Onzekerheid in Energiebesparingscijfers
|
|
- Simon Maas
- 6 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 RIVM Rapport /2004 Onzekerheid in Energiebesparingscijfers Achtergrondrapport bij het rapport gerealiseerde energiebesparing A Gijsen, PGM Boonekamp Dit onderzoek werd verricht in het kader van project MNP/RIVM, Postbus 1, 3720 BA Bilthoven. Correspondentie: A Gijsen, , alexander.gijsen@rivm.nl
2 RIVM Rapport /2004 Onzekerheid in Energiebesparingscijfers Achtergrondrapport bij het rapport gerealiseerde energiebesparing A. Gijsen *, P.G.M. Boonekamp ** * ** Milieu- en NatuurPlanbureau RIVM ECN Beleidsstudies (ECN) RIVM/MNP Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is het onderzoeksinstituut van de overheid op het gebied van volksgezondheid en milieu. Het RIVM verricht niet alleen zelf onderzoek, maar verzamelt ook wereldwijd kennis en past die kennis toe. Het RIVM brengt jaarlijks een groot aantal rapporten en adviezen uit. Bij het RIVM, dat gevestigd is in Bilthoven, werken ongeveer 1550 mensen. Het Milieu- en NatuurPlanbureau (MNP) is één van de vier onafhankelijke nationale planbureaus. De planbureaus zijn de schakel tussen wetenschap en politiek. Het MNP richt zich in het bijzonder op de ondersteuning van de nationale besluitvorming over ecologische aspecten van de fysieke leefomgeving en de evaluatie hiervan. ECN Beleidsstudies ECN Beleidsstudies levert onafhankelijke advisering aan overheden en bedrijfsleven op het gebied van energie- en milieuvraagstukken. De innovatie op het gebied van beleidsstudies richt zich op het versterken van de synergie tussen marktwerking en duurzaamheid. De multidisciplinaire projectteams richten zich op lokale, nationale en internationale advisering en maken gebruik van een breed scala aan up-to-date modellen en gegevens ter onderbouwing van de adviezen. R - 2 -
3 Rapport in het kort Onzekerheid in Energiebesparingscijfers. Dit onderzoek toont aan dat, ook met inachtneming van de marges, met grote zekerheid gesteld kan worden dat het besparingsdoel van 1,3% per jaar, zoals geformuleerd in het Nationaal Milieubeleidsplan 4, nog niet is bereikt. Met behulp van de Leidraad voor onzekerheden van het RIVM en een statistische analyse zijn de marges bepaald van de verschillende besparingscijfers die zijn berekend in het rapport Gerealiseerde energiebesparing De marge van de 1,0% nationale besparing voor de periode is berekend op 0,3%-punt. Dat betekent dat met de gekozen methodiek en invoerparameters de kans dat het Nationale besparingseffect tussen de -0,7 en -1,3% ligt, 95% is. Ook voor de verschillende sectoren zijn marges bepaald. De grootste marge komt voor rekening van de sector Landbouw (1,5%-punt), de kleinste voor rekening van de sector Industrie (0,4%-punt). Trefwoorden: besparing, onzekerheden, marges, energie. Abstract Uncertainties in Energy Savings Realised, Even though margins of energy savings have been taken into account, it is not very likely that the Dutch national energy savings target of 1.3%, as stated in the Dutch National Environmental Programme 4, can still be realised. This is the conclusion of a study documented in a recent report Gerealiseerde energiebesparing ( Energy savings realised, ). The margins for energy savings realised in the period were calculated with the assistance of the RIVM/MNP Guidance for Uncertainty Assessment and a statistical analysis. The margin of the 1.0%-national energy savings for the period was determined on a 0.3%-point basis. On the basis of the chosen methodology and input parameters, the chance that national energy savings realised would be found between 0.7% and 1.3% is 95%. Calculations for the different sectors yielded the largest margin (1.5% points) in the agricultural sector and the smallest (0.4% point) in the industrial sector. Key words: energy savings, uncertainties, energy, margins. R - 3 -
4 Inhoud Samenvatting 5 1 Inleiding en achtergrond 6 2 Korte beschrijving protocol 7 3 Kwalificatie onzekerheden Onzekerheden in het protocol Kwalificatie van onzekerheden met behulp van Leidraad 10 4 Kwantificatie onzekerheden Inleiding Marges van de invoerdata 14 5 Resultaten Totaal Industrie Diensten Huishoudens Transport Landbouw Raffinaderijen 26 6 Conclusies 27 Lijst van figuren en tabellen 28 Referenties 29 R - 4 -
5 Samenvatting Dit rapport beschrijft de gebruikte methode en de resultaten voor de berekening van de onzekerheden rond de besparingscijfers voor In het protocol is rekening gehouden met drie typen onzekerheden: 1) foutenmarge in de energiedata voor het basisjaar en alle analyse-jaren, 2) meetfouten in de waarde van de ERG (energie relevante grootheid, waarmee het referentieverbruik wordt bepaald) en 3) de kwaliteit van de ERG als voorspeller van het verbruik-exclusief-besparing. Met behulp van de Leidraad voor onzekerheden van het RIVM kunnen de drie verschillende typen onzekerheden worden geclassificeerd en vervolgens gekwantificeerd. Een kwantitatieve inschatting van een onzekerheid wil zeggen dat wordt aangegeven hoe de kansverdelingsfunctie van de grootheid eruit ziet en binnen welke marges de waarden van de grootheden liggen. Met een statistische analyse zijn vervolgens de marges bepaald van de verschillende besparingscijfers; de marge van de nationale besparing van 1,0% voor de periode is berekend op 0,3%-punt. Ook voor de verschillende sectoren zijn marges bepaald. De grootste marge komt voor rekening van de sector Landbouw (1,5%-punt), de kleinste voor rekening van de sector Industrie (0,4%-punt). Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat voor de sector Diensten geen besparing en dus ook geen marge op het finale energiegebruik is bepaald (wel voor de warmte/kracht-besparing). Ook met inachtneming van de onzekerheidsmarges kan met grote zekerheid worden gesteld dat het besparingstempo van 1,3%, zoals geformuleerd in het NMP4, nog niet is bereikt. R - 5 -
6 1 Inleiding en achtergrond In 2002 is het rapport Protocol Monitoring Energiebesparing (Boonekamp, Mannaerts et al., 2002) verschenen. In dit rapport wordt een methodiek gepresenteerd voor de berekening van energiebesparingscijfers. In 2004 is de methodiek verder aangescherpt in het rapport (Boonekamp, Gijsen et al., 2004). Onderdeel van deze aanscherping is een verbeterde beschrijving en toepassing van de onzekerheidsanalyse. Dit rapport beschrijft de gebruikte methode en de resultaten voor de berekening van de onzekerheden rond de besparingscijfers voor Hierbij wordt voorkennis verondersteld over de gebruikte terminologie van het Protocol Monitoring Energiebesparing. Nederland heeft een jaarlijks besparingsdoel van 1,3% 1 (NMP4, 2001). Het bepalen van de onzekerheden is van belang om te onderzoeken hoe robuust de berekende besparingscijfers zijn. Hiermee kunnen uitspraken over in hoeverre de gestelde doelen zijn bereikt, beter rechtvaardigd worden. Ook kan worden bepaald op welke punten de invoer voor de berekeningen moet worden verbeterd om een nauwkeuriger besparingscijfer te krijgen. Dit rapport begint in hoofdstuk 2 met een korte beschrijving van de berekeningsmethodiek en de resultaten van het Protocol Monitoring Energiebesparing. Hoofdstuk 3 gaat in op de kwalificatie van de onzekerheden. In hoofdstuk 4 worden de onzekerheden verder gekwantificeerd. In hoofdstuk 5 worden de resultaten gepresenteerd en in hoofdstuk 6 volgen de conclusies en aanbevelingen. 1 Nationaal milieubeleidsplan 4 R - 6 -
