Ga als volgt te werk om een bitmapafbeelding te openen

Transcriptie

1 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Aan de slag met Corel TRACE Hoofdstuk 2 Bitmapafbeeldingen overtrekken Hoofdstuk 3 Weergave in documentvensters Hoofdstuk 4 Bitmapafbeeldingen wijzigen Hoofdstuk 5 Corel-toepassingen aanpassen Werkruimte-instellingen aanpassen Sneltoetsen aanpassen Menu s aanpassen Werkbalken aanpassen De Eigenschappenbalk aanpassen De statusbalk aanpassen Filters aanpassen Inhoudsopgave i

2 AANDESLAGMET 1 COREL TRACE In Corel TRACE kunt u bitmapafbeeldingen converteren naar vectorillustraties. Bitmapafbeeldingen bestaan uit afzonderlijke punten met een vaste resolutie. Wanneer u een bitmapafbeelding vergroot, krijgt de afbeelding een blokachtig aanzien. Vectorillustraties worden gemaakt door wiskundige berekeningen die elke lijn en kromme van een voorwerp beschrijven. Dit brengt met zich mee dat vectorillustraties kunnen worden vergroot zonder dat dit blokeffect optreedt. Verder kunt u in Corel TRACE de vectorillustraties die u overtrekt, weergeven en bewerken. Bitmapafbeeldingen openen U kunt bitmapafbeeldingen die u wilt converteren naar vectorillustraties, openen of ophalen. U kunt de bron selecteren waaruit u een bitmapafbeelding wilt ophalen. U kunt de digitale camera selecteren waaruit u een bitmapafbeelding wilt ophalen. Ga als volgt te werk om een bitmapafbeelding te openen 1 Klik op Bestand, Openen. 2 Kies het station waarop het bestand is opgeslagen uit de keuzelijst Zoeken in. 3 Dubbelklik op de map waarin het bestand is opgeslagen. 4 Dubbelklik op de bestandsnaam. U kunt bitmapafbeeldingen ook openen met behulp van het Schetsboek. Ga als volgt te werk om een bitmapafbeelding op te halen Klik op Bestand, Afbeelding ophalen, Ophalen. Ga als volgt te werk om de bron te selecteren waaruit u een bitmapafbeelding wilt ophalen 1 Klik op Bestand, Afbeelding ophalen, Bron selecteren. 2 Klik op de bron waaruit u een bitmapafbeelding wilt ophalen. Aan de slag met Corel TRACE 1

3 Ga als volgt te werk om een bitmapafbeelding uit een digitale camera op te halen Klik op Bestand, Digitale camera, Bestand ophalen. Ga als volgt te werk om de digitale camera te selecteren waaruit u een bitmapafbeelding wilt ophalen Klik op Bestand, Digitale camera, Camera selecteren. Afbeeldingen en illustraties opslaan U kunt zowel de bitmapafbeelding als de vectorillustratie opslaan. Ga als volgt te werk om een bitmapafbeelding op te slaan 1 Klik op het gedeelte Oorspronkelijke afbeelding. 2 Klik op Bestand, Afbeelding opslaan. 3 Kies het station waarop u het bestand wilt opslaan uit de keuzelijst Opslaan in. 4 Dubbelklik op de map waarin u het bestand wilt opslaan. 5 Kies een bestandsformaat uit de keuzelijst Bestandstype. 6 Typ de bestandsnaam in het vak Bestandsnaam. Ga als volgt te werk om een vectorillustratie op te slaan 1 Klik op het gedeelte Overtrekresultaat. 2 Klik op Bestand, Overtrekresultaat opslaan. 3 Kies het station waarop u het bestand wilt opslaan uit de keuzelijst Opslaan in. 4 Dubbelklik op de map waarin u het bestand wilt opslaan. 5 Kies een bestandsformaat uit de keuzelijst Bestandstype. 6 Typ de bestandsnaam in het vak Bestandsnaam. 2 Corel TRACE: Hoofdstuk 1

4 BITMAPAFBEELDINGEN 2 OVERTREKKEN Wanneer u een bitmapafbeelding overtrekt, converteert u de afbeelding naar een vectorillustratie. In Corel TRACE kunt u bitmapafbeeldingen overtrekken met de methoden Omtrek, Geavanceerde omtrek, Middenlijn, Schets, Mozaïek, 3D-mozaïek en Houtsnede. Bitmapafbeelding overtrekken U kunt de gehele bitmapafbeelding of alleen bepaalde gebieden van de afbeelding overtrekken. Deze gebieden heten selectieblokken. U kunt een overtrekbewerking te allen tijde afbreken. Ga als volgt te werk om een gehele bitmapafbeelding over te trekken Klik eerst op Overtrekken en daarna op een van de volgende overtrekmethoden: Met omtrek produceert een vectorillustratie die nauw overeenkomt met de bitmapafbeelding. Met geavanceerde omtrek produceert een vectorillustratie die nauw overeenkomt met de bitmapafbeelding. Met deze methode kunt u geavanceerde overtrekopties opgeven. Met middenlijn produceert een lijntekening. Met schets produceert een vectorillustratie met arceringslijnen die een maaseffect creëren. Met mozaïek produceert een vectorillustratie die bestaat uit een reeks symmetrische tegels. De kleur van elke tegel wordt bepaald door de gemiddelde kleur van de bitmapafbeelding in dat gebied. Met 3D-mozaïek produceert een vectorillustratie die bestaat uit een reeks driedimensionale symmetrische tegels. De kleur van elke tegel wordt bepaald door de gemiddelde kleur van de bitmapafbeelding in dat gebied. Met houtsnede produceert een vectorillustratie met lijnen van verschillende breedte, afhankelijk van de intensiteit van de bitmapafbeelding op een gegeven punt. Bitmapafbeeldingen overtrekken 3

5 U kunt een bitmapafbeelding ook overtrekken door op de knop Toepassen in de Eigenschappenbalk te klikken. Ga als volgt te werk om een selectieblok over te trekken 1 Plaats met behulp van het gereedschap Overtrekblok tekenen een selectierechthoek om het gebied van de bitmapafbeelding dat u wilt overtrekken. 2 Volg de voorafgaande procedure. Ga als volgt te werk om het overtrekken af te breken Klik op Overtrekken, Overtrekken stoppen. Omtrekmethode gebruiken De omtrekmethode produceert een vectorillustratie die nauw overeenkomt met de bitmapafbeelding. U kunt de nauwkeurigheid van de overtrekbewerking instellen. Zo bepaalt u hoe nauw de vectorillustratie overeenkomt met de bitmapafbeelding. Ga als volgt te werk om de nauwkeurigheid van de overtrekbewerking in te stellen 1 Klik op de knop Omtrek in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Verplaats de schuifregelaar Nauwkeurigheid in de Eigenschappenbalk in een van de volgende richtingen: Naar rechts maakt de overtrekbewerking nauwkeuriger. Naar links maakt de overtrekbewerking minder nauwkeurig. Geavanceerde omtrek-methode gebruiken De geavanceerde omtrek-methode produceert een vectorillustratie die nauw overeenkomt met de bitmapafbeelding. U kunt het ruisfilterniveau instellen. Hoe hoger het ruisfilterniveau, des te meer verschillend gekleurde aangrenzende pixels één kleur opleveren. U kunt het complexiteitsniveau instellen. Hoe hoger het complexiteitsniveau, des te meer voorwerpen de vectorillustratie bevat. U kunt opgeven hoeveel kleuren de vectorillustratie bevat. Dit moeten minimaal 2 en maximaal 256 kleuren zijn. U kunt het niveau voor knooppuntvermindering instellen. Hoe lager het niveau voor knooppuntvermindering, des te meer de knooppunten van de vectorillustratie overeenkomen met de knooppunten van de bitmapafbeelding. 4 Corel TRACE: Hoofdstuk 2

