Inpassingsplan Windpark Wieringermeer

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Inpassingsplan Windpark Wieringermeer"

Transcriptie

1 Inpassingsplan Windpark Wieringermeer

2 Windpark Wieringermeer Rijksoverheid Windpark Wieringermeer inpassingsplan identificatie identificatiecode: NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003 Rijksoverheid projectnummer: opdrachtleider: mr. ing. R.A.J. Schonis

3 2 Inhoudsopgave Toelichting 5 Hoofdstuk 1 Inleiding Achtergronden Nut en noodzaak Huidige bestemmingsplannen en het inpassingsplan Milieueffectrapportage, inpassingsplan en rijkscoördinatieregeling Leeswijzer 14 Hoofdstuk 2 Totstandkoming van het windpark Inleiding Windplan Wieringermeer Green deal 21 Hoofdstuk 3 Projectbeschrijving en beschrijving plangebied Inleiding Beschrijving huidige plangebied Initiatief Alternatieven en afwegingen uit het MER Voorkeursalternatief Vertaling naar het inpassingsplan 39 Hoofdstuk 4 Ruimtelijk beleid Inleiding Rijksbeleid Provinciaal beleid Gemeentelijk beleid Conclusie en randvoorwaarden 59 Hoofdstuk 5 Onderzoek Geluid Slagschaduw Ecologie Archeologie en cultuurhistorie Landschap Water en bodem Externe veiligheid Defensieradar Energieopbrengst Lichthinder Straalpaden 98 Rho adviseurs voor leefruimte

4 3 Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving Inleiding Toelichting en opzet inpassingsplan Planvorm Bestemmingsregeling: artikelsgewijze toelichting 114 Hoofdstuk 7 Economische uitvoering Kostenverhaal Financiële uitvoerbaarheid Maatschappelijke uitvoerbaarheid 122 Hoofdstuk 8 Overleg Resultaten overlegprocedure Resultaten zienswijzenprocedure 125 Bijlagen bij de toelichting 127 Bijlage 1 Memo effecten ECN op natuur 129 Bijlage 2 Compensatievoorstel EHS Robbenoordbos 131 Bijlage 3 Memo akoestische referentiesituatie Robbenoordbos 133 Bijlage 4 Memo's inventarisatie Ffw Robbenoordbos 135 Bijlage 5 Aanvullend archeologisch onderzoek 137 Bijlage 6 Waterparagraaf 139 Bijlage 7 Onderzoek radarhinder 141 Bijlage 8 Brief Ministerie van Defensie 143 Bijlage 9 Nota overleg 145 Bijlage 10 Compensatieplan EHS 147 Bijlage 11 Verkenning invloed windturbines op omroep ontvangst 149 Regels 151 Hoofdstuk 1 Inleidende regels 154 Artikel 1 Begrippen 154 Artikel 2 Wijze van meten 157 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 158 Artikel 3 Agrarisch 158 Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Gebied 161 Artikel 5 Agrarisch - Agrarische Doeleinden I 162 Artikel 6 Bedrijf - Testpark voor windturbines 163 Artikel 7 Bedrijf - Windturbinepark 166 Rho adviseurs voor leefruimte

5 4 Artikel 8 Bos 170 Artikel 9 Groen 171 Artikel 10 Recreatie 172 Artikel 11 Verkeer 173 Artikel 12 Verkeer - Wegen 174 Artikel 13 Water 175 Artikel 14 Wonen 176 Hoofdstuk 3 Algemene regels 178 Artikel 15 Anti-dubbeltelregel 178 Artikel 16 Verhouding met bestemmingsplannen 179 Artikel 17 Algemene aanduidingsregels 180 Artikel 18 Algemene wijzigingsregels 181 Artikel 19 Overige regels 182 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels 184 Artikel 20 Overgangsrecht 184 Artikel 21 Slotregel 185 Bijlagen bij de regels 186 Rho adviseurs voor leefruimte

6 5 Toelichting Rho adviseurs voor leefruimte

7 6 Rho adviseurs voor leefruimte

8 Rho adviseurs voor leefruimte

9 8 Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Achtergronden Windpark Wieringermeer Windkracht Wieringermeer is een samenwerkingsverband bestaande uit het Windcollectief Wieringermeer (WCW), waarin 34 eigenaren van solitaire windturbines zijn verenigd, Nuon Wind Development B.V. en haar vennoten en ECN Wind Energy Facilities B.V. Windkracht Wieringermeer heeft het initiatief genomen om een windpark met alle bijbehorende civiele en elektrische voorzieningen te realiseren in de Wieringermeer in de provincie Noord-Holland (zie figuur 1.1 voor een overzichtskaart van de Wieringermeer). Het windpark wordt aangeduid als 'Windpark Wieringermeer'. Figuur 1.1 Locatie Wieringermeer (bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult) Korte beschrijving van het project Het project omvat meerdere onderdelen. Herstructurering bestaande (solitaire) windturbines en uitbreiding productiecapaciteit Rho adviseurs voor leefruimte

10 9 De provincie Noord-Holland, gemeente Hollands Kroon en de initiatiefnemer willen de bestaande windturbines in de Wieringermeerpolder herstructureren. Momenteel staan circa 91 turbines in de polder, zowel alleenstaande (solitaire) als in een lijnopstelling. In de plaats van deze oude solitaire turbines en lijnopstellingen komen verschillende lijnopstellingen met nieuwe windturbines. Ongeveer 35 alleenstaande turbines en 40 turbines in een lijnopstelling zullen worden verwijderd en 90 nieuwe grotere windturbines (inclusief de Poldermolen en exclusief de windturbines op het terrein van ECN, zie hierna) komen daarvoor in de plaats. Uitbreiding testvoorziening ECN De uitbreiding van het ECN testpark maakt onderdeel uit van het Windpark Wieringermeer. Dit testpark heeft als doel om onderzoek te doen en voert metingen uit voor de certificering van prototypes. Specifiek voor het testpark van ECN wordt de komende jaren het testen van andere types windturbines voorzien. Het testpark is een bestaand windpark van twee lijnopstellingen: een noordelijke onderzoekslijn en een zuidelijke prototypelijn. Het voornemen is om het testpark uit te breiden op zowel de onderzoeks- als de prototypelijn. Verplaatsing zweefvliegveld Om de beoogde opstelling van de windturbines mogelijk te maken, moet het zweefvliegveld aan de Ulkeweg worden verplaatst. Om die reden is gezocht naar een nieuwe locatie voor het zweefvliegveld in de Wieringermeerpolder. De verplaatsing van het zweefvliegveld valt uiteen in twee delen. 1. Het doen vervallen van de huidige (recreatieve) bestemming. Dit is opgenomen in dit inpassingsplan. 2. Het juridisch-planologisch mogelijk maken van het zweefvliegveld op de nieuwe locatie. Dit maakt deel uit van de RCR-procedure (zie hierna in paragraaf 1.4.2). In paragraaf is een nadere toelichting opgenomen over deze twee onderdelen. Poldermolen Het is ook de bedoeling dat een deel van de baten van het project ten goede komt aan de lokale gemeenschap. Hiervoor is onder andere een windturbine waarin de gemeenschap kan participeren (de zogenaamde poldermolen) voorzien. Het deelproject 'poldermolen' bestaat uit twee delen. Een windcoöperatie die wordt opgericht met behulp van de Windkracht-partners. Omwonenden kunnen via de fiscale 'postcoderoosregeling' actief deelnemen in deze coöperatie en zo profiteren van een aantrekkelijke energieprijs. De molen zelf (een windturbine) die via de Windkracht-partners aan de coöperatie ter beschikking wordt gesteld en waarvoor in dit inpassingsplan het juridisch-planologische kader wordt gegeven. 1.2 Nut en noodzaak Internationaal en nationaal beleid De uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de energiebehoefte kan worden beperkt door energiebesparing en door grootschalige inzet van duurzame energiebronnen. Een dergelijke omschakeling in de Nederlandse elektriciteitsvoorziening betekent een forse inspanning. Nederland heeft voor wat betreft de doelstelling op het gebied van duurzame energie aansluiting gezocht bij de taakstelling die in Europees verband is geformuleerd. Deze EU-taakstelling voor duurzame energie bedraagt voor Nederland 14% van het energiegebruik in De Nederlandse regering heeft met het recent afgesloten Nationaal Energieakkoord de Europese taakstelling voor Nederland verhoogd naar 16% in het jaar In 2023 moet dus 16% van het totale jaarlijkse energieverbruik afkomstig zijn uit duurzame energiebronnen. Voor de rijksoverheid is windenergie een van de belangrijkste bronnen van duurzame energie, aangezien Nederland rijk is aan wind en vanwege de klimatologische en geomorfologische kenmerken relatief minder dan andere landen gebruik kan maken van andere bronnen van duurzame energie zoals zonne-energie en waterkracht. Rho adviseurs voor leefruimte

11 10 Windenergie op land speelt een belangrijke rol bij het behalen van de doelstellingen op korte termijn, omdat deze categorie vergeleken met andere duurzame opties relatief kosteneffectief is en ook significant kan bijdragen aan het realiseren van de duurzame energiedoelstelling. De geschikte gebieden voor grootschalige windenergie zijn door het Rijk vastgelegd in een structuurvisie (Structuurvisie Wind op Land). De Wieringermeerpolder is een van deze locaties. Het doel van de structuurvisie is om ruimte te reserveren zodat MW voor windenergie op land voor 2020 kan worden gerealiseerd. Herstructurering Daarnaast heeft de gemeente, in nauw overleg met de initiatiefnemers, de provincie Noord-Holland en het Rijk, specifiek voor windprojecten in de Wieringermeerpolder een eigen beleidskader ontwikkeld. Dit heeft geresulteerd in de structuurvisie 'Windplan Wieringermeer'. Een belangrijk onderdeel van deze structuurvisie is dat de ontwikkeling van nieuwe windturbines in de Wieringermeerpolder gepaard gaat met het saneren van bestaande windturbines (herstructurering). De opgaaf voor herstructurering maakt integraal deel uit van het gemeentelijk beleid. Windpark Wieringermeer Het doel van het initiatief in de Wieringermeer is de (gezamenlijke) realisatie van een windpark van tussen 300 en 400 MW dat de volgende doelen nastreeft. Een zo hoog mogelijke bijdrage levert aan: 1. de nationale doelstelling voor realisatie van MW op land in 2020; waarbij elektriciteitsopbrengst en economische haalbaarheid en effecten op de omgeving in balans zijn; 2. de provinciale taakstelling van 685,5 MW voor Noord Holland. Invulling geeft aan de opgaven van het Windplan Wieringermeer zoals omschreven in de gelijknamige gemeentelijke structuurvisie. Dit zijn: 1. de herstructurering van de bestaande solitaire windturbines; 2. verantwoorde opschaling van de bestaande windturbine lijnopstellingen; 3. de uitbreiding van het ECN's windturbinetestpark. Voldoet aan de doelstellingen van de drie partners van windkracht. Financieel uitvoerbaar is. Het initiatief sluit zodoende aan bij de doelen van het nationale en internationale milieu- en energiebeleid gericht op het toepassen van duurzame energie (een bijdrage van 14% in 2020 (EU-doelstelling voor Nederland) tot 16% van het jaarlijkse energieverbruik in Nederland in 2023 en het beperken van de uitstoot van broeikasgassen, zoals kooldioxide (CO 2 ). Daarnaast geeft het initiatief invulling aan de herstructureringsopgave van de gemeente om te komen tot een landschappelijk meer aanvaardbare verdeling van windturbines in de Wieringermeer. 1.3 Huidige bestemmingsplannen en het inpassingsplan Huidige bestemmingsplannen De gronden waarop de initiatiefnemers het windpark willen realiseren zijn hoofdzakelijk juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied en voor een klein deel in het plangebied van bestemmingsplan Agriport A7. De locatie waarop de Poldermolen is voorzien maakt deel uit van het plangebied van bestemmingsplan Wieringerwerf en valt gedeeltelijk samen met het plangebied van bestemmingsplan Landelijk Gebied Verhouding van dit inpassingsplan met huidige regelingen Rho adviseurs voor leefruimte

12 11 De huidige bestemmingsregeling staat de bouw van het beoogde windpark en de aanleg van de daarbij behorende voorzieningen niet toe. Daarnaast voorzien de huidige bestemmingsplannen niet in een regeling om de herstructurering van bestaande windturbines af te dwingen. Daarom is het noodzakelijk dat een nieuwe juridisch-planologische regeling tot stand komt. Dit inpassingsplan voorziet in die nieuwe juridisch-planologische regeling. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de vraag hoe het inpassingsplan zich verhoudt met de huidige bestemmingsplannen. 1.4 Milieueffectrapportage, inpassingsplan en rijkscoördinatieregeling Milieueffectrapportage Verplichting tot het doorlopen van een m.e.r. Om de milieueffecten in kaart te brengen, wordt de procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) doorlopen. De m.e.r.-procedure heeft tot doel het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In het kader van de m.e.r.-procedure is een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Het MER beschrijft zo objectief mogelijk welke milieueffecten te verwachten zijn wanneer een bepaalde activiteit in een bepaald gebied wordt ondernomen. De m.e.r.-procedure is wettelijk geregeld in de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid in: een mer-plicht voor plannen (planmer); een mer-(beoordelings)plicht voor projecten (projectmer). Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming over een plan of project. Een planmer is gekoppeld aan de besluiten (plannen) van de overheid die een kader scheppen voor een mer-(beoordelings)plichtige activiteit. Een planmer is tevens aan de orde indien voor een project een zogenaamde passende beoordeling is vereist op grond van de Natuurbeschermingswet Een projectmer is gekoppeld aan de besluiten (plannen of vergunningen) die de uitvoering van mer-(beoordelings)plichtige activiteiten direct mogelijk maken. Het oprichten van een windpark van meer dan 10 windturbines, of met een vermogen van 15 MW of meer is genoemd in onderdeel bijlage 1, onderdeel D van het Besluit m.e.r. Op de activiteiten in deze zogeheten D-lijst is geen directe projectmer-plicht van toepassing maar geldt de mer-beoordelingsplicht. Initiatiefnemers hebben ervoor gekozen om niet eerst een mer-beoordelingsprocedure te doorlopen maar direct vrijwillig een projectmer op te stellen, vanwege de toegevoegde waarde aan het proces om, vanuit milieuoogpunt, te komen tot een optimale invulling van de locatie. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat op het project reeds een planmer-plicht van toepassing is. De reden daarvoor is dat het inpassingsplan een plan vorm dat een kader schept voor of vooruit loopt op een mer-beoordelingsplichtige besluit, te weten de omgevingsvergunning voor het windpark. Ook is op grond van de beoordeling van effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden (voortoets) gebleken dat een passende beoordeling nodig is en dus een planmer-plicht optreedt voor het inpassingsplan. Er is hoe dan ook sprake van een planmer-plicht. Combinatieprocedure projectmer en planmer Nu zowel een projectmer wordt gemaakt en een planmer moet worden opgesteld, schrijft artikel 14.4b van de Wet milieubeheer voor dat de m.e.r.-procedures en de procedure voor het inpassingsplan gecombineerd en gelijktijdig worden doorlopen en dat één gecombineerd MER wordt gemaakt. Kortheidshalve wordt daarom gesproken over de 'combinatieprocedure' en enkel nog over 'het MER'. Rho adviseurs voor leefruimte

13 Rijkscoördinatieregeling en inpassingsplan Met dit plan wordt een windpark mogelijk gemaakt met een potentieel opgesteld vermogen van 100 MW of meer. Op grond van artikel 9b, aanhef en onder a, van de Elektriciteitswet 1998 is daarom de rijkscoördinatieregeling van artikel 3.35, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening op dit project van toepassing. Het voorliggende plan is een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Een inpassingsplan heeft de status van een bestemmingsplan maar wordt vastgesteld door het Rijk, in dit geval door de ministers van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu. In een inpassingsplan wordt de bestemming van de betrokken gronden bindend bepaald. Na vaststelling maakt het inpassingsplan op grond van artikel 3.28, derde lid van de Wro, deel uit van de bestemmingsplannen waarop het betrekking heeft. De wettelijke procedure voor vaststelling van het inpassingsplan is gelijk aan de procedure voor de vaststelling van een bestemmingsplan. Deze ruimtelijke besluitvorming is onderdeel van de ruimtelijke module binnen de rijkscoördinatieregeling (hierna rcr). Daarnaast omvat deze regeling een zogenaamde uitvoeringsmodule; dit betreft de gecoördineerde voorbereiding van de uitvoeringsbesluiten (diverse vergunningen of toestemmingen) die voor dit project nodig zijn. Beide modules zijn van toepassing op de procedures voor Windpark Wieringermeer. Ruimtelijke module Voor de realisatie van het windpark is een ruimtelijk besluit nodig: het project moet planologisch mogelijk worden gemaakt. Dat wil zeggen dat het bestemmingsplan moet worden aangepast. Als de rcr wordt toegepast, wordt niet gesproken over een bestemmingsplan, maar van een inpassingsplan. Het inpassingsplan wordt vastgesteld door de ministers van Economische Zaken (EZ) en van Infrastructuur en Milieu (IenM) gezamenlijk. Omdat het planmer is gekoppeld aan het inpassingsplan, zijn de ministers van EZ en IenM gezamenlijk verantwoordelijk voor het planmer. Uitvoeringsmodule Het tweede onderdeel van de rcr is de uitvoeringsmodule. Deze houdt kort gezegd in dat alle (overige) voor een windproject benodigde besluiten gezamenlijk worden voorbereid, gecoördineerd en bekendgemaakt door de minister van EZ. Voor een grootschalig energieproject zijn veel besluiten nodig, zoals een omgevingsvergunning, een watervergunning en een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet. Voor al die besluiten zijn verschillende overheden verantwoordelijk, zoals de gemeente of de provincie. In het geval van het doorlopen van de uitvoeringsmodule blijven alle overheden verantwoordelijk voor de inhoud van hun eigen besluit, maar de minister van EZ bepaalt binnen welke termijnen alle (ontwerp)vergunningen afgegeven moeten worden en zorgt dat alle besluiten inhoudelijk goed op elkaar afgestemd zijn. Ook zorgt de minister van EZ ervoor dat alle (ontwerp)besluiten ter inzage worden gelegd. De voorbereiding van deze besluiten gaat op dezelfde manier als bij het inpassingsplan: eerst wordt van alle besluiten een ontwerp gemaakt, waarop inspraak mogelijk is. Vervolgens worden de besluiten, rekening houdend met de ontvangen inspraakreacties, definitief vastgesteld. Het inpassingsplan wordt in beginsel tegelijkertijd met de andere besluiten voorbereid en bekendgemaakt. Inspraak en beroep Bij de toepassing van de rcr worden de voor het project benodigde besluiten in beginsel in één keer ter inzage gelegd. Dat geldt zowel voor de ontwerpbesluiten als de definitieve besluiten. Er kan wel een fasering worden toegepast in de vorm van 'mandjes'. Iedereen kan zienswijzen indienen op de ontwerpbesluiten. Rho adviseurs voor leefruimte

14 13 Tegen de vastgestelde besluiten kan door belanghebbenden die tegen een of meerdere ontwerpbesluiten een zienswijze hebben ingediend, rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Crisis- en herstelwet Omdat de ontwikkeling van het beoogde windpark een project betreft als bedoeld in het eerste lid van artikel 9b van de Elektriciteitswet, alsmede voor de 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens Afdeling 3.5 Wro', is op grond van artikel 1.1, eerste lid, onder a in samenhang met categorie 1.2 en 2.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet, de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit brengt onder meer met zich mee dat: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, na afloop van de beroepstermijn, een termijn van 6 maanden heeft voor het doen van een uitspraak op een beroep; dat een niet tot de centrale overheid behorende overheid (rechtspersoon of bestuursorgaan) niet tegen het inpassingsplan of overige besluiten van een rijksoverheidsorgaan in beroep kan gaan; dat het beroepschrift meteen de gronden van beroep moet bevatten (het indienen van een pro-forma beroepschrift is niet mogelijk) Doorlopen procedurestappen De initiatiefnemers hebben hun voornemen voor het project kenbaar gemaakt bij het toenmalige Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I), thans Ministerie EZ. In de periode van 18 oktober 2013 tot en met 28 november 2013 zijn de wettelijke adviseurs en de betrokken overheidsorganen uitgenodigd te reageren op de concept notitie reikwijdte en detailniveau (NRD, versie oktober 2013). Daarnaast is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze kenbaar te maken op de conceptnotitie. Dit kon ook tijdens de informatieavond op 31 oktober in Wieringerwerf. Daarnaast is ook advies gevraagd aan de Commissie voor de m.e.r. (hierna: Cie. m.e.r.) die de ontvangen zienswijzen en adviezen bij haar advies heeft betrokken. Op basis van de verkregen zienswijzen en adviezen hebben de ministers van IenM en EZ op 25 april 2014 een definitieve NRD vastgesteld Relatie MER en inpassingsplan en vergunningen Inpassingsplan De conclusies uit het MER zijn bedoeld voor de onderbouwing van het inpassingsplan. Het voorkeursalternatief uit het MER is vertaald in het inpassingsplan. Zowel het MER als de toelichting bij het inpassingsplan bevatten informatie over de milieueffecten. In het MER zijn de effecten van de onderzochte alternatieven beoordeeld en worden effecten van maatregelen beschreven. In de toelichting op het inpassingsplan worden de milieueffecten van het beoogde windpark getoetst aan het beleid en de normstelling ten aanzien van de relevante sectorale aspecten. Het MER en het inpassingsplan bevatten zodoende beide informatie over de milieueffecten. In het MER wordt alle benodigde onderzoeksinformatie weergegeven over milieuaspecten die tevens voor de onderbouwing van het inpassingsplan (in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening') nodig is. Deze onderzoeksinformatie komt in het inpassingsplan alleen in een verkorte versie aan bod, waarbij een toetsing heeft plaatsgevonden aan het beleid en de normstelling voor de diverse aspecten en conclusies zijn getrokken over de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan. In het inpassingsplan is tevens beschreven op welke wijze een vertaling heeft plaatsgevonden van de uitkomsten van het MER in de bestemmingsplanregeling. De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid komt in het inpassingsplan en dus niet in het MER aan de orde. Verder is in het inpassingsplan een toets op de radarverstoring van de defensieradar uitgevoerd. Vergunningen en toestemmingen Rho adviseurs voor leefruimte

15 14 Het MER dient (mede) ter onderbouwing van de aanvragen voor de verschillende noodzakelijke vergunningen en toestemmingen voor het Windpark Wieringermeer. In het MER en in dit inpassingsplan wordt, daar waar dat relevant is, aangegeven wat de verhouding is met de binnen de rcr voor dit windproject betrokken vergunningen en toestemmingen. 1.5 Leeswijzer De opbouw van deze toelichting is afgestemd op de samenhang tussen het MER, de vergunningen en dit inpassingsplan. In deze de plantoelichting komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan bod. Het Windpark Wieringermeer kent een lange totstandkomingsgeschiedenis, deze wordt in hoofdstuk 2 beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige situatie in het plangebied. Ook wordt de beoogde opstelling van de windturbines in dit hoofdstuk beschreven. Het gaat om het voorkeursalternatief (VKA) uit het MER. Aan de totstandkoming van het VKA liggen een aantal overwegingen ten grondslag. Die overwegingen komen ook in dit hoofdstuk aan bod. Het ruimtelijke beleidskader wordt beschreven in hoofdstuk 4. Vanuit het beleid geldt een aantal randvoorwaarden die gevolgen hebben voor de planregeling uit dit inpassingsplan. Daar waar dat aan de orde is, worden die randvoorwaarden in dit hoofdstuk ook beschreven. Hoofdstuk 5 geeft een samenvatting van de resultaten van het verrichte milieuonderzoek voor het VKA. Dit hoofdstuk is ingedeeld overeenkomstig de hoofdstukken uit het MER. Daar waar een aanvullend onderzoek of nadere afweging is gemaakt die niet in het MER is opgenomen, is dat in dit hoofdstuk nadrukkelijk aangegeven. Uit het sectorale onderzoek zijn randvoorwaarden naar voren gekomen die bij de planregeling zijn betrokken. Voor de aspecten waar dat aan de orde is, worden die randvoorwaarden in dit hoofdstuk besproken. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planregeling toegelicht. In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de randvoorwaarden uit het beleid (hoofdstuk 4) en het sectorale onderzoek (hoofdstuk 5) zijn vertaald in de juridische regeling. De economische en financiële uitvoerbaarheid wordt beschreven in hoofdstuk 7. De resultaten van het overleg en de zienswijzenprocedure worden weergegeven in hoofdstuk 8. Rho adviseurs voor leefruimte

16 Rho adviseurs voor leefruimte

17 16 Hoofdstuk 2 Totstandkoming van het windpark 2.1 Inleiding Windkracht Wieringermeer bereidt de realisatie van het windpark Wieringermeer sinds 2008 voor. In dit hoofdstuk wordt in een vogelvlucht de totstandkoming van het windpark beschreven. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan op het Windplan Wieringermeer (het windplan). Dit is de gemeentelijke structuurvisie die de basis heeft gevormd voor de vormgeving en inrichting van het Windpark Wieringermeer. Met de voor dit project overeengekomen 'Green Deal' hebben de Ministers van EZ en van IenM het windplan als uitgangspunt voor de besluitvorming overgenomen. De green deal komt in paragraaf 2.3 aan bod. 2.2 Windplan Wieringermeer Aanleiding voor het windplan De toenmalige gemeente Wieringermeer werd medio 2006 geconfronteerd met de tendens dat de ontwikkeling van windturbines in de Wieringermeerpolder zich voortzette. Niet alleen kwamen er steeds meer windturbines, de turbines werden ook steeds hoger en kwamen daardoor prominenter in beeld in het open polderlandschap. Dit leidde tot een moratorium op bouwaanvragen voor nieuwe windturbines in de polder. Het gevoel bestond dat de voor windenergie beschikbare ruimte in Wieringermeer beter kon worden benut. De gemeenteraad van Wieringermeer heeft bij het vaststellen van het structuurplan in 2006, dat voorzag in plaatsingsruimte voor grootschalige windenergie, per amendement opdracht gegeven om nieuw windbeleid op te stellen. Om een gedragen windbeleid te formuleren zocht de gemeente contact met de huidige turbine-eigenaren. In de loop van het overleg verenigden vrijwel alle turbine-eigenaren zich in 'Windkracht Wieringermeer'. In het windplan moet de windenergie in de Wieringermeer met het oog op toekomstige ontwikkelingen in zijn geheel worden herzien. Het windplan vormt de basis voor de verbetering van de bestaande ruimtelijke situatie en duurzame groei voor de toekomst. De focus verschuift van aantallen windturbines en projecten naar verhoging van de stroomproductie. Uitgangspunt is de doelstelling 'meer energie in een mooier landschap'. Doelstelling Het windplan heeft tot doel de opbrengst van windenergie in de polder te verhogen door opschaling en herstructurering van het huidige windturbinebestand. Als het windplan gerealiseerd is, zal het opgestelde vermogen in de gemeente Wieringermeer tussen de 200 en 400 MW bedragen. Dit is genoeg om tussen de en huishoudens jaarlijks van stroom te voorzien. Met het windplan geeft de gemeente Wieringermeer invulling aan de behoefte tot herstructurering van het bestaande bestand aan windturbines. Ook biedt het windplan een kader voor toetsing van bestaande en nog te verwachten aanvragen voor plaatsing van windturbines. Het windplan geeft invulling aan de volgende opgaven: 1. de uitbreiding van het Windturbinetestpark ECN; 2. het verantwoord opschalen van de bestaande windturbinelijnopstellingen; 3. de herstructurering van de bestaande solitaire windturbines. Rho adviseurs voor leefruimte

18 17 De opgave wordt nadrukkelijk vanuit een 'duurzame ontwikkelingsperspectief' benaderd. Plaatsing van windturbines wordt gezien als een ontwikkelingsproces waarin steeds een balans gevonden wordt tussen de belangen van mens, milieu en economie (People Planet Prosperety (PPP)). In de structuurvisie is dit vertaald naar vier pijlers die aan de gemaakte keuzen in de structuurvisie ten grondslag zijn gelegd: natuur en milieu; economie; draagvlak; landschappelijke kwaliteit. Voor de borging van de vier pijlers wordt de ruimtelijke opgave aan participatiemogelijkheden gekoppeld. De uitvoeringsparagraaf in het windplan biedt de gemeente een juridisch kader voor publiekrechtelijk kostenverhaal. Het biedt bovendien uitvoerende partijen in een vroegtijdig stadium duidelijkheid over het gemeentelijke kostenverhaal. Ook is de Beleidsnotitie participatie Windplan Wieringermeer vastgesteld, waarin de gemeente de randvoorwaarden voor participatie aan de initiatiefnemers meegeeft. Status Op 25 november 2010 heeft de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Wieringermeer besloten om het windplan de formele status te geven als structuurvisie als bedoeld in de Wro. Daaraan lagen verschillende argumenten ten grondslag. Naast het feit dat per 1 januari 2012 de gemeente Wieringermeer op zou gaan in de gemeente Hollands Kroon en de structuurvisie een stevige status/erfenis zou zijn voor de fusiegemeente, speelde mee dat de gemeente aan het windplan een brede maatschappelijke betekenis toe wenste te kennen. De gemeentelijke Structuurvisie Windplan Wieringermeer is in samenwerking tussen gemeente, provincie, Rijk en private partijen voorbereid en is met een MER en Passende Beoordeling onderbouwd en op 3 november 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. Uitkomsten planmer Windplan Ten behoeve van de gemeentelijke structuurvisie Windplan Wieringermeer is een planmer opgesteld. Deze paragraaf geeft een korte beschrijving van de ruimtelijke modellen die zijn onderzocht, de uiteindelijke keuze van de gemeenteraad voor het 'opgerekte Boogspant + uitbreiding Kleitocht' en de rol van milieuargumenten daarin. Voor meer informatie wordt verwezen naar het genoemde MER en de gemeentelijke structuurvisie. Stap 1: Uitwerking ruimtelijke modellen De uitwerking van het Windplan Wieringermeer heeft plaatsgevonden langs vier sporen, die samen de pijlers vormen waarop het plan evenwichtig moet rusten. Deze sporen zijn Ruimtelijke kwaliteit, Milieu en Ecologie, Economische Uitvoerbaarheid en Draagvlak. Het proces van visievorming is gestart met het zoeken naar ruimtelijke scenario's voor de landschappelijke inpassing van grootschalige windenergie. Bij deze zoektocht had de pijler 'Ruimtelijke kwaliteit' het primaat. Vertrekpunt vormde een randvoorwaarden- en kansenkaart en een set ontwerpuitgangspunten. Op basis hiervan zijn twee ruimtelijke modellen uitgewerkt, die elk een ruimtelijk ideaal vertegenwoordigen. De modellen, Polderrand en Boemerang (zie figuur 2.1), hebben aan de hand van het kader van de opgave een eerste praktische vertaling gekregen. Rho adviseurs voor leefruimte

19 18 Figuur 2.1 Modellen uit het planmer Windplan Wieringermeer Stap 2: Toetsing modellen Polderrand en Boemerang op andere pijlers De modellen Polderrand en Boemerang zijn in het kader van de planmer en de passende beoordeling op diverse milieu- en natuuraspecten getoetst. Ook is op hoofdlijnen gekeken naar de economische haalbaarheid en het te verwachten draagvlak voor beide modellen. Beide modellen bleken economisch en ecologisch niet uitvoerbaar te zijn. Dit in combinatie met de resultaten van een windweekend in 2009 en een informatieavond van 1 juni 2010 leidde tot de conclusie dat ook de pijler draagvlak onvoldoende stabiel was. Stap 3: Optimalisatie tot een syntheseontwerp Na twee werksessies tussen publieke partners (gemeente, provincie en het Rijk) heeft de gemeente besloten een syntheseontwerp samen te stellen, waarin het beste uit de twee modellen is verenigd en waarin iedere pijler minimaal voldoende stevig is om het windplan te dragen. Dit syntheseontwerp wordt model Boogspant genoemd, zie figuur 2.1. Dit vormde de basis voor de ontwerpstructuurvisie Windplan Wieringermeer. Voor de bepaling van de milieueffecten van het boogspantmodel is uitgegaan van turbines met een ashoogte van 120 m en een rotordiameter van 126 m. Rho adviseurs voor leefruimte

20 19 Stap 4: Optimalisatie Model Boogspant Na publicatie van de ontwerpstructuurvisie zijn enkele omstandigheden gewijzigd. Bovendien hebben de resultaten van de communicatie, diverse consultaties en het overleg en inspraak geleid tot voortschrijdend inzicht. De gewijzigde omstandigheden hadden vooral betrekking op de doelstelling voor windenergie op landelijk niveau en het subsidiesysteem voor windenergie. Dit had gevolgen voor de uitvoerbaarheid van het windplan. De subsidieregeling streeft naar een zo efficiënt mogelijke inzet van subsidie. Voor windenergie betekende dit dus dat de meest rendabele windturbinetypen gekozen moeten worden. Op dat moment waren dit de 3-3,5 MW klasse windturbines op een ashoogte van circa 100 m. Daarnaast is de intentie van het windplan om, mede vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, de windenergieopgave in één integraal project te realiseren. Hiervoor zal voor het gehele project een business case en plaatsingsplan gemaakt worden op basis van een gekozen turbinetype. Bij een keuze voor de 3-3,5 MW klasse op een ashoogte van 100 m biedt het Boogspantmodel onvoldoende ruimte. Daarnaast bleek dat plaatsing van turbines op een aantal plaatsen binnen de zones van Boogspant meer onzeker is dan aanvankelijk was ingeschat. Het betreft vooral plaatsen in de buurt van gasleidingen en andere aanwezige functies zoals in het Robbenoordbos en bij de kassen in het glastuinbouwcomplex Agriport. Dit noodzaakte tot meer ruimte en flexibiliteit in het oorspronkelijke Boogspantmodel, bijvoorbeeld door op een aantal plaatsen de zones in de breedte op te rekken, de lengte uit te breiden of een nieuwe lijn toe te voegen. Op basis van de gewijzigde omstandigheden en het voortschrijdende inzicht bleek de economische uitvoerbaarheid van de structuurvisie op basis van het model Boogspant onvoldoende aannemelijk. Om de realisatiekansen van het windplan te vergroten, was het noodzakelijk om de beschikbare ruimte te vergroten en meer flexibiliteit in het gebruik van de beschikbare ruimte voor windenergie te creëren. Met deze conclusie, maar met gelijktijdige inbouw van de borging dat uiteindelijk niet meer ruimte wordt benut dan nodig voor de drie raadsopgaven, is onderzocht waar in de polder extra ruimte kan worden gevonden. Door verschuiven, verlengen en toevoegen van lijnen in het oorspronkelijke Boogspantmodel ontstaat de mogelijkheid om extra turbines te realiseren. Vanwege de economische uitvoerbaarheid, het toetsingsadvies van de Cie. m.e.r. en de inspraak- en overlegreacties is daarbij gekozen voor turbines in de 3-3,5 MW klasse in plaats van de 6 MW turbines waarop het Boogspantmodel is gebaseerd. Op deze wijze zijn drie scenario's ontwikkeld (zie figuur 2.2). opgerekte Boogspant (9 extra turbines); opgerekte Boogspant + Kleitocht (21 extra turbines); opgerekte Boogspant + Oudelandertocht (19 extra turbines). Vergelijking scenario's optimalisatie met model Boogspant De additionele scenario's zijn ook onderzocht op hun milieueffecten. Door toepassing van een windturbine uit de 3-3,5 MW klasse laten de scenario's 'Opgerekte Boogspant' en 'Opgerekte Boogspant + Kleitocht' in vergelijking met het Boogspantmodel een verbetering zien voor hinder (geluid en slagschaduw). Tegelijkertijd scoren de scenario's minder goed waar het gaat om landschap, ecologie en energieopbrengst. De overall conclusie van het effectenonderzoek is dat de milieueffecten van de scenario's weinig onderscheidend zijn en dat herstructurering van het windlandschap in de Wieringermeer verantwoord kan plaatsvinden. Op basis van de afweging van de scenario's op de vier afwegingspijlers is het model 'Opgerekte Boogspant + uitbreiding Oudelandertocht' ter besluitvorming voorgelegd aan de gemeenteraad. Rho adviseurs voor leefruimte

21 20 Stap 5: Bijstelling uitbreidingsmodel naar aanleiding van een raadsamendement Op 27 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van Wieringermeer de Nota Inspraak en Overleg en de Structuurvisie Windplan Wieringermeer vastgesteld. De gemeenteraad heeft tegelijkertijd een amendement aangenomen dat er toe strekt dat voor het uitbreidingsscenario gekozen wordt voor het model 'opgerekte Boogspant + uitbreiding Kleitocht' in plaats van het voorgestelde model 'opgerekte Boogspant + uitbreiding Oudelandertocht' (zie figuur 2.2). Aan dit amendement liggen de volgende (milieu)overwegingen ten grondslag: er zal minder geluidsoverlast zijn bij het model opgerekte Boogspant + Kleitocht dan bij het model opgerekte Boogspant + Oudelandertocht; het aantal woningen met geluidshinder bij laatstgenoemd model is groter en er valt daarom meer weerstand te verwachten (minder draagvlak); dit is een ongewenste situatie, omdat de opzet van het windplan voorziet in een zo groot mogelijk draagvlak onder de bevolking; problemen aan de Kleitocht met omwonenden zijn veel minder te verwachten, omdat de grondposities probleemloos zijn vastgelegd. Figuur 2.2 Optimalisatie model Boogspant Vertaling naar zoneringskaart Voor elk van de lijnopstellingen is een breedte gekozen van 400 m (zie figuur 2.3). Deze breedte is gebaseerd op windturbines met een masthoogte van 120 m en 126 m aan rotordiameter. Met de gekozen breedte is een balans gevonden tussen rechtszekerheid, flexibiliteit in de uitwerking en de Rho adviseurs voor leefruimte

22 21 reikwijdte van het planmer en de passende beoordeling bij de structuurvisie. Binnen de aangegeven zones kunnen de windturbinesystemen worden opgericht. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden: een ashoogte van de windturbines van minimaal 100 en maximaal 120 m; alle windturbines binnen één zone moeten dezelfde kant op draaien; binnen één zone moeten dezelfde windturbines met eenzelfde verschijningsvorm staan; op wegen en waterlopen mogen geen windturbines worden geplaatst. Voor de zone die specifiek aangewezen is als testlocatie voor prototypen windturbines gelden hierop de volgende uitzonderingen: in deze zone mogen turbines opgericht worden met een maximale rotordiameter van 175 m; in de zone mogen meetmasten opgericht worden met een maximale hoogte van 150 m; in deze zone hoeven niet alle windturbines dezelfde verschijningsvorm te hebben. 2.3 Green deal Voor de uitvoering van het windplan dient een koppeling gemaakt te worden tussen de realisatie van de drie grote deelsystemen enerzijds en de herstructurering anderzijds. Om dit te bewerkstelligen moeten alle betrokken partijen samenwerken. Dit geldt zowel voor de private als de publieke partijen. De private en publieke partijen ondertekenden in 2011 een Green Deal om hun commitment aan het project vast te leggen. Belangrijk daarbij is dat de overheidspartijen zich daarmee ook geconformeerd hebben aan de ruimtelijke kaders van de gemeentelijke structuurvisie Windplan Wieringermeer. Met de voor dit project overeengekomen 'Green Deal' hebben de Ministers van EZ en van IenM het windplan als uitgangspunt voor de besluitvorming overgenomen. De structuurvisie vormt de basis voor het proces dat heeft geleid tot het voorliggende inpassingsplan. Windkracht Wieringermeer heeft in een Greendeal afspraken gemaakt met de gemeente Hollands Kroon, de Ministeries van EZ en IenM en de provincie Noord-Holland om losstaande turbines te verwijderen en lijnopstellingen ervoor in de plaats te realiseren. In de visie van Windkracht Wieringermeer is een zorgvuldige procedure vereist om het windpark planologisch mogelijk te maken en om de benodigde ontheffingen en vergunningen te krijgen. Er zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met andere belangen in het gebied, zoals het zweefvliegveld. Windenergie levert een bijdrage aan een stap naar een duurzame wereld, maar dient zijn plek te vinden in het scala aan belangen van het gebied waarin inpassing wordt nagestreefd. Dit inpassingsplan is een uitwerking van de door alle betrokken partijen gesloten green deal. Rho adviseurs voor leefruimte

23 22 Figuur 2.3 Zoneringskaart gemeentelijke structuurvisie Windplan Wieringermeer Rho adviseurs voor leefruimte

24 Rho adviseurs voor leefruimte

25 24 Rho adviseurs voor leefruimte

26 25 Hoofdstuk 3 Projectbeschrijving en beschrijving plangebied 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie van het plangebied kort gekenschetst (paragraaf 3.2). Daarna wordt het voornemen van de initiatiefnemer nader beschreven (paragraaf 3.3). Dat voornemen was, tezamen met het gemeentelijke Windplan (zie hoofdstuk 2), het vertrekpunt voor de alternatievenstudie in het MER. In het MER zijn inrichtingsalternatieven onderzocht om te beoordelen welke turbineopstelling vanuit het oogpunt van milieueffecten het beste zou scoren. Deze informatie is opgenomen in het MER dat aan dit inpassingsplan ten grondslag ligt. Paragraaf 3.4 bevat een korte samenvatting met de belangrijkste uitkomsten uit het MER. Uiteindelijk heeft het MER geleid tot een voorkeursalternatief (VKA) voor het windpark. Het VKA is de opstelling dat nu in het inpassingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt en dat wordt beschreven in paragraaf 3.5. Tot slot wordt in paragraaf 3.6 aangegeven op welke wijze het VKA de basis is voor de opzet van dit inpassingsplan. 3.2 Beschrijving huidige plangebied Huidig gebruik van gronden De Wieringermeerpolder wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door een grootschalig agrarisch productielandschap, met in het noordoosten het Robbenoordbos en in het oosten het Dijkgatbos als beboste natuurgebieden. In de polder liggen enkele woonkernen: Wieringerwerf, Middenmeer, Slootdorp en Kreileroord. Het plangebied wordt doorsneden door de rijksweg A7 en verschillende tochten en vaarten. Bestaande windturbines Momenteel bevinden zich 91 turbines in de polder, zowel alleenstaande (solitaire) als in een lijnopstelling. Figuur 3.1 geeft de posities van de huidige turbines weer. Buiten het plangebied, maar wel in de directe omgeving ervan, bevinden zich de windparken Groetpolder, Waardpolder en Abbekerk. Deze bestaan respectievelijk uit 19 (Groetpolder), 18 (Waardpolder) en 6 (Abbekerk) windturbines in een lijnopstelling. Daarnaast bevinden zich zeven solitaire windturbines binnen een afstand van circa 2,5 km van het plangebied. Buisleidingen In het plangebied zijn verschillende buisleidingen aanwezig, zowel van regionale als van nationale aard. Het betreft verschillende gasleidingen die beheerd worden door de Gasunie NV en Vermilion Oil & Gas B.V. Zweefvliegveld In het westen van de Wieringermeerpolder, aan de Ulkeweg te Slootdorp, is een zweefvliegveld gelegen (zie figuur 3.1). Dit zweefvliegveld is in 1998 in gebruik genomen door zweefvliegclub Den Helder. Rho adviseurs voor leefruimte

27 26 Figuur 3.1 Huidige situatie plangebied (bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult) Rho adviseurs voor leefruimte

28 Initiatief Windkracht Wieringermeer heeft het initiatief genomen een windpark met alle bijbehorende civiele en elektrische voorzieningen te realiseren in de Wieringermeer in de provincie Noord-Holland. Het windpark wordt aangeduid als 'Windpark Wieringermeer' en geeft invulling aan de volgende vier doelstellingen: 1. herstructurering van de bestaande solitaire windturbines; 2. verantwoorde opschaling van de bestaande lijnopstellingen van Nuon; 3. uitbreiding van het Windturbinetestpark van ECN; 4. realisatie van een poldermolen van en voor de gemeenschap Wieringermeer; Met het initiatief wil Windkracht Wieringermeer bijdragen aan het opwekken van duurzame energie in Noord-Holland en dit wordt ondersteund door zowel Rijk, provincie als gemeente. In figuur 2.3 is het plangebied van de gemeentelijke structuurvisie weergegeven. Met zones en lijnen is aangegeven waar turbines worden voorzien. Binnen deze zones was echter nog enige ruimte over voor inrichtingsvarianten. De initiatiefnemers hebben binnen deze zones twee inrichtingsvarianten uitgewerkt. Deze twee varianten zijn in het MER beschreven op en vergeleken aan de hand van hun milieueffecten. Ook de mogelijke locaties van de poldermolen en de milieueffecten daarvan zijn in het MER beoordeeld (zie hierna in paragraaf 3.3). Het windpark bestaat uit de volgende onderdelen. In totaal 90 windturbines (inclusief de 'poldermolen') ter vervanging van de bestaande lijnopstellingen en solitaire windturbines (exclusief het ECN-terrein): a. met een in de bodem gefundeerde mast; b. voorzien van gondel met drie rotorbladen; c. met een ashoogte van 100 tot 120 m; d. een rotordiameter van 100 tot 117 m; e. eventueel met uitwendige transformatorstations bij de voet van de mast; 9 prototypelocaties en 8 locaties voor onderzoeksturbines op het terrein van ECN, verdeeld over twee lijnopstellingen: 1. noordlijn: a. 6 prototypelocaties met een maximale ashoogte van 120 m en maximale rotordiameter van 130 m; b. 4 onderzoekslocaties (oostelijke posities) waar identieke (onderzoeks)turbines zijn voorzien (ashoogte 120 m, rotordiameter 130 m) met een ashoogte van maximaal 120 m. c. de bestaande Nordex-turbines worden vervangen; 2. zuidlijn: a. 3 prototypelocaties met een maximale ashoogte van 150 m en maximale rotordiameter van 175 m; b. 4 onderzoekslocaties (oostelijke posities) waar identieke (onderzoeks)turbines zijn voorzien (ashoogte 120 m, rotordiameter 130 m); 3. meetmasten: a. voor de metingen is voorzien in 12 meetmasten, ten noorden, tussen, en ten zuiden van de twee ECN-lijnen. Ondergrondse elektriciteitskabels tussen turbines onderling (parkbekabeling) en naar een inkoopstation. De kabels tussen inkoopstations en een nog te realiseren onderstation zijn een verantwoordelijkheid van de netbeheerder en vormen geen onderdeel van het voornemen. Het aanpassen of aanleggen van toevoer- en onderhoudswegen en opstelplaatsen. ECN-terrein met kantoor (bestaand) en meetmasten. Onder de bouw van het windpark wordt naast de realisatie van de windturbines zelf ook alle Rho adviseurs voor leefruimte

29 28 bijbehorende voorzieningen verstaan, zoals de mogelijke aanpassing van bestaande wegen, aanleg van nieuwe ontsluitingswegen ten behoeve van het windpark, aanvoer van bouwmaterialen, realisatie van kraanopstelplaatsen en de installatie van de kabels. Een windpark heeft na oplevering een technische levensduur van minimaal 20 jaar. Deze periode is door onderhoud en vervanging te verlengen. Gedurende de exploitatiefase zijn de turbines in bedrijf. In die fase vinden inspecties en onderhoud plaats. Realisatietermijn De realisatie van het windpark zal een periode van circa 2 jaar beslaan (700 dagen). Dit betekent echter niet dat er op alle plekken gedurende deze periode bouwwerkzaamheden plaatsvinden. De lijnopstellingen zullen niet allemaal gelijktijdig worden gerealiseerd. De aanvang van de werkzaamheden verschilt per Windkracht partner. Nuon wil in 2016 starten met de bouwwerkzaamheden terwijl WCW verwacht in 2018 met de bouw te kunnen starten. ECN wil starten met de realisatie van prototypen op de zuidelijke lijn (eerste helft 2016), de prototypen worden gerealiseerd afhankelijk van de vraag uit de markt. Naar verwachting is dit twee prototypen per jaar. De vervanging van de onderzoeksturbines is voorzien in Netaansluiting Het onderstation en de aansluiting op het hoogspanningsnet is geen onderdeel van het voornemen, maar is uiteraard wel benodigd om de elektriciteit op het hoogspanningsnet te kunnen krijgen. De netbeheerder is initiatiefnemer voor het onderstation en draagt zelf zorg voor het doorlopen van de benodigde planologische procedures en vergunningen. Hiervoor is een besluitvormingsprocedure gestart door de provincie Noord-Holland. Deze procedure verloopt parallel aan de besluitvorming over dit windpark. Verplaatsing zweefvliegveld Om de komst van het windpark mogelijk te maken is het noodzakelijk dat het bestaande zweefvliegveld wordt verplaatst. Het terrein van het bestaande zweefvliegveld wordt daarom in dit inpassingsplan voorzien van een passende bestemming voor het windpark. Voor het herbestemmen van het zweefvliegveld wordt een aparte (ruimtelijke) procedure doorlopen binnen de rcr. Herstructurering bestaande solitaire windturbines en lijnopstellingen Nadat de nieuwe windturbines zijn gerealiseerd, worden binnen vijf jaar, na afronden van de bouw van het windpark (uitgezonderd de windturbines die deel uitmaken van het ECN-testpark), alle bestaande solitaire windturbines (met enkele uitzonderingen, zie hierna) verwijderd. De gemeente heeft hierover met de eigenaren een overeenkomst gesloten. Daarnaast is in dit inpassingsplan ook een regeling opgenomen voor het herstructureren van de bestaande lijnopstellingen van windturbines in het plangebied. De verdere uitwerking van deze herstructurering maakt integraal deel uit van dit inpassingsplan. Bestaande windturbines buiten het initiatief De reeds gebouwde twee turbines Oom Kees, de solitaire turbine 'de Ambtenaar' en de geplande (onherroepelijk vergunde) vier turbines van windpark Wagendorp maken geen onderdeel uit van het voornemen (zie ook figuur 3.1). Poldermolen Een deel van de baten van het project komt ten goede aan de gemeenschap van de Wieringermeerpolder, via een op te richten windfonds wat gevoed zal worden vanuit de exploitatie van het project. Daarnaast wordt een windmolen opgericht ( de Poldermolen genaamd), waarmee aandeelhoudende bewoners een korting op hun eigen stroomrekening krijgen. Voor de locatiekeuze van de Poldermolen is in het MER een aantal locaties onderzocht. Het voornemen is om deze windturbine goed bereikbaar en goed zichtbaar te laten zijn. Een goede bereikbaarheid en Rho adviseurs voor leefruimte

30 29 zichtbaarheid vanaf doorgaande wegen (rijks- en provinciale wegen) voor passanten en bezoekers heeft hierbij de voorkeur vanuit de gedachte dat mogelijke functieverbreding van de poldermolen een regionale betekenis krijgt. De voorkeur wordt daarom gegeven aan een locatie waar de Poldermolen zich ruimtelijk goed kan onderscheiden van de andere windturbines van het Windpark Wieringermeer. De plaats van de Poldermolen wordt dan ook buiten de zones van de gemeentelijke structuurvisie gezocht. Ook de ligging qua postcode speelt daarbij een belangrijke rol. Per 1 januari 2014 is namelijk een belastingkorting van 7,5 ct/kwh ingevoerd voor hernieuwbare energie die in coöperatief verband wordt opgewekt en wordt gebruikt door kleinverbruikers. Voorwaarde daarbij is dat de leden van de coöperatie en de installatie zich in een zogenaamde 'postcoderoos' bevinden. De postcoderoos is gedefinieerd als de viercijferige postcode van de installatie plus de aangrenzende postcodes. De postcoderoos is voor de Poldermolen geografisch optimaal bij 1771, want die postcode dekt de gehele Wieringermeerpolder. 3.4 Alternatieven en afwegingen uit het MER Ten behoeve van het MER is onderscheid gemaakt in verschillende varianten voor het windpark en in drie verschillende scenario's voor het ECN-testpark. Ook zijn verschillende posities voor de poldermolen en twee mogelijke locaties voor de verplaatsing van het zweefvliegveld onderzocht Onderzochte varianten Windpark De afmetingen van een turbine bepalen veelal de milieueffecten. Het MER maakt daarom een onderscheid in een variant met 'kleinere' windturbines (2-4 MW klasse) en met 'grotere' windturbines (5+ MW klasse), deze varianten staan in tabel 3.1. In de figuren 3.2 en 3.3 zijn de varianten weergegeven. Zowel qua situering als qua maatvoering zijn zoveel mogelijk de randvoorwaarden uit de gemeentelijke structuurvisie aangehouden (zie hoofdstuk 2). Daar waar niet aan de eisen uit de gemeentelijke structuurvisie wordt voldaan, is dat in het MER expliciet aangegeven. Tabel 3.1 Onderzochte varianten in het MER Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult. Rho adviseurs voor leefruimte

31 30 Figuur 3.2 Opstelling windpark variant 1 Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult. Rho adviseurs voor leefruimte

32 31 Figuur 3.3 Opstelling windpark variant 2A en 2B (Varianten 2A en 2B zijn onderling enkel verschillend in de afmetingen van de windturbines, zie tabel 3.1, niet qua turbineposities) Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult. ECN scenario's Rho adviseurs voor leefruimte

33 32 De uitbreiding van het ECN testpark maakt onderdeel uit van het Windpark Wieringermeer. Dit testpark heeft als doel om onderzoek te doen en voert metingen uit voor de certificering van prototypes. Specifiek voor het testpark van ECN worden andere types windturbines voorzien, onafhankelijk van variant 1 of 2. Het testpark is een bestaand windpark van twee lijnopstellingen: een noordelijke onderzoekslijn en een zuidelijke prototypelijn. Het voornemen is om het testpark uit te breiden op zowel de onderzoeks- als de prototypelijn. Vanwege het afwijkende karakter van het testpark is voor deze voorgenomen uitbreiding een viertal scenario's ontwikkeld voor verder onderzoek in het MER. Scenario A De huidige 5 turbines blijven staan op de noordelijke lijn. De lijn wordt aangevuld met 1 turbine aan de oostzijde met dezelfde verschijningsvorm als de bestaande turbines en met 6 turbines aan de westzijde met een rotordiameter van maximaal 130 m en een ashoogte tot 120 m. De huidige lijnopstelling in de prototypelijn wordt ten oosten aangevuld met 1 prototypeturbine. Ten westen van deze lijn worden 5 nieuwe turbines geplaatst. Dit aantal bevat de 2 huidige prototypeturbines op basis van een tijdelijke vergunning. De 6 prototypeturbines hebben een rotordiameter tot 175 m en een ashoogte tot 150 m. Scenario B De 5 Nordex N80 turbines in de onderzoekslijn worden verwijderd. De 4 prototypeturbines in de prototypelijn worden behouden en maken geen deel uit van het voornemen. De huidige lijnopstelling in de onderzoekslijn wordt vervangen door 4 onderzoeksturbines met een rotordiameter van maximaal 130 m en een ashoogte van maximaal 120 m. Deze onderzoekslijn wordt ten westen aangevuld met 6 onderzoeksturbines met dezelfde afmetingen als hiervoor, echter met de mogelijkheid om te kiezen voor een andere verschijningsvorm. De huidige lijnopstelling in de prototypelijn wordt ten oosten aangevuld met één prototypeturbine. Ten westen van deze lijn worden 5 nieuwe turbines geplaatst. Dit aantal bevat de twee huidige prototype turbines op basis van een tijdelijke vergunning. De zes nieuwe prototypeturbines hebben een rotordiameter tot 175 m en een ashoogte tot 150 m. Scenario C De 5 Nordex N80 turbines in de onderzoekslijn worden verwijderd. De 4 prototypeturbines worden tevens verwijderd. De huidige lijnopstelling in de onderzoekslijn wordt vervangen door 8 onderzoeksturbines met een rotordiameter van maximaal 130 m en een ashoogte van maximaal 120 m. Deze onderzoekslijn worden ten westen aangevuld met 2 prototypeturbines (zie figuur 3.4). Turbine PW10 heeft een ashoogte tot 130 m en een rotordiameter tot 130 m. Turbine PW11 heeft een ashoogte tot 130 m en een rotordiameter tot 140 m. Het plaatsen van prototypen op de noordelijke lijn van ECN sluit niet aan bij de Structuurvisie Windplan Wieringermeer. Op de prototypelijn worden 10 prototypeturbines geplaatst. Dit aantal bevat de huidige prototype turbines op basis van een tijdelijke vergunning. De prototypeturbines hebben een rotordiameter tot 175 m en een ashoogte tot 150 m. Scenario C+ Gedurende de planontwikkeling is gebleken dat de eisen aan prototype locaties vanuit de markt aangescherpt zijn. De scenario's A, B en C zijn hierdoor niet langer een reëel en (financieel) uitvoerbaar alternatief voor ECN. Naar aanleiding van deze veranderde markteisen heeft ECN, in overleg met de partners in Windkracht, de gemeente, de provincie en het Rijk naar een oplossing gezocht. De gemeente heeft daarbij een aantal randvoorwaarden gesteld. Als voorwaarde geldt een maximale ashoogte van 120 m. Als daaraan wordt voldaan, kan worden afgeweken van de structuurvisie door prototypen in de noordelijke lijn toe te staan. Prototypen in andere zones voor windenergie zijn vanuit de gemeentelijke structuurvisie mogelijk. Op basis van deze randvoorwaarden is een scenario C+ samengesteld en op milieueffecten onderzocht in het MER. Scenario C+ bestaat uit een optimalisatie van scenario C en is weergegeven in figuur 3.4. Dit scenario bestaat uit 9 prototypelocaties en 8 locaties voor onderzoeksturbines, verdeeld over de Rho adviseurs voor leefruimte

34 33 noordelijke en zuidelijke lijn conform hetgeen in paragraaf 3.2 is aangegeven. Figuur 3.4 Opstelling Scenario C+ ECN-terrein Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult. Naast deze scenario's worden ook 12 meetmasten voorzien. Vijf meetmasten zijn reeds operationeel en worden gemaximaliseerd naar een hoogte van 150 m. Poldermolen Voor de locatiekeuze van de Poldermolen is in het MER een aantal locaties onderzocht. Deze zijn in figuur 3.5 weergegeven. Rho adviseurs voor leefruimte

35 34 Figuur 3.5 Onderzochte locaties Poldermolen Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult. Rho adviseurs voor leefruimte

36 Resultaten milieubeoordeling De hiervoor beschreven onderdelen van het voornemen zijn beoordeeld op milieueffecten. Om de effecten van de varianten per aspect te kunnen vergelijken, worden deze op basis van een +/- schaal beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie (dat is de huidige situatie en de autonome ontwikkeling). De conclusie is dat relatief weinig verschil bestaat tussen de varianten. Variant 1 scoort beter op geluid en slagschaduw, terwijl de varianten 2a en 2b beter scoren op landschap en elektriciteitsopbrengst. Windpark De effectbeoordeling laat zien dat alle varianten milieugevolgen kennen. Voor een aantal aspecten zijn de gevolgen van de varianten vergelijkbaar, voor een aantal scoort variant 1 het beste (bijvoorbeeld geluid) en voor andere aspecten is dit weer het geval voor varianten 2a of 2b (landschap en elektriciteitsopbrengst). De verschillen tussen de varianten zijn vooral ingegeven door het verschil in aantal turbines, de verschillende afmetingen van de turbines en de daaraan gerelateerde afstand tussen turbines. In tabel 3.2 zijn de milieugevolgen samengevat. Het gaat enkel om de milieueffecten die relevant zijn voor de vergelijking van de inrichtingsvarianten voor het windpark omdat de varianten op deze aspecten verschillend scoren. De scores voor de overige aspecten zijn voor alle varianten namelijk ongeveer gelijk. Tabel 3.2 Uitkomsten onderzoek zonder getroffen mitigerende maatregelen Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult. ECN In tabel 3.3 is de beoordeling van scenario C+ in verhouding tot de andere onderzochte scenario's weergegeven. Rho adviseurs voor leefruimte

37 36 Tabel 3.3 Beoordeling scenario C+ in vergelijking tot de scenario's A, B en C Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult. Poldermolen De Poldermolen is bedoeld om zo veel mogelijk inwoners van de Wieringermeer de mogelijkheid tot participatie te kunnen bieden. Vanuit deze invalshoek zijn criteria geformuleerd om mogelijke locaties te identificeren. Hierbij ging het onder andere om: de herkenbaarheid van de Poldermolen, mogelijkheden tot functieverbreding (en daarmee samenhangend de noodzaak voor een goede bereikbaarheid) en een zo optimaal mogelijke postcode van de locatie. De postcoderoos is geografisch optimaal bij postcode 1771 want die dekt de gehele Wieringermeerpolder. De resultaten van het effectenonderzoek voor de verschillende mogelijke locaties voor de Poldermolen zijn weergegeven in tabel 3.4. Vier potentiële locaties voor de poldermolen zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid niet reëel (Oostwaardhoeve, Agriport, Wieringerwerf Zuid oost en west). Vanuit landschap bestaat een voorkeur voor de locaties langs de Rijksweg A7 (bij Hotel Wieringerwerf) oost of west, deze posities zijn het duidelijkst herkenbaar als solitaire posities. Voor ecologie zijn effecten te verwachten bij de locaties aan de Nieuwesluizerweg en het Robbenoordbos. De twee locaties langs de Rijksweg A7 hebben vanuit het oogpunt van milieueffecten dan ook de voorkeur. Tabel 3.4 Beoordeling scenario locaties Poldermolen Rho adviseurs voor leefruimte

38 37 Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult. 3.5 Voorkeursalternatief Het voorkeursalternatief (VKA) voor het windpark is de opstelling van de windturbines die op basis van het MER en de afweging van belangen in het inpassingsplan wordt opgenomen. Keuze voor variant 1 voor het windpark Op basis van de verrichte milieubeoordeling, en vanwege de belangen betrokken bij draagvlak, uitvoerbaarheid en financierbaarheid van het windpark is in het inpassingsplan aangesloten bij het VKA. Bij deze keuze heeft onder meer het volgende meegewogen: de geringere verwachte hinder (geluid en slagschaduw) voor de omgeving ten opzichte van varianten 2a en 2b; het geringere verwachte draagvlak voor de hogere turbines van variant 2a; een betere economische haalbaarheid van variant 1 ten opzichte van varianten 2a en 2b; een betere aansluiting van variant 1 op het gemeentelijke beeldkwaliteitsplan dan varianten 2a en 2b. Per lijnopstelling kan gekozen worden voor een ander windturbinetype en wellicht ook zelfs voor een Rho adviseurs voor leefruimte

39 38 andere variant. Vanwege onderstaande redenen wordt voor alle (deel) opstellingen door het bevoegd gezag en initiatiefnemer gekozen voor variant 1: er is vanuit milieuoogpunt geen aanleiding om voor een (deel)opstelling voor variant 2 te kiezen. Op het aspect elektriciteitsproductie en landschap scoort variant 2 beter dan variant 1, maar deze variant leidt ook tot meer hinder dan het geval is voor variant 1. De keuze voor minder hinder gaat boven het verlies aan opbrengst als gevolg van de plaatsing van windturbines met een kleiner vermogen; vanuit landschap bestaat een voorkeur om voor het hele windpark (uitgezonderd het ECN-testpark) dezelfde variant te ontwikkelen. Wordt voor variant 1 gekozen, dan is het beter voor het landschap om dan ook voor alle deelgebieden voor variant 1 te kiezen; variant 1 wijkt minder vaak af van de zoneringskaart uit het windplan (zie figuur 2.3) dan variant 2. Hiermee blijft variant 1 beter binnen de ruimtelijke kaders die vanuit het windplan zijn gesteld; vanuit bedrijfseconomische redenen verdient het aanschaffen van zoveel mogelijk dezelfde turbines de voorkeur boven het aanschaffen van verschillende turbines. Daarnaast is de keuzevrijheid tussen het aantal turbines in variant 1 substantieel groter dan in variant 2. ECN scenario C+ Omdat scenario C+ ten opzichte van de scenario's A, B en C vergelijkbare of minder milieueffecten met zich meebrengt en de scenario's A, B en C niet langer een reëel en (financieel) uitvoerbaar alternatief voor ECN zijn, wordt scenario C+ onderdeel van het voorkeursalternatief. Poldermolen op locatie Wieringerwerf A7-Oost Alleen de twee locaties langs de A7 nabij Hotel Wieringermeer worden als uitvoerbaar beschouwd en voldoen het beste aan de criteria voor de positie van de Poldermolen. De overige locaties kennen knelpunten ten aanzien van veiligheid, natuur en/of ruimtegebruik. Vanuit een oogpunt van participatie biedt de locatie A7-oost door de ligging in postcodegebied 1771 bovendien de beste mogelijkheden voor het bieden van participatie voor bewoners. De locatie A7-oost voor de poldermolen vormt daarom onderdeel van het VKA. Herstructureringstermijn Achtergronden Het voornemen maakt deel uit van een herstructureringsopgave. Nadat specifiek aan te wijzen nieuwe windturbines zijn gerealiseerd, worden binnen vijf jaar, na afronden van de bouw van het windpark (uitgezonderd de windturbines die deel uitmaken van het ECN-testpark), alle bestaande solitaire turbines (met uitzondering van de hiervoor genoemde bestaande turbines van de windparken De Ambtenaar, Oom Kees en Wagendorp) verwijderd. Deze periode is de zogenaamde herstructureringsperiode. Deze periode is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk. De particuliere eigenaren van solitaire windturbines hebben, om de herstructurering te kunnen betalen, financiële middelen nodig die moeten worden opgebracht door de bestaande solitaire windturbines voor een bepaalde tijd nog in exploitatie te houden. Op basis van de door de particuliere eigenaren van solitaire windturbines aangeleverde bedrijfsgegevens is door het Ministerie van EZ de termijn van vijf jaar bepaald. Van belang daarbij is dat ook gedurende deze termijn voldaan wordt aan de wettelijke normen voor bijvoorbeeld geluid- en slagschaduwhinder en uit het ecologisch onderzoek is gebleken dat zich geen knelpunten voordoen (zie hierna). Milieueffecten Tijdens de herstructureringsperiode zijn tijdelijk naast de solitaire turbines ook de nieuwe windturbines in de Wieringermeer in gebruik. Deze overgangssituatie is expliciet in het MER beschouwd. In totaal worden 35 solitaire turbines in deze herstructureringsfase verwijderd. De invloed van deze periode op de onderzochte aspecten zijn beoordeeld als 'tijdelijke effecten'. Daarbij is gekeken wat de effecten zijn als de 35 solitaire turbines samen met de nieuwe turbines draaien en op welke specifieke locaties dat tot (significante) effecten leidt. Rho adviseurs voor leefruimte

40 39 Uit het MER blijkt dat de herstructureringstermijn een positief effect geeft vanwege de hogere elektriciteitsopbrengst door windenergie en daarmee vermeden emissies van onder andere CO 2. Naast deze positieve effecten treden er ook enkele tijdelijke effecten op die negatief zijn voor het milieu, zoals voor ecologie, geluid en slagschaduw. Tijdens de herstructureringsperiode wordt niettemin voldaan aan de wettelijke normen die hiervoor gelden. De lengte van de herstructureringsperiode is daarbij niet bepalend voor de aard van de effecten en de beoordeling daarvan. Kortom, voor deze milieueffecten is de lengte van de periode niet onderscheidend. Gedurende de herstructurering onstaat een druk en onrustig landschappelijk beeld binnen de polder als geheel. Daarom is het wenselijk dat wordt gestreefd naar een zo kort mogelijke periode. Vanwege de bedrijfseconomische noodzaak (zie hiervoor) is de herstrucutreringsperiode uiteindelijk door het Ministerie van EZ op maximaal vijf jaar bepaald. In dit inpassingsplan wordt zeker gesteld dat deze periode niet langer dan vijf jaar blijft voortduren. 3.6 Vertaling naar het inpassingsplan Het vertrekpunt is dat de opstelling van het VKA integraal in dit inpassingsplan van een passende juridisch-planologische regeling wordt voorzien. Dat houdt het volgende in. De turbineposities uit het VKA worden van een passende bestemming voorzien. Daarbij worden de (minimale en maximale) afmetingen van de beoogde windturbines in de planregeling verankerd. Op welke wijze dit is gedaan, wordt beschreven in hoofdstuk 6 van deze plantoelichting. De uiteindelijke keuze voor het type windturbine wordt in een zo laat mogelijk stadium bepaald, zodat optimaal gebruik kan worden gemaakt van de ontwikkelingen in de markt. De uiteindelijke keuze wordt door meerdere factoren bepaald. Het is in deze fase van het planproces nog niet mogelijk om een definitieve keuze voor het te bouwen turbinetype te maken. Dat geldt temeer voor de windturbines die ECN in de toekomst gaat testen. Omdat nu nog onduidelijk is welk turbinetype gebouwd gaat worden, is het noodzakelijk dat in de planregeling voldoende flexibiliteit wordt geboden zodat een voldoende breed assortiment aan windturbines te zijner tijd kan worden gebouwd. Met deze flexibiliteit is ook rekening gehouden in het MER. De mate van flexibiliteit is onderdeel van de planregeling die in hoofdstuk 6 nader wordt toegelicht. Het VKA kan niet in zijn geheel van een positieve bestemming worden voorzien in het inpassingsplan. De verdere achtergronden waarom dat zo is, worden beschreven in de paragrafen tot en met Paragraaf bevat een korte samenvatting van de elementen die tezamen tot de windturbineopstelling hebben geleid die in dit inpassingsplan juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt Onbenut laten van Agriport Rho adviseurs voor leefruimte

41 40 In het VKA zijn op de gronden die deel uitmaken van het grootschalige glastuinbouwgebied en het logistieke park 'Agriport A7' in totaal 5 windturbines onderzocht. Ten tijde van de start van het planproces is echter gebleken dat de bedrijfseconomische uitvoerbaarheid van deze windturbines binnen de planperiode van dit inpassingsplan (te weten 10 jaar na inwerkingtreding) niet zeker kan worden gesteld. Daarnaast is een datacentrum en een kasbouwcomplex bestemd in het gebied. Dit leidt tot een knelpunt in het ruimtegebruik van Agriport. Ook bevindt zich een gasleiding in de High Impact Zone (HIZ) van 1 windturbinelocatie (AP-03) en is ten zuiden en ten oosten van dit gebied een reservering voor een buisleidingentracé gelegen. De ontwikkeling van windturbines op het Agriportterrein leidt daarmee mogelijk tot knelpunten ten aanzien het aspect 'externe veiligheid'. Vanuit landschappelijk oogpunt voldoet de scherpe kromming in de beoogde lijnopstelling aan de oostelijke zijde van het Agriportgebied niet aan het beeldkwaliteitsplan van de gemeente Hollands Kroon. Ook blijkt uit het MER dat ten aanzien van de geluidsnormen knelpunten zijn te verwachten ter plaatse van een aantal bestaande bedrijfswoningen op het Agriportterrein. Tot slot zijn de twee noordelijke windturbines gelegen buiten de zones uit de zoneringskaart uit de gemeentelijke structuurvisie. Om deze redenen zijn deze 5 turbineposities die in het MER en in het VKA waren opgenomen op het Agriport-terrein, niet in dit inpassingsplan overgenomen Niet-rechtstreeks bestemmen twee turbines Kleitocht Bij de totstandkoming van dit inpassingsplan is gebleken dat met één van de grondeigenaren aan de Kleitocht geen overeenstemming bereikt kon worden over het grondeigendom en de saneringsopgave. Om deze reden is op dit moment onvoldoende zeker gesteld dat het bouwen van een nieuwe windturbine op deze locatie, ook leidt tot het verwijderen van een bestaande solitaire windturbine. Dat is, gelet op de doelstellingen van het windplan, voor alle betrokken green deal partners niet aanvaardbaar. Het is echter op voorhand niet uit te sluiten dat gedurende de planperiode alsnog overeenstemming met de betrokken grondeigenaar wordt bereikt over de saneringsopgave. Om deze reden is in dit inpassingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de bouw van een nieuwe windturbine ter plaatse (na het doorlopen van een wijzigingsprocedure) alsnog mogelijk maakt. Omdat het de tweede turbinepositie betreft in een lijnopstelling van meerdere windturbines, zou het niet rechtstreeks toekennen van een bouwmogelijkheid voor deze ene windturbine een visueel "gat" opleveren in de lijnopstelling. Dat is niet in overeenstemming met de uitgangspunten van het landschappelijk ontwerp van het windpark als geheel zoals verwoord in het Beeldkwaliteitsplan (zie hoofdstuk 4). Om deze reden kon aan de eerste windturbinepositie in de betreffende lijnopstelling evenmin een rechtstreeks bouwrecht worden toegekend. Dit is verder uitgewerkt in de juridische regeling van dit inpassingsplan en wordt in hoofdstuk 6 nader toegelicht Ecologie De keuze voor het plaatsen van de windturbines in het Robbenoordbos als EHS- en stiltegebied volgt uit een aanpassing van de windturbineopstelling ten opzichte van het Windplan. Aan deze aanpassing liggen enkele overwegingen ten grondslag. Keuze voor het Robbenoordbos Rho adviseurs voor leefruimte

42 41 De keuze om windturbines in het Robbenoordbos (EHS-gebied) te bouwen, is gemaakt bij de totstandkoming van het Windplan door te kiezen voor het model 'Boogspant' als uitgangspunt voor de zoneringskaart (zie de figuren 2.2 en 2.3). De gedachte hierachter was dat zoveel mogelijk ruimte geboden moet worden aan nieuwe locaties voor windturbines, om aan alle drie de doelstellingen van het windplan uitvoering te kunnen geven. Op basis van de uitkomsten van het planmer dat aan het windplan ten grondslag ligt, bleek dat de effecten op natuurwaarden van dit model weliswaar een licht negatieve score opleverden, maar de score op het aspect 'ecologie' was voor de andere twee modellen (Polderrand en Boemerang) nog slechter. De betere score voor het model 'Boogspant' ten opzichte van de andere twee modellen, wordt mede ingegeven vanwege de mogelijkheid om negatieve effecten in het Robbenoordbos te compenseren door middel van de aanleg van nieuwe natuur. Dat was bij de andere twee onderzochte modellen niet mogelijk. Met het opwekken van duurzame energie is een groot maatschappelijk belang gemoeid. Uit het MER dat aan dit inpassingsplan ten grondslag is gelegd, blijkt dat geen reële alternatieven binnen de provincie Noord-Holland voor handen zijn om het Windpark Wieringermeer te kunnen realiseren. Daarmee is het bouwen van windturbines in het Robbenoordbos, als EHS-gebied, aanvaardbaar. Verleggen van de lijnopstelling in oostelijke richting De oorspronkelijke turbineopstelling in het Windplan (zie figuur 2.3) was meer naar het westen geprojecteerd (nabij de rijksweg A7) en hield rekening met de begrenzing van het stiltegebied. In deze opzet waren zodoende geen windturbines binnen het stiltegebied geprojecteerd. De in dit inpassingsplan opgenomen turbinelocaties in het Robbenoordbos zijn meer oostelijk geprojecteerd. De nieuwe lijnopstelling loopt parallel aan een bestaande onderhoudsweg door het bos. Door voor deze lijnopstelling te kiezen, in plaats van de oorspronkelijke (meer westelijk gelegen) opstelling, wordt het kappen van een omvangrijk areaal aan bosschages en begroeiing vermeden. In de eerdere opzet (meer naar het westen) zou namelijk een nieuwe onderhoudsweg met een kabeltracé van begroeiing vrijgemaakt moeten worden om de turbines ter plaatse te kunnen bouwen. Met de nieuwe opstelling is dat in beduidend mindere mate nodig, omdat grotendeels van de bestaande weg gebruik kan worden gemaakt. Het effect van het plaatsen van windturbines op het Robbenoordbos als stiltegebied wordt vanwege de per saldo verbetering van het EHS-areaal ook aanvaardbaar geacht. Voor de aanleg van windturbines in het Robbenoordbos, dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), is compensatie nodig. De EHS-compensatie is uitgewerkt in dit inpassingsplan en komt in hoofdstuk 5 van de plantoelichting aan bod Landschap Het voorkeursalternatief wijkt op sommige punten af van de ontwerpcriteria van het windplan (zie hoofdstuk 2) en het beeldkwaliteitsplan (zie hoofdstuk 4). Op een aantal onderdelen vergt dat een nadere afweging in dit inpassingsplan. Voor de 4 noordelijkste turbines in het Robbenoordbos heeft een afwijkende (hogere) ashoogte de voorkeur dan voor de turbines ten zuiden ervan. Dit vanwege voordelen voor elektriciteitsproductie én ecologische aspecten. Vanuit landschap wordt dit verschil in ashoogte acceptabel geacht. Dit wordt in deze plantoelichting in hoofdstuk 5 nader uitgewerkt. De knip tussen de lijnopstellingen Ulketocht en Waardtocht (tussen windturbines van WCW en NUON) wordt logisch neergelegd bij verspringing van de lijn, zodat in elke lijn dezelfde verschijningsvorm qua turbine wordt gerealiseerd. Turbinepositie 'WT02' zorgt voor enige interferentie met de opstelling langs de Waardtocht, dit is voornamelijk merkbaar op korte afstand. Vanuit het aspect landschap gezien is dit ongewenst. Vanuit een integrale afweging, waarbij ook aspecten van economische uitvoerbaarheid zijn betrokken, is deze positie desondanks opgenomen en wordt in hoofdstuk 5 nader toegelicht. Rho adviseurs voor leefruimte

43 42 Turbinepositie 'OW-01' staat in variant 1 min of meer los van de andere turbines, dit effect wordt versterkt doordat de provinciale weg is gelegen tussen turbinepositie 'OW-01' en de turbines van de Groettocht. Vanuit het aspect landschap gezien is dit ongewenst. Vanwege de integrale afweging, waarbij ook aspecten van economische uitvoerbaarheid zijn betrokken, is deze positie in het inpassingsplan opgenomen. Dit standpunt wordt in hoofdstuk 5 nader toegelicht. De turbinepositie 'OT-00' maakt deel uit van het inpassingsplan nu de turbines op Agriport niet worden gerealiseerd (zie paragraaf 3.6.1). Door plaatsing van de turbineposities 'OT-00' en 'OT-01' ontstaat een ontwerpopgave voor de toekomstige opschaling van turbines van de Groetpolder (zie figuur 3.1). Dit komt doordat de Oudelandertocht verder naar het westen doorloopt dan oorspronkelijk in de gemeentelijke structuurvisie was voorzien. Ook dit komt in hoofdstuk 5 aan bod. De verschijningsvorm van de nieuw te plaatsen windturbines in het verlengde van Wagendorp dient hetzelfde te zijn als de opschaling van Wagendorp. Daarmee is niet gezegd dat de turbinetypes ook hetzelfde dienen te zijn, maar in de planregeling moet hiermee rekening worden gehouden. In hoofdstuk 6 komt dat aan de orde Waterhuishouding en bodem Omdat een aanzienlijke hoeveelheid aanvullend verhard oppervlak wordt gerealiseerd, moet ter compensatie lokaal berging worden gecreëerd. Het uitgangspunt is dat voor de toename aan verhard oppervlak compensatieberging wordt gecreëerd binnen het peilgebied waarin de betreffende turbine is gesitueerd. Om berging te realiseren, is het mogelijk om bijvoorbeeld aan de rand van de toegangsweg of opstelplaats een greppel of zaksloot te creëren. Is sprake van vertraagde afvoer, door bijvoorbeeld het water oppervlakkig te laten afstromen of te infiltreren in de ondergrond, dan is het realiseren van aanvullende berging niet noodzakelijk. Dit is een aandachtspunt voor de zogenaamde waterparagraaf die in hoofdstuk 5 is opgenomen. Rho adviseurs voor leefruimte

44 Externe veiligheid Om aan de adviesafstand van de Gasunie voor het compressor- en verdeelstation aan de Oudelandertocht te kunnen voldoen, wordt de gehele lijn van de Oudelandertocht een paar m naar het noorden verschoven. Op dit punt wijkt de turbineopstelling ietwat af van de oorspronkelijke zoneringskaart uit het windplan (zie figuur 2.3). Echter, bij de totstandkoming van het windplan is geen rekening gehouden met de ter plaatse aanwezige aardgasleidingen. Om zoveel mogelijk aan het belang van de aardgasleidingen tegemoet te komen, is in dit inpassingsplan een specifieke regeling opgenomen die in hoofdstuk 6 nader wordt toegelicht Onderbouwing uiteindelijke keuze windturbineopstelling Samenvattend zijn de in dit inpassingsplan opgenomen windturbineopstellingen gebaseerd op de volgende drie elementen. 1. Als basis is de zoneringskaart uit de gemeentelijke structuurvisie (het Windplan) gehanteerd. De in het windplan opgenomen lijnelementen vormen in grote mate het uitgangspunt voor de nieuwe lijnopstellingen in het plangebied voor windturbines. 2. De nadere begrenzing van de lijnopstellingen, de bouwhoogten en het aantal te bouwen windturbines zijn op basis van de uitkomsten van het MER en het daarin gekozen VKA (variant 1 met scenario ECN C+ en de poldermolen op de locatie 'A7 oost') bepaald. Omdat de uitvoerbaarheid van de turbineposities op het Agriportterrein ten tijde van het opstellen van dit inpassingsplan nog niet zeker kon worden gesteld, maakt het Agriportterrein geen deel uit van het inpassingsplan. 3. Het plan draagt in belangrijke mate bij aan de doelstellingen van het Rijk, de provincie en de gemeente ten aanzien van het in 2020 op te stellen opwekkingscapaciteit aan windenergie in Nederland. Rho adviseurs voor leefruimte

45 44 Hoofdstuk 4 Ruimtelijk beleid 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijk beleidskader geschetst dat van toepassing is op Windpark Wieringermeer. Achtereenvolgens komen het ruimtelijk beleid vanuit het Rijk (paragraaf 4.2), de provincie Noord-Holland (paragraaf 4.3) en de gemeente Hollands Kroon (paragraaf 4.4) aan bod. Vanuit het beleidskader gelden enkele randvoorwaarden. Daar waar dat aan de orde is in dit hoofdstuk, worden die randvoorwaarden beschreven en wordt getoetst of (en zo ja onder welke voorwaarden) het Windpark Wieringermeer aan die beleidsvoorwaarden kan voldoen. In paragraaf 4.5 wordt uiteengezet waarom het windpark voldoet aan het ruimtelijk beleid en op welke wijze invulling wordt gegeven aan de relevante randvoorwaarden. 4.2 Rijksbeleid Europese richtlijn 2009/28/EG De Europese richtlijn 2009/28/EG verplicht Nederland om in % van het totale bruto-eindverbruik aan energie afkomstig te laten zijn uit hernieuwbare bronnen (oftewel duurzame energie). Deze Europese verplichting is de basis voor het rijksbeleid ten aanzien van de opwekking en de toepassing van windenergie. Doorvertaling naar rijksbeleid Position paper Ruimtelijk perspectief Windenergie op land (2010) Bij de hierna genoemde brief van de minister van IenM was een zogeheten 'position paper' opgenomen (Nationaal Ruimtelijk Perspectief Windenergie op Land, concept 14 juni 2010). In dit document zijn enkele voorwaarden benoemd waaraan (nieuwe) concentratiegebieden voor het opwekken van windenergie moeten voldoen om kansrijk te zijn voor het grootschalig opwekken van duurzame energie. Om kansrijk te zijn als concentratielocatie voor het op grootschalige wijze opwekken van windenergie moet, naast een goed windklimaat, vooral de maat en schaal van het landschap overeenstemmen met de maat en schaal van het beoogde windpark. Kansrijke gebieden hiervoor zijn open en grootschalige productielandschappen, zoals landbouw, industriële omgevingen van formaat, grote havengebieden, de grote open wateren en grootschalige lijnvormige elementen van infrastructuur, zoals dijken van polders, polderstructuren, kustlijnen of deltagebieden. De locatie Wieringermeer voldoet aan deze randvoorwaarden en is daarmee bij uitstek geschikt als concentratielocatie voor de grootschalige opwekking van windenergie. Energierapport 2011 De ambities van de Nederlandse regering op het gebied van de opwekking en toepassing van duurzame energie in Nederland zijn verwoord in het Energierapport (2011). In dit rapport concludeert de regering dat de productie van windenergie op land de komende jaren een van de goedkoopste manieren blijft om hernieuwbare energie te produceren. Rho adviseurs voor leefruimte