7 2 Korte beschrijving protocol Dit hoofdstuk geeft een korte uitleg van het Energiebesparingsprotocol. Op verzoek van het ministerie van Economische Zaken hebben de instituten CPB, ECN, Novem en RIVM, met medewerking van het CBS, eerder een gezamenlijke aanpak uitgewerkt voor het bepalen van de gerealiseerde energiebesparing; deze is vastgelegd in het Protocol Energiebesparing (Boonekamp, Mannaerts et al. 2002). Gerealiseerde besparing De besparing conform het protocol is bepaald voor de periode , waarbij onderscheid is gemaakt naar: het finaal verbruik van de eindverbruiksectoren en raffinage, conversie in de eindverbruiksectoren, waaronder warmte/krachtproductie conversie in de elektriciteitsvoorziening (zie Tabel 1). Tabel 1 : Besparing volgens protocol energiebesparing (%/jaar) 2 Nationaal Indus -trie 3 Land en tuinbouw Diensten Huishoudens Transport 4 Raffinage Besparing op: Finaal verbruik 0,7 0,8 0,0 1,2 1,1 0,4 0,8 Conversie (warmte/kracht) 0,2 0,2 0,5 0,0 0,6 0,0 0,2 Verbruikersectoren 0,9 1,0 0,5 1,2 1,7 0,4 1,0 Energie aanbodsector 0,1 Nationaal 1,0 De besparing op finaal verbruik levert op nationaal niveau een besparing van 0,7% per jaar op; inclusief de besparing van warmte/kracht-productie is dit 0,9%. De besparingen in de elektriciteitsvoorziening dragen 0,1%-punt bij aan de totale nationale besparing van 1,0% per jaar. Opgemerkt moet worden dat voor Diensten geen finaal besparingscijfer kon worden vastgesteld in verband met een te grote onbetrouwbaarheid in verbruiksdata en het niet beschikbaar zijn van goede grootheden om het referentieverbruik te bepalen. Hier is de finale besparing op nul gesteld. In Tabel 2 worden recente trends in de nationale besparingscijfers getoond. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het besparingstempo geleidelijk afneemt, zowel de besparing op finaal verbruik als de besparing bij warmte/kracht en centrales. Deze trend is zichtbaar in meerdere sectoren. 2 resultaten gemiddeld met twee voorgaande jaren alvorens het percentage is bepaald 3 inclusief Bouw 4 inclusief verbruik voor mobiele werktuigen R - 7 -
8 Tabel 2 : Trend in de nationale besparing vanaf 1995 (gemiddeld % per jaar) Finaal verbruik 0,8-0,9 0,8 0,7 WARMTE/KRACHT 0,4 0,3 0,3 en centrales Totaal 1,2-1,3 1,1 1,0 Besparing centrales en warmte/kracht productie Het gemiddelde rendement van de centrale elektriciteitsproductie neemt rond 1995 toe door het inzetten van de nieuwe efficiëntere Eems-centrale. Na 1998 neemt de efficiency weer af door een energetisch minder optimale inzet van het productievermogen. Dit hangt vermoedelijk samen met het loslaten van de landelijke optimalisatie van de inzet (LEO-systeem van de Samenwerkende Elektriciteits Producenten(SEP)) en de sterke groei van de import van elektriciteit. De totale besparing met (niet-centrale) warmte/kracht-productie neemt sterk toe vanaf 1990 en bereikt in 1998 een maximum waarde; daarna neemt de besparing weer af. Hierbij is voor elektriciteit steeds het gemiddelde rendement uit het basisjaar gehanteerd. Als gekozen wordt voor het lopende gemiddelde rendement valt de besparing vanaf 1995 eerst lager uit, maar vanaf 1998 iets hoger (vanwege het verslechterende gemiddelde rendement van centrales). Enkele vormen van warmte/kracht, zoals extra warmtelevering door aftapcentrales en vuilverbranding zijn hierbij niet meegenomen. R - 8 -
9 3 Kwalificatie onzekerheden 3.1 Onzekerheden in het protocol Voor de besparingsberekeningen zijn veel invoergegevens en aannames nodig. Het nationale besparingscijfer is zelfs bepaald op basis van ongeveer 550 invoerwaarden. Met zoveel invoergegevens is een systematische onzekerheidsanalyse nodig om te onderzoeken hoe robuust de resultaten zijn. Met andere woorden: hoe betrouwbaar zijn de berekende besparingscijfers en hoe gevoelig zijn deze resultaten voor de gebruikte invoergegevens? De betrouwbaarheid bepaalt mede of harde uitspraken gedaan kunnen worden over het wel of niet halen van besparingsdoelen. Het kan zelfs leiden tot de vraag of het stellen van besparingsdoelen wel zinvol is mocht blijken dat de bepaling hiervan grote onzekerheden met zich meebrengt. In het protocol wordt uitgegaan van drie typen onzekerheden. Als eerste is er de foutenmarge in de energieverbruiksdata. Voor de berekeningen wordt voor het energiegebruik van zowel het basisjaar als de analyse-jaren gebruik gemaakt van monitorings-data van het CBS. De berekening van de marge in de energiedata vindt als volgt plaats: - waarnemingen op basis van steekproeven: de uitkomst heeft een marge, die op grond van standaardformules is berekend. - waarnemingen op basis van integrale waarneming: in dit geval is de marge in principe nul. Dat wordt alleen bereikt als alle bedrijven volmaakt invullen. Dit is te mooi om waar te zijn; in het protocol is daarom een kleine marge opgenomen die kleine afwijkingen in de opgaven van de berichtgevers verdisconteert. De tweede onzekerheid zit hem in de meetfouten in de waarde van de ERG (energie relevante grootheid) waarmee het referentieverbruik wordt bepaald. Grootheden als bijvoorbeeld de afgelegde personenkilometers, of de hoeveelheid geproduceerde aluminium in tonnen zijn nooit 100% nauwkeurig te bepalen. De derde onzekerheid betreft de kwaliteit van de ERG als voorspeller van het verbruik-exclusief-besparing. Veelal overheerst deze onzekerheid het totale beeld. Daarom is het effect van de tweede factor samen genomen met die van de deze derde factor. De beperkte kwaliteit van een grootheid als voorspeller is vaak wel duidelijk. Bijvoorbeeld bij transport is bekend dat naast de gebruikte grootheid afgelegde personen-km ook de bezettingsgraad, airconditioning en gewicht van de auto invloed hebben op het verbruik voor personenvervoer. Het aantal personen-km is dan dus geen ideale voorspeller van de trend in dit energieverbruik en KAN tot een onder-/overschatting van het verbuik-exclusiefbesparing leiden. Samenvattend is er in het protocol rekening gehouden met drie typen onzekerheden: - foutenmarge in de energiedata voor het basisjaar en alle analyse-jaren; R - 9 -
10 - meetfouten in de waarde van de ERG (energie relevante grootheid, waarmee het referentieverbruik wordt bepaald); - de kwaliteit van de ERG als voorspeller van het verbruik-exclusiefbesparing. Iedere invoerwaarde zou een kwantitatieve inschatting moeten krijgen van de onzekerheid. Voor de berekeningen van het protocol is dat alleen gedaan voor gegevens voor het berekenen van de besparing op het finale energiegebruik van de eindverbruikssectoren. Deze beperking is te rechtvaardigen omdat de onzekerheid bij de besparing via efficientere conversie in het niet valt bij die van de finale besparing. 3.2 Kwalificatie van onzekerheden met behulp van Leidraad Inleiding In de missie van het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) staat dat het MNP het kabinet en andere actoren in de samenleving van de best beschikbare kennis en informatie voorziet om de fysieke leefomgeving en de duurzaamheid daarvan, in Nederland en elders, nu en later, vorm te geven. Bij de kennis en informatie die het MNP levert, hoort ook het geven van inzicht in de kwaliteit van de beschikbare kennis en gebruikte methoden en in de mate van robuustheid van de verstrekte informatie, met name voor het beleid. Beleidsmakers, politici en maatschappelijke groeperingen moeten in hun respectievelijke rollen verantwoord kunnen omgaan met soms grote onzekerheden die aan milieu-, natuur- en duurzaamheidsproblemen inherent zijn. In december 2002 is daarom de RIVM/MNP Leidraad voor Omgaan met Onzekerheden gereed gekomen, die inmiddels in de werkwijze van het MNP wordt ingevoerd. Hiermee is een belangrijke mijlpaal bereikt. Reeds enkele jaren staat het thema Onzekerheidsanalyse hoog op de onderzoeksagenda van het RIVM. De volgende paragrafen geven een korte uitwerking van de Leidraad voor Onzekerheden. Eerst worden de betrokken stakeholders en hun visie op het probleem besproken. Vervolgens worden de onzekerheden geclassificeerd. Meer informatie over de leidraad is te vinden op: Stakeholders De belangrijkste stakeholders zijn de opdrachtgevers en de uitvoerders. Opdrachtgevers: Ministeries van EZ, VROM, LNV, VenW. De visie van de opdrachtgevers op het Protocol is een eenduidig, robuust en makkelijk te intepreteren methode voor het bepalen van energiebesparing. Het belang van een onzekerheidsanalyse voor de opdrachtgevers is dan om te bepalen hoe robuust de uitkomsten van het protocol zijn. Ook kan hiermee R