6 U kunt het knooppunttype kiezen. Als u het knooppunttype Hoekig kiest, bevat de vectorillustratie de hoeken van de bitmapafbeelding. Als u het knooppunttype Effen kiest, worden de hoeken van de bitmapafbeelding in de vectorillustratie gladgemaakt. U kunt de minimale voorwerpgrootte opgeven. De minimale voorwerpgrootte is het aantal aangrenzende pixels in de bitmap op basis waarvan een kleurgemiddelde voor de vectorillustratie wordt berekend. Wanneer u bijvoorbeeld een minimale voorwerpgrootte van 500 opgeeft, wordt het kleurgemiddelde berekend op basis van groepen van 500 aangrenzende pixels. Ga als volgt te werk om het ruisfilterniveau in te stellen 1 Klik op de knop Geavanceerde omtrek in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Kies een van de volgende ruisfilterniveaus uit de keuzelijst Ruisfilter in de Eigenschappenbalk: Geen er wordt geen ruisfilterniveau ingesteld. Laag er wordt een laag ruisfilterniveau ingesteld. Hoog er wordt een hoog ruisfilterniveau ingesteld. Ga als volgt te werk om het complexiteitsniveau in te stellen 1 Klik op de knop Geavanceerde omtrek in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Verplaats de schuifregelaar Complexiteit in de Eigenschappenbalk in een van de volgende richtingen: Naar rechts verhoogt de complexiteit. Naar links verlaagt de complexiteit. Ga als volgt te werk om het maximum aantal kleuren op te geven 1 Klik op de knop Geavanceerde omtrek in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Typ in het vak Maximum aantal kleuren van de Eigenschappenbalk het aantal kleuren dat de vectorillustratie maximaal mag bevatten. Bitmapafbeeldingen overtrekken 5

7 Ga als volgt te werk om het niveau voor knooppuntvermindering in te stellen 1 Klik op de knop Geavanceerde omtrek in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Verplaats de schuifregelaar Knooppuntvermindering in de Eigenschappenbalk in een van de volgende richtingen: Naar rechts verhoogt het niveau voor knooppuntvermindering. Naar links verlaagt het niveau voor knooppuntvermindering. Ga als volgt te werk om het knooppunttype te kiezen 1 Klik op de knop Geavanceerde omtrek in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Kies een van de volgende knooppunttypen uit de keuzelijst Knooppunttype in de Eigenschappenbalk: Hoekig het knooppunttype Hoekig wordt gekozen. Effen het knooppunt type Effen wordt gekozen. Ga als volgt te werk om de minimale voorwerpgrootte op te geven 1 Klik op de knop Geavanceerde omtrek in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Typ de minimale voorwerpgrootte in het vak Minimale voorwerpgrootte van de Eigenschappenbalk. Middenlijnmethode gebruiken Met de middenlijnmethode worden bitmapafbeeldingen geconverteerd naar lijntekeningen. De bitmapafbeelding dient zwart-wit te zijn. U kunt het niveau voor knooppuntvermindering instellen. Hoe hoger het niveau voor knooppuntvermindering, des te meer de knooppunten op de vectorillustratie overeenkomen met de knooppunten op de bitmapafbeelding. U kunt het aantal herhalingen opgeven. Hoe hoger het aantal herhalingen, des te complexer de lijntekening. 6 Corel TRACE: Hoofdstuk 2

8 Ga als volgt te werk om het niveau voor knooppuntvermindering in te stellen 1 Klik op de knop Middenlijn in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Verplaats de schuifregelaar Knooppuntvermindering in de Eigenschappenbalk in een van de volgende richtingen: Naar rechts de knooppuntvermindering neemt toe. Naar links de knooppuntvermindering neemt af. Ga als volgt te werk om het aantal herhalingen op te geven 1 Klik op de knop Middenlijn in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Typ het aantal herhalingen in het vak Iteratie in de Eigenschappenbalk. Schetsmethode gebruiken De schetsmethode produceert een vectorillustratie die lagen met lijnen bevat, waarbij elke laag onder een andere hoek geplaatst wordt om een maasachtig effect te bewerkstelligen. U kunt voor elke laag de lijnafstand in pixels opgeven. U kunt lagen toevoegen en verwijderen. U kunt voor elke laag de hoek opgeven waarmee de lijnen elkaar kruisen. U kunt het drempelniveau instellen. Pixels met een RGB-kleurwaarde onder het drempelniveau worden geschetst. Ga als volgt te werk om de afstand tussen de lijnen op te geven 1 Klik op de knop Schets in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Typ in het vak Lijnafstand van de Eigenschappenbalk het aantal pixels tussen de lijnen. Ga als volgt te werk om een laag toe te voegen 1 Klik op de knop Schets in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Klik op de knop Laag toevoegen in de Eigenschappenbalk. Ga als volgt te werk om een laag te verwijderen 1 Klik op de knop Schets in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Kies uit de keuzelijst Schetslagen de laag die u wilt verwijderen. 3 Klik op de knop Laag verwijderen. Bitmapafbeeldingen overtrekken 7

9 Ga als volgt te werk om de laaghoek op te geven 1 Klik op de knop Schets in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Typ de gewenste hoek in het vak Laaghoek in de Eigenschappenbalk. Ga als volgt te werk om het drempelniveau in te stellen 1 Klik op de knop Schets in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Verplaats de schuifregelaar Drempel in de Eigenschappenbalk in een van de volgende richtingen: Naar rechts verhoogt de drempel. Naar links verlaagt de drempel. Mozaïekmethode gebruiken De mozaïekmethode produceert een vectorillustratie die bestaat uit een reeks symmetrische tegels. U kunt de vorm van de tegels opgeven, en hoeveel tegels horizontaal en verticaal moeten worden gebruikt. Elke tegel in de vectorillustratie heeft een kleur die het gemiddelde is van het corresponderende gebied van de bitmapafbeelding. Ga als volgt te werk om de vorm van de tegels te wijzigen 1 Klik op de knop Mozaïek in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Klik in de Eigenschappenbalk op een van de volgende knoppen: Rechthoek produceert een vectorillustratie die bestaat uit een reeks rechthoeken. Cirkel produceert een vectorillustratie die bestaat uit een reeks cirkels. Ruit produceert een vectorillustratie die bestaat uit een reeks ruiten. Ga als volgt te werk om het aantal horizontale tegels op te geven 1 Klik op de knop Mozaïek in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Typ het aantal horizontale tegels in het vak Horizontale tegels in de Eigenschappenbalk. 8 Corel TRACE: Hoofdstuk 2