46 45 Deze energieoptie heeft een potentie van ongeveer MW opgesteld productievermogen in Dat potentieel moet de komende jaren goed worden benut. Daarom wordt in de Structuurvisie Wind op Land gezorgd voor een goede ruimtelijke inpassing van potentiële windenergielocaties. In deze structuurvisie worden, in samenwerking met de provincies, voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie op land aangewezen. Door de provincies gereserveerde locaties voor de (grootschalige) opwekking van windenergie, binnen de kansrijke gebieden die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (zie hierna) zijn benoemd, vormen hiervoor de basis. Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (2012) De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk als opvolger van de Nota Ruimte (2004). De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Rijk en provincies zorgen voor het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal MW in 2020 zoals is aangegeven in het Energierapport. Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige winning van windenergie. Het Rijk heeft in de SVIR gebieden op land aangegeven die hiervoor kansrijk zijn op basis van de combinatie van landschappelijke en natuurlijke kenmerken, evenals de gemiddelde windsnelheid (zie figuur 4.1). Binnen deze gebieden gaat het Rijk in samenwerking met de provincies locaties voor grootschalige windenergie aanwijzen. Hierbij worden ook de bestaande provinciale concentratielocaties voor windenergie betrokken. Deze gebieden worden nader uitgewerkt in de structuurvisie 'Windenergie op land' (zie hierna). Nationaal Energieakkoord (2013) De wens om onze energievoorziening te verduurzamen leeft breed in de politiek en samenleving. Dit blijkt onder meer uit de brede steun voor de Tweede Kamermotie Verburg/Samson van 26 april 2011 gericht op de totstandkoming van een 'Nationaal Energietransitie Akkoord'. Het kabinet heeft dit onder meer vertaald in het streven om in internationaal verband in 2050 een volledig duurzame energievoorziening te realiseren (zie hiervoor). De maatschappelijke wens komt op vele manieren tot uitdrukking, zoals ook bij het initiatief Nederland Krijgt Nieuwe Energie, dat aandrong op de vorming van dit akkoord. Tegen deze achtergrond heeft de SER de handschoen opgenomen voor de totstandkoming van een Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei door zijn platformfunctie hiervoor aan te bieden en het proces te faciliteren. Dit gebeurde in zijn advies 'Naar een Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei' dat op 16 november 2012 werd vastgesteld. Uiteindelijk is het Nationaal Energieakkoord op 6 september 2013 door alle partijen ondertekend. Partijen leggen in dit Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei de basis voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Rijk en provincies hebben een akkoord gesloten over het realiseren van MW operationeel windvermogen in het jaar 2020 in de Structuurvisie Wind op land (het IPO-akkoord). Het eerder gesloten IPO-akkoord, waarin deze prestatieafspraken zijn verbonden aan provinciale ruimtelijke regie, is ambitieus en wordt in het Nationaal Energieakkoord gerespecteerd. Rho adviseurs voor leefruimte

47 46 Figuur 4.1 Overzichtskaart windrijke gebieden Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Structuurvisie Windenergie op land Per brief van 11 mei 2011 heeft de minister van IenM toegezegd dat bij de voorbereiding van de Structuurvisie Windenergie op land het Rijk zich vooralsnog conformeert aan concrete locaties voor de grootschalige opwekking van windenergie, zoals die door de provincies zijn aangewezen. In de structuurvisie 'Windenergie op land' (SvWOL) zijn deze locaties inmiddels opgenomen, inclusief de locatie Wieringermeer (zie figuur 4.2). Locatiekeuze en plan-m.e.r. Rho adviseurs voor leefruimte

48 47 In de SVIR (zie hiervoor) zijn 'kansrijke gebieden' aangewezen voor grootschalige windenergie (zie kaartbijlage 'Ruimte voor energievoorziening'). Dit zijn gebieden waar het relatief vaak en hard waait, en die grootschalige cultuurlandschappen bevatten alsook haven- en industriegebieden en grootschalige waterstaatswerken en andere hoofdinfrastructuur. Deze landschappen hebben merendeels ook een bevolkingsdichtheid die naar Nederlandse maatstaven laag is. In deze gebieden verhoudt de maatvoering van moderne grote windturbines zich gunstig tot de schaal van het landschap en wordt deze schaal niet 'gedegradeerd' tot bekrompen afmetingen. De meeste van deze gebieden zijn ontginnings- en inpolderingslandschappen, grote wateren en zeehavengebieden; ze liggen in het Deltagebied, in het IJsselmeergebied en in Noordoost-Nederland. Binnen de 'kansrijke gebieden' zijn in overleg met de provincies en rekening houdend met het provinciale beleid gebieden geselecteerd ten behoeve van de plan-m.e.r. voor deze structuurvisie. Provincies hebben gebieden aangewezen op basis van hun ruimtelijke mogelijkheden. Met name de aanwezigheid en benutbaarheid van havens- en industriegebieden, grote wateren, grootschalige cultuurlandschappen en/of infrastructuur (waaronder waterstaatswerken) zijn voor individuele provincies daarbij doorslaggevend geweest. In de plan-m.e.r. zijn de betreffende gebieden vervolgens nader begrensd als gevolg van in wet- en regelgeving vastgelegde ruimtelijke beperkingen en eisen aan het plaatsen van windturbines. Deze vormen onderdeel van de 'harde zeef' die is toegepast. Per gebied is voor de verschillende alternatieven ('maximale opbrengst', 'natuur' en 'landschap en beleving') een globale inschatting gemaakt hoeveel opwekkingsvermogen er in de vorm van grote windturbines zou kunnen worden gerealiseerd. De gebieden zijn in de plan-m.e.r. vervolgens onderzocht op de kans op effecten op leefomgeving (geluid en slagschaduw), landschap, cultuurhistorie, archeologie, natuur, veiligheid, en ruimtegebruik, indien hier op grootschalige wijze windenergie zou worden opgewekt. Op basis van drie alternatieven is per gebied een kwalitatieve effectbeoordeling opgesteld. De functie van deze drie alternatieven was, als theoretische exercitie, alleen om inzicht te verkrijgen in de gebieden en zo de gevoeligheden en kansen van de gebieden goed in kaart te brengen. De onderzochte alternatieven dienen nadrukkelijk níet als keuzemogelijkheid voor de verdere planuitwerking. Omdat een verschil bestaat tussen de 'kansrijke gebieden' in de SVIR en de nadere begrenzing van gebieden in de plan-m.e.r., is op advies van de Commissie voor de m.e.r. in het plan-m.e.r. in beeld gebracht welke mogelijkheden voor grootschalige windenergie als het ware zijn gemist en welke milieuconsequenties deze nadere begrenzing heeft. In algemene zin kan worden geconcludeerd dat voor het merendeel van de SVIR-gebieden de kans op negatieve effecten vergelijkbaar of groter is dan die van de onderzochte gebieden in de plan-m.e.r. De volledige analyse is terug te vinden in het plan-m.e.r. In de plan-m.e.r. is ook een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd waarbij de invloed wordt beschreven van andere beleidsopgaven en ruimtelijke ontwikkelingen die reeds zijn vastgesteld maar zich in de uitwerkingsfase bevinden of waarvan op dit moment niet zeker is wanneer ze in de toekomst worden gerealiseerd, maar die mogelijk wel invloed hebben op de plan-m.e.r.-gebieden. Het gaat dan om bekende initiatieven voor windenergie, grootschalige ontwikkelingen of projecten uit het MIRT-projectenboek, in voorbereiding zijnde veranderingen in wet- of regelgeving (onder andere eisen luchtvaartveiligheid voor nieuw luchthavenbesluit ontwikkeling Lelystad Airport), en herstructurering van 'verouderde' windturbines. Na de kwalitatieve effectbeoordeling en de gevoeligheidsanalyse is nogmaals een globale inschatting gemaakt van hoeveel opwekkingsvermogen er in de vorm van grote windturbines zou kunnen worden gerealiseerd. Afhankelijk van de weging van deze milieueffecten ontstaat een groter of een kleiner inpasbaar opwekkingsvermogen; dit is met een bandbreedte weergegeven. Rho adviseurs voor leefruimte

49 48 Uitgaande van de gebiedskenmerken, de effectbeoordeling, het doelbereik en de gevoeligheid voor nieuwe ontwikkelingen (waaronder andere beleidsopgaven) is uiteindelijk vastgesteld welke gebieden zich lenen voor het faciliteren van grootschalige windparken en derhalve ruimte bieden voor minimaal 100 MW. Gebiedskeuze Structuurvisie Windenergie op land Op basis van de bestuurlijke afspraken tussen het kabinet en de provincies en de inhoudelijke informatie uit het plan-m.e.r. kiest het kabinet hier, welke gebieden in de structuurvisie worden opgenomen. Deze gebieden voor grootschalige windenergie liggen binnen de provinciale gebieden voor windenergie, en zijn waar relevant nader begrensd vanwege bestuurlijke afspraken rond lopende RCR-windenergieprojecten, bestaande gebiedsprocessen ten behoeve van grootschalige windenergie en toekomstige beperkingen (zie figuur 4.2). Figuur 4.2 Overzichtskaart locaties Structuurvisie Windenergie op land Rho adviseurs voor leefruimte

50 49 Inrichtingsprincipes en aandachtspunten voor grootschalige windenergie De manier waarop een groot windturbinepark in een gebied wordt gebouwd moet inzichtelijk zijn en moet ook ruimte bieden aan andere belangrijke functies, waaronder die van een leefbare woonomgeving. Gezien de maat en schaal van de huidige generatie windturbines treedt bij de plaatsing van een grootschalig windturbinepark een verkleinend effect op van andere landschapselementen zoals lanen, dorpen en (zelfs) rivieren. Van groot belang is daarom zoals de rijksadviseur voor het landschap eerder al adviseerde om inzichtelijkheid te realiseren door ordening van het park aansluitend op een ruimtelijk patroon in het gebied op een hoger schaalniveau. Ook is de interne orde van opstellingen en de onderlinge afstand tussen windparken van belang bij de beleving van een energielandschap. Ruimtelijk ontwerp in samenspraak Vanwege de invloed van grootschalige windturbineparken op het landschap en de leefomgeving is het aan te bevelen dat bij nieuwe windturbineparken de betrokken overheden samen met de initiatiefnemers een samenhangend ruimtelijk ontwerp maken voor het gehele (deel)gebied. Bij het maken van dit ruimtelijke ontwerp zijn de onderstaande inrichtingsprincipes van belang. Aansluiten bij landschap Het verdient de voorkeur om bij de plaatsing aan te sluiten op grotere structuren zoals de grens tussen land en groot water, de hoofdverkavelingsrichting of de hoofdinfrastructuur. Soms kan een grootschalig windturbinepark zelf een structuur aanbrengen in een gebied en op die manier een betekenis toevoegen aan het landschap, bijvoorbeeld in een groot water dat geen inwendige landschapsstructuur heeft. Voor haven- en industriegebieden kan een meer pragmatische plaatsing worden aangehouden. Andere punten van aandacht bij grootschalige plaatsing zijn de reeds aanwezige en eventueel te saneren windturbines en de tijdsplanning van de bouw van nieuwe grote windturbines. Herkenbare interne orde Een goed herkenbare interne orde wordt door beschouwers van windturbineparken hoger gewaardeerd dan een afwezige of slecht herkenbare interne orde. Hierbij zijn lijnopstellingen (ook als deze een kromming hebben) vanuit alle zichthoeken over het algemeen goed herkenbaar. 3D-visualisatie is een belangrijk instrument om de impact op landschap en leefomgeving en de visuele relatie tussen opstellingen onderling inzichtelijk te maken. Afstand tussen parken Om twee afzonderlijke windparken ook als zodanig te beleven, is een zekere afstand van windparken ten opzichte van elkaar nodig. Deze minimale afstand is afhankelijk van de grootte van de windparken en de openheid van het landschap, en verschilt per locatie. Windpark Wieringermeer Het Rijk geeft samen met de regio (en de initiatiefnemers) uitvoering aan de Green Deal die in het kader van Windplan Wieringermeer is gesloten. Als aandachtspunten bij de verdere uitwerking worden in de SvWOL genoemd: herstructurering van oude turbines; horizonbeslag vanuit woonkernen; externe werking van Natura2000, EHS (vogels), vleermuizen; slagschaduw; mogelijke ruimtelijk-visuele interferentie tussen opstellingen; netinpassing; verstoring defensieradar en militair laagvlieggebied helikopters; externe veiligheid transportleidingen; verstoring apparatuur luchtverkeersleiding en recreatieve luchtvaart. Het project van de initiatiefnemers past daarmee in het rijksbeleid voor locaties voor het opwekken van windenergie en geeft daar invulling aan. Structuurvisie Buisleidingen en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening Rho adviseurs voor leefruimte

51 50 De Structuurvisie Buisleidingen is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken. Dit is gebeurd door middel van het opnemen van een hoofdtracé voor buisleidingen op een visiekaart. De Structuurvisie Buisleidingen is deels vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is voorgeschreven dat gemeenten en provincies ter plaatse van het hoofdtracé rekening houden met de toekomstige ontwikkeling van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hoewel formeel het Barro niet van toepassing is op een inpassingsplan, moet vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wel aandacht worden besteed aan dit aspect. Het hoofdtracé uit de structuurvisie is ten zuiden van plangebied geprojecteerd. Op grond van het Barro moet rekening worden gehouden met een breedte van 70 m waarbinnen geen bestemmingen mogen worden gegeven die de komst van nieuwe aardgasleidingen zouden kunnen belemmeren. Een deel van het tracé is als 'indicatief' op de visiekaart aangegeven (zie figuur 4.3). Hiervoor geldt dat gemeenten de mogelijkheid hebben om het tracé te optimaliseren (te wijzigen) binnen een afstand van 250 m aan weerszijden van het indicatieve tracé. Voor de beoogde windturbines geldt dat ze buiten het hoofdtracé uit de structuurvisie zijn geprojecteerd. Ook vindt geen overdraai plaats over deze leidingstroken. De reservering ten aanzien van toekomstige buisleidingen staat de uitvoering van het inpassingsplan daarom niet in de weg. Figuur 4.3 Leidingstroken Structuurvisie Buisleidingen Radarhinder In het Barro is onder andere een regeling opgenomen om onaanvaardbare verstoring van de werking van radarposten voor Defensie-inrichtingen te voorkomen. In het op de Barro gebaseerde Regeling Rho adviseurs voor leefruimte

52 51 algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn rondom de vliegveldradar van Wier en Leeuwarden toetsingsgebieden aangewezen met een straal van 75 km waarbinnen de mogelijke radarverstoring door windturbines met een tiphoogte van meer dan 89 m +NAP moet worden onderzocht. Dit gebied is weergegeven op figuur 4.4. De beoogde tiphoogte van de windturbines bedraagt maximaal 185 m +NAP. Hoewel formeel de toetsingsregeling uit het Barro en de Rarro niet van toepassing is op een inpassingsplan, moet vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wel aandacht worden besteed aan dit aspect. De toetsingsregeling uit het Barro en de Rarro is voor wat betreft het onderwerp radarhinder het enige inhoudelijke beoordelingskader dat voor handen is. Daarom wordt analoog aan het Barro en de Rarro het windpark getoetst voor wat betreft radarhinder. Deze toetsing is opgenomen in paragraaf 5.8 van dit inpassingsplan. Figuur 4.4 Toetsingsgebieden Defensieradar Conclusie en randvoorwaarden Het beoogde Windpark Wieringermeer past in het rijksbeleid voor windenergie en geeft daar invulling aan door op een aangewezen concentratielocatie een windpark te realiseren. Daarbij moet in dit inpassingsplan aandacht worden besteed aan de aandachtspunten die in de SvWol voor de locatie Wieringermeer zijn benoemd. Bijzondere aandacht is daarbij nodig voor de herstructureringsopgave. Vanuit het rijksbeleid is voorts een toetsing aangaande de mogelijke verstoringshinder op de radarstations Wier en Leeuwarden een vereiste waaraan in dit inpassingsplan aandacht besteed moet worden. Rho adviseurs voor leefruimte

53 Provinciaal beleid De beoogde locatie voor het windpark van de initiatiefnemers is gelegen in de provincie Noord-Holland. Daarmee is het ruimtelijk beleid van deze provincie van belang voor dit inpassingsplan. Structuurvisie Noord-Holland 2040 Het provinciale ruimtelijk en milieubeleid is neergelegd in de Structuurvisie Noord-Holland Voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie De provincie Noord-Holland geeft prioriteit aan het opwekken van duurzame energie en heeft de ambitie om de duurzame energiesector te versterken. Het verduurzamen van de energievoorziening zal sneller en efficiënter verlopen als wordt ingezet op innovatie en het versterken van bedrijvigheid. De provincie Noord-Holland wil de economische kansen benutten die de verduurzaming van de energievoorziening biedt en zal de energiesector ondersteunen vanuit de verwachting dat wanneer de prijzen zullen dalen, meer zal worden geïnvesteerd in duurzame energie. Balans tussen economische potentie en maatschappelijk draagvlak is hierbij van groot belang. Het beleid voor duurzame energie is daarbij ingezet op vier speerpunten: Duurzaam bouwen (vooral duurzaam renoveren); Offshore windenergie (inclusief kennisontwikkeling); Zonne-energie; Biomassavergassing (vooral kennisontwikkeling). Inzet provincie en landelijke doelstelling windenergie De provincie Noord-Holland heeft de afspraak met de rijksoverheid om de taakstelling van een vermogen van 685,5 MW windenergie op land te realiseren in De provinciale taakstelling komt voort uit het Nationale Energieakkoord waarin de ambitie is vastgelegd dat de energievoorziening voor Nederland in 2020 bestaat uit 14% duurzame energie en in 2023 uit 16%. In het provinciale coalitieakkoord is gekozen voor windenergie op zee en niet voor windenergie op land. Daarbij is afgesproken dat geen uitbreiding van het aantal windturbines op land plaatsvindt. De provincie Noord-Holland geeft prioritet aan de sanering en daaraan gekoppeld de herstructurering van windturbines die overlast veroorzaken. Het aantal windturbines wordt niet uitgebreid en de impact van windturbines op de leefomgeving en het open landschap wordt beperkt. Door in te zetten op de herstructurering van solitaire windturbines en verouderde lijnopstellingen kan het opgesteld vermogen in beperkte mate groeien en kan de provincie de afspraken met het Rijk uitvoeren. De taakstelling vanuit de Structuurvisie Windenergie op Land is opgebouwd uit vijf onderdelen: het Windpark Wieringermeer waar naar verwachting een vermogen van 350 MW wordt gerealiseerd waarvan ruim 100 MW via herstructurering. Netto groeit het vermogen met 250 MW; in totaal circa 330 bestaande windturbines met een gezamenlijk vermogen van circa 343 MW; het aanwijzen van een vermogen van 105,5 MW door de herstructureringsbepalingen van het vierde lid van artikel 32 Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) in werking te stellen; uitvoering van de overgangsregeling (zevende lid van artikel 32 PRV), vergunningaanvragen voor de bouw of het opschalen van windturbines die zijn ingediend voor 11 april 2011; 1 op 1 vervanging van bestaande turbines. Gekozen is voor drie sporen om de herstructurering van windenergie op land en tevens de taakstelling mogelijk te maken. Dit betreft een ruimtelijk, economisch en maatschappelijk spoor. Ecologische Hoofdstructuur (EHS) De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van aaneengesloten natuurgebieden in Nederland. Een groot deel hiervan is bestaande natuur, waaronder twee parken en een aantal Europees beschermde Natura 2000-gebieden. Deze laatste worden ook beschermd door de Natuurbeschermingswet (NB-wet). De provinciale EHS-gebieden zijn weergegeven op figuur 4.6. Voor de EHS-gebieden geldt het 'nee, tenzij-beginsel': activiteiten die de EHS significant aan kunnen tasten zijn Rho adviseurs voor leefruimte

54 53 niet toegestaan, tenzij: sprake is van een groot openbaar belang; geen andere mogelijkheden voor de activiteit voor handen zijn; en de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd. De provincie Noord-Holland heeft deze benadering uitgewerkt in een regeling in de ruimtelijke verordening (zie hierna). Delen van het Robbenoordbos maken deel uit van de provinciale EHS. De bouw van windturbines is daar mogelijk mits wordt aangetoond dat sprake is van een groot maatschappelijk belang en geen andere mogelijkheden voor handen zijn. Daarnaast moet worden voldaan aan de compensatieregels die zijn opgenomen in de provinciale ruimtelijke verordening (zie hierna). Provinciale Ruimtelijke Verordening De hiervoor genoemde beleidsthema's uit de provinciale structuurvisie zijn vertaald in algemene regels in de PRV. Energie In artikel 32 van de PRV wordt een kader gegeven voor windenergie in Noord-Holland. Het eerste lid voorziet in een verbod van het opnemen van juridisch-planologische mogelijkheden in een ruimtelijk plan voor het bouwen of opschalen van een of meerdere windturbines en de bijbehorende infrastructurele voorzieningen. In het windgebied Wieringermeer (figuur 4.5) zijn, onder bepaalde voorwaarden, in afwijking van het verbod van het eerste lid van artikel 32 van de PRV wel windturbines toegestaan. Deze bepaling is niet van toepassing op dit inpassingsplan. In overleg met de provincie Noord-Holland wordt in dit inpassingsplan, binnen de kaders van de green deal, invulling gegeven aan het realiseren van dit windpark op de locatie Wieringermeer. Rho adviseurs voor leefruimte

55 54 Figuur 4.5 Windgebied Wieringermeer aangewezen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Ecologische Hoofdstructuur en provincie Ecologische Verbindingszones Artikel 19 van de PRV is de juridisch-planologische vertaling van de doelstelling om de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de ecologische verbindingszones te behouden en te ontwikkelen. De leden 3 tot en met 5 bevatten de uitwerking van het 'nee, tenzij-beginsel' en de compensatieplicht. Een nieuw windturbineproject wordt in de PRV beoordeeld als een ruimtelijk initiatief dat negatieve effecten heeft op de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied kan hebben. Of dit daadwerkelijk de situatie is, zal per geval worden beoordeeld. Een 'dubbele compensatieplicht' wordt door de verordening uitgesloten. Zowel EHS als weidevogelleefgebied heeft een eigen planologisch beschermingsregime. Deze worden op een locatie met beide aanduidingen niet bij elkaar opgeteld. De compensatieplicht voor de EHS (artikel 19 van de PRV) gaat hierbij voor op de compensatieplicht voor weidevogelleefgebied (artikel 25 van de PRV). Rho adviseurs voor leefruimte

56 55 Figuur 4.6 Ecologische Hoofdstructuur zoals aangewezen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Conclusie en randvoorwaarden Het beoogde Windpark Wieringermeer past in het provinciale ruimtelijke beleid voor windenergie in de Wieringermeer. Met het initiatief wordt invulling gegeven aan de provinciale ambitie om het windgebied Wieringermeer te benutten voor de grootschalige opwekking van windenergie. Zowel de provinciale structuurvisie als de PRV stellen als randvoorwaarde dat voor de aantasting van de EHS invulling en uitvoering wordt gegeven aan het 'nee, tenzij-beginsel'. Windturbines zijn in de EHS toegestaan mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden die de provincie daarvoor heeft gesteld. Dat houdt in dat onderbouwd moet worden dat sprake is van een groot maatschappelijk belang, dat geen locatie-alternatieven voor handen zijn en dat een compensatie van het areaal aan EHS, dat door de realisatie van het windpark verloren gaat, moet plaatsvinden. 4.4 Gemeentelijk beleid Gemeentelijke structuurvisie Windplan Wieringermeer In de Wieringermeer zijn lijnvormige windparken en solitaire windturbines bij boerenerven gerealiseerd. In de loop van de jaren zijn windturbines efficiënter en groter geworden. De verwachting is dat dit zich nog verder ontwikkelt. Naar aanleiding dat de gemeente van mening is dat de beschikbare ruimte voor windenergie beter benut kan worden, is de Structuurvisie Windplan Wieringermeer opgesteld. Het Windplan is een integrale visie op de ontwikkeling van windenergie in de Wieringermeer met als uitgangspunt 'meer energie in een mooier landschap'. Rho adviseurs voor leefruimte

57 56 In het Windplan staan de volgende opgaven: uitbreiding van het Windtrubinetestpark ECN; verantwoorde opschaling van de bestaande windturbinelijnopstellingen; de herstructurering van de bestaande solitaire windturbines. Plaatsing van windturbines wordt gezien als een ontwikkelingsproces waarin een balans gevonden wordt tussen de belangen van mensen, milieu en economie. Ruimtelijke Kwaliteit, Milieu en Ecologie, Economische Uitvoerbaarheid en Draagvlak zijn vier pijlers die voldoende stabiel moeten zijn om een balans tussen de verschillende belangen te hebben en het Windplan te realiseren. Daarbij geldt als uitgangspunt dat niet meer ruimte wordt geboden voor nieuwe windturbines dan nodig is voor de economische uitvoerbaarheid van het Windplan. Ruimtelijk uitgangspunt Het Windplan Wieringermeer wordt gezien als één totaalproject, waarbij wordt gestreefd naar volledige herstructurering van de bestaande windturbines in de Wieringermeer. Het is van belang dat de ruimtelijk-functionele samenhang gewaarborgd is. De vorm van het model 'Opgerekte Boogspant + uitbreiding Kleitocht' vormt de basis voor het ruimtelijk ontwerp (figuur 4.8). Participatie Participatie van belanghebbenden is een belangrijke randvoorwaarde voor de realisatie van het Windplan: zonder participatie geen realisatie. Tegenover een investering moet ook maatschappelijk rendement staan naast zakelijk of financieel rendement. De participatie moet een eenvoudige uitvoerbaarheid hebben die op de langere termijn zichtbaar en blijvend merkbaar is voor de gemeenschap. Er wordt ingezet op een profijtregeling met direct omwonenden, oprichting van een Wieringermeerfonds en de ontwikkeling van een spin-off traject samen met de betrokken partijen. De poldermolen is een voorbeeld van hoe de initiatiefnemers het spin-off traject vorm hebben gegeven. Zonering Het model 'Opgerekte Boogspant + uitbreiding Kleitocht' biedt voldoende ruimte voor het maken van een economisch uitvoerbaar plan binnen een integraal ontwerp. Voor elk van de lijnopstellingen is een breedte gekozen van 400 m. Deze breedte is gebaseerd op windturbines met een masthoogte van 120 m en 126 m aan rotordiameter. Met de gekozen breedte is een balans gevonden tussen rechtszekerheid en flexibiliteit. Aan de noordelijke kant van zowel de Westcontour en de Verlengde Waterkaaptocht is de zone plaatselijk smaller in verband met de ligging van stiltegebieden. In de bochten van de Westcontour is extra ruimte opgenomen om meer flexibiliteit te bieden in de plaatsingsmogelijkheden, onder meer in verband met gasleidingen en andere belemmeringen. Binnen de aangegeven zones kunnen de windturbinesystemen worden opgericht. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden: een ashoogte van de windturbines van minimaal 100 en maximaal 120 m; alle windturbines binnen één zone moeten dezelfde kant op draaien; binnen één zone moeten dezelfde windturbines met eenzelfde verschijningsvorm staan; op wegen en waterlopen mogen geen windturbines worden geplaatst. Voor de zone die specifiek aangewezen is als testlocatie voor prototypen windturbines gelden hierop de volgende twee uitzonderingen: in deze zone mogen turbines opgericht worden met een maximale rotordiameter van 175 m; in de zone mogen meetmasten opgericht worden met een maximale hoogte van 150 m; in deze zone hoeven niet alle windturbines dezelfde verschijningsvorm te hebben. Rho adviseurs voor leefruimte

58 57 Figuur 4.8 Ruimtelijk ontwerp 'Opgerekte Boogspant + uitbreiding Kleitocht' Windplan Wieringermeer Beeldkwaliteitplan Instrument Aanvullend op de Structuurvisie Windplan Wieringermeer is het beeldkwaliteitplan (BKP) opgesteld. Het beeldkwaliteitplan vormt een instrument om de ruimtelijke ambities, zoals verwoord in de Structuurvisie Windplan Wieringermeer, gedurende het planproces te borgen en te toetsen. Door het toetsen van ontwerpen geeft het beeldkwaliteitplan richting aan het uitvoeringstraject. Ook functioneert het als formeel toetsingskader in de welstandsbeoordeling voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning bouwen en voor afwijkings- en ontheffingsmogelijkheden. Het omvat ontwerpprincipes, randvoorwaarden en uitgangspunten met betrekking tot de plaatsing van windturbines voor zowel lijnopstellingen als de vormgeving van windturbines. Lijnopstellingen Ten behoeve van de inrichting van het landschap zijn er ontwerpprincipes opgesteld voor de verschillende lijnopstellingen. Generieke ontwerpprincipes zijn: minimaal vier windturbines in één lijn; gelijke onderlinge afstanden binnen een lijn; de windturbines op één hartlijn; hetzelfde type turbines in één lijn. Voor samengestelde lijnen geldt: Rho adviseurs voor leefruimte

59 58 maak het onderscheid tussen afzonderlijke lijnfragmenten herkenbaar; geen verspringingen binnen een lijnfragment; voldoende afstand tussen twee lijnfragmenten; heldere knikpunten: gesloten, open, kromme; geen scherpe hoeken tussen twee lijnfragmenten; voor krommes geldt dat het geen scherpe krommes mag zijn. Vormgeving windturbines Om een zo rustig en eenduidig mogelijk beeld in het landschap te krijgen, is een aantal principes vastgesteld waar alle windturbines aan moeten voldoen, met uitzondering van de Poldermolen en de windturbines in de ECN-prototypelijnen. De ashoogte is minimaal 80 m en maximaal 120 m. De verhouding tussen rotordiameter en ashoogte is bij voorkeur 1:1. De turbines hebben drie wieken. De turbines hebben dezelfde draairichting en draaien bij voorkeur synchroon. Het uitzetten van turbines wordt zoveel mogelijk vermeden. De kleur van de turbines is ingetogen (wit/lichtgrijs). De turbines hebben bij voorkeur geen 'groene voet' en geen rode strepen. De turbine heeft geen zichtbare materiaalverschillen aan de buitenkant. Er wordt bij voorkeur geen reclame/branding (bijvoorbeeld de naam van de fabrikant/energiemaatschappij) op de windturbine geplaatst. Indien hier toch voor wordt gekozen, is dit subtiel uitgevoerd en geplaatst op de gondel. Er mag in geen geval 'algemene reclame' (niet gerelateerd aan windenergie) worden geplaatst. Verlichting op de turbines wordt waar mogelijk vermeden. Indien noodzakelijk geldt: één kleur voor de gehele Wieringermeer, wit licht heeft de voorkeur boven rood, licht naar boven richten, straling naar beneden voorkomen, eventueel door toepassing 'kragen', niet knipperen, maximaal één lamp per turbine, onderzoek of het mogelijk is om uitsluitend verlichting toe te passen op de eerste en de laatste molen in een lijnopstelling. Voor de ECN-prototypelijn gelden afwijkende en minder strikte beeldkwaliteit eisen dan voor de andere lijnopstellingen. Hier hoeven de windturbines niet dezelfde verschijningsvorm te hebben, is een maximale rotordiameter van 175 m mogelijk, bedraagt de maximale ashoogte 150 m en mogen in een zone rondom de testlocatie meetmasten opgericht worden met een maximale hoogte van 150 m. Landschappelijke inpassing Met betrekking tot landschappelijke inpassing zijn details voorgeschreven voor de verschillende lijnen voor de volgende onderwerpen: ontsluiting en toegankelijkheid; inpassing van de mastvoet; inpassing in het Robbenoordbos; vormgeving van de 'inkoopstations'; mee ontwerpen van het ontvangende landschap. Conclusie en randvoorwaarden Het voorliggende initiatief geeft invulling aan de opgave zoals die is geformuleerd in de gemeentelijke Structuurvisie Windplan Wieringermeer. Het voorkeursalternatief, zoals dat in het MER is verwoord, en waarvoor dit inpassingsplan de juridisch-planologische regeling biedt, voldoet zoveel mogelijk aan de uitgangspunten en randvoorwaarden uit zowel de Structuurvisie als het BKP. Daar waar is afgeweken van de structuurvisie of het BKP, wordt dat expliciet in deze plantoelichting aangegeven. Rho adviseurs voor leefruimte

60 Conclusie en randvoorwaarden Conclusie Met dit inpassingsplan wordt invulling gegeven aan de beleidskeuze van het Rijk, de provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon om in de Wieringermeer een grootschalig windpark te bouwen. De private en publieke partijen ondertekenden in 2011 een Green Deal om hun commitment aan het project vast te leggen. Met deze Green Deal hebben de Ministers van EZ en van IenM de gemeentelijke structuurvisie als uitgangspunt voor de besluitvorming overgenomen. De gemeentelijke structuurvisie is mede bepalend geweest voor de inrichting en vormgeving van het windpark (zie hoofdstuk 3). Daar waar niet aan de randvoorwaarden wordt voldaan, wordt dat in hoofdstuk 5 van deze plantoelichting (bij het onderdeel landschap) nadrukkelijk aangegeven. Daar wordt ook gemotiveerd waarom het aanvaardbaar is dat op enkele onderdelen van de uitgangspunten wordt afgeweken. Randvoorwaarden Vanuit het ruimtelijke beleidskader geldt voorts een aantal randvoorwaarden. In dit inpassingsplan wordt aandacht besteed aan de aandachtspunten die in de SvWol voor de locatie Wieringermeer zijn benoemd. 1. De herstructurering van oude turbines maakt integraal deel uit van de planregeling in dit inpassingsplan. Dit onderwerp wordt in hoofdstuk 6 verder uitgewerkt. 2. Aspecten zoals horizonbeslag, Natura 2000, EHS, slagschaduw etc. zijn allen in het MER onderzocht en hebben (mede) tot de keuze geleid om het windpark in te richten en vorm te geven zoals in dit inpassingsplan is opgenomen. Deze aspecten komen in hoofdstuk 5 van deze plantoelichting verder aan bod. 3. Ten aanzien van de netinpassing (onderstation) wordt opgemerkt dat de netbeheerder initiatiefnemer is voor het onderstation en zelf zorgdraagt voor het doorlopen van de benodigde planologische procedures en vergunningen. Hiervoor is een besluitvormingsprocedure gestart door de provincie Noord-Holland. Deze procedure verloopt parallel aan de besluitvorming over het windpark. Vanuit het rijksbeleid is een toetsing aangaande de mogelijke verstoringshinder op de radarstations Wier en Leeuwarden een vereiste waaraan in dit inpassingsplan aandacht besteed moet worden. De in het Barro en de Rarro verplichte toets voor het bepalen van de mate radarverstoring door het Ministerie van Defensie heeft bij de totstandkoming van dit inpassingsplan plaatsgevonden. De resultaten van het onderzoek en het overleg met het Ministerie van Defensie komt in hoofdstuk 5 aan bod. Door de plaatsing van de windturbines in het Robbenoordbos wordt het areaal aan EHS voor een klein deel aangetast. De motivering waarom dit aanvaardbaar is, is reeds gegeven in paragraaf 3.6. De wijze waarop het beperkte areaalverlies wordt gecompenseerd is opgenomen in hoofdstuk 5 van deze plantoelichting. Bij het beoordelen van de landschappelijke aanvaardbaarheid van het plan moet worden getoetst aan de randvoorwaarden uit het gemeentelijke beeldkwaliteitsplan (BKP). Op welke wijze dat gebeurt, wordt in hoofdstuk 6 nader ingegaan. Rho adviseurs voor leefruimte

61 60 Hoofdstuk 5 Onderzoek In dit hoofdstuk volgen de toetsingskaders, de samenvattingen en de conclusies van de onderzoeken naar de opstelling van windturbines zoals deze op basis van het MER in het voorliggende inpassingsplan mogelijk is gemaakt. Hierbij worden de effecten van het beoogde windpark, die zijn beschreven in het MER, getoetst aan het beleid en de normstelling. Tevens is per aspect beschreven op welke wijze een vertaling naar de bestemmingsregeling heeft plaatsgevonden. In dit hoofdstuk wordt volstaan met een beknopte toetsing aan geldende grenswaarden en toetsingskaders. Voor een gedetailleerde beschrijving van de effecten van het beoogde windpark (en de onderzochte alternatieven) wordt verwezen naar het MER. 5.1 Geluid Toetsingskader Activiteitenbesluit Op het beoogde windpark is het toetsingskader voor geluid van windturbines van toepassing dat is opgenomen in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit). Op grond van artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit geldt voor een windturbinepark de L den -dosismaat met 47 db L den als norm voor de etmaalperiode en 41 db L night als norm voor de nachtperiode (jaargemiddeld). Aan deze norm moet worden voldaan op de gevel van een gevoelig gebouw of op de grens van een gevoelig terrein. Een gevoelig gebouw betreft een geluidsgevoelig gebouw conform artikel 1 van de Wet geluidhinder, zoals een burgerwoning. Laagfrequent geluid 'Gewoon' geluid, dat wil zeggen geluid zoals dat in de buitenlucht natuurlijk voorkomt, ligt meestal in het frequentiegebied tussen 400 en Hz. Laag Frequent Geluid (LFG) is geluid met een frequentie beneden 100/125 Hz. Het is meestal mechanisch gegenereerd geluid. Windturbines kunnen mogelijk LFG veroorzaken. Hiervoor gelden in Nederland echter geen specifieke wettelijke normen. In Denemarken geldt sinds januari 2012 een geluidsnorm van 20 db(a) voor LFG van windturbines. Dit betreft het A-gewogen geluidsniveau voor het 2013 frequentiegebied van 10 tot en met 160 Hz binnen de woning. De Nederlandse normen (zie hiervoor) geven een mate van bescherming tegen LFG die vergelijkbaar is met de Deense norm. In de Nederlandse normstelling is LFG daarom geen apart toetsingscriterium en in de beoordeling in het MER om die reden achterwege gebleven. Stiltegebieden In en rond het plangebied liggen enkele door de provincie Noord-Holland aangewezen stiltegebieden. Voor deze stiltegebieden zijn richtwaarden voor het geluidsniveau van geluidsbronnen binnen een stiltegebied opgenomen in de Provinciale Milieuverordening (hierna: PMV) van de provincie Noord-Holland. Naast de Polder Waard-Nieuwland, liggen de stiltegebieden Amstelmeer en Robbenoordbos dicht bij de mogelijke turbine-opstellingen. In en nabij het stiltegebied Robbenoordbos worden enkele windturbines geplaatst. Figuur 5.1 geeft de ligging van de stiltegebieden weer. Rho adviseurs voor leefruimte

62 61 Figuur 5.1 Stiltegebieden op grond van de Provinciale milieuverordening Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult. Op grond van de PMV geldt een regeling die beoogt om de kwaliteit 'stilte' nader te reguleren in een stiltegebied. In artikel van de PMV moet door het bevoegd gezag bij besluitvorming op grond van de Wet ruimtelijke ordening (zoals dit inpassingsplan) rekening worden gehouden met de richtwaarde van 35 db(a) voor het equivalent geluidsniveau (L aeq ) op 50 m afstand van de 'inrichting' (in dit geval: de windturbines). Alleen in geval van grote maatschappelijke belangen kan hiervan worden afgeweken Onderzoek Binnen de 47 L den -contour van het windpark zijn verschillende potentieel gevoelige gebouwen aanwezig. Het betreft enkele agrarische bedrijfswoningen en een burgerwoning. Deze woningen worden potentieel gevoelige bebouwing genoemd, omdat niet alle (agrarische) (bedrijfs)woningen in de toetsing aan de geluidsnormen betrokken worden. De (agrarische) (bedrijfs)woningen, die deel uitmaken van het windpark, blijven bij de toetsing aan de wettelijke geluidsnormen buiten beschouwing. In tabel 5.1 zijn de berekende geluidsniveaus op de maatgevende gevels van deze woningen weergegeven, figuur 5.2 geeft de ligging van de berekende geluidscontouren weer. De waarden in de tabel zijn leidend voor de vraag of wordt voldaan aan de geluidsnormen. De overige geluidsgevoelige objecten en woningen liggen op een zodanig grote afstand van het windpark dat de geluidsniveaus beneden de grenswaarden voor geluid van de nieuwe windturbines zijn gelegen. Het blijkt dat niet op alle maatgevende toetspunten zonder meer aan de geluidsnormen voldaan kan worden. Om te voldoen aan de normstelling,worden daarom maatregelen getroffen aan de betreffende turbines. Dit kan bijvoorbeeld door te kiezen voor een windturbinetype met een lagere geluidsemissie of door in specifieke perioden de instellingen van de maatgevende turbines te wijzigen (zogenaamde geluidsmodus). Met deze instellingen worden de bronsterkten van de turbines gereduceerd door bijvoorbeeld het toerental te verlagen en/of de bladhoek te verdraaien. Dit gaat enigszins ten koste van de productie (het productieverlies bedraagt hooguit 0,2%). Dit productieverlies is beperkt en aanvaardbaar voor de initiatiefnemers. De financieel-economische uitvoerbaarheid van het windpark komt hierdoor evenmin in het geding. Het toepassen van een geluidsmodus wordt in de omgevingsvergunning voor milieu als vergunningsvoorwaarde verbonden. In het kader van het milieutoezicht ziet de gemeente erop toe dat deze voorwaarden worden nageleefd. Rho adviseurs voor leefruimte

63 62 Figuur 5.2 Geluidscontouren voorkeursalternatief mét mitigerende maatregelen (stillere turbine en geluidsmodi) inclusief Agriport, ECN-scenario C+ en poldermolenlocatie Wieringerwerf A7-oost Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult. Tabel 5.1 Geluidsniveaus voorkeursalternatief zonder het treffen maatregelen Rho adviseurs voor leefruimte

64 63 Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult) Cumulatieve geluidsbelasting Cumulatie met andere bronnen wordt beschouwd als sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidsbron conform de rekenregels uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines (Activiteitenregeling milieubeheer, bijlage 4). In het geval van de Wieringermeer is dit, naast de provinciale wegen en de Rijksweg A7, hoofdzakelijk het glastuinbouw- en bedrijventerrein Agriport. In tabel 5.2 zijn per toetspunt de afzonderlijke geluidsbelastingen van het industrielawaai en wegverkeerslawaai, evenals de geluidsbelasting van de bestaande windturbines weergegeven. In de tabel zijn ook de gecumuleerde jaargemiddelde geluidsniveaus (L CUM ) opgenomen waarbij de geluidsbelasting van de windturbines van het voorkeursalternatief (inclusief de turbines van scenario C+ van ECN) aan de gecumuleerde geluidsbelasting in de huidige situatie zijn opgeteld. Alleen de toetspunten die representatief zijn voor het geluid van de windturbines zijn in de tabel opgenomen. Tabel 5.2 Cumulatieve geluidsbelasting voorkeursalternatief met het treffen van maatregelen Rho adviseurs voor leefruimte

65 64 Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult. In de bestaande situatie, zonder het Windpark Wieringermeer, wordt de akoestische omgeving ter plaatse van de toetspunten grotendeels bepaald door de bestaande windturbines. Bij woningen elders in de Wieringermeer, dus verder van de windturbines weggelegen, dragen de nieuwe windturbines minder bij aan de cumulatie van geluid, want dan is de geluidsbelasting van de windturbines ook lager. De akoestische kwaliteit van de omgeving varieert van goed (< 50 db L den ) tot tamelijk slecht (< 65 db L den ). In de toekomstige situatie wordt dat niet anders, al wordt in cumulatief opzicht de akoestische kwaliteit op de in tabel 5.2 opgenomen toetspunten door de komst van het windpark wel slechter. Hoewel te allen tijde voldaan kan worden aan de wettelijke geluidsnormen ter plaatse van geluidsgevoelige objecten, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld of de toename van de geluidsbelasting aanvaardbaar wordt geacht. Hieromtrent wordt het volgende overwogen. De toename van de geluidsbelasting in het gebied hangt inherent samen met de beleidskeuze om in de Wieringermeer op grootschalige wijze windenergie te gaan produceren. Het een kan niet zonder het ander plaatsvinden. Bij de keuze voor locaties voor het op grootschalige wijze opwekken van windenergie is dat ook expliciet overwogen (zie hoofdstuk 4). Het belang dat met het opwekken van duurzame energie is gemoeid, wordt in dit geval van groter gewicht geacht dan de toename van geluidsbelasting op enkele locaties in het plangebied. Van doorslaggevend gewicht daar bij is dat: 1. een omwonendenregeling voor de direct omwonenden integraal deel uitmaakt van de realisatie van het windpark; Rho adviseurs voor leefruimte

66 65 2. en te allen tijde voldaan wordt aan de wettelijke geluidsnormen zodat vanuit akoestisch oogpunt sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bedrijfswoningen bij het windpark In het kader van de ontwikkeling van het windpark hebben enkele (agrarische bedrijfs)woningen een functie gekregen in het dagelijks toezicht op het windpark. Vanuit deze woningen wordt het technische beheer van het windpark uitgevoerd. De bewoner is tevens beheerder of molenaar in het windpark die specifieke taken voor het windpark verricht, waaronder: de periodieke visuele controle of de windturbines in werking zijn of onderhoud behoeven; het houden van toezicht op de directe omgeving van de windturbines zodat deze niet worden betreden door onbevoegden; daarnaast vindt vanuit de woningen het beheer plaats door middel van monitoring van het windpark met behulp van de daarvoor in de woning aanwezige monitoringsapparatuur; bij onregelmatigheden of storingen neemt de molenaar/beheerder direct contact op met de technische beheerder van het windpark. De taken van de beheerders zijn vastgelegd in een overeenkomst, waarin tevens afspraken staan over de levering van stroom die direct afkomstig is van het windpark en de vergoeding voor het uitvoeren van het beheer. Door de binding tussen de bedrijfswoningen en het windpark is sprake van woningen die behoren tot de inrichting. De woningen vormen daarom geen geluidsgevoelig object in de zin van het Activiteitenbesluit. Ter plaatse van de bedrijfswoningen wordt het geluid afkomstig van de windturbines zodoende niet getoetst aan de wettelijke geluidsnormen. Voor de bedrijfswoningen zijn in het MER geluidsniveaus berekend die tot 6 db hoger liggen dan de grenswaarde van 47 db L den (zie tabel 5.3). Deze waarden worden aanvaardbaar geacht, aangezien veelal sprake is van bestaande (agrarische bedrijfs)woningen waarvan de bewoners actief participeren in het windpark en die daarmee onderdeel van het windpark zijn geworden. Vanwege de toevoeging van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woning windturbinepark' aan de bestaande agrarische bedrijfswoningen, is de functie van woning behorende bij het windpark in planologische zin zeker gesteld en hoeven, vanwege deze bestemming, de betreffende woningen niet als geluidsgevoelig object in de zin van het Activiteitenbesluit te worden aangemerkt. Daarmee kan het beoogde windpark altijd voldoen aan de geldende geluidsnormen. Tabel 5.3 Bedrijfswoningen bij het windturbinepark en de berekende maximale geluidsbelasting Bron: Akoestisch onderzoek en onderzoek naar slagschaduw windpark Wieringermeer; Pondera Consult. Stiltegebied Robbenoordbos Geluidsbelasting als gevolg van de komst van de windturbines De geluidsbelasting als gevolg van de windturbines in het Robbenoordbos bedraagt 48 db(a). De richtwaarde uit de PMV van L aeq van 35 db(a) op 50 m afstand van de 'inrichting' (in dit geval: de windturbines) wordt zodoende niet gehaald. Omdat het een richtwaarde betreft, is afwijken hiervan mogelijk. Op grond van artikel van de PMV moet in het kader van dit inpassingsplan een afweging Rho adviseurs voor leefruimte

67 66 worden gemaakt over de noodzaak om van deze richtwaarde af te wijken. Bij deze afweging spelen drie argumenten een rol. 1. Het besparen van areaal in de EHS. 2. Een beperkte omvang van de toename van het geluidsniveau ten opzichte van de huidige situatie. 3. Het opwekken van duurzame energie als reden van groot openbaar maatschappelijk belang. Deze drie argumenten worden hierna uiteengezet. Het besparen van areaal in de EHS Deze keuze voor het plaatsen van de windturbines in het stiltegebied volgt uit een aanpassing van de windturbineopstelling ten opzichte van het Windplan. Aan deze aanpassing liggen de overwegingen ten grondslag zoals die in paragraaf van deze plantoelichting al uiteen zijn gezet. Door voor de nu gekozen lijnopstelling te kiezen, in plaats van de oorspronkelijke (meer westelijk gelegen) opstelling, wordt het kappen van een omvangrijk areaal aan bosschages en begroeiing vermeden. Het Robbenoordbos maakt deel uit van de EHS (zie hierna in paragraaf 5.3). Door een kleiner areaal aan begroeiing te verwijderen, wordt ook een kleiner deel van de EHS aangetast. Deze besparing weegt naar het oordeel van de betrokken partijen op tegen de beperkte toename van de geluidsbelasting (zie hierna) in het stiltegebied als gevolg van het bouwen van de windturbines in het Robbenoordbos. Een beperkte geluidsbelasting ten opzichte van de referentiesituatie In de huidige situatie wordt het Robbenoordbos doorsneden door de Rijksweg A7. Deze rijksweg veroorzaakt in de huidige situatie (referentiesituatie) reeds een geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer. In een nader onderzoek naar de akoestische situatie (opgenomen in de bijlage 1 van deze plantoelichting) is deze geluidsbelasting inzichtelijk gemaakt. De geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer blijkt in de dagperiode maximaal 53 db(a) te bedragen. In de avond- en nachtperiode bedraagt het geluidsniveau als gevolg van het wegverkeer tussen de 40 en 48 db(a). Uit het onderzoek blijkt voorts dat de geluidsbelasting van de windturbines, qua orde van grootte 48 db(a) ongeveer gelijk is aan dat van het wegverkeer op de aangrenzende rijksweg. De toename van het geluidsniveau als gevolg van de komst van de windturbines varieert van circa 2 tot 4 db(a) in de omgeving ter hoogte van de afstandslijnen west, tot respectievelijk 3 tot 9 db(a) aan de oostelijke zijde. Dit verschil kan worden verklaard doordat de meest westelijke turbines dichterbij de Rijksweg A7 zijn gelegen en dus relatief minder geluidsbelasting toevoegen aan het bestaande wegverkeerslawaai dan de oostelijke windturbines die op grotere afstand van de rijksweg zijn gelegen. Het opwekken van duurzame energie als reden van groot openbaar belang In het kader van het bestuurlijk vooroverleg is de keuze om de windturbines in het stiltegebied te plaatsen, besproken met de provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon. Beide hebben in hun schriftelijke reactie in dat kader naar voren gedragen dat de totstandkoming van het Windplan en het daarmee samenhangende belang van het opwekken van duurzame energie opweegt tegen de toename van de geluidsbelasting van het stiltegebied in het Robbenoordbos Conclusie en vertaling in bestemmingsregelingen Conclusie Rho adviseurs voor leefruimte

68 67 Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van geluid van windturbines. Uit het akoestisch onderzoek in het MER blijkt dat met de gekozen opstelling van windturbines, afhankelijk van het te kiezen windturbinetype dat gebouwd gaat worden, na het treffen van maatregelen in elk geval aan de wettelijke geluidsnormen kan worden voldaan en vanuit akoestisch oogpunt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Hoewel de geluidsbelasting door de komst van het windturbinepark in de Wieringermeer op enkele locaties toeneemt, wordt deze toename desondanks aanvaardbaar geacht. De toename hangt inherent samen met de keuze om op deze locaties op grootschalige wijze duurzame energie te produceren, waarbij het belang dat met het opwekken van duurzame energie is gemoeid zwaarder weegt dan de toename van de geluidsbelasting. Deze toename is voorts aanvaardbaar omdat een omwonendenregeling voor de direct omwonenden een integraal deel uitmaakt van de realisatie van het windpark. Ook de toename van de geluidsbelasting in het stiltegebied Robbenoordbos wordt aanvaardbaar geacht. De uitvoering van het Windplan en het daarmee samenhangende belang van het opwekken van duurzame energie weegt op tegen de geringe toename van de geluidsbelasting als gevolg van de nieuwe windturbines ter plaatse. Door te kiezen voor de huidige turbineopstelling, in plaats van de eerder voorgestelde meer westelijk gelegen variant, wordt bovendien een aanzienlijk areaal EHS gespaard. Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid van windturbines de uitvoering van het plan niet in de weg staat en dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. Vertaling in het inpassingsplan De (agrarische bedrijfs)woningen die als beheerderswoning deel uitmaken van het windpark, worden van een passende aanduiding in de planregeling voorzien. Hiermee is voor eenieder duidelijk dat deze woningen niet in de toetsing voor de wettelijke geluidsnormen worden betrokken. 5.2 Slagschaduw Toetsingskader De beoogde windturbines vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Het toetsingskader voor wat betreft het aspect slagschaduw wordt gevormd door de voorschriften die zijn opgenomen in de Activiteitenregeling. De flikkerfrequentie, het contrast en de tijdsduur van de blootstelling, zijn van invloed op de mate van hinder die kan worden ondervonden. Bij de normstelling ten aanzien van schaduwwerking wordt aangesloten bij de Activiteitenregeling. In deze regeling is opgenomen dat een windturbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening indien de afstand tussen de windturbine(s) en woningen of andere slagschaduwgevoelige objecten minder dan 12x de rotordiameter bedraagt en indien gemiddeld de schaduw meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten valt op een raam van een gevoelig object. Dit is vertaald in een toetswaarde voor de maximale schaduwduur van 6 uur per jaar. Een dergelijke norm kan met een contour in een kaartbeeld worden weergegeven. Echter, aangezien de 6 uur een afronding is, is het mogelijk dat woningen niet worden meegerekend die toch meer dan 340 minuten aan slagschaduw worden blootgesteld. Om deze reden is gekozen om een contour in te tekenen waarbinnen objecten aan slagschaduw blootgesteld kunnen worden voor een periode van 5 uur per jaar Onderzoek Rho adviseurs voor leefruimte

69 68 Figuur 5.3 geeft met gekleurde isolijnen aan waar de totale jaarlijks verwachte hinderduur respectievelijk 0, 5 of 15 uur bedraagt. Overschrijding van de norm voor de jaarlijkse hinderduur kan mogelijk optreden bij de woningen binnen de rode 5-uurscontour. Bij woningen buiten de rode 5 uurscontour wordt zeker aan de norm voor de maximale hinderduur voldaan. Binnen de contour 5-15 uur bevinden zich circa 249 woningen en binnen de contour 0-5 uur bevinden zich circa 719 woningen. Bij deze aantallen woningen en de contouren is nog geen rekening gehouden met eventuele mitigerende maatregelen. Om te voldoen aan de norm voor de jaarlijkse hinderduren van slagschaduw, moeten de windturbines van alle varianten (en de poldermolen) worden voorzien van een stilstandsregeling. Met een dergelijke voorziening kan de rotor, wanneer er slagschaduw op de woningen van derden kan optreden, tijdelijk stilgezet worden om slagschaduw te voorkomen. In de windturbinebesturing wordt hiervoor een kalender van dagen en tijden geprogrammeerd waarin de rotor wordt gestopt als de zonneschijnsensor (onderdeel van het systeem voor de stilstandsregeling) aangeeft dat de zon schijnt en op een dergelijke positie ten opzichte van de turbine staat dat slagschaduwhinder op een gevoelig object kan optreden. Met de stilstandsregelingen is er bij geen van de woningen van derden sprake van een overschrijding van de norm van maximaal gemiddeld 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag. De stilstandkalenders omvatten de tijdstippen en het bruto aantal uren stilstand van de windturbines per jaar. In de praktijk zal het aantal uren productieverlies (netto stilstand uren) minder zijn dan de bruto uren. Dit komt voort uit het feit dat de windturbine niet hoeft te worden stilgezet als de zon niet schijnt omdat er op die momenten ook geen slagschaduwhinder kan optreden. In een latere fase wanneer meer bekend is over het windturbinetype kan per woning beoordeeld worden of slagschaduwhinder ook in de praktijk zal optreden en of de voorziening daadwerkelijk benodigd is. De stilstandvoorzieningen betreffen enkele windturbines en het productieverlies bedraagt circa 1,4% voor het gehele windpark. Dit productieverlies is beperkt en aanvaardbaar voor de initiatiefnemers. De financieel-economische uitvoerbaarheid van het windpark komt hierdoor evenmin in het geding. Het toepassen van een stilstandvoorziening wordt in de omgevingsvergunning voor milieu als vergunningsvoorwaarde verbonden. In het kader van het milieutoezicht ziet de gemeente erop toe dat deze voorwaarden worden nageleefd. Cumulatie In het plangebied en in de directe omgeving ervan zijn enkele reeds bestaande turbines aanwezig (zie figuur 3.1). Ten westen van het plangebied zijn reeds twee lijnopstellingen gerealiseerd (Groetpolder en Waardpolder). De huidige lijnopstellingen bestaan uit kleine windturbines, waardoor sprake zal zijn van zeer geringe cumulatie met Windpark Wieringermeer. Wanneer deze lijnopstellingen worden opgeschaald is het mogelijk dat de hinder van slagschaduw voor enkele woningen zal toenemen, te zijner tijd dient door het bevoegd gezag voor deze ontwikkeling een afweging te worden gemaakt of de dan mogelijk optredende cumulatieve slagschaduwhinder aanvaardbaar is. Ook gedurende de herstructureringsperiode (de periode van vijf jaar tijdens welk de bestaande solitaire windturbines in bedrijf blijven) zijn de bestaande solitaire turbines in bedrijf naast de nieuwe windturbines. De nieuwe turbines kunnen gedurende deze periode ook slagschaduwhinder opleveren. Per saldo zal zodoende tijdens de herstructureringsperiode lokaal meer slagschaduwhinder op kunnen treden. Echter, de wettelijke regeling voorziet erin dat de nieuwe windturbines rekening houden met de mogelijke slagschaduwhinder van de bestaande (solitaire) windturbines. In zoverre zal ook tijdens de herstructureringsperiode aan de wettelijke norm voor slagschaduwhinder worden voldaan. Rho adviseurs voor leefruimte

70 69 Figuur 5.4 geeft de situatie qua slagschaduwhinder weer met de cumulatie van de solitaire turbines en de omliggende turbineopstellingen bij de Waard- en Groetpolder. De schaduweffecten van de beoogde poldermolen zijn in deze figuur niet opgenomen. De schaduweffecten van de poldermolen zijn in het MER apart in beeld gebracht. Gebleken is dat op de beoogde locatie (A7-Oost) 32 woningen zijn gelegen binnen de 5 uur-contour en 4 woningen in het gebied dat is gelegen binnen de 15 uur-contour en de 5 uur-contour. Door het treffen van een stilstandvoorziening (zie hiervoor) wordt voldaan aan de wettelijke normen. Het toepassen van een stilstandvoorziening wordt in de omgevingsvergunning voor milieu als vergunningsvoorwaarde verbonden. In het kader van het milieutoezicht ziet de gemeente erop toe dat deze voorwaarden worden nageleefd Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling Conclusie Het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van slagschaduwhinder als gevolg van windturbines. Uit het slagschaduwonderzoek in het MER blijkt dat met de gekozen opstelling van windturbines na het treffen van maatregelen in elk geval aan de wettelijke normen kan worden voldaan. De huidige bestaande lijnopstellingen ten westen van het plangebied bestaan uit kleine windturbines. Hierdoor zal slechts in geringe mate sprake zijn van cumulatie met Windpark Wieringermeer. Wanneer deze lijnopstellingen worden opgeschaald is het mogelijk dat de hinder van slagschaduw voor enkele woningen zal toenemen, te zijner tijd dient door het bevoegd gezag voor deze ontwikkeling een afweging te worden gemaakt of de dan mogelijk optredende cumulatieve slagschaduwhinder aanvaardbaar is. Ook gedurende de herstructureringsperiode blijven de solitaire turbines staan naast het nieuwe windpark. Deze turbines blijven in deze periode naast elektriciteit ook slagschaduw produceren. Per saldo zal zodoende tijdens de herstructureringsperiode lokaal meer slagschaduwhinder op kunnen treden. Omdat dit een tijdelijke situatie betreft en omdat aan de wettelijke normen voor slagschaduwhinder kan worden voldaan, wordt dit effect desondanks aanvaardbaar geacht. Vertaling in het inpassingsplan Het aspect slagschaduwhinder behoeft geen specifieke regeling of vertaling naar het inpassingsplan. Het toepassen van een stilstandvoorziening wordt namelijk in de omgevingsvergunning voor milieu als vergunningsvoorwaarde verbonden. In het kader van het milieutoezicht ziet de gemeente erop toe dat deze voorwaarden worden nageleefd. Rho adviseurs voor leefruimte

71 70 Figuur 5.3 Jaarlijkse slagschaduwcontouren. Groene contour = 0 uur, rood = 5 uur, kleinste grijze contour = 15 uur Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult. Rho adviseurs voor leefruimte

72 71 Figuur 5.4 Tijdsduurcontouren slagschaduw in cumulatie met bestaande windturbines tijdens de herstructureringsperiode (exclusief poldermolen) Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult. Rho adviseurs voor leefruimte

73 Ecologie Toetsingskader Gebiedsbescherming Natuurbeschermingswet 1998 Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten: a. door de minister van EZ aangewezen Natura 2000-gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn; b. door de minister van EZ aangewezen beschermde natuurmonumenten; c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten. De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ. De speciale beschermingszones (bedoeld onder a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) de uitvoering van het project niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen Nb-wetvergunning zal kunnen worden verkregen. Staats- of beschermd Natuurmonumenten Waddenzee en IJsselmeer Vrijwel het gehele Natura 2000-gebied Waddenzee was voorheen aangewezen als Staats- of Beschermd Natuurmonument. Het Natura 2000-gebied IJsselmeer omvat enkele kleine delen langs de Friese IJsselmeerkust en een klein gebied aan de kust bij Enkhuizen, die voorheen reeds als Staatsnatuurmonument waren aangewezen. Met de aanwijzing als Natura 2000-gebied zijn deze aanwijzingen als natuurmonument vervallen. Echter, op grond van de Nbwet geldt nog altijd de instandhoudingsdoelstelling voor die gedeelten van een Natura 2000-gebied waarop de aanwijzing als natuurmonument van toepassing was ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals deze waren vastgelegd in het aanwijzingsbesluit als Staatsnatuurmonument. Voor deze 'oude doelen' geldt deze bij de effectbeoordeling ook beoordeeld moeten worden. Soortenbescherming Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dieren plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van de staatssecretaris van EZ. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder dwingende reden van groot openbaar belang); geen alternatief bestaat; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Rho adviseurs voor leefruimte

74 73 Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. De Ffw is in zoverre voor de ontwikkeling van Windpark Wieringermeer van belang, dat bij de voorbereiding van het project moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. Gebiedsbescherming EHS De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt Onderzoek Gebiedsbescherming Natuurbeschermingswet Natura 2000-gebieden Broedvogels Van de broedvogels waarvoor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer zijn aangewezen, heeft alleen de lepelaar een relatie met het plangebied en ondervindt derhalve mogelijk effect van de realisatie van het windpark. Significant negatieve effecten van Windpark Wieringermeer op de overige soorten broedvogels van Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer zijn op voorhand met zekerheid uit te sluiten. Voor de lepelaar is het aantal slachtoffers berekend. De lepelaar zal slechts incidenteel slachtoffer zijn van een aanvaring met een turbine, wat neerkomt op minder dan 1 slachtoffer per jaar. De locatiespecifieke 1%-mortaliteitsnorm voor IJsselmeer en Waddenzee ligt op 0,41 lepelaars per jaar. De incidentele sterfte van de lepelaar, door een aanvaring met een windturbine, mag dan gezien worden als een kleine hoeveelheid, die niet van invloed zal zijn op de omvang van de broedpopulaties in de Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer. Wat betreft verstoring is voor de lepelaars die in de Waddenzee en het IJsselmeer broeden alleen de verstoring in foerageergebieden in de Wieringermeer van belang. In de nieuwe situatie verdwijnen uiteindelijk de solitaire turbines die verspreid in het gebied staan dat de lepelaar binnen de Wieringermeer als foerageergebied benut en komen daar lijnopstellingen voor terug. Hierdoor zal het oppervlak foerageergebied waarin lepelaars mogelijk verstoord worden afnemen. De lepelaars hebben daarnaast, met name buiten de Wieringermeer, voldoende alternatief foerageergebied tot hun beschikking. Rho adviseurs voor leefruimte

75 74 Wat betreft barrièrewerking wordt het volgende opgemerkt. In het MER Windpark Wieringermeer is voor scenario A van het ECN-testpark beschreven dat voor de kleine zwaan en de toendrarietgans het optreden van barrièrewerking bij de drie oost-west georiënteerde lijnopstellingen in het zuidoosten van de Wieringermeer (waaronder het ECN-testpark), niet met zekerheid uitgesloten kan worden. De zuidelijke lijnopstelling van scenario C+ is weliswaar korter dan die van scenario A en de tussenafstand is iets groter, maar de verschillen zijn niet groot genoeg om het optreden van barrièrewerking voor de kleine zwaan en de toendrarietgans voor scenario C+ met zekerheid uit te kunnen sluiten. Ten opzichte van de huidige situatie is nog steeds sprake van een verdubbeling van het aantal turbines en toename van de afmetingen van de turbines in de vliegroute tussen belangrijke foerageergebieden en slaapplaatsen van kleine zwanen en toendrarietganzen. Indien de mitigerende maatregel die in het MER beschreven is toegepast wordt, is de barrièrewerking met zekerheid uit te sluiten. De voorgestelde maatregel betreft het instellen van een corridor van stilstaande turbines in de uren rond zonsopkomst en zonsondergang in perioden dat ganzen en zwanen in de omgeving van het ECN-testpark aanwezig zijn. Dit geldt voor alle scenario's, ook voor de opstelling van scenario C+ welke in dit inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt. De exacte uitwerking van de corridor aan stilstaande windturbines vindt plaats in de vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet. Niet-broedvogels Van de niet-broedvogels, waarvoor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer zijn aangewezen, hebben de kleine zwaan, toendrarietgans, kolgans, grauwe gans, brandgans, smient en wilde eend een duidelijke binding met het plangebied en ondervinden derhalve mogelijk effect van de realisatie van het windpark. Negatieve effecten van Windpark Wieringermeer op de overige soorten niet-broedvogels van Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer zijn op voorhand met zekerheid uit te sluiten. Kleine zwaan en toendrarietgans Het aantal slachtoffers van de kleine zwaan van enkele per jaar zal in de nieuwe situatie rond de gecombineerde 1%-mortaliteitsnorm van het IJsselmeer en Waddenzee liggen. Daarnaast zal de mate van verstoring van het totale oppervlak leefgebied van de kleine zwaan in de nieuwe situatie iets toenemen ten opzichte van de huidige situatie, met name door verplaatsing van de verstoringsbron van de omgeving van boerenerven (de solitaire turbines) naar rustiger gebied op grotere afstand van bebouwing (de nieuwe lijnopstellingen). Deze toename is echter beperkt en de Wieringermeer biedt voldoende alternatieve foerageermogelijkheden voor kleine zwanen. Wat betreft barrièrewerking zijn de oost-westgeoriënteerde lijnopstellingen van het ECN-testpark en het verlengde Windpark Wagendorp (ten zuiden van het ECN-testpark) van belang. Wanneer de kleine zwanen door het optreden van barrièrewerking het foerageergebied gaan mijden, kan dit leiden tot significant negatieve effecten op de populaties kleine zwanen in het IJsselmeer en de Waddenzee. Daarom is het treffen van mitigerende maatregelen nodig (zie hierna). Kolgans, grauwe gans, brandgans en wilde eend Het aantal slachtoffers van deze soorten bedraagt minder dan 1 per jaar en zal in de nieuwe situatie onder de 1%-mortaliteitsnorm van het IJsselmeer liggen. Deze sterfte mag dus gezien worden als een kleine hoeveelheid die niet van invloed zal zijn op de omvang van de populatie. Daarnaast zal de mate van verstoring van het totale oppervlak leefgebied van deze soorten in de nieuwe situatie iets toenemen ten opzichte van de huidige situatie, met name door verplaatsing van de verstoringsbron van de omgeving van boerenerven (de solitaire turbines) naar rustiger gebied op grotere afstand van bebouwing (de nieuwe lijnopstellingen). Deze toename is echter beperkt en de Wieringermeer biedt voldoende alternatieve foerageermogelijkheden voor deze soorten. Barrièrewerking zal voor deze soorten evenmin optreden. In de aanlegfase dient het optreden van significant negatieve effecten ten gevolge van verstoring van goed foerageergebied van kleine zwanen en ganzen (toendrarietgans, kolgans, grauwe gans en brandgans) bij de opstelling langs de Waterkaaptocht en bij de drie oost-westgeoriënteerde Rho adviseurs voor leefruimte

76 75 lijnopstellingen in het zuidoosten van de Wieringermeer voorkomen te worden door het nemen van mitigerende maatregelen. Het optreden van significant negatieve effecten kan voorkomen worden door de opschaling van deze opstellingen buiten de periode november-januari uit te voeren, óf gefaseerd te werken door bijvoorbeeld langs de Waterkaaptocht het noordelijke en zuidelijke deel van de lijn afzonderlijk van elkaar op te schalen en in het zuidoosten van de Wieringermeer niet alle drie de lijnopstellingen tegelijk te vervangen of uit te breiden. Om significant negatieve effecten op voorhand met zekerheid uit te kunnen sluiten, is het noodzakelijk om in de gebruiksfase het aantal aanvaringsslachtoffers van de kleine zwaan te reduceren en barrièrewerking voor toendrarietgans en kleine zwaan, bij de drie oost-westgeoriënteerde lijnopstellingen (ECN en Verlengde Wagendorp), te voorkomen door het nemen van mitigerende maatregelen. Hiertoe is een mitigerende maatregel uitgewerkt die de garantie biedt dat significante effecten zijn uit te sluiten. Deze mitigerende maatregel betreft het creëren van een (flexibele) corridor van stilstaande turbines in de drie oost-westgeoriënteerde lijnopstellingen in het zuidoosten van de Wieringermeer. De corridor dient aan de volgende eisen te voldoen: periode 1 november-31 januari, als toendrarietganzen of kleine zwanen in de Wieringermeer en omgeving plangebied aanwezig zijn; 's ochtends stilstand van 1 uur voor zonsopkomst tot 1 uur daarna; 's avonds stilstand van 1 uur voor zonsondergang tot 2 uur daarna; de stilgezette turbines in de drie afzonderlijke lijnopstellingen staan ten opzichte van elkaar in een min of meer rechte lijn tussen de foerageergebieden en de slaapplaats (NNW-ZZO) en bevinden zich zoveel mogelijk aan de oostzijde van de lijnopstellingen (in iedere lijnopstelling minimaal de vierde windturbine vanuit het westen gerekend). In de aan te vragen vergunning op grond van de Nb-wet zal deze maatregel moeten worden gewaarborgd en de werking ervan worden gemonitord. Hierdoor is het ook aannemelijk dat een dergelijke vergunning kan worden verkregen en dat de Nb-wet de uitvoering van dit inpassingsplan niet in de weg staat. Speciaal aandachtspunt: meetmasten De bestaande getuide meetmasten leiden mogelijk tot aanvaringsslachtoffers onder soorten waarvoor Natura 2000-gebieden Waddenzee en/of IJsselmeer zijn aangewezen. Met name in het donker en in perioden met slecht zicht kunnen vogels in aanvaring komen met de kabels waarmee de masten verankerd zijn. Het verhogen van deze masten zal niet leiden tot een toename van het aantal aanvaringsslachtoffers. Bij ongetuide meetmasten vallen geen vogelslachtoffers. De nieuwe masten zorgen dus niet voor sterfte onder soorten waarvoor voor de Waddenzee en/of het IJsselmeer instandhoudingsdoelstellingen zijn opgesteld. Om zeker te stellen dat enkel ongetuide meetmasten worden gebouwd, wordt dat in de planregeling van dit inpassingsplan zeker gesteld door het opnemen van een daartoe luidende bouwbepaling. Vanwege de wens van ECN om ook getuide meetmasten te kunnen bouwen, heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijke effecten hiervan vanwege mogelijke aanvaringslachtoffers met vogels. De resultaten van dit nader onderzoek zijn verwoord in een aparte memo, die als bijlage 2 is opgenomen bij deze plantoelichting. Uit het onderzoek blijkt dat op basis van het beperkte oppervlaktebeslag van de meetmasten en het gegeven dat alle meetmasten in agrarisch gebied liggen, het effect van realisatie van de meetmasten op beschermde soorten nihil is. Deze conclusie is ook geldig indien twee masten getuid worden. De bouw van twee getuide masten is daarom via een afwijkingsmogelijkheid in de planregeling mogelijk gemaakt. Natuurmonumenten en karakteristieke openheid Doordat de Waddenzee dichter bij het windpark ligt dan de Staats- en Beschermde Natuurmonumenten Rho adviseurs voor leefruimte

77 76 in het IJsselmeer en doordat de positie ten opzichte van de lijnopstellingen ongunstiger is voor patroonherkenning, is het effect van het windpark op het natuurschoon van de Waddenzee iets groter dan op het IJsselmeer. In vergelijking met de huidige situatie zijn de weidsheid en het vrijwel ongeschonden en open karakter en de rust van de Waddenzee niet in het geding, net zo min als de weidsheid en openheid van het IJsselmeer. Gebiedsbescherming: EHS Achtergronden In het kader van de nee, tenzij-toets is beoordeeld of de plaatsing en het gebruik van de windturbines in de EHS het functioneren van het Robbenoordbos als natuurlijk bos significant aantasten. Daarbij zijn twee effecten op het Robbenoordbos die van belang: ruimtebeslag: daar waar bosgrond (natuur) wordt verhard neemt het netto areaal EHS af; verstoring: door de aanleg, het onderhoud en het gebruik treedt verstoring van dieren in het Robbenoordbos op. Ruimtebeslag Deze keuze voor het plaatsen van de windturbines in het EHS-gebied van het Robbenoordbos volgt uit het Windplan. Aan deze aanpassing liggen de overwegingen ten grondslag zoals die in paragraaf van deze plantoelichting al uiteen zijn gezet. De in het Robbenoordbos geplande turbines staan in de EHS. Voor het gebruik van de windturbines wordt ruimte in het bos ingenomen waarop geen natuurlijk bos meer mogelijk is, dan wel waardoor bestaand bosareaal verdwijnt. Dit kan worden beschouwd als een significante aantasting van de EHS waarvoor compensatie moet plaatsvinden aan de hand van de regels uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Verstoring De verstorende invloed van onderhoud en het gebruik van de turbines zal minimaal zijn. Verstoring tijdens de gebruiksfase zal mogelijk leiden tot verschuiving van territoria of kerngebieden van individuele vogels of andere dieren. Het functioneren van het bos als zodanig komt hiermee echter niet in het geding. Bovendien worden compenserende maatregelen genomen om deze negatieve effecten te mitigeren. Compensatievoorstel In overleg met de initiatiefnemers en de provincie Noord-Holland als bevoegd gezag, is een voorstel opgesteld hoe het verlies aan areaal aan EHS-gronden als gevolg van het plaatsen van windturbines in het Robbenoordbos kan worden gecompenseerd. Onderdeel van dit voorstel is een vergelijkende studie waar mogelijke geschikte locaties met elkaar worden vergeleken. Het voorstel is opgenomen als Bijlage 10 bij deze plantoelichting. Gekozen is voor een locatie nabij het Robbenoordbos. Dit betreft een landbouwperceel aan de noordwestelijke zijde van het Robbenoordbos, die tijdens de realisatie van het windpark zal worden ingericht als bosperceel. Om deze reden is het perceel opgenomen in dit inpassingsplan en wordt de bestemming 'Bos' aan dit perceel toegekend. Daarnaast worden inrichtingsmaatregelen getroffen ter plaatse van de fundaties en kraanopstelplaatsen van de nieuwe windturbines en de bermen bij de vernieuwde onderhoudsweg waarmee de kwaliteit van het EHS-areaal wordt verbeterd. Door het treffen van specifieke onderhoudsmaatregelen wordt hieraan ook bijgedragen. Tot slot worden specifieke maatregelen getroffen om de hydrologische situatie van het gebied in en rondom het Robbenoordbos te verbeteren. Op deze wijze wordt voldaan aan de in de provinciale ruimtelijke verordening voorgeschreven eis tot compensatie. Het provinciebestuur heeft met deze wijze van compenseren ingestemd. Weidevogelleefgebieden Rho adviseurs voor leefruimte

78 77 De windturbines zijn buiten de aangewezen weidevogelleefgebieden gepland. Daarom heeft de planologische bescherming van deze gebieden geen gevolgen voor Windpark Wieringermeer. Binnen het plangebied is alleen Dijkgatsweide aangewezen als weidevogelleefgebied. De afstand tussen de dichtstbijzijnde lijnopstelling (langs de Waterkaaptocht) en dit gebied is dermate groot (>1,5 km) dat de plaatsing en de aanwezigheid van de turbines geen effect zal hebben op de weidevogels die in Dijkgatsweide broeden. Beschermde soorten Vogels In de Wieringermeer broeden veel verschillende soorten vogels. Bouwwerkzaamheden in het kader van de realisatie van Windpark Wieringermeer kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van in gebruik zijnde nesten van vogels en hun jongen en/of eieren. Hiermee kunnen verbodsbepalingen van artikel 11 en 12 Ffw overtreden worden. Tijdens de werkzaamheden en de voorbereiding daarvan dient verstoring of vernietiging van nesten van vogels voorkomen te worden. Dit kan bijvoorbeeld preventief door buiten het broedseizoen te werken of bomen en struiken buiten het broedseizoen te verwijderen en/of ruigte voortijdig te maaien. Het rooien van beplanting, maaien van ruigte of uitvoeren van bouwwerkzaamheden binnen het broedseizoen is mogelijk indien is vastgesteld dat met deze werkzaamheden geen nesten van vogels worden verstoord, beschadigd of vernietigd. Voor het broedseizoen kan geen standaardperiode worden aangegeven. Het broedseizoen verschilt immers per soort. Globaal moet rekening gehouden worden met de periode maart tot half augustus. Verspreid door de Wieringermeer komen ook vogelsoorten voor waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Op grond van door het Ministerie van LNV (2009) verstrekte handleidingen worden nesten van de volgende soorten als jaarrond beschermd beschouwd: boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, huismus, kerkuil, oehoe, ooievaar, ransuil, roek, slechtvalk, sperwer, steenuil, wespendief en zwarte wouw. Aangezien de grote meerderheid van deze vogelsoorten nestelt in bomen of andere opgaande structuren is de dichtheid aan nesten in een open landbouwgebied als de Wieringermeer relatief laag. In het Robbenoordbos en Dijkgatbos is de dichtheid van veel soorten met jaarrond beschermde nesten hoger dan in de rest van de Wieringermeer. Om aan de wettelijke bepalingen uit de Flora- en faunawet te kunnen voldoen, dient bij de aanleg van de turbines, ook buiten het broedseizoen, vernietiging van jaarrond beschermde nesten voorkomen te worden. De aanwezigheid van dergelijke nesten dient dan ook voor aanvang van de werkzaamheden vastgesteld te worden. Vleermuizen Bij de locatie van de windturbines en de toegangsweg tussen de locaties van turbines zijn bij een veldinventarisatie in de zomerperiode van 2014 (zie de bijlage 4 bij deze plantoelichting) baltsende ruige dwergvleermuizen waargenomen. Dit duidt op de aanwezigheid van één of meerdere (paar)verblijfplaats(en) van de ruige dwergvleermuis in het gebied waar bomen gekapt gaan worden om ruimte te maken voor de turbines en/of de toegangsweg en opstelplaatsen. Niet uitgesloten kan worden dat deze verblijfplaats door ruige dwergvleermuizen ook in de zomer en in relatief vorstvrije perioden in de winter worden gebruikt. Dit betekent dat ontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 Ffw nodig is. Om deze ontheffing te kunnen verkrijgen zal mitigatie toegepast moeten worden in de vorm van het ophangen van vleermuiskasten op voldoende afstand van de turbinelocaties. In het Robbenoordbos zijn al meerdere van deze vleermuiskasten aanwezig en die worden door grote aantallen ruige dwergvleermuizen gebruikt. Dat betekent dat deze mitigerende maatregel op deze locatie aantoonbaar gewerkt heeft en dus ook in dit geval zinvol is. Een effectieve mitigerende maatregel is om de turbines die worden geplaatst in gebieden met een hoge activiteit van vleermuizen stil zetten in perioden met het grootst verwachte aantal vleermuisslachtoffers Rho adviseurs voor leefruimte