11 beter onderbouwd worden hoe hard de uitspraken zijn over het halen van beleidsdoelen. Uitvoerders: ECN, MNP/RIVM, CPB. De visie van de uitvoerders is het gezamenlijk ontwikkelen van een consistente en makkelijk te onderhouden methode voor het berekenen van energiebesparing. Een ingewikkeld probleem vertalen naar een makkelijke methode zorgt er automatisch voor dat er veel keuzes en aannames gemaakt worden. Een onzekerheidsanalyse helpt dan om de consequenties van bepaalde aannames beter in kaart te brengen Typering van de onzekerheden volgens Leidraad Met behulp van de Leidraad voor onzekerheden van het RIVM kunnen de drie verschillende typen onzekerheden als volgt worden geclassificeerd: Tabel 3 : Verschillende typen onzekerheden en klassificaties Naam onzekerheid locatie onzekerheids onzekerheids kwalificatie waarden graad aard kennisbasis geladenheid foutenmarge data statistische kennis sterk zwak energiedata onzekerheid gerelateerd foutenmarge ERG- data statistische kennis zwak zwak data onzekerheid gerelateerd Fout door model Erkende Variabiliteit- redelijk sterk voorspelbaarheid structuur onwetendheid gerelateerd ERG Toelichting op Tabel 3 Locatie Via de dimensie locatie is aangegeven op welke plaatsen onzekerheid zich kan manifesteren. Data refereert naar gegevens waaraan empirisch onderzoek of gegevensverzameling ten grondslag liggen zoals metingen, monitoring data, survey data en die bij de studie (kunnen) worden ingezet. Model betreft modelinstrumenten die bij de studie worden ingezet. Hierbij spelen zowel zowel mentale en conceptuele modellen (hoe men denkt dat iets in elkaar zit, functioneert) als ook meer mathematisch getinte modellen (statistische modellen, causale procesmodellen, etcetera). Modelstructuur betreft onzekerheid in de relaties, parameters en eventuele begin- en randcondities. Onzekerheidsgraad De dimensie onzekerheidsgraad geeft aan hoe de betreffende onzekerheid te klassificeren is op een graduele schaal die loopt van zeker (weten) naar niet weten. Statistische onzekerheid betreft die onzekerheden die adequaat in statistische termen kunnen worden uitgedrukt, bijvoorbeeld als range met bijbehorende R
12 kans (voorbeelden: meet-onnauwkeurigheden; onzekerheden ten gevolge van sampling-effecten etcetera). Erkende onwetendheid betreft die onzekerheden waarvan we op de een of andere manier erkennen/beseffen dat ze er zijn, maar waarvan we (nog) totaal geen adequate inschatting kunnen geven Onzekerheidsaard De derde typeringsdimensie betreft de onzekerheidsaard, die aangeeft of onzekerheid primair het gevolg is van de onvolledigheid en gebrekkigheid van onze kennis of dat hij primair samenhangt met het intrinsiek onzekere en/of variabele karakter van het bestudeerde systeem/probleem. De eerste vorm van onzekerheid ( kennisgerelateerde onzekerheid) is mogelijkerwijze te verkleinen door meer metingen, betere modellen en/of meer kennis; de tweede vorm van onzekerheid ( variabiliteitgerelateerde onzekerheid) is doorgaans niet rechtstreeks door meer kennis te verkleinen (bijvoorbeeld inherente onbepaalbaarheid en/of onvoorspelbaarheid, randomness, chaotisch gedrag). Kwalificatie kennisbasis De vierde typering die van belang is voor de karakterisering van onzekerheden, is de kwalificatie van de kennisbasis. Deze dimensie typeert de mate waarin gegeven resultaten/uitspraken onderbouwd zijn. Door middel van een driedelige subclassificatie (zwak/redelijk/sterk) kan doorgaans eenduidig de mate van onderbouwing op onderdelen worden aangegegeven. Indien deze zwak blijkt te zijn, dan kan dat een aanwijzing zijn dat de betreffende uitspraak met veel (kennis)-onzekerheid omgeven is, en nadere aandacht verdient. Dit levert bovendien aanwijzingen op in hoeverre de onzekerheid reduceerbaar is, door bijvoorbeeld voor betere onderbouwing te zorgen. Waardengeladenheid De laatste typerings-dimensie van onzekerheden geeft aan of er sprake is van grote waardengeladenheid bij de diverse keuzes die (expliciet of impliciet) gemaakt worden bij de studie, bijvoorbeeld keuzes ten aanzien van selectie van het te bestuderen onderwerp en de invalshoeken/perspectieven daarop, keuzes ten aanzien van de toe te passen kennis (data, modellen), keuzes met betrekking tot de weergave en interpretatie van de resultaten, etcetera. Indien de waardengeladenheid groot is op relevante onderdelen, dan is de vraag op zijn plaats of de bevindingen van de studie sterk beïnvloed zouden kunnen zijn/worden door de gemaakte keuzes, en of er dientengevolge sprake is van het mogelijk arbitrair, ambigu c.q. onzeker zijn van de beleidsconclusies. Ook zou dit aanleiding kunnen zijn om bijvoorbeeld diverse visies/invalshoeken expliciet mee te nemen in de assessment, en zo de reikwijdte en robuustheid van de conclusies explicieter aan de orde te stellen. R
13 4 Kwantificatie onzekerheden 4.1 Inleiding Om de onzekerheden onderling vergelijkbaar te maken en om berekeningen uit te kunnen voeren is van iedere invoerparameter de onzekerheid kwantitatief ingeschat. Een kwantitatieve inschatting van een onzekerheid wil zeggen dat wordt aangegeven: 1. hoe de kansverdelingsfunctie van de grootheid eruit ziet; 2. binnen welke marges de waarde van de grootheid liggen. Een kansverdelingsfunctie kan bijvoorbeeld een Uniforme verdeling, een Normaal verdeling of een Driehoeksverdeling zijn (zie Figuur 1) Figuur 1 : Typen kansverdeling, links: uniform; midden: normaal; rechts: driehoek Bij de protocolberekeningen is voor de eenvoud aangenomen dat alle kansverdelingen normaal verdeeld zijn. In het hoofdstuk Discussie wordt gekeken naar de consequentie van deze keuze. Bij Normaal verdelingen wordt de marge (2 e inschatting) veelal procentueel uitgedrukt bij een 95% betrouwbaarheids-interval. Bijvoorbeeld: Het energiegebruik van de subsector basismetaal was in PJe ± 20% wil zeggen: Er kan met 95% zekerheid gesteld worden dat het energiegebruik van de subsector basismetaal in 1995 tussen de 80 en 120 PJ lag. In de statistiek wordt echter gerekend met standaarddeviaties (SD). Een 95% betrouwbaarheidsinterval is simpel om te rekenen naar een SD met de formule: 95% - interval* waarde grootheid SD = 1,96 dus in bovenstaand voorbeeld is de SD=20%*100/1,96=10,2. R
14 4.2 Marges van de invoerdata Inleiding In plaats van de term 95%-betrouwbaarheidsinterval wordt in het vervolg van de tekst het woord marge gebruikt. Zoals uit hoofdstuk 3 blijkt, is het niet voor alle onzekerheden mogelijk om deze kwantitatief in te schatten. Om uiteindelijk toch zinnige uitspraken te kunnen doen over welke factoren nu de belangrijkste bijdragen leveren aan de onzekerheid in het besparingscijfer is echter de exacte grootte van een onzekerheid ook niet het meest relevant. De relatieve grootte ten opzichte van de andere onzekerheden is dan veel belangrijker en moet daarom dus ook goed onderbouwd worden Marges door de fouten in de CBS-data Deze factor is ingeschat door CBS 5 en berust voor de industriële sectoren op steekproeven, en voor de overige sectoren op expert judgement. Tabel 4 geeft een overzicht van de gebruikte onzekerheden voor de hoofdsectoren: Tabel 4 : Marges van energiegebruik in de eindverbruikssectoren (inclusief raffinage) Hoofdsector Verbruikssaldo Finaal gebruik Industrie 0,8% 1,6% Transport 2,0% 2,0% Landbouw 5,9% 6,2% Diensten 5,9% 6,2% Raffinaderijen 3,5% 0,0% Huishoudens 2,9% 2,9% Voor non-energetisch gebruik is de marge op 0,3% geschat. Opvallend is de relatief hoge onzekerheid van de sector diensten en landbouw. Dit komt doordat het energiegebruik van deze sectoren onderdeel is van de CBS-post Overige afnemers, welke een restpost is in de totale energiebalans. Er is dus een grotere onzekerheid aan toegekend omdat het een restpost is, die ook nog eens is onderverdeeld. Voor de industrie is door CBD tevens een uitgebreide steekproef gedaan. Dit heeft de volgende marges opgeleverd (Tabel 5): 5 De schatting is gedaan door drs W. Tinbergen, CBS R
15 Tabel 5 : Marges van energiegebruik in de industrie industrietakken Verbruiks saldo Finaal gebruik Voedings- en 3,3% 3,6% genotmiddelenindustrie Textiel-, kleding- en 5,6% 5,6% leerindustrie Papierind., drukk., uitgeverij 3,7% 4,1% Kunstmestindustrie 0,2% 0,0% Organische basischemie 0,6% 1,5% Anorganische basischemie 0,2% 0,0% Overige basischemie 1,1% 1,5% Chemische 3,0% 4,6% productenindustrie Bouwmaterialenindustrie 5,4% 5,6% Basismetaalind. ijzer+staal 0,9% 2,0% Basismetaalindustrie nonferro 1,2% 4,6% Metaalproductenindustrie 3,5% 4,6% Kunststof-, rubber- en ov.ind. 6,5% 6,6% Ind., niet te spec. ind.tak 0,5% 7,6% Marges door fouten in de ERG Industrie De marges voor de industriesectoren zijn bepaald met behulp van (Neelis, 2004). In (Neelis, 2004) wordt een referentieverbruik bepaald aan de hand van het specifieke energieverbruik van een aantal fysieke producten (bijvoorbeeld MJ/ton staal) en de betreffende productietrends. Met de beperkte set van meegenomen producten wordt meestal niet het gehele energieverbruik in het basisjaar gedekt. Aangegeven wordt wat de dekkingsgraad van de berekende ERG s is voor de verschillende subsectoren. Aan de hand hiervan is een rangschikking gemaakt op basis waarvan marges zijn toegekend van 5% tot 20% aan de ERG s als voorspeller. In Neelis (2004) wordt ook aangeven hoe groot de marges in de waarden van de ERG-indicatoren zelf zijn. Deze twee onzekerheden gecombineerd (door middel van de kwadraten-methode) 6 geeft de waarde gebruikt in de berekeningen voor het protocol. Sommige ERG s zijn voor het jaar 2002 niet bekend (zie Neelis,2004). In deze gevallen zijn voor het jaar 2002 dezelfde waarden gekozen als in 2001, maar is voor 2002 een grotere marge verondersteld. 6 Bij deze methode worden de SD s bepaald uit de marges gekwadrateerd, opgeteld en uit het resultaat wordt de wortel getrokken. Hierbij wordt er dus geen rekening gehouden met onderlinge afhankelijkheden. R