10 Ga als volgt te werk om het aantal verticale tegels op te geven 1 Klik op de knop Mozaïek in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Typ het aantal verticale tegels in het vak Verticale tegels in de Eigenschappenbalk. 3D-mozaïekmethode gebruiken De 3D-mozaïekmethode produceert een vectorillustratie die bestaat uit een reeks driedimensionale symmetrische tegels. U kunt de vorm van de tegels opgeven, en hoeveel tegels horizontaal en verticaal moeten worden gebruikt. Elke tegel in de vectorillustratie heeft een kleur die het gemiddelde is van het corresponderende gebied van de bitmapafbeelding. Ga als volgt te werk om de vorm van de tegels te wijzigen 1 Klik op de knop 3D-mozaïek in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Klik in de Eigenschappenbalk op een van de volgende knoppen: Piramide produceert een vectorillustratie die bestaat uit een reeks piramiden. Baksteen produceert een vectorillustratie die bestaat uit een reeks bakstenen. Waaier produceert een vectorillustratie die bestaat uit een reeks waaiers. Ga als volgt te werk om het aantal horizontale tegels op te geven 1 Klik op de knop 3D-mozaïek in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Typ het aantal horizontale tegels in het vak Horizontale tegels in de Eigenschappenbalk. Ga als volgt te werk om het aantal verticale tegels op te geven 1 Klik op de knop 3D-mozaïek in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Typ het aantal verticale tegels in het vak Verticale tegels in de Eigenschappenbalk. Bitmapafbeeldingen overtrekken 9

11 Houtsnedemethode gebruiken De houtsnedemethode produceert een vectorillustratie met lijnen van verschillende breedte, afhankelijk van de intensiteit van de bitmapafbeelding op een gegeven punt. U kunt het niveau voor knooppuntvermindering instellen. Hoe lager het niveau voor knooppuntvermindering, des te meer de knooppunten van de vectorillustratie overeenkomen met de knooppunten van de bitmapafbeelding. U kunt het drempelniveau instellen. Pixels met een RGB-kleurwaarde onder het drempelniveau worden overgetrokken met de houtsnedemethode. U kunt de hoek en de breedte van de lijnen van de vectorillustratie opgeven. U kunt eigenschappen voor de houtsnede instellen. Ga als volgt te werk om het niveau voor knooppuntvermindering in te stellen 1 Klik op de knop Houtsnede in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Verplaats de schuifregelaar Knooppuntvermindering in de Eigenschappenbalk in een van de volgende richtingen: Naar rechts de knooppuntvermindering neemt toe. Naar links de knooppuntvermindering neemt af. Ga als volgt te werk om het drempelniveau in te stellen 1 Klik op de knop Houtsnede in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Verplaats de schuifregelaar Drempel in de Eigenschappenbalk in een van de volgende richtingen: Naar rechts verhoogt de drempel. Naar links verlaagt de drempel. Ga als volgt te werk om de hoek van de lijnen op te geven 1 Klik op de knop Houtsnede in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Typ de hoek in het vak Hoek in de Eigenschappenbalk. Ga als volgt te werk om de breedte van de lijnen op te geven 1 Klik op de knop Houtsnede in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Typ de breedte in het vak Breedte in de Eigenschappenbalk. 10 Corel TRACE: Hoofdstuk 2

12 Ga als volgt te werk om de eigenschappen voor de houtsnede in te stellen 1 Klik op de knop Houtsnede in de werkbalk van de Gereedschapskist. 2 Klik in de Eigenschappenbalk op het klapmenu Eigenschappen houtsnede. 3 Schakel een of meer van de volgende selectievakjes in: Kleurhoutsnede produceert een vectorillustratie met kleur. Doorlopende snede produceert een vectorillustratie met doorlopende lijnen. Tapse einden produceert een vectorillustratie die lijnen met tapse uiteinden bevat. Geïnverteerd produceert een vectorillustratie die lijnen van verschillende breedte bevat. Hoe lager de intensiteit van de bitmapafbeelding op een gegeven punt, des te breder de lijnen. Symmetrisch produceert een vectorillustratie met symmetrische lijnen. Bitmapafbeeldingen overtrekken 11

13 WEERGAVE IN 3 DOCUMENTVENSTERS U kunt documentvensters zoomen, meerollen, groter en kleiner maken, rangschikken en wissen. Documentvensters bestaan uit de volgende gedeelten: Oorspronkelijke afbeelding geeft de bitmapafbeelding weer. Overtrekresultaat geeft de vectorillustratie weer. Zoomgereedschap gebruiken Met behulp van het Zoomgereedschap kunt u op een afbeelding in- of uitzoomen. Ga als volgt te werk om op uw afbeelding in te zoomen Klik met het Zoomgereedschap op het gebied van de afbeelding waarop u wilt inzoomen. Met het Zoomgereedschap kunt u ook een selectierechthoek plaatsen om het gebied van de afbeelding waarop u wilt inzoomen. Ga als volgt te werk om op de afbeelding uit te zoomen Rechtsklik met het Zoomgereedschap op het gebied van de afbeelding waarop u wilt uitzoomen. Ga als volgt te werk om de afbeelding op werkelijke grootte te bekijken Klik op Beeld, Werkelijke grootte. Meerolgereedschap gebruiken U kunt het Meerolgereedschap gebruiken om een afbeelding die te groot is om in één keer in het documentvenster te worden weergegeven, te verplaatsen. Met het Meerolgereedschap kunt u de afbeelding in elke richting slepen om de verborgen delen te kunnen bekijken. Weergave in documentvensters 13

14 Ga als volgt te werk om een afbeelding mee te rollen Sleep de afbeelding met behulp van het Meerolgereedschap. Documentvensters groter en kleiner maken U kunt de omvang van documentvensters wijzigen. Ga als volgt te werk om een documentvenster te vergroten of te verkleinen Sleep met de scheidingsbalk tussen het gedeelte Oorspronkelijke afbeelding en het gedeelte Overtrekresultaat. Documentvensters rangschikken U kunt documentvensters horizontaal of verticaal rangschikken. Ga als volgt te werk om documentvensters horizontaal te rangschikken Klik op Beeld, Layout en schakel de opdracht Horizontaal in. Ga als volgt te werk om documentvensters verticaal te rangschikken Vectorillustraties wissen Klik op Beeld, Layout en schakel de opdracht Verticaal in. U kunt een vectorillustratie uit het gedeelte Overtrekresultaat van het documentvenster wissen. Ga als volgt te werk om een vectorillustratie te wissen 1 Klik op het gedeelte Overtrekresultaat. 2 Klik op Bewerken, Alles wissen. Bitmapafbeeldingen onder vectorillustraties weergeven U kunt een bitmapafbeelding onder een vectorillustratie weergeven. Ga als volgt te werk om de bitmapafbeelding onder de vectorillustratie weer te geven Klik op Beeld en schakel de opdracht Bitmap + draadmodel in. 14 Corel TRACE: Hoofdstuk 3