79 78 (bij windsnelheden lager dan 6 m/s, temperaturen hoger dan 10 C, droog weer en in de periode begin mei-eind oktober). Boommarter Tijdens een veldinventarisatie in de zomerperiode van 2014 (zie de bijlage 4 bij deze plantoelichting) zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van boommarter, eekhoorn of andere grondgebonden zoogdieren in het plangebied aangetroffen. Geschikte boomholtes die gebruikt kunnen worden als nestboom door boommarter, zijn niet aanwezig. Het oppervlaktebeslag van de ingreep in het Robbenoordbos is voorts beperkt (<0,5%). Er blijft voldoende foerageergebied beschikbaar, met andere woorden er is geen aantasting van de functionaliteit van het leefgebied van de boommarter als gevolg van oppervlaktebeslag. Verstoring als gevolg van geluid en optische verstoring in de realisatiefase is tijdelijk en zal niet tot permanente verstoring van de boommarter leiden. De dieren hebben voldoende mogelijkheid om uit te wijken. Daarbij valt de uitvoering van de werkzaamheden (overdag) niet samen met de tijd dat boommarters actief zijn (schemer en nacht). Negatieve effecten met betrekking tot de boommarter zijn daarmee uitgesloten. Vogels in het Robbenoordbos (houtsnip) Om het aantal aanvaringsslachtoffers van boven het Robbenoordbos vliegende vogels zoals de houtsnip zoveel mogelijk te beperken wordt aanbevolen om in het Robbenoordbos de ruimte tussen de boomtoppen de onderste tip van de rotorbladen zo groot mogelijk te maken. Deze ruimte zal minimaal ±15 meter bedragen, waarbij het aantal aanvaringsslachtoffers van de houtsnip al beperkt zal zijn, maar door het vergroten van deze afstand zal het aantal slachtoffers verder geminimaliseerd worden. Overige beschermde soorten Plaatsing van windturbines in/nabij het Robbenoordbos kan leiden tot aantasting van groeiplaatsen van tongvaren, gevlekte rietorchis en grote keverorchis (tabel 2 van het Besluit vrijstelling beschermde dieren plantensoorten: strikt beschermde soorten) en ook brede wespenorchis, koningsvaren en grote kaardenbol (tabel 1 van het hiervoor genoemde besluit). Met zorgvuldig handelen kunnen effecten op de betreffende soorten worden uitgesloten. Voor de soorten die beschermd zijn conform tabel 1 geldt een vrijstelling van overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw bij ruimtelijke ingrepen. Uitgangspunt bij de toetsing van effecten is dat er geen watergangen worden gedempt. Wel kan er sprake zijn van het verbreden van watergangen (werkzaamheden aan de oevers) en het kruisen van smalle watergangen met duikers. Hierbij kan potentieel voortplantingsgebied van de rugstreeppad verloren gaan. Het oppervlaktebeslag van de werkzaamheden in de betreffende sloten is nihil. Aantasting van de functionaliteit van voortplantingswater van de rugstreeppad is daarom uitgesloten. Effecten op de gunstige staat van instandhouding (lokaal, regionaal, landelijk) van amfibieën (zoals de rugstreeppad) of vissen zijn daarom uitgesloten. Rode Lijstsoorten Effecten die de gunstige staat van instandhouding zouden kunnen brengen op niet-beschermde Rode Lijstsoorten worden niet voorzien. Effecten op Rode Lijstsoorten die wettelijk beschermd zijn, zijn hierboven reeds beschreven. Om in de aanlegfase de effecten op Rode Lijstsoorten zoveel mogelijk te minimaliseren, wordt aanbevolen om de definitieve locaties van werkwegen, opstelplaatsen en mastvoeten (zodra deze bekend zijn) voorafgaand aan de werkzaamheden te controleren op de aanwezigheid van Rode Lijstsoorten. Indien Rode Lijstsoorten ter plekke aanwezig blijken zijn, moet tijdens de werkzaamheden zorgvuldig gehandeld worden, teneinde aan de wettelijke bepalingen uit de Rho adviseurs voor leefruimte

80 79 Flora- en faunawet te kunnen voldoen. Dit kan bijvoorbeeld door groeiplaatsen van Rode Lijstsoorten te ontzien. Cumulatieve effecten vanwege de herstructureringsperiode Uit het ecologisch onderzoek bij het MER blijkt dat geen cumulatieve effecten zijn te verwachten voor wat betreft het aspect ecologie gedurende de herstructureringstermijn Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling Conclusie Uit de Natuurtoets blijkt dat met de gekozen opstelling zeker geen significant negatieve effecten optreden op kwalificerende habitattypen en soorten voor de betrokken Natura 2000-gebieden. De windturbines vormen zeker geen aantasting van de wezenlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden. In de aan te vragen vergunning op grond van Nb-wet zal het creëren van een (flexibele) corridor van stilstaande turbines in de drie oost-westgeoriënteerde lijnopstellingen in het zuidoosten van de Wieringermeer moeten worden gewaarborgd en de werking ervan worden gemonitord. Hierdoor is het aannemelijk dat een vergunning kan worden verkregen en dat de Nb-wet van dit inpassingsplan niet in de weg staat. De in het Robbenoordbos geplande turbines staan in de EHS. Voor het gebruik van de windturbines wordt ruimte in het bos ingenomen. Het geplande verhardingsoppervlak is circa 1,5 ha. Het totale ruimtebeslag is, rekening houdend met alle onzekerheden, maximaal 2 ha. Hierop is geen natuurlijk bos meer mogelijk dan wel verdwijnt bestaand bosareaal. Daarnaast vindt door het gebruik van de windmolens een permanente verstoring plaats van circa 12,5 ha van het Robbenoordbos. Dit kan worden beschouwd als een significante aantasting van de EHS, waarvoor compensatie moet plaatsvinden aan de hand van de regels uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening. In overleg met de initiatiefnemers en de provincie Noord-Holland als bevoegd gezag, is een voorstel opgesteld hoe het verlies aan areaal aan EHS-gronden als gevolg van het plaatsen van windturbines in het Robbenoordbos kan worden gecompenseerd. Gekozen is voor een locatie nabij het Robbenoordbos dat tijdens de realisatie van het windpark wordt ingericht als bosperceel. Daarnaast worden waterhuishoudingsmaatregelen genomen waardoor de negatieve effecten door het gebruik van de molens worden gemitigeerd. Op deze wijze wordt voldaan aan de in de provinciale ruimtelijke verordening voorgeschreven eis tot compensatie. De provinciale instemming met zowel de locatiekeuze als de voorgenomen inrichting van het perceel als bos zijn in voorbereiding. Uit de Ffw-toets blijkt dat sprake is van negatieve effecten op een aantal beschermde soorten. De aanvraag van een ontheffing op grond van de Ffw voor deze soorten is dan ook noodzakelijk. Omdat uit de onderzoeken blijkt dat de ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van de instandhouding van soorten, waarvoor incidentele aanvaringsslachtoffers zijn voorzien, bestaat geen reden om aan te nemen dat deze ontheffing niet zou kunnen worden verkregen. Vertaling in het inpassingsplan Uit het ecologisch onderzoek blijkt dat nieuwe getuide meetmasten mogelijk negatieve effecten kunnen veroorzaken. In de planregeling van dit inpassingsplan is daarom een bepaling opgenomen die alleen niet-getuide masten toestaat. Nieuwe getuide meetmasten zijn alleen indirect mogelijk gemaakt door middel van een afwijkingsbevoegdheid. Om te voldoen aan het vereiste van de Provinciale Ruimtelijke Verordening is het perceel, waarop de EHS-compensatie is voorzien in dit inpassingsplan, opgenomen door de bestemming 'Bos' eraan toe te kennen. Tot slot wordt een koppeling gelegd in de planregels tussen het in gebruik nemen van de nieuwe windturbines in het Robbenoordbos en de aanleg en inrichting van de compensatiemaatregelen. Op deze wijze is de compensatie planologisch gewaarborgd. Rho adviseurs voor leefruimte

81 Archeologie en cultuurhistorie Toetsingskader Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Daarnaast is het 'de verstoorder betaalt'- principe in de wet verankerd. In verband met dit principe regelt de wet ook de te volgen procedures en de financiering van archeologisch (voor)onderzoek en het eigendom en beheer van archeologische vondsten. De bescherming van de archeologische waarden is onder andere vertaald in een Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) op zowel nationaal als provinciaal niveau. Deze IKAW laat zien hoe groot de 'trefkans' is om iets archeologisch waardevols aan te treffen. Op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) staan terreinen waarvan bekend is dat ze daadwerkelijk een archeologische waarde hebben. Gemeentelijk beleid De gemeente Hollands Kroon werkt momenteel aan nieuw beleid op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. In dit beleid worden een zestal regimes onderscheiden. Per gebied is vastgelegd wanneer bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met archeologie, afhankelijk van de kans dat archeologische resten in de bodem liggen. Elk regime kent zijn eigen drempelwaarden, gebaseerd op de verwachtingswaarde. In overleg met de gemeente is besloten om in het inpassingsplan geen specifieke beschermende regeling op te nemen voor archeologisch waardevolle gebieden. Het archeologisch onderzoek, zoals dat is opgenomen in het MER en wat later is aangevuld (zie hierna), is door de gemeente als voldoende beschouwd ter onderbouwing dat door de aanleg van het windpark met de bijbehorende voorzieningen geen archeologische waarden verstoord zullen worden. Voor de cultuurhistorische waarden, zoals dijken, verkavelingspatronen en monumentale gebouwen, wordt te zijner tijd een aparte cultuurhistorische beleidsnota Onderzoek In het kader van het MER Windpark Wieringermeer is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd dat in het bijlagenrapport bij het MER is opgenomen. Het bureauonderzoek is gebaseerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW, zie figuur 5.5) en een tiental overige bronnen Hieruit is gebleken dat in het plangebied voornamelijk archeologische waarden kunnen worden verwacht uit het Neolithicum en de Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Geconcludeerd wordt dat verspreid over het gehele plangebied de trefkans op het voorkomen van archeologische waarden middelhoog tot hoog is. Ter voorbereiding op de vergunningaanvragen voor de beoogde windturbines is vervolgonderzoek uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek, uitgevoerd door ArcheoPro projecten. het gaat om een geofysisch onderzoek en karterend bodemonderzoek. Het onderzoeksrapport is opgenomen in de bijlage 5 bij deze plantoelichting. Het onderzoek is uitgevoerd ter plaatse van een groot deel van de beoogde turbines waarvan de turbinevoeten/fundaties zijn gelegen in een gebied waarvoor in het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied een beschermende regeling voor archeologie is opgenomen. Op basis van het inventariserend veldonderzoek wordt geconcludeerd dat voor de overige turbinelocaties in het plangebied geen sprake is van een kans op het aantreffen van archeologisch waarden. Rho adviseurs voor leefruimte

82 81 Dit laat onverlet dat indien bij bodemingrepen (bij de aanleg van de fundering van turbines, het graven van kabels en leidingen en eventueel bij het verleggen van watergangen en sloten) archeologische materialen of sporen kunnen worden aangetroffen. Deze vondsten moeten op grond van artikel 53 van de Monumentenwet door tussenkomst van de gemeente worden gemeld bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling Conclusie Op basis van het inventariserend veldonderzoek wordt geconcludeerd dat in het plangebied geen sprake is van een kans op het aantreffen van archeologisch waardevolle materialen of sporen. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Vertaling in het inpassingsplan Naar aanleiding van het inventariserend veldonderzoek is de archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied bijgesteld ten opzichte van het voorontwerp van het inpassingsplan. De in het voorontwerp opgenomen regeling is in het ontwerp van dit inpassingsplan komen te vervallen. Rho adviseurs voor leefruimte

83 82 Figuur 5.5 Kaart met de indicatieve archeologische verwachtingen (IKAW) in het plangebied met gebieden met een hoge verwachtingswaarde (in rood aangegeven) en een lage verwachtingswaarde (in geel aangegeven) Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult. Rho adviseurs voor leefruimte

84 Landschap Toetsingskader Structuurvisie Noord-Holland 2040 en het Windplan Wieringermeer In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 kondigde de provincie aan dat zij het Beleidskader Wind op land zou opstellen, waarin een ruimtelijk kader is opgenomen met daarin de ontwerpprincipes en instrumenten voor het ontwerpen van (grootschalige) windmolenparken zoals Windplan Wieringermeer, alsmede een uitvoeringsregeling die de randvoorwaarden voor ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit aangeeft. Het Beleidskader Wind op land is inmiddels gereed en stelt voor meerdere lijnopstellingen in de Wieringermeer een zonering (zie figuur 2.2) vast. Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven, is bij het vaststellen van deze zones de landschappelijke vormgeving een uitdrukkelijk sturend element geweest. Daarnaast heeft de gemeente een beeldkwaliteitsplan vastgesteld dat concrete richtlijnen geeft voor het ontwerp van het windpark (zie hoofdstuk 3). Deze twee documenten (het windplan en het BKP) hebben in grote mate de totstandkoming van de voorliggende inrichting van het Windpark Wieringermeer bepaald Onderzoek Effectbeschrijving in het MER Ter ondersteuning van het BKP is een 3D-model ontwikkeld. Dit model maakt het mogelijk om varianten van windturbineopstellingen vanuit alle mogelijke hoeken en standpunten te bekijken. Het model is ook benut voor de effectbeoordeling in het MER. Daarnaast zijn enkele fotovisualisaties gemaakt die als bijlage bij het MER zijn opgenomen. Volstaan wordt met een verwijzing naar hoofdstuk 9 en bijlage 13 van het MER. Expertmeetings Gedurende de voorbereiding van dit inpassingsplan en het MER zijn, aan de hand van het 3D-model en fotovisualisaties van de windturbines die zijn opgenomen uit de vergunningaanvraag, enkele expertmeetings gehouden om de landschappelijke uitstraling van specifieke locaties in het plangebied te bespreken. Bij deze bijeenkomsten waren ambtelijke vertegenwoordigers van de gemeente, de provincie, het Rijk en het gemeentelijke Kwaliteitsteam tezamen met de initiatiefnemers en de verschillende deskundigen aanwezig. Tijdens deze bijeenkomsten zijn deellocaties bediscussieerd die afwijken van de uitgangspunten (zones) van het Windplan dan wel van de uitgangspunten uit het BKP. De beoordeling van deze afwijkingen heeft plaatsgevonden aan de hand van de vier pijlers die ook aan het Windplan ten grondslag lagen: a. natuur en milieu; b. economie; c. draagvlak; d. landschappelijke kwaliteit. In deze paragraaf worden deze punten (en de uitkomsten van de expertmeetings) toegelicht. Afwijkende hoogte windturbines in het Robbenoordbos Achtergronden Om aanvaringsslachtoffers met vogels zoveel mogelijk te voorkomen (zie paragraaf 5.3) kan het zijn dat de turbines die in het Robbenoordbos zelf gebouwd worden een afwijkende ashoogte moeten krijgen dan de overige turbines in de Wieringermeer. Daarbij is gedacht aan windturbines in het bos die met de maximale maat voor de ashoogte in dit inpassingsplan (120 m) gebouwd gaan worden, terwijl elders in het plangebied de windturbines met een minimale ashoogte van 100 m worden uitgevoerd. Rho adviseurs voor leefruimte

85 84 Natuur en milieu Om het aantal aanvaringsslachtoffers van boven het Robbenoordbos vliegende vogels zoals de houtsnip zoveel mogelijk te beperken wordt aanbevolen om in het Robbenoordbos de ruimte tussen de boomtoppen de onderste tip van de rotorbladen zo groot mogelijk te maken. Deze ruimte zal minimaal ±15 meter moeten bedragen. Dat kan ertoe leiden dat in dit deelgebied windturbines met een zo hoog mogelijke ashoogte moeten worden uitgevoerd (tot maximaal 120 m). Dat kan afwijken van de ashoogte van 100 m die elders in het plangebied als minimumhoogte wordt aangehouden. Economie Het aspect 'economie' speelt in de kwestie rondom het Robbenoordbos geen rol. Draagvlak Tijdens het vooroverleg bij de totstandkoming van dit inpassingsplan zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op dit aspect. Landschappelijke kwaliteit Tijdens de expertmeetings is aan de hand van het 3D-model beoordeeld of het plaatsen van windturbines met een ashoogte van 120 m in deelgebied, terwijl elders in het plangebied windturbines met een ashoogte van 100 m gebouwd worden, tot onaanvaardbare gevolgen voor de landschappelijke uitstraling van het windpark zou leiden. Geconcludeerd is dat dit niet het geval is. Conclusie Geconcludeerd wordt dat het bouwen van hogere windturbines in het Robbenoordbos landschappelijk aanvaardbaar is. Om deze reden biedt de planregeling voor de turbineposities in dit deel van het plangebied de mogelijkheid om ter plaatse windturbines met een hogere ashoogte te bouwen. Verschil in verschijningsvorm ter plaatse van bestaande turbines 'Oom Kees' Achtergronden Windpark 'Oom Kees' is een zelfstandige onderneming die op geen enkele wijze is gelieerd met één van de andere partijen in de Wieringermeer. De bestaande windturbines op deze locatie zullen qua verschijningsvorm afwijken van die van de nieuwe windturbines die in het verlengde van deze windturbines in dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt. Natuur en milieu Het aspect 'natuur en milieu' speelt in de kwestie rondom de bestaande turbines 'Oom Kees' geen rol. Economie Het aspect 'economie' speelt in de kwestie rondom de bestaande turbines 'Oom Kees' geen rol. Draagvlak Tijdens het vooroverleg bij de totstandkoming van dit inpassingsplan zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op dit aspect. Landschappelijke kwaliteit Beoordeeld is of een afwijkende verschijningsvorm in de lijnopstelling bij de Waterkaaptocht in het verlengde van de bestaande twee windturbines van het windpark 'Oom Kees' vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is. Hoewel de onderlinge afstand tussen de twee bestaande turbines en de toekomstige windturbines iets kan afwijken vanwege het ter plaatse aanwezige straalpad, leidt de komst van de nieuwe windturbines in relatie tot de twee bestaande windturbines niet tot onaanvaardbare landschappelijke effecten. Conclusie Rho adviseurs voor leefruimte

86 85 Geconcludeerd wordt dat het bouwen van nieuwe windturbines in het verlengde van de bestaande turbines bij locatie 'Oom Kees', ondanks een andere verschijningsvorm van de nieuwe windturbines, landschappelijk aanvaardbaar is. Om deze reden is ervan afgezien om in de planregeling nadere regels te stellen in dit deel van het plangebied. Verlengde Kleitocht Achtergronden De lijnopstelling bij de verlengde Kleitocht voldoet niet aan de ontwerpcriteria van het BKP. Het aantal turbines in deze lijnopstelling is drie terwijl het beeldkwaliteitsplan van minimaal vier turbines in een lijnopstelling uitgaat. Ook is de knik met de noordelijke Kleitocht onvoldoende duidelijk herkenbaar in het landschap. Natuur en milieu Het aspect 'natuur en milieu' speelt in de kwestie rondom de Verlengde Kleitocht geen rol. Economie Het aspect 'economie' speelt in de kwestie rondom de Verlengde Kleitocht geen rol. Draagvlak Tijdens het vooroverleg bij de totstandkoming van dit inpassingsplan zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op dit aspect. Landschappelijke kwaliteit Tijdens de expertmeetings is aan de hand van het 3D-model besproken of het aantal van drie windturbines en de knik met de noordelijke Kleitocht tot onaanvaardbare gevolgen voor de landschappelijke uitstraling van het windpark zou leiden. Geconcludeerd is dat dit niet het geval is, mits het aantal te bouwen turbines (drie) als minimumaantal wordt vastgelegd. Conclusie Geconcludeerd is dat de voorgenomen bouw van de drie windturbines op deze deellocatie landschappelijk aanvaardbaar is. Als voorwaarde daarvoor geldt dat het aantal te bouwen turbines (drie) als minimumaantal wordt vastgelegd. Dat is in de planregeling nader uitgewerkt (zie hoofdstuk 6). De 'bajonet' (Ulketocht/Waardtocht) Achtergronden De lijnopstelling bij de Waardtocht voldoet niet aan de ontwerpcriteria van het BKP. De verspringing van de lijn en de afstand tussen de twee lijnen is onvoldoende om als separate lijnen in het landschap herkenbaar te zijn. Daarnaast bestaat hier de kans dat verschillende turbinetypen binnen één lijn worden gebouwd omdat de grondposities ter plaatse in handen zijn van verschillende deelnemers van Windkracht (namelijk deels WCW en deels Nuon). In het voorontwerp van dit inpassingsplan was de knip overeenkomstig de eisen uit het gemeentelijke BKP in verschijningsvorm gelegd tussen de turbines WT-02 en WT-03, zie figuur 5.6. In dit inpassingsplan is de knip gelegd overeenkomstig de eigendomsverhoudingen tussen WCW en Nuon, oftewel tussen de turbineposities UT012 en WT-01. Rho adviseurs voor leefruimte

87 86 Figuur 5.6 Bajonet en de locaties waar de 'knip in verschijningsvorm' is aangebracht: in blauw de locatie uit het voorontwerpinpassingsplan en in oranje de locatie in het (ontwerp)inpassingsplan Natuur en milieu Het aspect 'natuur en milieu' speelt in de kwestie rondom de bajonet geen rol. Economie Door de knip niet gelijk te stellen met de eigendomsverhouding van WCW en Nuon, kan de situatie ontstaan dat WCW als eerste een windturbine koopt en daarmee automatisch de turbinekeuze voor Nuon bepaalt of vice versa. De aanbesteding bij één van de partijen zorgt automatisch voor een keuze voor de andere partij. Een gezamenlijke aanbesteding van WCW en Nuon ligt niet voor de hand. De economisch meest rendabele windturbine kan voor WCW een andere zijn dan voor Nuon als gevolg van de totaal verschillende businessmodellen van beide organisaties. Daarbij komt dat het tijdstip van de aanbesteding voor beide partijen naar alle waarschijnlijkheid niet gelijktijdig is. Het opsplitsen van de aanbesteding door één van de partijen omwille van de turbines in de bajonet is economisch niet aantrekkelijk vanwege het wegvallen van het prijsvoordeel van 'groot' inkopen. Daarnaast is dat technisch en organisatorisch niet wenselijk omdat op dat moment een beperkt aantal windturbines een eigen onderhoudsregime erop na zullen moeten houden. Dat is negatief voor de kostenefficiëntie van het onderhoud. Daarnaast speelt nog een juridische beperking in deze een belangrijke rol. Het inpassingsplan moet Rho adviseurs voor leefruimte

88 87 objectieve criteria bevatten onder welke voorwaarden gebouwd mag worden. Het formuleren van dergelijke criteria lijkt in dit geval niet goed mogelijk. In dit geval is het namelijk altijd nodig om een afhankelijkheid in te bouwen tussen de twee initiatiefnemers: de bouwrechten van de ene partij leveren automatisch een belemmering op voor de andere en andersom. Draagvlak Tijdens het vooroverleg bij de totstandkoming van dit inpassingsplan zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op dit aspect. Landschappelijke kwaliteit Het kwaliteitsteam heeft zoveel mogelijk gekeken vanuit de belevingswaarde voor bewoner, recreant en passant. In dat geval is het duidelijk dat bij zowel een verschil in ashoogte van 20 m als van 30 m de twee windturbines die een andere verschijningsvorm hebben binnen de lijnopstelling een rommelig beeld veroorzaken. In de lijnopstelling is dan geen eenheid waarneembaar. Dit is zeker vanaf de Schagerweg, waar de twee lijnopstellingen goed te onderscheiden zijn, zeer zichtbaar. Vanuit de Ulkeweg ontstaat door het verschil in ashoogte tevens een perspectivische vertekening waardoor de opstelling en het onderscheid tussen de twee lijnopstellingen onleesbaar wordt. De twee windturbines in de voorste rij gaan interfereren met de windturbines in de achterste rij. Hierbij wordt door het Kwaliteitsteam het volgende opgemerkt. Het onderscheid in windturbinetypen wordt voornamelijk bepaald door de ashoogte. Vooral op grotere afstand, bijvoorbeeld vanaf de Schagerweg, is het verschil in ashoogte het meest in het oog springend. Het onderscheid op grote afstand van de gondeltype, vormgeving van de mast en de rotordiameter is ogenschijnlijk van minder belang. Wanneer men dichter bij de windturbines komt, zoals bij een zicht vanaf de Ulkeweg, wordt het onderscheid in van de gondeltype, vormgeving van de mast en de rotordiameter meer zichtbaar en daarmee bepalender voor het beleefde beeld. Vanaf de Ulkeweg bezien treedt bij het niet hanteren van gelijke windturbines bovendien een perspectivische vertekening op, waardoor het onderscheid tussen de twee lijnen verdwijnt en een rommelig totaalbeeld ontstaat. Het advies van het kwaliteitsteam blijft op basis van een nadere studie met het 3D-model ongewijzigd ten opzichte van dat van het voorontwerpinpassingsplan. Dat wil zeggen dat het de voorkeur heeft om de knip tussen de twee lijnstukken te leggen tussen de WT-03 en de WT-02. Op deze manier is de gewenste eenheid binnen de lijnstukken altijd gegarandeerd. Uit een oogpunt van de landschappelijke kwaliteit en beleving wordt negatief geadviseerd over het leggen van de knip tussen UT-12 en de WT-01 omdat dit een minder wenselijk landschappelijk beeld ter plaatse oplevert. Wanneer echter het leggen van de knip tussen de WT-03 en de WT-02 gezien de eigendomssituatie niet mogelijk blijkt te zijn, is het goed in eerste instantie afstemming in ashoogte te zoeken. Een overeenkomstige ashoogte is van grotere invloed dan gelijke gondeltypes, vormgeving van de mast en rotordiameter. Conclusie Ten aanzien van de plaats van verschijningsvorm bij de bajonet concluderen partijen dat milieu en draagvlak neutraal beoordeeld worden, economie positief en landschap negatief. Vanwege de juridische onmogelijkheid om een praktisch uitvoerbare regeling te treffen in het inpassingsplan kan aan de landschappelijke bezwaren op dit punt niet verder tegemoet worden gekomen. Daarbij wordt overwogen dat het gemeentelijke kwaliteitsteam welleswaar negatief adviseert omdat een minder wenselijk landschappelijk beeld kan onstaan, maar de landschappelijke verschijningsvorm van het windpark als geheel ter plaatse niet onaanvaardbaar wordt geacht. Om deze reden wordt besloten om het economische belang van de uitvoerbaarheid van het windpark op dit onderdeel zwaarder te laten wegen dan de landschappelijke effecten. De knip wordt om die reden in overeenstemming gebracht met de eigendomssituatie tussen WCW en Nuon. Verschil in verschijningsvorm ter plaatse van bestaande turbines 'Wagendorp' Rho adviseurs voor leefruimte

89 88 Achtergronden Windpark Wagendorp is een zelfstandige onderneming die op geen enkele wijze is gelieerd met één van de andere partijen in de Wieringermeer. Zij hebben zelfstandig en op basis van hun specifieke situatie de afweging gemaakt voor het plaatsen van een winturbine Vestas V112 (ashoogte 119 m, rotordiameter 112 m). Ondanks dat Windpark Wagendorp onderdeel uitmaakt van het plangebied van de Windvisie, heeft de gemeente bij vergunningverlening niet als eis gesteld dat Wagendorp zich moet conformeren aan een bepaalde verschijningsvorm. Hierdoor ontstaat de situatie dat, wanneer de windturbines van Wagendorp worden betrokken bij de zone met specifieke bouwaanduiding voor Nuon, in de gehele zone alleen windturbines van het type Vestas V112 gebouwd mogen worden. Natuur en milieu Het aspect 'natuur en milieu' speelt in de kwestie rondom Windpark Wagendorp geen rol. Economie Indien wordt vastgehouden aan de eis dat alle windturbines binnen de lijnopstelling van het Windpark Wagendorp eenzelfde verschijningsvorm moet hebben, dan ontstaat de situatie dat Nuon deze vier windturbines uitsluitend kan bouwen wanneer gekozen wordt voor de Vestas 112. Dat houdt in dat Nuon gehouden zou zijn om voor deze vier windturbines een aparte aanbestedingsprocedure te starten, waarbij slechts één windturbineturbinefabrikant in aanmerking komt. Gezien het ontbreken van onderhandelingsruimte ontstaat een grote kans dat deze windturbines economisch niet uitvoerbaar zullen zijn en daarom niet gebouwd zullen gaan worden. Draagvlak Tijdens het vooroverleg bij de totstandkoming van dit inpassingsplan zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op dit aspect. Landschappelijke kwaliteit Het kwaliteitsteam geeft aan dat Wagendorp onderdeel uitmaakt van een groter geheel samen met de windturbines van ECN. Door de nabijheid van de windturbines kunnen ECN en Wagendorp niet los van elkaar worden gezien. Karakteristiek voor de windturbines van ECN is dat deze twee lijnopstellingen ook bestaan uit korte aaneengesloten rijen van verschillende typen windturbines (aan de oostzijde van elke rij staan vier onderzoekturbines en ten westen daarvan zes respectievelijk drie prototypes). Om die reden vindt het kwaliteitsteam het niet bezwaarlijk dat Wagendorp uit twee korte rijen van verschillende windturbinetypen is opgebouwd. Bij het beeld vanaf de Zuiderdijk wordt wel direct duidelijk dat de enkele afwijkende windturbine in de rij uit de toon valt. In de visuele beleving maakt deze windturbine geen onderdeel meer uit van de korte rijen en krijgt deze de uitstraling van een solitaire windturbine (in de nabijheid van de eerder geplaatste solitaire windturbine 'de Ambtenaar'). Ook hier zal voor de bewoner, recreant en passant het lijken alsof een vergissing is begaan. Het kwaliteitsteam adviseert vanuit het oogpunt van landschap en beleving een oplossing te bedenken voor de enkele windturbine aan de kant van de Zuiderdijkweg, opdat deze windturbine onderdeel blijft uitmaken van de totale rij en de structuur van windturbines in dit deelgebied (inclusief ECN). Conclusie Het leggen van een juridische koppeling tussen de verschijningsvorm van de reeds vergunde windturbines in Windpark Wagendorp en de toekomstige windturbines van Nuon, stuit op problemen omtrent de economische uitvoerbaarheid van dit plandeel. Vanuit landschappelijk oogpunt is gebleken dat een afwijkende verschijningsvorm tussen beide lijnopstellingen, vanwege op de nabijheid van het ECN-testpark, niet bezwaarlijk is. Echter, de meest oostelijke windturbine kan daarbij wel als landschappelijk afwijkend worden ervaren. Om hieraan zoveel mogelijk tegemoet te komen, wordt in de planregeling verankerd dat alle vier de nieuwe windturbines in dit deel qua verschijningsvorm gelijk moeten zijn. Rho adviseurs voor leefruimte

90 89 Verlengde Oudelandertocht Achtergronden De meest zuidwestelijke turbinepositie bij de Oudelandertocht is geprojecteerd buiten de zones uit het windplan. Natuur en milieu Het aspect 'natuur en milieu' is niet relevant voor het verlengen van de Oudelandertocht ten opzichte van de zone uit het windplan. Draagvlak Tijdens het vooroverleg bij de totstandkoming van dit inpassingsplan zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op dit aspect. Economie Omdat bij de vertaling tussen het voorkeursalternatief uit het MER naar dit inpassingsplan meerdere turbineposities zijn afgevallen (zoals het Agriportgebied, zie hoofdstuk 3), is het voor de initiatiefnemers van belang dat de resterende ruimte optimaal wordt benut voor het plaatsen van nieuwe windturbines. In dat opzicht zijn beide windturbines, ondanks dat deze is gelegen buiten de zones van het Windplan, noodzakelijk om een economisch uitvoerbaar plan te hebben. Landschappelijke kwaliteit Door plaatsing van de zuidwestelijke windturbine ontstaat een extra ontwerpopgave voor de toekomstige opschaling van turbines van de Groetpolder (net buiten de Wieringermeerpolder). Dit komt doordat de Oudelandertocht verder naar het westen doorloopt dan oorspronkelijk in het windplan was voorzien. Om interferentie tussen de lijnopstelling van de Oudelandertocht en de Groetpolder te voorkomen, ontstaat hiermee een ontwerpopgave bij de verdere uitwerking van de voorziene opschaling van de bestaande lijnopstelling van windturbines in de Groetpolder. Het ritme in de lijnopstelling van de Oudelandertocht blijft met uitbreiding in westelijke richting overigens wel gehandhaafd en geeft geen verstoord landschappelijk beeld. In zoverre voldoet deze uitbreiding aan de ontwerpprincipes uit het gemeentelijke BKP. Conclusie Omdat de bouw ervan bij de Oudelandertocht niet tot onaanvaardbare landschappelijke effecten leidt en ook verder voldoet aan gemeentelijke BKP, wordt de plaatsing hier aanvaardbaar geacht. De aanwezigheid van deze windturbine zal te zijner tijd bij de opschaling van de bestaande windturbines in de Groetpolder in de landschappelijke beoordeling voor dit project betrokken moeten worden. Een noodzaak om in dit inpassingsplan hiervoor een specifieke regeling op te nemen is niet aanwezig. Solitair ogende windturbine tussen de Oudelandertocht en de Groettocht Achtergronden Tussen de lijnopstellingen van de Oudelandertocht en de Groettocht blijkt, vanwege de aanwezige aardgasleidingen ter plaatse, slechts één windturbine gebouwd te kunnen worden. Deze windturbine wordt daardoor als 'solitaire windturbine' ervaren en voldoet niet aan de eisen uit het gemeentelijke BKP. Natuur en milieu Het aspect 'natuur en milieu' is relevant voor de turbine tussen de Oudelandertocht en de Groettocht. Om aan de geldende normen voor geluids- en slagschaduwhinder te kunnen voldoen, moet deze turbine worden voorzien van een stilstandvoorziening (zie paragraaf 5.1 en 5.2). Wordt deze voorziening getroffen, dan wordt zonder meer voldaan aan de wettelijke normen. Rho adviseurs voor leefruimte

91 90 Dit aspect betreft ook de belemmeringen die in dit deel van het plangebied aanwezig zijn vanwege de aanwezige ondergrondse buisleidingen. De aanwezige ondergrondse infrastructuur zorgt ervoor dat in dit deel slechts één windturbine geplaatst kan worden. Draagvlak Tijdens het vooroverleg bij de totstandkoming van dit inpassingsplan zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op dit aspect. Economie Omdat bij de vertaling tussen het voorkeursalternatief uit het MER naar dit inpassingsplan meerdere turbineposities zijn afgevallen (zoals het Agriportgebied, zie hoofdstuk 3), is het voor de initiatiefnemers van belang dat de resterende ruimte optimaal wordt benut voor het plaatsen van nieuwe windturbines. In dat opzicht is deze windturbine, ondanks dat wordt voldaan aan de eisen uit het BKP, noodzakelijk om een economisch uitvoerbaar plan te hebben. Bij het bepalen van die economische uitvoerbaarheid is voorts rekening gehouden met de noodzaak dat maatregelen getroffen moeten worden om te kunnen voldoen aan de wettelijke normen voor geluids- en slagschaduwhinder (zie hiervoor). Landschappelijke kwaliteit De windturbine tussen de Oudelandertocht en de Groettocht wordt als een solitaire windturbine in het landschap ervaren. Deze windturbine heeft onvoldoende landschappelijk effect om als het ware het 'gat' tussen beide lijnen op te vullen. Deze turbinepositie voldoet daarmee niet aan de ontwerpprincipes zoals die in het gemeentelijke BKP zijn geformuleerd (zie hoofdstuk 4). Conclusie Voor wat betreft de solitaire windturbine wordt geconcludeerd dat op drie van de vier pijlers (natuur en milieu, draagvlak, economie en landschappelijke kwaliteit) deze turbine neutraal dan wel positief scoort. Aan de geldende normen wettelijke voor geluid- en slagschaduwhinder wordt voldaan, waarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse kan worden gegarandeerd. Voor wat betreft het aspect landschap scoort deze turbinepositie negatief. Gelet op alle betrokken belangen, kiezen de ministers ervoor om ondanks deze negatieve score, deze turbine desondanks in het inpassingsplan van een positieve bestemming te voorzien. Afwijkende opstelling ECN-testpark Achtergronden Gedurende de planontwikkeling bleek dat de eisen aan prototypelocaties op het ECN-testpark vanuit de markt aangescherpt zijn. Op deze locaties kunnen fabrikanten hun prototypes optimaliseren en laten certificeren. Het verwerven van een certificaat is een voorwaarde om een nieuw type windturbine op de markt te kunnen brengen. Hiervoor moeten metingen worden verricht, zoals in het ECN-testpark worden uitgevoerd. Naar aanleiding van deze veranderde markteisen heeft ECN, in overleg met de Windkracht partners, de gemeente, de provincie en het Rijk naar een oplossing gezocht. Deze oplossing is gevonden in het scenario C+ (zie hoofdstuk 3), waarbij prototypelocaties worden benut die buiten de zones van het windplan zijn gelegen. Natuur en milieu Bij het aanpassen van de opstelling voor de prototypelocaties voor ECN, is aandacht besteed aan dit aspect. Gebleken is dat ECN ook na deze wijziging kan voldoen aan de wettelijke normen en randvoorwaarden. Draagvlak Tijdens het vooroverleg bij de totstandkoming van dit inpassingsplan zijn geen reacties ontvangen die betrekking hebben op dit aspect. Rho adviseurs voor leefruimte

92 91 Economie In elk van de drie in het MER onderzochte scenario's (A, B en C) raakten de huidige en de beoogde nieuwe prototypelocaties tussen twee andere lijnen 'ingeklemd'. Dit maakte de prototypelocaties voor het overgrote deel ongeschikt voor snelle certificatiemetingen. Hierdoor kwalificeert de testfaciliteit in de Wieringermeer niet meer als een internationale topfaciliteit. De scenario's A, B en C bleken hierdoor niet langer een reëel en (financieel) uitvoerbaar alternatief voor ECN. Om deze reden was een aanpassing vanuit bedrijfseconomisch perspectief noodzakelijk om een economisch haalbaar en uitvoerbaar plan te verkrijgen. Landschappelijke kwaliteit De gemeente heeft bij het zoeken naar geschikte locaties buitenom de zones van het windplan de volgende randvoorwaarden gegeven: a. onder voorwaarde van een maximale ashoogte van 120 m is het mogelijk om (in afwijking van het windplan) zes prototypen in de noordelijke lijn toe te staan met een rotordiameter van maximaal 130 m; b. conform de huidige regeling in het onderliggende bestemmingsplan zijn op de zuidwestelijke lijn prototypenturbines tot 150 m ashoogte en een rotordiameter van maximaal 175 m toegestaan; c. het plaatsen van prototypen in andere zones voor windenergie uit het windplan (zoals de Waterkaaptocht) zijn vanwege de relatief korte afstand tot woonbebouwing (zoals de kern Kreileroord) niet wenselijk. De locaties, die nu in dit inpassingsplan zijn opgenomen, voldoen aan deze criteria. Ondanks de aanpassingen voldoet de ECN-locatie, onder voornoemde randvoorwaarden, nog steeds aan de landschappelijke uitgangspunten van het windplan en het BKP. Conclusie De windturbineopstelling van ECN wijkt af van hetgeen in het Windplan was opgenomen. Om tegemoet te komen aan de gewijzigde marktomstandigheden van ECN, in combinatie met het (ook in het Windplan en BKP aangegeven) pionierskarakter van het ECN-testpark, wordt deze afwijking en onder de door de gemeente aangegeven voorwaarden aanvaardbaar geacht Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling Conclusie Bij het voorliggende ontwerp van Windpark Wieringermeer zijn de door de provincie en de gemeente aangegeven landschappelijke voorwaarden in het windplan en het beeldkwaliteitsplan zoveel mogelijk aangehouden. In beginsel is daarmee de landschappelijke aanvaardbaarheid van het plan gegeven. Daar waar van het windplan of het beeldkwaliteitsplan wordt afgeweken, wordt dat beargumenteerd gedaan. Vertaling in het inpassingsplan Omdat de landschappelijke aanvaardbaarheid van het plan aan concrete randvoorwaarden vanuit het gemeentelijke en provinciale beleid is afgeleid, moet in de planregeling zoveel mogelijk verzekerd worden dat aan deze randvoorwaarden voldaan kan worden. In hoofdstuk 6 van de plantoelichting wordt de wijze waarop dit is gebeurd nader toegelicht. 5.6 Water en bodem Toetsingskader Water Op grond van artikel lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met een ruimtelijke ontwikkeling die in een inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt. Rho adviseurs voor leefruimte

93 92 Bodemkwaliteit Op grond van de Wet bodembescherming dient de kwaliteit van de bodem te worden bewaakt en dient verontreinigingen in de bodem te worden voorkomen. Wanneer grond wordt ontgraven of wordt aangevoerd van of naar het projectgebied is sprake van roering van de bodem en moet worden voldaan aan de vereisten uit het Besluit bodemkwaliteit. Op grond van het Besluit bodemkwaliteit worden eisen gesteld aan de kwaliteit van de af te voeren grond Onderzoek Water Ten gevolge van de realisatie van het Windpark Wieringermeer zal het oppervlak verhard oppervlak toenemen met maximaal m² ten opzichte van de huidige situatie. Dit oppervlak is inclusief de vijf turbines op het bedrijfsterrein 'Agriport', die wel deel uitmaken van het VKA, maar nu niet in het inpassingsplan zijn opgenomen. Dit oppervlak is zodoende als 'worstcase' te beschouwen, de daadwerkelijke toename zal kleiner zijn. De initiatiefnemers hebben een voorstel opgesteld hoe deze toename van het verhard oppervlak gecompenseerd kan worden. Dit voorstel is in het kader van het bestuurlijk vooroverleg aan het hoogheemraadschap ter beoordeling voorgelegd en besproken. Hieruit is het voorstel gekomen zoals dat is opgenomen in bijlage 6 van deze plantoelichting. Benodigd oppervlak fundament turbinepositie 01 Noordboog Ten aanzien van de eerste windturbinepositie in de noordboog (NB-01) is bij de technische detailuitwerking gebleken dat het fundament van deze windturbine binnen de beschermingszone van de Amstelmeerdijk is gelegen. Dit houdt in dat het bestemmingsvlak voor de locatie van deze windturbine enkele meters op de verbeelding van dit inpassingsplan is verruimd. Zie figuur 5.7. Deze verschuiving is besproken met het Hoogheemraadschap en akkoord bevonden. Bodem Vanuit de functie 'windpark' worden geen milieuhygiënische eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. De beoogde activiteiten, namelijk de aanleg en het in werking hebben van een windpark, zijn niet relevant voor de bodemkwaliteit ter plaatse. Aan de te zijner tijd te verlenen omgevingsvergunning voor milieu voor het windpark worden voorschriften verbonden om bij de aanleg en het onderhoud van de nieuwe windturbines bodembedreigende activiteiten te voorkomen. Voor het plangebied geldt dat de gemiddelde bodemkwaliteit voldoet aan de achtergrondwaarden. De gemeente Hollands Kroon werkt met een bodemkwaliteitskaart en de bodembeheernota grondverzet binnen haar grondgebied. Dit betekent dat grond die vrijkomt op locaties die niet verdacht zijn voor bodemverontreiniging zonder onderzoek binnen de grenzen van de bodemkwaliteitskaart kan worden toegepast. Mocht bij grondwerkzaamheden voor het windpark grond vrij komen dat elders moet worden toegepast, dan zal te zijner tijd door middel van een bodemonderzoek aangetoond moeten worden dat de kwaliteit van de vrijkomende grond voldoet aan het gemeentelijke beleid. Op voorhand zijn echter geen redenen om aan te nemen dat de eventueel vrijkomende grond niet binnen de gemeente kan worden hergebruikt Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling Conclusie In het kader van het overleg met betrokken bestuursorganen is het voorontwerp van dit inpassingsplan tezamen met het compensatievoorstel van de initiatiefnemers voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en door het Hoogheemraadschap akkoord bevonden. De aspecten bodemkwaliteit en water staan de uitvoering van dit inpassingsplan niet in de weg. Rho adviseurs voor leefruimte

94 93 Vertaling in het inpassingsplan De aspecten bodem en water behoeven geen specifieke regeling in dit inpassingsplan. Figuur 5.7 Fundering eerste turbinepositie Noordboog op de verbeelding (in rood aangegeven) 5.7 Externe veiligheid Toetsingskader Windturbines zijn geen risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Omdat wel sprake is van externe veiligheidsrisico's moet aandacht worden besteed aan ongevalscenario's waarbij (een deel van) de rotor afbreekt, de gondel van de windturbine loskomt of de windturbine omvalt. Twee begrippen staan in dit beleidsveld externe veiligheid centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Plaatsgebonden risico (PR) Het PR is omschreven als de kans dat een persoon die gedurende een heel jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, ten gevolge van een ongewoon voorval met een windturbine komt te overlijden. Voor het PR geldt de risicocontour van de kans één op een miljoen per jaar (10-6 per jaar) als grenswaarde voor kwetsbare objecten. Voor kwetsbare objecten kan van deze norm niet worden afgeweken. Voor beperkt kwetsbare objecten werkt deze norm slechts als een richtwaarde waarvan, na een uitgebreide motivering, eventueel wel kan worden afgeweken. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de kans van één op de honderdduizend per jaar (10-5 per jaar) als grenswaarde. Rho adviseurs voor leefruimte

95 94 Groepsrisico (GR) Het GR is de cumulatieve kans, grafisch weergegeven in een curve (zogeheten fn-curve), dat een groep personen van 10, 100 en personen tegelijk komt te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval met een windturbine. Het GR is niet wettelijk genormeerd. Uit de toelichting op het Activiteitenbesluit valt af te leiden dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met een oriënterende waarde waarboven een afweging gemaakt moet worden over de aanvaardbaarheid van de risico's (Stcr. 31 augustus 2009, nr , p. 7). De oriënterende waarde is gelijk aan de factor 1 en wordt grafisch in de fn-curve weergegeven door de rechte lijn die de punten N=10 personen bij f=10-5, N=100 personen bij f=10-6 en N=1.000 personen bij f=10-8 kruist. Het GR wordt enkel bepaald voor het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het GR. Veelal wordt hiervoor het gebied gebruikt dat is gelegen binnen de contour van het PR. Dit komt overeen met het gebied dat wordt getroffen door een ongeval met een kans van één op honderd miljoen per jaar. Activiteitenbesluit en het Handboek Risicozonering Windturbines Voor het beoordelen van dit soort ongevalscenario's zijn normen voor het PR opgenomen in het Activiteitenbesluit (artikel 3.15a). Het PR voor een windturbine wordt in de praktijk bepaald aan de hand van de risicomodellering uit het Handboek Risicozonering Windturbines. De verplichting om het GR inzichtelijk te maken is in het Activiteitenbesluit achterwege gebleven. Dit is gedaan omdat het Activiteitenbesluit de plaatsing van een windturbine niet normeert. Het inzichtelijk maken van het GR en, indien nodig, het verantwoorden van een eventuele toename daarvan dient dan ook geheel in het spoor van ruimtelijke ordening plaats te vinden. In het handboek wordt qua normstelling voor het GR voor windturbines aangesloten op de normstelling uit het Bevi voor risicovolle inrichtingen. In de praktijk blijkt overigens dat windturbines zelden of nooit tot een GR leiden. Dit heeft ermee te maken dat voor veel windturbines geen ongevalscenario's denkbaar zijn waarbij 10 of meer personen tegelijkertijd, ten gevolge van een calamiteit met de windturbine, om het leven kunnen komen. High Impact Zone (HIZ) Gasunie Naast hetgeen in het Bevi staat, adviseert de Gasunie een afstand tussen windturbines, ondergrondse aardgasleidingen en bovengrondse installaties aan de te houden van minimaal de HIZ. De HIZ voor bovengrondse installaties komt overeen met de masthoogte + 1/2 rotordiameter. De HIZ voor ondergrondse installaties/leidingen komt overeen met de ashoogte + 1/3 rotorblad. Dijklichamen en waterkeringen In het plangebied zijn waterkeringen en dijklichamen aanwezig. In het algemeen kan gesteld dat de risico's als gevolg van plaatsing van windturbines niet mogen leiden tot van een verhoogde bezwijkkans van de dijklichamen Onderzoek Risicovolle inrichtingen Turbine 'OT09' bevindt zich op een afstand van meer dan 165 m van het gasverdeelstation van de Gasunie aan de Oudelandertocht. De maximale werpafstand bij nominaal toerental is 213 m, de HIZ bedraagt 178 m (zie figuur 5.8). Om te kunnen voldoen aan de HIZ moet zodoende in de planregeling rekening worden gehouden met de aanwezigheid van dit gasstation. Door de gehele lijn van de Oudelandertocht een paar m naar het noorden te verschuiven, kan OT-09 voldoen aan de adviesafstand van Gasunie. Dat is in de planregeling ook als zodanig verankerd. Rho adviseurs voor leefruimte

96 95 Figuur 5.8 Risicocontouren rondom gasverdeelstation Oudelandertocht Gasleidingen Voldaan wordt aan de adviesafstanden die de Gasunie hanteert voor hoofdtransport aardgasleidingen. Voor regionale aardgasleidingen wordt niet overal voldaan aan de HIZ die de Gasunie hiervoor hanteert. De initiatiefnemers hebben echter met de Gasunie afspraken gemaakt over de tot de regionale buisleidingen aan te houden veiligheidsafstanden en de gevolgen hiervan. Op basis van deze afstanden is de Gasunie akkoord gegaan met de in dit inpassingsplan voorliggende windturbineopstelling. Dijklichamen en waterkeringen Zoals hiervoor in paragraaf 5.6 is aangegeven, bevindt één windturbine zich binnen de kernzone van de primaire waterkering. Het betreft turbine NB-01 aan de Amstelmeerdijk. Andere turbines staan op grotere afstand van de waterkering. Deze windturbine kan desondanks voldoen aan de veiligheidseisen. In het kader van de procedure voor de benodigde vergunning op grond van de Waterwet wordt dit aangetoond. Het Hoogheemraadschap (beheerder van deze waterkering) is akkoord met de in dit inpassingsplan opgenomen positionering voor deze windturbine Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling Conclusie De beoogde opstelling van de windturbines voldoet aan de geldende veiligheidseisen. Voor twee turbines (OT09 en NB01) geldt dat deze turbineposities zich aan de rand van de toelaatbare veiligheidsafstanden bevinden. Vertaling in het inpassingsplan Om ervoor te zorgen dat overal in het plangebied blijvend wordt voldaan aan de tussen de initiatiefnemers en Gasunie gemaakte afstanden wordt in de bestemmingslegging voor de turbines NB01 en OT09 rekening gehouden met de door Gasunie gehanteerde afstandseisen. De uitwerking van deze regeling is opgenomen in hoofdstuk 6. Rho adviseurs voor leefruimte

97 Defensieradar Toetsingskader Met de wijziging van het Barro en de Rarro, per 1 oktober 2012, is een nieuw toetsingskader voor radarverstoring in werking getreden. Voor de toetsing van radarverstoring wordt vanaf 1 oktober 2012 een nieuw rekenmodel gehanteerd. Daarnaast geldt op grond van het nieuwe artikel Barro, waarin is voorgeschreven dat onder meer een omgevingsvergunning voor bouwwerken (zoals windturbines) met een grotere bouwhoogte dan is opgenomen in de Rarro, worden getoetst aan de nieuwe rekenregels voor radarverstoring. Voor nieuwe windturbines geldt dat toetsing verplicht is binnen een gebied van 75 km rondom een radarpost die in de Rarro is aangewezen. In de Rarro zijn rondom de vliegveldradar van Wier en Leeuwarden toetsingsgebieden aangewezen met een straal van 75 km waarbinnen de mogelijke radarverstoring door windturbines met een tiphoogte van meer dan 89 m +NAP moet worden onderzocht, zie figuur 4.3. De beoogde tiphoogte van de windturbines bedraagt maximaal 237,5 m +NAP. Hoewel formeel de toetsingsregeling uit het Barro en de Rarro niet van toepassing zijn op een inpassingsplan, moet vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wel aandacht worden besteed aan dit aspect. De toetsingsregeling uit het Barro en de Rarro zijn voor wat betreft het onderwerp radarhinder het enige inhoudelijke beoordelingskader dat voor handen is. Daarom wordt analoog aan het Barro en de Rarro het windpark getoetst voor wat betreft radarhinder Onderzoek Door TNO is een radarverstoringsonderzoek uitgevoerd voor de opstelling van windturbines in het voorkeursalternatief. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 7 bij deze plantoelichting opgenomen. Bij de totstandkoming van het ontwerp van dit inpassingsplan zijn de resultaten van deze toetsing ter goedkeuring voorgelegd aan de Minister van Defensie. De minister heeft de uitkomsten van deze toetsing goedgekeurd. De goedkeuringsbrief is opgenomen in bijlage 8 van deze plantoelichting. Een aandachtspunt daarbij is dat één van de turbineposities in de zuidwestelijke lijnopstelling van ECN is getoetst op een maximale tiphoogte van 225 m. De andere turbineposities zijn getoetst op de maximale tiphoogte van 237,5 m. Om te waarborgen dat een hogere windturbine op de betreffende positie niet tot onaanvaardbare hinder op de radar van de stations Wier en Leeuwarden leidt, wordt hiervoor een beperking in de bouwregeling aangebracht Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling Het aspect defensieradar behoeft voor één turbinepositie een specifieke regeling in het inpassingsplan. 5.9 Energieopbrengst Toetsingskader Windenergie is een duurzame vorm van elektriciteitsproductie en levert een bijdrage aan de invulling van het klimaatbeleid. Wat het windpark en de verschillende varianten van het windpark bijdragen aan de invulling van het klimaatbeleid is berekend. Zo wordt voor elke variant aangegeven wat de elektriciteitsopbrengst is in MWh per jaar en hoeveel reductie ten opzichte van reguliere opwekking van elektriciteit (met voornamelijk kolen en gas) dit tot gevolg heeft voor de stoffen die het broeikaseffect en dus de klimaatverandering veroorzaken: CO 2 (koolstofdioxide), NO x (stikstofoxide) en SO 2 (zwaveldioxide). Rho adviseurs voor leefruimte

98 Onderzoek In tabel 5.4 zijn de verwachte opbrengst aan productie van duurzame energie en de omvang van de vermeden emissies aan broeikasgassen in beeld gebracht. De mitigerende maatregelen voor ecologie, geluid en slagschaduw hebben als neveneffect dat de elektriciteitsopbrengst lager zal zijn bij uitvoering van de maatregelen. Het gaat (indicatief) om 0,2% (geluid), 1,4% (slagschaduw) en enkele tienden van procenten (ecologie), tezamen circa 2%. Tabel 5.4 Energieopbrengst en vermeden emissies als gevolg van Windpark Wieringermeer (exclusief circa 2% verlies als gevolg van het treffen van maatregelen) Bron: MER Windpark Wieringermeer; Pondera Consult Lichthinder Toetsingskader Op grond van internationale burgerluchtvaartregelgeving hanteert de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), met het oog op luchtvaartveiligheid, reeds enkele jaren een richtlijn voor het aanbrengen van hindernismarkering en hindernislichten op objecten. Deze richtlijn is gebaseerd op internationale afspraken over obstakelverlichting die nog niet in nationale wetgeving zijn verankerd. Momenteel wordt een circulaire voorbereid waarin de praktijk van de afgelopen jaren wordt vastgelegd. Op grond van de internationale afspraken dienen in ieder geval de volgende objecten van hindernismarkering/obstakelverlichting te worden voorzien: objecten met een hoogte van 150 m of meer; objecten binnen een afstand van 120 m tot de water- en/of snelwegen met een hoogte van 100 m of meer; objecten in de nabijheid van luchtvaartterreinen. Het aanbrengen van obstakelverlichting heeft ongewenste effecten op de omgeving. Het windpark is door de obstakelverlichting met name in de schemer- en nachtperiode nadrukkelijk aanwezig in het landschap. Gelet op de ongewenste effecten op de omgeving streven de initiatiefnemers naar een zo minimaal mogelijke uitvoering van obstakelverlichting. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door het enkel aanbrengen van obstakelverlichting op de hoekpunten van het windpark. Mogelijk kan in de toekomst gebruik worden gemaakt van technologische ontwikkelingen, bijvoorbeeld een techniek waarbij obstakelverlichting alleen wordt ingeschakeld bij verminderd zicht voor vliegverkeer of in combinatie met (radar)apparatuur waarmee vliegverkeer wordt gesignaleerd Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling ILT ziet toe op de toepassing van obstakelverlichting bij de beoogde windturbines binnen de marges van de internationale burgerluchtvaartregelgeving. Er wordt straks niet meer verlichting gebruikt als strikt noodzakelijk is voor de veiligheid voor vliegverkeer en bij de aanleg van het windpark wordt in contact getreden met ILT over de eisen voor verlichting. Rho adviseurs voor leefruimte

99 98 Geconcludeerd wordt dat met de toepassing van obstakelverlichting op strategische punten sprake is van een aanvaardbare ruimtelijke situatie ten aanzien van lichthinder. Het aspect lichthinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg Straalpaden Toetsingskader In het plangebied bevindt zich aan de Noorderdijkweg een zendmast. Diverse operators maken gebruik van deze zendmast voor het verzenden van signalen ten behoeve van radio- en televisiesignalen, alsmede voor mobiele telefonie en dataverkeer. De zendmast is onderdeel van een landelijk netwerk van straalpaden. Een aantal van deze straalpaden is planologisch beschermd in het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied Wieringermeer. Bij het bepalen van de windturbineopstelling zoals die nu in het inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt, is dan ook rekening gehouden met de aanwezigheid van deze straalpaden. Dat slechts een deel van de straalpaden een planologische bescherming geniet, heeft twee oorzaken. Enerzijds zijn bij de gemeente tot op heden geen problemen bekend van (nieuwe) bouwwerken of ander grondgebruik in relatie tot de straalverbindingen. Anderzijds schrijft het ruimtelijke beleid van het Rijk en de provincie Noord-Holland de planologische bescherming sinds 1998 niet meer voor. Het gaat niet om ruimtelijke belangen die door deze overheidslagen van provinciaal of nationaal niveau zijn aangemerkt. Dat wil echter niet zeggen dat met het belang van deze straalpaden bij het toekennen van de bestemmingen voor windturbines geen rekening gehouden moet worden. Het is in het economisch verkeer gebruikelijk dat vergunninghouders van straalverbindingen in overleg met de initiatiefnemers zelf naar alternatieven zoeken wanneer ruimtelijke plannen de straalverbindingen dreigen te doorkruisen. Indien en voor zover de alternatieven kosten met zich meebrengen die hoger zijn dan redelijkerwijs in het economisch verkeer mogen worden verwacht, kan het rijk worden aangesproken ter tegemoetkoming in de planschade. Het rijk verhaalt planschade vervolgens op initiatiefnemers, op de wijze zoals dat tussen het Rijk en initiatiefnemers bij RCR-projecten altijd wordt overeengekomen Onderzoek Situatie in de Wieringermeer In het MER zijn de straalpaden onderzocht die in het bestemmingsplan Buitengebied Wieringermeer zijn voorzien van een planologische regeling. Met deze straalverbindingen is rekening gehouden bij het bepalen van de alternatieven van windturbineopstellingen die in het MER zijn onderzocht en de uiteindelijke opstelling van windturbines zoals die in het inpassingsplan mogelijk worden gemaakt. Naar aanleiding van zienswijzen over dit onderwerp, heeft aanvullend onderzoek plaatsgevonden voor het Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische Zaken (hierna: AT). Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 11 bij de toelichting van dit inpassingsplan. Uit het nader onderzoek blijkt dat 17 van de beoogde windturbineposities in de nabijheid van straalverbindingen komen. Bij vier tot zeven hiervan bedraagt de afstand tot de nieuwe windturbines minder dan twee keer de 'fresnelzone'. De 'fresnelzone' van een straalverbinding is een ellipsvormige zone waarbinnen de uitgezonden (radio)golven zich voortbewegen tussen het punt van zender en ontvanger. De breedte van de 'fresnelzone' is afhankelijk van het aantal gebruikte radiofrequenties vanaf de verzender en is daarmee bij iedere straalverbinding anders. Rho adviseurs voor leefruimte

100 99 Voor de vier tot zeven mogelijke punten van samenloop is de initiatiefnemer inmiddels ook in overleg getreden met de vergunninghouders van de straalpaden. Daarbij is gebleken dat zicht is op technische oplossingen om eventuele knelpunten tussen straalpaden en windturbines te voorkomen. Deze oplossingen zijn financieel-economisch op een verantwoorde wijze in te passen, waarmee de financiële uitvoerbaarheid van het plan als geheel is gegarandeerd. Omroepsignalen Inzake omroepsignalen zijn tot op heden in Nederland (in gebieden waar veel windturbines aanwezig zijn) geen gevallen van verstoring bekend. Evenmin wijzen internationale onderzoeken dat de komst van windturbines tot dergelijke verstoringen kunnen leiden. Echter, het blijkt ook dat over dit onderwerp ook in het buitenland maar weinig onderzoek heeft plaatsgevonden. AT adviseert op dit punt nader onderzoek (zie Bijlage 11). De noodzaak hiervan gaat echter dit concrete windproject te boven. Daarom heeft AT berekeningen uitgevoerd op basis van modellering van Windpark Wieringermeer met worst case turbines (zoals dit ook in het MER is gebeurd voor bijvoorbeeld het vaststellen van geluidsen slagschaduw contouren. Daarbij heeft AT heeft informatie ingewonnen omtrent de praktijk met windturbineparken in omringende landen. Uit deze consultatie volgt dat in omringende landen geen sprake is van verstoring van omroepsignalen in grote windparken die uit windturbines bestaan met een vergelijkbare hoogte en omvang als in de Wieringermeer zijn voorzien. Bovendien is een vergelijking tussen windparken moeilijk te maken omdat de opstellingen per locatie verschillend zijn. Uit de modellering, waarvan de uitkomsten in het rapport dat als bijlage 11 aan deze plantoelichting is toegevoegd zijn opgenomen, volgt dat bij toepassing van een worst case turbine een verstoring kan optreden bij 'stationaire' ontvangst in een beperkt gebied van maximaal twee kilometer achter de betreffende windturbines. Het gaat concreet in om een gebied in de Wieringermeerpolder waarin zich enkele verspreid liggende vrijstaande boerderijen bevinden. Mogelijkerwijs kan na de bouw en ingebruikname van het windpark bij een aantal van deze boerderijen sprake zijn van een verslechterde ontvangst van omroepsignalen. Daarbij geeft AT aan dat zicht is op technische oplossingen om eventuele verstoring te voorkomen of verhelpen. Daarbij moet worden gedacht aan het installeren van een steunzender, het plaatsen van een extra zender of een richtantenne. Net zoals dat hiervoor is aangegeven over straalverbindingen, is het in het economisch verkeer gebruikelijk dat vergunninghouders van omroepfrequenties zelf naar alternatieven zoeken wanneer ruimtelijke plannen de omroepsignalen dreigen te doorkruisen. Indien -en voor zover de implementatie van deze alternatieven- kosten met zich meebrengen die hoger zijn dan redelijkerwijs in het economisch verkeer mogen worden verwacht, kan sprake zijn van planschade. Hoewel geen verstoring wordt verwacht, zijn de initiatiefnemers wel in overleg getreden met de indieners van de zienswijzen om wederzijdse informatie en inzichten uit te wisselen en zo nodig hierover afspraken te maken. De oplossingsrichtingen waarbinnen nu wordt gezocht zijn ook financieel-economisch op een verantwoorde wijze in te passen in het project, waarmee de financiële uitvoerbaarheid van het plan als geheel is gegarandeerd. Omdat, zoals hiervoor uiteen is gezet, nog maar weinig bekend is over de mogelijke invloed van windturbines op de mogelijke verstoring van omroepsignalen, zal AT dit aspect na de bouw en ingebruikname van het windpark gaan monitoren. Rho adviseurs voor leefruimte

101 Conclusie en vertaling in bestemmingsregeling Bij de totstandkoming van de windturbineopstelling zoals die in dit inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt, is rekening gehouden met de straalpaden zoals die in het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied zijn vastgelegd. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat meer straalpaden in gebruik zijn dan deze. Hierover is de initiatiefnemer inmiddels in overleg getreden met de vergunninghouders van de straalpaden en met de uitzendgerechtigde van omroepsignalen. Daarbij is gebleken dat zicht is op technische oplossingen om eventuele knelpunten tussen straalpaden en windturbines te voorkomen. Hetzelfde geldt voor de omroepsignalen die vanaf de zendmast aan de Noorderdijkweg worden uitgezonden. Deze oplossingen zijn voorts financieel-economisch op een verantwoorde wijze in te passen, waarmee de financiële uitvoerbaarheid van het plan als geheel is gegarandeerd. Een eventuele overblijvende verstoring van straalpaden of omroepsignalen wordt vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar geacht. Het op grootschalige wijze opwekken van windenergie op de locatie Wieringermeer dient een groot maatschappelijk belang. Eventuele hinder die na het treffen van de hiervoor genoemde technische maatregelen overblijft, zal zo blijkt uit het nader onderzoek lokaal van aard zijn en de algehele werking van de straalpaden of de zendfunctie van de zendmast als geheel niet op onaanvaardbare wijze aantasten. Een nadere regeling op dit punt in het inpassingsplan is daarom evenmin nodig. Rho adviseurs voor leefruimte

102 101 Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving 6.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van het inpassingsplan toegelicht. Eerst wordt de opzet van het inpassingsplan besproken (paragraaf 6.2). Vervolgens wordt in paragraaf 6.3 de planvorm besproken en onderbouwd. In paragraaf 6.4 volgt een artikelsgewijze toelichting op de regels uit de planregeling. Hierbij wordt per onderwerp aangegeven hoe in de planregeling met de randvoorwaarden uit het beleidskader en de sectorale wet- en regelgeving rekening is gehouden. 6.2 Toelichting en opzet inpassingsplan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) Dit inpassingsplan Windpark Wieringermeer is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) SVBP2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe inpassings- en bestemmingsplannen conform de nieuwe Wro en Bro moeten worden gemaakt. Hiervoor bevat de SVBP standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het inpassings- of bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Inpassingsplannen en bestemmingsplannen zijn hierdoor op vergelijkbare wijze opgebouwd en op eenzelfde manier verbeeld. Opzet bestemmingsregeling Een inpassingsplan is wat betreft vorm, inhoud, procedure en juridische binding gelijk aan een bestemmingsplan. Op grond van artikel 3.28, derde lid Wro kan in een inpassingsplan de verhouding tussen het inpassingsplan en de onderliggende bestemmingsplannen nader worden bepaald. In dit inpassingsplan is van deze mogelijkheid gebruikgemaakt. Als uitgangspunt is gehanteerd dat het inpassingsplan zo min mogelijk ingrijpt in de geldende ruimtelijke plannen. Overal waar mogelijk blijft de geldende regeling in stand, alleen waar nodig wordt een nieuwe regeling toegevoegd. In dit inpassingsplan wordt dan ook volstaan met het vaststellen van de enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' voor het windturbinepark en 'Bedrijf - Testpark voor windturbines' voor het testpark van ECN. Op de plaatsen waar de rotoren van windturbines over (kunnen) draaien, is daarvoor een specifieke aanduiding opgenomen binnen de geldende bestemmingen Agrarisch, Agrarisch Gebied, Bos, Groen, Recreatie, Verkeer en Water uit de onderliggende bestemmingsplannen Buitengebied, Landelijk Gebied 1973, Agriport en Wieringerwerf van de gemeente Hollands Kroon. Verhouding met geldende bestemmingsplannen Rho adviseurs voor leefruimte

103 102 De bestemmingsplannen in het plangebied van het inpassingsplan behouden grotendeels hun werking (zie hiervoor). Een aantal onderdelen van de geldende bestemmingsplannen in het gebied komt met het inpassingsplan te vervallen. Het inpassingsplan en de geldende bestemmingsplannen bestaan dus naast elkaar als zelfstandige documenten. Deze documenten moeten in samenhang worden gelezen voor een compleet beeld van de juridisch-planologische situatie in het gebied. Om de onderlinge verhouding tussen het inpassingsplan en de geldende bestemmingsplannen te verduidelijken, is een regeling opgenomen in het plan. In artikel 11 en artikel 12 zijn bepalingen opgenomen die de verhouding tussen het inpassingsplan en de geldende bestemmingsplannen vastleggen. Voor een toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.4. Termijn De gemeenteraden, respectievelijk Provinciale Staten zijn, ingevolge artikel 3.28, vijfde lid, Wro vanaf het moment waarop het ontwerp van het inpassingsplan ter inzage is gelegd, niet langer bevoegd tot vaststelling van een bestemmingsplan respectievelijk provinciaal inpassingsplan voor de gronden waarop het inpassingsplan betrekking heeft. Deze bevoegdheid ontstaat weer tien jaar na vaststelling van het inpassingsplan, dan wel eerder, indien het inpassingsplan dat bepaalt. In het derde lid van artikel 19 van de planregeling is ter verduidelijking opgenomen dat Provinciale Staten wel bevoegd blijven om een inpassingsplan vast te stellen ten behoeve van het kabeltracé dat te zijner tijd dient om de opgewekte energie in het windpark naar het landelijke netwerk te transporteren. In het onderhavige inpassingsplan wordt de bevoegdheid van gemeenteraden (respectievelijk Provinciale Staten) tot vaststelling van bestemmingsplannen (respectievelijk provinciale inpassingsplannen) binnen het plangebied tot aan het eind van de uitvoeringstermijn van het project opgeschort. Gemeenteraden en Provinciale Staten mogen daarna weer bestemmingsplannen (respectievelijk inpassingsplannen) vaststellen binnen het plangebied van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer vanaf vijf jaar na vaststelling van het onderhavige inpassingsplan. Verwacht wordt dat in die plannen de planologische regeling van dit inpassingsplan wordt gerespecteerd. 6.3 Planvorm Algemeen Motivering bestemmingslegging Voor het inpassingsplan is gekozen voor een globale bestemmingsregeling, waarbinnen op basis van de geldende regeling uit het onderliggende bestemmingsplan en de toekomstige situatie, alleen datgene dat noodzakelijk is, wordt vastgelegd. Dit houdt het volgende in. De nieuwe bedrijfsbestemmingen voor het windturbinepark en het testpark zijn toegekend aan gronden die deel uitmaken van het voorkeursalternatief uit het MER. Het betreft momenteel hoofdzakelijk agrarische gronden die zijn voorzien van de bestemming Agrarisch. Het opwekken dan wel testen van windturbines verhoudt zich niet met deze bestemming. Daarom is, overeenkomstig de SVBP2012, gekozen voor het toekennen van een bedrijfsbestemming. Omdat het testen van windturbines en het produceren van windenergie twee te onderscheiden functies zijn, is de nieuwe bedrijfsbestemming verbijzonderd in de bestemming 'Bedrijf - Testpark voor windturbines' voor de locaties behorende tot het ECN testpark en de bestemming 'Bedrijf- Windturbinepark' voor de overige gronden. Globale regeling Daarnaast is gekozen voor een planregeling die zo globaal als mogelijk is gehouden. Dit is gedaan omdat nu nog niet exact bekend is welke turbinetypen gebouwd gaat worden. Met de keuze van een turbinetype hangen belangrijke zaken onlosmakelijk samen. Denk daarbij aan de omvang en de exacte Rho adviseurs voor leefruimte

104 103 situering van de fundering van een turbinemast, de ligging van kabels en leidingen en de plaatsing van kraanopstelplaatsen voor de bouw, onderhoud en demontage van windturbines. Daarom is het nodig dat enige flexibiliteit wordt geboden in het inpassingsplan. Daar waar dat mogelijk is gebleken, wordt, binnen de bandbreedte die in het MER is onderzocht (50 meter, zie pagina 46 van het MER), die flexibiliteit in dit inpassingsplan geboden. Gedetailleerd waar nodig Op enkele plaatsen in het plangebied, bleek het vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit, de uitkomsten uit het MER dan wel specifiek sectorale onderzoek (zie hoofdstukken 2, 3 en 4) noodzakelijk om de nieuwe bestemmingen voor het windpark meer in detail vast te leggen. Daar waar dat nodig is gebleken, is de planregeling minder globaal van aard gemaakt. Specifieke regeling voor sanering van solitaire windturbines en bestaande lijnopstellingen Het Windplan Wieringermeer vormt de basis voor verbetering van de bestaande ruimtelijke situatie en herstructurering van het windlandschap in de Wieringermeer. Uitgangspunt bij dit project is dan ook dat er niet meer ruimtebeslag wordt gelegd dan strikt vanuit economische uitvoerbaarheid noodzakelijk is: meer energie in een mooier landschap. Daarbij is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit voor de polder in dit inpassingsplan wordt geborgd. Om de ruimtelijke kwaliteit in de polder te borgen, is het voor de landschappelijke inpassing van het project nodig dat de huidige solitaire windturbines zullen worden verwijderd uit de Wieringermeer. Daarmee maakt de sanering van de bestaande solitaire windturbines deel uit van het inpassingsplan en is hiervoor in artikel 3 en artikel 7 van de planregels een specifieke regeling opgenomen. Verplaatsing zweefvliegveld Om de beoogde opstelling van de windturbines mogelijk te maken, is een deel van het terrein van het zweefvliegveld aan de Ulkeweg nodig. Het verplaatsen van het huidige zweefvliegveld aan de Ulkeweg maakt deel uit van het Windplan Wieringermeer. De verplaatsing valt uiteen in twee delen. 1. Het doen vervallen van de huidige (recreatieve) bestemming. Dat het zweefvliegveld op de huidige locatie wordt verwijderd, is ruimtelijk noodzakelijk voor de inpassing van de nieuwe windmolens langs de Ulketocht. Dit deel van het Windpark Wieringermeer kan ruimtelijk niet worden ingepast wanneer het zweefvliegveld behouden blijft, deze windmolens zullen immers fysiek worden geplaatst op gronden die nu in gebruik zijn voor het zweefvliegveld en die overeenkomstig dat gebruik zijn bestemd. In dit inpassingsplan wordt de huidige locatie van het zweefvliegveld dan ook wegbestemd. Aan het huidige zweefvliegveldterrein is daartoe in dit plan de agrarische bestemming uit het bestemmingsplan 'Buitengebied' toegekend en is de recreatieve bestemming vervallen. Daarmee is het huidige gebruik onder het algemene overgangsrecht gebracht en zal het gebruik binnen 10 jaar na de inwerkingtreding van dit inpassingsplan moeten worden beëindigd. 2. Het juridisch-planologisch mogelijk maken van het zweefvliegveld op de nieuwe locatie. Het gebruik van de nieuwe locatie voor het zweefvliegveld wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt met een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan. Het verplaatsen van het zweefvliegveld hangt samen met de realisatie van het windpark en maakt deel uit van het Windplan Wieringermeer. De verplaatsing maakt deel uit van een ordelijke uitvoering van dit project. Zoals hiervoor in paragraaf is uiteengezet, worden vergunningen die nodig zijn voor de uitvoering van een project gecoördineerd voorbereid. Deze omgevingsvergunning is dan ook één van de uitvoeringsbesluiten die tegelijkertijd met dit inpassingsplan in procedure worden gebracht Planregeling Bedrijf - Testpark voor windturbines en Bedrijf - Windturbinepark Bestemmingslegging Rho adviseurs voor leefruimte

105 104 Zoals aangegeven in paragraaf verhoudt de komst van nieuwe windturbines zich niet met de geldende (voornamelijk agrarische) bestemming(en) uit de onderliggende bestemmingsplannen. Daarom is een bedrijfsbestemming toegekend aan de locaties waar de nieuwe windturbines zijn beoogd. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds de locatie van ECN (testpark) en anderzijds locaties waar windturbines ten behoeve van de productie van duurzame energie zijn voorzien. Dat onderscheid is in artikel 6.1 respectievelijke 7.1 nadrukkelijk tot uitdrukking gebracht in de bestemmingsomschrijvingen. Het is namelijk niet wenselijk dat het ECN-testpark in de toekomst enkel voor energieproductie gebruikt wordt. Bijbehorende voorzieningen Naast windturbines, worden in de betreffende artikelen ook bij het windturbinepark behorende voorzieningen mogelijk gemaakt. Denk daarbij aan kabels en leidingen, onderhoudswegen en kraanopstelplaatsen voor het opbouwen, onderhoud en demonteren van windturbines. Ook transormatorstations, inclusief zogenaamde 'inkoopstations' voor het leveren van de opgewekte energie aan het landelijke hoogspanningsnetwerk, worden hiermee bedoeld. Omdat de exacte locatie van dergelijke ondergeschikte voorzieningen momenteel nog niet is vastgesteld, is vanuit de initiatiefnemers de wens geuit om enige flexibiliteit hiervoor in het inpassingsplan op te nemen. Om deze reden zijn dergelijke voorzieningen op enkele plaatsen ook in de directe omgeving van de nieuwe windturbines mogelijk gemaakt (zie hierna bij 'overdraai van rotoren'). Nieuwe bestemming gebouwen te verplaatsen zweefvliegveld De bestaande gebouwen van het te verplaatsen zweefvliegveld zullen na de verplaatsing benut worden voor opslag- en onderhoudswerkzaamheden voor het nieuwe windturbinepark. Om deze reden zijn deze gebouwen opgenomen binnen de bestemming Bedrijf-Windturbinepark met een specifieke aanduiding. De goot- en bouwhoogte is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied Wieringermeer. Bouwmogelijkheden en flexibiliteit Zoals hiervoor is aangegeven in paragraaf 3.6, is nu nog niet exact bekend welk turbinetypen gebouwd gaan worden. Met de keuze van een turbinetype hangen onder meer de omvang en de exacte situering van de windturbinemasten samen. Daarom is enige mate van flexibiliteit geboden in de planregeling. De ashoogte en rotordiameter van turbines is voorgeschreven met een marge. Deze marge bedraagt 100 tot 120 m voor de ashoogte en 90 tot 117 m voor rotordiameter voor de productieturbines. Dit geeft de initiatiefnemers nog enige mate van vrijheid om straks een definitieve keuze te kunnen maken qua te bouwen turbinetype. Voor het ECN-testpark is een vergelijkbare regeling opgenomen omdat nu nog niet exact bekend is welke windturbinetypen ECN de komende jaren gaat testen. De marges zijn hier ruimer vanwege het pionierskarakter en overeenkomstig de landschappelijke uitgangspunten die in de hoofdstukken 3 en 4 zijn beschreven. In de regeling is de mogelijkheid opgenomen om turbines met een lagere ashoogte te realiseren (tot een minimum van 90 m). Dit kan alleen door middel van een afwijkingsbesluit waarbij het toetsingskader het BKP is. De situering van de turbines is op de verbeelding zoveel mogelijk vastgelegd met stroken. Binnen deze stroken zijn een minimum- en maximumaantal turbines te bouwen. Ook dit geeft de initiatiefnemers de ruimte om in een later stadium nog te kiezen qua te bouwen windturbinetype. Daar waar dergelijke flexibiliteit niet geboden kon worden (bijvoorbeeld in het Robbenoordbos vanwege ecologische aspecten), zijn de turbinelocaties met slechts een beperkte marge (schuifruimte, zie hierna) op de verbeelding weergegeven. Sturingsmogelijkheden en een meer gedetailleerde regeling waar nodig Niet overal kon evenveel flexibiliteit worden geboden. Bovendien dient naar de omgeving toe voldoende rechtszekerheid te worden geboden in de mate van bouwmogelijkheden voor windturbines. Rho adviseurs voor leefruimte

106 105 Om deze redenen zijn in de planregeling enkele sturingsmogelijkheden opgenomen en is, daar waar nodig, een meer gedetailleerde planregeling in het plan opgenomen. Turbines in één lijnopstelling en met gelijke onderlinge afstand Daar waar meerdere turbines in een lijnopstelling gebouwd kunnen worden, moet de onderlinge afstand tussen twee turbines gelijk zijn. Dit is gedaan vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit zoals verwoord in het BKP dat een zekere regelmaat tussen turbines een rustiger beeld geeft. Daarbij geldt een marge van 5% die turbines onderling kunnen afwijken. Om maatwerk te kunnen bieden is in het plan een afwijkingsmogelijkheid opgenomen (artikel 7.4.2) waarmee de afwijkende onderlinge afstand tot 15% kan worden aangepast. Zoals op meer plaatsen het geval is, vormt het BKP in die gevallen het toetsingskader om de aanvaardbaarheid van de afwijking te beoordelen. Eveneens om maatwerk te kunnen bieden, is voorts in het plan een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om daar waar nodig een windturbine van de andere turbines in de lijn te laten verspringen (artikel 6.3.1, respectievelijk 7.4.2). De afwijking ten opzichte van de lijnopstellen mag maximaal 30 m bedragen. Deze afstand komt overeen met de 'schuifruimte' die wordt geboden voor de uiteindelijke plaatsing van de voet van een windturbine. Het BKP is in die gevallen ook het toetsingskader om de aanvaardbaarheid van de afwijking te beoordelen. Aantal turbines In de regeling is vastgelegd hoeveel turbines per op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd mogen worden. Bij langere lijnopstellingen kunnen één of twee windturbines minder dan het maximumaantal gebouwd worden. Dat is gedaan omdat de onderlinge afstand tussen twee windturbines bij grotere rotoren, ook groter moet worden. In dat geval kan het maximum aantal turbines niet worden gerealiseerd. Daar waar slechts 1 turbine gebouwd kan worden, is dat aantal exact begrensd op de plankaart (verbeelding, zie hierna). Dit is gedaan omdat vanuit het BKP als randvoorwaarde is aangegeven dat een lijnopstelling ten minste uit drie turbines dient te bestaan. Nadere eisen Tot slot biedt de juridische regeling de mogelijkheid aan de minister van Economische Zaken om nadere eisen te stellen aan de situering van windturbines. Deze nadere eisen kunnen betrekking hebben op zowel de situering van windturbines als de bijbehorende voorzieningen. De nadere eisen kunnen onder andere worden gesteld om een samenhangend bebouwingsbeeld te krijgen binnen een lijnopstelling aan windturbines en vanwege risicoafstanden die gelden voor de diverse aardgasleidingen die op verschillende plaatsen in het plangebied aanwezig zijn. Verschijningsvorm van turbines Vanwege de door de gemeente nagestreefde beeldkwaliteit in het Windpark Wieringermeer, zoals verwoord in het BKP, is het wenselijk geacht om de verschijningsvorm van windturbines in dezelfde lijnopstellingen zoveel mogelijk op elkaar af te laten stemmen. Wat onder verschijningsvorm wordt verstaan wordt met een specifiek begrip in de bijbehorende regeling nader toegelicht. Het gaat daarbij om het samenstel van de ashoogte, de vorm van de gondel en de rotordiameter. In de bouwregels van het windpark is door middel van het opnemen van specifieke bouwaanduidingen aangegeven dat de windturbines met een gelijke bouwaanduiding ook eenzelfde verschijningsvorm moeten hebben. Dat wil zeggen dat voor de delen van het windpark die door Nuon en WCW ontwikkeld gaan worden, de verschijningsvorm gelijk moet zijn. Voor de prototypen van ECN geldt in navolging van het BKP dat geen eisen worden gesteld aan de verschijningsvorm van deze turbines. Dat hangt inherent samen met het pionierskarakter van het ECN-testpark. Desondanks zijn in de regeling wel specifieke bouwaanduidingen opgenomen teneinde het onderscheid tussen prototypen en testwindturbines Rho adviseurs voor leefruimte