16 Tabel 6 : Marges voor de subsectoren van de industrie subsector margedata indicator marge voorspel baarheid marge Protocol marge Protocol 2002 Voeding 4% 5% 7% 15% Papier en grafisch 3% 15% 15% 15% Kunstmestchemie 8% 5% 9% 15% Chemie 10% 20% 22% 25% Basismetaal Ferro 4% 10% 11% 11% Basismetaal non-ferro 8% 10% 13% 20% Ov. metaal niet bekend niet bekend 20% Bouwmaterialen 4% 20% 20% 25% Overige industrie niet bekend niet bekend 20% 20% Bouwnijverheid niet bekend niet bekend 40% 40% Bij deze grove manier om de marges te schatten moet in het achterhoofd worden gehouden dat het vooral gaat om de relatieve grootte van de marges. Diensten Zoals al eerder gezegd werd er met de gebruikte invoerdata een ontsparing van het finale energiegebruik berekend. Aangezien de gekozen ERG s verre van ideaal zijn (en dus onbetrouwbaar voor het berekenen van het energiegebruikvoor-besparing ) en andere studies geen aanleiding geven om aan te nemen dat er inderdaad is ontspaard, is ervoor gekozen om het besparingscijfer op het finale energiegebruik voor Diensten op 0% te stellen. Tabel 7 geeft de gebruikte ERG s die leiden tot een ontsparing weer. Ter vergelijking zijn de ERG die volgens de auteurs een betere energiegebruik-voorbesparing zouden geven ernaast gezet. Het besparings-effect van warmte/kracht is voor de Dienstensector wel berekend. Deze warmte/kracht-besparing wordt geheel bepaald door de onzekerheden in monitoringsdata van het CBS. R
17 Tabel 7 : Gebruikte en gewenste ERG s voor de sector Diensten subsector Gebruikte ERG Gewenste ERG Handel/horeca/ Afzetvolume winkeloppervlak/ zitplaatsen/ bedden reparatie Afzetvolume winkeloppervlak/ maaltijden/ overnachtingen Rest Commercieel Afzetvolume vloeroppervlak/ bouwvorm/ ouderdom Afzetvolume vloeroppervlak/ air-conditioning/ computers Onderwijs aantal leerlingen/bvo werkz.personen Zorgsector, etc. werkz.personen vloeroppervlak/ bedden Afzetvolume vloeroppervlak/ air-conditioning /behandelingen Overheid werkz.personen (*1000) vloeroppervlak/ bouwvorm/ ouderdom Afzetvolume (mln Euro) vloeroppervlak/ air-conditioning/ computers Huishoudens De sector huishoudens is ingeschat door middel van expert judgement van ECN. Evenals bij Diensten zit de belangrijkste onzekerheid bij de gekozen ERG als voorspeller. De marge is gebaseerd op de resultaten van meer gedetailleerde analyses, zoals (Boonekamp, 1997). Bij ruimteverwarming telt hierbij dat de ontwikkelingen bij het type woning, de overgang van lokale naar centrale verwarming en de gebruikswijze van kamers niet zijn verdisconteerd in de gekozen ERG. Bij warm water kon geen rekening worden gehouden met extra verbruik door vervanging van geysers door combi-boilers en gedragsveranderingen ten aanzien van douchegebruik. Bij apparaten is een andere wijze van gebruik van apparatuur niet meegenomen, maar wel de ontwikkeling van het bezit van allerlei apparatuur. Omdat dit laatste het meest bepalend is (Jeeninga en Boonekamp, 1999) heeft de betreffende ERG een minder grote foutenmarge als voorspeller. Tabel 8 : Gebruikte ERG voor de sector Huishoudens subsector indicator energie marge drager Huishoudens-ruimteverwarming aantal woningen (*1000) warmte 20% Huishoudens-warmwater aantal inwoners (*1000) warmte 20% Huishoudens-apparaten gewogen app.bezit (index) elektriciteit 10% Raffinaderijen De sector Raffinaderijen is ingeschat door middel van expert judgement van ECN. Voor de jaren wordt daarbij verondersteld dat de MJA-evaluatie betrekkelijk betrouwbare cijfers oplevert over het referentieverbruik, met andere woorden een relatief kleine marge voor de ERG. Voor de meest recente jaren is uitgegaan van besparingsinformatie uit de evaluaties van het Benchmark-convenant. Echter, gezien de verschillen in de wijze van berekening moet een wat grotere marge worden toegekend aan de gebruikte ERG. Daarbij R
18 wordt meegewogen dat de gepresenteerde besparingstrends sterk blijken te fluctueren in de tijd en dat bij raffinage vele bekende, maar moeilijk te kwantificeren, factoren een rol spelen in de ontwikkeling van het eigen energieverbruik. Tabel 9 : Gebruikte ERG voor de sector raffinaderijen Raffinaderijen conform MJA-index (primair) resp. Benchmark-besparingen olie 5%/10% Transport Voor de sector transport zijn door experts van ECN en MNP de volgende onzekerheden ingeschat. Tabel 10 : Gebruikte ERG s voor de sector transport subsector ERG energiedrager 1995 Personen-weg reizigerskilometer warmte/brandstof 10% feedstock 5% Bestelauto s voertuigkilometer brandstof/warmte 10% Vrachtauto s ladingtonkm binnenlands brandstof/warmte vervoer 10% Trekkers ladingtonkm binnenlands brandstof/warmte vervoer 10% Autobussen reizigerkilometers van brandstof/warmte bus/tram/metro 20% Binnenvaart vervoerd gewicht brandstof/warmte 25% Luchtvaart PJ brandstof/warmte 0% Spoorwegen- reizigerkilometer per spoor brandstof/warmte Passagiers 10% Spoorwegen-Goederen Overige Mobiele werktuigen) ladingtonkm per spoor, binnenlands elektriciteit 5% brandstof/warmte 10% elektriciteit 5% PJ Mobiele werktuigen brandstof/warmte 0% De subsector personen-weg verbruikt verreweg de meeste energie. Er is voor deze subsector als ERG gekozen voor de hoeveelheid afgelegde reizigerkilometers, maar deze grootheid is geen ideale voorspeller voor het energiegebruik-voor-besparing, aangezien bekend is dat zaken als gewicht van de auto en de aanwezigheid van een airco ook een grote rol spelen. Beide zijn de laatste jaren toegenomen, maar door de keuze van reizigerskilometers als ERG komen deze effecten in het besparingscijfer terecht. Daarom is er een relatief hoge onzekerheid (10%) aan toegekend. Iets soortgelijks geldt voor de tonkilometers als ERG voor het goederenvervoer; daar zijn zaken als beladingsgraad en lagere gemiddelde snelheden ook van invloed op het energiegebruik. Voor de binnenvaart is 25% ingeschat omdat de ERG het totaal vervoerde gewicht is, terwijl de activiteit van de binnenvaart niet alleen het vervoerde gewicht is, maar ook de afstand waarover dit gewicht is vervoerd. De R
19 tonkilometers van de binnenvaart zou dus een betere ERG zijn, maar daar zijn gegevens over bekend. Vandaar de keuze voor het totaal vervoerd gewicht. De onzekerheid van mobiele werktuigen is op 0% geschat. Besparing is namelijk gedefinieerd als het verrichten van dezelfde activiteiten met minder energie, maar van de subsector Mobiele Werktuigen is het erg moeilijk om aan te geven wat nou precies de activiteit is. Als ERG is daarom het gerealiseerde energiegebruik gekozen, waardoor er dus geen besparing wordt berekend. Landbouw Bij de subsector Glastuinbouw is voor de ERG gebruik gemaakt van de resultaten van de jaarlijkse LEI-evaluatie (LEI, 2003). Gezien de gedetailleerde aanpak mag uitgegaan worden van betrouwbare data en een redelijk betrouwbaarheid van de ERG als voorspeller. Bij de overige L&T kon niet uitgegaan worden van fysieke grootheden, zoals aantal stuks vee, oppervlak per gewas, etc., maar moest teruggevallen worden op afzet in constante prijzen. In beginsel is dit een tamelijk onbetrouwbare ERG als voorspeller van het energieverbruik excluseif besparing. Echter, vanwege de uitmiddeling van onzekerheden bij de vele soorten vee en gewassen mag toch worden uitgegaan van een middelgrote marge voor de ERG. Tabel 11 : Gebruikte ERG voor de sector landbouw subsector Indicator marge Glastuinbouw Fysieke produktie-index cf LEI 5% Overige L & T Afzetvolume (BP-Euro-1995) 20% R