15 Vectorillustraties weergeven in de modus Draadmodel U kunt vectorillustraties weergeven in de modus Draadmodel. U kunt de modus Draadmodel gebruiken voor de weergave van vectorillustraties zonder vullingen of omtrekken. Ga als volgt te werk om de vectorillustratie in de modus Draadmodel weer te geven Klik op Beeld en schakel de opdracht Draadmodel in. Weergave in documentvensters 15

16 BITMAPAFBEELDINGEN 4 WIJZIGEN U kunt bitmapafbeeldingen wijzigen door hun kleuren te inverteren of te converteren naar zwart-witmodus, grijstinten of 256 kleuren. Verder kunt u bitmapafbeeldingen ook spiegelen en roteren. Vanuit Corel TRACE kunt u een toepassing starten waarin u bitmapafbeeldingen kunt bewerken. Kleuren van bitmapafbeeldingen inverteren Wanneer u de kleuren van een bitmapafbeelding inverteert, converteert u alle kleurwaarden naar hun tegenovergestelde waarden. Zo verandert zwart in wit en blauw in geel. Ga als volgt te werk om de kleuren van een bitmapafbeelding te inverteren 1 Klik op de bitmapafbeelding. 2 Klik op Afbeelding, Inverteren. Bitmapafbeeldingen converteren naar zwart-witmodus U kunt bitmapafbeeldingen converteren naar zwart-witmodus. In Corel TRACE kunt u de conversiedrempel opgeven. Pixels met een RGB-kleurwaarde onder het drempelniveau worden geconverteerd naar zwart. Ga als volgt te werk om een bitmapafbeelding naar zwart-witmodus te converteren 1 Klik op de bitmapafbeelding. 2 Klik op Afbeelding, Modus, Zwart en wit. 3 Typ het drempelniveau in het vak Drempel. Bitmapafbeeldingen wijzigen 17

17 Bitmapafbeeldingen converteren naar grijstinten U kunt bitmapafbeeldingen converteren naar grijstinten. Ga als volgt te werk om een bitmapafbeelding naar grijstinten te converteren 1 Klik op de bitmapafbeelding. 2 Klik op Afbeelding, Modus, Grijstinten. Bitmapafbeeldingen converteren naar 256 kleuren U kunt bitmapafbeeldingen converteren naar 256 kleuren. Ga als volgt te werk om een bitmapafbeelding naar 256 kleuren te converteren 1 Klik op de bitmapafbeelding. 2 Klik op Afbeelding, Modus, 256 kleuren (8-bits). Bitmapafbeeldingen spiegelen U kunt bitmapafbeeldingen horizontaal of verticaal spiegelen. Ga als volgt te werk om een bitmapafbeelding horizontaal te spiegelen 1 Klik op de bitmapafbeelding. 2 Klik op Afbeelding, Horizontaal spiegelen. Ga als volgt te werk om een bitmapafbeelding verticaal te spiegelen 1 Klik op de bitmapafbeelding. 2 Klik op Afbeelding, Verticaal spiegelen. 18 Corel TRACE: Hoofdstuk 4

18 Bitmapafbeeldingen roteren U kunt een bitmapafbeelding 90 graden naar rechts, 90 graden naar links, 180 graden of een opgegeven aantal graden roteren. Ga als volgt te werk om een bitmapafbeelding 90 graden naar rechts te roteren 1 Klik op de bitmapafbeelding. 2 Klik op Afbeelding, Roteren, 90 naar rechts. Ga als volgt te werk om een bitmapafbeelding 90 graden naar links te roteren 1 Klik op de bitmapafbeelding. 2 Klik op Afbeelding, Roteren, 90 naar links. Ga als volgt te werk om een bitmapafbeelding 180 graden te roteren 1 Klik op de bitmapafbeelding. 2 Klik op Afbeelding, Roteren, 180. Ga als volgt te werk om een bepaald aantal graden voor de rotatie op te geven 1 Klik op de bitmapafbeelding. 2 Klik op Afbeelding, Roteren, Eigen. 3 Typ het gewenste aantal graden in het vak Graden. Bitmapafbeeldingen bewerken U kunt een toepassing starten waarin u een bitmapafbeelding kunt bewerken. Ga als volgt te werk om een toepassing te starten waarin u een bitmapafbeelding kunt bewerken Klik op Afbeelding, Bitmap bewerken. Bitmapafbeeldingen wijzigen 19

19 COREL-TOEPASSINGEN 5 AANPASSEN Corel-toepassingen hebben een aantal aanpassingsfuncties waarmee u uw eigen werkruimte kunt maken. U kunt sneltoetsen definiëren en menu s schikken. U kunt werkbalken, de Eigenschappenbalk en de statusbalk aanpassen door hun uiterlijk, inhoud en plaatsing te wijzigen. U kunt ook de import-/exportfilters aanpassen. U past deze instellingen aan in het dialoogvenster Opties. Ook kunt u uw aanpassingen als onderdeel van uw werkruimte-instellingen opslaan. U krijgt snel en makkelijk toegang tot uw eigen instellingen door uw opgeslagen werkruimte te laden. De informatie in de on-line Help van Corel is geschreven op basis van de standaardinstellingen van de toepassing. Wijzigingen die u in de werkbalken, de Eigenschappenbalk en de statusbalk aanbrengt, worden niet weerspiegeld in de informatie in het betreffende Help-bestand. Werkruimte-instellingen aanpassen Met CorelTRACE kunt u de werkruimte-instellingen aanpassen. U kunt een aangepaste werkruimte maken, opslaan en verwijderen, en u krijgt snel en makkelijk toegang tot uw eigen instellingen door uw opgeslagen werkruimte te laden. U kunt de gereedschappen en de bewerkingen aanpassen die u het meest gebruikt, zoals werkbalken, menu s en sneltoetsen. Dit is handig wanneer u werkruimte-instellingen wilt opslaan die specifiek zijn voor verschillende gebruikers of projecten. Met CorelTRACE kunt u ook de toepassing kiezen waarin u een bitmapafbeelding wilt bewerken. Door de toepassing in te schakelen op de pagina Algemeen in het dialoogvenster Opties, wordt deze toepassing automatisch gestart wanneer u Afbeelding, Bitmap bewerken kiest. Een nieuwe werkruimte maken U kunt uw werkruimte-instellingen zodanig aanpassen dat u projectspecifieke of gebruikersspecifieke werkruimten hebt, die door verschillende gebruikers gebruikt worden. U kunt een nieuwe werkruimte maken, een eigen werkruimte verwijderen of er een kiezen. Corel-toepassingen aanpassen 21