107 106 duidelijk te kunnen maken. Overdraai van rotoren Vanwege de globaliteit van de planregeling en de geboden schuifruimte, kan het voorkomen dat de rotoren van windturbines over aangrenzende gronden heen zullen draaien. Dat hoeven niet noodzakelijkerwijs gronden te zijn die zijn voorzien van één van de twee bijbehorende bedrijfsbestemmingen. Dit noemen we 'overdraai'. Deze overdraai komt voor op de rondom de windturbines gelegen agrarische gronden, in het Robbenoordbos (waar de bestemming Bos momenteel geldend is), ter plaatse van enkele wegen die zijn voorzien van de verkeersbestemming en enkele watergangen en tochten met de bestemming Water. De poldermolen kent bovendien overdraai ter plaatse van het bestaande volkstuinencomplex met een recreatieve bestemming en de groenstrook die de afscheiding vormt met de Rijksweg A7. Voor de overdraai is daarom in het inpassingsplan een specifieke regeling opgenomen die het volgende inhoudt. Ter plaatse van de gronden die grenzen aan de locaties waarop de nieuwe windturbines mogelijk worden gemaakt, wordt een aanduiding opgenomen ('windturbinepark'). Deze aanduiding maakt in elk geval de zogeheten overdraai mogelijk. Hiermee wordt te kennen gegeven dat naast de geldende bestemming, het overdraaien van rotoren van windturbines ook mogelijk is. In aanvulling op de overdraai zijn in sommige bestemmingen ook aanvullende bouw- en aanlegmogelijkheden ten behoeve van het windpark geboden. Dit is gedaan om extra flexibiliteit te bieden voor het kunnen bouwen van aan het windpark ondergeschikte voorzieningen. Het betreft de volgende gronden en bestemmingen: 1. binnen de bestemmingen Agrarisch en Agrarisch gebied zijn naast de overdraai, ook bij het windpark behorende voorzieningen mogelijk. Denk daarbij aan schakelkasten en transformatoren ten behoeve van het transporteren van de opgewekte elektriciteit, kabels en leidingen, onderhoudswegen, op- en afritten en kraanopstelplaatsen ten behoeve van het onderhoud van de windturbines; 2. binnen de bestemmingen Verkeer en Water zijn deze mogelijkheden beperkt tot enkel het aanleggen van kabels en leidingen onder watergangen en wegen. Binnen de bestemming Verkeer zijn ook kraanopstelplaatsen mogelijk gemaakt; 3. in de overige bestemmingen zijn geen aanvullende mogelijkheden op de overdraai geboden. Dit omdat bij het windpark behorende voorzieningen zich niet verhouden met de ter plaatse geldende bestemmingen. Alle bouw- en aanlegwerkzaamheden ten behoeve van het windpark moeten daar binnen de nieuwe bedrijfsbestemming plaatsvinden. Voor de bouwmaten en voorwaarden voor het uit kunnen voeren van werkzaamheden, blijven de regels uit het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied van onverminderde toepassing. Daarom is het opnemen van bouwmaten of aanlegregels in dit inpassingsplan achterwege gebleven. Dit sluit ook aan bij het hiervoor in paragraaf 6.2 genoemde uitgangspunt dat in dit inpassingsplan niet meer wordt geregeld dan nodig is. Windmeetmasten en containerunits voor meetapparatuur ECN gebruikt maakt bij het testen en certificeren van de windturbines gebruik van gegevens over het windklimaat. Hiervoor worden windsnelheidsmetingen verricht met behulp van windmeetmasten. Om effectief te zijn moeten deze windmeetmasten op enige afstand van de te onderzoeken turbines worden gebouwd, daarom is in deze regeling de mogelijkheid opgenomen om in het gebied rondom de lijnopstellingen van ECN windmeetmasten te realiseren. Het betreft alleen agrarische gronden die deel uitmaken van het bestemmingsplan Buitengebied. Daarom worden de bouw- en gebruiksregels voor de windmeetmasten aan de bestemmingsregeling van artikel 3 van die bestemming toegevoegd. Voorts gebruikt ECN diverse testapparatuur bij het testen en onderzoeken van windturbines. Deze Rho adviseurs voor leefruimte

108 107 testapparatuur wordt gebruikt en opgeslagen in daarvoor bestemde verplaatsbare bouwwerken (containerunits). Het plaatsen van containerunits bij de windturbines is in de planregeling mogelijk gemaakt. Het aantal te plaatsen units is afhankelijk van het soort turbine dat onderzocht wordt. In beginsel kan er per windturbine één unit worden geplaatst. Voor prototypen van windturbines is meer apparatuur nodig en daarom zijn daar maximaal drie units toegelaten. Bedrijfswoningen bij het windpark In de nabijheid van het windpark bevinden zich enkele agrarische bedrijfswoningen en een burgerwoning die deel gaan uitmaken van het windpark. Het betreft woningen van participanten en personen die een functie bekleden binnen het toekomstige windpark (zoals het uitoefenen van toezicht) dan wel die het dagelijkse onderhoud van de windturbines verrichten. Deze woningen hebben bovendien een bijzondere status in het kader van de sectorale milieuwetgeving. Op deze woningen zijn namelijk de wettelijke geluidsnormen niet van toepassing. Om duidelijk te maken dat deze woningen een verbinding hebben met het windpark, worden deze woningen in dit inpassingsplan voorzien van de aanduiding 'bedrijfsbewoning bij het windturbinepark'. Dit is een extra functie die wordt toegevoegd aan de bestaande agrarische dan wel woonbestemming. Bestaand agrarisch gebruik Vanwege de geboden flexibiliteit in dit inpassingsplan in de vorm van 'schuifruimte' (zie hierna), wordt in beginsel een groter gebied bestemd voor de windturbines dan noodzakelijk. Om duidelijk te maken dat het bestaande agrarische gebruik, na realisatie van het windpark, ongewijzigd mag worden voortgezet, is hiervoor een specifieke regeling in het inpassingsplan opgenomen. Het grondgebonden agrarisch gebruik is als zodanig in dit inpassingsplan bestemd door middel van de aanduidingen 'agrarisch' en 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch gebied'. Hieraan zijn de bouwmogelijkheden gekoppeld uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied respectievelijk het bestemmingsplan Agriport A7. Ook het aanlegverbod met bijbehorende omgevingsvergunning (aanlegvergunning) uit bestemmingsplan Buitengebied is daarom in de planregels opgenomen. Omdat bestemmingsplan Agriport A7 een dergelijk aanlegverbod niet kent, is het aanlegverbod voor die gronden ook niet van toepassing. Saneringsregeling solitaire windturbines en bestaande windturbines in lijnopstelling Vertrekpunt: doelstelling van het Windplan Wieringermeer Op de eerste plaats moet duidelijk worden gemaakt dat het gebruik van de bestaande windturbines in beginsel eindig is. Het Windplan ziet immers toe op een situatie dat de bestaande, verspreid door de polder geplaatste, windturbines worden vervangen door nieuwe windturbines in duidelijk herkenbare lijnopstellingen. Hierbij geldt het principe '1 om 1': iedere nieuwe windturbine vervangt een bestaande solitaire windturbine. Om deze reden zal in de regeling van het inpassingsplan een koppeling worden gelegd tussen de bouw van de nieuwe windturbines met een gelijktijdige zekerstelling dat de bestaande windturbines verwijderd gaan worden (sanering). Echter, vanwege de financieel-economische haalbaarheid van het gehele plan is het nodig dat de bestaande windturbines nog enkele jaren duurzame energie blijven produceren. Op basis van de door de particuliere eigenaren van solitaire windturbines aangeleverde bedrijfsgegevens is door het Ministerie van EZ deze termijn bepaald op vijf jaar. Bovendien is het de uitdrukkelijke wens van de initiatiefnemers dat de bestaande, legaal verkregen, planologische rechten voor de huidige windturbines in stand blijven en onverminderd overdraagbaar zijn aan derden. Het is immers voor de initiatiefnemers momenteel nog onzeker of alle nieuwe windturbines ook daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden. Op het moment dat deze zekerheid ontstaat (zodra het inpassingsplan onherroepelijk is) en de nieuwe windturbines worden gebouwd, dan pas kunnen de rechten voor de huidige windturbines komen te vervallen. Rho adviseurs voor leefruimte

109 108 Randvoorwaarden voor de regeling Uit het hiervoor geschetste vertrekpunt zijn de volgende randvoorwaarden voor de saneringsregeling af te leiden. Tussen de bouw en het gebruik van de nieuwe turbines en de beoogde sanering van de bestaande turbines moet een koppeling worden gelegd in de planregeling van het inpassingsplan. Daarbij is het principe 1 nieuwe windturbine ter vervanging van 1 bestaande windturbine leidend. Het doen vervallen van de planologische rechten voor de bestaande windturbines moet met voldoende zekerheden zijn omgeven teneinde de financieel-economische uitvoerbaarheid veilig te stellen. Vanuit deze twee randvoorwaarden is de volgende saneringsregeling tot stand gekomen. Uitsterfregeling: beperken planologische rechten bestaande turbines Vanwege het uitgangspunt dat het gebruik van de bestaande windturbines eindig is, geldt dat het inpassingsplan de huidige planologische rechten voor de bestaande windturbines specifiek moet regelen. Voor eenieder moet duidelijk zijn dat het de bedoeling is dat deze windturbines (op termijn) gaan verdwijnen en dus verwijderd worden. Vanwege de huidige onzekerheid voor de betreffende eigenaar of een nieuwe windturbine in de gewenste lijnopstellingen wel verkregen, dan wel gerealiseerd kan worden, worden daarbij de bestaande planologische rechten geëerbiedigd. Deze rechten blijven bestaan totdat de realisatie van een nieuwe windturbine is verzekerd. Dit gebeurt in de vorm van een uitsterfregeling. De uitsterfregeling is gekoppeld aan het gebruik van de windturbine en niet afhankelijk van een persoon. Rechtsopvolgers van de huidige exploitanten kunnen dan ook de windturbine blijven exploiteren, mits het huidige gebruik ongewijzigd wordt voortgezet. Daarmee is deze regeling beter bruikbaar dan bijvoorbeeld een persoonsgebonden overgangsrecht, aangezien (i) dit niet overdraagbaar is en (ii) enkel aan een natuurlijke persoon kan worden toegekend. Vormgeving Het bestaande legale gebruik van de huidige solitaire windturbines is toegestaan. Deze toestemming komt echter te vervallen als het gebruik eenmaal duurzaam is beëindigd. Hiervoor wordt een termijn gehanteerd van één jaar. Dat is dezelfde termijn die wordt genoemd in het wettelijk voorgeschreven overgangsrecht in artikel van het Bro. Eveneens naar analogie van dit overgangsrecht, blijft het mogelijk om een bestaande windturbine te vervangen door een nieuwe windturbine. Voorwaarde daarbij is dat de nieuwe windturbine dezelfde afmetingen (ashoogte en rotordiameter) als de bestaande windturbine heeft. In het inpassingsplan komt de nu geldende bestemming uit bestemmingsplan Buitengebied, te weten Agrarisch met de specifieke aanduiding 'windturbine' te vervallen. 1. Op de plankaart (verbeelding) is de aanduiding 'te saneren windturbine' toegekend aan de solitaire windturbines en de aanduiding 'te saneren lijnopstelling windturbines' aan bestaande windturbines in een lijnopstelling. 2. In de planregels wordt aan deze aanduiding een specifieke bouwregel verbonden: Sublid onder o en p wordt vervangen door deze bepaling: 'ter plaatse van de aanduiding 'te saneren windturbine' mag een bestaande windturbine worden vervangen door een nieuwe windturbine mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen: 1. de ashoogte niet meer bedraagt dan de bestaande ashoogte; 2. het aantal rotorbladen gelijk blijft; 3. de rotordiameter niet meer bedraagt dan de bestaande rotordiameter;' Rho adviseurs voor leefruimte

110 Aan de gebruiksbepalingen wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: '3.5.9 Ter plaatse van de aanduiding 'te saneren windturbine': a. is het gebruik van een windturbine, anders dan een windturbine die reeds was opgericht ten tijde van inwerkingtreding van dit plan of die is vervangen met toepassing van lid onder p, niet toegestaan; b. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het niet toegestaan dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten en geldt de verplichting dat de betreffende windturbine wordt verwijderd.' Na de inwerkingtreding van dit inpassingsplan zijn daarmee de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de bestaande windturbines gewaarborgd: het gebruik (en eventuele vervanging) van de bestaande windturbines blijft binnen het regime van het inpassingsplan mogelijk. De betreffende regeling is algemeen van aard en geldt voor iedere eigenaar of rechthebbende. Daarmee is voor de initiatiefnemers voldoende gewaarborgd dat hun bestaande planologisch recht overdraagbaar is. Uiteraard zijn de planologische rechten wel sterk ingeperkt (tot sec de huidige rechten), maar dat wordt gerechtvaardigd doordat nieuwe bouwmogelijkheden voor windturbines in de gewenste lijnopstellingen worden geboden. Hiermee is evenwel nog niet zeker gesteld dat de bouw van een nieuwe windturbine zal leiden tot het verwijderen van een bestaande windturbine. Daarvoor is een aanvullende regeling noodzakelijk in de regeling voor de nieuwe windturbines. Bouw- en gebruiksregel met voorwaardelijke verplichtingen voor de nieuwe turbines Om zeker te stellen dat de nieuwe turbines enkel gebouwd gaan worden wanneer de bestaande turbines daadwerkelijk binnen de afgesproken periode voor 'dubbeldraaien' worden verwijderd, wordt aan de bouw en het in gebruik nemen van de nieuwe windturbines een voorwaardelijke verplichting gekoppeld. Deze voorwaardelijke verplichting wordt toegevoegd aan artikel 7 van de planregels waarin de nieuwe windturbines voor de initiatiefnemers zijn geregeld. Omdat de herstructureringsopgave niet van toepassing is op ECN, was een koppeling met artikel 6 niet noodzakelijk. Artikel 7.2 (bouwregels) bevat de voorwaardelijke verplichting die het volgende inhoudt voor de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen van nieuwe windturbines. De aanvrager moet zeker stellen dat binnen een termijn van vijf jaar na het afronden van de bouwwerkzaamheden eenzelfde aantal bestaande windturbines wordt verwijderd. Dit moet worden aangetoond bij indiening van de omgevingsvergunningaanvraag voor de bouw van de nieuwe widnturbines. Om tot een eenduidig moment te komen waarop de herstructureringstermijn van vijf jaar aanvangt, is gekozen voor het moment dat de bouwwerkzaamheden voor de nieuwe windturbines zijn afgerond. In overleg met de initiatiefnemers en op basis van de uitgangspunten van het MER (zie paragraaf 3.3), is de bouwperiode gesteld op twee jaar, oftewel 700 dagen. De regeling geldt zowel voor de bestaande solitaire windturbines als voor de bestaande windturbines in een lijnopstelling. Immers: de herstructurering betreft alle huidige windturbines in de Wieringermeer. Voor de lijnopstellingen is door middel van een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding en in de planregeling een koppeling gelegd tussen de bestaande lijnopstellingen die gesaneerd worden en de toekomstige windturbines in de nieuwe lijnopstelling. Voorts is in artikel 7.3 (specifieke gebruiksregels) de beperking opgenomen dat het in gebruik houden van de bij de omgevingsvergunningaanvraag aangemerkte windturbine(s) na de hiervoor genoemde periode zonder dat de in dat lid bedoelde windturbines zijn verwijderd, niet is toegestaan. De koppeling tussen de verwijdering van een oude windturbine en de realisatie van nieuwe Rho adviseurs voor leefruimte

111 110 windturbines waarborgt hiermee de wens van de gemeente van het principe: een-windturbine-voor-een-windturbine. Met de koppeling tussen de omgevingsvergunning voor bouwen en de voorwaardelijke verplichting is tevens gewaarborgd dat de nieuwe windturbines niet gebouwd en in gebruik genomen kunnen worden, zonder dat de sanering van de oude windturbines is aangetoond. Hiermee is het naast elkaar bestaan van het nieuwe windpark en het oude turbineopstellingen voor een periode langer dan de dubbeldraaiperiode niet mogelijk. Aanvullende regeling via een privaatrechtelijke overeenkomst In aanvulling op de regeling in dit inpassingsplan, hebben de gemeente Hollands Kroon (als vergunningverlenend bevoegd gezag) en de eigenaren van solitaire windturbines privaatrechtelijke afspraken ter borging van de sanering van de solitaire windturbines gemaakt. Koppeling tussen gebruik windturbines in het Robbenoordbos en EHS-compensatie Zoals is aangegeven in paragraaf 5.3 dient ook langs planologische weg te worden gewaarborgd dat het verlies aan EHS-areaal in het Robbenoordbos wordt gecompenseerd. Deze compensatie dient uiterlijk ten tijde van het in gebruik nemen van de windturbines in het Robbenoordbos te zijn uitgevoerd. Dat is in de planregeling in artikel 7.3 tot uitdrukking gebracht door middel van een specifiek gebruiksvoorschrift. Hierin is voorgeschreven dat de windturbines in het Robbenoordbos, voorzien van de specifieke bouwaanduiding-10, enkel en in gebruik mogen worden genomen indien de compenserende maatregelen zoals beschreven in paragraaf 5.3 van deze plantoelichting zijn uitgevoerd. Verhouding met onderliggende bestemmingsplannen Zoals hiervoor is aangegeven, wordt in dit inpassingsplan enkel datgene geregeld dat noodzakelijk is voor de realisatie van het Windpark Wieringermeer. De bestaande bestemmingsplannen worden dan ook alleen vervangen daar waar dat nodig is. Hoofdzakelijk vanwege de overdraai van rotoren, wordt de planregeling uit de onderliggende bestemmingsplannen uitgebreid met een specifieke regeling. Daarbij wordt aangesloten op de systematiek en opbouw van het geldende bestemmingsplan. In paragraaf 6.4 wordt per artikel aangegeven hoe de toevoeging ten behoeve van het windpark juridisch-planologisch is vormgegeven Verbeelding Algemeen Het inpassingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot digitale ontwikkelingen verdient het de voorkeur de bestemmingsregeling zo veel mogelijk op de plankaart (verbeelding) te visualiseren en de regels zo transparant mogelijk te houden. Uitgangspunt is dan ook dat zoveel mogelijk informatie op de plankaart wordt aangegeven en dat de plankaart digitaal wordt opgebouwd. De ondergrond waarop de bestemmingsplankaart is gebaseerd kan informatie geven over de actuele situatie. Basis voor de plankaart vormen de digitale gemeentelijke ondergronden, waarbij gebruik is gemaakt van een combinatie van de GBKN (Grootschalige Basiskaart Nederland) en de digitale kadastrale ondergrond. Plangrens De plangrens is afgestemd op het Windplan Wieringermeer en de onderliggende bestemmingsplannen. Bestemmingen en aanduidingen Rho adviseurs voor leefruimte

112 111 De plankaart is conform de systematiek van de SVBP2012 opgebouwd uit bestemmingsvlakken. Verder zijn op de plankaart aparte aanduidingen opgenomen voor terreindelen waar afwijkende bouwbepalingen gelden (aangeduid als specifieke bouwaanduiding) of waar een specifieke functie is toegelaten (aangeduid als specifieke functieaanduiding). De verklaring behorende bij deze aanduidingen zijn terug te vinden op het renvooi en in de planregels. Omvang van de bouw- en bestemmingsvlakken vanwege schuifruimte Zoals in de paragrafen en is aangegeven, is bij het toekennen van de bouwmogelijkheden voor de nieuwe windturbines gewerkt met enige flexibiliteit. Die flexibiliteit komt op de verbeelding tot uitdrukking in de ruimere maten die zijn opgenomen voor de bestemmings- en bouwvlakken en de zones waarbinnen 'overdraai' mag plaatsvinden. Voor de lijnopstellingen binnen de lijnen van ECN geldt het volgende (zie ook figuur 6.1). 1. Voor de omvang van het bestemmings- en bouwvlak voor de testturbines is een maat aangehouden van 30 m voor de omvang van de turbinevoet en -fundering die 40 m in verticale of horizontale richting kan schuiven. De totale breedte van het bestemmings- en bouwvlak is daarmee = 110 m. 2. De zone waarbinnen de overdraai kan plaatsvinden kan daarmee ook komen te verschuiven. Uitgaande van een rotordiameter van maximaal 130 m aan weerszijden van de turbine, betreft dit een zone met een breedte van = 240 m. Dit is tevens de omvang van de plangrens. 3. De zuidwestelijke zone is bedoeld voor prototypen van windturbines die in overeenstemming met de gemeente een grotere ashoogte en rotordiameter mogen hebben dan de andere turbines. Deze turbines hebben een ashoogte van maximaal 150 m, met een turbinefundering van maximaal 40 m en een rotordiameter van maximaal 175 m. De breedte van deze zone (inclusief 40 m schuifruimte) is daarom = 295 m. Figuur 6.1 Gebruikte afmetingen en marges voor de bestemmingslegging Bedrijf-Testpark voor windturbines (exclusief de zuidwestelijke lijn voor de prototypen, daar is het bestemmingsvlak breder vanwege de mogelijk bredere funderingen van de turbines) Rho adviseurs voor leefruimte

113 112 Voor de overige windturbines geldt het volgende (zie ook figuur 6.2). 1. Voor de omvang van het bestemmings- en bouwvlak is een maat aangehouden van 25 m de omvang van de turbinevoet en -fundering die 30 m in verticale of horizontale richting kan schuiven. De totale breedte van het bestemmings- en bouwvlak is daarmee = 85 m. 2. De zone waarbinnen de overdraai kan plaatsvinden kan daarmee ook komen te verschuiven. Uitgaande van een rotordiameter van maximaal 117 m van de turbine, betreft dit een zone met een breedte van = 202 m. Dit is tevens de omvang van de plangrens. Figuur 6.2 Gebruikte afmetingen en marges voor de bestemmingslegging Bedrijf - Windturbinepark Aantal windturbines Binnen elk bouwvlak is aangegeven hoeveel windturbines mogelijk zijn. In het geval een lijnopstelling is opgedeeld in meerdere bouwvlakken, is per bouwvlak slechts één turbine toegestaan. Dit is gedaan om uitvoering te geven aan de eis uit het BKP dat een lijnopstelling met windturbines uit ten minste vier windturbines bestaat. Een lijnopstelling met drie of minder windturbines is vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit niet wenselijk en daarom niet mogelijk gemaakt (uitgezonderd de lijnopstelling van drie windturbines aan de Verlengde Kleitocht ook hiervoor). Locaties met specifieke afstemming bestemmingsgrenzen Zoals hiervoor is aangegeven, was het niet op alle locaties in het plangebied mogelijk om een globale regeling op te nemen voor het kunnen bouwen van de nieuwe windturbines. Op enkele specifieke locatie, bleek het treffen van een nadere/specifieke regeling noodzakelijk. Robbenoordbos De bouwmogelijkheden in dit deel van het plangebied zijn afgestemd op de uitkomsten van het ecologisch onderzoek. Per windturbinelocatie is exact aangegeven waar de nieuwe windturbines mogelijk zijn. Ook de te verbreden bestaande onderhoudsweg, waarlangs de kraanopstelplaatsen en de kabels en leidingen worden aangelegd, zijn voorzien van de bestemming Bedrijf - Windturbinepark. Binnen de bestemmingsvlakken is enige flexibiliteit qua bouwen mogelijk (zie figuur 6.2). Rho adviseurs voor leefruimte

114 113 Noordboog Ter plaatse van het Amstelmeer zijn vanwege de aspecten 'geluid' en 'ecologie' de bouwmogelijkheden voor de turbines begrensd tot de locaties waar de turbines zijn beoogd. Daarbij is vanwege de nabijheid van de beschermingszone voor de waterkering het bouwvlak voor de turbine positie 'NB01' nader begrensd. De omvang van dit bouwvlak wijkt daarom af van die van de andere windturbines. Oudelandertocht en Groettocht In de zuidwestelijke hoek van het plangebied zijn een tweetal turbines specifiek bestemd. Dat is gedaan vanwege de in dit deel van het plangebied voorkomende ondergrondse aardgasleidingen, een hoogspanningsverbinding en een straalpad die beperkingen stellen aan het kunnen schuiven met turbineposities. Kleitocht Zoals hiervoor in paragraaf uiteen is gezet, kon aan de eerste twee windturbineposities in de beoogde lijnopstelling aan de Kleitocht geen rechtstreekse bouwmogelijkheid worden toegekend. Omdat het bouwen van deze twee windturbineposities op zichzelf planologisch aanvaardbaar is en de mogelijkheid bestaat dat gedurende de planperiode van dit inpassingsplan alsnog overeenstemming wordt bereikt met de betreffende grondeigenaar over de saneringsopgave, is ervoor gekozen om voor deze twee turbineposities een wijzigingsbevoegdheid in dit inpassingsplan op te nemen. Deze wijzigingsbevoegdheid is te herkennen aan de rode arcering op de verbeelding, die is gekoppeld aan artikel 18 van de planregeling. Wagendorp In dit deel van het plangebied bevindt zich het reeds vergunde, maar nog niet gerealiseerde, windturbinepark Wagendorp. Dit windpark (bestaande uit vier windturbines) maakt geen deel uit van het windplan en daarom ook niet van dit inpassingsplan. De nieuwe windturbines zijn voorzien in het verlengde ten westen en ten oosten van dit windpark. De bouwmogelijkheden van de turbines die in dit deel zijn beoogd, zijn op elkaar afgestemd door het opnemen van een dezelfde specifieke bouwaanduiding. Zoals in hoofdstuk 5 uiteen is gezet, is uit de landschappelijke analyse gebleken dat een mogelijke afwijkende verschijningsvorm van deze turbines in relatie tot het bestaande windpark Wagendorp aanvaardbaar is. Zodoende is het opnemen van een koppeling in de verschijningsvorm met windpark Wagendorp achterwege gebleven. Turbinepositie zuidwestelijke lijnopstelling ECN Vanwege de omstandigheid dat voor wat betreft het aspect radarverstoring één turbinepositie in de zuidwestelijke lijnopstelling van ECN is getoetst op een lagere tiphoogte dan de andere windturbines in deze lijnopstelling, is een specifieke regeling opgenomen (zie paragraaf 5.8). De regeling houdt in dat voor de betreffende windturbinepostitie een maximale tiphoogte van 225 m geldt. Op de verbeelding is deze locatie met een rode arcering aangegeven (ontheffingsgebied-1). In de planregeling is in artikel 6.3 de mogelijkheid opgenomen om af te wijken tot de maximale tiphoogte van 237,5 m. Als voorwaarde hiervoor geldt dat eerst de mate van verstoring op de Defensieradarposten Wier en Leeuwarden onderzocht moet worden. De uitkomsten van dat onderzoek moeten vervolgens ter toetsing aan het Ministerie van Defensie worden voorgelegd. Waterkaaptocht en Oom Kees In dit deel van het plangebied bevindt zich het reeds gerealiseerde windpark Oom Kees (twee windturbines). Ook dit windpark maakt geen deel uit van het windplan en daarom ook niet van dit inpassingsplan. De nieuwe windturbines zijn voorzien in het verlengde ten zuiden en ten noorden van dit windpark. De bouwmogelijkheden van de turbines, die in dit deel zijn beoogd, zijn afgestemd op die van het windpark Oom Kees. Rho adviseurs voor leefruimte

115 114 Poldermolen De poldermolen kent dezelfde regeling als de andere windturbines voor de productie van duurzame energie. De bouwmogelijkheden voor de poldermolen zijn vanwege de ter plaatse aanwezige volkstuinen en de op- en afrit van Rijksweg A7 sterk begrensd. Omdat het een solitaire windturbine betreft, is het ook niet noodzakelijk om dezelfde flexibiliteit te bieden qua bouwmogelijkheden als voor de windturbines die in lijnopstellingen worden gebouwd. Er is een beperkte schuifruimte mogelijk in noordelijke of zuidelijke richting. Daarnaast is, vanwege de nu nog onzekere uitkomst van de vormgeving en de totstandkoming van de poldermolen, de marge voor de bouwhoogte verruimd van een ashoogte van 70 m tot 120 m. Bedrijfswoningen bij het windpark Zoals hiervoor is aangegeven, gaan een aantal woningen deel uitmaken van het windpark. Het betreft woningen van participanten in het windpark dan wel woningen van personen die een functie binnen de dagelijkse bedrijfsvoering van het windpark bekleden. Om deze reden zijn deze woningen voorzien van een specifieke aanduiding op de verbeelding. Bestaand agrarisch gebruik Om duidelijk te maken dat het bestaande agrarische gebruik ongewijzigd mag worden voortgezet zijn hiervoor specifieke aanduidingen ('agrarisch' 'respectievelijk agrarisch gebied') binnen de bedrijfsbestemmingen opgenomen. Aan deze aanduidingen zijn de bestaande agrarische gebruiksmogelijkheden verbonden zoals die nu gelden in de bestemmingsplannen Buitengebied en Agriport A7. In het geval van bestemmingsplan Buitengebied is ook het aanlegverbod uit dit bestemmingsplan integraal overgenomen. Omdat het bouwvlak van de beoogde poldermolen geen schuifruimte kent, is het opnemen van de aanduiding 'agrarisch' hier achterwege gebleven. Na realisatie van de poldermolen zal geen reëel agrarisch gebruik van deze kavel meer mogelijk zijn. Toekennen agrarische bestemming aan het zweefvliegveld Het bestaande zweefvliegveld wordt, voor zover niet reeds bestemd voor de nieuwe windturbines, voorzien van de agrarische bestemming uit het geldende bestemmingsplan buitengebied. De bestaande gebouwen zullen in de toekomst worden gebruikt voor opslag- en onderhoudswerkzaamheden ten dienste van het windpark en zijn daarom voorzien van een specifieke aanduiding binnen de bestemming Bedrijf - Windturbinepark. 6.4 Bestemmingsregeling: artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Begrippen De begripsbepalingen uit artikel 1 zijn hoofdzakelijk overgenomen uit de SVBP2012. Alleen daar waar specifieke of andere begrippen worden gebruikt in dit inpassingsplan, zijn die in dit artikel opgenomen en worden ze hierna kort toegelicht. 1.8 Beeldkwaliteitsplan Bedoeld wordt het BKP zoals het gemeentebestuur dat op 17 maart 2015 heeft vastgesteld. Het Beeldkwaliteitsplan geldt als toetsingskader voor een aantal afwijkingsmogelijkheden die in dit inpassingsplan zijn opgenomen. Om duidelijk te maken om welk document het gaat, is dit begrip opgenomen Bouwperiode Rho adviseurs voor leefruimte

116 115 In deze bepaling wordt de bouwperiode nader gedefinieerd. Dit is van belang vanwege het bepalen van de start van de dubbeldraaiperiode (zie hiervoor). In deze bepaling wordt de bouwperiode gedefinieerd als de periode die start met de aanleg van de eerste fundering van de windturbine waarvoor op grond van artikel 7.2 omgevingsvergunning is verleend. Door het maken van onderscheid in de gevallen als bedoeld in de subleden a t/m c van artikel 7.2 worden de start en het einde van de bouwperioden tussen de verschillende turbineopstellingen van elkaar gescheiden. Nuon en WCW bepalen op deze wijze allebei zelf wanneer de bouwperiode start: het moment daarvoor is niet meer afhankelijk gesteld van de bouwfase van de ander. Om een duidelijk objectief bepaalbaar ijkmoment te kunnen vaststellen voor het einde van de bouwperiode (ongeacht het tijdstip van het in werking nemen van de windturbines) is bepaald dat deze periode 700 dagen bedraagt. Deze periode is in overeenstemming met de uitgangspunten van het MER (zie paragraaf 3.3) en in overleg met de initiatiefnemers tot stand gekomen. Het einde van de bouwperiode is de start van de dubbeldraaiperiode. De dubbeldraaiperiode neemt dus een aanvang op de 701 e dag na de start van de aanleg van de fundering van de eerste windturbine waarvoor omgevingsvergunning is verleend high impact zone De HIZ voor regionale aardgasleidingen wordt overeenkomstig de richtlijn van de Gasunie gedefinieerd en in de wijze van meten nader toegelicht. Deze regeling is overeenkomstig de wettelijke regeling uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) uitsluitend op aardgasleidingen van toepassing met een werkdruk van meer dan 15 bar schakelkasten en transformatoren Met dit begrip is beoogd om een onderscheid aan te brengen tussen reguliere nutsgebouwen en de specifieke bouwwerken behorende bij een windturbine om de interne parkbekabeling van het windturbinepark als geheel op spanning te houden en om de opgewekte elektrische energie naar het landelijke hoogspanningsnet te transporteren verschijningsvorm van een windturbine Op grond van de uitkomsten uit het MER en de door de gemeente nagestreefde beeldkwaliteit in het Windpark Wieringermeer, zoals verwoordt in het BKP (zie hiervoor), is het wenselijk geacht om de verschijningsvorm van windturbines in dezelfde lijnopstellingen zoveel mogelijk op elkaar af te laten stemmen. Wat onder verschijningsvorm wordt verstaan is in dit begrip nader toegelicht. Het gaat om het samenstel van de ashoogte, de vorm van de gondel en de rotordiameter. In de bouwregels van het windpark en voor de testlocatie van ECN wordt dat nader geregeld door middel van specifieke bouwaanduidingen (zie hiervoor). Artikel 2 Wijze van meten De wijze van meten uit artikel 2 is overgenomen uit de SVBP2012. Voor het meten van de as- en tiphoogte van een windturbine is hiervoor in dit inpassingsplan een specifieke regeling opgenomen. Voor de bouwhoogte van windturbines zijn twee soorten hoogten van belang: de ashoogte en de tiphoogte. Daarnaast kent de planregeling in artikel 5 nog een specifieke minimale afstandsmaat tussen het peil (afgewerkte maaiveld) en de rotor: de zogeheten minimale wiekafstand. 2.5 en 2.7 Ashoogte en rotordiameter De ashoogte en de tiphoogte worden toegelicht in figuur 6.3. Rho adviseurs voor leefruimte

117 116 Figuur 6.3 Wijze van meten ashoogte en tiphoogte (indicatieve maatvoering weergegeven) 2.6 Minimale wiekafstand Uit het oogpunt van beeldkwaliteit wordt het wenselijk geacht om voldoende afstand te houden tussen het maaiveld en de rotor, is het begrip minimale wiekafstand opgenomen. Hiermee wordt bedoeld de afstand tussen het peil (maaiveld) en de tip van een rotorblad wanneer deze zich op zijn laagste verticale stand bevindt. Artikel 3 Agrarisch Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar het artikel 3 van de onderliggende bestemmingsplannen Buitengebied en Wieringerwerf van de gemeente Hollands Kroon. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regeling inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Op een aantal onderdelen vindt slechts een verbijzondering plaats vanwege de komst van windturbines op aangrenzende gronden. Daarbij is de systematiek en de planopzet van de onderliggende bestemmingsplannen aangehouden. Lid Overdraaien van windturbines en bijbehorende voorzieningen Dit sublid wordt toegevoegd aan de geldende regeling om duidelijk te maken dat rotoren van windturbines die deel uitmaken van dit inpassingsplan, over de omliggende agrarische gronden heen mogen draaien (zogeheten overdraai). Dit wordt ook met een specifieke aanduiding op de plankaart aangegeven (zie hiervoor). Rho adviseurs voor leefruimte

118 117 Daarnaast is het mogelijk om op de gronden die van deze aanduiding zijn voorzien, aan het windpark ondergeschikte voorzieningen te bouwen en aan te leggen. Daarbij moet worden gedacht aan schakelkasten en transformatoren ten behoeve van het transporteren van de opgewekte elektriciteit, het aanleggen van kabels en leidingen, onderhoudswegen, op- en afritten en kraanopstelplaatsen ten behoeve van het onderhoud van de windturbines. Op deze bouwwerken en werken, geen gebouwen zijnde, zijn de algemene regels uit artikel 3 van het bestemmingsplan onverkort van toepassing. Lid Bij het windpark behorende bedrijfswoningen Dit sublid wordt toegevoegd aan de geldende regeling om aan te geven dat enkele agrarische bedrijfswoningen tevens deel uitmaken van het windpark. De eigenaren van de betreffende agrarische bedrijfswoningen zijn participant in het windpark dan wel hebben een functie in het dagelijkse beheer en onderhoud ervan. Leden en Windmeetmasten Ter plaatse van de agrarische gronden rondom het testpark van ECN zijn windmeetmasten toegestaan. De regeling voor de bouw van windmeetmasten is volgt vormgegeven. Vanwege de uitkomsten uit het ecologisch onderzoek zijn uitsluitend nieuwe ongetuide windmeetmasten toegestaan. Het aantal windmeetmasten bedraagt ten hoogste 12: 1. maximaal 9 ter plaatse van de twee lijnopstellingen waar prototypen worden getest; 2. maximaal 3 ter plaatse van andere twee lijnopstellingen. De bouwhoogte van een windmeetmast is ten hoogste 150 m. Lid onder p en Uitsterfregeling voor bestaande solitaire windturbines Deze bepalingen betreffen de uitsterfregeling voor de bestaande solitaire windturbines. Voor een toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf van de plantoelichting. Lid Vangnetregeling verplaatsing zweefvliegveld Dit is een vangnetbepaling voor het geval dat een gedeelte van het inpassingsplan niet in werking treedt waardoor de verplaatsing van het zweefvliegveld geen doorgang meer hoeft te vinden. Alleen in dat geval zijn burgemeester en wethouders bevoegd om de in dit inpassingsplan aan het zweefvliegveld toegekende agrarische bestemming weer terug te wijzigen in de passende recreatieve bestemming. Nieuw sublid h voor artikel Bestemmingsplan Wieringerwerf Voor wat betreft het bestemmingsplan Wieringerwerf geldt dat in dit artikel enkel de 'overdraai' van de poldermolen wordt geregeld. Alle voorzieningen ten behoeve van de poldermolen dienen binnen het toegekende bestemmingsvlak te worden gerealiseerd. Daarom biedt deze bepaling niet dezelfde bouwmogelijkheden als die in de voorgaande regels voor bestemmingsplan Buitengebied worden geboden. Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch gebied Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar artikel 4 'Agrarisch gebied' van het onderliggende bestemmingsplan Agriport A7 van de gemeente Hollands Kroon. Het betreft ook hier een verbijzondering vanwege de komst van windturbines op aangrenzende gronden ten westen van de Rijksweg A7. Evenals in artikel 3 het geval, is ook hier de systematiek en planopzet van het onderliggende bestemmingsplan aangehouden. Omdat het bestemmingsplan Agriport A7 dateert van voor de inwerkingtreding van de Wro en de SVBP2012, is in dit inpassingsplan de naamstelling van de bestemming aangevuld tot Agrarisch - Agrarisch gebied en daarmee in lijn gebracht met de SVBP2012. Lid 4.1 Overdraaien van windturbines en bijbehorende voorzieningen Dit sublid wordt toegevoegd aan de geldende regeling om duidelijk te maken dat de overdraai van rotoren over de omliggende agrarische gronden is toegestaan. Ook mogen op deze gronden aan het Rho adviseurs voor leefruimte

119 118 windpark ondergeschikte voorzieningen worden gebouwd. De regeling is inhoudelijk gelijk aan die in artikel 3. Artikel 5 Agrarisch - Agrarische doeleinden I Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar het artikel 7 van het onderliggende bestemmingsplan Landelijk Gebied Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regelingen inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van het overdraaien van de rotoren van windturbines op aangrenzende gronden is een verbijzondering opgenomen. Daarbij is de systematiek en de van het onderliggende bestemmingsplan aangehouden. Artikel 6 Bedrijf - Testpark voor windturbines Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop ECN prototypen van windturbines test en technologisch onderzoek aan windturbines verricht. De windturbines op het testpark zijn weliswaar ontworpen voor energieproductie, maar energieproductie door middel van windturbines is niet het primaire doel van het testpark. Om dat duidelijk te maken, is dat in lid 6.1 (bestemmingsomschrijving) expliciet aangegeven. Voor de verdere toelichting op deze regeling wordt verwezen naar de algemene toelichting in paragraaf Artikel 7 Bedrijf - Windturbinepark Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop windturbines zijn voorzien ten behoeve van de productie van windenergie. De regeling uit deze bestemming vervangt integraal de onderliggende bestemmingen uit het bestemmingsplan Buitengebied. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar de algemene toelichting in paragraaf Artikel 8 Bos Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar het artikel 6 van het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Hollands Kroon. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regeling inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van het overdraaien van de rotoren van windturbines op aangrenzende gronden met de bestemming Bos in het Robbenoordbos wordt in het nieuwe lid een verbijzondering opgenomen die dat mogelijk maakt. Daarbij is de systematiek en planopzet van het onderliggende bestemmingsplan aangehouden. Deze bestemming is ook toegekend aan de gronden die nodig zijn om het areaal aan EHS-gronden in het Robbenoordbos te compenseren. Het betreft enkele agrarische percelen aan de westelijke zijde van het bestaande Robbenoordbos. Lid 6.4 Vangnetbepaling Dit is een vangnetbepaling voor het geval dat het gedeelte van het inpassingsplan inzake de windturbines in het Robbenoordbos niet in werking treedt waardoor de bouw van windturbines daar geen doorgang meer kan vinden. Alleen in dat geval zijn burgemeester en wethouders bevoegd om de in dit inpassingsplan aan de agrarische gronden toegekende bestemming Bos weer terug te wijzigen in de passende agrarische bestemming. Artikel 9 Groen Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar artikel 11 van het onderliggende bestemmingsplan Wieringerwerf van de gemeente Hollands Kroon. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regeling inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van het overdraaien van de rotoren van windturbines op aangrenzende gronden met de bestemming Groen wordt in het nieuwe sublid 'i' een verbijzondering opgenomen die dat mogelijk maakt. Daarbij is de systematiek en planopzet van het onderliggende bestemmingsplan aangehouden. Artikel 10 Recreatie Rho adviseurs voor leefruimte

120 119 Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar artikel 14 van het onderliggende bestemmingsplan Wieringerwerf van de gemeente Hollands Kroon. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regeling inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van het overdraaien van de rotoren van windturbines op aangrenzende gronden met de bestemming Recreatie wordt in het nieuwe sublid 'k' een verbijzondering opgenomen die dat mogelijk maakt. Daarbij is de systematiek en planopzet van het onderliggende bestemmingsplan aangehouden. Artikel 11 Verkeer Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar het artikel 14 van het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied, respectievelijk artikel 16 van bestemmingsplan Wieringerwerf van de gemeente Hollands Kroon. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regelingen inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van het overdraaien van de rotoren van windturbines op aangrenzende gronden is een verbijzondering opgenomen. Daarbij is de systematiek en de planopzet van de onderliggende bestemmingsplannen aangehouden. Lid en 16.1 sub 'i' Overdraaien van windturbines en het aanleggen van kabels en leidingen Deze subleden worden toegevoegd aan de geldende regeling om duidelijk te maken dat rotoren van windturbines die deel uitmaken van dit inpassingsplan, over de omliggende wegen heen mogen draaien (zogeheten overdraai). Dit wordt ook met een specifieke aanduiding op de plankaart aangegeven (zie hiervoor). Ook maakt deze aanduiding binnen het bestemmingsplan Buitengebied het aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van het windpark onderdoor de betreffende wegen mogelijk, alsmede op- en afritten van onderhoudswegen en kraanopstelplaatsen voor het onderhoud van de turbines. Ter plaatse van de poldermolen dienen bij de windturbine behorende voorzieningen binnen het bestemmingsvlak te worden gerealiseerd. Daarom zijn in het nieuwe sublid 16.1 onder 'i' van plan Wieringerwerf alleen kabels en leidingen mogelijk gemaakt. Artikel 12 Verkeer - Wegen Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar het artikel 12 van het onderliggende bestemmingsplan Landelijk Gebied Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regelingen inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van het overdraaien van de rotoren van windturbines op aangrenzende gronden is een verbijzondering opgenomen. Daarbij is de systematiek en de planopzet van het onderliggende bestemmingsplan aangehouden. Artikel 13 Water Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar het artikel 15 van het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Hollands Kroon. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regeling inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van het overdraaien van de rotoren van windturbines op aangrenzende gronden is een verbijzondering opgenomen. Daarbij is de systematiek en de planopzet van het onderliggende bestemmingsplan aangehouden. Lid Overdraaien van windturbines en het aanleggen van kabels en leidingen Dit sublid wordt toegevoegd aan de geldende regeling om duidelijk te maken dat rotoren van windturbines die deel uitmaken van dit inpassingsplan, over de omliggende vaarten, watergangen en tochten heen mogen draaien (zogeheten overdraai). Dit wordt ook met een specifieke aanduiding op de plankaart aangegeven (zie hiervoor). Daarnaast maakt deze aanduiding het aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van het windpark onderdoor de betreffende watergangen mogelijk. Artikel 14 Wonen Dit artikel bestaat uit een verwijzing naar het artikel 17 van het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Hollands Kroon. Met dit inpassingsplan is namelijk niet beoogd om in de geldende regeling inhoudelijk wijzigingen aan te brengen. Ten aanzien van de bij het windturbinepark Rho adviseurs voor leefruimte

121 120 behorende bedrijfswoning is een verbijzondering opgenomen. Daarbij is de systematiek en de planopzet van het onderliggende bestemmingsplan aangehouden. Lid Bij het windpark behorende bedrijfswoning Dit sublid wordt toegevoegd aan de geldende regeling om aan te geven dat één van de bestaande woningen in het plangebied een bedrijfswoning is die deel uitmaakt van het windpark. De bewoner van de betreffende woning is participant in het windpark en heeft een functie in het dagelijkse beheer en onderhoud ervan. Artikel 15 Anti-dubbeltelbepaling Het Bro stelt de verplichting de anti-dubbeltelregel over te nemen in het inpassingsplan. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een inpassingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruikgemaakt. Artikel 16 Verhouding met bestemmingsplannen In deze bepaling wordt aangegeven hoe de verhouding is met de onderliggende bestemmingsplannen, zie paragraaf 6.1. Artikel 17 Algemene aanduidingsregels Op gronden met de gebiedsaanduiding veiligheidszone moeten de windturbines voldoen aan de high impact zone voor aardgastransportleidingen, zie hierover paragraaf 5.7. Dit artikel geeft invulling aan de door de leidingbeheerder gevraagde waarborg dat voor hoofdtransport aardgasleidingen aan deze norm wordt voldaan. Artikel 18 Algemene wijzigingsregels In dit artikel zijn tevens de wijzigingsvoorwaarden opgenomen waaronder aan de twee windturbineposities aan de Kleitocht, die niet rechtstreeks van een bouwmogelijkheid voorzien konden worden (zie paragraaf 3.6.2), alsnog een bouwmogelijkheid kan worden toegekend. Het gaat erom dat de saneringsopgave ook voor deze twee windturbineposities zeker moet zijn gesteld. Om te voorkomen dat een visueel "gat" ontstaat in de lijnopstelling, kan de planwijziging uitsluitend plaatsvinden voor beide windturbines tezamen en niet voor maar één enkele windturbine. Artikel 19 Overige regels Dit artikel regelt de bevoegdheid van provincie en gemeente nadat het inpassingsplan in werking is getreden. Voor een toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf 6.2. Artikel 20 Overgangsrecht De bepalingen in lid 21.1 en 21.2 zijn conform het Bro en SVBP2012 overgenomen. Het betreft de algemene en wettelijk voorschreven regeling voor het overgangsrecht voor met dit inpassingsplan strijdige bouwwerken en strijdig gebruik. Artikel 21 Slotregel De slotregel is conform het Bro en SVBP2012 overgenomen en behoeft geen nadere toelichting. Rho adviseurs voor leefruimte

122 121 Hoofdstuk 7 Economische uitvoering 7.1 Kostenverhaal Krachtens de Wet ruimtelijke ordening (Wro), waarin in Afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op grond van het Bro is kostenverhaal verplicht in geval van: de bouw van één of meer woningen en hoofdgebouwen; uitbreidingen van gebouwen met ten minste m² of met één of meer woningen; de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd; één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren bij in gebruik name voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte ten minste m² bedraagt; de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste m². Het voorliggende inpassingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 101 windturbines en de daarbij behorende voorzieningen. Op grond van jurisprudentie (ABRvS 12 april 2001 (AB 2003, 50)) geldt dat windturbines van een dergelijke afmeting, die in het onderhavige plan mogelijk gemaakt worden, aangemerkt dienen te worden als een 'gebouw' als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet. Een (grote) windturbine is immers voor mensen toegankelijk en vormt zonder meer een door wanden omsloten ruimte. Aangezien hiermee sprake is van de bouw van meerdere hoofdgebouwen, zoals bedoeld in artikel sub b Bro, is kostenverhaal verplicht. In het kostenverhaal is voorzien middels een zogenoemde anterieure overeenkomst, waarin onder andere voorzien wordt in het verhalen van planschade. Daarnaast zijn met diverse betrokken partijen privaatrechtelijke overeenkomsten gesloten, bijvoorbeeld over de sanering van bestaande windturbines. Planschade Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan planschade ontstaan. De Wro voorziet in een regeling voor vergoeding van planschade. Op basis van artikel 6.1 Wro wordt aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van het inpassingsplan, tegemoetgekomen, wanneer de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van het inpassingsplan, kan bij de minister van Economische Zaken worden ingediend binnen de periode van 5 jaar na het onherroepelijk worden van het vastgestelde inpassingsplan. Rho adviseurs voor leefruimte

123 Financiële uitvoerbaarheid Het initiatief wordt gefinancierd door de initiatiefnemers. De investeringen voor de aanleg van de windturbines, toegangswegen, kabels en transformatorstations worden gedragen door de initiatiefnemers. De initiatiefnemers verdienen de investeringen terug door de verkoop van de opgewekte elektriciteit. Voor de totstandkoming van dit windpark, dat tot de 11 grootschalige windparken uit de Structuurvisie Wind op land (SvWOL) behoort, zal een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) aangevraagd worden, waarmee de zogeheten onrendabele top van de elektriciteitsproductie van dit windpark via een bedrag per aan het elektriciteitsnet geleverde kilowattuur wordt gecompenseerd. Met de SDE+ vult het Rijk de elektriciteitsopbrengsten voor de initiatiefnemer aan tot het basisbedrag dat nodig is om de investering terug te kunnen verdienen binnen een redelijke termijn. 7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid Burgers, maatschappelijke organisaties en andere overheden zijn op diverse wijzen betrokken bij de voorbereiding van het voorliggende inpassingsplan. Reikwijdte en detail milieueffectrapportage In de periode van 18 oktober 2013 tot en met 28 november 2013 zijn de wettelijke adviseurs en de betrokken overheidsorganen uitgenodigd te reageren op de concept notitie reikwijdte en detailniveau (NRD, versie oktober 2013). Daarnaast is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze kenbaar te maken op de conceptnotitie. Dit kon ook tijdens de informatieavond op 31 oktober in Wieringerwerf. Daarnaast is ook advies gevraagd aan de Commissie voor de m.e.r. (hierna: Cie. m.e.r.) die de ontvangen zienswijzen en adviezen bij haar advies heeft betrokken. Op basis van de verkregen zienswijzen en adviezen hebben de ministers van IenM en EZ op 25 april 2014 een definitieve NRD vastgesteld. Vooroverleg artikel Bro In het kader van het overleg op grond van artikel Bro is aan de besturen en diensten van de betrokken bevoegde gezagen gevraagd om een reactie te geven op het voorontwerpinpassingsplan en bijbehorend MER. De hoofdlijnen van dit vooroverleg zijn beschreven in paragraaf 8.1. Naast het artikel Bro-vooroverleg heeft met de betrokken overlegpartners uitvoerig overleg plaatsgevonden ter voorbereiding op de indiening van vergunningaanvragen. Verder hebben de initiatiefnemers gedurende de uitvoering van het MER en de voorbereiding van de planprocedure met diverse belanghebbende partijen uitvoerig overleg gevoerd. Ontwerpinpassingsplan Conform artikel 3.8, eerste lid, Wro heeft het ontwerp van het inpassingsplan, tezamen met alle andere ontwerpbesluiten, van 5 december 2014 tot en met 19 januari 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld hierop zijn of haar zienswijze te geven. De stukken hebben ter inzage gelegen bij alle betrokken gemeenten en digitaal via In dezelfde periode is op 13 december 2014 in Wieringerwerf de Winddag Wieringermeer georganiseerd. Belangstellenden hebben tijdens deze dag de ter inzage ingediende documenten in kunnen zien en desgewenst mondeling een zienswijze naar voren kunnen brengen. Procedurele uitvoerbaarheid Rho adviseurs voor leefruimte

124 123 Ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan dient aannemelijk te zijn dat de benodigde vergunningen en ontheffingen zullen worden verkregen. Zoals hiervoor is aangegeven, zullen benodigde vergunningen en andere besluiten tegelijkertijd met het onderhavige plan in procedure worden gebracht. Voordat wordt begonnen met de aanleg van het windturbinepark dient de initiatiefnemer te voldoen aan de wettelijke verplichtingen: de benodigde vergunningen en ontheffingen (zoals omgevingsvergunning, watervergunning, Flora- en faunawetontheffing) moeten van kracht zijn. Rho adviseurs voor leefruimte

125 124 Rho adviseurs voor leefruimte

126 125 Hoofdstuk 8 Overleg Het inpassingsplan en alle overige besluiten worden gelijktijdig ter inzage gelegd in de verschillende stappen van de procedure. Dit geldt dus zowel voor de ontwerpbesluiten als de vastgestelde besluiten. Ook het beroep bij de bestuursrechter wordt gebundeld indien de besluiten gelijktijdig zijn bekendgemaakt. Tegen het inpassingsplan en de gecoördineerd voorbereide besluiten staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Gelet op het feit dat er sprake is van 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.5 Wro' is op grond van het bepaalde in artikel 1.1, eerste lid, onder a in samenhang met artikel 1.2 en 2.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet, de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit brengt onder meer met zich mee dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een termijn van 6 maanden na afloop van de beroepstermijn heeft voor het doen van een uitspraak op een beroep, dat een niet tot de centrale overheid behorende overheid (rechtspersoon of bestuursorgaan) niet tegen het inpassingsplan in beroep kan gaan en dat een beroepschrift niet-ontvankelijkheid is als het niet meteen de gronden van beroep bevat (het indienen van een pro forma beroepschrift is niet mogelijk). Het Ministerie van Economische Zaken verzorgt de coördinatie, bekendmaking en mededeling van de (ontwerp)besluiten. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de zienswijzen- en overlegprocedure beschreven. 8.1 Resultaten overlegprocedure Het voorontwerp van dit inpassingsplan is in het kader van het voorgeschreven overleg op grond van artikel 3.1.1, lid 1, van het Bro aan de overleginstanties toegezonden. De conclusies uit de beantwoording van de overlegreacties en de daaruit voortvloeiende aanpassingen zijn beschreven in de Nota overleg, die als bijlage 9 aan deze plantoelichting is gevoegd. 8.2 Resultaten zienswijzenprocedure De zienswijzen die naar aanleiding van terinzageleggingg van het ontwerp van dit inpassingsplan zijn ontvangen, zijn samengevat en beantwoord in de antwoordnota. Dit is een aparte nota die als losse bijlage bij het vaststellingsbesluit is gevoegd. Voor zover daartoe aanleiding bestond, zijn naar aanleiding van de binnengekomen zienswijzen wijzigingen in dit inpassingsplan doorgevoerd. Verwezen wordt naar de antwoordnota op welke onderdelen van dit inpassingsplan dat het geval is. Rho adviseurs voor leefruimte

127 126 Rho adviseurs voor leefruimte

128 127 Bijlagen bij de toelichting Rho adviseurs voor leefruimte

129 128 Rho adviseurs voor leefruimte

130 129 Bijlage 1 Memo effecten ECN op natuur Rho adviseurs voor leefruimte

131 130 Rho adviseurs voor leefruimte

132 131 Bijlage 2 Compensatievoorstel EHS Robbenoordbos Rho adviseurs voor leefruimte

133 132 Rho adviseurs voor leefruimte

134 133 Bijlage 3 Memo akoestische referentiesituatie Robbenoordbos Rho adviseurs voor leefruimte

135 134 Rho adviseurs voor leefruimte

136 135 Bijlage 4 Memo's inventarisatie Ffw Robbenoordbos Rho adviseurs voor leefruimte

137 136 Rho adviseurs voor leefruimte

138 137 Bijlage 5 Aanvullend archeologisch onderzoek Rho adviseurs voor leefruimte

139 138 Rho adviseurs voor leefruimte

140 139 Bijlage 6 Waterparagraaf Rho adviseurs voor leefruimte

141 140 Rho adviseurs voor leefruimte

142 141 Bijlage 7 Onderzoek radarhinder Rho adviseurs voor leefruimte

143 142 Rho adviseurs voor leefruimte

144 143 Bijlage 8 Brief Ministerie van Defensie Rho adviseurs voor leefruimte

145 144 Rho adviseurs voor leefruimte

146 145 Bijlage 9 Nota overleg Rho adviseurs voor leefruimte

147 146 Rho adviseurs voor leefruimte

148 147 Bijlage 10 Compensatieplan EHS Rho adviseurs voor leefruimte

149 148 Rho adviseurs voor leefruimte

150 149 Bijlage 11 ontvangst Verkenning invloed windturbines op omroep Rho adviseurs voor leefruimte

151 150 Rho adviseurs voor leefruimte

152 151 Regels Rho adviseurs voor leefruimte

153 152 Rho adviseurs voor leefruimte

154 Rho adviseurs voor leefruimte

155 154 Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen 1.1 plan het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003 van de minister van Economische Zaken en de minister van Infrastructuur en Milieu. 1.2 inpassingsplan de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen. 1.3 aanduiding een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.4 aanduidingsgrens de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.5 antennedrager een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne. 1.6 antenne-installatie een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie. 1.7 archeologische waarde de aan een gebied toegekende waarde, dan wel de aan een gebied toegekende hoge of middelhoge verwachtingswaarde, in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden. 1.8 Beeldkwaliteitsplan deel 1 (Beeldkwaliteitprincipes) van het Beeldkwaliteitplan Windenergie Wieringermeer, gedateerd 8 oktober 2014 zoals vastgesteld op 17 maart 2015 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon. 1.9 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak. Rho adviseurs voor leefruimte

156 bestemmingsplan Buitengebied de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0463.BPLG2009-va bestemmingsplan Landelijk Gebied 1973 het bestemmingsplan Landelijk Gebied zoals dat op 5 oktober 1973 door de gemeenteraad van de gemeente Wieringermeer is vastgesteld bestemmingsplan Agriport A7 het bestemmingsplan Agriport A7 Bedrijventerrein agribusiness en logistiek en het bestemmingsplan Agriport A7 Grootschalige glastuinbouw zoals op 22 juni 2006 door de gemeenteraad van de gemeente Wieringermeer is vastgesteld bestemmingsplan Wieringerwerf de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1911.WieringerwerfWM bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming bevoegd gezag bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk bouwgrens de grens van een bouwvlak bouwperiode de periode: 1. in artikel 7.2 onder a die start met het aanleggen van de fundering van de eerste windturbine waarvoor op grond dat artikel omgevingsvergunning is verleend; 2. in artikel 7.2 onder b die start met het aanleggen van de fundering van de eerste windturbine waarvoor op grond dat artikel omgevingsvergunning is verleend; 3. in artikel 7.2 onder c ten eerste tot en met ten vijfde die start met het aanleggen van de fundering van de eerste windturbine waarvoor op grond dat artikel omgevingsvergunning is verleend; en die eindigt na 700 dagen bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten bouwwerk een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Rho adviseurs voor leefruimte

157 gondel van een windturbine de behuizing van de rotoras, generator of tandwielkast van een windturbine high impact zone de veiligheidszone die aangehouden wordt bij windturbines in de nabijheid van ondergrondse gasleidingen met een werkdruk van meer dan 15 Bar NEN door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan nutsvoorzieningen voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie Onze minister de minister van Economische Zaken peil a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg; b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan rotor het samenstel van rotorbladen (wieken) en hub (neus) van een windturbine rotorblad de wiek van een windturbine rotordiameter de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven schakelkasten en transformatoren bouwwerken behorende bij een windturbine ten behoeve van het transporteren van opgewekte elektriciteit en het op spanning houden van de interne parkbekabeling van het windturbinepark als geheel verschijningsvorm van een windturbine het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door het samenstel van de vorm van de gondel, de ashoogte en de rotordiameter van een windturbine windturbine een bouwwerk ter opwekking van elektrische energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding. Rho adviseurs voor leefruimte

158 157 Artikel 2 Wijze van meten Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1 afstand de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn. 2.2 bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren. 2.4 goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.5 tiphoogte van een windturbine vanaf het peil tot aan de tip (uiteinde) van het bovenste verticaal staande rotorblad. 2.6 minimale wiekafstand vanaf het peil tot aan de tip (uiteinde) van het onderste verticaal staande rotorblad. 2.7 ashoogte van een windturbine vanaf het peil tot aan de as van de windturbine. 2.8 masthoogte van een windturbine vanaf het peil tot aan de onderkant van de gondel van de windturbine. 2.9 high impact zone de masthoogte vermeerderd met eenderde van de lengte van het rotorblad van de windturbine inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk vloeroppervlakte de gebruiksoppervlakte volgens NEN Rho adviseurs voor leefruimte

159 158 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3 Agrarisch 3.1 Bestemmingsomschrijving Buitengebied Op de gronden die deel uitmaken van dit inpassingsplan en die zijn voorzien van de bestemming Agrarisch van artikel 3 van het Bestemmingsplan Buitengebied, zijn de regels van artikel 3 van het Bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het volgende: A. De volgende regels worden aan artikel 3.1 van het Bestemmingsplan Buitengebied toegevoegd. ' Ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark' zijn de in lid bedoelde gronden tevens bestemd voor: a. het overdraaien van rotoren van windturbines als bedoeld in de in artikelen 6 en 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003; b. bij de in artikel 6 en artikel 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003 bedoelde bestemmingen behorende voorzieningen waaronder in elk geval worden begrepen schakelkasten en transformatoren, kabels en leidingen, onderhoudswegen, op- en afritten en kraanopstelplaatsen ten behoeve van het onderhoud van de windturbines Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning bij het windturbinepark' zijn de in lid bedoelde gronden tevens bestemd voor een bedrijfswoning behorende bij het in artikel 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003 genoemde windpark Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - windmeetmast' zijn de in lid bedoelde gronden tevens bestemd voor windmeetmasten behorende bij het in artikel 6 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003 genoemde testpark voor windturbines.' B. Sublid 3.2.1, onder o, wordt vervangen door deze bepaling: 'o. ter plaatse van de aanduiding 'te saneren lijnopstelling windturbines' mogen bestaande windturbines worden vervangen door eenzelfde aantal nieuwe windturbines, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen: 1. de ashoogte niet meer bedraagt dan de bestaande ashoogte; 2. het aantal rotorbladen gelijk blijft; 3. de rotordiameter niet meer bedraagt dan de bestaande rotordiameter.' C. Sublid 3.2.1, onder p, wordt vervangen door deze bepaling: Rho adviseurs voor leefruimte

160 159 'p. ter plaatse van de aanduiding 'te saneren windturbine 1' en 'te saneren windturbine 2' mag één bestaande windturbine worden vervangen door één nieuwe windturbine mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen: 1. de ashoogte niet meer bedraagt dan de bestaande ashoogte; 2. het aantal rotorbladen gelijk blijft; 3. de rotordiameter niet meer bedraagt dan de bestaande rotordiameter.' D. Aan lid wordt een sublid h toegevoegd, luidende: 'h. Voor de gronden die zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - windmeetmast' gelden de volgende bepalingen: 1. ter plaatse zijn uitsluitend ongetuide windmeetmasten toegestaan; 2. het aantal windmeetmasten bedraagt: a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-7': ten hoogste 3; b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-8': ten hoogste 9, waarbij het aantal windmeetmasten gelijk is aan het aantal gebouwde windturbines op de gronden als bedoeld in artikel 6 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003 met specifieke bouwaanduiding-3 en specifieke bouwaanduiding-6; 3. de bouwhoogte van een windmeetmast bedraagt: a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-7': ten hoogste 150 m; b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-8': ten hoogste 150 m.' E. Aan lid 3.4 wordt een sublid n toegevoegd, luidende: 'k. lid onder h sub 1 voor het toestaan van getuide windmeetmasten, onder de voorwaarden dat: 1. het aantal getuide windmeetmasten niet meer dan zes bedraagt; 2. de landschappelijke uitstraling van de getuide windmeetmasten geen afbreuk doet aan de landschapswaarden van het gebied zoals omschreven in het Beeldkwaliteitsplan.' F. Aan artikel 3.5 (de gebruiksbepalingen) van het Bestemmingsplan Buitengebied wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: "3.5.8 Ter plaatse van de aanduiding 'te saneren windturbine 1', 'te saneren windturbine 2' en 'te saneren lijnopstelling windturbines: a. is het gebruik van een windturbine, anders dan een windturbine die reeds was opgericht of vergund ten tijde van inwerkingtreding van dit inpassingsplan, of die is vervangen met toepassing van sublid 3.2.1, onder o respectievelijk onder p, niet toegestaan; b. indien het gebruik van een windturbine die reeds was opgericht ten tijde van inwerkingtreding van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003, of die is vervangen met toepassing van sublid onder o respectievelijk onder p, na het tijdstip van inwerkingtreding van dat inpassingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het niet toegestaan dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten en geldt de verplichting dat de betreffende windturbine wordt verwijderd.". G. Aan artikel 3.8 (wijzigingsbevoegdheden) van het Bestemmingsplan Buitengebied wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende: '3.8.6 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wederom bestemmen van het bestaande zweefvliegveld, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. planwijziging houdt in: 1. dat aan de gronden van het bestaande zweefvliegveldterrein de bestemming Recreatie met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - zweefvliegveld' wordt toegekend; Rho adviseurs voor leefruimte

161 dat aan de gronden waarop de bestaande bebouwing is gesitueerd de aanduiding 'bouwvlak' wordt toegekend; b. na planwijziging is voor het gebruik en bouwen van deze gronden artikel 10 van bestemmingsplan Buitengebied van toepassing; c. planwijziging is uitsluitend toegestaan wanneer artikel 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003 niet of slechts gedeeltelijk inwerking treedt.' 3.2 Bestemmingsomschrijving Wieringerwerf Op de gronden die deel uitmaken van dit inpassingsplan en die zijn voorzien van de bestemming Agrarisch van artikel 3 van het Bestemmingsplan Wieringerwerf, zijn de regels van artikel 3 van het Bestemmingsplan Wieringerwerf van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het volgende: A. Aan artikel 3.1 van het Bestemmingsplan Wieringerwerf wordt een sublid h toegevoegd, luidende: 'h. Ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark' zijn de gronden tevens bestemd voor het overdraaien van rotoren van een windturbine als bedoeld in artikel 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003.' Rho adviseurs voor leefruimte

162 161 Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Gebied 4.1 Bestemmingsomschrijving Op de gronden die deel uitmaken van dit inpassingsplan en die zijn voorzien van de bestemming Agrarisch-Agrarisch Gebied van artikel 4 van het Bestemmingsplan Agriport A7, zijn de regels van artikel 3 van het Bestemmingsplan Agriport A7 van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het volgende: A. Aan artikel 4 van het Bestemmingsplan Agriport A7 wordt een lid 4.1 toegevoegd, luidende: '4.1 Ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark' zijn de gronden tevens bestemd voor: a. het overdraaien van rotoren van windturbines als bedoeld in artikel 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003; b. bij de in artikel 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003 bedoelde bestemming behorende voorzieningen waaronder in elk geval worden begrepen schakelkasten en transformatoren, kabels en leidingen, onderhoudswegen, op- en afritten en kraanopstelplaatsen ten behoeve van het onderhoud van de windturbines.' Rho adviseurs voor leefruimte

163 162 Artikel 5 Agrarisch - Agrarische Doeleinden I 5.1 Bestemmingsomschrijving Op de gronden die deel uitmaken van dit inpassingsplan en die zijn voorzien van de bestemming Agrarisch-Agrarische Doeleinden I van artikel 7 van het Bestemmingsplan Landelijk Gebied 1973, zijn de regels van artikel 7 van het Bestemmingsplan Landelijk Gebied 1973 van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het volgende: A. Aan artikel 7 Bestemmingsplan Landelijk Gebied 1973 wordt een lid 4 toegevoegd, luidende: '4. Ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark' zijn de gronden tevens bestemd voor het overdraaien van rotoren van windturbines als bedoeld in artikel 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003.' Rho adviseurs voor leefruimte

164 163 Artikel 6 Bedrijf - Testpark voor windturbines 6.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Bedrijf - Testpark voor windturbines' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een testpark voor het testen en certificeren van windturbines en het verrichten van onderzoek naar de werking van windturbines; b. met daaraan ondergeschikt het opwekken en leveren van elektrische energie door middel van windturbines; c. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch': tevens voor grondgebonden agrarische activiteiten en het behoud van landschappelijke en waterstaatkundige belangen van de gronden; d. bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder in elk geval worden begrepen schakelkasten en transformatoren, containerunits voor testapparatuur, kabels en leidingen, onderhoudswegen, op- en afritten en kraanopstelplaatsen ten behoeve van het onderhoud van de windturbines. 6.2 Bouwregels Op deze gronden mag ten behoeve van de bestemming 'Bedrijf- Testpark voor windturbines' worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen: a. ter plaatse van de aanduiding bouwvlak zijn de volgende bouwwerken toegestaan: 1. windturbines; 2. schakelkasten en transformatoren; 3. containerunits met meetapparatuur; 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde; b. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde sleufsilo's worden opgericht; c. het aantal windturbines bedraagt ten hoogste het aantal op de verbeelding aangegeven windturbines; d. de ashoogte van een windturbine bedraagt: 1. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-3: ten hoogste 150 m; 2. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-4: ten hoogste 120 m; 3. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-5: ten hoogste 120 m; 4. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-6: ten hoogste 120 m; e. de rotordiameter van een windturbine bedraagt: 1. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-3: ten hoogste 175 m; 2. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-4: ten hoogste 130 m; 3. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-5: ten hoogste 130 m; 4. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-6: ten hoogste 130 m; f. de tiphoogte van een windturbine bedraagt: 1. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-3: op gronden met de aanduiding 'wetgevingszone - ontheffingsgebied': ten hoogste 225 m; op overige gronden ten hoogste 237,5 m; 2. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-4: ten hoogste 185 m; 3. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-5: ten hoogste 185 m; 4. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-6: ten hoogste 185 m; g. op gronden: 1. met de specifieke bouwaanduiding-4: is de verschijningsvorm van de windturbines gelijk; 2. met de specifieke bouwaanduiding-5: is de verschijningsvorm van de windturbines gelijk; h. op gronden: 1. met de specifieke bouwaanduiding-3 worden de windturbines in één lijn gebouwd, waarbij: de afwijking ten opzichte van de turbines in de lijnopstelling ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-4 ten hoogste 30 m mag afwijken; 2. met de specifieke bouwaanduiding-4 worden de windturbines in één lijn gebouwd, waarbij: Rho adviseurs voor leefruimte

165 164 de afwijking ten opzichte van de turbines in de lijnopstelling ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-3 ten hoogste 30 m mag afwijken; 3. met de specifieke bouwaanduiding-5 worden de windturbines in één lijn gebouwd, waarbij: de afwijking ten opzichte van de turbines in de lijnopstelling ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-6 ten hoogste 30 m mag afwijken; 4. met de specifieke bouwaanduiding-6 worden de windturbines in één lijn gebouwd, waarbij: de afwijking ten opzichte van de turbines in de lijnopstelling ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-5 ten hoogste 30 m mag afwijken en de turbine niet verder in noordelijke richting verschoven wordt dan de turbines in de lijnopstelling ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-5; i. het aantal containerunits voor testapparatuur bedraagt: 1. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-3: ten hoogste 3; 2. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-4: ten hoogste 1; 3. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-5: ten hoogste 1; 4. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-6: ten hoogste 3; j. de bouwhoogte van een containerunit voor testapparatuur bedraagt ten hoogste 3 m; k. de oppervlakte van een containerunit voor testapparatuur bedraagt ten hoogste 50 m²; l. het aantal schakelkasten en transformatoren bedraagt ten hoogste 1 per windturbine; m. de bouwhoogte van schakelkasten en transformatoren bedraagt: 1. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-3: ten hoogste 4 m; 2. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-4: ten hoogste 3 m; 3. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-5: ten hoogste 3 m; 4. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding-6: ten hoogste 4 m; n. de oppervlakte van schakelkasten en transformatoren bedraagt ten hoogste 25 m²; o. in aanvulling op hetgeen in subleden k en l is bepaald, geldt dat ter plaatse van: 1. de specifieke bouwaanduiding-3: naast de in sublid l bedoelde schakelkast en transformator, ten hoogste één schakelkast en transformator van ten hoogste 80 m² is toegestaan; 2. de specifieke bouwaanduiding-4: naast de in sublid l bedoelde schakelkast en transformator, ten hoogste één schakelkast en transformator van ten hoogste 80 m² is toegestaan; 3. de specifieke bouwaanduiding-5: naast de in sublid l bedoelde schakelkast en transformator, ten hoogste één schakelkast en transformator van ten hoogste 80 m² is toegestaan; 4. de specifieke bouwaanduiding-6: naast de in sublid l bedoelde schakelkast en transformator, ten hoogste één schakelkast en transformator van ten hoogste 80 m² is toegestaan; p. de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m; q. de bouwhoogte van een terreinafscheiding bedraagt niet meer dan 3 m. 6.3 Afwijken van bouwregels Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 onder f1. voor het toestaan van een windturbine met een hogere tiphoogte, met in achtneming van het volgende: a. de bouwhoogte bedraagt na afwijking ten hoogste 237,5 m; b. afwijking leidt niet tot onaanvaardbare hinder op de radarstations Wier en Leeuwarden; c. alvorens af te wijken winnen burgemeester en wethouders advies in bij het Ministerie van Defensie over het bepaalde in sublid b. 6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden Aanlegverbod Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op gronden met de aanduiding 'agrarisch', de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van waterbassins en mestbassins; b. het vellen of rooien van houtopstanden met een minimale breedte van 10 m; Rho adviseurs voor leefruimte

166 165 c. het dempen, graven en vergraven van watergangen, hieronder het aanleggen van dammen en bruggen mede begrepen; d. de aanleg van verharde wandel-, fiets-, en kavelpaden; e. het bebossen of inplanten op gronden die op het tijdstip van inwerkingtreding dit plan niet bebost of ingeplant waren Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van lid geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke uit het oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn Voorwaarden omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden Advies Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid voor zover het gaat om werkzaamheden zoals bedoeld in lid onder c en d advies in bij de waterbeheerder over de voorwaarden als bedoeld in lid Rho adviseurs voor leefruimte

167 166 Artikel 7 Bedrijf - Windturbinepark 7.1 Bestemmingsbeschrijving De voor 'Bedrijf - Windturbinepark' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het opwekken van elektrische energie door middel van windturbines; b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - onderhoudsvoorziening': uitsluitend een gebouw voor opslag en onderhoudswerkzaamheden ten behoeve van de onder a genoemde windturbines; c. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch': tevens voor grondgebonden agrarische activiteiten en het behoud van landschappelijke en waterstaatkundige belangen van de gronden; d. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch gebied': tevens voor grondgebonden agrarische activiteiten; e. bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder in elk geval worden begrepen: schakelkasten en transformatoren, kabels en leidingen, onderhoudswegen, op- en afritten en kraanopstelplaatsen ten behoeve van het onderhoud van de windturbines. 7.2 Bouwregels Op deze gronden mag ten behoeve van de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen: a. op gronden voorzien van de specifieke bouwaanduiding-1 geldt dat omgevingsvergunning voor bouwen uitsluitend wordt verleend indien de aanvrager bij zijn aanvraag aantoont dat binnen een termijn van vijf jaar na afronden van de bouwperiode, ten minste eenzelfde aantal windturbines, voorzien van de aanduiding 'te saneren windturbine 1', als het maximaal aantal toegelaten nieuwe turbines wordt verwijderd; b. op gronden voorzien van de specifieke bouwaanduiding-11 geldt dat omgevingsvergunning voor bouwen uitsluitend wordt verleend indien de aanvrager bij zijn aanvraag aantoont dat binnen een termijn van vijf jaar na afronden van de bouwperiode de windturbine voorzien van de aanduiding 'te saneren windturbine 2' wordt verwijderd; c. op gronden voorzien van: 1. de specifieke bouwaanduiding-12: geldt dat omgevingsvergunning voor bouwen uitsluitend wordt verleend indien de aanvrager bij zijn aanvraag aantoont dat bij het afronden van de bouwperiode alle bestaande turbines die zijn voorzien van de aanduiding 'te saneren lijnopstelling windturbines-1' zijn verwijderd; 2. de specifieke bouwaanduiding-13: geldt dat omgevingsvergunning voor bouwen uitsluitend wordt verleend indien de aanvrager bij zijn aanvraag aantoont dat bij het afronden van de bouwperiode alle bestaande turbines die zijn voorzien van de aanduiding 'te saneren lijnopstelling windturbines-2' zijn verwijderd; 3. de specifieke bouwaanduiding-14: geldt dat omgevingsvergunning voor bouwen uitsluitend wordt verleend indien de aanvrager bij zijn aanvraag aantoont dat bij het afronden van de bouwperiode alle bestaande turbines die zijn voorzien van de aanduiding 'te saneren lijnopstelling windturbines-3' zijn verwijderd; 4. de specifieke bouwaanduiding-15: geldt dat omgevingsvergunning voor bouwen uitsluitend wordt verleend indien de aanvrager bij zijn aanvraag aantoont dat bij het afronden van de bouwperiode alle bestaande turbines die zijn voorzien van de aanduiding 'te saneren lijnopstelling windturbines-4' zijn verwijderd; 5. de specifieke bouwaanduiding-16: geldt dat omgevingsvergunning voor bouwen uitsluitend wordt verleend indien de aanvrager bij zijn aanvraag aantoont dat bij het afronden van de bouwperiode alle bestaande turbines die zijn voorzien van de aanduiding 'te saneren lijnopstelling windturbines-5' zijn verwijderd; d. ter plaatse van de aanduiding bouwvlak zijn de volgende bouwwerken toegestaan: 1. windturbines; 2. schakelkasten en transformatoren; Rho adviseurs voor leefruimte

168 bouwwerken, geen gebouwen zijnde; e. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde sleufsilo's worden opgericht; f. het aantal windturbines bedraagt: 1. in geval op de verbeelding een exact aantal windturbines is aangegeven, het aantal op de verbeelding aangegeven windturbines; 2. in geval een minimum en maximum aantal windturbines op de verbeelding is aangegeven, ten minste en ten hoogste het aantal op de verbeelding aangegeven windturbines; g. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste 178,5 m; h. de ashoogte van een winturbine bedraagt: 1. ter plaatse van gronden met de specifieke bouwaanduiding-1 en specifieke bouwaanduiding-2: ten minste 100 m en ten hoogste 120 m; 2. ter plaatse van gronden met de specifieke bouwaanduiding-9: ten minste 70 m en ten hoogste 120 m; 3. ter plaatse van gronden met de specifieke bouwaanduiding-10: ten minste 100 m en ten hoogste 120 m; i. de rotordiameter van een windturbine bedraagt ten minste 90 m en ten hoogste 117 m; j. indien binnen een bouwvlak twee of meer windturbines worden gebouwd, is de onderlinge afstand tussen twee windturbines gelijk met een marge van 5%; k. indien binnen een bouwvlak twee of meer windturbines worden gebouwd, worden de windturbines in één lijn gebouwd; l. op gronden: 1. met de specifieke bouwaanduiding-1: is de verschijningsvorm van de windturbines gelijk; 2. met de specifieke bouwaanduiding-2: is de verschijningsvorm van de windturbines gelijk; 3. met de specifieke bouwaanduiding-10: is de verschijningsvorm van de windturbines gelijk; m. het aantal schakelkasten en transformatoren bedraagt ten hoogste 1 per windturbine; n. de oppervlakte van schakelkasten en transformatoren bedraagt ten hoogste 25 m²; o. in aanvulling op hetgeen in subleden l en m is bepaald, geldt dat ter plaatse van: 1. naast de in sublid m bedoelde schakelkast en transformator, per lijnopstelling van ten hoogste 12 windturbines ten hoogste één schakelkast en transformator van ten hoogste 25 m² is toegestaan; 2. naast de in sublid m bedoelde schakelkast en transformator, per lijnopstelling van 13 windturbines of meer, ten hoogste één schakelkast en transformator van ten hoogste 35 m² is toegestaan; p. de bouwhoogte van schakelkasten en transformatoren bedraagt ten hoogste 3 m; q. de goothoogte voor een gebouw voor opslag en onderhoudswerkzaamheden bedraagt ten hoogste 5 m; r. de bouwhoogte voor een gebouw voor opslag en onderhoudswerkzaamheden bedraagt ten hoogste 8 m; s. de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m; t. de bouwhoogte van een terreinafscheiding bedraagt niet meer dan 3 m. 7.3 Nadere eisen Onze minister is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van windturbines en de situering van overige bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van: a. een samenhangend bebouwingsbeeld binnen een lijnopstelling van windturbines; b. het kunnen voldoen aan risicoafstanden vanwege het aspect externe veiligheid; c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing. 7.4 Afwijken van bouwregels Bouwen van turbines met afwijkende verschijningsvorm Rho adviseurs voor leefruimte

169 168 Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 onder l voor het toestaan van windturbines met een afwijkende verschijningsvorm, met in achtneming van het volgende: a. de afwijking is uitsluitend mogelijk voor gronden die zijn voorzien van de specifieke bouwaanduiding-1; b. de afwijkingsbevoegdheid kan maximaal twee keer worden toegepast; c. afwijking is enkel mogelijk indien in hetzelfde bouwvlak drie of meer windturbines gebouwd kunnen worden; d. de ashoogte bedraagt na afwijking ten minste 90 m; e. de minimale wiekafstand bedraagt na afwijking ten minste 28 m; f. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van het landschappelijke beeld van het windturbinepark als geheel zoals beschreven in het Beeldkwaliteitsplan Bouwen van turbines met een lagere ashoogte Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 onder h.1 voor het toestaan van windturbines met een lagere ashoogte, met in achtneming van het volgende: a. de ashoogte bedraagt na afwijking ten minste 90 m; b. de minimale wiekafstand bedraagt na afwijking ten minste 28 m; c. ook na afwijking kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 7.2 onder j; d. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van het landschappelijke beeld van het windturbinepark als geheel zoals beschreven in het Beeldkwaliteitsplan Bouwen van turbines met een afwijkende onderlinge afstand Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 onder j voor het toestaan van windturbines met een afwijkende onderlinge afstand, met in achtneming van het volgende: a. de onderlinge afstand tussen twee windturbines bedraagt na afwijking ten hoogste 15%; b. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van het landschappelijke beeld van het windturbinepark als geheel zoals beschreven in het Beeldkwaliteitsplan Verspringen van lijnopstellingen Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 onder k voor het toestaan dat windturbines niet in één lijn worden gebouwd, met in achtneming van het volgende: a. de afwijking bedraagt ten hoogste 30 m; b. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van het landschappelijke beeld van het windturbinepark als geheel zoals beschreven in het Beeldkwaliteitsplan. 7.5 Specifieke gebruiksregels Met betrekking tot het gebruik van deze gronden geldt: a. dat het in gebruik nemen en houden van een windturbine na de termijn genoemd in artikel 7.2 onder a, b en c, zonder dat de in dat lid genoemde windturbines met de aanduiding 'te saneren windturbine-1', 'te saneren windturbine-2' dan wel 'te saneren lijnopstelling windturbines-1 tot en met 5' zijn verwijderd, niet is toegestaan; b. dat ter plaatse van de aanduiding 'te saneren lijnopstelling windturbines-1 tot en met 5' bestaande windturbines mogen worden vervangen door eenzelfde aantal nieuwe windturbines, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen: a. de ashoogte niet meer bedraagt dan de bestaande ashoogte; b. het aantal rotorbladen gelijk blijft; c. de rotordiameter niet meer bedraagt dan de bestaande rotordiameter; c. dat het in gebruik nemen en houden van een windturbine voorzien van de specifieke bouwaanduiding-10, zonder dat voorafgaand uitvoering is gegeven van een met de provincie Noord-Holland overeengekomen overeenkomst voor de verwezenlijking van de bestemming Bos als bedoeld in artikel 8 van dit plan, niet is toegestaan. Rho adviseurs voor leefruimte