20 5 Resultaten 5.1 Totaal Tabel 12 geeft de berekende marges van de besparingscijfers. Ter vergelijking zijn de besparingscijfers er naast gezet. Tabel 12 : Berekende marges van de besparingscijfers in 2002 Besparing (%) Marge ( %-punt) industrie -1,0 0,4 huishoudens -1,2 1,0 diensten -0,5 0,8 transport -0,4 0,6 raffinaderijen -1,0 1,3 landbouw -1,7 1,5 energie -0,1 0,0 Nationaal -1,0 0,3 Deze cijfers moeten als volgt geintepreteerd worden: Met de gekozen methodiek en invoerparameters is de kans dat het Nationale besparings-effect tussen de -0,7 en -1,3% ligt, 95% is. Tevens kan met 67% zekerheid worden gezegd dat het Nationale besparings-effect tussen de -0,8% en -1,2% ligt. Wat opvalt is dat de marges relatief erg groot zijn. De marge van het nationale besparingscijfer is bijvoorbeeld maar liefst 30%. Dit lijkt niet te sporen met de grootte van de marges van de invoerdata, die nergens relatief zo groot zijn. Echter, bij het berekenen van de besparing wordt het verschil bepaalt van 2 getallen en blijft er een veel kleiner getal over. Als de twee oorspronkelijke getallen een relatief kleine onzekerheid hebben, dan kan deze kleine onzekerheid voor het verschil van die twee getallen heel groot zijn. Verder moet worden bedacht dat de berekende besparingen met de gebruikte methodiek een Normaal-verdeling hebben. Dat betekent dus dat de kans kleiner wordt naarmate je verder van het gemiddelde af gaat. Nationaal bijvoorbeeld is de kans veel kleiner dat de besparing tussen -1,2% en -1,3% ligt dan tussen de -1,0% en -1,1% R
21 2,0% 1,5% 1,0% 0,5% 0,0% -0,5% -1,0% -1,5% -2,0% Figuur 2 : Nationale besparingscijfers met marges Uit Figuur 2 blijkt dat, ook met inachtneming van de onzekerheden, de laatste jaren er een trend naar een lagere besparing lijkt te zijn. De marges worden kleiner naarmate het zichtjaar en het basisjaar verder van elkaar af komen te liggen. Dit komt doordat naarmate het zichtjaar verder van het basisjaar afligt, de berekende onzekerheid wordt uitgesmeerd over meer jaren, en dus kleiner wordt. Op nationaal niveau hebben de volgende factoren de grootste bijdrage in de onzekerheid: de onzekerheid van de voorspelbaarheid van de ERG van de sector Huishoudens (aantal woningen); de onzekerheid van de voorspelbaarheid van de ERG van de sector Industrie-Chemie (index CEREM-data); de onzekerheid van het gerealiseerde finale energiegebruik van de Dienstensector. 5.2 Industrie De besparingscijfers inclusief de onder- en bovengrenzen van de sector Industrie zien er als volgt uit (Figuur 3): R
22 3,0% 2,0% 1,0% 0,0% -1,0% -2,0% -3,0% Figuur 3 : Besparingscijfers inclusief marges sector Industrie In 2002 bedraagt de marge 0,4 %-punt. De belangrijkste bronnen van deze onzekerheid zijn: Onzekerheid in: de voorspelbaarheid van de ERG van de subsector chemie (index CEREM chemie); de totaal gemonitorde energiedata van warmte- en brandstofgebruik gebruik sector Industrie; de voorspelbaarheid van de ERG van de subsector voeding (index CEREM voeding). Als deze onzekerheden zouden worden weggenomen, bijvoorbeeld door betere ERG s en betere monitoringsdata, dan zou de totale onzekerheid van de sector Industrie dalen naar 0,3%-punt. 5.3 Diensten Het berekende besparings-effect is volledig het effect van de besparing door toename van warmte/kracht-installaties (zie hoofdstuk 2). De onzekerheid wordt dus geheel bepaald door de onzekerheden in de monitoringsdata van het CBS. R
23 5,0% 4,0% 3,0% 2,0% 1,0% 0,0% -1,0% -2,0% -3,0% -4,0% -5,0% -6,0% Figuur 4 : Besparingscijfers inclusief marges sector Diensten Uit Figuur 5 blijkt er ook sprake zou kunnen zijn van een ontsparing. De kans dat met de gebruikte onzekerheden van de gemonitorde energiedata een ontsparing zou zijn opgetreden, is echter slechts 13%. 5.4 Huishoudens Voor de sector huishoudens zijn de resultaten als volgt: 8,0% 6,0% 4,0% 2,0% 0,0% -2,0% -4,0% -6,0% -8,0% Figuur 5 : Besparingscijfers inclusief marges sector Huishoudens In 2002 bedraagt de onzekerheid 1,0 %-punt. De drie belangrijkste bijdragen worden geleverd door: Onzekerheid van de: voorspelbaarheid van de ERG van ruimteverwarming (=aantal woningen); R
24 voorspelbaarheid van de ERG van elektriciteitgebruik apparaten (=gewogen apparatenbezit); onzekerheid monitoringsdata aardgasgebruik van Huishoudens. Als deze onzekerheden geheel geëlimineerd zouden worden, dan zou de onzekerheid dalen van 1,0 naar 0,3%-punt. 5.5 Transport Uit de berekeningen volgt voor de sector transport de volgende cijfers: 6,0% 5,0% 4,0% 3,0% 2,0% 1,0% 0,0% -1,0% -2,0% Figuur 6 : Besparingscijfers inclusief marges sector Transport In 2002 bedraagt de onzekerheid 0,6 %-punt. Uit Figuur 6 blijkt tevens dat met de gebruikte invoerdata ook een kans is op een ontsparing. Deze kans is echter bijzonder klein, slechts 1,25%. De drie belangrijkste bijdragen aan de onzekerheid worden geleverd door: Onzekerheid van de: gemonitorde energiedata van het totale brandstofgebruik van de sector Transport; voorspelbaarheid van de ERG van personenvervoer-weg (reizigerkmweg); voorspelbaarheid van de ERG van bestelbusjes (gereden kilometers). Als deze onzekerheden op 0% zouden worden gesteld, zou de uiteindelijke onzekerheid slechts 0,1%-punt zijn. R
25 5.6 Landbouw De onzekerheid van de besparingsberekeningen van de sector Landbouw wordt weergegeven in Figuur 7. 6,0% 4,0% 2,0% 0,0% -2,0% -4,0% -6,0% -8,0% -10,0% Figuur 7 : Besparingscijfers inclusief marges sector Landbouw Voor 2002 is de onzekerheid van de besparing berekend op 1,5%-punt. De belangrijkste bijdragen aan de onzekerheid worden geheel geleverd door de grote onzekerheden in de monitoringsdata van het warmte- en brandstofgebruik van deze sector. Deze zijn zo groot dat de onzekerheden in de voorspelbaarheid van de ERG s veruit onderschikt zijn. Onderzoek naar betrouwbaarder besparingscijfer voor Landbouw zou zich dus geheel moeten richten op betere monitoringsdata. R
26 5.7 Raffinaderijen De onzekerheid van de besparingscijfers voor de Raffinaderijen is weergegeven in Figuur 8. 10,0% 8,0% 6,0% 4,0% 2,0% 0,0% -2,0% -4,0% -6,0% Figuur 8 : Besparingscijfers inclusief marges sector Raffinaderijen Voor 2002 is de onzekerheid berekend op 1,3%-punt. Dat is behoorlijk groot en wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit dat voor de berekening weinig invoervariabelen nodig zijn, omdat deze sector niet verder is onderverdeeld. De wet van de grote aantallen 7 gaat dan niet meer op. De kans dat er is ontspaard is 6%. De onzekerheid van de voorspelbaarheid van de ERG en van de monitoringsdata van het eigen oliegebruik hebben de grootste bijdrage in de onzekerheid. Als deze onzekerheden 0% waren, komt de onzekerheid op 0.7 %-punt. 7 Naarmate het aantal onafhankelijke onzekerheden van invoervariabelen toeneemt, neemt de onzekerheid in het resultaat af. Deze wetmatigheid is ook terug te vinden als de Nationale marge vergeleken wordt met de marges van de sectoren. De Nationale marge is opgebouwd uit alle marges van de individuele sectoren en is daardoor kleiner. R
27 6 Conclusies Met behulp van een statistische analyse is de marge van de 1,0% besparing voor de periode berekend op 0,3%-punt. Dit houdt in dat met de gebruikte aannames met 95% zekerheid kan worden gesteld dat de besparing tussen de 0,7% en 1,3% ligt. Tevens kan met 67% zekerheid worden gezegd dat het Nationale besparings-effect tussen de -0,8% en -1,2% ligt. De marges van de voorspelbaarheidswaarde van de ERG van de sector Huishoudens (aantal woningen), de voorspelbaarheidswaarde van de ERG van de sector Industrie-Chemie (index CEREM-data) en de onzekerheid van het gerealiseerde finale energiegebruik van de Dienstensector geven de grootste bijdrage aan de besparings-marge. Als deze marges op 0% worden gezet, zou de onzekerheid dalen naar 0,2%-punt. Voor de dienstensector is voor het finale energiegebruik geen besparing berekend. De marge van deze sector is dus geheel te wijten aan de marge van de warmte/kracht-besparing. Dat deze toch nog zo groot is (0,8%-punt) komt door de slechte kwaliteit van de gerealiseerde energieverbruiksdata. De grootste marge in de besparing werd gevonden voor de sectoren Landbouw en Raffinaderijen. Voor landbouw komt dat voornamelijk door de grote marges in de gerealiseerde energieverbruiksdata, bij raffinaderijen door het feit dat de wet van de grote aantallen voor deze sector niet opgaat doordat deze sector niet verder is opgesplitst. De kleinste marges zijn gevonden voor de sector industrie en transport. De reden hiervoor is dat de besparing van deze sectoren op een relatief hoog uitsplitsingsniveau zijn berekend. Desalniettemin is de marge van de besparing van transport (0,6%-punt) groter dan de besparing zelf (0,4%). Dit zou betekenen dat er ook een ontsparing zou kunnen hebben plaatsgevonden. De kans hierop is echter bijzonder klein (<2%). Een besparing van 1,0% en een marge van 0,3%-punt betekent dat het NMP4- besparingstempo-doel van 1,3% ook met inachtneming van de onzekerheden van het Protocol Monitoring Energiebesparing voor de periode nog niet is bereikt. R