20 Ga als volgt te werk om een nieuwe werkruimte te maken 2 Klik in de lijst met categorieën op Werkruimte. 3 Klik op de knop Nieuw. 4 Typ de naam van de nieuwe werkruimte in het vak Naam nieuwe werkruimte. 5 Kies de werkruimte waarop u de nieuwe werkruimte wilt baseren uit de keuzelijst Nieuwe werkruimte baseren op. 6 Typ een beschrijving voor de nieuwe werkruimte in het vak Beschrijving nieuwe werkruimte. Schakel het selectievakje Als huidige werkruimte instellen in als u van de nieuwe werkruimte de huidige wilt maken. Ga als volgt te werk om een zelfgemaakte werkruimte te verwijderen 1 Klik op Extra, Opties, Werkruimte. 2 Klik op de werkruimte die u wilt verwijderen. 3 Klik op de knop Verwijderen. Ga als volgt te werk om een werkruimte te kiezen 1 Klik op Extra, Opties, Werkruimte. 2 Kies de werkruimte uit de keuzelijst Beschikbare werkruimten. 3 Klik op de knop Als huidige instellen. Een bitmap bewerken Op de pagina Algemeen in het dialoogvenster Opties kunt u kiezen welke toepassing als bitmapbewerker wordt gestart wanneer u op Afbeelding, Bitmap bewerken klikt. Ga als volgt te werk om de toepassing voor bitmapbewerking in te schakelen 2 Klik in de lijst met categorieën op Werkruimte, Algemeen. 22 Corel TRACE: Hoofdstuk 5

21 3 Schakel een van de volgende knoppen in de sectie Bitmap bewerken in: Corel PHOTO-PAINT start Corel PHOTO-PAINT om bitmapafbeeldingen te bewerken wanneer u op Afbeelding, Bitmap bewerken klikt. Windows-standaard start een standaard Windows-toepassing om bitmapafbeeldingen te bewerken wanneer u op Afbeelding, Bitmap bewerken klikt. Sneltoetsen aanpassen Door toewijzing van sneltoetsen aan opdrachten of gereedschappen die u vaak gebruikt, kunt u nog sneller en efficiënter werken. Zo kunt u uw werk bijvoorbeeld opslaan door Ctrl + S in te drukken of door Opslaan te kiezen in het menu Bestand. Hoewel de Corel-toepassingen reeds zijn voorzien van voorgedefinieerde sneltoetsen, kunt u deze wijzigen of zelf sneltoetsen toevoegen om een Corel-toepassing aan uw eigen werkstijl aan te passen. Behalve uw eigen sneltoetsen toewijzen, kunt u sneltoetsconfiguraties van het toetsenbord afdrukken, opslaan en laden om bij bepaalde projecten te gebruiken. Bovendien kunnen sneltoetsen worden bewerkt en verwijderd en kan de standaardconfiguratie voor sneltoetsen weer worden hersteld. Sneltoetsen toewijzen en verwijderen U kunt sneltoetsen toewijzen en verwijderen, en bestaande sneltoetsen overschrijven of weer de standaardinstelling geven. Bovendien kunt u bestaande sneltoetsen weergeven. Wanneer u sneltoetsen wijzigt, worden de wijzigingen in een bestand opgeslagen, de zogenaamde toegangstabel. Corel-toepassingen worden met twee toegangstabellen geleverd die aan uw werkwijze kunnen worden aangepast: Hoofdsneltoetsen bevat alle sneltoetsen die geen betrekking hebben op tekst. Eigen sneltoetsen bevat alle sneltoetsen die wel betrekking hebben op tekst. Ga als volgt te werk om een sneltoets aan een opdracht toe te wijzen 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Sneltoetsen. Corel-toepassingen aanpassen 23

22 3 Kies in de keuzelijst Tabel de toegangstabel waarin u wijzigingen wilt aanbrengen. 4 Dubbelklik op een map in de keuzelijst Opdrachten om de beschikbare opdrachten weer te geven. 5 Kies in de keuzelijst Opdrachten de opdracht waaraan u een sneltoets wilt toewijzen. 6 Typ in het vak Op nieuwe sneltoets drukken de toetscombinatie die u aan de opdracht wilt toewijzen. 7 Schakel het selectievakje Strijdige sneltoets verwijderen in. 8 Klik op de knop Toewijzen. De lijst Huidige sneltoetsen bevat alle sneltoetsen die aan de geselecteerde opdracht zijn toegewezen. Ga als volgt te werk om te voorkomen dat sneltoetsen aan meerdere opdrachten tegelijk worden toegewezen 1 Volg stap 1 tot en met 7 van de vorige procedure. 2 Schakel het selectievakje Naar conflict bij toewijzing gaan in. 3 Klik op de knop Toewijzen. Ga als volgt te werk om een bestaande sneltoets te overschrijven 1 Volg stap 1 tot en met 7 van de procedure Ga als volgt te werk om een sneltoets aan een opdracht toe te wijzen. 2 Schakel het selectievakje Naar conflict bij toewijzing gaan uit. 3 Klik op de knop Toewijzen. Ga als volgt te werk om een sneltoets te verwijderen 1 Volg stap 1 tot en met 4 van de procedure Ga als volgt te werk om een sneltoets aan een opdracht toe te wijzen. 2 Kies in de keuzelijst Opdrachten de opdracht waarvan u een sneltoets wilt verwijderen. 3 Kies de sneltoets die u uit de keuzelijst Huidige sneltoetsen wilt verwijderen. 4 Klik op de knop Verwijderen. 24 Corel TRACE: Hoofdstuk 5

23 U kunt de volgende sneltoetsen niet wijzigen: F1, Alt + F6, Alt + Tab, Alt + Esc, Ctrl + Esc, en Ctrl + /. Ga als volgt te werk om een sneltoets de beginwaarde te geven Klik op de knop Beginwaarde. Ga als volgt te werk om bestaande sneltoetsen weer te geven Sneltoetsen afdrukken Klik op de knop Alles weergeven. U kunt een lijst met sneltoetsen afdrukken door de pagina Sneltoetsen in het dialoogvenster Opties te gebruiken. Ga als volgt te werk om sneltoetsen af te drukken 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Sneltoetsen. 3 Klik op de knop Alles weergeven. 4 Klik op de knop Afdrukken. Sneltoetsen opslaan in een formaat dat leesbaar is door andere programma s U kunt een lijst met sneltoetsen opslaan in een bestandsformaat dat door toepassingen zoals tekstverwerkers of spreadsheets kan worden geopend. Ga als volgt te werk om sneltoetsen in een formaat op te slaan dat door andere programma s kan worden gelezen 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Sneltoetsen. 3 Klik op de knop Alles weergeven. 4 Klik op de knop Naar CSV exporteren. 5 Kies in de lijst Opslaan in het station waarop u het bestand wilt opslaan. Corel-toepassingen aanpassen 25