170 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden Aanlegverbod Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op gronden met de aanduiding 'agrarisch', de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van waterbassins en mestbassins; b. het vellen of rooien van houtopstanden met een minimale breedte van 10 m; c. het dempen, graven en vergraven van watergangen, hieronder het aanleggen van dammen en bruggen mede begrepen; d. de aanleg van verharde wandel-, fiets-, en kavelpaden; e. het bebossen of inplanten op gronden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan niet bebost of ingeplant waren Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van lid geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke uit het oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn Voorwaarden omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden Advies Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid voor zover het gaat om werkzaamheden zoals bedoeld in lid onder c en d advies in bij de waterbeheerder over de voorwaarden als bedoeld in lid Rho adviseurs voor leefruimte

171 170 Artikel 8 Bos 8.1 Bestemmingsomschrijving Op de gronden die deel uitmaken van dit inpassingsplan en die zijn voorzien van de bestemming Bos van artikel 6 van het Bestemmingsplan Buitengebied, zijn de regels van artikel 6 van het Bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het volgende: A. Aan artikel 6.1 van het bestemmingsplan Buitengebied wordt een sublid toegevoegd, luidende: '6.1.7 Ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark' zijn de in lid bedoelde gronden tevens bestemd voor het overdraaien van rotoren van windturbines als bedoeld in de in artikelen 6 en 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003.' B. Na artikel 6.4 van het Bestemmingsplan Buitengebied wordt een artikel 6.5 lid toegevoegd, luidende: '6.5 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het herstellen van de Agrarische bestemming op enkele gronden vanwege het ontbreken van de noodzaak tot natuurcompensatie, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. planwijziging houdt in dat aan de gronden waaraan in het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003 de bestemming Bos is toegekend, de bestemming Agrarisch wordt toegekend; b. na planwijziging is voor het gebruik en bouwen van deze gronden artikel 3 van bestemmingsplan Buitengebied van toepassing; c. planwijziging is uitsluitend toegestaan wanneer de bouwmogelijkheid voor windturbines die zijn voorzien van de specifieke bouwaanduiding-10 zoals bedoeld in artikel 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003 niet inwerking treedt.' Rho adviseurs voor leefruimte

172 171 Artikel 9 Groen 9.1 Bestemmingsomschrijving Op de gronden die deel uitmaken van dit inpassingsplan en die zijn voorzien van de bestemming Groen van artikel 11 van het Bestemmingsplan Wieringerwerf, zijn de regels van artikel 11 van het Bestemmingsplan Wieringerwerf van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het volgende: A. Aan artikel 11.1 van het Bestemmingsplan Wieringerwerf wordt een sublid i toegevoegd, luidende: 'i. Ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark' zijn de gronden tevens bestemd voor het overdraaien van rotoren van een windturbine als bedoeld in artikel 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003.' Rho adviseurs voor leefruimte

173 172 Artikel 10 Recreatie 10.1 Bestemmingsomschrijving Op de gronden die deel uitmaken van dit inpassingsplan en die zijn voorzien van de bestemming Recreatie van artikel 14 van het Bestemmingsplan Wieringerwerf, zijn de regels van artikel 14 van het Bestemmingsplan Wieringerwerf van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het volgende: A. Aan artikel 14.1 van het Bestemmingsplan Wieringerwerf wordt een sublid k toegevoegd, luidende: 'k. Ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark' zijn de gronden tevens bestemd voor het overdraaien van rotoren van een windturbine als bedoeld in artikel 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003.' Rho adviseurs voor leefruimte

174 173 Artikel 11 Verkeer 11.1 Bestemmingsomschrijving Buitengebied Op de gronden die deel uitmaken van dit inpassingsplan en die zijn voorzien van de bestemming Verkeer van artikel 14 van het Bestemmingsplan Buitengebied, zijn de regels van artikel 14 van het Bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het volgende: A. Aan artikel 14.1 van het Bestemmingsplan Buitengebied wordt een sublid toegevoegd, luidende: ' Ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark' zijn de in lid bedoelde gronden tevens bestemd voor: a. het overdraaien van rotoren van windturbines als bedoeld in de in artikelen 6 en 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003; b. bij de in artikel 6 en artikel 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003 bedoelde bestemmingen behorende voorzieningen ten behoeve van het transporteren van de opgewekte elektriciteit door middel van kabels en leidingen, op- en afritten en kraanopstelplaatsen ten behoeve van het onderhoud van de windturbines.' 11.2 Bestemmingsomschrijving Wieringerwerf Op de gronden die deel uitmaken van dit inpassingsplan en die zijn voorzien van de bestemming Verkeer van artikel 16 van het Bestemmingsplan Wieringerwerf, zijn de regels van artikel 16 van het Bestemmingsplan Wieringerwerf van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het volgende: A. Aan artikel 16.1 van het Bestemmingsplan Wieringerwerf wordt een i toegevoegd, luidende: 'i. Ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark' zijn de gronden tevens bestemd voor: 1. het overdraaien van rotoren van een windturbine als bedoeld in artikel 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003; 2. bij de in artikel 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003 bedoelde bestemming behorende voorziening ten behoeve van het transporteren van de opgewekte elektriciteit door middel van kabels en leidingen.' Rho adviseurs voor leefruimte

175 174 Artikel 12 Verkeer - Wegen 12.1 Bestemmingsomschrijving Op de gronden die deel uitmaken van dit inpassingsplan en die zijn voorzien van de bestemming Verkeer-Wegen van artikel 12 van het Bestemmingsplan Landelijk Gebied 1973, zijn de regels van artikel 12 van het Bestemmingsplan Landelijk Gebied 1973 van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het volgende: A. Aan artikel 12 van het Bestemmingsplan Landelijk Gebied 1973 wordt een lid 3 toegevoegd, luidende: '3. Ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark' zijn de gronden tevens bestemd voor het overdraaien van rotoren van windturbines als bedoeld in artikel 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003.' Rho adviseurs voor leefruimte

176 175 Artikel 13 Water 13.1 Bestemmingsomschrijving Op de gronden die deel uitmaken van dit inpassingsplan en die zijn voorzien van de bestemming Water van artikel 15 van het Bestemmingsplan Buitengebied, zijn de regels van artikel 15 van het Bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het volgende: A. Aan artikel 15 van het Bestemmingsplan Buitengebied wordt een sublid toegevoegd, luidende: ' Ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark' zijn de in lid bedoelde gronden tevens bestemd voor: a. het overdraaien van rotoren van windturbines als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003; b. bij de in artikel 6 en artikel 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003 bedoelde bestemmingen behorende voorzieningen ten behoeve van het transporteren van de opgewekte elektriciteit door middel van kabels en leidingen.' Rho adviseurs voor leefruimte

177 176 Artikel 14 Wonen 14.1 Bestemmingsomschrijving Op de gronden die deel uitmaken van dit inpassingsplan en die zijn voorzien van de bestemming Wonen van artikel 17 van het Bestemmingsplan Buitengebied, zijn de regels van artikel 17 van het Bestemmingsplan Buitengebied van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het volgende: A. Aan artikel 17 van het Bestemmingsplan Buitengebied wordt een sublid toegevoegd, luidende: ' Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning windturbinepark' zijn de in lid bedoelde gronden tevens bestemd voor een bedrijfswoning behorende bij het in artikel 7 van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip14wpwieringer-0003 genoemde windturbinepark.' Rho adviseurs voor leefruimte

178 Rho adviseurs voor leefruimte

179 178 Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 15 Anti-dubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Rho adviseurs voor leefruimte

180 179 Artikel 16 Verhouding met bestemmingsplannen a. Voor zover de enkelbestemming Bedrijf - Testpark voor windturbines, bedoeld in artikel 6 van dit plan, de enkelbestemming Bedrijf - Windturbinepark, bedoeld in artikel 7 van dit plan, samenvalt met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen komen de enkelbestemmingen uit die bestemmingsplannen te vervallen. b. Voor zover de enkel bestemming Agrarisch, als bedoeld in artikel 3 van dit plan, samenvalt met de bestemming Agrarisch uit het onderliggende bestemmingsplan Buitengebied vervallen de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - testlocatie windmolens', 'specifieke vorm van agrarisch - scaled wind farm', 'specifieke vorm van agrarisch - windturbine' en 'specifieke vorm van agrarisch - windmolens in lijnopstelling'. c. Voor zover de enkel bestemming Agrarisch, als bedoeld in artikel 3 van dit plan, samenvalt met de bestemming Agrarisch Gebied uit het onderliggende bestemmingsplan Agriport A7 vervalt de aanduiding 'Windturbines toegestaan'. d. Voor zover dit inpassingsplan de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.12 Wabo niet wijzigt, blijven de regels uit genoemde bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen onverkort van toepassing. Rho adviseurs voor leefruimte

181 180 Artikel 17 Algemene aanduidingsregels 17.1 Veiligheidszone- windturbine Op gronden met de aanduiding Veiligheidszone - Windturbines voldoen windturbines aan de highimpactzone voor aardgasleiding zoals gedefinieerd in artikel 1.24 en berekend overeenkomstig artikel 2.9 van dit plan Afwijkingsbevoegdheid Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 17.1 voor het toestaan van windturbines op een kortere afstand dan de high impact zone, met in achtneming van het volgende: a. afwijken leidt niet tot onaanvaardbare externe veiligheidsrisico's; b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder over het bepaalde in sublid a. Rho adviseurs voor leefruimte

182 181 Artikel 18 Algemene wijzigingsregels 18.1 Wetgevingszone - wijzigingsgebied Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming op de gronden met de aanduiding Wetgevingszone - wijzigingsgebied te wijzigen in de bestemming Bedrijf - Windturbinepark, met de aanduidingen 'bouwvlak', 'agrarisch' en 'specifieke bouwaanduiding - 1', met in achtneming van het volgende: a. het aantal windturbines dat na wijziging mogelijk wordt gemaakt bedraagt 2; b. alvorens tot wijziging over te gaan, wordt door burgemeester en wethouders zeker gesteld dat kan worden voldaan aan het bepaalde in artikel 7.2 onder a van dit inpassingsplan; c. wijziging leidt niet tot een onevenredige aantasting van het landschappelijke beeld van het windturbinepark als geheel zoals beschreven in het Beeldkwaliteitsplan; d. wijziging leidt niet tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de omliggende gronden. Rho adviseurs voor leefruimte

183 182 Artikel 19 Overige regels 1. Gemeenteraden en Provinciale Staten zijn na vijf jaar na vaststelling van dit inpassingsplan bevoegd een bestemmingsplan, respectievelijk een inpassingsplan, vast te stellen voor de gronden waarop dit inpassingsplan betrekking heeft. 2. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad een bestemmingsplan vaststellen of kunnen Provinciale Staten een inpassingsplan vaststellen indien daarbij wordt voorzien in de bestemmingen en aanduidingen zoals neergelegd in dit het inpassingsplan. 3. Als een geval als bedoeld in het tweede lid wordt in elk geval een provinciaal inpassingsplan verstaan voor kabeltracés ten behoeve van de afvoer van elektrische energie die wordt opgewekt door middel van de windturbines als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van dit inpassingsplan. Rho adviseurs voor leefruimte

184 Rho adviseurs voor leefruimte

185 184 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Artikel 20 Overgangsrecht 20.1 Overgangsrecht bouwwerken a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan; b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%; c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan Overgangsrecht gebruik a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Rho adviseurs voor leefruimte

186 185 Artikel 21 Slotregel Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer'. Rho adviseurs voor leefruimte

187 186 Bijlagen bij de regels Rho adviseurs voor leefruimte

188 Compensatieplan Robbenoordbos NNN-compensatie windpark Robbenoordbos J.D. Buizer Ecologie & landschap

189

190 Compensatieplan Robbenoordbos NNN-compensatie windpark Robbenoordbos ing. J.D. Buizer Status uitgave: eindrapport Rapportnummer: Projectnummer: Datum uitgave: 27 januari 2015 Foto's omslag: Projectleider: Naam en adres opdrachtgever: Jan Reitsma, Bureau Waardenburg bv ir. J.M. Reitsma Nuon Wind Development B.V Referentie opdrachtgever: Opdrachtbrief d.d. 3 december 2014 Akkoord voor uitgave: ir. E.J.F. de Boer Paraaf: Graag citeren als: Buizer, J.D., Compensatieplan Robbenoordbos. NNN-compensatie windpark Robbenoordbos. Bureau Waardenburg Rapportnr Bureau Waardenburg, Culemborg. Trefwoorden: natuurnetwerk Nederland, ecologische hoofdstructuur, natuurcompensatie, bosaanplant Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv. Opdrachtgever hierboven aangegeven vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. Bureau Waardenburg bv / Nuon Wind Development B.V Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, digitale kopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001:

191 2

192 Inhoud 1! Inleiding... 5! 1.1! Aanleiding... 5! 1.2! Compensatieopgave... 6! 1.3! Plangebied... 8! 2! Beschrijving van het plangebied... 11! 2.1! Het Robbenoordbos... 11! 2.2! Het compensatieperceel... 11! 2.3! Bodem en water... 12! 3! Inrichtingsvisie... 17! 3.1! Uitgangspunten... 17! 3.2! Inrichtingsvarianten grondwerk... 19! 3.3! Inrichtingsvarianten beplanting... 24! 3.4! Keuze variant... 27! 3.5! Herstellocaties... 28! 4! Uitvoering en beheer... 31! 4.1! Uitvoering... 31! 4.2! Soortkeus... 32! 4.3! Beheer... 33! 5! Literatuur... 35! Bijlage 1! Sortimentslijst! 3

193 4

194 1 Inleiding 1.1 Aanleiding Nuon Wind Development B.V is voornemens om vier windturbines in het Robbenoordbos te plaatsen, als onderdeel van het in de Wieringermeer te ontwikkelen Windpark Wieringermeer. De effecten hiervan op beschermde soorten en op wettelijk beschermde gebieden (Natura 2000 alsmede Ecologische Hoofdstructuur of EHS) zijn eerder beschreven in o.a. een natuurtoets (van Vliet et al. 2014), een Flora- en faunawet toets (Boonman, 2014) en een Passende beoordeling (Kleyheeg et al., 2014). In verband met negatieve effecten op de EHS (inmiddels Natuurnetwerk Nederland, NNN genaamd), is door Reitsma (2014) een notitie opgesteld waarin de compensatieopgave wordt beschreven en waarin vier potentiële locaties worden vergeleken op de geschiktheid als compensatieperceel. Deze rapportage is het compensatieplan voor het verlies aan NNN dat gepaard gaat met de bouw van het windpark. In het plan wordt een definitieve keus gemaakt voor een compensatieperceel. Beschreven wordt met welke inrichting de waarden van de NNN die verloren gaan gecompenseerd kunnen worden. Figuur 1.1 Locatie van de vier windturbines in het Robbenoordbos (Ondergrond: Data by OpenStreetMap.org contributors under CC BY-SA 2.0 license). 5

195 1.2 Compensatieopgave Als gevolg van de bouw van de windturbines treedt een verlies op van de wezenlijke kenmerken en waarden van een deel van het Natuurnetwerk Nederland. Het betreft het verlies van bos. Een gedeelte van het oppervlak gaat definitief verloren en een deel tijdelijk. Volgens de notitie Compensatie EHS Robbenoordbos (Reitsma, 2014) gaat het om de volgende oppervlaktes: Tabel 1.1 Permanent en tijdelijk verstoord oppervlak NNN A. Permanent (m2) B. Tijdelijk (m2) Fundaties Kraanopstelplaatsen Parkwegen Totaal Het permanente en tijdelijk verstoorde oppervlak dient gecompenseerd te worden. In verband met de lange ontwikkeltijd van bos (60 jaar, hetgeen in de categorie jaar valt), geldt er een compensatiefactor van 2 / 3. Dit houdt in dat er een oppervlakte compensatienatuur ingericht moet worden, dat 1 2 / 3 maal zo groot is als het verstoorde oppervlak. Dit betreft in totaal m 2 x 1 2 / 3 = m 2 (5,31 hectare). Het oppervlakte wat tijdelijk wordt verstoord zal ter plekke hersteld worden (13376 m 2 ). Er blijft 3,97 ha over om elders te compenseren. Kwalitatief Het ecologisch gezien meest waardevolle bos bevindt zich ter hoogte van de zuidelijke turbinelocatie. Het bos is hier relatief laag gelegen en vochtig, en wordt gedomineerd door beuken, waarvan sommige een doorsnede op borsthoogte (DBH) van 70 cm hebben bereikt. In de boomlaag komen verder zomereik, gewone es en esdoorn voor. Er is als gevolg van de herfststorm in oktober 2013 flink wat windval in het bos (met name oudere beuken en eik). In de struiklaag domineert gewone esdoorn en beuk, hier en daar komt meidoorn voor. De kruidlaag heeft een relatief lage bedekking als gevolg van de dominantie door beuk, soorten als look-zonder-look, aalbes, grote brandnetel, brede stekelvaren, e.d. komen voor. Op korte afstand is ook het voorkomen van de beschermde soorten grote keverorchis en tongvaren vastgesteld (Boonman, 2014). Het bos ter hoogte van de overige drie turbinelocaties is droger van karakter en over het algemeen wordt hier de boomlaag gedomineerd door de zwarte den, verspreid ook gewone esdoorn, berk, zomereik en veldesdoorn (van de laatste komen exemplaren tot 60 cm DBH voor). Kennelijk is dit dennenbos in het verleden regelmatig gedund, aangezien naast de oudere dennen zeer veel jong loofhout aanwezig is, voornamelijk bestaand uit gewone esdoorn. De ondergroei bestaat voor een deel uit varens (vnl. brede stekelvaren), robertskruid, gewoon nagelkruid, grote brandnetel, braam en dergelijke (Reitsma, 2014). De wezenlijke kenmerken en waarden van het Robbenoordbos zijn in het Natuurbeheerplan 2014 als volgt omschreven: Na de Tweede Wereldoorlog 6

196 aangeplante bossen die door natuurtechnisch beheer een steeds natuurlijker vegetatie krijgen en een rijke broedvogelbevolking herbergen. Het beheertype dat aan het Robbenoordbos ter plaatse van de geplande turbines is toegekend is N16.02 Vochtig bos met productie. Dit wordt ook beschouwd als een wezenlijk kenmerk (Reitsma, 2014). Compensatielocaties In de compensatienotitie van Reitsma zijn vier potentiële compensatielocaties vergeleken. Een perceel tussen het Robbenoordbos en de Wieringerrandweg scoorde het best op de potentiële meerwaarde voor het NNN, aangezien het perceel direct aansluit bij de bestaande boskern, er betere kansen zijn op uitwisseling/vestiging van flora en fauna, minder risico s op verkeersslachtoffers onder fauna en de abiotische condities hier het beste overeenkomen met die van het Robbenoordbos (Reitsma 2014). Enige minpunt is dat het perceel 3,88 ha groot is en dat het dus 0,09 ha (2,3 %) kleiner is dan de berekende compensatieopgave (de oppervlakte is dus groter dan in de notitie van Reitsma is aangegeven). Het feit dat de ecologische meerwaarde voor het NNN van dit perceel het grootst is, weegt echter zwaarder dan het oppervlak. Daarom wordt dit perceel als compensatieperceel ingezet. Het betreft optie D. "Perceel Wieringerrandweg Robbenoordbos" uit de notitie van Reitsma. Figuur 1.2 Het Robbenoordbos met de locatie van de windturbines en de ligging van het compensatieperceel "Wieringerrandweg Robbenoordbos". Het perceel dient te worden ingericht als bos met beheertype N16.02 (vochtig bos met productie). Om te compenseren dat het perceel iets kleiner is dan volgens de berekening noodzakelijk, zal bij het inrichten van het terrein en bij het herstel van het 7

197 tijdelijk verstoorde oppervlak NNN gestreefd worden naar een zo hoog mogelijke ecologische waarde. Behalve het compensatieperceel, dienen de herstellocaties opnieuw ingeplant te worden. Uitgangspunt bij de inrichting, is ook hier dat gestreefd wordt naar bos met een zo hoog mogelijke ecologische waarde. Met de in dit rapport voorgestelde inrichting van het compensatieperceel en de herstellocaties wordt voldaan aan de compensatieplicht voor verlies van NNN, zoals deze is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening van Noord-Holland en de Uitvoeringsregeling Natuurcompensatie Noord-Holland. 1.3 Plangebied Het plangebied bestaat uit een compensatieperceel en een herstellocatie. Het compensatieperceel is de locatie waar nieuw bos ontwikkeld wordt als compensatie voor het verlies aan NNN en de compensatiefactor in verband met de ontwikkelingstijd. De herstellocatie is de locatie waar tijdelijke verstoring van het NNN plaatsvindt. Figuur 1.3 Het compensatieperceel (schaal 1:5.000, ondergrond: data by OpenTopo.nl contributors under CC BY-SA 2.0 license). 8

198 Compensatieperceel Het compensatieperceel perceel Wieringerrandweg Robbenoordbos is een landbouwperceel tussen de Wieringerrandweg en het Robbenoordbos. Het perceel is momenteel in gebruik als maisakker. Het grenst aan twee zijden aan het Robbenoordbos. Figuur 1.4 Het compensatieperceel, gefotografeerd vanuit de noordoosthoek (foto: Jan Reitsma) Herstellocatie De herstellocatie bestaat uit een aantal bosstroken rond de turbines, kraanopstelplaatsen en windparkwegen, waar bos tijdelijk verdwijnt. Dit bos zal ter plekke worden hersteld. Het betreft de tijdelijke werkruimte van 5 meter rond de fundaties en de kraanopstelplaatsen en een tijdelijke werkruimte van 2,5 m aan de ene zijde en 4,5 m aan de andere zijde van de parkwegen. 9

199 Figuur 1.5 Tijdelijke werkruimte rond de fundatie (Reitsma 2014) Figuur 1.6 Tijdelijke werkruimte rond de kraanopstelplaats (Reitsma 2014) Figuur 1.7 Tijdelijke werkruimte langs de parkwegen (Reitsma 2014) 10

200 2 Beschrijving van het plangebied 2.1 Het Robbenoordbos Het Robbenoordbos is samen met het Dijkgatbos ca. 60 jaar geleden aangeplant op de voormalige zeebodem van de Wieringermeer. Het totale beboste gebied beslaat ca. 580 ha en wordt beheerd door Staatsbosbeheer. Het bos wordt door een aantal watergangen doorkruist, tevens lopen door het bos diverse wandel- en fietspaden. De bodem bestaat overwegend uit kalkrijke zandgronden, de hoogte van het maaiveld varieert, maar ligt voor het Robbenoordbos op gemiddeld -3 m NAP. Het bos is aangeplant in de periode , voornamelijk met zomereik, beuk, gewone es, gewone esdoorn, berk, Oostenrijkse en Corsicaanse den. Het beheer en de bosontwikkeling sindsdien zijn beschreven door Wondergem & Schippers (2012). Het bos heeft een productiedoelstelling en er zijn om die reden door de jaren heen dunningen uitgevoerd. Nog steeds wordt regelmatig hout geoogst, voornamelijk ten behoeve van de vezelindustrie (betreft geen hoogkwalitatief hout, vanwege de hoge groeisnelheid). Het grootste deel van het bos is vegetatiekundig slecht in te delen, en bestaat voornamelijk uit rompgemeenschappen in de overgang tussen de Klasse der Eiken- en Beukenbossen op voedselarme grond naar de Klasse der Eiken- en Beukenbossen op voedselrijke grond. Kenmerkende soorten als look-zonder-look, rode bes en groot heksenkruid worden regelmatig in de kruidlaag aangetroffen. Rode lijstsoorten die hier en daar zijn aangetroffen zijn: dubbelloof, knikkend nagelkruid, grote keverorchis en zachte naaldvaren. Door de geïsoleerde ligging van het bos ten opzichte van andere oude boskernen, duurt het relatief lang voordat kritische bossoorten het Robbenoordbos weten te bereiken. Dit geldt vooral voor de nietwindverspreiders. Door de omvang van het bosgebied, de inmiddels relatief lange periode van bosontwikkeling en de specifieke biotische omstandigheden (met name minerale zandbodems met hier en daar zoutinvloed in de ondergrond) heeft het Robbenoordbos inmiddels een belangrijke functie voor flora, (inclusief mossen en varens), paddenstoelen en fauna (bosvogels, zoogdieren zoals boommarter, vleermuizen, e.a.). Hierdoor fungeert het Robbenoordbos inmiddels als brongebied voor kolonisatie van geschikte bosgroeiplaatsen door karakteristieke bossoorten elders in de regio (Reitsma, 2014). 2.2 Het compensatieperceel Het compensatieperceel is sinds de drooglegging nagenoeg onafgebroken in agrarisch gebruik geweest, meest als akkergrond, soms als weidegrond. In de jaren '50 en '60 van de vorige eeuw lag er in het perceel een afwateringssloot. Tussen 1961 en 1971 is deze sloot gedempt (bron: topografische kaarten 1:25.000, 1951, 1961 en 1971, Topografische Dienst Kadaster). Gezien de opvallend vlakke ligging van het perceel, in vergelijking met de naastgelegen landbouwpercelen (zie ook paragraaf 2.3) is het perceel geëgaliseerd, mogelijk tegelijk met het dempen van de sloot. 11

201 Figuur 2.1 Detail topografische kaart 1:25.000, uitgave 1961 (bron: Bodem en water Ter hoogte van het Robbenoordbos ligt de pleistocene ondergrond vrij dicht onder de oppervlakte. In de vroege Middeleeuwen (rond 800), was deze ondergrond in de hele Wieringermeerpolder bedekt met een laag veen (Hollandveen). Van deze veenlaag zijn grote delen weer opgeruimd door de oprukkende Zuiderzee. De locatie van het Robbenoordbos was rond 1500 een getijdengebied, met getijdengeulen, droogvallende slikken en kwelders. Later kwam ook deze plek permanenter onder water te staan, zonder droog te vallen bij laagwater (bron: Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie, provincie Noord-Holland). Door de werking van het getij en van de zee, is hier een complexe bodemsituatie ontstaan, met veel zandige delen (soms met een kleilaagje), kleigrond en resten van het veenpakket. De geomorfologische kaart van Nederland (blad 14) omschrijft de locatie van het Robbenoordbos als een verspoelde dekzandvlakte. 12

202 Figuur 2.2 Bodemkaart, met het plangebied (bron: Bodemtype De bodem van het compensatieperceel bestaat grotendeels uit een veldpodzolbodem, bestaande uit kalkloos zwaklemig fijn zand. De meest zuidelijke hoek bestaat uit een moerige podzolgrond, met een laag veen op zand met een veraarde bovenlaag. Van deze bodem wordt ter plaatse aangegeven dat deze is vergraven. Wanneer de locatie op de hoogtekaart wordt bezien, lijkt het hele perceel geëgaliseerd te zijn. Vergelijkbare percelen ten zuidwesten van het perceel hebben een vrij sterk reliëf, waarbij het terrein afloopt naar het veenpakket in het zuidoosten. Het compensatieperceel ligt echter vrijwel vlak. Het helt licht af van het noordoosten naar het zuidwesten, maar het totale hoogteverschil is niet meer dan 10 à 20 cm. De hoogteligging van het perceel is 2,50 m -NAP tot 2,70 m -NAP. Gezien de ligging op de flank van de stuwwal van Wieringen, heeft het perceel naar verwachting een vergelijkbaar hoogteverschil gehad als de percelen ten zuidwesten ervan. De toplaag van het compensatieperceel is kalkarm en zwak lemig. Hoe de situatie in de diepere ondergrond is qua mate van buffering (ph, leemgehalte, kalkgehalte), is niet bekend. 13

203 Figuur 2.3 Hoogtekaart van het compensatieperceel. Op het perceel ten zuidwesten is het oorspronkelijke reliëf nog aanwezig (bron: AHN2, ahn.nl) Figuur 2.4 Kalkgehalte in de toplaag (bron: bodemdata.nl) 14

204 De bodemsoort van de herstellocaties varieert sterk. Onder meer komen leemarm fijn zand, zand met een kleilaag en zavel voor. Het grootste deel van de herstellocaties ligt op bodem met een kalkrijke toplaag. Voedselrijkdom bovengrond Het compensatieperceel is langdurig in gebruik geweest als landbouwperceel, als akker en als weidegrond. De laatste jaren is het in gebruik geweest als maïsakker. De teeltlaag is door de jarenlange bemesting dan ook sterk verrijkt met fosfaat en nitraat. Over de dikte van de fosfaatbelasting bovenlaag zijn geen gegevens beschikbaar. Doordat het perceel voor 1970 is geëgaliseerd, is de teeltlaag van het hoge deel al een keer verwijderd en verplaatst naar het lage deel. In dit (voormalige) laagste deel zal de hoeveelheid nutriënten daarom naar verwachting ook onder de 30 cm verhoogd zijn. Watersysteem De gehele Wieringermeerpolder heeft een vast peil van 4,6 m -NAP. Het compensatieperceel ligt in het deelgebied Wieringermeer noordwest (afdeling 1). Het gebied kent een gescheiden systeem voor zoet en brak water. De sloten met een peil van 4,6 m -NAP zijn in principe brak. Via een inlaatsysteem wordt zoet water ingelaten vanuit het Amstelmeer en het Amstelmeerkanaal, om de zoetwatertracés door te spoelen en om zoet water aan te voeren om het land te beregenen. De peilen in het zoetwatersysteem zijn hoger dan het standaard-peil en variëren van 1,2 m -NAP dichtbij de inlaatpunten, tot 3,5 m -NAP het verst van de inlaatpunten. Een gedeelte van het zoete water wordt doorgestuurd naar het deelgebied oost, tot aan de A7. Afdeling 1 wordt bemalen door het gemaal Leemans, aan de noordzijde van het Robbenoordbos, dat ook deelgebied Wieringermeerpolder oost (afdeling 3) bemaalt. Het water wordt hier uitgemalen naar de Waddenzee. Grondwater De grondwatertrap van het compensatieperceel is IV, met een hoogste grondwaterstand van minimaal 40 cm onder maaiveld en een laagste grondwaterstand van cm -NAP. Volgens de bodemkaart heeft de zuidpunt een grondwatertrap IIIb (hoogste grondwaterstand cm, laagste grondwaterstand cm onder maaiveld). Of dit nog het geval is na het egaliseren van het terrein, is niet bekend. Ter hoogte van de herstellocaties komen de volgende grondwatertrappen voor: grondwatertrap IV (H >40, L cm onder maaiveld) grondwatertrap VI (H 40-80, L >120 cm onder maaiveld) grondwatertrap VII (H , L >120 cm onder maaiveld). 15

205 Figuur 2.5 Grondwatertrappen in het plangebied (in de legenda zijn alleen de eenheden die in het plangebied voorkomen weergegeven) (bron: bodemdata.nl) Kwel Het hele Robbenoordbos ligt in een gebied met sterke kwel. De kwel in het compensatieperceel varieert van 2,25-2,50 mm/dag in de zomer tot 1,25-1,50 mm/dag in de winter (van Someren, 2001). In de herstellocatie varieert de kwel sterk per turbinelocatie. Gezien de grondwatertrappen (de hoogste grondwaterstand is nergens hoger dan 25 cm onder maaiveld), betreft het hier geen maaiveldkwel. Wel kan kwel optreden in greppels en slootkanten. Vooral in het deel van de Wieringermeerpolder ten oosten van de Hooge Kwelvaart treedt zoute kwel op (onder meer in het Kwelbos). In de het compensatieperceel treedt naar verwachting zoete kwel op vanuit het eiland Wieringen en vanuit het Amstelmeerkanaal. Ook hier bereikt de kwel het maaiveld niet. 16

206 3 Inrichtingsvisie 3.1 Uitgangspunten Verwijderen verrijkte bovenlaag De bovenlaag van het compensatieperceel is voedselrijk als gevolg van het jarenlange landbouwkundige gebruik. Qua ondergroei zal dit een ruige ondergroei geven met veel brandnetel en, als het te donker wordt voor brandnetel, soorten als hondsdraf en kleefkruid. Om een goede ecologische uitgangssituatie te creëren, dient de bouwvoor te worden afgegraven. Hiermee wordt het grootste deel van de nutriënten afgevoerd, die de afgelopen 45 jaar zijn toegevoegd. Over de dikte van de fosfaatverzadigde laag zijn geen gegevens beschikbaar (zie ook paragraaf 2.3). Er wordt in dit rapport uitgegaan van het afgraven van 30 cm grond. Aanbevolen wordt om de dikte van de fosfaatverzadigde laag te laten onderzoeken. Toepassen soorten met een hoge strooiselkwaliteit De bovenlaag van het compensatieperceel is kalkloos en matig zuur. Hoe de omstandigheden onder de teeltlaag zijn is niet bekend. Boom soorten als eik en beuk, hebben een verzurend type bladstrooisel en sturen het bos daarmee richting een arm en zuur bostype. Omdat een groot deel van de ecologische rijkdom van het Robbenoordbos is gelegen in het feit dat het om een rijker, meer basenrijk bostype is, wordt gekozen voor hoog aandeel soorten met een hoge strooiselkwaliteit, zoals linde, hazelaar, iep, es, els en esdoorn. Dergelijke soorten kunnen de ontwikkeling van het bos sturen richting een rijk bos, met in de kruidlaag veel bossoorten. Aanbrengen reliëf De bijzondere vegetatie in de omgeving van de turbines is veelal gebonden aan greppels waarin een vochtig microklimaat heerst en minder bladstrooisel aanwezig is. Het compensatieperceel is nagenoeg vlak. Om dergelijke omstandigheden te creëren, wordt daarom reliëf aangebracht. Vergroten kwelinvloed In de Wieringermeerpolder komt overal kwel voor. In de omgeving van het compensatieperceel is het vrij sterke zoete kwel, afkomstig van de stuwwal van Wieringen. Kwel kan tot bijzondere ecologische waarden leiden. Door het plaatselijk verlagen van het maaiveld, wordt kwelinvloed tot aan het maaiveld gerealiseerd. Realiseren zoom-mantelvegetaties Zoom-mantelvegetaties langs de bosrand, in de vorm van struweel en ruigtestroken, zijn ecologisch zeer waardevol. Dat geldt vooral voor vogels en insecten, met name als de zoom-mantelvegetaties langs een door de zon beschenen rand van het bos liggen. Langs de zuidwestrand van het compensatieperceel is de realisatie van een zoom-mantelrand mogelijk. 17

207 Soortkeus Voor de soortkeus wordt zoveel mogelijk uitgegaan van de potentieel natuurlijke vegetatie (PNV) ter plaatse. Nu is dit hier een minder toepasselijk begrip, omdat de situatie (een droogmakerij met een vast polderpeil) per definitie onnatuurlijk is. Bovendien heeft het langdurige landbouwkundige gebruik de natuurlijke situatie sterk beïnvloed. Niettemin kan in de situatie dat de bouwvoor verwijderd is en reliëf is aangebracht iets gezegd worden over de PNV. De PNV op de drogere gedeelten bestaat - afhankelijk van de ontwikkeling - uit een meer voedselarm eiken-berkenbos of - afhankelijk van de kwelinvloed, een voedselrijker essen-iepenbos (bij minder kwelinvloed) of een vogelkers-essenbos (bij meer kwelinvloed). Welk type hier het meest kansrijk is, hangt af van de mate van buffering in de ondergrond. Wanneer de buffering voldoende is, is het mogelijk een meer voedselrijk bostype tot ontwikkeling te laten komen. In een voedselarme situatie met voldoende buffering in de bodem, kunnen soorten als linde en hazelaar het bos in de richting van een rijk bostype sturen (Hommel et al. 2007). Aangezien de bodemsituatie niet voldoende bekend is, worden in dit rapport beide opties uitgewerkt. Bij voldoende buffering kan op de drogere delen een essen-iepenbos ontstaan en op de vochtiger gedeelten een vogelkers-essenbos. Wanneer de bodem weinig tot geen bufferende capaciteit heeft, kan er een vrij arm bostype uit het zomereik-verbond tot ontwikkeling komen. Op de natste delen kan een bostype ontwikkeld worden, dat overeenkomsten heeft met een elzenbroek, afhankelijk van de voedsel- en buffersituatie met een hoger of lager aandeel zachte berk. Aanplantmethode In de traditionele op houtproductie gerichte bosaanplant wordt bos doorgaans aangeplant in de vorm van dicht geplant bosplantsoen van boomvormers, waar door dunningsbeheer de uiteindelijke plantafstanden worden gerealiseerd. Hierdoor wordt de groei van ruigtekruiden onderdrukt en groeien bomen met mooie rechte stammen. Het Robbenoordbos is van oorsprong op deze wijze beplant. Het uitgangspunt om de groei van ruigtekruiden tegen te gaan, wordt hierboven ook al aangehaald. De noodzaak van lange, rechte, takloze stammen is in een bos met een ecologische doelstelling echter niet aanwezig. Eerder is een ontwikkeling van bomen met een volle kroon en een lage takaanzet gewenst. Daarnaast is een goed ontwikkelde struiklaag gewenst. Uitgangpunt voor de compensatie is de realisatie van een bos met beheertype N16.02, vochtig bos met productie. Minimaal een van de varianten gaat daarom uit van de traditionele beplantingsmethode, gericht op de houtproductie. Omdat in verband met het tekort aan compensatieoppervlakte een zo hoog mogelijke ecologische waarde wordt nagestreefd, zijn er ook enkele varianten waarbij uitgegaan wordt van een beplantingsmethode waarmee een lagere takaanzet en een vollere kroon bereikt worden. Een geschikte methode daarvoor is de integrale beplantingsmethode van Ruyten, waarbij een grotere maat bomen en hoge struweelsoorten op eindafstand wordt geplant, waartussen lage en middelhoge struweelvormers worden geplant. Hierbij wordt uitgegaan van de aanplant van veren 18

208 met maat De toegepaste maat slaat snel aan (in tegenstelling tot grotere maten), maar heeft door zijn grootte wel een concurrentievoordeel boven het struweel. Door de verdeling in hoog en laag struweel en de toepassing van hazelaar, wordt bereikt dat er zo snel mogelijk voldoende beschaduwing van de bodem optreedt. Hiermee wordt bereikt dat het juiste microklimaat voor veel bosplanten ontstaat en wordt ongewenst opschot van ruigtekruiden voorkomen. Wanneer de bomen na verloop van tijd tot kroonsluiting komen, zal een groot deel van het lage en middelhoge struweel verdwijnen. Alleen wanneer de kronen voldoende licht doorlaten (zoals onder zomereik en gewone es), en langs de randen van het bos, zal struweel blijven voorkomen. Om te voorkomen dat de aanplant in het begin wordt overwoekerd door hoge ruigtekruiden als distels, wordt de ruimte tussen de heesters bij beide plantmethoden (traditioneel en integraal) ingezaaid met winterrogge, gemengd met akkerkruiden. Totdat de heesters voldoende tot sluiting zijn gekomen, levert dit een rijkdom aan bloemen en zaden op voor vogels, bijen en vlinders. Ziektegevoeligheid van aan te planten soorten Voor de aanplant wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van ziekteresistente soorten. Voor de es geldt dat de essentaksterfte steeds meer voorkomt. De es is echter een waardevolle boom, die niet mag ontbreken in rijke en vochtige bossen. Er bestaan minder gevoelige klonen, het is echter niet wenselijk om in een natuurlijk bos gebruik te maken van geënte klonen. Om de mogelijke problemen met essentaksterfte te voorkomen, wordt de es in lage dichtheden toegepast, waardoor kleine groepjes essen zoveel mogelijk worden omgeven door andere soorten. Verder wordt aanbevolen om uit zaad opgekweekt materiaal van autochtone herkomst te gebruiken van verschillende locaties, om een zo hoog mogelijke genetische diversiteit te bereiken. Om de zeer iepziektegevoelige gladde iep te vervangen, wordt de fladderiep (Ulmus laevis) toegepast, een inheemse iepensoort die niet of nauwelijks gevoelig is voor de iepziekte. 3.2 Inrichtingsvarianten grondwerk Het perceel wordt ingeplant met bos, of aan bos gerelateerde biotopen, zoals zoommantelvegetaties. Voor het grondwerk worden hieronder een aantal varianten opgenomen. Alle varianten gaan uit van het realiseren van een 10 m brede zoommantelrand langs de zuidwestrand (5 m ruigte en 5 m struweel) 19

209 Figuur 3.1 Principe bodemverloop variant 1. Geel is hoog, blauw is laag. De donkere lijnen zijn de greppels. Grondwerk variant 1 Voorafgaand aan de inplant wordt de bovenlaag van 30 centimeter afgegraven en afgevoerd. Vervolgens wordt het oorspronkelijke reliëf (voor zover mogelijk) hersteld, door het lokaal verplaatsen van grond. Dat betekent dat het perceel van het noordnoordwesten naar het zuidzuidoosten afloopt, met een hoogteverschil van zo'n 60 cm. Het laagste punt ligt in de zuidpunt, waar een venige ondergrond aanwezig is. Dit betekent dat de hoge delen ongeveer 10 cm en de lage delen 70 centimeter lager komen te liggen dan in de huidige situatie. De ontginningssloot die in het perceel heeft gelegen wordt weer open gegraven tot een greppel met een diepte van 4,4 -NAP. De bodembreedte wordt 1 m en de oevers verlopen in steilheid van de oever van 1:1,5 tot 1:5. Daarnaast worden dwars op de sloot een aantal greppels gegraven, met steile kanten (hellingshoek 1:1,5, bodembreedte 0,75 m, bodem op 3,40 -NAP, waardoor de diepte varieert van 1 m tot 10 à 20 cm). De sloot en de greppels zijn niet aangesloten op de kavelsloten en wateren dus niet af. 20

210 Figuur 3.2 Inrichtingsprincipe variant 1. In deze variant zal de kwelinvloed toenemen en zal deze in een gedeelte van de laaggelegen delen het maaiveld kunnen bereiken. De kwelinvloed zal in de laagste delen het hoogst zijn, maar doordat de lage delen grenzen aan de kavelsloten (met een vast peil van 4,6 m -NAP) zullen deze delen niet onder water komen te staan. Wel zullen de lage delen in periodes met hoge grondwaterstanden drassig worden. Ook zal er in de sloten en greppels in natte tijden (kwel)water komen te staan. In de kanten van de greppels kunnen geschikte omstandigheden ontstaan voor de groei van varens en mossen. Grondwerk variant 2 In deze variant wordt eveneens de bovenste 30 centimeter afgegraven en afgevoerd. Vervolgens wordt een meer komvormig reliëf aangebracht, waarbij de laagten niet afwateren op de sloten. De komvormige laagte wordt op enige afstand van de bestaande kavelsloten aangelegd. Het diepste punt ligt op 4 m -NAP. Hierdoor is de ontwaterende invloed van de kavelsloten zo laag mogelijk en kan het bos bij hoge grondwaterstanden inunderen. Ook in deze variant wordt een stelsel van greppels aangelegd, om geschikte omstandigheden te creëren voor varens en mossen. 21

211 Figuur 3.3 Principe bodemverloop variant 2. Geel is hoog, blauw is laag. Stagnerend water kan er in natte bossen voor zorgen dat de kwelinvloed minder wordt en dat er voedingsstoffen vrijkomen. Dit leidt tot een minder interessante vegetatie van onder meer kroos (Lucassen & Roelofs, 2005). Hoe hoog het water opgezet kan worden zonder dat dit optreedt is op voorhand niet te zeggen. Met een afvoerpunt met een balkstuwtje is het waterpeil eenvoudig aan te passen aan de optimale situatie. 22

212 Figuur 3.4 Inrichtingsprincipe variant 2. Grondwerk variant 3 Bij variant 3 wordt geen grond afgevoerd, maar wordt alle grond ter plaatse verwerkt. Dat betekent dat in het droge deel van het bosperceel de voedselrijke laag blijft liggen. In deze variant wordt een zelfde reliëf aangebracht als in variant 1, dus aflopend naar het zuidzuidoosten en met de aanleg van greppels. Doordat de grond ter plaatse wordt verwerkt, wordt het hoogteverschil groter. De diepst uitgegraven grond wordt hierbij over de oppervlakte verspreid, zodat de bouwvoor wordt bedekt met voedselarmere (en mogelijk kalkrijkere) grond. In deze variant is het belangrijk dat er zo snel mogelijk een goede sluiting ontstaat in de aanplant, waardoor de groei van ruigtekruiden onderdrukt wordt. Door soorten toe te passen met goed verterend bladstrooisel, worden de nog in de bodem aanwezige nutriënten zo goed mogelijk vastgelegd in stabiele humus. In hoeverre dit zal slagen is niet op voorhand te zeggen. Van deze variant is het dan ook moeilijk aan te geven welke bostypen er kunnen ontstaan. Op de schets in figuur 3.5 is dan ook alleen aangegeven of het om een droog, een vochtig of een nat bostype gaat. 23

213 Figuur 3.5 Inrichtingsprincipe variant Inrichtingsvarianten beplanting Variant Ruyten, voldoende buffering Het bos wordt ingeplant met een grote maat bomen, die in kleine groepjes op eindafstand worden geplant. Tussen de bomen wordt bosplantsoen van struweelsoorten geplant, om zo snel mogelijk sluiting te krijgen. Grotere struweelsoorten als hazelaar, gewone vogelkers en eenstijlige meidoorn, worden ook zoveel mogelijk op eindafstand gezet. Door het gebruik van bomen met een grote maat, worden de bomen minder snel weggeconcurreerd als de struiken sneller groeien. Daardoor is er minder uitval. Het struweel en dan met name het lage struweel, zal na verloop van tijd grotendeels verdwijnen als het bladerdak van de bomen zich sluit. Bij aanplant is de verhouding 3 % boomvormers, 14 % hoge struweelvormers en 73 % lage struweelvormers. Het hoge deel wordt gedomineerd door soorten als winterlinde, fladderiep en gewone es, met bijmenging van zoete kers, zomereik, beuk en gewone esdoorn. Als ondergroei worden hier struweelvormers als hazelaar, gewone vogelkers, eenstijlige meidoorn, wilde kardinaalsmuts, rode kornoelje, Gelderse roos, hondsroos en aalbes toegepast. 24

214 Naar het lagere en vochtiger gedeelte neemt het aandeel linde en fladderiep af en worden zwarte els en ratelpopulier aangeplant. Aan de struiklaag worden hier aan de hiervoor genoemde soorten wilde lijsterbes en sporkehout toegevoegd. Variant Ruyten weinig buffering De plantmethoden en verhouding bomen-struweel is in deze variant gelijk aan de vorige. De soortkeus is echter anders en beperkt tot soorten die onder dergelijke omstandigheden kunnen groeien. Voor de boomlaag gaat het dan om zomereik, grove den, zachte berk, beuk en zwarte els in de natste delen. Voor de struiklaag gaat het om sporkehout en lijsterbes. Aangezien sporkehout en vooral lijsterbes veel licht doorlaten, is een snelle beschaduwing van de bodem met deze methode niet mogelijk. Deze variant is daarom minder gewenst. Figuur 3.6 Bosontwikkeling volgens Ruyten fase 1: direct na aanleg. 25

215 Figuur 3.7 Bosontwikkeling volgens Ruyten fase 2: ± 5 jaar na aanleg Figuur 3.8 Bosontwikkeling volgens Ruyten fase 3: eindbeeld Variant traditioneel, voldoende buffering In deze variant wordt bos aangeplant volgens de traditionele, op productie gerichte, plantmethode. Het Robbenoordbos is oorspronkelijk volgens deze methode aangeplant. Bij deze methode worden boomvormers in een dicht verband aangeplant, 26

216 en na verloop van tijd in een aantal stappen gedund tot de bomen op eindafstand staan. De soortkeus in bomen en struweel is gelijk aan de variant Ruyten. De verhouding boomvormers, struweel is bij deze methode 80 % boomvormers en 20 % struweelvormers. Variant traditioneel, weinig buffering Deze variant is weer gelijk aan de vorige, met een andere soortkeus. Als boomvormers worden hier zomereik, grove den, zachte berk, beuk en zwarte els toegepast. Als struweelvormers worden lijsterbes en sporkehout toegepast. De verhouding boomvormers-struweelvormers is bij aanplant 80 % tegen 20 %. Zoom-mantelvegetatie Langs de zuidwestrand van het perceel wordt een strook ingeplant met alleen struikvormers. Hiervoor worden eenstijlige meidoorn, kardinaalsmuts, sleedoorn, Gelderse roos, rode kornoelje en hondsroos toegepast. Aan de buitenrand wordt een strook onbeplant gelaten, waar een ruigtevegetatie tot ontwikkeling kan komen. Figuur 3.9 Eindbeeld bos met goed ontwikkelde struiklaag en mantel 3.4 Keuze variant Ecologische waarde Van de drie grondwerkvarianten hebben varianten 1 en 2 de hoogste ecologische waarde, omdat deze uitgaan van het verwijderen van de fosfaatverzadigde bovenlaag. Variant 3 scoort vanuit ecologisch oogpunt veel lager. Van varianten 1 en 2 scoort variant 2 vanuit ecologisch oogpunt nog wat hoger dan variant 1, omdat de invloed van kwelwater nog wat hoger kan zijn dan bij variant 1. Het is bovendien makkelijker om de kwelinvloed te regelen, doordat deze variant slechts op één punt afwatert op het slotenstelsel van de Wieringermeerpolder. Qua bosbeheer levert de integrale beplantingsmethode qua ecologie een licht voordeel op boven de traditionele beplantingsmethode, mits het struweel voldoende snel tot sluiting komt om een voldoende bosmicroklimaat te realiseren. Er is tussentijds minder beheer nodig, waardoor de ontwikkeling natuurlijker kan verlopen. 27

217 Het Robbenoordbos bewijst echter dat ook bij de traditionele beplantingsmethode een hoge ecologische kwaliteit kan worden bereikt. Conclusie Van de verschillende varianten wordt van de grondwerkvariant gekozen voor variant 2 en voor de beplantingsmethode voor de traditionele methode. Op deze wijze wordt het beheertype N16.02, vochtig bos met productie gecompenseerd. De meerwaarde voor de ecologie wordt bereikt met het afvoeren van de verrijkte bovenlaag, het aanbrengen van reliëf en het realiseren van zoom-mantelvegetaties (zie ook paragraaf 3.5). 3.5 Herstellocaties Bij de herstellocaties betreft het smalle stroken, te smal om bomen in te planten. Wel zijn de stroken geschikt om een zoom-mantelvegetatie te realiseren. Om zo min mogelijk ecologische schade toe te brengen, is het van belang om de stroken zo min mogelijk te berijden. Plaatsen waar bodemverdichting of rijsporen is ontstaan, dienen na de werkzaamheden losgemaakt te worden met een grondbewerking, waarbij de grondlagen niet gekeerd worden (zoals bij ploegen het geval is), bijvoorbeeld met een voorzetwoeler. Daarbij is het van belang dat er voorzichtig gewerkt wordt, zodat grotere boomwortels niet worden stukgetrokken. Waar geen bodemverdichting of rijsporen zijn ontstaan, hoeft deze bewerking niet plaats te vinden! Vervolgens wordt de bovenlaag licht geëgd. Stroken langs onderhoudswegen Vervolgens kan de buitenrand van de stroken worden ingeplant met struweel (dus op 5 meter vanaf de wegkant). Hiermee wordt voorkomen dat het struweel te dicht op de weg komt. De rest van de strook wordt ingezaaid met hetzelfde mengsel als voor de zoom-mantelvegetatie langs de bosrand van het compensatieperceel (zie vorige paragraaf). Van een strook van 0,5 tot 2,5 meter langs de weg wordt elk jaar 1/3 van de lengte gemaaid, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. Zo wordt de gehele strook in drie jaar gemaaid. Hierdoor blijft de kruidachtige vegetatie in stand en worden werkzaamheden aan de kabelstrook niet gehinderd door de groei van struweel of bomen. In de strook waar struweel mag groeien (2,5-5 m vanaf de wegkant), worden zaailingen van boomvormers verwijderd. De bufferstrook kan elk jaar in zijn geheel een of tweemaal worden gemaaid en afgevoerd, om de vegetatie kort te houden. 28

218 Figuur 3.10 Eindbeeld zoom en mantel langs onderhoudswegen, bovenaanzicht Figuur 3.11 Eindbeeld zoom en mantel langs onderhoudswegen, dwarsprofiel Stroken rond fundatie en kraanopstelplaats Indien er geen beperkingen zijn aan de hoogte van de kruidachtige vegetatie in een strook van 2 meter rond de fundatie en de opstelplaats voor de kraan, kan hiermee op dezelfde wijze worden opgegaan als met de stroken langs de wegen. Dat betekent dat langs de buitenranden struweel wordt aangeplant en dat de stroken worden ingezaaid met het hiervoor genoemde zaadmengsel. De strook van 2 (of 2,5) meter rond de fundatie en kraanopstelplaats wordt vervolgens op dezelfde wijze beheerd als bij de wegen. Eventueel kan de eerste 50 centimeter jaarlijks of tweemaal per jaar worden gemaaid en afgevoerd. 29

219 Indien hogere kruidachtige vegetatie niet gewenst is, kan de eerste twee meter rond de fundatie en kraanopstelplaats jaarlijks of tweemaal per jaar worden gemaaid en afgevoerd. Overige ecologische maatregelen Voor de aanleg van de windpark moeten bomen worden gekapt. Dood hout in het bos levert een grote ecologische meerwaarde op. Aanbevolen wordt daarom om de bomen inclusief stam niet af te voeren, maar in het bos achter te laten. 30

220 4 Uitvoering en beheer 4.1 Uitvoering Compensatieperceel Het bos wordt machinaal aangeplant in een verschoven verband, met 1,5 meter afstand binnen de rijen en 1,25 meter tussen de rijen. Dit levert een beplantingsdichtheid op van 5333 stuks per hectare. Geplant wordt in groepsgewijze menging, met groepen van 5-10 exemplaren. De struweelsoorten worden individueel bijgemengd. Langs de zuidwestrand, aangrenzend aan de akker wordt de mantelvegetatie (struweelrand) ingeplant over een breedte van vijf meter, waarbij vijf meter afstand tot de rand wordt aangehouden voor de zoomvegetatie (ruigte). Het struweel wordt ingeplant in wildverband, 53 stuks per are. Afstand tot de buitenrand 2,5 m (in totaal dus 7,5 meter vanaf de randsloot). Figuur 4.1 De plantvakken van het compensatieperceel 31

221 Herstellocaties Langs de herstellocaties wordt een enkele rij struweelsoorten geplant. De struiken worden geplant op een afstand van 5 meter vanaf de rand van de verharding (parkweg, kraanopstelplaats en fundatie), met een onderlinge afstand van 1,25 meter. 4.2 Soortkeus Bos, bij voldoende buffering Ned. naam Wet. naam Vak 1 Vak 2 Vak 3 Spaanse Aak Acer campestre 4% 4% - Gewone esdoorn Acer pseudoplatanus 8% 4% - Zwarte els Alnus glutinosa - 15% 30% Zachte berk Betula pubescens - 5% 10% Gewone beuk Fagus sylvatica 8% 5% - Gewone es Fraxinus excelsior 8% 8% 10% Zwarte populier Populus nigra - 5% 10% Zoete kers Prunus avium 8% 8% 5% Zomereik Quercus robur 20% 20% 15% Schietwilg Salix alba % Winterlinde Tilia cordata 20% 8% - Fladderiep Ulmus laevis 14% 8% - Hazelaar Corylus avellana 3% 3% 2% Meidoorn Crataegus monogyna 2% 2% - Gewone vogelkers Prunus padus 3% 3% 2% Sleedoorn Prunus spinosa 1% 1% - Hondsroos Rosa canina 1% 1% - Grauwe wilg Salix cinerea - - 2% Amandelwilg Salix triandra - - 2% Katwilg Salix viminalis - - 2% Bos, bij weinig buffering Ned. naam Wet. naam Vak 1 Vak 2 Vak 3 Zwarte els Alnus glutinosa - 15% 30% Zachte berk Betula pubescens 20% 20% 30% Gewone beuk Fagus sylvatica 10% 10% - Zomereik Quercus robur 30% 30% 30% Grove den Pinus sylvestris 30% 15% - Sporkehout Rhamnus frangula 5% 5% 2% Lijsterbes Sorbus aucuparia 5% 5% 2% Grauwe wilg Salix cinerea - - 3% Katwilg Salix viminalis - - 3% Mantelvegetatie Ned. naam Wet. naam Vak A Vak B Herstel Rode kornoelje Cornus sanguinea 20% 5% 20% 32

222 Ned. naam Wet. naam Vak A Vak B Herstel Hazelaar Corylus avellana 10% 15% 10% Eenstijlige meidoorn Crataegus monogyna 20% - 20% Wilde kardinaalsmuts Euonymus europaeus 10% - 10% Sleedoorn Prunus spinosa 20% 5% 20% Hondsroos Rosa canina 20% 5% 20% Grauwe wilg Salix cinerea - 20% - Amandelwilg Salix triandra - 20% - Katwilg Salix viminalis - 20% - Gelderse roos Viburnum opulus 10% 10% 10% 4.3 Beheer In deze paragraaf is het beheer van het compensatieperceel en de herstellocaties weergegeven voor de eerste 15 jaar. Dit beheer dient uitgevoerd te worden door een deskundige op het gebied van ecologisch bosbeheer, zoals een natuurbeherende instantie of een groenaannemer met specialisatie natuur- en bosbeheer. Bos compensatieperceel Eerste 3 jaar: Controle en bij uitval inboeten (uitgevallen boompjes vervangen door nieuwe). Bij droogte indien noodzakelijk water geven. Bij verdringing door ruigtekruiden (zoals distels), deze maaien met de bosmaaier. Na 5-8 jaar 1e dunning van 25 % om verstikken tegen te gaan Na 15 jaar: 2e dunning van 25 % om richting volwaardig bos om te vormen Struweelranden compensatieperceel en herstellocaties Eerste 3 jaar: Controle en bij uitval inboeten Controleren op aanwezigheid van boomvormers en deze verwijderen. Na jaar: Afzetten struiken en boomvormers verwijderen, maximaal 1/3 van oppervlak of lengte per keer, steeds ± 5 jaar tussen het afzetten van de oppervlakte/lengtedelen Ruigtestroken Eerste 3 jaar: Boomvormers verwijderen Indien noodzakelijk (ivm distelverordening) distels verwijderen 33

223 Jaarlijks: Driejaarlijks maaien en afvoeren, elk jaar 1/3 van het oppervlak. Wegbermen Jaarlijks maaien en afvoeren, per keer 10% van het oppervlak laten staan. Watergangen rond compensatieperceel Jaarlijks schonen Na 15 jaar: Baggeren 34

224 5 Literatuur Boonman, M., Aanwezigheid van beschermde soorten rond de geplande windturbine locaties in het Robbenoordbos en het nabijgelegen zweefvliegveld. Notitie nr / /MarBo. Bureau Waardenburg, Culemborg. Hommel, P., R. de Waal, B. Muys, J. den Ouden & T. Spek, Terug naar het lindewoud. Strooiselkwaliteit als basis voor ecologisch beheer. KNNV Uitgeverij, Zeist. Lucassen, E.C.H.E.T, & J.G.M. Roelofs, Vernatten met beleid: lessen uit het recente verleden. Natuurhistorisch Maandblad, : Reitsma, J.M., Compensatie Ecologische Hoofdstructuur (EHS) als gevolg van plaatsing windturbines Robbenoordbos. Notitie nr Bureau Waardenburg, Culemborg. Provincie Noord-Holland, Provinciale Ruimtelijke Verordening, zoals geldend op 28 januari Provincie Noord-Holland, Uitvoeringsregeling natuurcompensatie Noord- Holland. Besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 2 december 2014, nr / van Someren, M.H., De kwel- en infiltratiekaart van Noord-Holland Noord. kenmerk 2001-PROV-007.DEF van Vliet, F., M. van der Valk, M. Boonman, K.D. van Straalen J.C. Kleyheeg, J. van der Winden Natuurtoets Windpark Wieringermeer. Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet. Rapport nr Bureau Waardenburg, Culemborg. Wondergem, H. & P. Schipper, Zestig jaar bosontwikkeling in de Wieringermeer. De Levende Natuur, 113-4:

225 36

226 Bijlage 1 Sortimentslijst

227

228 Sortimentslijst,natuurcompensatie,windpark,Robbenoordbos Bos Maat$en$kwaliteit: De$herkomst$van$al$het$plantmateriaal$dient$aantoonbaar$afkomstig$te$zijn$van$een$gecertificeerde$herkomst$uit$de$$ meest$recente$nederlandse$rassenlijst$bomen$onder$de$categorie$si Veldesdoorn Acer$campestre I80 Gewone$esdoorn Acer$pseudoplatanus I80 Zwarte$els Alnus$glutinosa I80 Zachte$berk Betula$pubescens I80 Gewone$Beuk Fagus$sylvatica 3 1+1a1 60I80 Gewone$es Fraxinus$excelsior I80 Zwarte$populier Populus$nigra I80 Zoete$kers Prunus$avium I80 Zomereik Quercus$robur 3 1+1a1 60I80 Schietwilg Salix$alba I80 Winterlinde Tilia$cordata I80 Fladderiep Ulmus$laevis I80 Leeftijd$in$jaren Aard$plantsoen Maat Plantverband: Verschoven$rijenverband Menging: Groepsgewijs$per$5$I$10$exemplaren Plantafstand:$ 1$,5$m$binnen$rijen,$1,25$m$tussen$rijen$(5333$bomen/ha) Min.$randafstand: 5$m$tot$rand$boomvak$ Bos$gebufferd Vak$1 Vak$2 Vak$3 Totaal Soort Aandeel Aantal Aandeel Aantal Aandeel Aantal Aandeel Aantal Spaanse$Aak Acer$campestre 4% 262 4% 262 0% 0 2,7% 524 Gewone$esdoorn Acer$pseudoplatanus 8% 524 4% 262 0% 0 4,0% 786 Zwarte$els Alnus$glutinosa 0% 0 15% % ,0% 2946 Zachte$berk Betula$pubescens 0% 0 5% % 982 6,7% 1310 Gewone$Beuk Fagus$sylvatica 8% 524 5% 327 0% 0 4,3% 851 Gewone$es Fraxinus$excelsior 8% 524 8% % 655 8,7% 1702 Zwarte$populier Populus$nigra 0% 0 5% % 655 5,0% 982 Zoete$kers Prunus$avium 8% 524 8% 524 5% 327 7,0% 1375 Zomereik Quercus$robur 20% % % ,3% 3601 Schietwilg Salix$alba 0% 0 0% 0 5% 327 1,7% 327 Winterlinde Tilia$cordata 20% % 524 0% 0 9,3% 1833 Fladderiep Ulmus$laevis 14% 917 8% 524 0% 0 7,3% 1440 Hazelaar Corylus$avellana 3% 196 3% 196 2% 131 2,7% 524 Meidoorn Crataegus$monogyna 2% 131 2% 131 0% 0 1,3% 262 Gewone$vogelkers Prunus$padus 3% 196 3% 196 2% 131 2,7% 524 Sleedoorn Prunus$spinosa 1% 65 1% 65 0% 0 0,7% 131 Hondsroos Rosa$canina 1% 65 1% 65 0% 0 0,7% 131 Grauwe$wilg Salix$cinerea 0% 0 0% 0 2% 131 0,7% 131 Amandelwilg Salix$triandra 0% 0 0% 0 2% 131 0,7% 131 Katwilg Salix$viminalis 0% 0 0% 0 2% 131 0,7% 131 Totaal 100% % % ,0% Bos$ongebufferd Vak$1 Vak$2 Vak$3 Totaal Soort Aandeel Aantal Aandeel Aantal Aandeel Aantal Aandeel Aantal Zwarte$els Alnus$glutinosa 0% 0 15% % ,0% 2946 Zachte$berk Betula$pubescens 20% % % ,3% 4583 Gewone$Beuk Fagus$sylvatica 10% % 655 0% 0 6,7% 1310 Zomereik Quercus$robur 30% % % ,0% 5893 Grove$den Pinus$sylvestris 30% % 982 0% 0 15,0% 2946 Sporkehout Rhamnus$frangula 5% 327 5% 327 2% 131 4,0% 786 Lijsterbes Sorbus$aucuparia 5% 327 5% 327 2% 131 4,0% 786 Grauwe$wilg Salix$cinerea 0% 0 0% 0 3% 196 1,0% 196 Katwilg Salix$viminalis 0% 0 0% 0 3% 196 1,0% 196 Totaal 100% % % ,0% 19643

229 Struweel,zomen Maat$bosplantsoen60I100 Kwaliteit: 2$jarig$1+1,$van$autochtone$herkomst$(tenzij$niet$verkrijgbaar) Plantverband:$ Compensatielocatie:$Wildverband$53$stuks/are,$herstellocatie:$enkele$rij$ Menging: Individueel Plantafstand:$ Compensatielocatie:$nvt,$herstellocatie:$1,25$m Min.$randafstand: Compensatielocatie:$2,5$m,$herstellocatie$5$m$vanaf$wegkant,$rand$fundering$of$kraan$opstelplaats Compensatie$vak$A Conpensatie$vak$B Herstel Totaal Soort Aandeel Aantal Aandeel Aantal Aandeel Aantal Aandeel Aandeel Rode$kornoelje Cornus$sanguinea 20% 69 5% 17 20% ,0% 473 Hazelaar Corylus$avellana 10% 35 15% 52 10% ,0% 237 Meidoorn Crataegus$monogyna 20% 69 0% 0 20% ,0% 473 Kardinaalsmuts Euonymus$europaeus 10% 35 0% 0 10% ,0% 237 Sleedoorn Prunus$spinosa 20% 69 5% 17 20% ,0% 473 Hondsroos Rosa$canina 20% 69 5% 17 20% ,0% 473 Grauwe$wilg Salix$cinerea 0% 0 20% 69 0% 0 0,0% 0 Amandelwilg Salix$triandra 0% 0 20% 69 0% 0 0,0% 0 Katwilg Salix$viminalis 0% 0 20% 69 0% 0 0,0% 0 Gelderse$roos Viburnum$opulus 10% 35 10% 35 10% ,0% 237 Totaal 100% % % ,0% 2367 Zaadmengsel Dosering: kwaliteit: 0,2 kg/are Zaad$van$lokale$herkomst Oppervlakte Compensatie Herstel Totaal Hoeveelheid Soorten: 0 are 0 are 0 are 0 kg Gewone engelwortel$(angelica$sylvestris) Fluitenkruid (Anthriscus$sylvestris) Wilgenroosje (Chamerion$angustifolium) Harig wilgenroosje (Epilobium$hirsutum) Koninginnekruid (Eupatorium$cannabum) Gewone berenklauw(heracleum$sphondilium) Grote kattenstaart (Lythrum$salicaria) Moerasspirea (Philipendula$ulmaria) Echte valeriaan (Valeriana$officinalis)

230

231 Bureau Waardenburg bv Onderzoek en advies voor ecologie en landschap Postbus 365, 4100 AJ Culemborg Telefoon , Fax

232 Verbetering waterhuishouding Robbenoordbos NUON Productie

233

234 Verbetering waterhuishouding Robbenoordbos Culemborg, maart 2015 Opgesteld op uitnodiging van: Nuon Productie Projectnr.: BWZ

235 Status uitgave: definitief Datum uitgave: 10 maart 2015 Titel: Inrichtingsplan Robbenoordbos Subtitel: Verbetering waterhuishouding Samenstellers: ir. L. (Levinus) Boxhoorn ing. J. (Jan) Heinen ir. R.J. (Rob) Klaarenbeek Project nr.: BWZ Projectleider: ing. H. (Harry) Zwart MSc Naam en adres opdrachtgever: Nuon Productie Team Environment & Milieu Contactpersoon: mevr. J. Jehee Postbus 41920, 1009 DC Amsterdam Referentie aanvrager: inkoopordernummer Ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel te Tiel onder nr Inrichtingsplan verbetering waterhuishouding Robbenoordbos

236 Inhoud 1 Inleiding Gebiedsanalyse Robbenoordbos Watersysteemanalyse Bodemopbouw Hoogteligging Oppervlaktewater Grondwater Doeltype bosontwikkeling Maatregelen en kostenraming Maatregelen Kostenraming Bijlagen Bijlage 1 Kostenraming ### ### 3

237 4 Inrichtingsplan verbetering waterhuishouding Robbenoordbos

238 1 Inleiding Aanleiding Nuon Wind Development B.V. heeft het voornemen om in het Robbenoordbos (zie figuur 1), als onderdeel van het Windpark Wieringermeer, een viertal windmolens te plaatsen. Omdat het Robbenoordbos onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (voormalig EHS) dienen de negatieve effecten van aanleg van de windmolens gecompenseerd te worden. De compensatie is uitgewerkt in de notitie Compensatie EHS Robbenoordbos (Reitsma, 2014). Hierin is vastgesteld dat door de aanwezigheid/exploitatie van de vier windturbines op lange termijn in totaal 12,5 ha bosgebied verstoord zal worden (gebied met een straal van 100 meter rondom de turbines). Daarnaast is aangegeven dat 1,8564 ha NNN permanent verloren gaat, dat 1,2376 ha tijdelijk verloren gaat door de aanleg van de turbines. De oppervlakte die daarvoor nodig is om te compenseren, is berekend op 3,97 ha. Voor de locatie van deze compensatienatuur zijn meerdere potentiële locaties met vergeleken. Uiteindelijk is gekozen voor de locatie Perceel Wieringerrandweg Robbenoordbos. In de rapportage Compensatieplan Robbenoordbos (Bureau Waardenburg, 2015) is de voorgestelde inrichting van dit compensatieperceel nader uitgewerkt. Den Oever Afsluitdijk Robbenoordbos Figuur 1 Ligging plangebied De verstoring van de 12,5 ha bosgebied door de aanwezigheid/exploitatie van de windturbines gaat Nuon compenseren door het realiseren van een aanvullende kwaliteitsverbetering van het bosgebied. In dit kader heeft Staatsbosbeheer de wens uitgesproken om de waterhuishoudkundige situatie in het bosgebied te verbeteren. Door Staatsbosbeheer is aangegeven dat delen van het bosgebied in de huidige situatie te nat zijn. In voorliggend onderzoek zijn de mogelijkheden voor verbetering van de waterhuishouding nader geïnventariseerd op basis van de beschikbare gegevens en in kosten uitgewerkt. ### ### 5

239 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt verslag gedaan van de uitgevoerde gebiedsanalyse, waarin onder meer het functioneren van het watersysteem, en het bepalen van de doeltypen voor bosontwikkeling aan de orde komen. De voorgestelde maatregelen zijn in hoofdstuk 3 vervolgens nader toegelicht en in kosten geraamd. 6 Inrichtingsplan verbetering waterhuishouding Robbenoordbos

240 2 Gebiedsanalyse 2.1 Robbenoordbos Het Robbenoordbos ligt in de gemeente Hollands Kroon in de kop van Noord-Holland (Wieringermeer). Het vormt een vrijwel aaneengesloten bosgebied met een oppervlakte van ruim 500 ha. Het gebied is in beheer bij Staatsbosbeheer. Het bosgebied wordt doorsneden door de snelweg A7, verder lopen er ook diverse watergangen en fiets- en wandelpaden door het gebied. Ten zuidoosten van het Robbenoordbos ligt het bosgebied Dijkgatbos. Beide bosgebieden zijn verbonden via het natuurgebied Dijkgatweide. Robbenoordbos Robbenoordbos west Dijkgatweide A7 Dijkgatbos Figuur 2 Overzicht ligging Robbenoordbos Het Robbenoordbos is in de periode aangeplant op de voormalige zeebodem van de Wieringermeer. Bij de aanplant van het bos werden de verschillende boomsoorten gemengd geplant. De aanplant bestond voornamelijk uit zomereik, beuk, gewone es, gewone esdoorn, berk, en Oostenrijkse en Corsicaanse den. Het beheer en de bosontwikkeling sindsdien zijn beschreven door Wondergem & Schippers (Artikel Zestig jaar bosontwikkeling in de Wieringermeer, De Levende Natuur, juli 2012). De boomsoortverdeling zoals die in 2009 is geïnventariseerd, is weergegeven in figuur 2. ### ### 7

241 Figuur 3: Boomsoortverdeling Robbenoordbos en Dijkgatbos in 2009 (Wondergem & Schippers, 2012) Het bos bestaat uit vrijwel gelijkjarige opstanden, maar door de hoge mengingsgraad van soorten heeft het bos toch een relatief goede weerstand tegen catastrofen zoals windworp door stormen, insectenplagen of ziekten. Door de omvang van het bosgebied, de bosontwikkeling die heeft plaatsgevonden en de specifieke gebiedskenmerken, heeft het bos in de huidige situatie een belangrijke functie voor flora (inclusief mossen, varens en paddestoelen) en fauna (o.a. bosvogels en zoogdieren zoals boommarters en vleermuizen). Het gebied fungeert inmiddels als brongebied voor kolonisatie van geschikte bosgroeiplaatsen elders in de regio. Naast de ecologische functie heeft het gebied ook een belangrijke recreatieve functie en heeft het een functie voor houtproductie. Regelmatig wordt hout geoogst, voornamelijk ten behoeve van de vezelindustrie. Door de hoge groeisnelheid van de bomen is in het algemeen geen sprake van een hoogwaardige kwaliteit van het hout. 2.2 Watersysteemanalyse Bodemopbouw De geohydrologische bodemopbouw ter hoogte van het Robbenoordbos kenmerkt zich door een ondiep gelegen Pleistoceen dekzandpakket, met hierboven een dun pakket aan Holocene afzettingen van gevarieerde samenstelling. In de beginperiode van het Holoceen ontstond er in het gebied een behoorlijk dik veenpakket, maar in latere perioden is dit grotendeels weggeslagen, en hebben wad- en strandvlakteafzettingen plaatsgevonden. De dunne laag met holocenene afzettingen heeft hierdoor een gevarieerde samenstelling. De geomorfologische kaart van Nederland (blad 14) omschrijft de locatie van het Robbenoordbos als een verspoelde dekzandvlakte. 8 Inrichtingsplan verbetering waterhuishouding Robbenoordbos

242 Na de drooglegging van het Wieringermeergebied hebben zich in de bovengrond verschillende bodemtypen ontwikkeld. Ter plaatse van het Robbenoordbos bestaat de bodem vooral uit zandgronden, daarnaast komen kleigronden, moerige gronden en veengronden voor. Onderstaande figuur geeft een overzicht van de bodemtypen volgens de Bodemkaart 1: van Nederland (bron Bodemdata.nl). VpV Hn21 zwp Z40A (p) Zn40A(v) Z40A (p) Mv51a zwp Vp : (Veen) Vlierveengronden op zand met humuspodzol; beginnend ondieper dan 120 cm zwp : (Zand) Moerige podzolgronden met humushoudend zanddek en een moerige tussenlaag Hn21 : (Zand) Veldpodzolgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand Z40A(p) : (Zand) Kalkhoudende vlakvaaggronden; zeer fijn zand. Pleistoceen zand beginnend tussen 40 en 120 cm Z40A(v): (lichte Zavel): Kalkhoudende vlakvaaggronden; zeer fijn zand. Zavel- of klei-dek, 15 a 40 cm dik. Moerig materiaal beginnend dieper dan 0,8 m en doorgaand tot dieper dan 1,2 m Mv51a : (lichte Zavel) Kalkrijke drechtvaaggronden ; zavel; profielverloop 1 Figuur 4 Bodemkaart van Nederland 1: (Bodemdata.nl) Hoogteligging De maaiveldhoogte in het plangebied ligt in het algemeen tussen circa -2,5 en -4,0 mnap, waarbij de maaiveldhoogte van noord naar zuid afloopt. De laagste delen van het gebied liggen aan de oostzijde, grenzend aan het IJsselmeer. De variaties in hoogteligging zijn weergegeven op figuur 5. ### ### 9

243 Figuur 5 Maaiveldshoogte omgeving plangebied (AHN2-5m, aanduiding in mnap) Oppervlaktewater Het Robbenoordbos wordt doorkruist door verschillende hoofdwatergangen van het watersysteem van de Wieringermeerpolder. Dit betreft de Hoge Kwelvaart, de Hoge Kwelsloot, de Robbevaart en Den Oeversche Vaart. De waterafvoer van deze watergangen vindt plaats in noordelijke richting naar gemaal Leemans, direct aan de noordzijde van het Robbenoordbos. Vanaf gemaal Leemans wordt het overtollige water via een lange pijp afgevoerd naar de Waddenzee. Voor alle hoofdwatergangen in de Wieringermeer geldt een vast oppervlaktewaterpeil van -4,60 mnap. In een groot deel van de Wieringermeerpolder is het oppervlaktewater, door het optreden van brakke kwel, brak van karakter. Voor de landbouw vindt daarom aanvoer van zoet water plaats. Dit gebeurt via hevels die water inlaten vanuit het IJsselmeer. Voor het Robbenoordbos vindt geen aparte inlaat van zoet water plaats. 10 Inrichtingsplan verbetering waterhuishouding Robbenoordbos

244 Gemaal Leemans Hoge Kwelvaart Amstelmeerkanaal Hoge Kwelsloot Den Oeversche Vaart Robbevaart Hoge Kwelvaart Figuur 6 Hoofdwatersysteem Detailafwatering In de bospercelen van het Robbenoordbos is een uitgebreid stelsel van greppels/kleinere watergangen aanwezig ten behoeve van de detailontwatering en -afwatering. De ligging van dit systeem is weergegeven in figuur 7. De greppels en watergangen wateren allemaal af naar de hoofdwatersysteem, maar dit gebeurt vaak via duikers die onder de aanliggende (beheer)paden door lopen. In de jaren negentig is het onderhoud aan de greppels en watergangen in het bosgebied geëxtensiveerd. Dit heeft tot gevolg gehad dat duikers (gedeeltelijk) verstopt zijn geraakt en greppels/watergangen (gedeeltelijk) zijn volgegroeid en/of dichtgeslibd. Hierdoor is de afwatering van de bospercelen in de loop van het tijd verminderd en is het bos steeds natter geworden. Voor het oostelijk deel van het bosgebied is dit een bewuste keuze geweest (deel met beheertype N14.03 Haagbeuken- en essenbos, zie paragraaf 2.3), voor het westelijk deel (deel met beheertype N16.02, Vochtig bos met productie) is dit bedoeld geweest als experiment, om te kijken wat de ontwikkelingen zijn zonder actief ingrijpen. Inmiddels is duidelijk geworden dat het bos hierdoor plaatselijk te nat is geworden, waardoor het gebied last heeft van o.a. windworp. In de afgelopen beheerperiode is daarom een aantal sloten en greppels opnieuw uitgehaald, om de waterafvoer te herstellen. Om het huidige functioneren van de detailafwatering goed in beeld te krijgen, dienen de watergangen en kunstwerken (duikers) in het veld te worden gecontroleerd. ### ### 11

245 Duikers (voorbeeld) Figuur 7 Overzicht ligging detailafwatering Robbenoordbos inclusief uitsnede 12 Inrichtingsplan verbetering waterhuishouding Robbenoordbos

246 2.2.4 Grondwater De Wieringermeerpolder, waaronder het Robbenoordbos, vormt een bemalen gebied met een waterpeil dat duidelijk lager ligt dan dat van de omgeving (IJsselmeer, Waddenzee). Hierdoor heeft de Wieringermeerpolder te maken met een aanzienlijk kwelstroming vanuit de ondergrond. Via de zandige Pleistocene ondergrond (1 e watervoerende pakket) is sprake van een zuid- tot westwaarts gerichte grondstroming. De isohypsenkaart (lijnen van gelijke stijghoogte) van het eerste watervoerende pakket geeft dit goed weer (zie figuur 8). Omdat de deklaag dun is en weinig weerstand geeft, kan dit water ook relatief makkelijk aan de oppervlakte komen. Volgens de aangegeven isohypsenlijnen ligt de stijghoogte ter hoogte van het Robbenoordbos tussen ca. -1,5 en 3,0 mnap. Dit is duidelijk hoger dan het waterpeil van het hoofdwatersysteem en ook hoger dan de maaiveldshoogte in het gebied. Daarom is sprake van een duidelijke kwelsituatie. Volgens provinciale kwel- en infiltratiekaart (Someren, 2011) bedraagt de kwel ter plaatse van het Robbenoordbos circa 2 tot 5 mm/dag. Figuur 8: Isohypsen 1e WVP en locaties grondwaterputten (bron: REGIS en Dinoloket) In het plangebied is maar een beperkt aantal peilbuizen aanwezig waarvan gegevens van de grondwaterstand/stijghoogte in de ondergrond beschikbaar zijn (Dinoloket). Dit betreft de grondwaterputten B14F0058, B14F0090 en B14F0132. De ligging van deze grondwaterputten is weergegeven op figuur 8. Om meer inzicht te krijgen in het heersende grondwaterregime zijn de beschikbare gegevens van deze grondwaterputten geanalyseerd. De belangrijkste kenmerken per grondwaterput zijn samengevat in tabel 1. ### ### 13

247 Tabel 1: Kenmerken grondwatersysteem (bron: Dinoloket) Grondwaterput mvhoogte Filterdiepte (mnap) Meetperiode / aantal metingen Gemiddelde (mnap) Min (mnap) Max (mnap) Spreiding (cm) B14F0058-4,24-9,2 tot -10, / ,1-5,36-4, ,2 tot -22, / ,9-4,13-3, ,2 tot -34, / 598-3,9-4,10-3,66 44 B14F0090-1,28-14,8 tot -16, / 69-2,0-2,25-1, ,3 tot -26, / 69-1,9-2,11-1,66 45 B14F0132-1,87-3,0 tot -5, / 13-2,6-2,70-2, ,4 tot -9, / 13-2,6-2,69-2,49 20 De gegevens van deze peilbuizen sluiten goed aan bij het beeld van de isohypsenkaart. Duidelijk is dat er vanuit de diepere filters een hogere stijghoogte wordt gemeten dan in de ondiepere filters, wat betekent dat er kweldruk aanwezig is. Peilbuis B14F0058 heeft de meest volledige meetreeks, de meetreeksen van de peilbuizen B14F0090 en B14F0132 zijn vrij beperkt en omvatten slechts enkele metingen per jaar en zijn daarom minder representatief. Om inzicht te krijgen in de omvang van de grondwaterdruk ten opzichte van het maaiveldshoogteniveau, is op basis van de isohypsenkaart (gebiedsdekkende interpolatie) en de maaiveldshoogtekaart (AHN2-5m) een droogleggingskaart van de stijghoogte gemaakt (verschil stijghoogte-maaiveldniveau). Deze droogleggingskaart is weergegeven in onderstaande figuur. Op plaatsen waar de drooglegging een negatieve waarde heeft, ligt de grondwaterdruk hoger dan het maaiveld. Hoe meer dit het geval is, hoe groter de kweldruk. Figuur 9: Droogleggingskaart uitgaande van stijghoogte 1 e watervoerende pakket 14 Inrichtingsplan verbetering waterhuishouding Robbenoordbos