28 Lijst van figuren en tabellen FIGUREN Figuur 1 : Typen kansverdeling, links: uniform; midden: normaal; rechts: driehoek 13 Figuur 2 : Nationale besparingscijfers met marges 21 Figuur 3 : Besparingscijfers inclusief marges sector Industrie 22 Figuur 4 : Besparingscijfers inclusief marges sector Diensten 23 Figuur 5 : Besparingscijfers inclusief marges sector Huishoudens 23 Figuur 6 : Besparingscijfers inclusief marges sector Transport 24 Figuur 7 : Besparingscijfers inclusief marges sector Landbouw 25 Figuur 8 : Besparingscijfers inclusief marges sector Raffinaderijen 26 TABELLEN Tabel 1 : Besparing volgens protocol energiebesparing (%/jaar) 7 Tabel 2 : Trend in de nationale besparing vanaf 1995 (gemiddeld % per jaar) 8 Tabel 3 : Verschillende typen onzekerheden en klassificaties 11 Tabel 4 : Marges van energiegebruik in de eindverbruikssectoren (inclusief raffinage) 14 Tabel 5 : Marges van energiegebruik in de industrie 15 Tabel 6 : Marges voor de subsectoren van de industrie 16 Tabel 7 : Gebruikte en gewenste ERG s voor de sector Diensten 17 Tabel 8 : Gebruikte ERG voor de sector Huishoudens 17 Tabel 9 : Gebruikte ERG voor de sector raffinaderijen 18 Tabel 10 : Gebruikte ERG s voor de sector transport 18 Tabel 11 : Gebruikte ERG voor de sector landbouw 19 Tabel 12 : Berekende marges van de besparingscijfers in R
29 Referenties Boonekamp, P. (1997). Monitoring the Energy Use of Households using a Simulation Model. Energy Policy, 25, nr.7-9. Boonekamp, P., A. Gijsen en H. Vreuls (2004). Gerealiseerde energiebesparing Petten, ECN, RIVM/MNP, SENTER/NOVEM. Boonekamp, P., H. Mannaerts, H. Vreuls en B. Wesselink (2002). Protocol Monitoring Energiebesparing. Petten, CPB, ECN, Novem, RIVM. Jeeninga, H. en P. Boonekamp (1999). Gedrag en Huishoudelijk elektriciteitsverbruik - Kwalitatieve en kwantitatieve analyse , ECN-C Petten, ECN. NMP4 (2001). Een wereld en een wil, werken aan duurzaamheid, Nationaal MilieubeleidsPlan 4. Den Haag. R
Energiebesparing in Nederland,
Indicator 29 juni 2011 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het energiebesparingtempo in Nederland
Energiebesparing
Energiebesparing 1995-2005 Update op basis van het Protocol Monitoring Energiebesparing C. Tigchelaar P.G.M. Boonekamp H.H.J. Vreuls (SenterNovem) ECN-E--07-103 November 2007 Verantwoording Deze studie
Gerealiseerd energiebesparingstempo in Nederland 1995-2004 Berekend op basis van het Protocol Monitoring Energiebesparing
MNP Rapport 500115002/2006 Gerealiseerd energiebesparingstempo in Nederland 1995-2004 Berekend op basis van het Protocol Monitoring Energiebesparing A Gijsen, PGM Boonekamp*, HHJ Vreuls** * Energieonderzoek
Energiebesparing in Nederland
Energiebesparing in Nederland 1995-2006 Update op basis van het Protocol Monitoring Energiebesparing P.G.M. Boonekamp (ECN) J. Gerdes (ECN) m.m.v. H. Vreuls (SenterNovem) M. Verdonk (PBL) H. Pouwelse (CBS)
Energiebesparing in Nederland 1995-2007
Energiebesparing in Nederland 1995-2007 Inclusief decompositie energieverbruikstrend J. Gerdes (ECN) P.G.M. Boonekamp (ECN) m.m.v. H. Vreuls (SenterNovem) M. Verdonk (PBL) J.W. Pouwelse (CBS) ECN-E--09-040
Energiebesparing in Nederland 2000-2010
Energiebesparing in Nederland 2000-2010 J. Gerdes P. Boonekamp December 2012 ECN-E--12-061 Verantwoording Deze studie is uitgevoerd door ECN in 2012 in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken.
Energiebesparing in Nederland
Energiebesparing in Nederland 2000-2008 J. Gerdes (ECN) P.G.M. Boonekamp (ECN) m.m.v. P.J. Zijlema (Agentschap NL) M. Verdonk (PBL) J.W. Pouwelse (CBS) ECN-E--10-073 December 2010 Verantwoording Deze studie
GEREALISEERDE ENERGIEBESPARING
Augustus 2004 ECN-C--04-016 GEREALISEERDE ENERGIEBESPARING 1995-2002 Conform Protocol Monitoring Energiebesparing P.G.M. Boonekamp, ECN A. Gijsen, RIVM/MNP H.H.J. Vreuls, SenterNovem Milieu- en Natuurplanbureau
Vergelijking methoden energiebesparing: PME en MJA Inleiding Meerjarenafspraken energie-efficiency
Vergelijking methoden energiebesparing: PME en MJA Door Martijn Verdonk (PBL) en Piet Boonekamp (ECN) Met bijdragen van: Annemie Loozen en Harry Vreuls (SenterNovem) Inleiding Het meten van energiebesparing
CO 2 -uitstootrapportage 2011
Programmabureau Klimaat en Energie CO 2 -uitstootrapportage 2011 Auteurs: Frank Diependaal en Theun Koelemij Databewerking: CE Delft, Cor Leguijt en Lonneke Wielders Inhoud 1 Samenvatting 3 2 Inleiding
NEDERLANDSE EN INDUSTRIËLE ENERGIEHUISHOUDING
ECN-I--05-004 NEDERLANDSE EN INDUSTRIËLE ENERGIEHUISHOUDING S. Spoelstra Revisie A 23 maart 2005; concept versie B 30 maart 2005; tweede concept versie 1 22 april 2005; definitieve versie Gemaakt door:
Aanbod en verbruik van elektriciteit,
Indicator 27 augustus 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het totale elektriciteitsverbruik
De Nederlandse en industriële energiehuishouding van 2000 tot en met 2006
De Nederlandse en industriële energiehuishouding van 2 tot en met 26 S. Spoelstra ECN-E--8-65 Abstract This report contains a overview of the Dutch total and industrial energy use from the years 2 up till
Verbruik van duurzame energie,
Indicator 28 april 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het aandeel duurzaam in het binnenlandse
Energieverbruik door de industrie,
Indicator 29 september 2014 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2013 (nader voorlopige
Revisie energiebalans 1990 tot en met 1994
Paper Revisie energiebalans 1990 tot en met 1994 Oktober 2016 CBS 2014 Scientific Paper 1 Inhoud 1. Inleiding 3 2. Revisie per energiedrager 3 2.1 Kolen en kolenproducten 4 2.2 Olie 4 2.3 Aardgas 6 2.4
Verbruik van duurzame energie,
Indicator 15 december 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het aandeel duurzaam in het
Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid
Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid Dr.ir. P.W. Heijnen Faculteit Techniek, Bestuur en Management Technische Universiteit Delft 22 april 2010 1 1 Introductie De
Energieverbruik per energiedrager,
Indicator 10 september 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het Nederlandse energieverbruik
Review CO 2 -studie ZOAB Rasenberg
Review CO 2 -studie ZOAB Rasenberg Notitie Delft, maart 2011 Opgesteld door: M.N. (Maartje) Sevenster M.E. (Marieke) Head 2 Maart 2011 2.403.1 Review CO 2 -studie ZOAB Rasenberg 1 Inleiding Binnen de prestatieladder
De bruikbaarheid van de Nederlandse Prodcom- en energiestatistieken voor de berekening van CO 2 in de chemische industrie
Publicatiedatum CBS-website Centraal Bureau voor de Statistiek juni 2006 De bruikbaarheid van de Nederlandse Prodcom- en energiestatistieken voor de berekening van CO 2 -emissies en energiebesparing in
Broeikasgasemissies in Nederland,
Indicator 19 mei 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De totale uitstoot van broeikasgassen
Externe notitie. Petten, 8 juli Cees Volkers Wouter Wetzels. Afdeling Policy Studies ECN-N Van
Externe notitie Petten, 8 juli 2013 Afdeling Policy Studies ECN-N--13-028 Van Cees Volkers Wouter Wetzels Onderwerp Nieuwste inzichten Nederlands gasverbruik Inleiding ECN Policy Studies voert regelmatig
VERBRUIKSANALYSE SECTOR MACHINE-INDUSTRIE
VERBRUIKSANALYSE SECTOR MACHINE-INDUSTRIE M. Overboom, A.W.N. van Dril ECN-Beleidsstudies Petten NEEDIS Postbus 1 1755 ZG Petten telefoon: 0224-564750 telefax : 0224-563338 NDS--96-011 november 1996 Verantwoording
Energieverbruik per energiedrager,
Indicator 18 december 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het Nederlandse energieverbruik
Aanbod en verbruik van elektriciteit,
Indicator 14 november 2017 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2016 bedroeg het totale
Onzekerheden in de Referentieramingen