24 6 Dubbelklik op de map waarin u het bestand wilt opslaan. 7 Typ een bestandsnaam in het vak Naam. 8 Klik op de knop Opslaan. Menu s aanpassen Met behulp van de aanpassingsfuncties van Corel kunt u de menubalk en de daarin opgenomen menu s naar wens aanpassen. Zo kunt u opdrachten aan bestaande menu s toevoegen of nieuwe menu s aan de menubalk toevoegen. Ook kunt u menuopdrachten of zelfs hele menu s verwijderen. Verder kunt u de volgorde van menu s en menuopdrachten wijzigen, zodat u gemakkelijk toegang krijgt tot de functies die het meest gebruikt. Verder kunt u nog menu s en menuopdrachten herstellen en hun namen wijzigen en sneltoetsen wijzigen. Dit geldt zowel voor de menu s op de menubalk als voor lokale menu s die u kunt weergeven met de rechtermuisknop. De informatie in de on-line Help van Corel is geschreven op basis van de standaardinstellingen van de toepassing. Eventuele wijzigingen die u in menu s of menuopdrachten aanbrengt, worden niet weerspiegeld in de informatie in het betreffende Help-bestand. De volgorde van menu s wijzigen U kunt de pagina Menu s in het dialoogvenster Opties gebruiken om de volgorde van menu s zoals zij op de menubalk verschijnen, te wijzigen; ook kunt u hier de menu s weer de standaardinstelling geven. Ga als volgt te werk om de volgorde van de menu s te wijzigen 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Menu s. 3 Kies Hoofdmenu uit de keuzelijst Menu. 4 Kies een menu uit de lijst Menu. 5 Klik op een van de volgende knoppen: Omhoog verplaatst het menu omhoog in de lijst. Omlaag verplaatst het menu omlaag in de lijst. Het omlaag verplaatsen van een menu in de lijst verplaatst het naar rechts op de menubalk. Het omhoog verplaatsen van een menu in de lijst verplaatst het naar links op de menubalk. 26 Corel TRACE: Hoofdstuk 5

25 U kunt het menu ook slepen om de volgorde te wijzigen. Ga als volgt te werk om de volgorde van de menu s te herstellen Klik op de knop Beginwaarde. De volgorde van menuopdrachten wijzigen U kunt de pagina Menu s in het dialoogvenster Opties gebruiken om de volgorde van de menuopdrachten te wijzigen. Ook kunt u hier de menuopdrachten weer de standaardinstelling geven. Ga als volgt te werk om de volgorde van de menuopdrachten te wijzigen 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Menu s. 3 Dubbelklik in de keuzelijst Menu op het menu dat de menuopdracht bevat. 4 Klik op de naam van de menuopdracht. 5 Klik op een van de volgende knoppen: Omhoog verplaatst de menuopdracht omhoog in de lijst. Omlaag verplaatst de menuopdracht omlaag in de lijst. U kunt het menu ook slepen om de volgorde te wijzigen. Ga als volgt te werk om de volgorde van de menuopdrachten te herstellen Klik op de knop Beginwaarde. Menu s toevoegen, verwijderen en een andere naam geven U kunt uw werkomgeving aanpassen door te kiezen welke menu s op de menubalk verschijnen. Dit doet u door menu s toe te voegen, te verwijderen en een nieuwe naam te geven. Corel-toepassingen aanpassen 27

26 Ga als volgt te werk om een menu aan de menubalk toe te voegen 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Menu s. 3 Kies Hoofdmenu uit de keuzelijst Menu. 4 Kies in de lijst Menu het menu waarnaast u een nieuw menu op de menubalk wilt toevoegen. 5 Klik op de knop Menu toevoegen. 6 Typ een naam voor het nieuwe menu. Het nieuwe menu verschijnt in het dialoogvenster onder het gekozen menu; in de menubalk verschijnt dit menu rechts van het gekozen menu. Ga als volgt te werk om een menu uit de menubalk te verwijderen 1 Volg stap 1 tot en met 3 van de vorige procedure. 2 Kies in de lijst Menu het menu dat u wilt verwijderen. 3 Klik op de knop Verwijderen. Ga als volgt te werk om de naam van een menu op de menubalk te wijzigen 1 Volg stap 1 tot en met 3 van de procedure Ga als volgt te werk om een menu aan de menubalk toe te voegen. 2 Kies in de lijst Menu het menu dat u een andere naam wilt geven. 3 Klik nogmaals op het menu. 4 Typ de nieuwe naam. U kunt op de knop Beginwaarde klikken om de menu s op de menubalk weer de standaardinstelling te geven. 28 Corel TRACE: Hoofdstuk 5

27 Menuopdrachten toevoegen, verwijderen en een andere naam geven U kunt uw werkomgeving aanpassen door te kiezen welke opdrachten er in de menu s verschijnen. Dit doet u door opdrachten toe te voegen, te verwijderen en een nieuwe naam te geven. U kunt ook de plaats van een opdracht in een menu bepalen. Ga als volgt te werk om een menuopdracht aan een menu toe te voegen 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Menu s. 3 Klik in de lijst Menu op de naam van het menu waaraan u een opdracht wilt toevoegen. 4 Dubbelklik in de lijst Opdrachten op de map met de menuopdracht die u wilt toevoegen. 5 Klik in de lijst Opdrachten op de menuopdracht die u wilt toevoegen. 6 Klik op de knop Toevoegen. Ga als volgt te werk om een menuopdracht uit een menu te verwijderen 1 Volg stap 1 en 2 van de vorige procedure. 2 Dubbelklik in de lijst Menu op de naam van het menu waarvan u een menuopdracht wilt verwijderen. 3 Klik op de menuopdracht die u wilt verwijderen. 4 Klik op de knop Verwijderen. Ga als volgt te werk om de naam van een menuopdracht te wijzigen 1 Volg stap 1 en 2 van de procedure Ga als volgt te werk om een menuopdracht aan een menu toe te voegen. 2 Dubbelklik in de lijst Menu op het menu met de opdracht waarvan u de naam wilt wijzigen. 3 Klik nogmaals op de menuopdracht. 4 Typ de nieuwe menuopdrachtnaam. Corel-toepassingen aanpassen 29

28 U kunt op elk moment op de knop Beginwaarde klikken om de menuopdrachten weer de standaardinstelling te geven. U kunt de menuopdracht naar een ander vak slepen om de opdracht toe te voegen of te verwijderen. Scheidingstekens tussen menuopdrachten toevoegen en verwijderen U kunt een scheidingsteken tussen menuopdrachten toevoegen of verwijderen; dit is een horizontale lijn in een menu die een bepaalde groep menuopdrachten van een andere groep scheidt. Ga als volgt te werk om een scheidingsteken toe te voegen 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Menu s. 3 Dubbelklik in de lijst Menu op de naam van het menu waaraan u een scheidingsteken wilt toevoegen. 4 Klik op de menuopdracht waaronder u het scheidingsteken wilt laten verschijnen. 5 Klik op de knop Scheidingsteken. Ga als volgt te werk om een scheidingsteken te verwijderen 1 Volg stap 1 en 2 van de vorige procedure. 2 Dubbelklik in de keuzelijst Menu op de naam van het menu waaruit u een scheidingsteken wilt verwijderen. 3 Klik op het scheidingsteken dat u wilt verwijderen. 4 Klik op de knop Verwijderen. U kunt op elk moment op de knop Beginwaarde klikken om de standaardinstellingen van het Hoofdmenu te herstellen. 30 Corel TRACE: Hoofdstuk 5