248 Grondwaterstanden volgens Gt-kaart Bodemkaart van Nederland 1: Voor zover bekend zijn er geen actuele gegevens beschikbaar van de grondwaterstanden in het Robbenoordbos, behalve de weergegeven data van de eerder beschreven peilbuizen. In het kader van het Wieringerrandmeer is er wel een detailmeetnet aanwezig geweest, maar Staatsbosbeheer beschikt niet over deze data. Voor vlakdekkende informatie over het grondwaterstandsverloop is wel de Gt-kaart van de Bodemkaart 1:50000 van Nederland beschikbaar (kaartblad 14O15W). Deze is in 1995 gepubliceerd, het is onbekend in hoeverre dit beeld nog kloppend is met de actuele situatie, waarbij al langere tijd het onderhoud aan de detailafwatering is geëxtensiveerd. Volgens de Gt-kaart is in een groot deel van het bosgebied sprake van Gt IIIb, IV, VI, of VII. Alleen in het oostelijk deel is ook sprake van Gt II. Gt IIIb Gt IIb Gt VII Gt IV Gt VI Gt GHG (cm-mv GLG (cm-mv) IIb IIIb IV > VI >120 VII >120 Figuur 10: Gt-kaart Bodemkaart 1:50000 van Nederland (Bodemdata.nl) ### ### 15

249 2.3 Doeltype bosontwikkeling In het provinciaal Natuurbeheerplan zijn de doeltypen voor het Robbenoordbos opgenomen. Voor deze rapportage is daarbij uitgegaan van de ambitiekaart. Dit geeft aan welke beheertypen op termijn worden nagestreefd. De ambitiekaart komt voor het Robbenoordbos overigens grotendeels overeen met de beheertypekaart voor de actuele situatie. Volgens de ambitiekaart worden binnen het Robbenoordbos de volgende beheertypen nagestreefd: N04.03 Brak water N12.02 Kruiden en faunarijk grasland N14.03 Haagbeuken- en essenbos N16.01 Droog bos met productie N16.02 Vochtig bos met productie Figuur 11: Ambitiekaart Natuurbeheerplan provincie Noord-Holland 2015 De typen N04.03, N12.02 en N16.01 zijn slechts beperkt aan de orde, het merendeel van het bosgebied omvat de typen N14.03 en N N14.03 ligt vooral aan de oostzijde van het bosgebied (ten oosten van de Hoge Kwelsloot), N16.02 in het midden van het gebied en het westelijk deel. De delen met beheertype N14.03 worden door Staatsbosbeheer aangeduid als het natuurbos. 16 Inrichtingsplan verbetering waterhuishouding Robbenoordbos

250 De Index Natuur en Landschap geeft bij deze beheertypen o.a. de volgende beschrijvingen: N14.03 Haagbeuken- en essenbos Haagbeuken- en essenbos wordt gedomineerd door diverse boomsoorten zoals haagbeuk, gewone es, esdoorn en gladde iep. Het betreft rijke bossen op klei- of leemgrond en/of op bodems waar aanrijking plaatsvindt met basen door periodiek hoge grondwaterstanden buiten de invloed van beek of rivier. Vegetatiekundig behoren de bossen tot het Haagbeukenverbond, Iepenrijke Eiken-Essenverbond en Verbond van Els en Es. De bijbehorende struwelen maken ook onderdeel uit van dit type. Het bostype is vaak rijk in structuur en kent een opvallende voorjaarsflora. Haagbeuken- en essenbos komt op verschillende bodemtypen voor met een basisch en vochtig tot vrij nat karakter. Het meeste bos wat tot dit beheertype behoort is, aangeplant. N16.02 Vochtig bos met productie Vochtig bos met productie bestaat uit loofbossen die gedomineerd worden door diverse boomsoorten zoals populier, es, esdoorn, beuk, haagbeuk, eik, iep en els. Het is een grotendeels gesloten bos met een weelderige ondergroei. Dit bostype is de productievariant van delen van het haagbeuken- en essenbos en beek- en rivierbegeleidend bos. Het komt voor op matig nat tot matig droge, vrij voedselrijke kleiige tot zandige bodems, waaronder overstromingsdelen van beken. Abiotische randvoorwaarden In de Index natuur en landschap zijn bij de beheertypen N14.03 en N16.02 geen specifieke abiotische randvoorwaarden benoemd ten aanzien van de gewenste grondwaterstanden. In het Waternoodinstrumentarium (Waternood, hydrologische randvoorwaarden terrestrische natuur, versie 3; Alterra, Kiwa; 2014) is wel informatie opgenomen voor type N Volgens de standaardsamenstelling van dit beheertype dient de GVG (Gemiddelde Voorjaarsgrondwaterstand) bij voorkeur op 60 cm of lager te liggen. Ligt de GVG hoger, dan neemt de doelrealisatie : voor dit beheertype af. Bij een GVG van minder dan 20 cm-maaiveld is het te nat voor dit beheertype. Voor beheertype N16.02 zijn in het Waternoodinstrumentarium geen specifieke abiotische randvoorwaarden opgenomen. In algemene zin geldt dat de ontwateringstoestand van belang is voor de zuurstofvoorziening van de boomwortels. Onvoldoende ontwatering kan leiden tot zuurstofgebrek in de wortelzone en daarmee tot slechte groei van de bomen. Ook bestaat het risico op het afsterven van boomwortels en bij verzadiging van de bodem hebben boomwortels minder goed contact met de bodem, waardoor sneller windworp zal optreden. Daarom dient de grondwaterstand bij het begin van het groeiseizoen zodanig te zijn dat er voldoende luchtvoorziening van de wortels kan plaatsvinden. Door extensivering van het onderhoud aan het detailafwateringssysteem is het bos volegns Staatsbosbeheer in de afgelopen jaren natter geworden en zijn de grondwaterstanden in delen van het gebied hoger dan gewenst. De wens van Staatsbosbeheer is om de waterhuishouding hier weer te verbeteren (herstel oorspronkelijke afwateringssituatie). Deze wens heeft primair ### ### 17

251 betrekking op het gebied ten westen van de Hoge Kwelsloot, daar waar vooral het beheertype N16-02 Vochtig bos met productie is aangewezen. De laatste jaren treedt namelijk steeds vaker windworp op (o.a. bij de storm van 6 december 2013), wat voor dit bostype niet wenselijk is. Voor het oostelijk deel van het bos (natuurbos met beheertype N14-03) wordt dit niet als knelpunt gezien, dit hoort bij de ontwikkelingsvisie van dit deelgebied. 18 Inrichtingsplan verbetering waterhuishouding Robbenoordbos

252 3 Maatregelen en kostenraming 3.1 Maatregelen De gewenste verbetering van de waterhuishouding in delen van het Robbenoordbos moet leiden tot betere groeiomstandigheden voor de bomen in het voorjaar. De bomen worden hiermee vitaler wat zal leiden tot een algehele kwaliteitsverbetering voor het bos. Dit zal compenseren voor de verstoring ten gevolge van de aanwezigheid/exploitatie van de turbines die in het bos worden geplaatst. Om inzicht te krijgen in de situatie ter plekke is op 12 februari 2015 samen met Staatsbosbeheer een veldbezoek uitgevoerd in het bos. Hierbij is bevestigd dat de omstandigheden in het bos (te) nat zijn en dat dit samenhangt met het onvoldoende functioneren van de detailafwatering. Het overtollige water in de bospercelen kan slecht naar het hoofdwatersysteem worden afgewaterd, doordat duikers slecht functioneren en/of greppels zijn dichtgegroeid of dichtgeslibd. Ter verbetering van de waterhuishouding worden daarom de volgende maatregelen voorgesteld: Herstel functioneren bestaande duikers door middel van doorspuiten; Aanbrengen/herstellen van afwezige c.q. defecte duikers (voor zover nodig en wenselijk) De maatregelen worden alleen uitgevoerd in de delen waar het beheertype N16.02 Vochtig bos met productie geldt, de waterhuishouding in de delen met beheertype N14.03 Haagbeuken- en essenbos (het natuurbos ) blijft ongewijzigd. Zie figuur 12 voor de indicatieve begrenzing van het maatregelengebied. In figuur 13 is het principe van de maatregelen weergegeven. Om de bomen voldoende aanpassingstijd te geven voor de verbeterde waterhuishouding is het voorstel om de maatregelen gefaseerd uit te voeren, in 4 uitvoeringsperiodes, verdeeld over een tijdsperiode van 10 jaar (uitvoering in jaar 1, in jaar 3 of 4, jaar 6 of 7 en jaar 10). Op deze wijze kan het wortelstelsel van de bomen zich geleidelijk aanpassen aan de veranderingen die zich voordoen, en kan ook tussentijdse evaluatie plaatsvinden van de uitgevoerde maatregelen. De maatregelen worden steeds in verschillende deelgebieden uitgevoerd, zodat de effecten verspreid in het gebied plaatsvinden. Op basis van de beschikbare informatie is op dit moment niet exact vast te stellen op welke locaties de knelpunten zich vooral voordoen. Voor de kostenraming zijn daarom aannames gedaan voor de omvang van het maatregelenpakket. Daarbij is uitgegaan van het beschikbare kaartmateriaal over de ligging van de detailafwatering en de (beheer)paden in het gebied ( GIS-bestanden TOP10NL). ### ### 19

253 Figuur 12: Indicatieve begrenzing maatregelengebied Ter voorbereiding van de uitvoering wordt eerst een terreininventarisatie uitgevoerd, waarbij het functioneren van de detailafwatering, inclusief ligging en staat van de duikers in kaart wordt gebracht en een beoordeling wordt gegeven van de staat van het achterliggende bos. Ook wordt overlegd met gebiedsbeheerders van Staatsbosbeheer om relevante gebiedsinformatie (bijvoorbeeld locaties windworp) en praktijkervaringen samen te brengen. Dit vormt de basis om per fase tot een gedetailleerd en concreet uitvoeringsplan te komen. Om de nulsituatie in kaart te brengen en de effecten van de uitgevoerde maatregelen te kunnen toetsen, is het voorstel om voorafgaand aan het eerste uitvoeringsplan een netwerk van peilbuizen te realiseren, verspreid over het gehele plangebied voor de maatregelen. Daarbij wordt uitgegaan van in totaal ca. 15 peilbuizen. De peilbuizen worden uitgerust met automatische drukopnemers, zodat de grondwaterstand continu (bijvoorbeeld frequentie 1x per dag) wordt vastgelegd. Door de peilbuizen jaarlijks uit te lezen en de data te analyseren wordt kennis verkregen over de feitelijke grondwatersituatie in het plangebied en de effecten van de uitvoeringsmaatregelen. De peilbuizen worden in de nabijheid van beheerspaden geplaatst en op open plekken in het bos die ook met GPS ingemeten kunnen worden. Voorafgaand aan iedere volgende uitvoeringsfase wordt alle beschikbare informatie van de monitoring samengebracht met de kennis en ervaringen van de gebiedsmedewerkers van Staatsbosbeheer. Dit vormt dan de basis voor vaststelling van het volgende gedetaileeerde uitvoeringsplan. Uitvoering van de maatregelen vindt plaats in opdracht en onder toezicht van Staatsbosbeheer. 20 Inrichtingsplan verbetering waterhuishouding Robbenoordbos

254 Overwogen kan worden om naast het herstellen van de werking van de aanwezige duikers, ook het functioneren van de greppels en/of watergangen plaatselijk te verbeteren, door uitdiepen en/of opschonen. Vooralsnog is niet gekozen voor deze maatregel, vanwege het specifieke onderzoek dat moet plaatsvinden ter bescherming van de bestaande natuurwaarden, en vanwege de relatief complexe uitvoering (o.a. kapwerk om terrein betreedbaar te maken, bescherming van waardevolle vegetatie). De voorgestelde maatregel om de duikers te reinigen is kostentechnisch en natuurtechnisch het meest efficiënt. Figuur 13: Toelichting maatregel reinigen duiker 3.2 Kostenraming Voor de kostenraming van de maatregelen zijn aannames gedaan ten aanzien van de omvang van de maatregelen (zie paragraaf 3.1). Naast uitvoering van de maatregelen zelf is ook een indicatie gegeven van de kosten voor voorbereiding en nadere detaillering van de uitvoeringsplannen en kosten van de monitoring. Alle aangegeven bedragen zijn exclusief Btw. De maatregelen voor voorbereiding en monitoring zijn nader beschreven in paragraaf 3.1. Voor de uitvoeringsmaatregelen is uitgegaan van een gefaseerde uitvoering in 4 uitvoeringsperioden in een periode van 10 jaar (uitvoering in jaar 1, na 3 tot 4 jaar, na 6 tot 7 jaar en na 10 jaar). Op basis van het beschikbare kaartmateriaal is gekeken waar in de huidige situatie theoretisch gezien duikers zouden moeten liggen in de aanwezige greppels om verbinding te hebben met ### ### 21

255 het hoofdwatersysteem. Dit heeft geresulteerd in een telling van in totaal ca. 160 duikers. Uitgaande van een fasering in 4 uitvoeringsperiodes betekent dit dat per fase 40 duikers gereinigd/doorgespoten moeten worden. Bij het bepalen van de prijs is rekening gehouden met: 1 trekker voorzien van spuitlans; 1 trekker met een watertank; 1 graafmachine dat vrijkomende materiaal verspreid over het naast gelegen terrein en de greppel plaatselijk uitdiept zodat de duiker minder snel dichtslibt. Bij het tellen van de hoeveelheid duikers is naar voren gekomen dat op meerdere locaties de greppels naar verwachting niet verbonden zijn met de watergangen. Voor de verbetering van de detailafwatering is het ook mogelijk om op deze locaties nieuwe duikers aan te brengen. De vraag is echter of dit echt nodig/wenselijk is, daarom zal dit per situatie beoordeeld worden. Bij de oorspronkelijke aanleg is het watersysteem welbewust ontworpen, wijziging hiervan ligt daarom niet voor de hand. In de kostenraming is hier toch een bedrag voor meegenomen, uitgaande van 10 stuks per uitvoeringsfase. Dit bedrag kan zonodig ook worden gebruikt voor aanleg van een nieuwe duiker, op de locatie van een bestaande duiker. Samengevat bestaat het voorgestelde maatregelenpakket uit de volgende maatregelen: reinigen 40 duikers per fase aanleg 10 nieuwe duikers per fase (optioneel). Onderstaande tabel geeft een samenvattend overzicht van de geraamde kosten voor de uitvoeringsmaatregel en de voorbereiding en monitoring hiervan. Zie bijlage 1 voor een nadere specificatie voor de uitvoeringsmaatregelen.. Kosten/ eenheid ( ) Aantal Totale kosten ( ) Voorbereiding eenmalig terreininventarisatie detailafwatering: Monitoring peilbuizen Plaatsen peilbuizen met datalogger 700/stuk Uitlezen datalogger (jaarlijks) 640/jaar Verwerken data (jaarlijks) 640/jaar Voorbereiding per uitvoeringsfase Beoordelen data monitoring 780/fase Veldinventarisatie/opstellen uitvoeringsplan i.s.m. medewerkers SBB 700/fase Subtotaal Uitvoeringsmaatregelen Reinigen duikers (40) en aanleg nieuwe duikers (10) 5.500/fase Totaal Inrichtingsplan verbetering waterhuishouding Robbenoordbos

256 Bijlagen

257

258 bijlage 1. Kostenraming uitvoering

259

260

261 BWZ Ingenieurs Postadres: Postbus AD Culemborg Bezoekadres: Varkensmarkt 9 - Culemborg info@bwz-ingenieurs.nl Tel.:

262 Inpassingsplan Windpark Wieringermeer Nota vooroverleg

263

264 Inhoud 1. Inleiding Algemeen Leeswijzer 4 2. Vooroverlegreacties Gedeputeerde Staten van Noord-Holland Liander N.V Provincie Fryslân Gemeente Opmeer PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland Veiligheidsregio Noord-Holland Noord Gemeente Medemblik Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Omgevingsraad Windpark Wieringermeer Ministerie van Defensie Gasunie N.V Overzicht geraadpleegde maatschappelijke instanties 15 Bijlagen: - Ontvangen vooroverlegreacties die zijn samengevat in paragraaf 2.1 tot en met 2.12 Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

265 2 Inhoud Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

266 1. Inleiding Algemeen Achtergronden Windkracht Wieringermeer is een samenwerkingsverband bestaande uit het Windcollectief Wieringermeer (WCW), waarin 34 eigenaren van solitaire windturbines zijn verenigd, Nuon Wind Development B.V. en haar vennoten en ECN Wind Energy Facilities B.V. Windkracht Wieringermeer heeft het initiatief genomen om een windpark met alle bijbehorende civiele en elektrische voorzieningen te realiseren in de Wieringermeer in de provincie Noord-Holland (hierna: Windpark Wieringermeer). Grofweg bevat het project vier onderdelen: herstructurering van bestaande (solitaire) windturbines en uitbreiding van de productiecapaciteit, een uitbreiding van de testvoorziening van ECN, de verplaatsing van het zweefvliegveld en de plaatsing van de zogenaamde Poldermolen. Voorontwerp inpassingsplan Om het Windpark Wieringermeer juridisch-planologisch mogelijk te maken wordt een rijksinpassingsplan (hierna: inpassingsplan) als bedoeld in artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) opgesteld. Een inpassingsplan heeft de status van een bestemmingsplan maar wordt vastgesteld door het Rijk, in dit geval door de Ministers van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu. Na vaststelling maakt het inpassingsplan op grond van artikel 3.28 derde lid Wro, deel uit van de bestemmingsplannen waarop het plangebied betrekking heeft. Ten behoeve van het inpassingsplan is een milieueffectrapportage (hierna: MER) opgesteld. Het MER maakt deel uit van het inpassingsplan. De inspraakreacties hebben soms ook betrekking op (de uitkomsten van) het MER. Procedure Als eerste stap in de besluitvormingsprocedure is op voet van artikel van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) het voorontwerp van het inpassingsplan voorgelegd aan de betrokken maatschappelijke instanties en bestuursorganen. Het voorontwerp van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer is in de periode juni tot en met augustus 2014 voorgelegd aan de betrokken maatschappelijke instanties en bestuursorganen. Tijdens deze periode hebben verschillende betrokkenen maatschappelijke instanties en bestuursorganen een overlegreactie op het inpassingsplan naar voren gebracht. Nota vooroverleg In deze nota zijn de overlegreacties samengevat en beantwoord. Indien de overlegreactie aanleiding heeft gegeven tot aanpassing of aanvulling van het ontwerp inpassingsplan is dat in de beantwoording vermeld. Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

267 4 Inleiding 1.2. Leeswijzer In deze nota komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan de orde. De overlegreacties zijn samengevat en beantwoord in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 bevat een overzicht van alle betrokken maatschappelijke instanties en bestuursorganen waaraan het voorontwerp inpassingsplan, inclusief verwijzing naar de digitale versie van het MER Windpark Wieringermeer is toegezonden. De ontvangen reacties zijn integraal overgenomen in de bijlage van deze nota Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

268 Vooroverlegreacties 5 2. Vooroverlegreacties 2.1. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland Samenvatting Gedeputeerde Staten van Noord-Holland (hierna: GS) heeft kennisgenomen van het voorontwerp inpassingsplan Windpark Wieringermeer en het MER in de stuurgroep Windpark Wieringermeer van 19 juni Het voorontwerp inpassingsplan geeft aanleiding tot het geven van de volgende reactie: 1. Stiltegebieden: Door de bouw van windturbines zal het geluidsniveau in het noordwestelijk deel van stiltegebied Robbenoordbos toenemen tot boven de richtwaarde voor gemiddelde geluidsbelasting per 24 uur van max. 35 db op 50m van de geluidsbron. De nieuwe locatie van het zweefvliegveld is gelegen in het stiltegebied Polder Waard-Nieuwland. Door de aanleg van het zweefvliegveld zal bij sleepvluchten waarbij het zweeftoestel omhoog wordt getrokken door een gemotoriseerd toestel het geluidsniveau toenemen tot boven de richtwaarde voor gemiddelde geluidsbelasting per 24 uur van max. 35 db op 50 meter van de geluidsbron. GS verzoekt om de minimale richtwaarden om de richtwaarden voor geluidsbelasting in stiltegebieden zoals bedoeld in artikel lid 2 van de provinciale milieuverordening (hierna: PMV) te borgen in het ontwerp inpassingsplan. 2. Stiltegebieden: Ten aanzien van de afwijking van de richtwaarde voor geluidsbelasting in stiltegebieden ten behoeve van het zweefvliegveld wordt verzocht of de bevoegdheid om af te wijken kan worden gecoördineerd in de Rijkscoördinatieregeling (hierna: RCR). Het zwaarwegend maatschappelijk belang is gelegen in de realisatie van windpark Wieringermeer, dat een substantiële bijdrage levert aan de provinciale en Rijksdoelstelling voor duurzame energie. 3. Stiltegebieden: in de overwegingen om te komen tot een afwijking van de richtwaarde in het Robbenoordbos ten behoeve van het plaatsen van windturbines ter plaatse dient (in de toelichting) de nabijheid van de rijksweg A7 te worden betrokken. Afwijking van de richtwaarde dient te worden onderbouwd met akoestisch onderzoek, dat dient overlegd te worden door de initiatiefnemer. 4. Stiltegebieden: de overweging om te komen tot een afwijking van de richtwaarde in de Polder Waard-Nieuwland dient te worden afgestemd met de reikwijdte van de op te stellen Luchthavenregeling. Provinciale Staten zijn hiervoor het bevoegd gezag. Er wordt verzocht tot nadere afstemming hierover in het kader van de RCR. 5. Natuurcompensatie: GS benadrukt dat zij inzetten op afspraken over fysieke compensatie in het plangebied in de vorm van aanleg van nieuwe natuur. In het kader van het vooroverleg ex artikel Bro zal door de WCW een voorstel voor een natuurcompensatieplan worden voorgelegd. Financiële compensatie is alleen toegestaan als na onderzoek blijkt dat fysieke compensatie niet mogelijk is binnen de gemeentegrenzen of in de regio. 6. Natuurcompensatie: de initiatiefnemer wordt verzocht om te onderzoeken of een natuurlijk beheer van de perceelranden langs de schouwpaden mogelijk is. GS onderzoeken of een koppeling kan worden gelegd met provinciale Agenda Groen en de afspraken met de regio over natuur in het kader van het project Groen in de Kop. Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

269 6 Vooroverlegreacties Beantwoording 1. Ten behoeve hiervan is akoestisch onderzoek uitgevoerd waarin aangetoond wordt of dit geborgd kan worden. 2. Het verzoek wordt voorgelegd aan het ministerie van Economische Zaken. 3. Aan de hand van het aanvullend akoestisch onderzoek zal een nadere onderbouwing in de toelichting van het (ontwerp) inpassingsplan worden opgenomen. 4. Zie antwoord Nuon en Staatsbosbeheer werken samen aan een voorstel voor fysieke compensatie. De mogelijk geschikte gronden voor fysieke compensatie zijn gronden van de RVOB en Provincie Noord-Holland. Het voorstel wordt verder uitgewerkt met en voorgelegd bij de betrokken partijen. 6. De provincie Noord-Holland wordt benaderd voor verdere uitwerking van een plan voor fysieke compensatie om de mogelijkheden te verkennen voor het aansluiten bij het project Groen in de Kop. Aanpassingen in ontwerp inpassingsplan In de toelichting van het (ontwerp) inpassingsplan zal de afwijking van de richtwaarde voor de windturbines in het Robbenoordbos nader worden toegelicht en onderbouwd Liander N.V. Samenvatting Het voorontwerp inpassingsplan geeft aanleiding tot het geven van de volgende reactie: 1. Als de nieuwe locatie van het zweefvliegveld bekend is wil Liander graag op de hoogte gesteld worden waar eventueel raakvlakken te benoemen zijn met betrekking tot het bestaande laag- als midden spanningsnetwerk in de Wieringermeerpolder. 2. Op bladzijde 25 van de toelichting van het inpassingsplan, 3 e bullet: welke netbeheerder wordt hier bedoeld? 3. Gevraagd wordt waarom de initiatiefnemers de kabels tussen de inkoopstations en een nog te realiseren onderstation niet meenemen in de RCR? Gesteld wordt dat de initiatiefnemers zelf deze kabels mogen leggen. Elektriciteit wet 1998, artikel 16 sub c: in afwijking van artikel 16 eerste lid, onderdeel e, kan een afnemer die een aansluiting op het net wenst met een aansluitwaarde groter dan 10MVA een openbare aanbesteding van de aansluitwerkzaamheden uitschrijven. 4. Bladzijde 26, kop netaansluiting, laatste alinea: het is niet zeker dat de procedure voor netaansluiting gelijktijdig zal eindigen met de besluitvorming van het windpark. Wordt met het streven om het provinciaal inpassingsplan in het tweede kwartaal van 2015 af te ronden geen verkeerde verwachting gewekt bij de initiatiefnemers? Beantwoording 1. Eventuele raakvlakken met betrekking tot het bestaande laag- en midden spanningsnetwerk in de Wieringermeerpolder zijn onderzocht ik het kader van de ruimtelijke onderbouwing van de verplaatsing van het zweefvliegveld. In het kader van dat vooroverleg zal de ruimtelijke onderbouwing toegestuurd worden. 2. Hier wordt TenneT bedoeld. 3. De locatie van het transformatorstation is nog niet bekend. De kabels tussen inkoopstations en onderstations worden niet meegenomen in het RIP en PIP. Dit is geregeld met een aanlegvergunning in het bestemmingsplan van de gemeente Hollands Kroon. Deze zal later mee gecoördineerd worden. 4. De initiatiefnemers hebben hun eigen plannen om de netaansluiting te regelen. De inpassingsprocedure is gestart. De milieueffectrapportage voor het PIP is gestart voor de aanleg voor nieuwe transformatorstation. Deze ontwikkeling geeft voldoende zekerheid voor de initiatiefnemers Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

270 Vooroverlegreacties 7 Aanpassingen in ontwerp inpassingsplan De reactie geeft geen aanleiding voor aanpassingen Provincie Fryslân Samenvatting Zowel het MER als het voorontwerp vormen geen aanleiding om een reactie in te dienen. De provinciale belangen in het plan zijn op een juiste wijze verwerkt. Toezending van het ontwerpplan wordt als noodzakelijk gezien. Beantwoording Deze overlegreactie behoeft geen beantwoording. Aanpassingen in ontwerp inpassingsplan De reactie geeft geen aanleiding voor aanpassingen Gemeente Opmeer Samenvatting De gemeente Opmeer geeft aan eerder een negatieve reactie te hebben gestuurd in het kader van de Structuurvisie Windenergie op Land en het Windplan Wieringermeer met betrekking tot de negatieve invloed op de leefbaarheid van Aartswoud. In de Nota Belvedère is aan Aartswoud en omgeving een cultuurhistorische en geografische waarden toegekend. In de structuurvisie Noord-Holland 2040 zijn natuur(wetenschappelijke) waarden toegekend aan het gebied zoals het opnemen in de provinciale ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) en als weidevogelgebied. 1. Verzocht wordt om de mast- en tiphoogte van de windturbines aan de Oudevaarttocht (parallel aan de Westfriesedijk) niet te verhogen. 2. Verzocht wordt om uiterste inzet te leveren om draagvlak, met name onder de inwoners van Aartswoud en omgeving, te creëren en daarvoor alle mogelijkheden (compensatie, participatie) te bezien. Beantwoording 1. Het standpunt van de gemeente Opmeer wordt begrepen. Het windpark Wieringermeer vraagt om afweging van verschillende belangen. De nieuwe generatie windturbines overstijgt inderdaad het bestaande landschap en zijn daardoor landschappelijk niet in te passen. Er wordt een nieuwe laag toegevoegd aan het landschap met ruimere mogelijkheden. Voor de landschappelijke inpassing is gekozen voor het Boogspantmodel met een lijnopstelling met een regelmatig ritme, die de lijnen van het polderlandschap volgen. Op 27 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van Wieringermeer de Nota Inspraak en Overleg en de Structuurvisie Windplan Wieringermeer vastgesteld. De gemeenteraad heeft tegelijkertijd een amendement aangenomen dat er toe strekt dat voor het uitbreidingsscenario gekozen is voor het model 'opgerekte Boogspant + uitbreiding Kleitocht'. Het aanhouden van de huidige hoogtematen voor de nieuwe windturbines leidt tot afbreuk van deze gekozen landschappelijke inpassing omdat het ritme in de lijnstellingen wordt verstoord. Bij beoordeling vanuit landschappelijk perspectief vanuit de Wieringermeer is het daarom onwenselijk om lagere windturbines neer te zetten. De realisatie van het windpark Wieringermeer is van een groot maatschappelijk belang en geeft daarmee invulling aan nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

271 8 Vooroverlegreacties 2. Het Windfonds is een voorstel waarin participatie en compensatie van de omgeving wordt verwerkt. Dit voorstel ligt bij de Omgevingsraad. Hierover wordt nog advies gegeven. Omdat het voorstel nog niet volledig is, kan hierin nog niets worden toegezegd. De initiatiefnemers zullen inzetten op het creëren van draagvlak bij de bewoners en de omgeving van Windpark Wieringermeer, ook bij de bewoners en omgeving van Aartswoud. Daarmee wordt ingegaan op het verzoek van de gemeente Opmeer. Aanpassingen in ontwerp inpassingsplan De reactie geeft geen aanleiding voor aanpassingen PWN Waterleidingbedrijf Noord-Holland Samenvatting 1. PWN wijst op de voorwaarde van voldoende ruimte in de openbare grond voor het ondergronds verkeer. Het wordt op prijs gesteld dat alvorens tot effectuering van het plan wordt overgegaan, in overleg wordt getreden met PWN. 2. PWN attendeert op het PWN-distributienet ten behoeve van de te realiseren nieuwbouw op de drinkwaterlaag. In overleg met de brandweer wordt bestudeerd of het verzoek om bluswater in het ontwerp kan worden ingepast. In de gevallen dat dit niet mogelijk is, dient de brandweer naar alternatieve bluswatervoorziening uit te zien. Deze alternatieven moeten in een vroeg stadium ontwikkeld worden zodat daarvoor financiële middelen voor vrijgemaakt kunnen worden. 3. Er wordt aandacht gevraagd voor het standaarddocument VANN, dat op te vragen is bij het PWN. Dit is een document dat is opgesteld ten behoeve van de aanleg van voorzieningen in nieuwbouwgebieden. 4. Zonder tegenbericht wordt er vanuit gegaan dat in het onderhavige plan geen vervuilde gronden aanwezig zijn die gevaarlijke stoffen bevatten die na leidingaanleg in het drinkwater terecht kunnen komen. Beantwoording 1. De opmerking wordt ter kennisgeving aangenomen. Te zijner tijd zal door de initiatiefnemers contact opgenomen met het PWN. 2. De opmerking wordt ter kennisgeving aangenomen. Bij de omgevingsvergunning voor bouwen is dit onderwerp relevant. 3. De opmerking wordt ter kennisgeving aangenomen. Het standaarddocument wordt door de initiatiefnemers graag tegemoet gezien. 4. Deze resultaten komen terug in het bodemonderzoek dat in kader van het MER is uitgevoerd. Aanpassingen in ontwerp inpassingsplan De reactie geeft geen aanleiding voor aanpassingen Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

272 Vooroverlegreacties Veiligheidsregio Noord-Holland Noord Samenvatting Veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft een wettelijke adviesrol bij ruimtelijke plannen waar externe veiligheid een rol speelt. Zij toetst of is voldaan aan de verantwoording van het groepsrisico en brengt advies uit ten aanzien van de voorbereiding op grootschalige rampen/incidenten en de bestrijding daarvan. Zij concluderen dat er sprake is van (toenemende) relevante risico s ten aanzien van externe veiligheid en maken daarom gebruik van hun adviesrecht. 1. Op de verbeelding en in de regels ontbreken bij twee locaties de aanwezige buisleidingen en de bijbehorende belemmeringsstroken. Het betreft buisleidingen W en W van Gasunie en buisleiding 11-SLD van Vermillion. 2. Artikel 19.1 (Veiligheidszone windturbines), advies luidt het toevoegen van de afspraak met Gasunie: bij vervanging van de bestaande turbines door nieuwe turbines binnen de HIZ van regionale transportleidingen mag het risico op beschadiging van de leidingen niet significant toenemen. Indien nodig moet extra leidingafdekking worden aangebracht om dit te bewerkstelligen. De hiervoor benodigde berekeningen voorgestelde maatregelen moeten ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Gasunie. Eerder gemaakte opmerkingen zijn voldoende verwerkt. Beantwoording 1. De ligging van de leidingen zijn opgenomen in het rapport met betrekking tot externe veiligheid van Antea. De huidige windturbines staan relatief dichtbij deze leidingen. In de nieuwe situatie wordt dit veiliger. Nuon en Gasunie hebben hierover een akkoord gesloten. Vermillion heeft aangegeven dat ze Gasunie volgen in het akkoord. De hoofdleidingen zijn op sommige locaties een aandachtspunt, daarom zijn deze opgenomen. 2. Het voorstel wordt verwerkt in de toelichting en regeling. Aanpassingen in ontwerp inpassingsplan De regeling betreffende de veiligheidszone van de windturbines in de nabijheid van de ondergrondse aardgasleidingen wordt naar aanleiding van deze reactie en die van Gasunie (zie hierna) aangepast Gemeente Medemblik Samenvatting De gemeente Medemblik heeft in het kader van de procedure rond de ontwerpstructuurvisie Windplan Wieringermeer een inspraakreactie ingediend die onder andere betrekking heeft op de meest zuidelijke lijnopstelling aan de Oudevaarttocht, welk gebied grenst aan de gemeente Medemblik. 6 maart 2014 is in de gemeenteraad een motie aangenomen inhoudende dat alles in het werk wordt gesteld om te voorkomen dat het windmolenpark volgens de verbeelding in de structuurvisie wordt gerealiseerd. 1. De gemeente is tevreden met het feit dat de locatie aan de Oudevaarttocht, dat is gelegen aan de oostzijde van de rijksweg A7 is komen te vervallen. 2. De gemeente verzoekt om voor de locaties aan de Oudevaarttocht aan de westzijde van de rijksweg A7, in het inpassingsplan de huidige hoogtematen van de windturbines aan de Oudevaarttocht te handhaven, zijnde maximaal 78 en 111 meter voor de mast- en tiphoogte. Beantwoording 1. Het is genoegen om te vernemen dat de gemeente Opmeer tevreden is met het feit dat de locatie aan de Oudelandertocht, dat is gelegen aan de oostzijde van de rijksweg A7, is komen te vervallen. Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

273 10 Vooroverlegreacties 2. Het standpunt van de gemeente Medemblik wordt begrepen. Het windpark Wieringermeer vraagt om afweging van verschillende belangen. De nieuwe generatie windturbines overstijgt inderdaad het huidige landschap en zijn daardoor landschappelijk niet in te passen in het bestaande landschap. Er wordt een nieuwe laag toegevoegd aan het landschap met ruimere mogelijkheden. Voor de landschappelijke inpassing is gekozen voor het Boogspantmodel met een lijnopstelling met een regelmatig ritme, die de lijnen van het polderlandschap volgen. Op 27 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van Wieringermeer de Nota Inspraak en Overleg en de Structuurvisie Windplan Wieringermeer vastgesteld. De gemeenteraad heeft tegelijkertijd een amendement aangenomen dat er toe strekt dat voor het uitbreidingsscenario gekozen is voor het model 'opgerekte Boogspant + uitbreiding Kleitocht'. Het aanhouden van de huidige hoogtematen voor de nieuwe windturbines leidt tot afbreuk van deze gekozen landschappelijke inpassing omdat het ritme in de lijnstelling wordt verstoord. Bij beoordeling vanuit landschappelijk perspectief vanuit de Wieringermeer is het daarom onwenselijk om lagere windturbines neer te zetten. De realisatie van het windpark Wieringermeer is van een groot maatschappelijk belang en geeft daarmee invulling aan nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. Met het 3D-model is gekeken naar de situatie in Lambertschaag. Vanuit de hoofdstraat is op afstand inderdaad de lijnopstelling van de Oudelandertocht te zien, evenals in de huidige situatie. Aanpassingen in ontwerp inpassingsplan De reactie geeft geen aanleiding voor aanpassingen Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed Samenvatting Archeologie en cultuurhistorie zijn voldoende meegenomen in het voorontwerp inpassingsplan. Er zijn opmerkingen voor het voorontwerp inpassingsplan en MER. Beantwoording Deze overlegreactie behoeft geen beantwoording. Aanpassingen in ontwerp inpassingsplan De reactie geeft geen aanleiding voor aanpassingen Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Samenvatting 1. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier adviseert om bij het afgraven van de bodem rekening te houden met het opbarsten van de bodem. Bij aan aantal windturbinelocaties is een grote waterdruk vanuit het grondwater aanwezig door omliggend water in de laag gelegen Wieringermeerpolder. 2. De realisatie van de windturbines zal niet direct van invloed zijn op de kwaliteit van het watersysteem, waardoor aanvullende maatregelen hiervoor niet nodig zijn. 3. Per windturbine moeten de compenserende maatregelen voor de waterkwantiteit verder uitgewerkt worden in overleg met het hoogheemraadschap. 4. Verzocht wordt om de mogelijkheid tot afkoop van de compensatieverplichting te verwijderen uit bijlage 1 van het voorontwerp inpassingsplan omdat deze mogelijkheid niet correct is. 5. Eén windturbinelocatie is gelegen nabij een waterkering. De afstand tot deze waterkering is zodanig dat deze geen invloed zal uitoefenen op het functioneren van de waterkering ter plaatse Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

274 Vooroverlegreacties 11 Beantwoording 1. Het advies wordt ter kennisgeving aangenomen en als het verplicht voorgeschreven wateradvies opgenomen in de plantoelichting van het (ontwerp) inpassingsplan. 2. De opmerking wordt ter kennisgeving aangenomen. 3. De initiatiefnemers treden in overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier met betrekking tot een verdere uitwerking van de compenserende maatregelen voor de waterkwantiteit. 4. Bijlage 1 van het voorontwerp inpassingsplan wordt aangepast. 5. De opmerking wordt ter kennisgeving aangenomen. Aanpassingen in ontwerp inpassingsplan Het wateradvies van het hoogheemraadschap wordt als wateradvies in het inpassingsplan opgenomen. Bijlage 6 van het ontwerp inpassingsplan wordt zodanig aangepast dat de opmerking met betrekking tot de mogelijkheid tot afkoop van de compensatieverplichting wordt verwijderd Omgevingsraad Windpark Wieringermeer Samenvatting De omgevingsraad geeft aan dat hun reactie bestaat uit voorwaarden en eisen die zij terug willen zien in het ontwerp inpassingsplan. 1. De omgevingsraad wil continu monitoring van geluid, lichtschittering en slagschaduw, op alle mogelijke kwetsbare locaties. Dit zijn met name de woningen binnen een straal van 500 meter rondom een windturbine. 2. Voor de monitoring van de bij 1 genoemde externe effecten wil de omgevingsraad één coördinator als aanspreekpunt waar omwonenden terecht kunnen met vragen en klachten. 3. De omgevingsraad wil uitsluiting van pieken van de eerder genoemde externe effecten. De gehanteerde L den -norm is hoger dan wat het RIVM adviseerde. Daarnaast staan in een aantal gevallen de windturbines dichter bij de bebouwing dan wenselijk. 4. In het ECN testpark worden ook offshore windturbines getest met een hogere geluidsbelasting, grotere verschijningsvorm (247 meter tiphoogte) met daarbij grotere externe effecten. De omgevingsraad wil dat hierop continu monitoring en handhaving plaats vindt. 5. De omgevingsraad wil diepgaand onderzoek naar laagfrequent geluid in relatie tot de effecten op de gezondheid van mensen. 6. De omgevingsraad wil dat een nulmeting plaats vindt van de waarde van onroerend goed voordat de windturbines geplaats worden. Dit om discussie achteraf te voorkomen. Ze wijzen er op dat dit een standaard procedure zou moeten zijn bij ruimtelijke ingrepen van dit formaat. Beantwoording 1. Alle drie de initiatiefnemers (Nuon, WCW en ECN) van Windpark Wieringermeer zijn bereid om het gesprek aan te gaan met de omgevingsraad en de gemeente over tot de gevraagde monitoring. In afstemming en samenspraak met de omgevingsraad en de gemeente kunnen de mogelijkheden voor de monitoring worden verkend. Wanneer uit die verkenning blijkt dat monitoring op een gevalideerde wijze plaats kan vinden, zijn de initiatiefnemers bereid om deze monitoring ook uit te voeren. 2. Zie antwoord In het MER is getoetst aan de geldende wettelijke normen (L den ). Daaraan zal altijd worden voldaan, ook op locaties waar windturbines op kleinere afstand tot woningen van derden worden gebouwd. De wettelijke normstelling is voor wat betreft de toetsing van geluidhinder leidend. 4. Zie antwoord Zoals is aangegeven in MER heeft geen onderzoek naar specifiek laagfrequent geluid voor Windpark Wieringermeer plaatsgevonden. Uit eerder onderzoek is gebleken geen bewijs bestaat dat laagfrequent geluid een factor van belang is bij de beoordeling van windturbinegeluid. De Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

275 12 Vooroverlegreacties Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (mevrouw Mansveld) heeft geconcludeerd in een brief aan de Tweede Kamer over dit onderwerp, dat de beperkte mate van hinder van laagfrequent geluid op een verantwoorde wijze beperkt wordt door de huidige wettelijke geluidsnorm. 6. In het kader van dit inpassingsplan zal geen nulmeting plaatsvinden met betrekking tot de waarde van het vastgoed in de omgeving van het toekomstige windpark. Belanghebbenden die te zijner tijd daarop recht menen te hebben, kunnen een verzoek indienen voor een tegemoetkoming van planschade. In het kader van een dergelijke planschadeprocedure zal aan de hand van het bestaande en het toekomstige planologische regime worden beoordeeld of sprake is van planschade en wat de omvang daarvan is. Aanpassingen in ontwerp inpassingsplan De reactie geeft geen aanleiding voor aanpassingen Ministerie van Defensie Samenvatting 1. Het ministerie van Defensie merkt op dat in de planregels de radarverstoringstoets in het geheel ontbreekt. Er wordt nadrukkelijk verzocht een opname van (een verwijzing naar) deze regeling in de planregels van het definitieve inpassingsplan op te nemen. 2. In het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Hollands Kroon is opgenomen dat hoger 89 meter + NAP niet gebouwd mag worden tenzij het ministerie van Defensie daarmee instemt na uitvoering van de betreffende radarverstoringstoets. Deze regeling kan als voorbeeld dienen voor het opnemen van de radarverstoringstoets. 3. De Wieringermeer is grotendeels laagvlieggebied voor helikopters. Dit is vastgelegd in de luchthavenregeling. Het ministerie van Defensie laat hiervoor in bestemmingsplannen geen regeling opnemen omdat van een laagvlieggebied geen belemmeringen uitgaan op het daar gewenste ruimtegebruik. Indien de belemmeringen groot worden, is laagvliegen minder makkelijk. Daartegen zal het ministerie van Defensie zich niet verzetten en daarom wordt niet verzocht om een bepaling met betrekking tot het laagvlieggebied op te nemen. Beantwoording 1. Zoals is aangegeven in het voorontwerp inpassingsplan, vindt momenteel een onderzoek plaats naar de mate van radarverstoring die als gevolg van het nieuwe windpark op kan treden. De resultaten van dit onderzoek worden voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp van het inpassingsplan aan het Ministerie van Defensie ter goedkeuring voorgelegd. Afhankelijk van de uitkomsten van dat onderzoek, kan het nodig zijn om de planregeling van het inpassingsplan aan te vullen met regels aangaande radarverstoring. 2. Het inpassingsplan brengt geen wijzigingen aan in de bestaande regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied aangaande radarhinder. Nieuwe bouwmogelijkheden voor windturbines, anders dan die in het inpassingsplan zijn voorzien en die momenteel worden getoetst zoals hiervoor onder punt 1 aangegeven, worden evenmin geboden. Om die reden is het overnemen van de gevraagde regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied niet noodzakelijk. 3. Deze reactie wordt ter kennisgeving aangenomen. Aanpassingen in ontwerp inpassingsplan In het ontwerp van het inpassingsplan worden de resultaten van het radarverstoringsonderzoek opgenomen. De onderzoeksresultaten worden voorafgaand aan de terinzagelegging aan het ministerie van Defensie ter goedkeuring voorgelegd Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

276 Vooroverlegreacties Gasunie N.V. Samenvatting 1. In de toelichting op pagina 45 wordt gesproken over de Structuurvisie Buisleidingen. Gemeenten hebben de bevoegdheid om het tracé te optimaliseren, om hun moverende redenen, in een gebied dat 250 meter beslaat ter weerszijden van de door het Rijk aangewezen voorkeurstracés. Aan de optimalisatie zijn overigens wel voorwaarden verbonden. Het geldt dus overal, niet enkel bij de indicatieve tracés. 2. In de toelichting wordt nog gebruikt gemaakt van de oude definitie van de high impact zone (HIZ). Tegenwoordig adviseren we anders. Nu gaan we uit van werpafstanden rotor bij ondergrondse leidingen en bovengrondse installaties. Dat zijn grotere afstanden dan de HIZ. Echter voor dit plan wordt nog de HIZ gehanteerd. 3. In de planregeling wordt geen consequent onderscheid gemaakt in de HIZ voor hoofdtransport- en regionale aardgasleidingen. Gevraagd wordt om een objectief onderscheid daarin te maken en daarvoor aansluiting te zoeken bij het besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Beantwoording 1. De toelichting zal op dit punt worden aangepast. 2. Deze reactie wordt ter kennisgeving aangenomen. 3. De planregeling wordt aangevuld. De HIZ wordt alleen van toepassing verklaard op aardgasleidingen met een werkdruk van meer dan 15 bar. Dat is ook zo voorgeschreven in het Bevb. In de planregeling zal vervolgens een toetsing worden opgenomen in geval windturbines in de nabijheid van hoofdtransportaardgasleidingen worden geprojecteerd. Aanpassingen in ontwerp inpassingsplan In het ontwerp van het inpassingsplan worden de plantoelichting en regeling aangevuld op de door Gasunie aangedragen onderdelen. Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

277 14 Vooroverlegreacties Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

278 Overzicht geraadpleegde maatschappelijke instanties Overzicht geraadpleegde maatschappelijke instanties Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, afdeling regio noord Regionale Inspectie van het Ministerie van I&M Rijkswaterstaat West Nederland Noord Defensie Dienst Vastgoed College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland College van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân College van B&W van de gemeente Hollands Kroon College van B&W van de gemeente Den Helder College van B&W van de gemeente Schagen College van B&W van de gemeente Langedijk College van B&W van de gemeente Heerhugowaard College van B&W van de gemeente Opmeer College van B&W van de gemeente Medemblik College van B&W van de gemeente Südwest-Fryslân Dorpsbelang Wieringerwaard Dorpsraad Abbekerk-Lambertschaag Dorpsraad Barsingerhorn Dorpsraad Kreileroord Dorpsraad Kolhorn Dorpsraad Nieuwe Niedorp Dorpsraad Opperdoes Dorpsraad t Veld Zijdewind Dorpsraad Twisk Slootdorps Belangen Stadsraad Medemblik Stichting Dorpsraad Aartswoud Kamer van Koophandel LTO Noord Milieufederatie Noord-Holland Natuurvereniging Wierhaven Ondernemersfederatie Hollands Kroon Veiligheidsregio Noord-Holland Noord Gasunie Liander TenneT Vermillion PWN Waterleidingbedrijf Noord Holland Waddenvereniging IJsselmeervereniging NLVOW Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

279 16 Overzicht geraadpleegde maatschappelijke instanties Omgevingsraad Windpark Wieringermeer NWEA Zweefvliegclub Den Helder HVC Vliegclub Middenmeer Staats Bos Beheer Stichting het Blauwe Hart NOVEC B.V Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

280 Overzicht geraadpleegde maatschappelijke instanties 17 Rho adviseurs voor leefruimte vestiging Middelburg

281

282 o innovation for life Retouradres: Postbus 96864, 2509 JG Den Haag Nuon Wind Development B.V. T.a.v. de heer T. van Dortmont Postbus OO9 DC AMSTERDAM,ttl,,ll,,lltt,l,ltt,llil,ll,tlhl,l,lll,,ll Technical Sciences Oude Waalsdorpenrveg AK Den Haag Postbus JG Den Haag T Datum 14 oktobe 2014 Onderurerp Radarverstori ngsonderzoek Windpark Wieringermeer Onze refe entie DHW-TS-2o onno.vangent@tno. nl Doorkiesnummer Geachte heer Van Dortmont, Bijgaand ontvangt u onze rapportage aangaande het radarverstoringsonderzoek voor het windturbinepark Wieringermeer. Het bouwplan Het bouwplan betreft alle wijzigingen ten opzichte van de huidige situatie die betrekking hebben op het te bouwen windturbinepark. Voor de huidige aanvraag betreft dit een verwijdering van 51 bestaande windturbines verdeeld over 7 windparken en een plaatsing van in totaal 102 nieuwe windturbines. Daarnaast zijn ook de vier nieuwe windturbines van windpark Wagendorp meegenomen. Dit is een separaat park dat los staat van de aanvraag, maar dat wel in de berekeningen is meegenomen aangezien deze op korte afstand staat van de te plaatsen turbines van de drie betrokken partijen. Voor dit laatste windpark zijn 5 windturbines verwijderd en worden 4 turbines nieuw geplaatst, de vergunning voor dit windpark is al afgegeven op basis van de oude toetsingsmethodiek. Daarmee omvat de totale berekening voor de toetsing 56 verwijderde turbines en 106 nieuwe turbines. De coördinaten van de betreffende windturbines zijn verderop gegeven. Voor de afmetingen van de nieuwe windturbines is uitgegaan van de volgende gegevens:. Voor de locaties van Nuon of Wind Collectief Wieringermeer (WCW), een 'worst case'windturbine uit de 3 MW klasse met een ashoogte van 120 m en een rotordiameter van 117 m. Voor de locaties van Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN), drie type windturbines met door ECN bepaalde afmetingen overeenkomstig een windturbine uit een vermogensklasse van 6 MW of groter. Eén type turbine met een ashoogte van 120 m en een rotordiameter van 130 m, een tweede type met een ashoogte van 150 m en een rotordiameter van 150 m en een derde type met een ashoogte van 150 m en een rotordiameter van 175 m. Doorkiesfax Projectnummer /24.01 Kopie aan J van der Beek (Wind Collectief Wieringermeer) H. Korterink (Energie Centrum Nederland) Op opdrachten aan TNO zijn de Algemene VooNaarden voor opdrachten aan TNO, zoels gedeponeerd bù de Griffìe van de Rechtbank Den Haag en de Kamer van Koophandel Den Haag van toepassing Deze algemene voomaarden kunt u tevens v nden op w tno nl Op vezoek zenden wij u deze toe Handelsreg sternummer ln dit rapport zullen deze wijzigingen worden aangeduid als 'het bouwplan'.

283 innovation for life Datum 14 oktober 2014 De uitgevoerde berekeningen TNO heeft de verstoring op de primaire radar als gevolg van radarreflectie en schaduweffect berekend met behulp van het radarhinder simulatiemodel PERSEUS, volgens de toetsingsmethode, die op 1 oktober 2012is ingevoerd. De analyse is uitgevoerd voor een tweetal radarsystemen: (1) Het Military Approach Survetllance System (MASS) radarnetwerk, bestaande uit een vijftal verkeersleidingsradarsystemen verspreid over Nederland. (2) De gevechtsleidingsradar Medium Power Radar (MPR) te Wier. Onze referentie DHW-TS-2o I Blad 2t22 Re su ltate n verkee rsle id i n g srad a rsyste m e n M A S S Op de locatie van de windturbine eist het Ministerie van Defensie voor het verkeersleidingsradarnetwerk een minimale detectiekans van 90% voor een doel met een radaroppervlak van 2 m2. Twee mogelijke optredende effecten zijn ondezocht: 1 2 Reductie van de detectiekans ter hoogte van het bouwplan: Na realisatie van het bouwplan is er op de toetsingshoogte van 1000 voet een minimale detectiekans geconstateerd van 95% ter hoogte of in de directe nabijheid van het bouwplan. Het bouwplan voldoet dus aan de thans gehanteerde norm. Reductie van het maximum bereik ten gevolge van de schaduwwerking van het bouwplan: Na realisatie van het bouwplan is er op de toetsingshoogte van 1000 voet geen afname van het maximum bereik waarneembaar omdat de radars Soesterberg en Leeuwarden elkaar achter het bouwplan ondersteunen. Het bouwplan blijft daarmee binnen de thans gehanteerde norm. Resultaten gevechtsleidingsradar MPR te Wier Op de locatie van het windturbinepark eist het Ministerie van Defensie voor de gevechtsleidingsradar te Wier een detectiekans van minstens 90%. Omdat de specificaties van de MPR gerubriceerd zijn, wordt de in de berekening gebruikte waarde van het radaroppervlak van het doel hier niet vermeld. De resultaten van de radarhinderberekening voor de gevechtsleidingsradar te Wier zijn eveneens gerubriceerd en kunnen om die reden alleen rechtstreeks naar het Ministerie van Defensie worden verstuurd. Dit gebeurt echter pas na toestemming van u. Wel mag in deze brief worden vermeld dat er twee mogelijke optredende effecten zijn ondezocht: 1. Reductie van de detectiekans ter hoogte van het bouwplan: De thans gehanteerde norm wordt na realisatie van het bouwplan op de toetsingshoogte van '1000 voet met 1% overschreden voor een gebied van 50 bij 100 m ter hoogte van locatie PW5 van het ECN testgebied. 2. Reductie van de detectiekans ten gevolge van de schaduwwerking van het bouwplan: De thans gehanteerde norm voor het maximum bereik van de radar op deze hoogte in de sector waarin schaduwwerking optreedt, wordt na realisatie van het bouwplan met 50 m overschreden.

284 innovation for life Details vindt u in bijgaande documentatie. Een vergelijkbare rapportage, echter met de resultaten van de MPR, wordt na toestemming uwerzijds eveneens verstuurd aan Rijksvastgoedbedrijf, Directie Vastgoedbeheer, Afdeling Expertise & Bta<r Realisatie Defensie in Utrecht en het Commando Luchtstrijdkrachten in Breda. 3t22 Datum '14 oklobe 2014 onze rererent e DHW-TS Senior Research Medewerker

285 1 Locatie- en radargegevens De locaties van de te verwijderen windturbines zijn weergegeven in Tabel 1. De coördinaten van de te verwijderen windturbines zijn afkomstig uit het Baseline 2014 bestand dat is afgeleid van het Windstat windturbinebestand van Nederland. Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 4/22 Tabel 1 Locatiegegevens van de te verwijderen 56 windturbines zoals opgegeven door de opdrachtgever. ID Rijksdriehoekstelsel WGS 84 coördinaten Type X [m] Y [m] Latitude [º] Longitude [º] Ulketocht: WT LW 50/750 WT LW 50/750 WT LW 50/750 WT LW 50/750 WT LW 50/750 WT LW 50/750 WT LW 50/750 WT LW 50/750 Middenmeer-Waardtocht: WT V66-1,65 MW WT V66-1,75 MW WT V66-1,75 MW WT V66-1,75 MW WT V66-1,75 MW Middenmeer-Groettocht: WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW Ouderlandertocht: WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW WT V66-1,65 MW Wagendorp: WT M 1500 WT M 1500

286 ID Rijksdriehoekstelsel WGS 84 coördinaten Type X [m] Y [m] Latitude [º] Longitude [º] WT M 1500 WT M 1500 WT M 1500 ECN Wieringerwerf: WT1 (T11) ECO-122 WT XD115 WT3 (T1) SWT WT4 (T2) GE WT SWT WT SWT ECN Wieringerwerf-Scherventocht: WT N80 WT N80 WT N80 WT N80 WT N80 Wieringerwerf-Waterkaaptocht: WT V66-1,75 MW WT V66-1,75 MW WT V66-1,75 MW WT V66-1,75 MW WT V66-1,75 MW WT V66-1,75 MW WT V66-1,75 MW WT V66-1,75 MW Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 5/22 In Figuur 1 is een overzicht te zien van alle verwijderde windturbines volgens het bouwplan.

287 Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 6/22 Figuur 1. Overzicht van alle verwijderde windturbines volgens het bouwplan. De bestaande turbines zijn aangegeven met een paarse stip. De te verwijderen turbines zijn aangegeven met een rood kruis daar doorheen. De locaties van de te plaatsen windturbines, de identificatie en de fundatiehoogtes zijn afkomstig van de opdrachtgevers en zijn vermeld in Tabel 2. Tabel 2 Locatiegegevens van de te plaatsen windturbines zoals opgegeven door de drie opdrachtgevers; Wind Collectief Wieringermeer (WCW), Nuon en ECN. Nr. ID Rijksdriehoekstelsel WGS 84 coördinaten Fund. hoogte X [m] Y [m] Latitude [º] Longitude [º] t.o.v. NAP [m] WCW WT1 NB WT2 NB WT3 NB WT4 NB WT5 NB WT6 NB WT7 NB WT8 NB WT9 NB WT10 UT WT11 UT WT12 UT WT13 UT WT14 UT WT15 UT WT16 UT WT17 UT

288 Nr. ID Rijksdriehoekstelsel WGS 84 coördinaten Fund. hoogte X [m] Y [m] Latitude [º] Longitude [º] t.o.v. NAP [m] WT18 UT WT19 UT WT20 UT WT21 UT WT22 KT WT23 KT WT24 KT WT25 KT WT26 KT WT27 KT WT28 KT WT29 KT WT30 KT WT31 KT WT32 KT WT33 KT WT34 KT Nuon WT35 WT WT36 WT WT37 WT WT38 WT WT39 WT WT40 WT WT41 WT WT42 GT WT43 GT WT44 GT WT45 GT WT46 GT WT47 GT WT48 GT WT49 OW WT50 OT WT51 OT WT52 OT WT53 OT WT54 OT WT55 OT WT56 OT WT57 OT WT58 OT WT59 OT WT60 OT WT61 OT WT62 OT WT63 OT Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 7/22

289 Nr. ID Rijksdriehoekstelsel WGS 84 coördinaten Fund. hoogte X [m] Y [m] Latitude [º] Longitude [º] t.o.v. NAP [m] WT64 MT WT65 MT WT66 MT WT67 MT WT68 MT WT69 WK WT70 WK WT71 WK WT72 WK WT73 WK WT74 WK WT75 WK WT76 WK WT77 WK WT78 WK WT79 RB WT80 RB WT81 RB WT82 RB WT83 RB WT84 RB WT85 PM ECN WT86 PW WT87 PW WT88 PW WT89 PW WT90 PW WT91 PW WT92 PW WT93 RW WT94 RW WT95 RW WT96 RW WT97 RW WT98 RW WT99 RW WT100 RW WT101 RW WT102 RW Wagendorp WT103 WA WT104 WA WT105 WA WT106 WA Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 8/22

290 Het Ministerie van Defensie hanteert een zogenaamd toetsingsvolume dat reikt tot aan 75 km rondom de vijf verkeersleidingsradars en de twee gevechtsleidingsradars. Het profiel van het toetsingsvolume is weergegeven in Figuur 1. Er dient getoetst te worden indien de tip van de wiek hoger is dan de rode lijn. Bouwplannen die verder verwijderd zijn dan 75 km kunnen zondermeer geplaatst worden. Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 9/22 Figuur 2. Het toetsingsprofiel (niet op schaal) zoals gehanteerd door het Ministerie van Defensie rondom elk van de militaire radarsystemen. De locatiegegevens van de vijf MASS verkeersleidingsradarsystemen en de gevechtsleidingsradars te Nieuw Milligen en Wier worden weergegeven in Tabel 3. In deze tabel zijn zowel de antennehoogtes aangegeven die aangehouden worden voor de bepaling van het toetsingsprofiel als ook de feitelijke antennehoogtes van de primaire radarantenne, toegepast in de detectiekansberekeningen. Tabel 3 Locatiegegevens van de vijf MASS radars en de gevechtsleidingsradars te Nieuw Milligen en Wier, de aangehouden antennehoogte voor het toetsingsprofiel en de toepaste feitelijke hoogte van de primaire radarantenne. Radar Coördinaten Rijksdriehoekstelsel Antennehoogte toetsingsprofiel t.o.v. NAP Feitelijke antennehoogte t.o.v. NAP X [m] Y [m] [m] [m] Leeuwarden Twenthe Soesterberg Volkel Woensdrecht Nieuw Milligen (MPR) Gerubriceerd* Wier (MPR) Gerubriceerd* * deze gegevens zijn bekend bij defensie Variaties in de hoogte van het terrein worden bepaald uit het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN-1) met een ruimtelijke resolutie van 10 m. In dit bestand bevindt zich bebouwing van de stedelijke gebieden mits de aaneengesloten bebouwing een oppervlakte beslaat die groter is dan 1 km 2. Het hoogtebestand is opgenomen in de periode tussen 1998 en 2003, dus veranderingen in bebouwing van na die datum zijn in het model niet meegenomen. Buiten deze gebieden is de hoogte gelijk aan het maaiveld. Buiten

291 Nederland gebruikt TNO terreinhoogtegegevens afkomstig van de NASA Shuttle Radar Topography Mission (SRTM) met een resolutie van 3 boogseconde (ongeveer 90 m langs een meridiaan). De 15 en 75 km cirkels rond de MASS radarsystemen en de stedelijke gebieden volgens het AHN-1 bestand zijn weergeven in Figuur 3. De 15 en 75 km cirkels rond de MPR gevechtsleidingsradars en de stedelijke gebieden volgens het AHN- 1 bestand zijn weergeven in Figuur 4. Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 10/22 Figuur 3. Locaties van de vijf MASS verkeersleidingsradarsystemen (groene ruit) met daaromheen de 15 en 75 km cirkels. De donkergrijze vlakken zijn de in de AHN- 1 gedefinieerde stedelijke gebieden. De ligging van het te toetsen bouwplan is aangegeven met een roze ster.

292 Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 11/22 Figuur 4. Locaties van de twee MPR gevechtsleidingsradars (rode ruit) met daaromheen de 15 en 75 km cirkels. De donkergrijze vlakken zijn de in de AHN-1 gedefinieerde stedelijke gebieden. De ligging van het te toetsen bouwplan is aangegeven met een roze ster. Het bouwplan ligt binnen de 75 km cirkel rond de MASS radar van Leeuwarden en binnen de 75 km cirkel rond de MPR te Wier. Daarnaast zijn de tiphoogtes van alle te toetsen windturbines groter dan de in Figuur 2 aangegeven hoogte. Het onderhavige bouwplan dient derhalve getoetst te worden voor zowel het MASS verkeersleidingsradarnetwerk als de MPR gevechtsleidingsradar te Wier.

293 2 Rekenmethode MASS verkeersleidingsradarnetwerk Het radarsimulatiemodel PERSEUS berekent voor elk radarsysteem de detectiekans van een doel met een radardoorsnede van 2 m 2, fluctuatiestatistiek Swerling case 1, en loos alarmkans Afhankelijk van de locatie van het bouwplan moet de detectiekans geëvalueerd worden op een normhoogte van 300, 500 of 1000 voet ten opzichte van het maaiveld. Indien op 1000 voet geëvalueerd wordt, zal middeling van detectiekansen binnen een cirkel met een straal van 500 m toegepast worden. De 300 en 500 voet normhoogtes liggen over het algemeen rond de verschillende vliegvelden in Nederland. Op een hoogte van 1000 voet dient er, met enige uitzonderingen, landelijke dekking te zijn. In Figuur 5 worden de normhoogtegebieden getoond. Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 12/22 Figuur 5. De ligging van het te toetsen bouwplan aangegeven met een ster en de voorlopige ligging van de thans gehanteerde normhoogtes op 300 voet (rood) en 500 voet (blauw). Op 1000 voet (paars) dient het MASS radarnetwerk, op enkele uitzonderingen na, een landelijke dekking te hebben. Tevens zijn op deze kaart met een groene markering de locaties aangeven van het MASS verkeersleidingsradarnetwerk bestaande uit een vijftal radarsystemen. Het bouwplan valt binnen de normhoogte van 1000 voet.

294 De detectiekans van de vijf radarsystemen te Leeuwarden, Twenthe, Soesterberg, Volkel en Woensdrecht is conform de nieuwe rekenmethode gesimuleerd in één radarnetwerk, waarbij de radars elkaar eventueel ondersteuning kunnen bieden bij de detectie van radardoelen. Daarbij wordt rekening gehouden met de aanstaande upgrade van de MASS primaire radar, zoals TNO die op dit moment in PERSEUS gemodelleerd heeft. Als referentie zijn ook de radardetectiekansdiagrammen berekend voor de zogenaamde baseline situatie, dat wil zeggen, rekening houdend met alle bestaande windturbines en dus voor realisatie van het bouwplan. Het baselinebestand van windturbines geeft de situatie aan binnen Nederland, vastgelegd in het begin van januari 2014, door Windstats 1. De voor de simulatie noodzakelijke afmetingen van de windturbines zijn afgeleid van de in dit bestand opgenomen gegevens, zijnde: fabrikant, opgewekt vermogen, ashoogte en rotordiameter. Het bouwplan wordt daar vervolgens aan toegevoegd en voor beide situaties (baseline en baseline met bouwplan) worden detectiediagrammen berekend. Door een vergelijking van beide diagrammen kan het detectieverlies worden vastgesteld in de directe nabijheid van het bouwplan veroorzaakt door reflecties van het bouwplan en het eventuele verlies aan radarbereik ten gevolge van de schaduwwerking van het bouwplan. Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 13/22 1 Voor meer informatie, zie

295 3 Berekeningen 3 MW worst-case windturbine, ashoogte 66 m, rotordiameter 79.2 m Gegevens windturbines Bij de berekeningen zijn in totaal vier verschillende type windturbines toegepast. Voor de turbines op de WCW en Nuon locaties is dit een turbine uit de 3 MW klasse met worst-case afmetingen met een ashoogte van 120 m en een rotordiameter van 117 m. In Tabel 4 is de maatvoering weergeven noodzakelijk voor de juiste modellering van de bij de WCW en Nuon locaties toegepaste windturbine. Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 14/22 Tabel 4 De afmetingen van de 3 MW worst-case windturbines toegepast op de WCW en Nuon locaties met een ashoogte van 120 m en een rotordiameter van 117 m. Onderdeel Afmeting [m] Ashoogte* Tiphoogte* Breedte gondel 4.2 Lengte gondel 17.5 Hoogte gondel 6.1 Diameter mast onder 9.5 Diameter mast boven 3.3 Lengte mast Lengte wiek* 58.5 Breedte wiek 3.8 * Deze gegevens zijn gebaseerd op afmetingen opgegeven door WCW en Nuon. Voor de locaties van ECN zijn de afmetingen van de toe te passen windturbines bepaald door ECN zelf, uitgaande van windturbines uit de 6 MW klassen en groter. Op twee locaties PW5 en PW6 zijn dit de grootste turbines met een ashoogte van 150 m en een rotordiameter van 150 m, op één locatie PW7 is dit de grootste turbine met een ashoogte van 150 m en een rotordiameter van 150 m en op de overige 14 locaties een iets minder grote windturbines met een ashoogte van 120 m en een rotordiameter van 130 m. De binnen de simulatie toegepast afmetingen van alle drie type turbines is weergegeven in Tabel 5 en Tabel 6 van de drie grote turbines en in Tabel 7 voor de minder grote turbines.

296 Tabel 5 De afmetingen, opgegeven door de ECN, van de grootste windturbine toegepast op de drie ECN locaties PW 5 en PW6 met een ashoogte van 150 m en een rotordiameter van 150 m. Onderdeel Afmeting [m] Ashoogte Tiphoogte Breedte gondel 7.0 Lengte gondel 26.7 Hoogte gondel 8.0 Diameter mast onder 10.0 Diameter mast boven 6.0 Lengte mast Lengte wiek 75.0 Breedte wiek 5.0 Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 15/22 Tabel 6 De afmetingen, opgegeven door de ECN, van de grootste windturbine toegepast op de ECN locatie PW7 met een ashoogte van 150 m en een rotordiameter van 175 m. Onderdeel Afmeting [m] Ashoogte Tiphoogte Breedte gondel 7.0 Lengte gondel 26.7 Hoogte gondel 8.0 Diameter mast onder 10.0 Diameter mast boven 6.0 Lengte mast Lengte wiek 87.5 Breedte wiek 5.0 Tabel 7 De afmetingen, opgegeven door de ECN, van de minder grote windturbine toegepast op de overige 14 ECN locaties met een ashoogte van 120 m en een rotordiameter van 130 m. Onderdeel Afmeting [m] Ashoogte Tiphoogte Breedte gondel 6.7 Lengte gondel 24.3 Hoogte gondel 7.3 Diameter mast onder 8.5 Diameter mast boven 5.4 Lengte mast Lengte wiek 65.0 Breedte wiek 4.5 Tot slot is voor de vier locaties voor Windpark Wagendorp uitgegaan van de afmetingen van een Vestas V112 met een opgewekt vermogen van

297 3 MW, een ashoogte van 119 m en een rotordiameter van 112 m. Zie Figuur 6. Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 16/22 Figuur 6: De Vestas windturbine type V112 met een opgewekt vermogen van 3 MW, een ashoogte van 119 m en een rotordiameter van 112 m. In Tabel 8 is de maatvoering weergeven van deze windturbine, noodzakelijk voor de juiste modellering. Tabel 8 De afmetingen van de Vestas windturbine type V112 met een opgewekt vermogen van 3 MW, een ashoogte van 119 m en een rotordiameter van 112 m. Onderdeel Afmeting [m] Ashoogte* Tiphoogte* Breedte gondel 4.8 Lengte gondel 17.5 Hoogte gondel 4.8 Diameter mast onder 4.0 Diameter mast boven 3.3 Lengte mast Lengte wiek 55.6 Breedte wiek 2.8 * Deze gegevens zijn gebaseerd op afmetingen opgegeven door de fabrikant. De lengte van de gondel is gedefinieerd als de afstand van de hub tot aan de achterzijde van de gondel in het verlengde van de as. De hoogte en breedte van de gondel zijn gebaseerd op het effectieve oppervlak van de voor- en zijkant van de gondel en kunnen dus iets afwijken van de feitelijke afmetingen. De lengte van de wiek is gedefinieerd als de halve diameter van de rotor. De breedte van de wiek wordt afgeleid van het frontaal oppervlak van de wiek.

298 Detectiekans van het MASS primaire verkeersleidingsradarnetwerk in de directe nabijheid van het bouwplan In Figuur 7 wordt de detectiekans van het MASS primaire verkeersleidingsradarnetwerk van de baseline op 1000 voet getoond rond het nog te realiseren bouwplan. Op het 1000 voet normhoogtevlak wordt een middeling toegepast van de detectiekansen binnen een cirkel met een straal van 500 m. Figuur 8 toont de detectiekans voor hetzelfde gebied, na realisatie van het bouwplan. In Figuur 9 is het gebied vergroot weergegeven. De minimale detectiekans die door het Ministerie van Defensie wordt geëist bedraagt 90%. In groen gekleurde gebieden wordt aan deze eis voldaan. Ter hoogte van de locatie van het bouwplan (Noord- Oost boven het bouwplan) is er een detectiekans van 95% waarneembaar. Op alle overige plekken boven het bouwplan is de detectiekans hoger. Het bouwplan voldoet dus aan de thans gehanteerde norm. Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 17/22 Figuur 7 Detectiekans van het MASS primaire verkeersleidingsradarnetwerk op 1000 voet boven het bouwplan voordat dit is gerealiseerd (baseline). Op dit figuur is detectiekansmiddeling toegepast.

299 Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 18/22 Figuur 8 Detectiekans van het MASS primaire verkeersleidingsradarnetwerk op 1000 voet boven het bouwplan nadat deze is gerealiseerd. De locaties van de windturbines zijn aangegeven met gele stippen. Op dit figuur is detectiekansmiddeling toegepast. Figuur 9 Het gebied rond de turbines uit Figuur 8 groter weergegeven.

300 Detectiekans van het MASS primaire verkeersleidingsradarnetwerk in de schaduw van het bouwplan In Figuur 10 is de detectiekans op 1000 voet van het MASS primaire verkeersleidingsradarnetwerk uitgerekend voor de gebieden waar schaduw kan ontstaan ten gevolge van het nog te realiseren bouwplan. Op deze resultaten is detectiekansmiddeling toegepast met een straal van 500 m. De stippellijnen afkomstig van de MASS posities van Leeuwarden en Soesterberg, lopend over het bouwplan, geeft de zone aan waartussen een verminderde detectiekans zou kunnen ontstaan als gevolg van de schaduwwerking. In Figuur 11 is de detectiekans berekend voor hetzelfde gebied na realisatie van het bouwplan. Er is in dit geval geen afname zichtbaar omdat de MASS radar van Leeuwarden achter het park wordt ondersteund door de MASS radar van Soesterberg en andersom. Het bouwplan blijft daarmee ook voor schaduweffecten binnen de thans gehanteerde norm. Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 19/22 Figuur 10 Detectiekans van het MASS verkeersleidingsradarnetwerk op 1000 voet in het schaduwgebied van het bouwplan voordat deze is gerealiseerd (baseline). Op dit figuur is detectiekansmiddeling toegepast. De stippellijnen geven aan waar de schaduw kan gaan ontstaan.

301 Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 20/22 Figuur 11 Detectiekans van het MASS verkeersleidingsradarnetwerk berekend op 1000 voet in het schaduwgebied van het bouwplan nadat deze is gerealiseerd. Op dit figuur is detectiekansmiddeling toegepast. De stippellijnen geven aan waar de schaduw kan ontstaan.