Rapport 773001032/2005 Onzekerheden in de Referentieramingen Achtergrondrapport bij het rapport Referentieramingen Energie en Emissies 2005-2020 A Gijsen *, A J Seebregts ** * ** Milieu- en Natuurplanbureau
Verbruik van duurzame energie,
Indicator 21 mei 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het aandeel duurzaam in het binnenlandse
Monitor energie en emissies Drenthe
Monitor energie en emissies Drenthe 2012-2015 - november 2017 www.ecn.nl Monitor energie en emissies Drenthe 2012-2015 Deze monitor sluit aan op de notitie Energie en emissies Drenthe 2020, 2023 en 2030
Energieverbruik per sector,
Indicator 29 september 2014 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2013 is het energieverbruik
Energiebesparing, geliefd en genegeerd. Colloquium Beleidsstudies Piet Boonekamp, 28 oktober 2011
Energiebesparing, geliefd en genegeerd Colloquium Beleidsstudies Piet Boonekamp, 28 oktober 2011 Aan de orde Verbruiktrends Wat is besparing Waarom besparen? Stimulering besparing Bereikte besparing Wat
Duurzame elektriciteit,
Indicator 2 maart 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2009 is de productie van duurzame
Windvermogen in Nederland,
Indicator 15 juli 2008 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2007 is het windvermogen toegenomen
Reactie op SEO-studie naar welvaartseffecten van splitsing energiebedrijven
CPB Notitie Datum : 6 juli 2006 Aan : Ministerie van Economische Zaken Reactie op SEO-studie naar welvaartseffecten van splitsing energiebedrijven 1 Inleiding Op 5 juli 2006 heeft SEO, in opdracht van
Uitsplitsing verbruik elektriciteit en aardgas naar verbruiksschijf energiebelasting
Uitsplitsing verbruik elektriciteit en aardgas naar verbruiksschijf energiebelasting Ruud Remko Holtkamp Ruud Colenberg Otto Swertz CBS Den Haag Henri Faasdreef 312 2492 JP Den Haag Postbus 24500 2490
CO2-monitor 2013 s-hertogenbosch
CO2-monitor 2013 s-hertogenbosch Afdeling Onderzoek & Statistiek Maart 2013 2 Samenvatting In deze monitor staat de CO2-uitstoot beschreven in de gemeente s-hertogenbosch. Een gebruikelijke manier om de
milieu dossier Over de auteurs > Overzicht energiegebruik provincie én gemeenten Nulmeting energie provincie Zuid-Holland
> Overzicht energiegebruik provincie én gemeenten Nulmeting energie provincie Zuid-Holland Koldo Verheij, Karla Groen, Robert Geurts, Alexander Gijsen, Arjan Plomp en Coen Hanschke Drie belangrijke energiedoelstellingen
Energieverbruik per energiedrager,
Indicator 27 juli 2016 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het Nederlandse energieverbruik
ECN-N Energiescenario s Drenthe 2030
December 2016 ECN-N--16-031 Energiescenario s Drenthe 2030 Gerdes, J. Gewijzigd op: 16-12-2016 13:20 2 Inhoud 1 Context van de energiescenario s voor 2030 4 2 Uitgangspunten voor drie scenario s 5 3 Ontwikkelingen
EWMA Control Charts in Statistical Process Monitoring I.M. Zwetsloot
EWMA Control Charts in Statistical Process Monitoring I.M. Zwetsloot EWMA Control Charts in Statistical Process Monitoring Inez M. Zwetsloot Samenvatting EWMA Regelkaarten in Statistische Procesmonitoring
Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015
Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015 Inleiding Chris M. Jager In mei en juni 2015 zijn in het kader van de conjunctuurenquête (CE) een groot aantal bedrijven benaderd met vragenlijsten. Doel
Basisverlegging Producentenprijzen Index, 2015=100
Basisverlegging Producentenprijzen Index, 2015=100 28 februari 2018 samenvatting trefwoorden Beschrijving basisverlegging Producentenprijzen Index naar 2015=100 inclusief koppeladvies. Producentenprijzen
Verbruik van hernieuwbare energie,
Indicator 20 december 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het aandeel hernieuwbare energie
CO2-reductiedoelstellingen + voortgang
CO2-reductiedoelstellingen + voortgang Samen zorgen voor minder CO2 Boskoop 22-08-2018 P. van t Wout Akkoord directie: Datum: Handtekening: 1 Inleiding Dit CO 2 -reductieplan heeft, net zoals het volledige
Samenvatting. A. van Leeuwenhoeklaan MA Bilthoven Postbus BA Bilthoven KvK Utrecht T
A. van Leeuwenhoeklaan 9 3721 MA Bilthoven Postbus 1 3720 BA Bilthoven www.rivm.nl KvK Utrecht 30276683 T 030 274 91 11 info@rivm.nl Uw kenmerk Gevoeligheid van de gesommeerde depositiebijdrage onder 0,05
Energieverbruik door huishoudens,
Indicator 8 February 2018 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2016 verbruiken huishoudens
CO2-reductiedoelstellingen + voortgang
CO2-reductiedoelstellingen + voortgang Samen zorgen voor minder CO2 Boskoop 18-08-2017 P. van t Wout Akkoord directie: Datum: Handtekening: 1 Inleiding Dit CO 2 -reductieplan heeft, net zoals het volledige
Resultaat Toetsing TNO Lean and Green Awards
ID Naam Koploper Datum toetsing 174 M. Van Happen Transport BV 2-4-2012 Toetsingscriteria 1. Inhoud en breedte besparingen 2. Nulmeting en meetmethode 3. Haalbaarheid minimaal 20% CO2-besparing na 5 jaar
Hernieuwbare elektriciteit,
Indicator 22 januari 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2011 is 12 miljard kwh elektriciteit
Hernieuwbare elektriciteit,
Indicator 17 juli 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De productie van hernieuwbare elektriciteit
Hernieuwbare elektriciteit,
Indicator 3 september 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2009 is de productie van
Belasting van het milieu door gewasbeschermingsmiddelen,
Belasting van het milieu door gewasbeschermingsmiddelen, 1998-2008 Indicator 17 december 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens
Duurzame elektriciteit,
Indicator 15 december 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken De productie van duurzame elektriciteit
Hernieuwbare elektriciteit,
Indicator 10 januari 2011 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2009 is de productie van
Herstel in de industrie zet door. Samenvatting. Totale industrie. Omzet stijgt. Eerste kwartaal 2014
Eerste kwartaal 214 Herstel in de industrie zet door Samenvatting Totale industrie Voedings- en genotmiddelenindustrie Aardolie-, chemische, rubber- en kunststofproductenindustrie Basismetaal- en metaalproductenindustrie
Verbruik van hernieuwbare energie
Indicator 11 juli 2017 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het aandeel hernieuwbare energie
L 55/74 Publicatieblad van de Europese Unie Bruto binnenlands product in constante prijzen van 1995 (bron: nationale. 1A, sectorale aanpak).
L 55/74 Publicatieblad van de Europese Unie 1.3.2005 BIJLAGE II LIJST VAN JAARLIJKSE INDICATOREN TABEL II-1 Lijst van prioriteitsindicatoren ( 1 ) Indicator Teller/noemer Richtsnoeren/definities ( 2 )(
Broeikasgasemissies in Nederland per sector,
Indicator 19 mei 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De emissie van koolstofdioxide (CO2)
Warmteleveringen in de CBS Energiebalans
Paper Warmteleveringen in de CBS Energiebalans Oktober 2015 CBS Centraal Bureau voor de Statistiek Losse elektronische publicatie, 1 1. Inleiding Momenteel is er een toenemende belangstelling voor warmteleveringen
CO2-uitstoot Regio Noord-Veluwe
CO2-uitstoot Regio Noord-Veluwe 1 CO2-uitstoot hoofdsectoren 1.1 Inleiding In deze rapportage wordt de CO2-uitstoot van uw gemeente weergegeven, voorzover de daarvoor benodigde gegevens beschikbaar zijn.
Bruto elektriciteitsproductie en inzet energiedragers,
Bruto elektriciteitsproductie en inzet energiedragers, 1998-2017 Indicator 29 januari 2019 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens
WKK: de energiebesparingtechnologie bij uitstek!
WKK: de energiebesparingtechnologie bij uitstek! Deze notitie belicht puntsgewijs de grote rol van WKK bij energiebesparing/emissiereductie. Achtereenvolgens worden de volgende punten besproken en onderbouwd:
CO 2 -uitstoot 2008-2014 gemeente Delft
CO 2 -uitstoot 28-214 gemeente Delft Notitie Delft, april 215 Opgesteld door: L.M.L. (Lonneke) Wielders C. (Cor) Leguijt 2 April 215 3.F78 CO 2-uitstoot 28-214 1 Woord vooraf In dit rapport worden de tabellen
Resultaten Conjuntuurenquête jaar 2015
Resultaten Conjuntuurenquête jaar 2015 Willemstad, Mei 2016 Inhoudsopgave Inleiding... 2 Methodologie... 3 Resultaten conjunctuurenquête... 3 Concluderende opmerkingen... 17 1 CBS Curaçao mei 2016 Inleiding
Het gebruik van het blancheerrendement als indicator voor het verwerkingsrendement.