29 Sneltoetsen voor menu s en menuopdrachten wijzigen U kunt de sneltoetsen wijzigen om toegang te krijgen tot toepassingsmenu s en menuopdrachten. Ga als volgt te werk om de sneltoets voor een menu te wijzigen 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Menu s. 3 Klik in de lijst Menu op het menu waarvan u de sneltoets wilt wijzigen. 4 Klik nogmaals op de naam van het menu. 5 Voeg een en-teken (&) in voor de letter die u als sneltoets wilt gebruiken. 6 Verwijder alle andere en-tekens (&) uit de menunaam. Ga als volgt te werk om de sneltoets voor een menuopdracht te wijzigen 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Menu s. 3 Dubbelklik in de keuzelijst Menu op het menu met de opdracht waarvan u de sneltoets wilt wijzigen. 4 Klik op de naam van de menuopdracht. 5 Klik nogmaals op de menuopdracht. 6 Voeg een en-teken (&) in voor de letter die u als sneltoets wilt gebruiken. 7 Verwijder alle andere en-tekens (&) uit de menuopdracht. U mag aan de sneltoets geen letters toewijzen die al voor hetzelfde menu worden gebruikt. Wanneer u op de knop Beginwaarde klikt, worden de oorspronkelijke instellingen van het menu hersteld. Corel-toepassingen aanpassen 31

30 Werkbalken aanpassen U kunt de positie en inhoud van de werkbalken volledig regelen. Met de muis kunt u de werkbalken binnen het werkgebied verplaatsen en van formaat wijzigen, en kiezen welke werkbalken u in het toepassingsvenster wilt weergeven. U kunt werkbalkopdrachten toevoegen, verwijderen en opnieuw schikken (behalve in de Gereedschapskist). U kunt ook uw eigen werkbalken maken met opdrachten die u het vaakst gebruikt. Bovendien kunt u het uiterlijk van werkbalkknoppen wijzigen. U kunt, in plaats van een afbeelding, tekst op de werkbalkknop weergeven, en zowel de tekst op de werkbalkknop als de feitelijke afbeeldingen bewerken. Een werkbalk verplaatsen en vergroten/verkleinen U kunt de werkbalk naar elke willekeurige plaats op het scherm verplaatsen. Als u de werkbalk binnen het toepassingsvenster plaatst, maakt u een zwevende werkbalk met een titelbalk. Als u de werkbalk aan een van de vier zijden van het toepassingsvenster plaatst, koppelt u de werkbalk en laat u deze deel uitmaken van de rand van het venster. U kunt een zwevende werkbalk wel vergroten/verkleinen, maar een gekoppelde werkbalk niet. Ga als volgt te werk om een werkbalk te verplaatsen Klik op de rand van de werkbalk en sleep de balk naar de gewenste plaats. Wanneer u de werkbalk op het werkgebied sleept, wordt het een zwevende werkbalk. Ga als volgt te werk om een werkbalk te koppelen Klik op de rand van de werkbalk en sleep de balk naar de rand van het toepassingsvenster totdat de balk van vorm wijzigt. Ga als volgt te werk om een zwevende werkbalk te vergroten/verkleinen 1 Plaats de cursor op de rand van de werkbalk. 2 Sleep met de tweepuntige pijl de rand van de werkbalk om de grootte ervan te wijzigen. Als u op een zwevende werkbalk dubbelklikt, wordt deze op de vorige positie gekoppeld. 32 Corel TRACE: Hoofdstuk 5

31 Werkbalken weergeven Uw Corel-toepassing is uitgerust met verschillende werkbalken, waarmee veelgebruikte opdrachten en functies kunnen worden uitgevoerd. U kunt kiezen welke werkbalken in het toepassingsvenster worden weergeven. Hiertoe behoren ook eventuele eigen werkbalken. Ga als volgt te werk om een werkbalk weer te geven 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen. 3 Schakel in de keuzelijst Werkbalken het selectievakje in naast de werkbalk die u wilt weergeven. Titels op zwevende werkbalken weergeven of verbergen U kunt zwevende werkbalken met en zonder titels weergeven. Het is handig om ze weer te geven, omdat u dan altijd weet welke werkbalk er wordt weergegeven, vooral als u wijzigingen op de werkbalk aanbrengt. Ga als volgt te werk om titels op zwevende werkbalken weer te geven 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen. 3 Schakel het selectievakje Titels op zwevende werkbalken weergeven in. Ga als volgt te werk om titels op zwevende werkbalken te verbergen 1 Volg stap 1 en 2 van de vorige procedure. 2 Schakel het selectievakje Titels op zwevende werkbalken weergeven uit. Formaat van knoppen en kaders op werkbalken wijzigen U kunt het formaat van de knoppen en van de kaders rond de werkbalkknoppen wijzigen. Corel-toepassingen aanpassen 33

32 Ga als volgt te werk om het formaat van de knoppen op de werkbalk te wijzigen 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen. 3 Stel de grootte van de knoppen in met behulp van de schuifregelaar Knop in de sectie Formaat. Ga als volgt te werk om het formaat van de knopkaders op de werkbalk te wijzigen 1 Volg stap 1 en 2 van de vorige procedure. 2 Stel de grootte van de kaders in met behulp van de schuifregelaar Kader in de sectie Formaat. Ingebouwde werkbalken herstellen Het is heel eenvoudig om de configuratie van een ingebouwde werkbalk weer de oorspronkelijke instelling te geven. Ga als volgt te werk om de originele configuratie van een ingebouwde werkbalk te herstellen 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen. 3 Klik in de keuzelijst Werkbalken op de naam van de werkbalk die u weer wilt herstellen. 4 Klik op de knop Beginwaarde. Een eigen werkbalk maken en verwijderen U kunt eigen werkbalken maken die de opdrachten bevatten die u het meest gebruikt. Deze werkbalken kunnen worden gebruikt voor een aantal verschillende projecten binnen dezelfde toepassing. U kunt eigen werkbalken op elk moment verwijderen, in tegenstelling tot de vooraf gedefinieerde werkbalken die bij de toepassing geleverd worden. Ga als volgt te werk om een eigen werkbalk te maken 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen. 34 Corel TRACE: Hoofdstuk 5