302 4 Rekenmethode MPR gevechtsleidingsradar Wier Een vergelijkbare methodiek als bij de MASS radarketen is toegepast bij de MPR te Wier. Voor de radar wordt echter slecht één toetsingshoogte van 1000 voet aangehouden. Daarnaast wordt geen rekening gehouden met een eventuele ondersteunende dekking van de MPR radar te Nieuw Milligen. Als referentie zijn ook de radardetectiekansdiagrammen berekend voor de zogenaamde baseline situatie, dat wil zeggen, rekening houdend met alle bestaande windturbines en dus voor realisatie van het bouwplan. Het baselinebestand van windturbines geeft de situatie aan binnen Nederland, vastgelegd in begin januari 2014, door Windstats 2. De voor de simulatie noodzakelijke afmetingen van de windturbines zijn afgeleid van de in dit bestand opgenomen gegevens, zijnde fabrikant, opgewekt vermogen, ashoogte en rotordiameter. Het bouwplan wordt daar vervolgens aan toegevoegd en voor beide situaties (baseline en baseline met bouwplan) worden detectiediagrammen berekend. Door een vergelijking van beide diagrammen kan het detectieverlies worden vastgesteld in de directe nabijheid van de windturbines veroorzaakt door reflecties van de turbines en het eventuele verlies aan radarbereik ten gevolge van de schaduwwerking van het bouwplan. Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 21/22 Conclusies over de detectiekans van de MPR gevechtsleidingsradar te Wier ten gevolge van het bouwplan De resultaten van deze berekeningen kunnen niet worden overhandigd omdat deze gerubriceerd zijn. Twee mogelijke optredende effecten zijn onderzocht, de conclusie van deze berekeningen is als volgt: 1. Reductie van de detectiekans ter hoogte van het bouwplan: De thans gehanteerde norm wordt na realisatie van het bouwplan op de toetsingshoogte van 1000 voet met 1% overschreden voor een gebied van 50 bij 100 m ter hoogte van locatie PW5 van het ECN testgebied. 2. Reductie van de detectiekans ten gevolge van de schaduwwerking van het bouwplan: De thans gehanteerde norm voor het maximum bereik van de radar op deze hoogte in de sector waarin schaduwwerking optreedt, wordt na realisatie van het bouwplan met 50 m overschreden. 2 Voor meer informatie, zie

303 5 Afkortingen AHN Actueel Hoogtebestand Nederland CTR Control MASS Military Approach Surveillance System MPR Medium Power Radar NAP Normaal Amsterdams Peil NASA National Aeronautics and Space Administration PSR Primary Surveillance Radar RDS Rijksdriehoekstelsel SRTM Shuttle Radar Topography Mission Datum 14 oktober 2014 Onze referentie DHW-TS Blad 22/22

304 Notitie Contactpersoon Bregt Huizenga Datum 6 mei 2014 Kenmerk N BHX-ygl-V01-NL Waterparagraaf Rijksinpassingsplan windpark Wieringermeer 1 Aanleiding Bij het opstellen van het Rijksinpassingsplan voor windpark Wieringermeer dient een waterparagraaf te worden opgenomen waarin wordt ingegaan op de gevolgen van de aanleg van dit windpark op de waterhuishouding van de Wieringermeerpolder. Specifiek dient in te worden gegaan op de wateropgave en op welke wijze compensatieberging wordt gecreëerd voor de toename aan verhard oppervlak binnen de plangrenzen. Voor deze waterparagraaf is als voorkeursalternatief variant 1 uit de MER behandeld. 2 Beleidskaders 2.1 Algemeen In onder ander de Europese Kaderrichtlijn water, het Nationaal Waterplan en de adviezen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is het beleid met betrekking tot het water(beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water; dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel. In de nota Anders omgaan met water is bepaald dat de gevolgen van (ruimtelijke) ontwikkelingen voor de waterhuishouding uitdrukkelijk in onder andere bestemmingsplannen moeten worden overwogen. Hiervoor moet de zogenoemde watertoets worden uitgevoerd. De watertoets is het vroeg informeren (van de waterbeheerder), het adviseren (door de waterbeheerder), het overwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen en besluiten. Op 22 december 2009 is de Waterwet (Wtw) in werking getreden. Uitgangspunt van de Wtw is een volledig beheer van het watersysteem. Op grond van de Wtw is er ook een goede samenhang tussen het waterbeleid en de ruimtelijke ordening. Ook in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is uitdrukkelijk bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden in de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding en hoe deze gevolgen in het bestemmingsplan zijn betrokken. Waterparagraaf Rijksinpassingsplan windpark Wieringermeer 1\8

305 Kenmerk N BHX-ygl-V01-NL De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies. 2.2 Waterkwantiteit Het Windpark Wieringermeer is volledig gelegen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK), dat verantwoordelijk is voor waterkwantiteit- en waterkwaliteitbeheer. Een toename van het verhard oppervlak kan leiden tot versnelde afvoer van het regenwater en ongewenste peilstijgingen in het nabijgelegen oppervlaktewater. Om ongewenste peilstijgingen als gevolg van versnelde afstroming van toegenomen verhard oppervlak te compenseren verlangt het HHNK dat compenserende maatregelen worden getroffen in de vorm van het graven van additioneel oppervlaktewater. Voor een verhardingstoename groter dan 800 m² is een watervergunning benodigd en schrijft het HHNK compenserende maatregelen en het compensatiepercentage voor. Dit percentage is afhankelijk van locatiespecifieke factoren als het polderpeil, toegestane peilstijgingen, drooglegging en bodemgesteldheid. Voor windpark Wieringermeer is de compensatieopgave per peilvak verschillend en hangt onder meer af van afvoercapaciteit en de toelaatbare peilstijging. De verschillende compensatiepercentages zijn weergegeven in bijlage Waterkwaliteit Op Europees niveau zijn afspraken gemaakt die de kwaliteit van het grondwater en het water van sloten, plassen en vaarten in 2015 moeten verbeteren. Dat kan door bijvoorbeeld het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aan, het aanpassen van gemalen, zodat vissen ze veilig kunnen passeren en het baggeren van waterbodems. Ook kan verandering van onderhoud bijdragen aan een betere waterkwaliteit: daar waar ruimte is, kan meer begroeiing langs het water staan. Deze afspraken noemen we de Kaderrichtlijn Water (KRW). Het Hoogheemraadschap gaat samen met de gemeente de komende jaren maatregelen uitvoeren ter verbetering van de waterkwaliteit. 2\8 Waterparagraaf Rijksinpassingsplan windpark Wieringermeer

306 Kenmerk N BHX-ygl-V01-NL 3 Huidige watersysteem De Wieringmeerpolder bestaat voornamelijk uit landbouw- en natuurgebieden, omkaderd door dijkring 12. Omdat het plangebied een groot oppervlak bestrijkt is in algemeenheid gekeken naar primaire, secundaire en tertiaire watergangen. Het watersysteem (op basis van de legger van HHNK) is weergegeven in bijlage 1. In de huidige situatie zijn geen knelpunten bekend in relatie tot grond- en oppervlaktewater. 4 Voorkeursalternatief ontwikkeling Het voorkeursalternatief voor het windmolenpark Wieringermeer bestaat uit 89 nieuw te bouwen windturbines met een ashoogte van 100 tot 120 meter en een rotordiameter van 100 tot 117 meter. Daarnaast plaatst de ECN nog 13 tot 16 nieuwe turbines aan de oostzijde van de Wieringermeerpolder. Het totale aantal nieuwe windturbines komt hiermee op 103 tot 106. Het voorkeursalternatief is weergegeven in bijlage 2 van deze notitie. Voor dit voorkeursalternatief is het totale verharde oppervlak na realisatie geschat op circa m 2. Dit betekend een verhardingstoename van circa m 2 ten opzichte van de bestaande situatie. Het nieuwe verharde oppervlak bestaat uit wegen, wegaansluitingen, opstelplaatsen en de fundering van de turbines. De compensatieberging dient, indien mogelijk, te worden gerealiseerd binnen het peilvak waarin de betreffende turbine staat en geldt alleen voor de verhardingstoename. Op basis van een oppervlak van m 2 geeft dit een compensatieopgave van circa m 2. Per turbine, uitgaande van 103 nieuwe turbines, betekent een opgave van circa 310 m 2. In tabel 4.1 is per peilvak het percentage weergegeven en het totale compensatieoppervlak: Tabel 4.1 Compensatieoppervlak per peilvak Gebied Compensatiepercentage Aantal windmolens Compensatieoppervlak (m 2 ) 1 14% % % % 19 (waarvan 14 van ECN) Totaal De te realiseren compensatiepercentages per peilvak zijn weergegeven in bijlage 2. Waterparagraaf Rijksinpassingsplan windpark Wieringermeer 3\8

307 Kenmerk N BHX-ygl-V01-NL 5 Waterkwantiteit en riolering 5.1 Waterkwantiteit Hemelwater dat op het nieuw te realiseren verharde oppervlak valt, mag niet versneld worden afgevoerd richting oppervlaktewater. Dit is vanuit het HHNK vastgelegd in de Keur 2009 (artikel 4.2). Vanuit het HHNK wordt de trits vasthouden - bergen - afvoeren gehanteerd voor nieuwe ontwikkelingen binnen de Wieringermeerpolder. Het uitgangspunt is dat voor de toename aan verhard oppervlak compensatieberging wordt gecreëerd binnen het peilgebied waarin de betreffende turbine is gesitueerd. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat berging alleen dient te worden gerealiseerd als er sprake is van versnelde afvoer. Of dit het geval is hangt af van de specifieke locatie. Indien bijvoorbeeld 1000 m 2 verharding midden op een omvangrijk agrarisch perceel wordt aanlegt, dan kan het zijn dat het hemelwater dat op deze verharding valt net zo snel/langzaam in het omliggende watersysteem terecht komt als in de referentiesituatie. In dit geval is er dus geen sprake van een verslechtering van de referentiesituatie. Voor een deel van de beoogde verhardingen is dit zeker het geval. Om te beoordelen bij welke verhardingen hiervan sprake is, moet gedetailleerder naar de verhardingen en de locaties worden gekeken. In dit stadium is dat nog niet mogelijk. Daarnaast dienen de initiatiefnemers nog een beslissing te nemen hoe een en ander wordt uitgevoerd. Indien gekozen wordt voor bijvoorbeeld halfverharding, of doorlatende verharding, dan kan de hoeveelheid te realiseren berging mogelijk worden verkleind. Bij het berekenen van de compensatieopgave (zie hoofdstuk 4) is er voorlopig vanuit gegaan dat alle nieuwe verhardingen leiden tot een versnelde afvoer. Voor een deel van de verhardingen zal echter (gezien de afstand tot oppervlaktewater) geen sprake zijn van versnelde afvoer. Voor dit deel is dan, bovenstaande in acht genomen, geen compensatie vereist. Voor het realiseren van compensatie berging zijn de volgende mogelijkheden voorhanden: Compensatie ter plekke (direct naast de windturbine) Compensatie in een waterloop aangrenzend aan het perceel waarop de ontwikkeling plaatsvindt (of in waterlopen die hieraan verbonden zijn) Compensatie in het betreffende peilvak Compensatie in een ander peilbak, maar wel binnen de Wieringermeerpolder 4\8 Waterparagraaf Rijksinpassingsplan windpark Wieringermeer

308 Kenmerk N BHX-ygl-V01-NL Met het HHNK is besproken wat de voorkeursrichting is voor het realiseren van de benodigde compensatie wateroppervlak: Vermijden van het graven van nieuwe sloten of waterpartijen. Dit betekent dus concreet dat bijvoorbeeld retentievoorzieningen niet wenselijk zijn als compensatiemaatregel Waterberging langs bestaande tochten door verbreding met circa 1,0 meter (orde grootte). Dit is alleen mogelijk bij tochten waar voldoende ruimte is tussen de tocht en een eventueel aan te leggen weg ten behoeve van windturbines weg in verband met risico op afschuiving Is compensatie binnen het eigen peilvak niet mogelijk door middel van verbreding van de tochten, dan is het treffen van compensatie in het aangrenzende peilvak toegestaan. Ook hier geldt de voorkeur voor het verbreden van de tochten Indien mogelijk kan gebruik worden gemaakt van beschikbare ruimte voor de autonome ontwikkelingen (agriport en zweefvliegvelden). Waterberging kan hierbij een inrichtend element zijn en mogelijkheden bieden voor compensatie berging voor het windmolenpark Ter indicatie: bij een gemiddelde compensatieopgave van 315 m 2 per turbine en een verbreding van de aangrenzende tocht van 1,5 m (op oppervlaktewaterniveau) dient circa 210 m 1 van de tocht verbreed te worden. Zoals aangegeven kan deze compensatieopgave worden verkleind door het toepassen van halfverharding of doorlatende verharding. De realisatie van extra wateroppervlak in het kader van compenserende maatregelen dient te worden afgestemd met het HHNK. Naast het realiseren van de compensatieopgave zijn eventuele kruisingen met bestaande waterlopen een belangrijk aandachtspunt. De onderhoudswegen zullen op meerdere plaatsen bestaande waterlopen kruisen. Hiervoor zullen meerder dammen met duikers worden gerealiseerd. Deze kunstwerken (duikers) mogen een goede doorstroming in de desbetreffende waterloop niet belemmeren. In overleg met het hoogheemraadschap zal bij de planuitwerking worden bepaald welke omvang de aan te leggen duikers dienen te hebben. 5.2 Riolering In het beheersgebied van HHNK is in het hele gebied een gemengd rioleringssysteem aanwezig. Alle voorzieningen binnen het voorliggende initiatief zullen geen aansluiting op het rioleringssysteem kennen. Er is in dit kader geen relatie met het functioneren van het rioleringssysteem in het beheersgebied van HHNK. Waterparagraaf Rijksinpassingsplan windpark Wieringermeer 5\8

309 Kenmerk N BHX-ygl-V01-NL 6 Waterkwaliteit 6.1 Oppervlaktewaterkwaliteit Bij de aanleg van het windmolenpark zal het onttrokken water worden geloosd op nabij gelegen oppervlaktewater. Voor het lozen van bemalingswater zal een vergunning moet worden aangevraagd bij het HHNK. Zij zullen vervolgens controleren of wordt voldaan aan de gestelde lozingsnormen. Eventueel zal het te lozen bemalingswater belucht of gezuiverd moeten worden alvorens het geloosd kan worden op het oppervlaktewater. Daarnaast is ook het zoutgehalte van het geloosde water van belang. Na afronding van de bouwfase, is er geen relatie meer met het oppervlaktewater. Na realisatie van het windmolenpark is extra verhard oppervlak gerealiseerd, wat resulteert in een toegenomen versnelde afvoer naar oppervlaktewater toe. De kwaliteit van het afstromende hemelwater wordt beïnvloed door het passerende verkeer en het gebruikte materiaal voor verharding. In het Bouwbesluit is vastgelegd dat er bij de bouw geen gebruik mag worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Doordat de verwachte verkeersbelasting van de toegangswegen beperkt zal zijn (hoofdzakelijk onderhoud), is de verwachte invloed hiervan op de oppervlaktewaterkwaliteit beperkt. Doordat tevens voldoende ruimte dient te worden gereserveerd tussen de verharding en de aangrenzende tocht (i.v.m. afschuiving), zal er tevens sprake zijn van voorzuivering van het afstromende hemelwater. De effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit zijn dan ook nihil. 6.2 Grondwaterkwaliteit In het Bouwbesluit is vastgelegd dat er bij de bouw geen gebruik mag worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Dit betekent concreet dat er bij de aanleg (en ook na de constructiefase) geen uitspoeling van stoffen, en daarmee geen verandering van de grondwaterkwaliteit wordt verwacht. Na realisatie zal afhankelijk van het gekozen type verharding sprake zijn van een sterk verminderde afvoer richting grondwater. Bij halfverharding of doorlatende verharding zal een deel van het hemelwater infiltreren in plaats van versneld afvoeren richting oppervlaktewater. Doordat de verkeersintensiteit van toegangswegen rondom de windturbines beperkt zal zijn, is de kwaliteit van dit infiltrerende hemelwater van voldoende kwaliteit. De effecten op de grondwaterkwaliteit zijn dan ook nihil. 6\8 Waterparagraaf Rijksinpassingsplan windpark Wieringermeer

310 Kenmerk N BHX-ygl-V01-NL 7 Waterkeringen In de voorkeursvariant is er één windturbine geprojecteerd in de nabijheid van de primaire waterkering de Amsteldijk. De afstand van deze turbine tot de kernzone van dit dijklichaam is circa 120 m 1. Hiermee staat de turbine net buiten de veiligheidszone van dit dijklichaam. De overige windturbines liggen geen van allen in de nabijheid van een dijklichaam. 8 Conclusie Voor de voorkeursvariant van het windmolenpark Wieringermeer is het volgende te concluderen: Door de toename van het verharde oppervlak neemt de versnelde afvoer richting oppervlaktewater toe. Ter compensatie dient extra wateroppervlak te worden gerealiseerd, bij voorkeur in de vorm van het verbreden van de tochten. De vereiste compensatiepercentages zijn in deze waterparagraaf toegelicht. In overleg met het Hoogheemraadschap zal in het kader van de vergunningverlening voor de aanleg de daadwerkelijke compensatieopgave worden bepaald Op het gebied van riolering zijn er geen effecten en hoeven geen mitigerende maatregelen te worden getroffen. Alle te realiseren verharding zal oppervlakkig tot afstroming komen De waterkwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater is geborgd door de gestelde randvoorwaarden in het MER en deze waterparagraaf. Door de beperkte verkeersbelasting op de te realiseren verharding en door voorzuiverende werking van de noodzakelijke groenstrook tussen de verharding en de aangrenzende, is de kwaliteit van het afstromende hemelwater van voldoende kwaliteit De voorkeursvariant heeft geen nadelige effecten op waterkeringen. Aan de noordzijde is één windturbine in de nabijheid van een dijklichaam (Amsteldijk) geprojecteerd. Deze turbine ligt echter buiten de veiligheidszonde van dit dijklichaam Waterparagraaf Rijksinpassingsplan windpark Wieringermeer 7\8

311

312 Bijlage 1 Huidige situatie Wieringermeerpolder

313

314 Bijlage 2 Voorkeursalternatief windmolenpark Wieringermeer

315 ArcheoPro Archeologisch rapport Nr Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2 Gemeente Hollands Kroon Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O); Geofysisch onderzoek en karterend booronderzoek Concept versie (Zonder opmerkingen zal deze versie na 3 maanden als definitief rapport worden opgeleverd) Richard Exaltus Kirsten van Kappel Joep Orbons October 2014 ArcheoPro

316 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 2 ArcheoPro Archeologisch rapport Nr Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2 Gemeente Hollands Kroon Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O); Geofysisch onderzoek en karterend booronderzoek Concept versie (Zonder opmerkingen zal deze versie na 3 maanden als definitief rapport worden opgeleverd) Colofon Opdrachtgever: Windunie, Postbus 4098, 3502 HB Utrecht Status: Concept versie Projectcode : Bestandsnaam : ArcheoPro, Wieringermeer, Molenpark, Archis melding (OM nummer): 62467/62468 Bevoegd gezag: Gemeente Hollands Kroon Opslagplaats documentatie: Provincie Noord-Holland ISSN: Auteur: Projectleider : Projectmedewerkers: Onderaannemers: Autorisatie: Richard Exaltus, Kirsten van Kappel, Joep Orbons Kirsten van Kappel R. Exaltus, K. van Kappel, J. van Kappel, J. Orbons, H. Rik nvt Drs. R.P. Exaltus; senior-archeoloog Uitgegeven door ArcheoPro Copyright 2014 ArcheoPro, Eijsden ArcheoPro Sint Jozefstraat 45 Tel : 0(0 31) Kamer van Koophandel Limburg: NL 6245 LL Eijsden Fax: 0(0 31) info@archeopro.nl Nederland Versie:

317 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 3 Inhoudsopgave: Samenvatting Inleiding Algemeen Locatiegegevens Aard van de ingreep Onderzoek Onderzoeksmethoden Booronderzoek Geofysisch onderzoek Algemeen EM Veldonderzoek Verrichte werkzaamheden Resultaten oppervlaktekartering Resultaten booronderzoek Locatie MT-02 Boringen 68 tot en met Locatie MT-03 Boringen 61 tot en met Locatie MT-04 - Boringen 56 tot en met Locatie OT-02- Boringen 8 tot en met Locatie OT-03- Boringen 1 tot en met Locatie OT-04 - Boringen 49 tot en met Locatie OT-05 - Boringen 43 tot en met Locatie OT-06 - Boringen 36 tot en met Locatie OT-07 - Boringen 29 tot en met Locatie OT-09 - Boringen 22 tot en met Locatie OT-10 - Boringen 15 tot en met Locatie OT-11 - Boringen 167 tot en met Locatie OT-12 - Boringen 159 tot en met Locatie PW4 - Boringen 88 tot en met Locatie PW5 - Boringen 95 tot en met Locatie PW6 - Boringen 137 tot en met Locatie PW7 - Boringen 144 tot en met Locatie RW3 - Boringen 74 tot en met Locatie RW4 - Boringen 81 tot en met Locatie RW5 - Boringen 102 tot en met Locatie RW6 - Boringen 130 tot en met Locatie RW7 - Boringen 123 tot en met Locatie RW8 - Boringen 116 tot en met Locatie RW9 - Boringen 109 tot en met Locatie RW-10 - Boringen 151 tot en met Overzicht van de resultaten Conclusies en aanbevelingen (beleidsadvies) Verklarende woordenlijst Versie:

318 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 4 Archeologische tijdschaal Bronnen Literatuur Bijlage 1: Boorbeschrijving Bijlage 2: PvA Aanleiding Project gegevens Verwachtingsmodel Doelstelling Vraagstelling Operationalisering Stap 1: Veldonderzoek Stap 2: Rapportage Plangebied Versie:

319 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 5 Samenvatting In juni 2014 is door ArcheoPro een Inventariserend Veldonderzoek Overig (IVO-O) uitgevoerd op 22 locaties waarop windmolens zullen worden geplaatst. Het betreft 22 locaties van 25 die deel uitmaken van windmolenpark Wieringermeer. Deze 25 locaties liggen in zones waarbinnen volgens het gemeentelijk beleid archeologisch onderzoek vereist is. Van deze 25 konden er in juni 2014, drie niet onderzocht worden in verband met de aanwezige gewassen die betreding niet toelieten. Deze drie zijn in september 2014 onderzocht. Op zeven locaties waarop tijdens het in juni verrichte booronderzoek podzolbodems zijn aangetroffen, is in oktober, het karterende boornetwerk verdicht tot twintig boringen per hectare. Het archeologisch onderzoek betrof karterend booronderzoek en geofysisch onderzoek. Het bureauonderzoek was al eerder uitgevoerd en is gerapporteerd in ArcheoProrapport (Exaltus en van Kappel 2014). Het Veldonderzoek had tot doel om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen door middel van veldwaarnemingen. Hiermee kan de vraagstelling beantwoord worden of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of deze vervolgonderzoek en/of planaanpassing vereisen. ArcheoPro heeft geofysisch onderzoek en karterend booronderzoek uitgevoerd op 25 locaties in de gemeente Middenmeer. Deze locaties maken deel uit van het toekomstige windmolenpark Wieringermeer. Hiervan liggen de onderzochte 25 locaties in een zone waarbinnen het gemeentelijk beleid, archeologische onderzoek verplicht. Het geofysisch onderzoek heeft op geen van de onderzochte locaties aanwijzingen opgeleverd dat in de bodem mogelijk resten van scheeps- of vliegtuigwrakken aanwezig zijn. Het booronderzoek heeft op vijf locaties (MT-02, MT-03, MT-04, PW04 en PW06), direct vanaf de bouwvoor tot een diepte van minimaal twee meter beneden het maaiveld, wadafzettingen opgeleverd die nooit geschikt zijn geweest voor bewoning. Op de locaties OT-02, OT-03, OT-04, OT-05, OT-06, OT-07, OT-10, OT11, OT12 PW05 en RW03, zijn in de boringen, boven de wadafzettingen pakketten klei aangetroffen die onder rustige omstandigheden zijn afgezet in een milieu waarin plantengroei plaatsvond. Hoewel deze klei is afgezet in een milieu dat min of meer geschikt was voor bewoning, zijn hierin geen vegetatie-horizonten of archeologische indicatoren aangetroffen die doorgaans samengaan met de aanwezigheid van vondstniveaus. Op locatie PW-7 zijn in de kwelderklei brandlaagjes aangetroffen die kenmerkend zijn voor milieus die niet geschikt waren voor bewoning maar waarin wel vee geweid werd. Het ten behoeve van het vee, jaarlijks afbranden van onbegraasde en verdorde vegetatie leidde tot het ontstaan van dunne laagjes in situ verkoolde plantenresten. De aanwezigheid van dit verschijnsel heeft aanleiding gegeven tot het verrichten van karterend onderzoek op de zuidelijke helft van deze locatie. De resultaten hiervan geven geen aanleiding tot het adviseren van verder vervolgonderzoek op deze locatie. Op de locaties (RW-04, RW-05, RW-06, RW-07, RW-08, RW09 en RW10), is bovenin de boringen eveneens kwelderklei aangetroffen zonder bewonings indicatoren. Hieronder liggen wadafzettingen op veen. Onder dit veen is dekzand aangetroffen. Op locatie RW- 05 is de top van het dekzand verspoeld. Op de overige van deze locaties is de top van het dekzand echter intact en zijn hierin intacte podzolbodems aangetroffen. De diepteligging van de top van dit dekzand op 6,5 meter beneden NAP, betekent dat dit in de loop van Versie:

320 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 6 het Neolithicum overgroeid zal zijn geraakt met veen. Hierop kunnen derhalve archeologische resten uit het mesolithicum en het vroeg- tot midden-neolithicum aanwezig zijn. Om deze reden is het booronderzoek op deze locaties verdicht tot twintig boringen per hectare. Ondanks het zorgvuldig doorzoeken van de top van het dekzand zijn binnen geen van deze locaties echter archeologische indicatoren aangetroffen die op de aanwezigheid van bewoningsresten uit het Neolithicum zouden kunnen wijzen. Zelfs houtskoolspikkels, die doorgaans wijd verspreid voorkomen in de top van afgedekt dekzand, ontbreken volledig. Versie:

321 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 7 1. Inleiding 1.1 Algemeen Opdrachtgever: Windunie, Postbus 4098, 3502 HB Utrecht Datum uitvoeringveldwerk: juni 2014, 16 september 2014 Archis onderzoeksmelding: 62467/62468 Bevoegd gezag: Gemeente Hollands Kroon Bewaarplaats vondsten: Provincie Noord-Holland Bewaarplaats documentatie: Provincie Noord-Holland 1.2 Locatiegegevens Provincie: Noord-Holland Gemeente: Hollands Kroon Plaats: Wieringermeer Toponiem: Molenpark Globale ligging: Vijfentwintig locaties binnen Wieringermeer Hoekcoördinaten plangebied: Zie tabel 1 Oppervlakte plangebied: 25 maal 85x85 meter Eigendom: Windunie Grondgebruik: Diverse, zie tabel 1 Hoogteligging: Tussen en m +NAP Bepaling locaties: GPS Garmin, meetlinten 1.3 Aard van de ingreep Aard ingreep: Wijze fundering: Onderkeldering: Bouw molenvoeten Palen nee Versie:

322 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Onderzoek In juni 2014 is door ArcheoPro een Inventariserend Veldonderzoek Overig (IVO-O) uitgevoerd op 22 locaties waarop windmolens zullen worden geplaatst. Het betreft 22 locaties van 25 die deel uitmaken van windmolenpark Wieringermeer. Deze 25 locaties liggen in zones waarbinnen volgens het gemeentelijk beleid archeologisch onderzoek vereist is. Van deze 25 konden er in juni 2014, drie niet onderzocht worden in verband met de aanwezige gewassen die betreding niet toelieten. Deze drie zijn in september 2014 onderzocht. Op zeven locaties waarop tijdens het in juni verrichte booronderzoek podzolbodems zijn aangetroffen, is in oktober, het karterende boornetwerk verdicht tot twintig boringen per hectare. Het archeologisch onderzoek betrof karterend booronderzoek en geofysisch onderzoek. Het bureauonderzoek was al eerder uitgevoerd en is gerapporteerd in ArcheoProrapport (Exaltus en van Kappel 2014). Het Veldonderzoek had tot doel om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen door middel van veldwaarnemingen. Hiermee kan de vraagstelling beantwoord worden of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of deze vervolgonderzoek en/of planaanpassing vereisen. ArcheoPro voert haar onderzoeken uit conform de hiervoor vastgelegde normen en richtlijnen (KNA 3.3) en is door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) vergunning verleend tot het verrichten van bepaalde archeologische werkzaamheden in het kader van het doen van opgravingen, bestaande uit prospectie door middel van booronderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd door drs. R.P. Exaltus (senior-archeoloog), K. van Kappel (medior-prospector), ing. P.J. Orbons (senior vakspecialist), J. van Kappel en H. Rik (veldtechnici). Versie:

323 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 9 Figuur 1: De ligging van de 25 te onderzoeken molenvoeten (rood omlijnd). Versie:

324 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Onderzoeksmethoden 2.1 Booronderzoek Het veldonderzoek is conform het Plan van Aanpak (PvA zie bijlage 2), op de onderstaande wijze uitgevoerd: Het veldonderzoek is uitgevoerd onder leiding van een senior-archeoloog/knaarcheoloog geassisteerd door een veldtechnicus Het veldonderzoek bestaat uit indien dit mogelijk is een oppervlaktekartering en aansluitend een karterend booronderzoek. Waar mogelijk worden ontsluitingen geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Over het veldwerkgebied is in eerste instantie door middel van GPS een driehoeksnet van boorpunten uitgezet met telkens 35 meter afstand tussen de boringen en 30 meter afstand tussen de boorraaien (methode A5, C1, D2 volgens de Leidraad inventariserend veldonderzoek van het SIKB; deel: karterend booronderzoek). Waar dekzandbodems zijn aangetroffen is het booronderzoek verdicht tot twintig boringen per hectare (methodee B1 en E1 volgens de Leidraad inventariserend veldonderzoek van het SIKB; deel: karterend booronderzoek). Doordat de boorpunten zoveel mogelijk in een netwerk van gelijkbenige driehoeken staan, zijn deze optimaal over het onderzoeksterrein verdeeld. ArcheoPro plaatst de boorpunten zodanig over het onderzoeksgebied dat een netwerk ontstaat dat niet gehinderd wordt door de aanwezigheid van gebouwen en bestrating. Het door ArcheoPro voorgestelde boornetwerk bevat minimaal 7 boorpunten per turbinevoet. Hierdoor is een boordichtheid bereikt van minmaal 10 boringen per hectare. Op locaties met dekzandbodems in de ondergrond is dit netwerk verdicht tot twintig boringen per hectare. Tijdens dit booronderzoek is de opbouw van het bodemprofiel onderzocht. Overal waar van toepassing; zijn aard en ouderdom van bodemverstoringen beschreven. Het opgeboorde materiaal is geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. De boringen zijn beschreven volgens de handleiding ASB van het SIKB. De posities van de boringen zijn vastgelegd door middel van GPS-metingen. Van alle relevante boorprofielen zijn foto s gemaakt. Van elk boorpunt is de NAP-hoogte bepaald Versie:

325 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Geofysisch onderzoek Algemeen Geofysisch bodemonderzoek is onderzoek waarbij de bodem op volledig nondestructieve wijze in kaart gebracht wordt. Dit in tegenstelling tot sonderen, boren of graven. Naast het honderd procent non-destructieve karakter heeft geofysisch bodemonderzoek als voordeel de snelheid en de semi-continuïteit waarmee informatie over de grondopbouw wordt verkregen. Binnen het archeologisch prospectieonderzoek bestaan vier hoofdvormen van geofysisch bodemonderzoek: Elektrische weerstandsmetingen Electromagnetisch onderzoek (EM) Magnetometer-onderzoek Grondradar (GPR) De verschillende typen geofysische meetinstrumenten detecteren elk, specifieke soorten ondergrondse structuren. De keuze van het juiste instrument, alsmede van de juiste meetmethodiek is cruciaal voor een optimaal resultaat. Een geofysisch onderzoek vindt plaats door in een regelmatig patroon (lijn of vlak) een groot aantal metingen te doen. Deze metingen worden in het meetinstrument opgeslagen en uitgelezen in een computer. Speciale computerprogramma s bewerken de meetgegevens en visualiseren en combineren deze met de andere onderzoeksresultaten. Een geofysisch onderzoek dient altijd in combinatie te worden uitgevoerd met andere archeologische prospectietechnieken. Vooraf is een bureauonderzoek noodzakelijk waarin historische, bodemkundige en eerdere booronderzoeken worden verwerkt. Dit bureauonderzoek is in 2014 uitgevoerd (ArcheoPro rapport , Windpark Wieringermeer, Gemeente Hollands Kroon). Tijdens het geofysisch onderzoek dient bij voorkeur een booronderzoek plaats te vinden zodat boringen en metingen elkaar versterken en kunnen sturen. Als na afloop nog nader onderzoek plaatsvindt, in de vorm van proefsleuven of opgravingen is het zeer aan te bevelen deze te vergelijken met de resultaten om te leren van de interpretaties. Ten behoeve van de detectie van kreekruggen en scheeps- en vliegtuigwrakken, is gekozen voor een EM onderzoek met een EM38 die van 0.5 tot 1.5 meter onder maaiveld meet. Versie:

326 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina EM De EM-onderzoeksmethode betreft een soort weerstandsmetingen die bijzonder geschikt zijn voor het relatief snel opsporen van grotere structuren zoals grachten, grote muren en geologische overgangen (laagvlakken) in de ondergrond. Een gracht zal bijvoorbeeld geleidelijk dichtgegroeid zijn met humeus materiaal en daardoor een lagere weerstand hebben, terwijl een massieve muur daarentegen een hoge weerstand zal hebben. Bij EM-onderzoek wordt door middel van elektromagnetische inductie de elektrische geleidbaarheid van de ondergrond gemeten. Elektromagnetisch onderzoek geeft een globaal inzicht in de laagopbouw van de bodem. Het basisprincipe is eenvoudig. Een zendspoel in het instrument stuurt een wisselstroom met een bepaalde frequentie in de grond. Deze wisselstroom wekt in de ondergrond een primair magnetisch veld op. Dit primaire magnetisch veld induceert in de ondergrond kleine stromen die een secundair magnetisch veld opwekken. Het secundaire magnetische veld wordt tezamen met het primaire veld door de ontvangstspoel geregistreerd. De ontvangstantenne registreert het elektrisch geleidend vermogen van de ondergrond direct in millisiemens per meter [ms/m]. De meetwaarden worden in het meetinstrument zelf opgeslagen en vervolgens uitgelezen in een computer. Speciale computerprogramma s bewerken de meetgegevens, visualiseren deze en combineren ze eventueel met andere onderzoeksresultaten. Elektromagnetische metingen kunnen worden beïnvloed door de aanwezigheid van goede elektrische geleiders als stalen hekken, hoogspanningsmasten en elektriciteitskabels. Deze verstoringen kunnen tijdens de interpretatiefase echter vrij goed worden herkend en bij de verwerking kunnen ze worden uitgefilterd. Wrakken worden gedetecteerd doordat ze metaal bevatten. Metaal zorgt voor een hoge geleiding, dus een lage weerstand en zal in het meetplaatje bestaan uit een redelijk scherp begrensde vlek die duidelijk een lagere weerstand (Blauw) heeft dan de omgeving. De in het plangebied uit te voeren EM-metingen dienden vooral om kreekruggen en scheeps- en vliegtuigwrakken op te sporen. In verband met de aard en (geringe) diepte van de verwachte geo(morfo)logische structuren, is er voor gekozen om het EMonderzoek uit te voeren met een EM-38. Deze EM-38 van Geonics heeft een spoelafstand van 75 cm en meet in een bereik van 0.5 m mv tot 1.5 m mv. De EM-38 is in een slede ingebouwd. De datalogger neemt de metingen van het meetinstrument op tezamen met de GPS posities. Het gehele plangebied is ingemeten door eerst het ene instrument en daarna met andere instrument langs parallelle raaien door het plangebied te voeren. Hierbij is tussen de meetraaien een afstand van 5 tot 8 meter aangehouden. De metingen zijn iedere seconde verricht. In combinatie met de loopsnelheid wordt daarmee een meetinterval van 1,0 tot 1.5 meter per meting gerealiseerd. De GPS-metingen zijn uitgevoerd met een Trimble ProXT met Geo-Beacon. Versie:

327 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 13 Figuur 2: EM-38 onderzoek op locatie MT02 dat ten tijde van het veldonderzoek begroeid was met wortelplanten Versie:

328 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 14 3 Veldonderzoek 3.1 Verrichte werkzaamheden Tabel 1 Locatie XRD YRD Gewas Oppervlaktekartering Boringen Geofysisch onderzoek MT Worteltjes Vlakdekkend EM-38 MT Kuilgras Niet mogelijk EM-38 MT Aardappelen, hoog Niet mogelijk EM-38 OT Aardappelen Niet mogelijk 8-14 EM-38 OT Uien Vlakdekkend 1-7 EM-38 OT West: Graan, Oost: Oostelijke deel EM-38 Tulpen OT West: Graan, Oost: Niet mogelijk EM-38 Bieten OT Aardappelen, laag Niet mogelijk EM-38 OT Kuilgras Niet mogelijk EM-38 OT Luzerne Niet mogelijk EM-38 OT West Aardappelen, Oostelijke deel EM-38 Oost: Kool OT Gerooide aardappelen Niet mogelijk EM-38 OT Gerooide aardappelen Niet mogelijk EM-38 PW Graan Niet mogelijk EM-38 PW Kuilgras Niet mogelijk EM-38 PW Kuilgras Niet mogelijk EM-38 PW Kuilgras Niet mogelijk EM-38 RW Uien Vlakdekkend EM-38 RW Aardappelen Niet mogelijk en EM RW Aardappelen Niet mogelijk en EM RW Zaadgras Niet mogelijk en EM RW Zaadgras Niet mogelijk en EM RW Graan Niet mogelijk en EM RW Mais, laag Vlakdekkend en EM RW Groenbemester, laag Niet mogelijk en EM-38 Versie:

329 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Resultaten oppervlaktekartering Ondanks de goede vondstzichtbaarheid (zie figuur 3.) zijn op de locaties MT-02, OT-03, OT-04, OT-10, RW3 en RW4, geen relevante oppervlaktekartering gedaan. Verspreid over deze locaties is slechts een enkele vondst van twintigste eeuws materiaal gedaan. Figuur 3: De vondstzichtbaarheid op het oostelijke deel van OT-10 waarop ten tijde van het veldonderzoek jonge koolplanten stonden. Versie:

330 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Resultaten booronderzoek Figuur 4: Booronderzoek op één van de graanakkers Versie:

331 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie MT-02 Boringen 68 tot en met 73 De meetwaarden zijn op het overgrote deel van dit terrein zeer hoog. Dit stemt overeen met de aanwezigheid van overwegende uit zand bestaande, gelaagde getijdenafzettingen die in de boringen 69 tot en met 71 vanaf de ongeveer dertig centimeter dikke bouwvoor, tot grote diepte doorlopen. In boring 73 zijn deze afzettingen aangetroffen tot een diepte van 3,5 meter beneden het maaiveld. De meetwaarden zijn iets minder hoog in de zuidwesthoek van het terrein waarop boring 68 is gezet. Op dit boorpunt bestaan de getijdenafzettingen uit klei met zandlaagjes in plaats van zand met kleilaagjes. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Ook vegetatiehorizonten die op voor bewoning geschikte omstandigheden kunnen wijzen, ontbreken. Het afzettingsmilieu lijkt hier altijd te dynamisch voor te zijn geweest. De meetresultaten vertonen geen anomalieën die op de aanwezigheid van scheeps- of vliegtuigwrakken lijken te wijzen. Figuur 5: Boorprofielen boringen 68-73, molenvoet MT-02 Versie:

332 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 18 Figuur 6: De ligging van de boorpunten en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie MT-02. Versie:

333 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie MT-03 Boringen 61 tot en met 67 De op dit terrein gemeten hoge meetwaarden worden veroorzaakt door de overwegend uit zand bestaande afzettingen die in de boringen zijn aangetroffen. Dit stemt overeen met de aanwezigheid in de boringen 65 tot en met 67 onder een dertig tot veertig centimeter dikke bouwvoor, van overwegend uit zand bestaande, gelaagde getijdenafzettingen aangetroffen. In de boringen 61 en 62 zijn onder de bouwvoor overwegend uit klei bestaande afzettingen aangetroffen. Ook deze zijn echter sterk zandig. Op grotere diepte is in deze boringen bovendien nog minder klei aanwezig dan onderin de boringen 63 tot en met 67. Dit middelt de meetresultaten wellicht uit waardoor een tamelijk homogeen meetresultaat is ontstaan. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Ook vegetatiehorizonten die op voor bewoning geschikte omstandigheden kunnen wijzen, ontbreken. Het afzettingsmilieu lijkt hier altijd te dynamisch voor te zijn geweest. De meetresultaten vertonen geen anomalieën die op de aanwezigheid van scheeps- of vliegtuigwrakken lijken te wijzen. Figuur 7: Boorprofielen boringen 61-67; locatie MT-03 Versie:

334 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 20 Figuur 8: De ligging van de boorpunten en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie MT-03 Versie:

335 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie MT-04 - Boringen 56 tot en met 60 Door de gedeeltelijke ligging van dit terrein over een tochtsloot, konden hier slechts vijf boringen worden geplaatst. Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt duidelijk dat de gemeten hoge meetwaarden het resultaat zijn van de aanwezigheid van een nauwelijks onderbroken zandpakket. Alleen onderin boring 59 en bovenin boring 58 wordt dit zand onderbroken door kleilaagjes. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Ook vegetatie-horizonten die op voor bewoning geschikte omstandigheden kunnen wijzen, ontbreken. Het afzettingsmilieu lijkt hier altijd te dynamisch voor te zijn geweest. De meetresultaten vertonen geen anomalieën die op de aanwezigheid van scheeps- of vliegtuigwrakken lijken te wijzen. Figuur 9: Boorprofielen boringen 56-60; locatie MT-04 Versie:

336 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 22 Figuur 10: De ligging van de boorpunten en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie MT-04. Versie:

337 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie OT-02- Boringen 8 tot en met 14 De hoogste meetwaarden op dit terrein zijn vastgesteld rond boorpunt 12. Hier is de enige boring gezet waarin een grote hoeveelheid zand is aangetroffen. De overige boringen bestaan overwegend uit klei. Deze is bovenin zandig en humeus. Hoewel het milieu waarin deze klei is afgezet, min of meer geschikt zal zijn geweest voor menselijke bewoning, zijn in deze klei geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatiehorizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. De humushoudende klei wordt in de boringen 11, 13 en 14 onderbroken door een dunne laag sterk veraard veen. Ook in de top hiervan zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Onderin de boringen is matig slappe klei aanwezig die wordt onderbroken door zand- en/of veenlagen. Het milieu waarin deze gelaagdheid is gevormd, is niet geschikt geweest voor bewoning. De meetresultaten vertonen geen anomalieën die op de aanwezigheid van scheeps- of vliegtuigwrakken lijken te wijzen. De lichtblauwe vlek ten noorden van boorpunt 10 wordt veroorzaakt door lage meetwaarden die de voortzetting lijken te vormen van een geleidelijk verloop van lage meetwaarden in de omgeving van dit punt. Figuur 11: Boorprofielen boringen 8-14; locatie OT-02 Versie:

338 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 24 Figuur 12: De ligging van de boorpunten 8-14 en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie OT-02. Versie:

339 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie OT-03- Boringen 1 tot en met 7 De iets hogere meetwaarden rond de boorpunten 1 en 5, lijken te worden veroorzaakt door de aanwezigheid in deze boringen rond een meter diepte, van een (door kleilaagjes onderbroken) zandpakket. In de overige boringen ontbreekt een dergelijk pakket en zijn in de bovenste 1,6 meter alleen klei-afzettingen aangetroffen die plaatselijk worden onderbroken door zandlaagjes. Direct onder de ongeveer veertig centimeter dikke bouwvoor is de klei in alle boringen zandig en humeus. Hoewel het milieu waarin deze klei is afgezet, min of meer geschikt zal zijn geweest voor menselijke bewoning, zijn in deze klei geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatie-horizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. Vanaf ongeveer anderhalve meter beneden het maaiveld wordt de klei matig slap. Onderin de boringen 1, 2, 3, 4 en 6 is een veenpakket aangetroffen met hierboven in boring 3 een door veenlaagjes onderbroken kleilaag. Deze veenlaagjes bestaan uit de her-afgezette resten van geërodeerd veen. De top van het veen in de boringen 1, 4 en 6, is eveneens geërodeerd. In boring 2 is het veenpakket kleiig. Het milieu waarin deze afzettingen zijn gevormd, is niet geschikt geweest voor bewoning. Indien in de top van het veen bewoningsresten aanwezig zijn geweest, zijn deze door erosie verloren gegaan. De meetresultaten vertonen geen anomalieën die op de aanwezigheid van scheeps- of vliegtuigwrakken lijken te wijzen. Versie:

340 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 26 Figuur 13: Boorprofielen boringen 1-7, locatie OT-03 Versie:

341 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 27 Figuur 14: De ligging van de boorpunten 1-7 en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie OT-03. Versie:

342 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie OT-04 - Boringen 49 tot en met 55 De hogere meetwaarden rond de boorpunten 51 en 54, lijken het resultaat van de grotere hoeveelheid zand in deze boringen. In boring 51 is zowel bovenin als onderin, een pakket zand aanwezig. In boring 55 is onderin een pakket zand aangetroffen. In de overige boringen ontbreekt een dergelijke zandpakket en zijn alleen klei-afzettingen aangetroffen die plaatselijk worden onderbroken door zandlaagjes. Direct onder de ongeveer dertig centimeter dikke bouwvoor is de klei in de boringen 50 en 52 tot en met 55, zandig en humeus. Hoewel het milieu waarin deze klei is afgezet, min of meer geschikt zal zijn geweest voor menselijke bewoning, zijn in deze klei geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatie-horizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. Vanaf ongeveer een meter beneden het maaiveld wordt de klei in deze boringen matig slap. Onderin de boringen 49, 52, 53 en 54, komen in deze klei resten voor van veen dat elders is geërodeerd. Het milieu waarin deze afzettingen zijn gevormd, is niet geschikt geweest voor bewoning. De meetresultaten vertonen geen anomalieën die op de aanwezigheid van scheeps- of vliegtuigwrakken lijken te wijzen. Figuur 15: Boorprofielen boringen 49-55, locatie OT-04 Versie:

343 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 29 Figuur 16: De ligging van de boorpunten en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie OT-04 Versie:

344 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie OT-05 - Boringen 43 tot en met 48 De verschillen in meetwaarden op dit terrein zijn maar gering en lijken langs de oostrand van het terrein veroorzaakt te worden door de ligging langs een tochtsloot. De hoogste meetwaarden zijn aangetroffen rond de boorpunten 45 en 46. Deze lijken hier het resultaat van de afwezigheid van veen of venige klei op deze boorpunten binnen twee meter beneden het maaiveld. De meetresultaten vertonen geen anomalieën die op de aanwezigheid van scheeps- of vliegtuigwrakken lijken te wijzen. Direct onder de dertig tot veertig centimeter dikke bouwvoor is de klei behalve in boring 43, humeus. Hoewel het milieu waarin deze klei is afgezet, min of meer geschikt zal zijn geweest voor menselijke bewoning, zijn in deze klei geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatie-horizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. In boring 43 is direct onder de bouwvoor een dun restant van een veenlaag aangetroffen met daaronder matig slappe, door zandlaagjes onderbroken klei. Onderin deze boring is een door kleilaagjes onderbroken zandpakket aanwezig. In de boringen 44, 46, 47 en 48 is rond een diepte van twee meter beneden het maaiveld veen of venige klei aanwezig. De top van dit veen is geërodeerd. Restanten van het geërodeerde veen komen in de boven het veen gelegen klei voor. In de tot 3,5 meter beneden het maaiveld doorgezette boringen 46, 47 en 48, blijkt dat het veenpakket hooguit enkele decimeters dik is en naar beneden toe overgaat in een pakket matig slappe klei dat doorloopt tot een diepte van tenminste 3,5 meter beneden het maaiveld. Het milieu waarin deze klei is afgezet, is niet geschikt geweest voor bewoning. Figuur 17: Het geërodeerde veen zoals dat onderin de boringen 44, 46, 47 en 48 is aangetroffen. Versie:

345 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 31 Figuur 18: Boorprofielen boringen 43-48, locatie OT-05 Versie:

346 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 32 Figuur 19: De ligging van de boorpunten en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie OT-05 Versie:

347 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie OT-06 - Boringen 36 tot en met 42 De aanmerkelijk hogere meetwaarden rond de boorpunten 38, 41 en 42, worden duidelijk veroorzaakt door de veel grotere hoeveelheid zand op deze terreindelen. Anomalieën in de meetwaarden die op de aanwezigheid van scheeps- of vliegtuigwrakken kunnen wijzen, ontbreken dan ook. De lichtblauwe vlek ten noorden van boorpunt 40 wordt veroorzaakt door lage meetwaarden die de voortzetting lijken te vormen van een geleidelijk verloop van lage meetwaarden in de omgeving van dit punt. In de boringen 38 en 42 betreft de grote hoeveelheid zand een door kleilaagjes onderbroken zandpakket dat onderin de boringen is aangetroffen. In de overige boringen is op deze diepte door zandlaagjes onderbroken klei aanwezig (boring 39) of veen met daarboven venige klei. De venigheid van deze klei wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van deeltjes veen die elders zijn geërodeerd. De top van het onderliggende veen is eveneens geërodeerd. In de boringen 37, 38, 41 en 42 komt vanaf geringe diepte, matig slappe klei voor die wordt onderbroken door zandlaagjes. Het getijdenmilieu waarin deze afzettingen zijn gevormd is nooit geschikt geweest voor bewoning. Bovenin de overige boringen is overwegend matig stevige, humushoudende klei aanwezig. Hoewel het milieu waarin deze klei is afgezet, min of meer geschikt zal zijn geweest voor menselijke bewoning, zijn in deze klei geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatie-horizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. Figuur 20: Boorprofielen boringen 36-42; locatie OT-06 Versie:

348 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 34 Figuur 21: De ligging van de boorpunten en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie OT-06 Versie:

349 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie OT-07 - Boringen 29 tot en met 35 De iets hogere meetwaarden rond de boorpunten 31 en 35 worden mogelijk veroorzaakt door de grotere zandigheid van de humushoudende klei die behalve in boring 32 in alle boringen onder de bouwvoor is aangetroffen. Hoewel het milieu waarin deze klei is afgezet, min of meer geschikt zal zijn geweest voor menselijke bewoning, zijn in deze klei geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatie-horizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. Naar onderen toe gaat deze klei over in getijdenafzettingen die bestaan uit matig slappe klei met daarin talrijke dunne zandlaagjes. Dergelijk klei is in boring 32 al direct onder de bouwvoor aangetroffen. Het getijdenmilieu waarin deze afzettingen zijn gevormd is nooit geschikt geweest voor bewoning. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. De meetresultaten vertonen geen anomalieën die op de aanwezigheid van scheeps- of vliegtuigwrakken lijken te wijzen. Figuur 22: Boorprofielen boringen 29-35; locatie OT-07 Versie:

350 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 36 Figuur 23: De ligging van de boorpunten en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie OT-07 Versie:

351 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie OT-09 - Boringen 22 tot en met 28 Hoewel het geleidelijke verloop van de verschillen in meetwaarden op een geologische oorzaak lijken te wijzen, is dit niet overtuigend uit de resultaten van het booronderzoek te halen. Op basis van de aanwezige hoeveelheid zand zou verwacht mogen worden dat rond boorpunt 24 de hoogste meetwaarden aanwezig zouden zijn. Dit is echter niet het geval. Onderin de boringen 23, 24, 27 en 28 zijn getijdenafzettingen aangetroffen die bestaan uit door zandlaagjes onderbroken klei en door kleilaagjes onderbroken zand. In boring 24 lopen deze afzettingen door tot pal onder de bouwvoor. Het getijdenmilieu waarin deze afzettingen zijn gevormd is nooit geschikt geweest voor bewoning. Onderin de boringen 22, 23, 25 en 26 is veen aangetroffen. De top hiervan is geërodeerd. Resten van geërodeerd veen komen voor als brokken en laagjes in de boven het veen gelegen klei. In de boringen 25 en 26 is rond een diepte van een halve meter beneden het maaiveld een dun pakket veen aangetroffen. Dit pakket is slechts vijf centimeter dik en bestaat uit sterk veraard veen. In de humushoudende klei zijn in geen van de boringen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatie-horizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. Figuur 24: Boorprofielen boringen 22-28; locatie OT-09 Versie:

352 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 38 Figuur 25: De ligging van de boorpunten en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie OT-09 Versie:

353 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie OT-10 - Boringen 15 tot en met 21 De hogere meetwaarden rond de boorpunten 15 en 20 lijken te worden veroorzaakt door de geringere hoeveelheid veen en venigheid in deze boringen. In de boringen 16 tot en met 19 is een halve en anderhalve meter beneden het maaiveld, venige klei aanwezig. Bovenin boring 18 is bovendien een dunne laag aanwezig van sterk veraard veen. Een vergelijkbaar laagje is ook in de boringen 20 en 21 aangetroffen. In de boringen 15, 16, 17 en 19 is juist onderin een veenpakket aangetroffen. De top hiervan is geërodeerd. Onder dit veen is in de boringen 17, 18 en 19, matig slappe, zwak zandige klei aanwezig. Deze klei loopt in de tot drie meter diepte doorgezette boring 17 door tot onderin de boring. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatiehorizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. De meetresultaten vertonen geen anomalieën die op de aanwezigheid van scheeps- of vliegtuigwrakken lijken te wijzen. Figuur 26: Boorprofielen boringen 15-21; locatie OT-10 Versie:

354 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 40 Figuur 27: De ligging van de boorpunten en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie OT-10. Versie:

355 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie OT-11 - Boringen 167 tot en met 174 De lagere meetwaarden op het westelijke deel van dit terrein lijken te worden veroorzaakt door aanwezigheid alhier (boorpunten 173, 174 en 174) van ongerijpte klei met veel zandlaagjes direct onder de bouwvoor. Dit materiaal bevat meer water en geleidt daardoor beter dan de gerijpte klei die op de overige delen van dit terrein onder de bouwvoor is aangetroffen. In de boringen 173, 174, 175 em 171 is behalve, door zandlaagjes onderbroken klei, ook een pakket door kleilaagjes onderbroken zand aanwezig. Het westelijke deel van dit terrein lijkt derhalve aan de kant van een voormalige geul te liggen. In de overige boringen is de klei aanmerkelijk veniger en zijn ook veenlaagjes aangetroffen. Een dergelijk laagje komt in boring 171 al direct onder de bouwvoor voor en in boring 168 op ongeveer een meter beneden het maaiveld. Onderin de boringen 167, 168 en 169 is venige klei aangetroffen die op bijna twee meter beneden het maaiveld, overgaat in matig veraard veen. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatie-horizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. De meetresultaten vertonen geen anomalieën die op de aanwezigheid van scheeps- of vliegtuigwrakken lijken te wijzen. Figuur 28: Boorprofielen boringen ; locatie OT-11 Versie:

356 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 42 Figuur 29: De ligging van de boorpunten en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie OT-11 Versie:

357 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie OT-12 - Boringen 159 tot en met 166 De geringe verschillen in meetwaarden op dit terrein kunnen niet eenduidig worden verklaard aan de hand van de resultaten van het booronderzoek. De verschillen zijn echter klein en vertonen een naturlijk (geleidelij) verloop zonder pieken. Anomalieën die op de aanwezigheid van scheeps- of vliegtuigwrakken lijken te wijzen, ontbreken derhalve. In de boringen 165, 166 en 163 is direct onder de bouwvoor een dun laagje veen aangetroffen. In boring 163 is hieronder gerijpte, zwak humeuze klei aanwezig. Dergelijke klei is in de boringen 159 tot en met 162, direct onder de bouwvoor aangetroffen. Hoewel het millieu waarin deze klei is afgezet, min of meer geschikt zal zijn geweest voor menselijke bewoning, zijn in deze klei geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatie-horizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. Naar onderen toe gaat deze klei over in zwak venige, matig slappe klei. Dergelijke klei is in de boringen 164, 165 en 166 al direct onder de bouwvoor aangetroffen. Deze klei loopt door tot onderin de boringen maar wordt rond een diepte van 1,8 meter beneden het maaiveld, onderbroken door een tien tot twintig centimeter dik pakket matig veraard veen. De matig slappe, venige klei, is nooit geschikt geweest voor bewoning. Ook hierin zijn dan ook geen archeologische indicatoren aangetroffen. Versie:

358 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 44 Figuur 30: Boorprofielen boringen ; locatie OT-12 Versie:

359 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 45 Figuur 31: De ligging van de boorpunten en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie OT-12 Versie:

360 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie PW4 - Boringen 88 tot en met 94 Ter plaatse van boorpunt 88 lijken de tamelijk hoge meetwaarden veroorzaakt te worden door de aanwezigheid van overwegend zand in de bovenste twee meter. Waardoor de hoge meetwaarden langs de zuidrand van dit terrein veroorzaakt worden, is minder duidelijk. Mogelijk is hier de bodem beter ontwaterd of houdt dit verband met de aanleg van kabels en leidingen in deze strook. Het geleidelijke verloop wijst in elk niet op de aanwezigheid van een wrak o.i.d. In de boringen zijn onder de dertig tot veertig centimeter dikke bouwvoor slechts gelaagde getijdenafzettingen aangetroffen. Deze bestaan onderin met name uit zand dat wordt onderbroken door kleilaagjes en bovenin vooral uit klei dat wordt onderbroken door zandlaagjes. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Ook vegetatie-horizonten die op voor bewoning geschikte omstandigheden kunnen wijzen, ontbreken. Figuur 32: Boorprofielen boringen 88-94; locatie PW4 Versie:

361 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 47 Figuur 33: De ligging van de boorpunten en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie PW4 Versie:

362 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie PW5 - Boringen 95 tot en met 101 De verschillen in meetwaarden op dit terrein zijn slechts gering. De sterke meetanomalieën op het middendeel, worden veroorzaakt door de hier aanwezige molenvoet. In verband met de aanwezigheid hiervan is ook één boring minder gezet. De bodemopbouw in de boringen is tamelijk divers. Onderin de boringen 97, 98, 99 en 100 is een pakket zand aanwezig dat wordt onderbroken door kleilaagjes. Onderin de boringen 95 en 96 is een pakket klei aanwezig dat wordt onderbroken door zandlaagjes. In boring 98 lopen de gelaagde getijdeafzettingen door tot onder de bouwvoor. In de boringen 95 en 99 is boven de getijdenafzettingen matig stevige, humeuze klei aanwezig. Soortgelijke klei is ook in de boringen 97 en 101 onder de bouwvoor aangetroffen. Hoewel het milieu waarin deze klei is afgezet, min of meer geschikt zal zijn geweest voor menselijke bewoning, zijn in deze klei geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatie-horizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. In de boringen 97, 100 en 101 is een laag klei aanwezig met daarin her-afgezette resten van elders geërodeerd veen. In boring 101 loopt dergelijke venige klei door tot een diepte van tenminste twee meter beneden het maaiveld. In boring 96 is al direct onder de bouwvoor een dun pakket venige klei aangetroffen. Figuur 34: Boorprofielen boringen ; locatie PW5 Versie:

363 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 49 Figuur 35: De ligging van de boorpunten en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie PW5. Versie:

364 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie PW6 - Boringen 137 tot en met 143 De sterke meetanomalieën op het middendeel, worden veroorzaakt door de hier aanwezige molenvoet. De hoge meetwaarden rond de boorpunten 142 en 143 worden duidelijk veroorzaakt door de aanwezigheid van een grote hoeveelheid zand vanaf een diepte van ongeveer een meter beneden het maaiveld dat doorloopt tot een diepte van tenminste drie meter beneden het maaiveld. Boven dit door kleilaagjes onderbroken zand is door zandlaagjes onderbroken klei aanwezig. Dergelijke klei is onderin alle overige boringen aangetroffen en loopt in boring 141 door tot een diepte van tenminste drie meter beneden het maaiveld. In de boringen 137 en 138 is tussen 0,5 en 1 meter beneden het maaiveld een laag klei aanwezig met daarin her-afgezette resten van elders geërodeerd veen. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatie-horizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. Figuur 36: Boorprofielen boringen ; locatie PW6 Versie:

365 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 51 Figuur 37: De ligging van de boorpunten en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie PW6. Versie:

366 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie PW7 - Boringen 144 tot en met 150 De hoge meetwaarden in de zuidoosthoek van dit terrein worden duidelijk veroorzaakt door de aanwezigheid van de grote hoeveelheid zand die is vastgesteld in de boringen 148 en 149. Dit door kleilaagjes onderbroken zand loopt in boring 148 door tot een diepte van tenminste drie meter beneden het maaiveld. Ook onderin alle overige boringen zijn gelaagde getijdenafzettingen aangetroffen. Deze bestaan uit door kleilaagjes onderbroken zand of uit door zandlaagjes onderbroken klei. In de boringen 144, 148 en 149, zijn vanaf de bouwvoor tot onderin de boringen alleen getijdenafzettingen aanwezig. In de boringen 145, 146, 147 en 150 is een laag klei aanwezig met daarin her-afgezette resten van geërodeerd veen. In de boringen 147 en 150 is hierbinnen, rond een diepte van een meter beneden het maaiveld, een pakket matig veraard veen aanwezig. De hierboven en hieronder gelegen klei is matig stevig en zwak humeus. In de boringen 146, 147 en 150 zijn in deze klei rond een diepte van anderhalve meter beneden het maaiveld, dunne laagjes verkoolde plantenresten aangetroffen. Dergelijke laagjes zijn inmiddels veelvuldig aangetroffen in voormalige kwelder- en komgebieden in west- midden- en noord Nederland. Uit microscopisch onderzoek (Exaltus & Kortekaas 2008), blijkt dat het ontstaan van de dunne laagjes verkoolde plantenresten het gevolg is van het in situ verbranden van onbegraasde, verdorde vegetatie in een milieu waarin plantengroei tot versterkte opslibbing leidde. Dergelijke milieus waren niet geschikt voor bewoning maar wel voor het weiden van vee. Tijdens fases van voortgaande opslibbing bleven de afzonderlijke brandlaagjes vaak bewaard in de klei als uiterst dunne zwarte niveaus. De branden dienden waarschijnlijk voor het opruimen van oude, verdorde en daardoor onbegraasbare (kwelder)vegetatie om zodoende vegetatieverjonging te versnellen ten behoeve van het vee. Naast de brandlaagjes zijn in geen van de boringen archeologische indicatoren aangetroffen. Om na te gaan of op het zandlichaam ten zuiden van de zone met de brandlaagjes mogelijk wel nederzettingsresten aanwezig zijn, zijn hier aanvullend negen boringen gezet met een megaboor waarbij het opgeboorde materiaal is gezeefd. Voor deze methode is gekozen omdat een oppervlaktekartering hier in verband met het gebruik van het betreffende perceel als weiland, niet mogelijk was. Deze boringen zijn doorgezet tot een halve meter beneden het maaiveld. Omdat het slecht ondiepe karterende boringen betreft zijn deze niet afgebeeld in het boorprofiel en evenmin opgenomen in de boortabel. Ondanks de hoge boordichtheid van bijna veertig boringen per hectare die op de zuidelijke helft van dit terrein is bereikt, zijn in geen van deze boringen archeologische resten aangetroffen. Versie:

367 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 53 Figuur 38: Foto van het in boring 146 aangetroffen brandlaagje. Versie:

368 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 54 Figuur 39: Boorprofielen boringen ; locatie PW7 Versie:

369 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 55 Figuur 40: De ligging van de boorpunten en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie PW7. Versie:

370 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie RW3 - Boringen 74 tot en met 80 Door de begroeing met jonge uienplanten heerste hier ten tijde van het veldonderzoek een goede oppervlakte-vondstzichtbaarheid. De hier uitgevoerde oppervlaktekartering heeft echter geen archeologische indicatoren opgeleverd. De lage meetwaarden op dit terrein zijn vrijwel zeker veroorzaakt door de geringe hoeveelheid zand die in de bovenste twee meter is aangetroffen. Onder de dertig tot veertig centimeter dikke bouwvoor is in alle boringen matig stevige, matig humeuze klei aangetroffen. Hoewel het milieu waarin deze klei is afgezet, min of meer geschikt zal zijn geweest voor menselijke bewoning, zijn in deze klei geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatie-horizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. Vanaf ongeveer anderhalve meter beneden het maaiveld wordt de klei in deze boringen matig slap en komen hierin veelal resten voor van veen dat elders is geërodeerd. Het milieu waarin deze afzettingen zijn gevormd, is niet geschikt geweest voor bewoning. Onderin de boringen is matig veraard veen aanwezig dat doorloopt tot een diepte van tenminste twee meter beneden het maaiveld. De top hiervan is geërodeerd. De meetresultaten vertonen geen anomalieën die op de aanwezigheid van scheeps- of vliegtuigwrakken lijken te wijzen. De strook van erg lage weerstandswaarden langs de westgrens hangt samen met de aanwezigheid van de hier pal ten westen van gelegen weg Figuur 41: Booronderzoek (Links) en geofysisch onderzoek (rechts) op locatie RW3. Door de begroeing met jonge uienplanten heerste hier ten tijde van het veldonderzoek een goede oppervlakte-vondstzichtbaarheid. De hier uitgevoerde oppervlaktekartering heeft echter geen archeologische indicatoren opgeleverd. Versie:

371 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 57 Figuur 42: Boorprofielen boringen 74-80; locatie RW3 Versie:

372 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 58 Figuur 43: De ligging van de boorpunten en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie RW3 Versie:

373 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie RW4 - Boringen 81 tot en met 87 en 175 tot en met 183 De lage meetwaarden op dit terrein zijn vrijwel zeker veroorzaakt door de geringe hoeveelheid zand die in de bovenste twee meter is aangetroffen. Onder de ongeveer dertig centimeter dikke bouwvoor is in alle boringen matig stevige, matig humeuze klei aangetroffen. Hoewel het milieu waarin deze klei is afgezet, min of meer geschikt zal zijn geweest voor menselijke bewoning, zijn in deze klei geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatie-horizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. Vanaf ruim een meter beneden het maaiveld wordt de klei in deze boringen matig slap en komen hierin resten voor van veen dat elders is geërodeerd. Het milieu waarin deze afzettingen zijn gevormd, is niet geschikt geweest voor bewoning. Rond een diepte van twee meter beneden het maaiveld is een pakket matig veraard veen aanwezig waarvan de top is geërodeerd. Hieronder is dekzand aangetroffen. De top hiervan bestaat uit vernat, doorworteld zand dat tengevolge van de vernatting voorafgaande aan de veengroei, enigszins is gebleekt. Hieronder is een inspoelingslaag (B-horizont), aanwezig die bestaat uit door humus en ijzer aaneengekit zand. Deze B- horizont gaat via een overgangslaag (BC-horizont) over in het schone, geelgrijze zand van het niet door bodemvorming beïnvloede moedermateriaal (de C-horizont). Ondanks het zorgvuldig doorzoeken hiervan, zijn in de top van het dekzand geen archeologische indicatoren aangetroffen. Zelfs houtskoolspikkels, ontbreken volledig. Ook in de bovenliggende afzettingen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatiehorizonten ontbreken eveneens. De meetresultaten op dit terrein, vertonen geen anomalieën die op de aanwezigheid van scheeps- of vliegtuigwrakken lijken te wijzen. De lagere meetwaarden in de zuidoosthoek worden vrijwel zeker veroorzaakt door de aanmerkelijk grotere diepte waarop hier de top van het dekzand ligt (drie meter beneden het maaiveld in boring 87 in plaats van ruim twee meter beneden het maaiveld in de overige boringen.). In verband met de aanwezigheid van een dekzandbodem is hier het booronderzoek verdicht tot twintig boringen per hectare. Hiertoe zijn aanvullende de boringen 175 tot en met 183 gezet. Dit heeft geen afwijkingen opgeleverd ten opzichte van de eerder gezette boringen. In alle extra boringen is een nagenoeg intacte podzolbodem aangetroffen (zie figuur 57) waarin, ondanks het zorgvuldig doorzoeken hiervan, volstrekt geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Zelfs houtskoolspikkels, ontbreken volledig. Versie:

374 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 60 Figuur 44: Boorprofielen boringen en locatie RW4 Versie:

375 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 61 Figuur 45: De ligging van de boorpunten en en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie RW4 Versie:

376 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie RW5 - Boringen 102 tot en met 108 en 184 tot en met 191 De baan van hoge meetwaarden die van west naar oost over het middendeel van dit terrein loopt wordt duidelijk veroorzaakt door de grote hoeveelheden zand die hier in de boringen is aangetroffen (boringen 104, 105 en 106). In deze boringen is naast door kleilaagjes onderbroken zand, ook door zandlaagjes onderbroken klei aanwezig. Deze getijdenafzettingen lopen in deze boringen vanaf de dertig tot veertig centimeter dikke bouwvoor, door tot een diepte van tenminste twee meter beneden het maaiveld. Bovenin de overige boringen is matig stevige, humeuze klei aanwezig. Hoewel het milieu waarin deze klei is afgezet, min of meer geschikt zal zijn geweest voor menselijke bewoning, zijn in deze klei geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatiehorizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. In de boringen 102, 103 en 107 is klei aanwezig met daarin her-afgezette resten van elders geërodeerd veen. Onderin de boringen 102, 105, 107 en 108, is schoon geelgrijs dekzand aangetroffen. Het betreft de C-horizont van een voormalige podzolbodem. De bovenliggende bodemhorizonten, evenals het veen dat het dekzand gewoonlijk afdekt, is hier door erosie verloren gegaan. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatiehorizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. Hoewel tijdens het oorspronkelijke booronderzoek geen intacte dekzandbodems zijn aangetroffen, zijn hier voor de zekerheid toch acht verdichtingsboringen gezet (boringen 184 tot en met 191). Ook hierin zijn echter geen intacte dekzandbodems aangetroffen. De top van het dekzand is overal binnen deze locatie geërodeerd tot op de C-horizont. Versie:

377 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 63 Figuur 46: Boorprofielen boringen en ; locatie RW5 Versie:

378 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 64 Figuur 47: De ligging van de boorpunten en en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie RW5 Versie:

379 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie RW6 - Boringen 130 tot en met 136 en 192 tot en met 199 Op dit terrein is een geleidelijk verloop te zien van lage meetwaarden op het westelijke deel naar hoge meetwaarden op het oostelijke deel. Dit vormt een aanwijzing dat de verschillen in meetwaarden veroorzaakt worden door bodemkundige/geologische verschillen. Deze zijn echter niet duidelijk uit de resultaten van het booronderzoek af te leiden. Onder de dertig tot veertig centimeter dikke bouwvoor is in alle boringen matig stevige, zwak tot matig humeuze klei aangetroffen. Hoewel het milieu waarin deze klei is afgezet, min of meer geschikt zal zijn geweest voor menselijke bewoning, zijn in deze klei geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatie-horizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. Vanaf ruim een halve meter beneden het maaiveld wordt de klei in de boringen 130, 131, 133 en 134, matig slap en komen hierin resten voor van veen dat elders is geërodeerd. Het milieu waarin deze afzettingen zijn gevormd, is niet geschikt geweest voor bewoning. Rond een diepte van 0,7 tot 1,2 meter beneden het maaiveld is in alle boringen een pakket matig veraard veen aangetroffen waarvan de top is geërodeerd. Hieronder is dekzand aangetroffen. De top hiervan bestaat uit vernat, doorworteld zand dat tengevolge van de vernatting voorafgaande aan de veengroei, enigszins is gebleekt. Hieronder is een inspoelingslaag (B-horizont), aanwezig die bestaat uit door humus en ijzer aaneengekit zand. Deze B- horizont gaat via een overgangslaag (BC-horizont) over in het schone, geelgrijze zand van het niet door bodemvorming beïnvloede moedermateriaal (de C-horizont). Ondanks het zorgvuldig doorzoeken hiervan, zijn in de top van het dekzand geen archeologische indicatoren aangetroffen. Zelfs houtskoolspikkels, ontbreken volledig. Ook in de bovenliggende afzettingen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatiehorizonten ontbreken eveneens. In verband met de aanwezigheid van een dekzandbodem is hier het booronderzoek verdicht tot twintig boringen per hectare. Hiertoe zijn aanvullende de boringen 192 tot en met 199 gezet. Dit heeft geen afwijkingen opgeleverd ten opzichte van de eerder gezette boringen. In alle extra boringen is een nagenoeg intacte podzolbodem aangetroffen (zie figuur 57) waarin, ondanks het zorgvuldig doorzoeken hiervan, volstrekt geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Zelfs houtskoolspikkels, ontbreken volledig. Figuur 48: De kenmerkende podzolopbouw binnen de locaties RW4, RW5, RW6, RW8, RW9 en RW10 met links veen, rechts de doorwortelde en enigszins vernatte top van het dekzand, in het midden de B-horizont en rechts daarvan de BC- en C-horizont. Versie:

380 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 66 Figuur 49: Boorprofielen boringen en , locatie RW6 Versie:

381 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 67 Figuur 50: De ligging van de boorpunten en en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie RW6. Versie:

382 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie RW7 - Boringen 123 tot en met 129 en 200 tot en met 205 Op dit terrein is een geleidelijk verloop te zien van lage meetwaarden op het noordoostelijke deel naar hoge meetwaarden op het zuidwestelijke deel. Dit vormt een aanwijzing dat de verschillen in meetwaarden veroorzaakt worden door bodemkundige/geologische verschillen. Deze zijn echter niet duidelijk uit de resultaten van het booronderzoek af te leiden. Onder de dertig tot veertig centimeter dikke bouwvoor is in de boringen 123 tot 127, matig stevige, zwak tot matig humeuze klei aangetroffen. Hoewel het milieu waarin deze klei is afgezet, min of meer geschikt zal zijn geweest voor menselijke bewoning, zijn in deze klei geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatie-horizonten die vaak samenhangen met bewoningslagen, ontbreken eveneens. In de boringen 128 en 129 zijn onder de bouwvoor gelaagde getijdenafzettingen aanwezig die bestaan uit door zandlaagjes onderbroken klei en uit door kleilaagjes onderbroeken zand. In de boringen 125, 126 en 128 wordt de klei naar beneden toe matig slap en komen hierin resten voor van veen dat elders is geërodeerd. Hieronder is in de boringen 123, 126 en 128, een pakket matig veraard veen aangetroffen waarvan de top is geërodeerd. Ook onderin boring 124 is dergelijk veen aangetroffen. In de boringen 123, 127 en 128 is onder het veen of de venige klei, dekzand aangetroffen. De top hiervan ligt in boring 123 al op slechts een meter beneden het maaiveld en bestaat uit vernat, doorworteld zand dat tengevolge van de vernatting voorafgaande aan de veengroei, enigszins is gebleekt. Hieronder is een inspoelingslaag (B-horizont), aanwezig die bestaat uit door humus en ijzer aaneengekit zand. Deze B- horizont gaat via een overgangslaag (BC-horizont) over in het schone, geelgrijze zand van het niet door bodemvorming beïnvloede moedermateriaal (de C-horizont). Ondanks het zorgvuldig doorzoeken hiervan, zijn in de top van het dekzand geen archeologische indicatoren aangetroffen. Zelfs houtskoolspikkels, ontbreken volledig. Ook in de bovenliggende afzettingen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Omdat op het noordelijke deel van deze locatie een relatief hoog gelegen deel van het dekzandlandschap is aangetroffen, zijn hier aanvullend zes karterende boringen gezet (200 tot en met 205). Dit heeft in de boringen 200, 201, 202 en 204, eveneens en relatief hoog gelegen dekzandbodem opgeleverd met een nagenoeg intact podzolprofiel. Ondanks het zorgvuldig doorzoeken hiervan, zijn hierin echter volstrekt geen archeologische indicatoren aangetroffen. Zelfs houtskoolspikkels, ontbreken volledig. Versie:

383 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 69 Figuur 51: Boorprofielen boringen en ; locatie RW7 Versie:

384 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 70 Figuur 52: De ligging van de boorpunten en en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie RW7. Versie:

385 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie RW8 - Boringen 116 tot en met 122 en 206 tot en met 211 Op dit terrein is een geleidelijk verloop te zien van middelhoge naar lage meetwaarden. Hoewel dit geleidelijke verloop een aanwijzing vormt dat de verschillen in meetwaarden veroorzaakt worden door bodemkundige/geologische verschillen kunnen deze niet eenduidig uit de resultaten van het booronderzoek worden afgeleid. In de boringen 117, 119, 120 en 121 komt al binnen een meter beneden het maaiveld klei voor met daarin resten van veen dat elders is geërodeerd. Hieronder is in een pakket matig veraard veen aanwezig waarvan de top is geërodeerd. Een dergelijk veenpakket is ook in de overige boringen aangetroffen. Behalve in boring 122 is in alle boringen onder het veen dekzand aangetroffen. De top hiervan ligt in boring 116 al op 0,7 meter beneden het maaiveld terwijl deze in boring 117 op 1,8 meter beneden het maaiveld ligt. De top van het dekzand bestaat uit vernat, doorworteld zand dat tengevolge van de vernatting voorafgaande aan de veengroei, enigszins is gebleekt. Hieronder is een inspoelingslaag (B-horizont), aanwezig die bestaat uit door humus en ijzer aaneengekit zand. Deze B- horizont gaat via een overgangslaag (BC-horizont) over in het schone, geelgrijze zand van het niet door bodemvorming beïnvloede moedermateriaal (de C-horizont). Ondanks het zorgvuldig doorzoeken hiervan, zijn in de top van het dekzand geen archeologische indicatoren aangetroffen. Zelfs houtskoolspikkels, ontbreken volledig. Ook in de bovenliggende afzettingen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatiehorizonten ontbreken eveneens. In verband met de aanwezigheid van een dekzandbodem is hier het booronderzoek verdicht tot twintig boringen per hectare. Hiertoe zijn twee aanvullende boorraaien gezet van elk drie boringen (boringen 206 tot en met 211). Dit heeft geen afwijkingen opgeleverd ten opzichte van de eerder gezette boringen. In alle extra boringen is een nagenoeg intacte podzolbodem aangetroffen (zie figuur 48) waarin, ondanks het zorgvuldig doorzoeken hiervan, volstrekt geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Zelfs houtskoolspikkels, ontbreken volledig. Versie:

386 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 72 Figuur 53: Boorprofielen boringen en ; molenvoet RW8 Versie:

387 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 73 Figuur 54: De ligging van de boorpunten en en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie RW8. Versie:

388 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie RW9 - Boringen 109 tot en met 115 en 212 tot en met 219 Op dit terrein is een geleidelijk verloop te zien van hoge meetwaarden op de zuidwestelijke helft naar lage meetwaarden op de noordoostelijke helft. Dit vormt een aanwijzing dat de verschillen in meetwaarden veroorzaakt worden door bodemkundige/geologische verschillen. Vergelijking met de resultaten van het booronderzoek laat zien dat in de boringen die zijn gezet op het terreindeel met de hoge meetwaarden, direct onder de bouwvoor een dik pakket door kleilaagjes onderbroken zand aanwezig is. Een dergelijk pakket getijdenafzettingen ontbreekt in alle overige boringen die op dit terrein zijn gezet. In boring 115 lopen de getijdenafzettingen door tot minimaal ruim twee meter benden het maaiveld. In de overige boringen is onder een dertig tot zeventig centimeter dikke matig stevige, zwak tot matig humeuze klei aangetroffen. Hoewel het milieu waarin deze klei is afgezet, min of meer geschikt zal zijn geweest voor menselijke bewoning, zijn in deze klei geen archeologische indicatoren aangetroffen. In de boringen 110 tot en met 114 komen vanaf een diepte van ongeveer 1,3 meter beneden het maaiveld resten voor van veen dat elders is geërodeerd. Hieronder is in al deze boringen een pakket matig veraard veen aangetroffen waarvan de top is geërodeerd. Ook onderin boring 109 is dergelijk veen aangetroffen. In alle boringen waarin veen is aangetroffen, is hieronder, dekzand aanwezig. De top hiervan ligt op een diepte van ongeveer twee meter beneden het maaiveld en bestaat uit vernat, doorworteld zand dat tengevolge van de vernatting voorafgaande aan de veengroei, enigszins is gebleekt. Hieronder is een inspoelingslaag (B-horizont), aanwezig die bestaat uit door humus en ijzer aaneengekit zand. Deze B-horizont gaat via een overgangslaag (BC-horizont) over in het schone, geelgrijze zand van het niet door bodemvorming beïnvloede moedermateriaal (de C-horizont). Ondanks het zorgvuldig doorzoeken hiervan, zijn in de top van het dekzand geen archeologische indicatoren aangetroffen. Zelfs houtskoolspikkels, ontbreken volledig. In verband met de aanwezigheid van een dekzandbodem is hier het booronderzoek verdicht tot twintig boringen per hectare door twee extra boorraaien te zetten van elk vier boringen (212 tot en met 219). Dit heeft geen afwijkingen opgeleverd ten opzichte van de eerder gezette boringen. In alle extra boringen is een nagenoeg intacte podzolbodem aangetroffen (zie figuur 48) waarin, ondanks het zorgvuldig doorzoeken hiervan, volstrekt geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Zelfs houtskoolspikkels, ontbreken volledig. Versie:

389 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 75 Figuur 55: Boorprofielen boringen en ; locatie RW9 Versie:

390 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 76 Figuur 56: De ligging van de boorpunten en en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie RW9 Versie:

391 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Locatie RW-10 - Boringen 151 tot en met 158 en 220 tot en met 227 Op het grootste deel van dit terrein zijn de verschillen in meetwaarden rond de boorpunten erg gering. De tamelijk gemiddelde meetwaarden moeten hier veroorzaakt zijn door de bouwvoor en de in alle boringen direct daaronder aangetroffen, matig stevige, zwak humeuze klei. De verschillen in de boringen op grote diepte zijn immers aanmerkelijk groter. In de boringen 151 tot en met 153 is tussen één en twee meter beneden het maaiveld een zandpakket aanwezig dat wordt onderbroken door kleilaagjes. In de overige boringen is onder de zwak humeuze klei een pakket matig slappe, klei met veenlaagjes aangetroffen. Dit gaat rond anderhalve meter beneden het maaiveld over in matig veraard veen. In de boringen 154, 155 en 158, dekzand aangetroffen. De top van het dekzand bestaat uit vernat, doorworteld zand dat tengevolge van de vernatting voorafgaande aan de veengroei, enigszins is gebleekt. Hieronder is een inspoelingslaag (B-horizont), aanwezig die bestaat uit door humus en ijzer aaneengekit zand. Deze B-horizont gaat via een overgangslaag (BC-horizont) over in het schone, geelgrijze zand van het niet door bodemvorming beïnvloede moedermateriaal (de C-horizont). Ondanks het zorgvuldig doorzoeken hiervan, zijn in de top van het dekzand geen archeologische indicatoren aangetroffen. Zelfs houtskoolspikkels, ontbreken volledig. Ook in de bovenliggende afzettingen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatie-horizonten ontbreken eveneens. In verband met de aanwezigheid van een dekzandbodem is hier het booronderzoek verdicht tot twintig boringen per hectare door twee extra boorraaien te zetten van elk vier boringen (220 tot en met 227). Dit heeft geen afwijkingen opgeleverd ten opzichte van de eerder gezette boringen. Behalve in boring 223 is in alle extra boringen een nagenoeg intacte podzolbodem aangetroffen (zie figuur 48) waarin, ondanks het zorgvuldig doorzoeken hiervan, volstrekt geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Zelfs houtskoolspikkels, ontbreken volledig. Versie:

392 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 78 Figuur 57: Boorprofielen boringen en ; locatie RW10 Versie:

393 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 79 Figuur 58: De ligging van de boorpunten en en het resultaat van het geofysisch onderzoek op locatie RW10 Versie:

394 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Overzicht van de resultaten Hieronder is zowel in kaart- als in tabelvorm een overzicht weergegeven van de resultaten van het veldonderzoek Tabel 2: Globale resultaten Locatie wrakken Bodemopbouw Archeologische indicatoren Indicatie metingen MT-02 Wadafzettingen vanaf het maaiveld Geen Geen MT-03 Wadafzettingen vanaf het maaiveld Geen Geen MT-04 Wadafzettingen vanaf het maaiveld Geen Geen OT-02 Kwelderklei op wadafzettingen met veeninschakeling Geen Geen OT-03 Kwelderklei op wadafzettingen met veeninschakeling Geen Geen OT-04 Kwelderklei op wadafzettingen met veeninschakeling Geen Geen OT-05 Kwelderklei op wadafzettingen met veeninschakeling Geen Geen OT-06 Kwelderklei op wadafzettingen met veeninschakeling Geen Geen OT-07 Kwelderklei op wadafzettingen Geen Geen OT-09 Kwelderklei op wadafzettingen met en zonder Geen Geen veeninschakeling OT-10 Kwelderklei op wadafzettingen met veeninschakeling Geen Geen OT-11 Kwelderklei op wadafzettingen met veeninschakeling Geen Geen OT-12 Kwelderklei op wadafzettingen met veeninschakeling Geen Geen PW-4 Wadafzettingen vanaf het maaiveld Geen Geen PW-5 Wadafzettingen vanaf het maaiveld en kwelderklei op Geen Geen wadafzettingen PW-6 Wadafzettingen vanaf het maaiveld Geen Geen PW-7 Wadafzettingen vanaf het maaiveld en kwelderklei op Brandlaagjes Geen wadafzettingen met vegetatiehorizont en brandlaagjes RW-3 Kwelderklei op wadafzettingen op veen Geen Geen RW-4 Kwelderklei op wadafzettingen op veen op dekzand Geen Geen RW-5 Kwelderklei en/of wadafzettingen op verspoeld dekzand Geen Geen RW6 Kwelderklei op wadafzettingen op veen op dekzand Geen Geen RW7 Kwelderklei op wadafzettingen op veen op dekzand Geen Geen RW8 Kwelderklei op wadafzettingen op veen op dekzand Geen Geen RW9 Kwelderklei op wadafzettingen op veen op dekzand Geen Geen RW10 Kwelderklei op wadafzettingen op veen op dekzand Geen Geen Versie:

395 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 81 Figuur 59: Globaal overzicht resultaten booronderzoek Versie:

396 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 82 4 Conclusies en aanbevelingen (beleidsadvies) ArcheoPro heeft geofysisch onderzoek en karterend booronderzoek uitgevoerd op 25 locaties in de gemeente Middenmeer. Deze locaties maken deel uit van het toekomstige windmolenpark Wieringermeer. Hiervan liggen de onderzochte 25 locaties in een zone waarbinnen het gemeentelijk beleid, archeologische onderzoek verplicht. Het geofysisch onderzoek heeft op geen van de onderzochte locaties aanwijzingen opgeleverd dat in de bodem mogelijk resten van scheeps- of vliegtuigwrakken aanwezig zijn. Het booronderzoek heeft op vijf locaties (MT-02, MT-03, MT-04, PW04 en PW06), direct vanaf de bouwvoor tot een diepte van minimaal twee meter beneden het maaiveld, wadafzettingen opgeleverd die nooit geschikt zijn geweest voor bewoning. Op de locaties OT-02, OT-03, OT-04, OT-05, OT-06, OT-07, OT-10, OT11, OT12 PW05 en RW03, zijn in de boringen, boven de wadafzettingen pakketten klei aangetroffen die onder rustige omstandigheden zijn afgezet in een milieu waarin plantengroei plaatsvond. Hoewel deze klei is afgezet in een milieu dat min of meer geschikt was voor bewoning, zijn hierin geen vegetatie-horizonten of archeologische indicatoren aangetroffen die doorgaans samengaan met de aanwezigheid van vondstniveaus. Op locatie PW-7 zijn in de kwelderklei brandlaagjes aangetroffen die kenmerkend zijn voor milieus die niet geschikt waren voor bewoning maar waarin wel vee geweid werd. Het ten behoeve van het vee, jaarlijks afbranden van onbegraasde en verdorde vegetatie leidde tot het ontstaan van dunne laagjes in situ verkoolde plantenresten. De aanwezigheid van dit verschijnsel heeft aanleiding gegeven tot het verrichten van karterend onderzoek op de zuidelijke helft van deze locatie. De resultaten hiervan geven geen aanleiding tot het adviseren van verder vervolgonderzoek op deze locatie. Op de locaties (RW-04, RW-05, RW-06, RW-07, RW-08, RW09 en RW10), is bovenin de boringen eveneens kwelderklei aangetroffen zonder bewonings indicatoren. Hieronder liggen wadafzettingen op veen. Onder dit veen is dekzand aangetroffen. Op locatie RW- 05 is de top van het dekzand verspoeld. Op de overige van deze locaties is de top van het dekzand echter intact en zijn hierin intacte podzolbodems aangetroffen. De diepteligging van de top van dit dekzand op 6,5 meter beneden NAP, betekent dat dit in de loop van het Neolithicum overgroeid zal zijn geraakt met veen. Hierop kunnen derhalve archeologische resten uit het mesolithicum en het vroeg- tot midden-neolithicum aanwezig zijn. Om deze reden is het booronderzoek op deze locaties verdicht tot twintig boringen per hectare. Ondanks het zorgvuldig doorzoeken van de top van het dekzand zijn binnen geen van deze locaties echter archeologische indicatoren aangetroffen die op de aanwezigheid van bewoningsresten uit het Neolithicum zouden kunnen wijzen. Zelfs houtskoolspikkels, die doorgaans wijd verspreid voorkomen in de top van afgedekt dekzand, ontbreken volledig. In verband met het volledig ontbreken van relevante archeologische indicatoren binnen het plangebied, is het KNA-onderdeel Waardestelling in dit rapport niet nader uitgewerkt. In alle gevallen geldt dat indien archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden, deze gemeld dienen te worden bij de gemeente Hollands Kroon, conform Monumentenwet 1988, laatste wijziging van 1 september 2007, paragraaf 7, artikel 53 en verder. Versie:

397 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 83 Verklarende woordenlijst AHN Actueel Hoogtebestand Nederland. AMK Archeologische Monumentenkaart. ASB Archeologische Standaard Boorbeschrijving. Archis Archeologisch Informatie Systeem. BP: Before Present (present = 1950) GIS Geografische InformatieSystemen. GPS Global Positioning System. IKAW Indicatieve kaart van archeologische waarden IVO Inventariserend VeldOnderzoek. KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. -mv Onder maaiveld. NAP Normaal Amsterdams Peil PVA Plan van Aanpak. PVE Programma van Eisen. RCE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. SBB Standaard Boor Beschrijvingsmethode. SIKB: Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer Archeologische tijdschaal Periode Datering Midden- en Laat Paleolithicum (oude steentijd) Mesolithicum (midden steentijd) Neolithicum (nieuwe steentijd) Bronstijd IJzertijd v. chr. Romeinse tijd 12 v chr n. chr. Vroege middeleeuwen Volle middeleeuwen Late middeleeuwen Nieuwe tijd heden Bronnen Kadaster Topografische Dienst, Top25Raster, Top10Vector, GBKN kaarten, Emmen 2008 Luchtfoto, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, IKAW 2 (Indicatieve kaart Archeologische Waarden), Amersfoort. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, AMK (Archeologische monumentenkaart), Amersfoort. Versie:

