster

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA Geachte klant, Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa Spider is ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo

Nadere informatie

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T 5 0 0 603.81.189 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

DACIA LOGAN VAN/PICK-UP PRIJSLIJST januari 2012

DACIA LOGAN VAN/PICK-UP PRIJSLIJST januari 2012 DACIA LOGAN VAN/PICK-UP PRIJSLIJST januari 2012 VERSIEPRIJZEN LOGAN VAN/PICK-UP Dacia Logan Van Motor Uitvoering CATALOGUSPRIJS BTW BPM* CONSUMENTENPRIJS Netto INCL. BTW en BPM 1.6 MPI 85 Euro 5 Logan

Nadere informatie

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen:

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen: F I A T B R A V O 603.81.708 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Bravo. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES

Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES Waarschuwingslampjes WAARSCHUWINGSLAMPJES H6433L Voorzichtig: Vooral de RODE waarschuwingslampjes zijn van essentieel belang; door het branden van die waarschuwingslampjes wordt aangegeven dat sprake is

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G01 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE VERLICHTING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076) 307 406 (vanaf

Nadere informatie