33 3 Klik op de knop Nieuw. 4 Typ een naam voor de werkbalk. Ga als volgt te werk om een zelfgemaakte werkbalk te verwijderen 1 Volg stap 1 en 2 van de vorige procedure. 2 Klik in de keuzelijst Werkbalken op de naam van de werkbalk die u wilt verwijderen. 3 Klik op de knop Verwijderen. Eigen werkbalken hernoemen U kunt de namen van eigen werkbalken te allen tijde wijzigen, maar de namen van de vooraf gedefinieerde werkbalken die bij de toepassing worden geleverd kunt u niet wijzigen. Ga als volgt te werk om de naam van een eigen werkbalk te wijzigen 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen. 3 Klik in de keuzelijst Werkbalken op de naam van de werkbalk die u wilt hernoemen. 4 Klik nogmaals op de naam van de werkbalk. 5 Typ een nieuwe naam voor de werkbalk. Werkbalkitems aan een eigen werkbalk toevoegen U kunt werkbalkitems aan een eigen werkbalk toevoegen U kunt geen werkbalkitems aan de Gereedschapskist of aan de bijbehorende klapmenu s toevoegen. Ga als volgt te werk om een werkbalkitem aan een eigen werkbalk toe te voegen 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen. 3 Schakel in de keuzelijst Werkbalken de werkbalk in waaraan u een werkbalkitem wilt toevoegen. Corel-toepassingen aanpassen 35

34 4 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Werkbalken. 5 Dubbelklik in de lijst Opdrachten op de map met het werkbalkitem dat u wilt toevoegen. 6 Klik op het werkbalkitem dat u aan de werkbalk wilt toevoegen. 7 Sleep het pictogram van het werkbalkitem naar de gewenste werkbalk in het toepassingsvenster. U kunt werkbalkitems alleen via de pagina Werkbalken toevoegen. Werkbalkitems uit een eigen werkbalk verwijderen U kunt werkbalkitems uit uw eigen werkbalken verwijderen, maar u kunt geen werkbalkitems verwijderen uit de Gereedschapskist of uit de klapmenu s daarvan. Ga als volgt te werk om een werkbalkitem uit een eigen werkbalk te verwijderen 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen. 3 Schakel in de lijst Werkbalken de werkbalk in waaruit u een werkbalkitem wilt verwijderen. 4 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Werkbalken. 5 Sleep het pictogram van het te verwijderen werkbalkitem uit de werkbalk naar het toepassingsvenster. U kunt werkbalkitems alleen via de pagina Werkbalken verwijderen. Werkbalkitems op een eigen werkbalk opnieuw schikken U kunt de items op een eigen werkbalk in de gewenste volgorde zetten. Ga als volgt te werk om werkbalkitems opnieuw te schikken 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen. 36 Corel TRACE: Hoofdstuk 5

35 3 Schakel in de lijst Werkbalken de werkbalk in waarvan u de items opnieuw wilt schikken. 4 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Werkbalken. 5 Sleep het pictogram van het werkbalkitem naar een nieuwe positie. U kunt de items op een werkbalk alleen opnieuw schikken via de pagina Werkbalken. Werkbalkitems van een eigen werkbalk verplaatsen en kopiëren U kunt werkbalkitems van eigen werkbalken verplaatsen en kopiëren. Ga als volgt te werk om een werkbalkitem naar een andere werkbalk te verplaatsen 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen. 3 Schakel in de lijst Werkbalken de werkbalk in waarvan u een werkbalkitem wilt verplaatsen. 4 Schakel in de lijst Werkbalken de werkbalk in waarheen u een werkbalkitem wilt verplaatsen. 5 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Werkbalken. 6 Sleep het werkbalkitem van de ene werkbalk naar de andere. Ga als volgt te werk om een werkbalkitem naar een andere werkbalk te kopiëren 1 Volg stap 1 en 2 van de vorige procedure. 2 Schakel in de lijst Werkbalken de werkbalk in waarvan u een werkbalkitem wilt kopiëren. 3 Schakel in de lijst Werkbalken de werkbalk in waarheen u een werkbalkitem wilt kopiëren. 4 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Werkbalken. 5 Houd Ctrl ingedrukt en sleep het pictogram van het werkbalkitem naar een andere werkbalk. Corel-toepassingen aanpassen 37

36 U maakt een nieuwe werkbalk door een werkbalkpictogram vanaf de pagina Werkbalken in het dialoogvenster Opties naar het toepassingsvenster te slepen. U kunt werkbalkitems alleen verplaatsen en kopiëren via de pagina Werkbalken. Het uiterlijk van alle werkbalkknoppen wijzigen U kunt het uiterlijk van werkbalkknoppen wijzigen zodat er tekst in plaats van afbeeldingen zichtbaar wordt. U kunt ervoor kiezen om zowel de afbeelding als de tekst op de werkbalkknop weer te geven. U kunt ook de standaardinstellingen van de werkbalkknoppen herstellen. Wanneer u een of meer standaardinstellingen op de pagina Aanpassen in het dialoogvenster Opties wijzigt, wijzigt u het uiterlijk van alle werkbalken in de toepassing. Ga als volgt te werk om tekst in plaats van afbeeldingen op de werkbalken weer te geven 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen. 3 Schakel de knop Alleen tekst in de sectie Standaard knopuiterlijk in. Ga als volgt te werk om afbeeldingen in plaats van tekst op de werkbalken weer te geven 1 Volg stap 1 en 2 van de vorige procedure. 2 Schakel de knop Alleen afbeelding in de sectie Standaard knopuiterlijk in. Ga als volgt te werk om tekst onder afbeeldingen op de werkbalken weer te geven 1 Volg stap 1 en 2 van de procedure Ga als volgt te werk om tekst in plaats van afbeeldingen op de werkbalken weer te geven. 2 Schakel de knop Tekst onder afbeelding in de sectie Standaard knopuiterlijk in. 38 Corel TRACE: Hoofdstuk 5

37 Het uiterlijk van afzonderlijke werkbalkknoppen wijzigen In plaats van het uiterlijk van alle werkbalkknoppen te wijzigen, kunt u het uiterlijk van afzonderlijke knoppen op afzonderlijke werkbalken aanpassen. Ga als volgt te werk om tekst in plaats van een afbeelding op een werkbalkknop weer te geven 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Werkbalken. 3 Klik met de rechtermuisknop op de te wijzigen knop op de werkbalk (niet in het dialoogvenster Opties) en klik op Tekstknop. Ga als volgt te werk om een afbeelding in plaats van tekst op een werkbalkknop weer te geven 1 Volg stap 1 en 2 van de vorige procedure. 2 Klik met de rechtermuisknop op de te wijzigen knop op de werkbalk (niet in het dialoogvenster Opties) en klik op Afbeeldingsknop. U kunt het uiterlijk van afzonderlijke werkbalkknoppen alleen wijzigen via de pagina Werkbalken in het dialoogvenster Opties. Werkbalkknoppen bewerken en herstellen U kunt werkbalkknoppen verder nog aanpassen door de afbeelding op afzonderlijke knoppen te bewerken. Bovendien kunt u de standaardafbeeldingen terugzetten. Ga als volgt te werk om de afbeeldingen van de werkbalkknoppen te bewerken 2 Dubbelklik in de lijst met categorieën op Aanpassen en klik op Werkbalken. 3 Klik met de rechtermuisknop op de te wijzigen knop op de werkbalk (niet in het dialoogvenster Opties) en klik op Eigenschappen. 4 Met gebruik van de besturingen kunt u het uiterlijk van de bitmap wijzigen. Corel-toepassingen aanpassen 39