Het gebruik van het blancheerrendement als indicator voor het verwerkingsrendement. Een statistische onderbouwing voor bemonstering van partijen champignons. P.C.C. van Loon Praktijkonderzoek Plant & Omgeving
Impact van de voorgestelde projecten van de Thematafel Biomassa van het Gelders Energieakkoord
27 juli 2016 Impact van de voorgestelde projecten van de Thematafel Biomassa van het Gelders Energieakkoord Vertrouwelijk Quintel Intelligence Atrium - Strawinskylaan 3051 1077 ZX Amsterdam Nederland www.energi
Broeikasgasemissies in Nederland,
Indicator 4 juni 2008 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De totale uitstoot van broeikasgassen
Bruto elektriciteitsproductie en inzet energiedragers,
Bruto elektriciteitsproductie en inzet energiedragers, 1998-2016 Indicator 6 juli 2017 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt
Broeikasgasemissies in Nederland per sector,
Indicator 8 september 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De emissie van koolstofdioxide
Tijdreeks huishoudelijke energieconsumptie 1980-1995
Tijdreeks huishoudelijke energieconsumptie 1980-1995 Notitie in opdracht van het RIVM Kees Vringer. Vakgroep Natuurwetenschappen en Samenleving (NW&S). Universiteit Utrecht. Utrecht, Mei 1998. Nummer:
Hernieuwbare elektriciteit,
Indicator 20 december 2011 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2010 is de productie van
Hernieuwbare elektriciteit,
Indicator 15 maart 2011 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2010 is de productie van hernieuwbare
Belasting van het milieu door gewasbeschermingsmiddelen,
Belasting van het milieu door gewasbeschermingsmiddelen, 1998-2010 Indicator 15 februari 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens
Fijn stof in Nederland: stand van zaken en beleidsimplicaties na het tweede BOP. onderzoeksprogramma
Fijn stof in Nederland: stand van zaken en beleidsimplicaties na het tweede BOP onderzoeksprogramma Fijn stof in Nederland: stand van zaken en beleidsimplicaties na het tweede BOP onderzoeksprogramma
Vraagstelling en conclusie
Notitie Petten, 13 november 2014 Afdeling Policy Studies ECN-N--11-002 Van Aan J.M. Sipma Z. Berdowski (Instituut voor Onderzoek naar Overheidsuitgaven (IOO) Onderwerp Energiegebruik en gerelateerde kosten
HOOFDSTUK 7: STATISTISCHE GEVOLGTREKKINGEN VOOR DISTRIBUTIES
HOOFDSTUK 7: STATISTISCHE GEVOLGTREKKINGEN VOOR DISTRIBUTIES 7.1 Het gemiddelde van een populatie Standaarddeviatie van de populatie en de steekproef In het vorige deel is bij de significantietoets uitgegaan
Energie: inleiding en beleid Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (
Indicator 11 augustus 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Energiedragers De economie
Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018
Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018 Chris M. Jager Inleiding In juni en juli 2018 zijn in het kader van de conjunctuurenquête (CE) bijna 360 bedrijven benaderd. Doel van deze enquête is om
Productiegroei industrie afgenomen in derde kwartaal
Derde kwartaal 214 groei industrie afgenomen in derde kwartaal Industrie Voedings- en genotmiddelenindustrie Aardolie-, chemische, rubber- en kunststofproductenindustrie Basismetaal- en metaalproductenindustrie
Beschikbaarheid openbaar groen binnen 500 meter van de woning in nieuwbouwwijken,
Beschikbaarheid openbaar groen binnen 500 meter van de woning in nieuwbouwwijken, 1997-2003 Indicator 8 december 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie
Hoofdstuk 13. De omvang van een steekproef bepalen
Hoofdstuk 13 De omvang van een steekproef bepalen Steekproefnauwkeurigheid Steekproefnauwkeurigheid: verwijst naar hoe dicht een steekproefgrootheid (bijvoorbeeld het gemiddelde van de antwoorden op een
Afzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen,
Indicator 6 november 2018 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De afzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen
Dutch Summary. Dutch Summary
Dutch Summary Dutch Summary In dit proefschrift worden de effecten van financiële liberalisatie op economische groei, inkomensongelijkheid en financiële instabiliteit onderzocht. Specifiek worden hierbij
Hernieuwbare elektriciteit,
Indicator 9 april 2015 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2014 (voorlopige cijfers) bedroeg
Bijlage 1: Berekening realisatie 9% duurzaam in 2010
Bijlage 1: Berekening realisatie 9% duurzaam in 2010 Toelichting bij de doelstelling van 9% duurzame elektriciteit: - De definitie van de 9% doelstelling is conform de EU richtlijn duurzame elektriciteit
CO2-reductiedoelstellingen
CO2-reductiedoelstellingen Samen zorgen voor minder CO2 Boskoop 20-02-2017 P. van t Wout Akkoord directie: Datum: Handtekening: 1 Inleiding Dit CO 2 -reductieplan heeft, net zoals het volledige energiemanagementsysteem,
Rapport. Rapportage Bijzondere Bijstand 2013
w Rapport Rapportage Bijzondere Bijstand 2013 T.J. Slager en J. Weidum 14 november 2014 Samenvatting In 2013 is er in totaal 374 miljoen euro door gemeenten uitgegeven aan bijzondere bijstand. Het gaat
Modelonzekerheid in GeoTOP
Modelonzekerheid in GeoTOP TNO Geologische Dienst Nederland Versiehistorie Documentversie GeoTOP versie Toelichting 24 juni 2014 GeoTOP v1.2 De in dit document beschreven modelonzekerheid is opgenomen
Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek 2009 Versie 2
Centraal Bureau voor de Statistiek Divisie sociale en regionale statistieken (SRS) Sector statistische analyse voorburg (SAV) Postbus 24500 2490 HA Den Haag Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen
Duurzame energie Fryslân Quickscan 2020 & 2025
Duurzame energie Fryslân Quickscan 2020 & 2025 Willemien Veele Cor Kamminga 08-04-16 www.rijksmonumenten.nl Achtergrond en aanleiding Ambitie om in 2020 16% van de energie duurzaam op te wekken in Fryslân
Verschillenanalyse effect nieuwe BKR. Samenvatting. Inleiding. datum Directie Kinderopvang, Ministerie SZW. aan
Verschillenanalyse effect nieuwe BKR datum 15-8-2018 aan van Directie Kinderopvang, Ministerie SZW Lucy Kok en Tom Smits, SEO Economisch Onderzoek Rapportnummer 2018-78 Copyright 2018 SEO Amsterdam. Alle
Verbruik van duurzame energie,
Indicator 4 juli 2008 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het aandeel duurzaam in het binnenlands
Verzurende stoffen: emissies per beleidssector (NEC),
Verzurende stoffen: emissies per beleidssector (NEC), 1990-2009 Indicator 26 mei 2011 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt
EfficiEncy Duurzaam. EnErgiEbEsparing. Warmte en koude. KEnnis industrie. energie financiering. instrumenten. GebouwDe omgeving
Warmte en koude Kennis, advies, instrumenten en financiële steun EfficiEncy Duurzaam GebouwDe omgeving energie financiering KEnnis industrie instrumenten EnErgiEbEsparing De Nederlandse overheid streeft
Impact analyse: ambitie elektrisch transport
Impact analyse: ambitie elektrisch transport ad-hoc verzoek EL&I 29 maart 211, ECN-L--11-27, C. Hanschke www.ecn.nl Scope en aanpak impact analyse 1.8.6.4.2 Groeiambitie Elektrische auto's [mln] 215 22
Milieubarometer 2010-2011
NOTITIE Nr. : A.2007.5221.01.N005 Versie : definitief Project : DGMR Duurzaam Betreft : Milieubarometer 2010-2011 Datum : 6 januari 2012 Milieubarometer 2010-2011 Inleiding De milieubarometer is een instrument,
Summary in Dutch 179
Samenvatting Een belangrijke reden voor het uitvoeren van marktonderzoek is het proberen te achterhalen wat de wensen en ideeën van consumenten zijn met betrekking tot een produkt. De conjuncte analyse
TA3290 Life-Cycle Modeling and Economic Evaluation
TA3290 Life-Cycle Modeling and Economic Evaluation 2011-2012 CiTG, minor Mining and Resource Engineering College 1: Inleiding en Overzicht Dr.ir. Gerard P.J. Dijkema Energy & Industry Group December 12,
Rapport 16 oktober 2014
CO 2 -EMISSIE INVENTARIS SCOPE 1 EN 2 OVER 2014 AANEMINGSBEDRIJF VAN DER ZANDEN BV EN VAN DER ZANDEN MILIEU BV IN HET KADER VAN DE CO 2 -PRESTATIELADDER Rapport 16 oktober 2014 INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING...
Kostenterugwinning van Waterdiensten Aanvullende analyse Milieukosten
Kostenterugwinning van Waterdiensten Kostenterugwinning van Waterdiensten Aanvullende analyse Milieukosten Sterk Consulting en Bureau Buiten Leiden, november 2013 1 2 Inhoudsopgave 1 Achtergrond en doel