398 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 84 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, ARCHIS II (Archeologisch Informatie Systeem), Rijkswaterstaat, Servicedesk Data, AHN (Actueel Hoogtebestand Nederland), Delft. Stichting voor Bodemkartering, Bodemkaart van Nederland 1: Wageningen, Stichting voor Bodemkartering: Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000, Staring Centrum, Wageningen, 1989 Stichting voor Bodemkartering, Geologische kaart van Nederland 1: Wageningen, Literatuur Cate, J. A. M. ten. A. F. van Holst, H. Kleijer en J. Stolp, Handleiding bodemgeografisch onderzoek; richtlijnen en voorschriften. Deel A: Bodem. Wageningen, DLO-Staring Centrum. Technisch Document 19A. Es. Van W.A., Sarfatij, H. & P.J. Woltering (red.) Archeologie in Nederland; De rijkdom van het bodemarchief. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Amersfoort. Kappel, K. van, R. Exaltus, J. Orbons, ArcheoPro rapport 13068, Windpark Wieringermeer, Gemeente Hollands Kroon, Bureauonderzoek, Eijsden, april 2014 Leidraad inventariserend veldonderzoek; Deel: karterend booronderzoek (SIKB, 2006) Versie:

399 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 85 Bijlage 1: Boorbeschrijving Algemene kopgegevens Soort boring BAR Projectnummer Projectnaam Wieringermeer, Molenpark Deelgebied Nvt Organisatie ArcheoPro OM-nummer 62467/62468 coördinaatsysteem RD2000 Coördinaatsysteemdatum ETRS89 Locatiebepaling GPS en meetlint Referentievlak NAP Bepaling maaiveldhoogte AHN Waterpas Boormethode Guts en edelman Boordiameter 3 cm en 15 cm Opdrachtgever Windunie Versie:

400 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 86 "Boornummer" "XRD" "YRD" "AHN" Versie:

401 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Versie:

402 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Versie:

403 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 89 Boorbeschrijving volgens ASB 5.1 Boo LDO Lithologie Kleur Overige kenmerken AIS r Nr GD BK BS BZ BV BH HK TK IK VL K CO PL H SC H SST BHN BI GI 1 45 K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 1 BR GR LI MST 130 Z GR 2 KL 180 K 2 GR MSL 200 V BR RO 2 40 K/Z 3 BR GR DO BV 170 K 1 BR GR LI MST 185 V 2 BR GR 200 K 2 GR MSL 3 40 K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 1 BR GR LI MST 95 K 2 GR MSL 160 K 1 BR GR LI MST 185 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO 4 45 K/Z 3 BR GR DO BV 95 K 1 BR GR LI MST ZL 150 K 1 BR GR LI MST 190 K 2 GR MSL ZL 200 V BR RO 5 35 K/Z 3 BR GR DO BV 80 K 1 BR GR LI MST ZL 100 Z GR 2 KL 130 Z GR K 2 GR MSL ZL 6 45 K/Z 3 BR GR DO BV 130 K 1 BR GR LI MST 160 K 2 GR MSL ZL 180 K 2 GR MSL 200 V BR RO 7 45 K/Z 3 BR GR DO BV 55 K 1 BR GR LI MST ZL 150 K 1 BR GR LI MST 180 K 2 GR MSL ZL 200 K 2 GR MSL 8 40 K/Z 3 BR GR DO BV 60 K 3 BR GR LI MST 105 K 1 BR GR LI MST 155 K 2 GR MSL ZL 180 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO 9 40 K/Z 3 BR GR DO BV 160 K 1 BR GR LI MST 170 V BR RO 200 K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 120 K 1 BR GR LI MST 140 K 3 GR MSL 180 K 2 GR MSL 185 V BR RO 200 K 2 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 90 K 1 BR GR LI MST 95 V BR RO 155 K 3 GR MSL 190 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV Versie:

404 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina K 3 BR GR LI MST 160 Z GR K 2 GR MSL ZL 200 K 2 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 80 K 3 BR GR LI MST 90 V BR RO 135 K 1 BR GR LI MST 165 K 2 GR MSL VL 200 K 2 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 80 K 3 BR GR LI MST 85 V BR RO 120 K 1 BR GR LI MST 130 K 2 GR MSL 170 K 2 GR MSL VL 175 V BR RO 200 K 2 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 80 K 3 BR GR LI MST 140 K 1 BR GR LI MST 180 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 60 K 1 BR GR LI MST 175 K 2 GR MSL VL 190 K 2 GR MSL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 60 K 3 BR GR LI MST 155 K 1 BR GR LI MST V BR RO 300 K 2 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 50 K 3 BR GR LI MST 60 V BR RO 170 K 1 BR GR LI MST K 2 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 60 K 3 BR GR LI MST 165 K 1 BR GR LI MST K 2 GR MSL VL 180 V BR RO 200 K 2 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 55 K 3 BR GR LI MST 60 V BR RO 70 K 1 BR GR LI MST K 2 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 105 K 3 BR GR LI MST 110 V BR RO 135 K 1 BR GR LI MST 200 K 2 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 90 K 3 BR GR LI MST 140 K 1 BR GR LI MST 165 K 1 BR GR LI MST V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 65 K 3 BR GR LI MST 125 K 1 BR GR LI MST 170 K 2 GR MSL ZL 190 K 2 1 GR MSL V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 95 Z GR 2 KL 165 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV Versie:

405 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina K 3 BR GR LI MST 60 V BR RO 110 K 1 2 BR GR LI MST 145 K 2 GR MSL 180 K 2 1 GR MSL V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 45 K 3 BR GR LI MST 50 V BR RO 150 K 1 BR GR LI MST 175 K 2 GR MSL VL 180 V BR RO 200 K 2 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 95 K 1 BR GR LI MST 145 K 3 BR GR LI MST 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 100 K 3 BR GR LI MST 145 Z GR 2 KL 200 K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 60 K 1 BR GR LI MST 155 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV 90 K 1 BR GR LI MST 200 K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 90 K 3 BR GR LI MST 145 K 2 GR MSL ZL 200 K 2 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 200 K 2 GR MSL ZL 350 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 155 K 1 BR GR LI MST 200 K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 75 K 1 BR GR LI MST 200 K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 80 K 3 BR GR LI MST 100 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV 140 K 1 BR GR LI MST 180 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 30 V BR RO 50 K 1 BR GR LI MST 145 K 2 GR MSL ZL 180 K 2 1 GR MSL K 2 GR MSL VL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 125 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 120 K 1 BR GR LI MST 200 K 2 GR MSL EZL K/Z 3 BR GR DO BV 60 K 3 BR GR LI MST 160 K 1 3 BR GR LI MST 165 K 1 BR GR LI MST V BR RO 200 K 2 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 60 K 1 BR GR LI MST Versie:

406 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina K 2 GR MSL ZL 145 Z GR 2 KL 155 K 2 GR MSL ZL 185 K 2 1 GR MSL V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 55 K 1 BR GR LI MST 75 K 2 GR MSL 145 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 45 V BR RO 130 K 2 GR MSL ZL 180 K 2 GR MSL 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 105 K 3 BR GR LI MST 145 K 1 BR GR LI MST 170 K 2 GR MSL ZL 200 K 2 GR MSL VL K/Z 3 BR GR DO BV 120 K 1 BR GR LI MST 200 K 2 GR MSL EZL K/Z 3 BR GR DO BV 150 K 1 BR GR LI MST 205 K 2 GR MSL ZL 215 V BR RO 350 K 2 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 150 K 1 BR GR LI MST 190 K 2 1 GR MSL V BR RO 315 K 2 GR MSL 350 K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 150 K 1 BR GR LI MST 215 K 2 1 GR MSL V BR RO 315 K 2 GR MSL 350 K 2 GR MSL EZL K/Z 3 BR GR DO BV 105 Z GR 2 KL 160 K 1 BR GR LI MST 175 K 2 GR MSL ZL 200 K 2 1 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 120 K 1 BR GR LI MST 200 K 2 GR MSL EZL K/Z 3 BR GR DO BV 50 Z GR 2 KL 125 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV 120 K 3 BR GR LI MST 200 K 2 1 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 75 K 1 BR GR LI MST ZL 105 K 3 BR GR LI MST 200 K 2 1 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 3 BR GR LI MST 150 K 2 GR MSL ZL 200 K 2 1 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 60 K 3 BR GR LI MST 140 K 1 BR GR LI MST 200 Z GR 2 EKL 215 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 200 Z GR 2 Versie:

407 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina K/Z 3 BR GR DO BV 200 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV 80 Z GR 2 KL 200 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV 150 Z GR Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 200 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV 60 K 3 BR GR LI MST 80 Z GR 2 KL 120 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR 2 EKL K/Z 3 BR GR DO BV 140 K 3 BR GR LI MST 200 Z GR 2 EKL K/Z 3 BR GR DO BV 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 35 K 2 GR MSL 200 K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 200 Z GR 2 EKL K/Z 3 BR GR DO BV 200 Z GR 2 EKL K/Z 3 BR GR DO BV 200 Z GR 2 EKL K/Z 3 BR GR DO BV 200 Z GR 2 EKL K/Z 3 BR GR DO BV 140 K 1 2 BR GR LI MST 175 K 2 GR MSL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 175 Z GR 2 ZL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 110 K 1 2 BR GR LI MST 160 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 95 K 1 2 BR GR LI MST 120 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 155 K 1 2 BR GR LI MST 180 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 130 K 1 2 BR GR LI MST 165 K 1 BR GR LI MST 195 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 145 K 1 2 BR GR LI MST 180 K 1 BR GR LI MST 190 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 150 K 1 2 BR GR LI MST Versie:

408 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina K 2 GR MSL VL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 130 K 1 2 BR GR LI MST 145 K 2 GR MSL VL 170 K 2 1 GR MSL K 2 GR MSL VL 200 V BR RO 210 Z RO BR BHB DEZ 230 Z GE OR BHBC DEZ 270 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 130 K 1 2 BR GR LI MST 200 K 2 GR MSL VL 220 V BR RO 230 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 240 Z RO BR BHB DEZ 250 Z GE OR BHBC DEZ 275 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 110 K 1 BR GR LI MST 195 K 2 GR MSL VL 210 V BR RO 220 K 1 2 BR GR LI MST 225 Z RO BR BHB DEZ 235 Z GE OR BHBC DEZ 270 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 145 K 1 2 BR GR LI MST 185 K 2 GR MSL VL 210 V BR RO 220 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 230 Z RO BR BHB DEZ 245 Z GE OR BHBC DEZ 270 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 160 K 1 2 BR GR LI MST 180 V BR RO 195 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 205 Z RO BR BHB DEZ 215 Z GE OR BHBC DEZ 245 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 125 K 1 BR GR LI MST 195 K 2 GR MSL VL 215 V BR RO 225 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 230 Z RO BR BHB DEZ 245 Z GE OR BHBC DEZ 280 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 140 K 1 BR GR LI MST 195 K 2 GR MSL VL 305 V BR RO 325 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 330 Z RO BR BHB DEZ 340 Z GE OR BHBC DEZ 355 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 75 Z GR 2 KL 150 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 100 Z GR 2 KL 150 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 95 K 2 GR MSL ZL Versie:

409 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 110 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 95 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 105 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 95 K 1 BR GR LI MST 155 Z GR K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 50 K 2 GR MSL VL 105 Z GR 2 KL 140 K 2 GR MSL EZL 200 K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 110 K 1 BR GR LI MST 130 K 2 GR MSL VL 150 K 2 GR MSL EZL 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 110 Z GR 2 KL 135 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 155 K 1 BR GR LI MST 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 120 K 2 GR MSL VL 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 105 K 3 BR GR LI MST 120 K 2 GR MSL VL 200 K 2 1 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 45 K 2 GR MSL ZL 70 Z GR 2 KL 150 K 1 BR GR LI MST 200 K 2 1 GR MSL Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 40 Z GR 2 KL 70 K 1 BR GR LI MST 190 K 2 GR MSL VL 200 K 2 1 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 50 Z GR Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 55 K 2 GR MSL ZL 120 Z GR 2 KL 200 K 2 GR MSL ZL 210 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 50 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 1 BR GR LI MST 105 K 2 GR MSL VL 165 K 2 1 GR MSL K 2 GR MSL VL 205 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 130 K 1 BR GR LI MST 200 K 2 GR MSL EZL 210 Z GE LI BHC DEZ Versie:

410 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina K/Z 3 BR GR DO BV 130 K 1 BR GR LI MST 190 V BR RO 200 Z 205 Z RO BR BHB DEZ 220 Z GE OR BHBC DEZ 255 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 130 K 1 2 BR GR LI MST 155 K 2 GR MSL VL 185 V BR RO 195 Z 200 Z RO BR BHB DEZ 210 Z GE OR BHBC DEZ 240 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 125 K 1 2 BR GR LI MST 160 K 2 GR MSL VL 195 V BR RO 205 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 210 Z RO BR BHB DEZ 220 Z GE OR BHBC DEZ 245 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 125 K 1 2 BR GR LI MST 165 K 2 GR MSL VL 195 V BR RO 205 Z 210 Z RO BR BHB DEZ 220 Z GE OR BHBC DEZ 235 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 150 K 1 2 BR GR LI MST 190 K 2 GR MSL VL 205 V BR RO 210 Z 220 Z RO BR BHB DEZ 235 Z GE OR BHBC DEZ 265 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 130 Z GR 2 KL 180 K 2 GR MSL VL 205 K 2 GR MSL VL 215 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 220 Z RO BR BHB DEZ 230 Z GE OR BHBC DEZ 255 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 130 Z GR 2 KL 220 K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 40 K 1 BR GR LI MST 70 V BR RO 80 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 85 Z RO BR BHB DEZ 95 Z GE OR BHBC DEZ 115 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 75 K 1 2 BR GR LI MST 90 K 2 GR MSL VL 170 V BR RO 190 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 205 Z RO BR BHB DEZ 215 Z GE OR BHBC DEZ 235 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 120 K 1 2 BR GR LI MST 130 K 2 1 GR MSL V BR RO 215 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ Versie:

411 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Z RO BR BHB DEZ 225 Z GE OR BHBC DEZ 240 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 3 BR GR LI MST 90 K 2 GR MSL VL 150 V BR RO 175 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 185 Z RO BR BHB DEZ 195 Z GE OR BHBC DEZ 220 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 85 K 2 GR MSL VL 95 V BR RO 100 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 110 Z RO BR BHB DEZ 125 Z GE OR BHBC DEZ 150 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 60 K 1 BR GR LI MST 80 K 2 GR MSL VL 95 V BR RO 105 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 115 Z RO BR BHB DEZ 130 Z GE OR BHBC DEZ 155 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 130 K 3 BR GR LI MST 175 K 1 BR GR LI MST 210 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 60 K 1 2 BR GR LI MST 95 V BR RO 105 Z 115 Z RO BR BHB DEZ 130 Z GE OR BHBC DEZ 155 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 105 K 1 2 BR GR LI MST 125 V BR RO 140 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 95 K 1 BR GR LI MST 135 K 2 1 GR MSL K 2 GR MSL VL K/Z 3 BR GR DO BV 125 K 1 2 BR GR LI MST 145 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 65 K 1 BR GR LI MST 115 K 2 GR MSL VL 125 Z 135 Z RO BR BHB DEZ 145 Z GE OR BHBC DEZ 160 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 60 K 2 GR MSL VL 95 K 1 2 BR GR LI MST 120 K 2 GR MSL VL 160 V BR RO 170 Z 175 Z RO BR BHB DEZ 185 Z GE OR BHBC DEZ 210 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 50 Z GR 2 KL 90 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR 2 KL Versie:

412 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 1 BR GR LI MST 90 K 2 GR MSL VL 180 V BR RO 190 Z 200 Z RO BR BHB DEZ 210 Z GE OR BHBC DEZ 230 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 80 K 1 BR GR LI MST 110 K 2 GR MSL VL 195 V BR RO 205 Z 210 Z RO BR BHB DEZ 220 Z GE OR BHBC DEZ 235 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV 90 K 1 2 BR GR LI MST 175 V BR RO 185 Z 195 Z RO BR BHB DEZ 210 Z GE OR BHBC DEZ 230 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 1 2 BR GR LI MST 100 K 2 GR MSL VL 125 V BR RO KL 155 V BR RO 175 Z 180 Z RO BR BHB DEZ 200 Z GE OR BHBC DEZ 220 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 50 K 1 BR GR LI MST 65 K 2 GR MSL VL 130 V BR RO 135 Z 145 Z GR LI BHE DEZ 150 Z RO BR BHB DEZ 160 Z GE OR BHBC DEZ 180 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 120 K 1 BR GR LI MST 185 V BR RO KL 205 Z 215 Z RO BR BHB DEZ 220 Z GE OR BHBC DEZ 240 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 120 K 1 BR GR LI MST 185 V BR RO KL 200 Z 205 Z RO BR BHB DEZ 215 Z GE OR BHBC DEZ 230 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 50 K 2 GR MSL 90 K 2 GR MSL VL 200 K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 65 K 1 BR GR LI MST 105 K 2 GR MSL VL 150 K 2 GR MSL EZL 200 K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 200 K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 50 K 1 2 BR GR LI MST 200 K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV Versie:

413 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 100 K 2 GR MSL ZL 300 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 120 K 2 GR MSL ZL 300 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 80 Z GR K 2 GR MSL EZL 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 60 K 1 BR GR LI MST 90 K 1 BR GR LI MST VL 115 K 2 GR MSL ZL 160 Z GR 2 KL 200 K 2 GR MSL EZL K/Z 3 BR GR DO BV 95 K 1 BR GR LI MST 105 K 2 GR MSL VL 135 K 2 1 GR MSL K 2 GR MSL VL BRL 160 K 2 1 GR MSL Z GR 2 EKL K/Z 3 BR GR DO BV 70 Z GR 2 EKL 90 K 1 BR GR LI MST 100 V BR RO 150 K 1 BR GR LI MST VL 160 K 2 GR MSL VL BRL 200 K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 180 Z GR 2 EKL 300 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 200 Z GR 2 EKL K/Z 3 BR GR DO BV 65 Z GR 2 EKL 80 K 1 BR GR LI MST 95 K 1 BR GR LI MST VL 115 V BR RO 130 K 1 BR GR LI MST VL 145 K 2 GR MSL VL BRL 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 100 K 3 BR GR LI MST 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 95 K 3 BR GR LI MST 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 95 K 3 BR GR LI MST 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 120 K 3 BR GR LI MST 150 K 2 GR MSL VL 190 V BR RO 205 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 210 Z RO BR BHB DEZ 220 Z GE OR BHBC DEZ 240 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 3 BR GR LI MST 130 K 2 GR MSL VL 170 V BR RO 180 K 3 BR GR LI MST 185 Z RO BR BHB DEZ 190 Z GE OR BHBC DEZ 210 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV Versie:

414 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina K 3 BR GR LI MST 160 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 3 BR GR LI MST 165 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 65 K 3 BR GR LI MST 160 K 2 GR MSL VL 180 V BR RO 185 K 3 BR GR LI MST 190 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 195 Z GE OR BHBC DEZ 210 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV 65 K 95 K 1 BR GR LI MST K 2 1 GR MSL V BR RO 250 K 2 1 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 65 K 95 K 1 BR GR LI MST K 2 1 GR MSL V BR RO 250 K 2 1 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 65 K 90 K 1 BR GR LI MST K 2 1 GR MSL V BR RO 250 K 2 1 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 130 K 3 BR GR LI MST 200 K 2 1 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 60 V BR RO 80 K 3 BR GR LI MST 85 K 1 BR GR LI MST 180 K 2 1 GR MSL V BR RO 200 K 2 1 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 170 K 2 1 GR MSL V BR RO 200 K 2 1 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 55 V BR RO 160 K 2 1 GR MSL V BR RO 200 K 2 1 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 55 V BR RO 165 K 2 1 GR MSL V BR RO 200 K 2 1 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 60 K 3 BR GR LI MST 145 K 1 BR GR LI MST 190 K 2 1 GR MSL V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 60 K 3 BR GR LI MST 70 K 1 BR GR LI MST 1 90 K 1 BR GR LI MST 95 V BR RO 190 K 2 1 GR MSL V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV Versie:

415 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina K 3 BR GR LI MST 80 K 1 BR GR LI MST 90 K 1 BR GR LI MST K 1 BR GR LI MST 185 K 2 1 GR MSL V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 130 K 3 BR GR LI MST 165 K 3 GR MSL 200 K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 45 V BR RO 70 K 3 BR GR LI MST 150 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 100 K 2 GR MSL ZL 150 Z GR 2 KL 200 K 2 1 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 100 K 2 GR MSL ZL 200 Z GR 2 KL K/Z 3 BR GR DO BV 100 K 2 GR MSL ZL 150 Z GR 2 KL 200 K 2 1 GR MSL K/Z 3 BR GR DO BV 125 K 1 2 BR GR LI MST 200 K 2 GR MSL VL 210 V BR RO 225 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 230 Z RO BR BHB DEZ 240 Z GE OR BHBC DEZ 260 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 130 K 1 2 BR GR LI MST 200 K 2 GR MSL VL 215 V BR RO 225 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 230 Z RO BR BHB DEZ 250 Z GE OR BHBC DEZ 270 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 115 K 1 BR GR LI MST 195 K 2 GR MSL VL 215 V BR RO 225 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 230 Z RO BR BHB DEZ 245 Z GE OR BHBC DEZ 275 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 130 K 1 2 BR GR LI MST 180 K 2 GR MSL VL 205 V BR RO 215 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ Z GE OR BHBC DEZ 275 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 140 K 1 2 BR GR LI MST 185 K 2 GR MSL VL 215 V BR RO 225 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 230 Z RO BR BHB DEZ 250 Z GE OR BHBC DEZ 270 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 145 K 1 BR GR LI MST 235 K 2 GR MSL VL 255 V BR RO Versie:

416 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 270 Z RO BR BHB DEZ 285 Z GE OR BHBC DEZ 320 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 140 K 1 BR GR LI MST 180 K 2 GR MSL VL 190 V BR RO 205 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 210 Z RO BR BHB DEZ 220 Z GE OR BHBC DEZ 250 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 145 K 1 BR GR LI MST 205 K 2 GR MSL VL 225 V BR RO 235 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 245 Z RO BR BHB DEZ 260 Z GE OR BHBC DEZ 285 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 115 K 1 BR GR LI MST 270 K 2 GR MSL VL 285 V BR RO 300 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 305 Z RO BR BHB DEZ 315 Z GE OR BHBC DEZ 350 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 45 K 2 GR MSL ZL 55 Z GR Z GR 2 KL 240 Z GR Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 55 K 2 GR MSL ZL 230 Z GR 2 KL 260 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 55 K 2 GR MSL ZL 230 Z GR 2 KL 260 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 55 K 2 GR MSL ZL 230 Z GR 2 KL 260 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 45 K 2 GR MSL ZL 110 Z GR 2 KL 145 K 2 GR MSL ZL 210 K 2 GR MSL ZL 235 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 35 K 2 GR MSL 50 K 2 GR MSL ZL 110 Z GR 2 KL 125 K 2 GR MSL ZL 185 K 2 GR MSL VL 215 K 2 GR MSL VL 250 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 55 K 2 GR MSL ZL 110 Z GR 2 KL 125 K 2 GR MSL ZL 170 K 2 GR MSL VL 195 K 2 GR MSL VL 210 K 2 GR MSL 240 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 55 K 2 GR MSL ZL Versie:

417 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina K 1 BR GR LI MST 110 Z GR 2 KL 130 K 2 GR MSL ZL 190 K 2 GR MSL VL 205 K 2 GR MSL VL 210 K 2 GR MSL 250 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 80 K 1 BR GR LI MST 100 K 2 GR MSL VL 160 V BR RO KL 185 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 190 Z RO BR BHB DEZ 200 Z GE OR BHBC DEZ 220 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 1 BR GR LI MST 105 K 2 GR MSL VL 160 V BR RO KL 180 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 185 Z RO BR BHB DEZ 205 Z GE OR BHBC DEZ 220 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 1 BR GR LI MST 110 K 2 GR MSL VL 175 V BR RO 185 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 195 Z RO BR BHB DEZ 205 Z GE OR BHBC DEZ 220 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 65 K 1 BR GR LI MST 100 K 2 GR MSL VL 165 V BR RO 170 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 175 Z RO BR BHB DEZ 185 Z GE OR BHBC DEZ 215 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 80 K 1 BR GR LI MST 90 K 2 GR MSL VL 160 V BR RO 170 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 175 Z RO BR BHB DEZ 185 Z GE OR BHBC DEZ 210 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 1 BR GR LI MST 100 K 2 GR MSL VL 155 V BR RO 170 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 180 Z RO BR BHB DEZ 200 Z GE OR BHBC DEZ 205 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 1 BR GR LI MST 100 K 2 GR MSL VL 125 V BR RO KL 165 V BR RO 175 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ Z RO BR BHB DEZ 200 Z GE OR BHBC DEZ 215 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 1 BR GR LI MST 100 K 2 GR MSL VL 120 V BR RO KL 155 V BR RO Versie:

418 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 180 Z RO BR BHB DEZ 200 Z GE OR BHBC DEZ 225 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 75 K 1 BR GR LI MST 110 K 2 GR MSL VL 120 V BR RO 135 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 140 Z RO BR BHB DEZ 180 Z GE OR BHBC DEZ 200 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 1 BR GR LI MST 115 K 2 GR MSL VL 165 V BR RO 175 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 180 Z RO BR BHB DEZ 185 Z GE OR BHBC DEZ 195 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 1 BR GR LI MST 140 K 2 GR MSL VL 150 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 155 Z RO BR BHB DEZ 165 Z GE OR BHBC DEZ 190 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 90 K 1 2 BR GR LI MST 145 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 55 K 1 2 BR GR LI MST 120 V BR RO 130 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 140 Z RO BR BHB DEZ 150 Z GE OR BHBC DEZ 170 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 90 K 1 2 BR GR LI MST 130 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO K/Z 3 BR GR DO BV 120 K 1 2 BR GR LI MST 130 K 2 GR MSL VL 205 V BR RO 215 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 220 Z RO BR BHB DEZ 225 Z GE OR BHBC DEZ 245 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 1 2 BR GR LI MST 90 K 2 GR MSL VL 150 V BR RO 75 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 185 Z RO BR BHB DEZ 195 Z GE OR BHBC DEZ 220 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 85 V BR RO 95 V BR RO 100 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 105 Z RO BR BHB DEZ 120 Z GE OR BHBC DEZ 145 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 120 K 1 2 BR GR LI MST 130 K 2 GR MSL VL 205 V BR RO 215 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ Versie:

419 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina Z RO BR BHB DEZ 225 Z GE OR BHBC DEZ 245 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 1 2 BR GR LI MST 90 K 2 GR MSL VL 150 V BR RO 175 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 185 Z RO BR BHB DEZ 195 Z GE OR BHBC DEZ 220 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 85 K 2 GR MSL VL 95 V BR RO 100 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 110 Z RO BR BHB DEZ 120 Z GE OR BHBC DEZ 145 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 125 K 1 2 BR GR LI MST 200 K 2 GR MSL VL 230 V BR RO 240 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 245 Z RO BR BHB DEZ 250 Z GE OR BHBC DEZ 270 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 65 K 1 2 BR GR LI MST 170 K 2 GR MSL ZL 200 K 2 GR MSL VL 230 V BR RO 235 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 240 Z RO BR BHB DEZ 250 Z GE OR BHBC DEZ 260 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 65 K 1 2 BR GR LI MST 170 Z GR 2 KL 200 V BR RO 205 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 210 Z RO BR BHB DEZ 220 Z GE OR BHBC DEZ 245 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 1 2 BR GR LI MST 130 Z GR 2 KL 170 K 2 GR MSL VL 200 V BR RO 205 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 210 Z RO BR BHB DEZ 220 Z GE OR BHBC DEZ 230 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 95 K 1 2 BR GR LI MST 130 K 2 GR MSL VL 210 V BR RO 215 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 220 Z RO BR BHB DEZ 230 Z GE OR BHBC DEZ 250 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 100 K 1 2 BR GR LI MST 130 K 2 GR MSL VL 195 V BR RO 205 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 215 Z RO BR BHB DEZ 230 Z GE OR BHBC DEZ 245 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 105 K 1 2 BR GR LI MST Versie:

420 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina K 2 GR MSL VL 205 V BR RO 210 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 220 Z RO BR BHB DEZ 230 Z GE OR BHBC DEZ 255 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 115 K 1 2 BR GR LI MST 145 K 2 GR MSL VL 205 V BR RO 210 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 215 Z RO BR BHB DEZ 225 Z GE OR BHBC DEZ 250 Z GE LI BHC DEZ K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 3 BR GR LI MST 15 K 2 GR MSL VL 220 V BR RO 230 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 235 Z RO BR BHB DEZ 240 Z GE OR BHBC DEZ 255 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV 140 K 3 BR GR LI MST 210 K 2 GR MSL VL 215 V BR RO 220 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 230 Z GE OR BHBC DEZ 240 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV 65 K 3 BR GR LI MST 140 K 2 GR MSL VL 175 V BR RO 180 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 185 Z RO BR BHB DEZ 195 Z GE OR BHBC DEZ 210 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV 70 K 3 BR GR LI MST 150 Z GR 2 KL 230 K 2 GR MSL ZL K/Z 3 BR GR DO BV 75 K 3 BR GR LI MST 180 K 2 GR MSL VL 220 V BR RO 230 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 235 Z RO BR BHB DEZ 240 Z GE OR BHBC DEZ 255 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV 65 K 3 BR GR LI MST 110 Z GR 2 KL 215 K 2 GR MSL VL 235 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV 60 K 3 BR GR LI MST 155 K 2 GR MSL VL 175 V BR RO 185 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 190 Z RO BR BHB DEZ 195 Z GE OR BHBC DEZ 210 Z GR K/Z 3 BR GR DO BV 120 K 3 BR GR LI MST 150 K 2 GR MSL VL 190 V BR RO 205 Z 1 GR GE 2 BHA DEZ 210 Z RO BR BHB DEZ 220 Z GE OR BHBC DEZ 235 Z GR 2 Versie:

421 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 107 Betekenis van de afkortingen: LDO Onderzijde boortraject Lithologie: GD Onverharde sedimenten: G = grind, K = klei, L = leem, V = veen en Z = zand, BST = baksteen Bijmengsels: BK = bijmengsel klei, BS = bijmengsel silt, BZ =bijmengsel zand, BV= bijmengsel veen, BH = bijmengsel humus. gr = grof. Betekenis toegevoegde cijfers: 1 = zwak, 2 = matig, 3 = sterk en 4 = uiterst. Kleur: HK = hoofdkleur, BL = blauw, BR = bruin, GE = geel, GN = groen, GR = grijs, OL = olijf, OR =oranje, PA = paars, RO = rood, RZ = roze, WI = wit, ZW = zwart. TK = Tweede kleur (kleurafkortingen als boven). IK = Intensiteit kleur: LI = licht en DO = donker VLK = Vlekken (V): 2 e en 3 e letter is kleurafkorting als boven, 1 = weinig, 2 = matig, 3= veel Overige kenmerken: CO = Consistentie (C ): ZSL-zeer slap, SLA-slap, MSL-matig slap, MST-matig stevig, STV-stevig PLH = plantenresten (PL0 = geen, PL1 = spoor, PL2 = weinig, PL3 = veel); DW = doorworteld VS = veensoorten SST = Sedimentaire structuren; ZL is zandlagen, EZL = enkele zandlagen, KL = kleilagen BHN = Bodemhorizont; BHE = E-horizont, BHB = B-horizont, BHBC = BC-horizont, BHC = C- horizont BI = Bodemkundige interpretaties; BOV = bouwvoor, OPG = opgebracht, VRG = vergraven, Versp = verspoeld. GI = Geologische interpretaties; DEZ = dekzand AIS = Archeologische indicatoren; BST = baksteen, HK = houtskoolspikkels, AW = aardewerk Versie:

422 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 108 Bijlage 2: PvA Plan van aanpak Aanleiding De aanleiding voor het onderzoek is een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de aanleg van 25 turbinevoeten (85x85 m) die binnen het vigerende bestemmingsplan een dubbelbestemming archeologie hebben. De onderzoek locaties zijn weergegeven in afb. 1. Project gegevens Opdrachtgever: Windunie Soort onderzoek: Inventariserend veldonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek en een elektromagnetisch onderzoek Aanleiding: Aanleg 25 turbinevoeten Locatie: Wieringermeerpolder (zie afb. 1) Gemeente: Hollands Kroon Provincie: Noord-Holland Oppervlakte plangebied Ca. 18 ha, 7000 m 2 per locatie Bevoegde overheid: Gemeente Hollands Kroon Deskundige namens de bevoegde overheid: Dhr. G. Alders (Cultuur compagnie) Auteur: K. van Kappel Projectmedewerker(s): K. van Kappel (prospector), R. Exaltus (senior archeoloog), J. Orbons (senior vakspecialist) en J. van Kappel (veldtechnicus) Autorisatie: R. Exaltus Periode van uitvoering: Juni/juli 2014 Beheer en plaats documentatie: ArcheoPro, Eijsden Verwachtingsmodel 1 Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek is gebleken dat er in het plangebied voornamelijk archeologische waarden verwacht kunnen worden uit het Neolithicum en de Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Nederzettingsterreinen uit het Neolithicum zullen zich waarschijnlijk bevinden op de overgang wadkwelder en aan de uiteinden van smalle en doodlopende kreken. Daarnaast worden in en langs restgeulen locaties verwacht waar visvangst heeft plaatsgevonden. Archeologische overblijfselen uit deze tijd zullen bestaan uit houtskool, vuursteen, aardewerk en verbrand en onverbrand bot en schelp. De overblijfselen kunnen voorkomen als vondststrooiing maar ook als een archeologische laag. De verwachte waarden kunnen vanaf maaiveld worden aangetroffen. Vanaf de Middeleeuwen is een klei-, en zandpakket afgezet door de Noordzee/Zuiderzee. Aangezien er in die tijd veel scheepvaart was kunnen er scheepswrakken uit deze periode verwacht worden. Dit type vindplaatsen wordt verwacht in en langs geulafzettingen, in wadafzettingen en 1 Van Kappel etal, 2013 (ArcheoPro Rapport 13068) Versie:

423 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 109 langs de randen van de pleistocene opduikingen. De verwachte waarden kunnen worden aangetroffen vanaf maaiveld. De mogelijkheid bestaat dat in het zuidwestelijke deel van het plangebied dijkjes in de ondergrond aanwezig zijn. Het restmateriaal van deze dijkjes zal bestaan uit opgebrachte tufsteen en kan aangetroffen worden vanaf maaiveld. Tevens kunnen er in het uiterste zuidwesten van het plangebied resten voorkomen die samenhangen met het voormalige dorp Gawijzend. Resten zullen bestaan uit een ophoogpakket met daarin aardewerk, houtskool, botresten enzovoorts. Tevens kunnen er restanten van fundamenten (huizen, beer- en/of waterputten) aanwezig zijn. Deze resten kunnen vanaf maaiveld worden aangetroffen. Daar waar kreekruggen in de ondergrond verwacht worden wordt geadviseerd om een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek uit te voeren. Om kreekruggen en eventuele scheepswrakken te lokaliseren wordt aanbevolen om elektromagnetisch onderzoek uit te voeren. Doelstelling Het doel van het veldwerk is het toetsen van de resultaten van het eerder uitgevoerde bureauonderzoek. Het veldwerk betreft de verkennende (elektromagnetisch onderzoek gecombineerd met grondboringen) en karterende fase (grondboringen) van het onderzoek. Vraagstelling De volgende onderzoeksvragen zijn van toepassing: Is / zijn de genoemde hypothese(s), zoals vermeld in de specifieke archeologische verwachting, juist? Indien mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn: Is het plangebied voldoende onderzocht? - Zo nee, welke vorm van nader archeologisch onderzoek is nodig om te komen tot een selectiebesluit? - Zo ja, welk selectie besluit kan worden genomen (vrijgeven, opgraven, begeleiden)? Operationalisering Het veldonderzoek wordt uitgevoerd zoals voorgeschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie 3.3, in het bijzonder het hoofdstuk inventariserend veldonderzoek. Het veldonderzoek zal bestaan uit (waar mogelijk) een oppervlaktekartering en een booronderzoek. Een oppervlaktekartering is geschikt voor het opsporen van archeologische sporen die door landbewerking (ploegen) aan de oppervlakte terecht zijn gekomen. Een karterend booronderzoek is geschikt voor het opsporen van archeologische resten/vindplaatsen/laag die niet aan het maaiveld zichtbaar zijn. De boringen worden geplaatst in een systematisch verspringend 30x35 grid. De boringen worden gezet met een 7cm Edelmanboor en een 3cm guts tot op het archeologisch relevante niveau, gemiddeld 120 cm mv. Het opgeboorde materiaal wordt bestudeerd op het voorkomen van archeologische indicatoren door het laagsgewijs te versnijden en/of verbrokkelen. Het booronderzoek wordt gecombineerd met elektromagnetisch onderzoek. Deze techniek is vooral geschikt voor het opsporen van geologische structuren zoals donken, kreekruggen en beek- en rivierlopen en het opsporen van puntlocaties zoals scheepswrakken. Er wordt gebruik gemaakt van de Geonics EM- 38, waarmee tot 1.5 meter onder het maaiveld gemeten kan worden. De meetpositie wordt met een Global Positioning System (GPS) vastgelegd. Per turbinevoet zullen 9 lijnen van 85 meter ingemeten worden. Indien de condities van de bodem niet geschikt zijn voor elektromagnetisch onderzoek, overlegd wordt met de bevoegde overheid over de verder aanpak. Versie:

424 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 110 Stap 1: Veldonderzoek Het veldonderzoek wordt uitgevoerd onder leiding van een senior-archeoloog/kna-archeoloog geassisteerd door een veldtechnicus Het veldonderzoek bestaat uit indien dit mogelijk is een oppervlaktekartering en aansluitend een karterend booronderzoek. Waar mogelijk worden ontsluitingen geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Over het veldwerkgebied is door middel van GPS een driehoeksnet van boorpunten uitgezet met telkens 35 meter afstand tussen de boringen en 30 meter afstand tussen de boorraaien (methode A5, C1, D2 volgens de Leidraad inventariserend veldonderzoek van het SIKB; deel: karterend booronderzoek). Doordat de boorpunten in een netwerk van gelijkbenige driehoeken staan, zijn deze optimaal over het onderzoeksterrein verdeeld. ArcheoPro plaatst de boorpunten zodanig over het onderzoeksgebied dat een netwerk ontstaat dat niet gehinderd wordt door de aanwezigheid van gebouwen en bestrating. Het door ArcheoPro voorgestelde boornetwerk bevat maximaal 7 boorpunten per turbinevoet. Hierdoor wordt een boordichtheid bereikt van 10 boringen per hectare. Tijdens dit booronderzoek wordt de gaafheid van het bodemprofiel onderzocht. Indien mogelijk worden aard en ouderdom van eventuele bodemverstoringen beschreven. Indien archeologische indicatoren worden aangetroffen wordt het opgeboorde materiaal laagsgewijs afgesneden. De beschrijving van de boringen vindt plaats volgens de handleiding ASB van het SIKB. De posities van de boringen worden vastgelegd door middel van GPS-metingen en meetlinten. Van alle relevante boorprofielen worden foto s gemaakt. Dergelijke foto s kunnen met name dienen om verstoring van het bodemprofiel te demonstreren. Van elk boorpunt wordt de NAP-hoogte bepaald Het terrein dient vrij te zijn van levende have. Eventuele vondsten worden overgedragen aan het archeologisch depot van de provincie Noord- Holland. Stap 2: Rapportage Indien de bodemopbouw verstoord is en geen archeologische indicatoren worden aangetroffen, bestaat geen aanleiding tot verder archeologisch onderzoek en wordt de verdere planontwikkeling hier niet door gehinderd en mogen de beoogde werkzaamheden binnen dit project zonder verder archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Indien er archeologische indicatoren worden aangetroffen, besluit het rapport met een advies over hoe om gegaan moet worden met eventuele archeologische waarden met daarbij een advies voor vervolgonderzoek. In de rapportage worden de toegepaste methoden toegelicht en worden de resultaten hiervan beschreven. Bijgeleverd worden een boorpuntenkaart en boortabel en eventueel relevante boorprofielen. In de conclusies en aanbevelingen volgt advies m.b.t. archeologie in relatie tot de voorgenomen nieuwbouw op het terrein en worden eventueel aanbevelingen gedaan tot vervolgonderzoek. De rapportage zal eerst in conceptvorm verschijnen. ArcheoPro verstuurt het rapport dan digitaal in PDF formaat naar de opdrachtgever. Eventuele opmerkingen worden verwerkt tot een eindrapport. Eventuele kosten van de toetsing zijn voor rekening van de opdrachtgever. Toetsing vindt plaats conform de gunning en de op het moment van gunning geldende toetsingscriteria. Als het onderzoek en/of de rapportage aangepast moet worden naar toetsingscriteria die ingegaan zijn na gunning, zullen alle werkzaamheden die daaruit voortvloeien als meerwerk worden beschouwd. De rapportage zal in drievoud als hardcopy worden aangeleverd en wordt daarnaast digitaal geleverd in PDF-formaat. De eindversie zal door ArcheoPro conform de archeologische normen gedeponeerd worden bij het RCE, de provincie en de KB. Versie:

425 Archeologische onderzoek Wieringermeer, Windmolenpark, vervolg 1 en 2. ArcheoPro Rapport, 14041, Pagina 111 Plangebied Afb.1 uitsnede topografische kaart met in rood de te onderzoeken turbinevoeten Versie:

426 NOTITIE Nuon Wind Development B.V. Team Environment & Inspection, Nuon Productie mevrouw J. Jehee PAC code: 1DA5210 Postbus DC Amsterdam DATUM: 12 september 2014 ONS KENMERK: PROJECTLEIDER: INVENTARISATIE: STATUS: versie 1.0 CONTROLE: / /LieAn J. van der Winden L.S.A Anema Inventarisatie bomen Robbenoordbos op vleermuizen. Nuon Wind Development B.V. is samen met andere initiatiefnemers voornemens om in de Wieringermeer een groot windpark te ontwikkelen. Bij de realisering van Windpark Wieringermeer zal rekening moeten worden gehouden met het huidige voorkomen van krachtens de Flora- en faunawet beschermde soorten planten en dieren. Als de voorgenomen ingreep leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen betreffende beschermde soorten, zal moeten worden nagegaan of een vrijstelling geldt of dat een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet moet worden verkregen. Door Bureau Waardeburg heeft in dit kader een natuurtoets uitgevoerd en de resultaten hiervan gerapporteerd in juni 2014 (Van Vliet e.a. 2014). Dit betrof een bepaling en beoordeling van de huidige aanwezigheid van beschermde soorten planten en dieren in het plangebied, de functie van het plangebied en de directe omgeving voor deze soorten en de te verwachten effecten van de voorgenomen ingreep op beschermde so orten. In deze natuurtoets werd de volgende conclusie getrokken: Gericht onderzoek naar verblijfplaatsen op de turbinelocaties en tracé s van de toegangswegen in het Robbenoordbos moet duidelijk maken of daar verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, die door de ingreep in de aanlegfase kunnen worden aangetast. Wanneer dat het geval is moet mogelijk ontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Ffwet aangevraagd worden. Onderhavige rapportage rapporteert de resultaten van een veldonderzoek naar de aanwezigheid van paarlocaties van vleermuizen op de locaties waar bomen gekapt moeten worden om het windpark te realiseren. Het onderzoek naar vleermuizen richt zich op locaties waar vaste verblijfplaatsen zijn die herkenbaar zijn door balts- en nazomerzwermgedrag. Het plangebied heeft geen andere functie voor vleermuizen (kraamverblijfplaats, foerageergebied en vliegroute) (Boonman, 2014). Inventarisatie bomen Robbenoordbos op vleermuizen. 1

427 Plangebied en werkzaamheden Het plangebied ligt in de Wieringermeer in de kop van Noord-Holland in een deel van het Robbenoordbos dat ligt ingeklemd tussen de Sluisgatweg, de rijksweg A7 en de Hoge kwelsloot. (figuur 1) Figuur 1 Ligging van de vier geplande windturbines in het Robbenoordbos. In het Robbenoordbos zijn vier windturbines gepland. Voor de aanleg van de windturbines, de toegangswegen, kraanopstelplaatsen en kabel tracés zal bos verdwijnen. Methodiek Het vleermuisonderzoek sluit aan bij het protocol voor vleermuisonderzoek (GaN & Netwerk Groene Bureaus, 2013). Dat betekent dat in de periode van 15-augustus tot 1 oktober het vaststellen van paarverblijven aan de hand van de baltsgeluiden bepaald moet worden. Het protocol schrijft weliswaar voor dat de periode tussen twee onderzoeksmomenten minimaal 20 dagen moet zijn, maar tijdens onderhavig onderzoek werd op beide momenten (15 dagen na elkaar) veel baltsgedrag van ruige dwergvleermuizen vastgesteld (zie tabel 1). Dat betekent dat er in een optimale periode onderzoek is uitgevoerd. 2 Inventarisatie bomen Robbenoordbos op vleermuizen.

428 Tijdens de bezoeken is er gebruik gemaakt van de Petterson D240x en een Edirol dtectie en opnameunit. Met deze combinatie is het mogelijk om geluiden van vleermuizen op te nemen en naderhand terug te luisteren. Tabel 1 Onderzoeksdagen en andere relevante informatie tijdens de inventarisatie van paarverblijven van vleermuizen in het plangebied van het Robbenoordbos in Datum Periode Weersomstandigheden Opmerkingen :00 tot 1:15 15, windkracht 3Bft NO, droog Geluisterd naar baltsende en/of zwermende vleermuizen :45 tot 23:45 14, windkracht 2Bft N, droog Geluisterd naar baltsende en/of zwermende vleermuizen Resultaten 1 Vleermuizen Tijdens de twee najaarscontroles zijn de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis, de laatvlieger en een watervleermuis in het plangebied waargenomen. Van de eerste twee soorten is baltsgedrag geconstateerd. Bij de locatie van RB-03 is een baltsende ruige dwergvleermuis binnen het gebied van de te kappen bomen vastgesteld. Ook tussen de locaties van turbines RB-04, RB-05 en RB-06 is een baltsende ruige dwergvleermuis gehoord. De aanwezigheid van baltsende ruige dwergvleermuizen bevestigt dat er een of meerdere (paar)verblijfplaats(en) in het gebied waar bomen worden gekapt gaan worden aanwezig zijn. Baltsende gewone dwergvleermuizen zijn nabij de toegangsweg aangetroffen. Dit betreft allemaal vliegende dieren. (figuur 2) 1 Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet. Bij toepassing van de Flora- en faunawet worden conform de AmvB art. 75 drie beschermingsregimes onderscheiden. Voor soorten uit Tabel 1 geldt vrijstelling van verbodsbepalingen bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Voor vogels en soorten van Tabel 2 of 3 geldt geen vrijstelling en kan aanvraag van een ontheffing aan de orde zijn bij overtreding van verbodsbepalingen. In de tekst is per beschermde soort aangegeven in welke categorie deze is opgenomen. Inventarisatie bomen Robbenoordbos op vleermuizen. 3

429 Figuur 2 Locaties waar vleermuizen werden vastgesteld in het plangebied van het windpark Wieringermeer in het Robbenoordbos in augustus-september Er zijn geen zwermende dieren waargenomen in de maand augustus en september. 4 Inventarisatie bomen Robbenoordbos op vleermuizen.

430 Conclusie Bij de locatie van RB-03 en de toegangsweg tussen de locaties van turbines RB-04, RB-05 en RB-06 waren baltsende ruige dwergvleermuizen aanwezig. Dit duidt op de aanwezigheid van één of meerdere (paar)verblijfplaats(en) van de ruige dwergvleermuis in het gebied waar bomen gekapt gaan worden om ruimte te maken voor de turbines en/of de toegangsweg en opstelplaatsen. Niet uitgesloten kan worden dat deze verblijfplaats door ruige dwergvleermuizen ook in de zomer en in relatief vorstvrije perioden in de winter worden gebruikt. Dit betekent dat ontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet nodig is. Om deze ontheffing te kunnen verkrijgen zal mitigatie toegepast moeten worden in de vorm van het ophangen van één of meerdere vleermuiskasten op voldoende afstand van de turbinelocaties. In het Robbenoordbos zijn al meerdere van deze vleermuiskasten aanwezig en die worden door grote aantallen ruige dwergvleermuizen gebruikt. Dat betekent dat deze mitigerende maatregel op deze locatie aantoonbaar gewerkt heeft en dus ook in dit geval zinvol is. Mitigatie Ruige dwergvleermuis In de ruime omgeving van de bomen waar paarverblijven van de ruige dwergvleermuis die verdwijnen worden vier middelgrote vleermuiskasten opgehangen. Het type dat wordt aanbevolen is vleermuizenkast Schwegler 1FF (zie website van Waveka). Deze kasten dienen minimaal één maand voor aanvang van de werkzaamheden geplaatst te zijn. De locaties van de kasten worden bepaald door een vleermuisdeskundige. Omdat niet uitgesloten kan worden dat paarverblijfplaatsen ook als winterverblijfplaats gebruikt worden dient het kappen van bomen met paarverblijfplaatsen buiten de periode november tot en maart uitgevoerd te worden. Kap van deze bomen in de periode november tot en maart leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen als als visueel is vastgesteld dat er geen overwinterende dieren aanwezig zijn. Inventarisatie bomen Robbenoordbos op vleermuizen. 5

431 Literatuur Boonman, M Notitie FF-wet Robbenoordbos / /MarBo, Bureau Waardenburg, Culemborg Voor vragen over deze notitie kunt u contact opnemen met J. van der Winden. Akkoord voor uitgave: Teamleider Bureau Waardenburg bv Paraaf: Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. Bureau Waardenburg bv / Nijhuis Bouw bv Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, digitale kopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001: Inventarisatie bomen Robbenoordbos op vleermuizen.

432 NOTITIE Nuon Wind Development B.V. Team Environment & Inspection, Nuon Productie mevrouw J. Jehee PAC code: 1DA5210 Postbus DC Amsterdam DATUM: 23 juni 2014 ONS KENMERK: / /MarBo UW KENMERK: 2 juni 2014 AUTEUR: PROJECTLEIDER: M. Boonman J. van der Winden STATUS: versie 1.0 CONTROLE: - Aanwezigheid van beschermde soorten rond de geplande windturbine locaties in het Robbenoordbos en het nabijgelegen zweefvliegveld Nuon Wind Development B.V. is samen met andere initiatiefnemers voornemens om in de Wieringermeer een groot windpark te ontwikkelen. De effecten van deze ingreep op door de Flora- en faunawet beschermde soorten zijn op hoofdlijnen reeds beschreven in een natuurtoets (van Vliet et al. 2014). Inmiddels zijn de exacte locaties van de geplande turbines en het nieuwe zweefvliegveld bekend. Deze voorliggende notitie doet verslag van de aanwezigheid van beschermde soorten op deze locaties zodat effecten als gevolg van de aanleg van het windpark in beeld gebracht kunnen worden. Conclusie Voorafgaande aan de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Voor de volgende soorten dient een ontheffing op het overtreden van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden: tongvaren, grote keverorchis, gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Plangebied en werkzaamheden Het plangebied ligt in de Wieringermeer in de kop van Noord-Holland. Het plangebied bestaat globaal uit het deel van het Robbenoordbos dat ligt ingeklemd tussen de Sluisgatweg, de rijksweg A7 en de Hoge kwelsloot. Het nieuwe zweefvliegveld is buiten het bos gepland ten zuiden van de Hypolytushoeverweg op enkele percelen die nu een intensief agrarisch gebruik hebben (figuur 1). NOTITIE beschermde soorten Robbenoordbos 1

433 In het Robbenoordbos zijn vier windturbines gepland. Voor de aanleg van de windturbines, de toegangswegen, kraanopstelplaatsen en kabel tracés zal bos verdwijnen. Voor het nieuwe zweefvliegveld wordt een sloot verlegd en worden enkele tientalle n bomen langs de Hypolytushoeverweg gekapt. Figuur 1 Ligging van de vier geplande windturbines in het Robbenoordbos en het nieuwe zweefvliegveld (zwarte arcering) Ondergrond: Data by OpenStreetMap.org contributors under CC BY-SA 2.0 license. Methodiek Zweefvliegveld Het gebied waar het zweefvliegveld is gepland werd op 20 mei 2014 bezocht. Met behulp van een schepnet zijn de sloten bemonsterd. Robbenoordbos Het plangebied in het Robbenoordbos is drie maal bezocht (tabel 1). Op 20 mei en 19 juni werd overdag gezocht naar beschermde planten, jaarrond beschermde nesten van vogels, en verblijfplaatsen van grondgebonden zoogdieren. Op 3 en 19 juni werd gezocht naar verblijfplaatsen van vleermuizen met behulp van een batlogger (Elekon). Onderzoek naar de aanwezigheid van paarplaatsen zal in augustus/september 2014 uitgevoerd worden. De resultaten van die onderzoeksrondes zijn dus nog niet in deze notitie verwerkt. 2 NOTITIE beschermde soorten Robbenoordbos

434 Tabel 1. Bezoekdata van het onderzoek in het Robbenoordbos. Datum tijd weer 20 mei 2014 overdag 3 juni :00 6:00 h 13 graden, Bft 3, droog 19 juni :00 6:00 h 16 graden, Bft 3, droog 19 juni 2014 overdag Aanvullend op het terreinbezoeken heeft beperkt bronnenonderzoek plaatsgevonden ( omdat een basaal bronnenonderzoek al in het kader van de eerder genoemde natuurtoets had plaatsgevonden. Resultaten 1 Populaties van strikt beschermde soorten ongewervelden, amfibieën en reptielen zijn niet in het plangebied aanwezig (van Vliet et al. 2014). Deze soortgroepen worden hier buiten beschouwing gelaten. Planten Enkele tientallen meters ten zuidwesten van turbinelocatie RB-03 zijn drie groeiplaatsen van tongvaren aanwezig (figuur 2). Op iedere plaats groeiplaats zijn meerdere planten aanwezig. De varens groeien hier langs een greppel en in een vochtig deel van het bos waar een deel van de bodem bedekt is met mossen. In ditzelfde bosdeel is de zachte naaldvaren aanwezig ( Deze soort is weliswaar niet beschermd maar is zeer zeldzaam en staat op de rode lijst. De groeiplaatsen van tongvaren vallen net buiten het ruimtebeslag van de kraanopstelplaats van RB-03 en het kabel tracé. Op grotere afstand van RB-03 liggen tien groeiplaatsen van de grote keverorchis (figuur 2; waarnemingen Leon Kelder, SBB). Op iedere groeiplaats staan meerdere exemplaren. De toegangsweg voor RB-04 t/m RB-06 vormt daarnaast een kansrijke locatie voor de soort maar deze is hier tot op heden niet aangetroffen. De grote keverorchis-populatie neemt toe en het is goed mogelijk dat de soort de komende jaren kan verschijnen op de plaatsen waar werkzaamheden gepland zijn. Vissen Beschermde vissoorten zijn niet aangetroffen in het plangebied. In de sloot die ten behoeve van het nieuwe zweefvliegveld verlegd zal worden, zijn kleine aantallen driedoornige en tiendoornige stekelbaars aangetroffen. 1 Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet. Bij toepassing van de Flora- en faunawet worden conform de AmvB art. 75 drie beschermingsregimes onderscheiden. Voor soorten uit Tabel 1 geldt vrijstelling van verbodsbepalingen bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Voor vogels en soorten van Tabel 2 of 3 geldt geen vrijstelling en kan aanvraag van een ontheffing aan de orde zijn bij overtreding van verbodsbepalingen. In de tekst is per beschermde soort aangegeven in welke categorie deze is opgenomen... NOTITIE beschermde soorten Robbenoordbos 3

435 Grondgebonden zoogdieren Vaste rust- en verblijfplaatsen van boommarter, eekhoorn of andere grondgebonden zoogdieren zijn niet in het plangebied aangetroffen. Geschikte boomholtes die gebruikt kunnen worden als nestboom door boommarter, zijn niet aanwezig. Figuur 2. Windturbine RB-03 met de aangetroffen beschermde soorten. Vleermuizen Kraam- of zomerverblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aangetroffen in het plangebied. Paarplaatsen van de ruige dwergvleermuis zijn waarschijnlijk wel aanwezig. Deze worden in augustus/september 2014 gelokaliseerd. In totaal werden 42 foeragerende of passerende vleermuizen vastgesteld. Dit waren vooral gewone en ruige dwergvleermuizen. Daarnaast waren watervleermuizen en een enkele rosse vleermuis en gewone grootoorvleermuis aanwezig. Vogels met jaarrond beschermde nestplaats2 Iets ten noordwesten van RB-03 bevindt zich een nest van een havik in een beuk. Het nest zit meer dan 100 m verwijderd van de plaats waar werkzaamheden gepland zijn. Ver buiten het plangebied zit dicht bij de rijksweg A7 een nest van een buizerd. Tijdens het veldwerk werd een baltsende houtsnip waargenomen rond RB-03. Nesten van deze soort zijn niet jaarrond beschermd. 2 Op grond van door het ministerie van LNV verstrekte handreikingen worden nesten van de volgende soorten als jaarrond beschermde nestplaatsen beschouwd: boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, huismus, kerkuil, oehoe, ooievaar, ransuil, roek, slechtvalk, sperwer, steenuil, wespendief, zwarte wouw. 4 NOTITIE beschermde soorten Robbenoordbos

436 Figuur 3. Tongvaren in de omgeving van RB-03. Effecten Planten Bij werkzaamheden of betreding van het gebied net buiten de begrenzing van het plangebied rond RB-03 kunnen groeiplaatsen van tongvaren beschadigd of vernietigd worden. Bij werkzaamheden rond RB-03 en de toegangsweg voor RB-04 t/m RB-06 kunnen grote keverorchissen vernietigd worden. Schade kan voorkomen worden door ecologische begeleiding en het verplaatsen van exemplaren. Voor het verplaatsen van tongvarens en grote keverorchissen is een ontheffing van de Flora- en faunawet nodig. Vleermuizen Door de kap van bomen met holtes, spleten of loshangende schors kunnen paarplaatsen van ruige dwergvleermuis en gewone dwergvleermuis vernietigd worden. Voor iedere paarplaats dienen binnen het territorium vier platte vleermuiskasten geplaatst worden om het aanbod aan geschikte paarplaatsen in stand te houden (Min EL&I 2011). Later dit jaar, wanneer bekend is hoeveel paarplaatsen in het plangebied aanwezig zijn, wordt duidelijk hoeveel vleermuiskasten in totaal opgehangen dienen te worden. Sterfte van individuele ruige dwergvleermuizen kan voorkomen worden door de kap van de bomen in oktobernovember uit te voeren in een periode wanneer de temperatuur s avonds boven de tien NOTITIE beschermde soorten Robbenoordbos 5

437 graden ligt. De dieren zijn dan nog niet in winterslaap en kunnen zelfstandig een alternatieve verblijfplaats opzoeken. Vogels met jaarrond beschermde nestplaats De geplande werkzaamheden bevinden zich op meer dan 100 m van het haviksnest. Dit is een afstand waarop het onaannemelijk is dat het nest verlaten wordt. Het verlies aan bos is niet dusdanig omvangrijk dat er leefgebied voor deze soort verloren gaat. Het jachtgebied is immers vele km2 groot en omvat zowel bos als (half)open landschap. Effecten op deze jaarrond beschermde nestplaats zijn daarom niet aan de orde. Literatuur Min EL&I Soortenstandaard ruige dwergvleermuis Pipistrellus nathusii. van Vliet, F., M. van der Valk, M. Boonman, K.D. van Straalen J.C. Kleyheeg, J. van der Winden Natuurtoets Windpark Wieringermeer. Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet. Rapport nr Bureau Waardenburg, Culemborg. Voor vragen over deze notitie kunt u contact opnemen met M. Boonman. Akkoord voor uitgave: Teamleider Bureau Waardenburg bv drs. J. van der Winden Paraaf: Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. Bureau Waardenburg bv / Nuon Wind Development B.V. Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001: NOTITIE beschermde soorten Robbenoordbos

438 Welbergweg 49 Postbus AN Hengelo (Ov.) tel: Kenmerk: Uw kenmerk: Bijlage: Datum: Onderwerp: A WP Wieringermeer V7 geluidcontouren 9 oktober 2014 Aanvullend akoestisch onderzoek WP Wieringermeer, geluid Robbenoordbos. Pondera Consult De heer M. Jaspers Faijer Postbus AN Hengelo (Ov.) Geachte heer Jaspers Faijer, Voor het windpark Wieringermeer is door ons een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het MER, rapport AS WP Wieringermeer V4 d.d. 27 juni In dit onderzoek is het stiltegebied Robbenoordbos als volgt meegenomen: de drie meest noordelijke turbines van windpark Nuon 1 (RB-04 (bronnummer 87A tot en met RB-06 (bronnummer 89A)) komen in het door de provincie aangewezen stiltegebied Robbenoordbos. Dit stiltegebied ligt ten noorden van de Oom Keesweg, tussen de Hoge Kwelvaart en het IJsselmeer. De andere turbines staan op een afstand van 120 m of meer ten westen van het Stiltegebied; het Stiltegebied kent voorschriften ten aanzien van geluidbelasting die zijn opgenomen in de Provinciale Milieuverordening van de Provincie Noord Holland. De provinciale verordening schrijft de volgende richtwaarde voor: Als richtwaarde voor het maximaal toelaatbare geluidniveau vanwege een i n- richting binnen een stiltegebied geldt een geluidniveau L Aeq van 35 db(a)etmaalwaarde op een afstand van 50 meter vanaf de grens van de inrichting; de geluidbelasting van het windpark (inrichting) wordt getoetst op 50 m vanuit de inrichtingsgrens. Deze grens is bepaald op basis van de rotordiameter van de turbine. De grens ligt op een minimale afstand van een halve rotordiameter, gemeten vanaf het hart van de windturbine (middelpunt van de mast). Gelet op de mogelijk te plaatsen windturbines is deze afstand 58,5 meter; voor de Nordex N117/3000 turbines (het voorkeursalternatief) bedragen de jaargemiddelde nachtelijke geluidniveaus L Aeq =48 db(a) op een afstand van 108m vanaf een turbine (dit is de afstand van het hart van de turbine tot aan de inrichtingsgrens, inclusief de toetsafstand van 50 meter vanaf de inrichtingsgrens. In de dag- en in de avondperiode zijn de niveaus marginaal lager. Op alle opdrachten, betalingen en transacties zijn van toepassing De Nieuwe Regeling tussen opdrachtgever en adviserend ingenieursbureau DNR 2011.

439 Verzocht is nu om de geluidniveaus vanwege de windturbines in het Robbenoordbos te beschouwen in relatie tot het wegverkeersgeluid van de snelweg A7. Verwacht mag worden dat hier de snelweg bepalend is voor de huidige heersende geluidniveaus. Onderzoek Het akoestisch onderzoek is gebaseerd op het eerder door ons uitgevoerd akoestisch onderzoek voor het windpark. Met het bestaande rekenmodel voor geluid, Geomilieu versie V2.60, zijn herberekeningen uitgevoerd voor het windpark en de snelweg (vrije polderuitbreiding). Let wel: het effect van het eigen geluid dat het Robbenoordbos veroorzaakt vanwege het waaien van de wind is niet meegenomen, hetgeen zeker een niet te verwaarlozen aspect betreft. Het geluidniveau is afzonderlijk bepaald voor de dag-, avond- en nachtperiode om de verkeersintensiteit van deze weg te karakteriseren. Resultaat Op een afstand van 108 van het windpark bedraagt de geluidbelasting L night (en ook L dag en L avond ) van de turbines circa 48 db(a). Ten westen van de turbines bedraagt de geluidbelasting L night van het wegverkeer hier respectievelijk circa 44 tot 46 db(a). Ten oosten van de turbines bedraagt de geluidbelasting L night van het wegverkeer hier respectievelijk circa 40 db(a). In Tabel 1 zijn naast de turbinebelasting tevens de berekende geluidniveaus van het wegverkeerslawaai gegeven voor de dag-, avond- en nachtperiode. Tabel 1: rekenresultaten geluidniveaus windturbines (WT) en verkeerslawaai (VL). afstand geluidniveau [db(a)] WT VL cumulatief dag/avond/nacht dag avond nacht dag avond nacht west 108 m m oost Uit Tabel 1 blijkt dat in het Robbenoordbos in de omgeving van de windturbines op veel plaatsen de geluidniveaus vanwege het wegverkeer de windturbines evenaren maar ook kunnen overstijgen. Het geluidniveau van het wegverkeer varieert van 53 db(a) in de dagperiode tot 40 db(a) in de nachtperiode. Het geluidniveau vanwege de windturbines is in het gebied tussen de windturbine opstelling en de snelweg A7 globaal van eenzelfde orde grootte als het geluidniveau van het wegverkeer. Als het cumulatieve geluidniveau (energetische sommatie) wordt beschouwd dan is de toename van het geluid in de omgeving ter hoogte van de afstandslijnen west en oost respectievelijk circa 2 tot 4 en 3 tot 9 db(a). Nogmaals wordt hier benadrukt dat in het onderzoek het niet te verwaarlozen effect van het eigen geluid van het Robbenoordbos, veroorzaakt vanwege het waaien van de wind, niet is meegenomen. Dit eigen geluid kan er voor zorgen dat maskering van het wegverkeersgeluid of het turbinegeluid zal optreden A WP Wieringermeer V7 2

440 Bevinding Op grond van onderliggend akoestisch onderzoek volgt dat in het Robbenoordbos in de omgeving van de turbines op veel plaatsen de geluidniveaus vanwege het wegverkeer de windturbines evenaren. In het gebied tussen de turbine opstelling en de snelweg A7 zijn de geluidniveaus van de turbines en het wegverkeer van eenzelfde orde grootte. Het cumulatieve geluidniveau zal met 2 tot 9 db(a) toenemen naarmate de afstand tot de snelweg groter wordt en deze dus minder zal worden gehoord. Het eigen geluid van het Robbenoordbos kan er in bepaalde situaties voor zorgen dat het geluid van wegverkeer en het turbinegeluid wordt gemaskeerd. Met vriendelijke groet, Pondera Services, A.U.G. Beltau A WP Wieringermeer V7 3

441 A WP Wieringermeer V7 4

442 A WP Wieringermeer V7 5

443 NOTITIE Windkracht mevrouw J. Jehee PAC code: 1DA5210 Postbus DC Amsterdam DATUM: 29 oktober 2014 ONS KENMERK: / /JanRe UW KENMERK: 17 september 2014 AUTEUR: PROJECTLEIDER: J.M. Reitsma (i.s.m. J. Jehee NUON) J.M. Reitsma STATUS: versie 3.0 CONTROLE: J. van der Winden Compensatie Ecologische Hoofdstructuur (EHS) als gevolg van plaatsing windturbines Robbenoordbos Aanleiding / achtergrond Windkracht is voornemens om -als onderdeel van het in de Wieringermeer te ontwikkelen Windpark Wieringermeer- vier windturbines in het Robbenoordbos te plaatsen. De effecten hiervan op beschermde soorten en op wettelijk beschermde gebieden (Natura 2000 alsmede EHS) zijn eerder beschreven in o.a. een natuurtoets (van Vliet et al. 2014), een Flora- en faunawet toets (Boonman, 2014) en een Passende beoordeling (Kleyheeg et al., 2014). Omdat het Robbenoordbos deel uitmaakt van de EHS, en hier als gevolg van de voorgenomen ingreep bos verloren gaat, is compensatie vereist. Voorliggende notitie geeft nadere invulling aan de benodigde fysieke compensatie en mogelijke locaties hiervoor. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de volgende zaken: - wat gaat er verloren aan bos/natuurwaarden als gevolg van de ingreep (kwantitatief en kwalitatief); - waar en hoe kan benodigde compensatie plaatsvinden; - gemotiveerde keuze voor de meest kansrijke locatie. Het Robbenoordbos Het Robbenoordbos is samen met het Dijkgatbos ca. 60 jaar geleden aangeplant op de voormalige zeebodem van de Wieringermeer. Het totale beboste gebied beslaat ca. 580 ha en wordt beheerd door Staatsbosbeheer. Het bos wordt door een aantal watergangen doorkruist, tevens lopen door het bos diverse wandel- en fietspaden. De bodem bestaat overwegend uit kalkrijke zandgronden, de hoogte van het maaiveld varieert nogal, maar ligt voor het Robbenoordbos op gemiddeld -3 m NAP. NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos 1

444 Het bos is volledig aangeplant in de periode , voornamelijk met soorten als zomereik, beuk, gewone es, gewone esdoorn, berk, Oostenrijkse en Corsicaanse den e.a. Het beheer en de bosontwikkeling sindsdien zijn beschreven door Wondergem & Schippers (2012). Het bos heeft een productiedoelstelling en er zijn om die reden door de jaren heen dunningen uitgevoerd. Nog steeds wordt regelmatig hout geoogst, voornamelijk ten behoeve van de vezelindustrie (betreft geen hoogkwalitatief hout, vanwege de hoge groeisnelheid). Het grootste deel van het bos is vegetatiekundig slecht in te delen, en bestaat voornamelijk uit rompgemeenschappen in de overgang tussen de Klasse der Eiken- en Beukenbossen op voedselarme grond naar de Klasse der Eiken- en Beukenbossen op voedselrijke grond. Kenmerkende soorten als look-zonder-look, rode bes en groot heksenkruid worden regelmatig in de kruidlaag aangetroffen. Rode lijstsoorten die hier en daar zijn aangetroffen zijn: dubbelloof, knikkend nagelkruid, grote keverorchis en zachte naaldvaren. Door de geïsoleerde ligging van het bos ten opzichte van andere oude boskernen, duurt het relatief lang voordat kritische bossoorten het Robbenoordbos weten te bereiken. Dit geldt vooral voor de niet-windverspreiders. Door de omvang van het bosgebied, de inmiddels relatief lange periode van bosontwikkeling en de specifieke biotische omstandigheden (met name minerale zandbodems met hier en daar zoutinvloed in de ondergrond) heeft het Robbenoordbos inmiddels een belangrijke functie voor flora, (inclusief mossen en varens), paddenstoelen en fauna (bosvogels, zoogdieren zoals boommarter, vleermuizen, e.a.). Hierdoor fungeert het Robbenoordbos inmiddels als brongebied voor kolonisatie van geschikte bosgroeiplaatsen door karakteristieke bossoorten elders in de regio. Relatief vochtig beukenbos (met windworp) ter hoogte van de zuidelijke turbinelocatie (links);iets droger bos met den en varenrijke ondergroei ter hoogte van het tracé van de overige drie turbines (rechts) Wat gaat er verloren in het Robbenoordbos In het Robbenoordbos zijn vier windturbines gepland (zie figuur 1). Voor de aanleg van de windturbines, de toegangswegen, kraanopstelplaatsen en kabeltracés zal bos verdwijnen. 2 NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos

445 Figuur 1 Ligging van de vier geplande windturbines in het Robbenoordbos. Ondergrond: Data by OpenStreetMap.org contributors under CC BY-SA 2.0 license. Het bos maakt deel uit van de EHS. Conform het besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening en artikel 19 uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening is de EHS planologisch beschermd. Ingrepen kunnen alleen plaatsvinden als sprake is van een groot maatschappelijk belang en als er geen reële alternatieven zijn. Voldoet een ingreep aan deze voorwaarden dan moet de aantasting van de EHS gecompenseerd worden. Nut en noodzaak van het plaatsen van de windmolens wordt onderbouwd in het MER en het RIP. In de natuurtoets is eerder beoordeeld of de plaatsing en het gebruik van de windturbines in de EHS het functioneren van het Robbenoordbos als natuurlijk bos significant aantasten (Kleyheeg et al., 2014). Conclusie was dat Windpark Wieringermeer een permanent areaal verlies van maximaal ca. 2 ha bos veroorzaakt, van beheertype N16.02 Vochtig bos met productie. De omvang hiervan zal hieronder nader worden gepreciseerd (kwantitatief en kwalitatief). Kwantitatief De beleidsregel compensatie natuur en recreatie onderscheidt vernietiging, verstoring en versnippering als mogelijke effecten op de EHS waarvoor een compensatieplicht geldt. Vernietiging wordt in het kader van dit project gezien als natuurwaarden die definitief verdwijnen ten gevolge van het project. Verstoring geldt dan voor areaal wat gekapt wordt ten behoeve van de constructie van de windturbines maar waar na realisatie het bos zich kan herstellen. Er is in relatie tot dit project geen sprake van versnippering. Iedere windturbine heeft een fundatieblok waarmee de turbine is verankerd in de bodem. Verder wordt er naast ieder fundatieblok een kraanopstelplaats gerealiseerd. Tenslotte NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos 3

446 zijn de verschillende turbines verbonden via parkwegen. Hieronder is voor elk van deze elementen uiteengezet tot hoeveel vernietiging en verstoring de realisatie zal leiden. Fundatie Het fundament (donkerpaars) van de ontwerpturbine heeft een diameter van 17,5 m. Rondom dient een werkruimte van 5 meter te worden aangehouden. Na constructie zal 2 meter rondom het fundatieblok vrij gehouden worden van beplanting. De buitenste ring van 3 meter kan worden terug geplant (lichtpaars). Per turbine zal daarmee 365 m 2 EHS permanent verdwijnen en 235 m 2 tijdelijk. permanent 365 m2 tijdelijk 235 m2 Figuur 2. Fundatie Kraanopstelplaats De afmetingen van een kraanopstelplaats zijn 40 bij 25 meter (donkerpaars). Aan alle zijden wordt een werkruimte van 5 meter gerealiseerd. Aan alle zijden van de opstelplaats wordt na constructie 2 meter ruimte vrij gehouden. De overige 3 meter kan worden terug geplant. Hiermee wordt per kraanopstelplaats 1276 m 2 EHS permanent verwijderd en 484 m 2 tijdelijk (lichtpaars) m2 484 m2 permanent tijdelijk Figuur 3 Kraanopstelplaats 4 NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos

447 Parkwegen De parkwegen tussen de turbines hebben een breedte van 5 m en aan beide zijden wordt een corridor gerealiseerd van 5 m breedte ten behoeve van de aanleg van de turbines. De kabelstrook waarin de elektrische infrastructuur wordt gerealiseerd ligt op 1,5 meter afstand van de weg en heeft een breedte van 2 meter. De kabelstrook dient ook gedurende de exploitatiefase van het windpark vrijgehouden te worden van beplanting. Aan de andere zijde van de weg zal 0,5 meter breedte vrijgehouden moeten worden. De lengte van de parkwegen tussen de turbines is weergegeven in onderstaande tabel. Lengte parkweg (m) RB RB RB RB ,5 m 5 m Figuur 3. Parkwegen 2 2,5 Figuur 4 Park wegen parkweg kabelstrook buffer (0,5 m) tijdelijke werkruimte Hiermee wordt voor de totale lengte aan parkweg (totale lengte is 1500 m) m 2 EHS permanent verwijderd (8m x 1500m; paars, donker- en lichtblauw), en m 2 tijdelijk (7m x 1500m; lichtpaars). Totaal Onderstaande tabel geeft een overzicht van de totale aantasting van de EHS uitgedrukt in permanent vernietigd en tijdelijk verstoord oppervlak. A. Permanent (m 2 ) B. Tijdelijk (m 2 ) Fundaties Kraanopstelplaatsen Parkwegen Totaal Compensatieopgave In de Provinciale beleidsregel compensatie en natuur staat vermeld dat er een kwaliteitstoeslag geldt voor boscompensatie afhankelijk van de leeftijd cq ontwikkelingstijd van het betreffende bos; deze wordt uitgedrukt in extra te compenseren oppervlak natuur. Bij een ontwikkeltijd van 0-5 jaar is deze 0, bij 5-25 jaar is deze 1/3 en bij jaar is deze 2/3. Aangezien al het bos ter hoogte van de geplande turbines een NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos 5

448 ontwikkeltijd van ca. 60 jaar heeft doorgemaakt, geldt hier een oppervlakte to eslag van 2/3. Deze oppervlaktetoeslag is van toepassing op bos wat permanent verdwijnt (categorie A, m 2 ), maar ook op het bos wat na de ingreep weer op dezelfde plek kan hergroeien (categorie B, m 2 ). Dus: totaal te compenseren oppervlakte: A + (2/3 x A) + B + (2/3 x B) = = m 2 (5,31 hectare). Het oppervlakte wat tijdelijk wordt verstoord zal ter plekke hersteld worden (13376 m 2 ). Derhalve blijft 3,97 ha over om elders te compenseren. Uiteraard is deze berekening gebaseerd op eerder vermelde uitgangspunten (zoals oppervlak tijdelijke werkruimtes) en kunnen zich tijdens de uitvoeringsfa se nog onverwachte zaken voordoen die van invloed zijn op het te compenseren oppervlak. Het is van belang om terreindelen waar het bos tijdelijk verdwijnt (categorie B), meteen na de ingreep zodanig te behandelen dat een voorspoedige hergroei van vergelijkbaar bos mogelijk wordt gemaakt (zorgplicht initiatiefnemer). Op voorhand is daarbij niet duidelijk te zeggen welke inrichting en/of beheer hierbij het meest aangewezen is; immers hoe deze terreindelen er dan bij liggen is op dit moment nog niet zeker te zeggen. Dit zal nader moeten worden uitgewerkt in een compensatieplan. Kwalitatief Het ecologisch gezien meest waardevolle bos bevindt zich ter hoogte van de zuidelijke turbinelocatie. Het bos is hier relatief laag gelegen en vochtig, en wordt gedomineerd door beuken, waarvan sommige een DBH van 70 cm hebben bereikt. In de boomlaag komen verder zomereik, gewone es en esdoorn voor. Er is als gevolg van de herfststorm in oktober 2013 flink wat windval in het bos (met name oudere beuken en eik). In de struiklaag domineert gewone esdoorn en beuk, hier en daar komt meidoorn voor. De kruidlaag heeft een relatief lage bedekking als gevolg van de dominantie door beuk, soorten als look-zonder-look, aalbes, grote brandnetel, brede stekelvaren, e.d. komen voor. Op korte afstand is ook het voorkomen van de beschermde soorten grote keverorchis en tongvaren vastgesteld (Boonman, 2014). Het bos ter hoogte van de overige drie turbinelocaties is droger van karakter en over het algemeen wordt hier de boomlaag gedomineerd door de zwarte den, verspreid ook gewone esdoorn, berk, zomereik en veldesdoorn (van de laatste komen exemplaren tot 60 cm DBH voor). Kennelijk is dit dennenbos in het verleden regelmatig gedund, aangezien naast de oudere dennen zeer veel jong loofhout aanwezig is, voornamelijk bestaand uit gewone esdoorn. De ondergroei bestaat voor een deel uit varens (vnl. brede stekelvaren), rober tskruid, gewoon nagelkruid, grote brandnetel, braam e.d. De wezenlijke kenmerken en waarden van het Robbenoordbos zijn in het Natuurbeheerplan 2014 als volgt omschreven: Na de Tweede Wereldoorlog aangeplante bossen die door natuurtechnisch beheer een steeds natuurlijker vegetatie krijgen en een rijke broedvogelbevolking herbergen. Het beheertype dat aan het Robbenoordbos ter plaatse van de geplande turbines is toegekend is N16.02 Vochtig bos met productie. Dit wordt ook beschouwd als een wezenlijk kenmerk. 6 NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos

449 Waar en hoe kan compensatie worden gerealiseerd Algemeen Natuur/bos wat binnen de EHS wordt aangetast of verdwijnt dient te worden gecompenseerd. Hoe dit kan gebeuren wordt o.a. toegelicht in de Provinciale beleidsregel compensatie en natuur op en in het rapport Spelregels EHS (Ministerie van LNV 2007). De Provinciale beleidsregel compensatie en natuur merkt o.a. het volgende op: "In beginsel dienen dezelfde waarden te worden ontwikkeld als die verloren zijn gegaan. Indien dat onmogelijk is, dienen kwalitatief gelijkwaardige waarden te worden gerealiseerd." Verder vindt compensatie bij voorkeur plaats in de nabijheid van de aantasting vanwege de samenhang (tevens grootste kans om vergelijkbare waarden terug te krijgen, want: abiotiek veelal overeenkomstig), maar als dit niet mogelijk is mag dit ook op een verder weg gelegen locatie. Zie verder bijlage 1. Figuur 5. Uitsnede uit PEHS (Wieringen en noordelijk deel Wieringermeer), met vermelding van weidevogelgebieden Kansrijke locaties voor compensatie Met betrokken partijen zijn in vooroverleg al vier kansrijke locaties voor compensatie naar voren gekomen. Hierbij is gezocht naar terreinen in, in de nabijheid van of aansluitend aan de bestaande EHS; praktische zaken die de kans van slagen vergroten liggen eveneens ten grondslag aan deze keuze (eigendomssituatie e.d.). Het betreft de volgende gebieden/percelen (figuur 6): A. Perceel naast zweefvliegveld Robbenoordbos (ca. 6 ha) B. Perceel aan westzijde Skril (ca. 5 ha) C. Percelen Westerkoog (ca. 8 ha). NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos 7

450 D. Perceel Wieringerrandweg Robbenoordbos (ca. 4 ha). Figuur 6 Ligging beoogde compensatieterreinen (A.Robbenoordbos - Hippolytushoeverweg; B.Skril; C. Westerkoog; D. Robbenoordbos - Wieringerrandweg) Gebied A ligt in de Wieringermeerpolder, B en D liggen aan de noordgrens van de Wieringmeerpolder (aan het Wieringerrandkanaal), gebied C ligt op het voormalig eiland Wieringen. Achtereenvolgens zullen deze gebieden worden beoordeeld op mogelijkheden voor compensatie. De terreinen zijn in het veld bezocht op 18 september A. Perceel Robbenoordbos - Hippolytushoeverweg Situatiebeschrijving Het betreft een perceel van ca. 6 ha dat momenteel in agrarisch gebruik is (maïs). Het perceel is in eigendom van Domeinen en sluit aan bij de zuidwestpunt van het Robbenoordbos. Op het perceel (aan de zijde van de Hippolytushoeverweg) bevindt zich bewoning. Het betreft relatief droog landbouwgebied met een vrij hoge zandfractie; door jarenlang intensief agrarisch gebruik is de bouwvoor verrijkt met meststoffen. Hoewel kleine hoogteverschillen voorkomen, oogt het terrein vlak. 8 NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos

451 Figuur 7 Detailkaart mogelijk compensatieperceel bij Robbenoordbos, met daarin (op willekeurige positie) geprojecteerd het netto te compenseren oppervlak De oever langs de aangrenzende vaart is steil en is begroeid met een dichte rietzoom. Aan de overzijde van de vaart (parallel aan de Den Oeverseweg) bevindt zicht een goed ontwikkelde beplantingsstrook met voornamelijk gewone es en esdoorn. In de omgeving van dit perceel is het voorkomen van de rugstreeppad bekend ; in één van de panden bevindt zich een kolonie laatvliegers (inf. L. Kelder, SBB). Vanuit het te realiseren zweefvliegveld gelden er geen beperkingen ten aanzien van de hoogte van de beplantingen mits deze minimaal 100 m uit de grens van het vliegveld blijft. Compensatieperceel (met mais) gezien vanaf de hoek Den Oeverseweg Hippolytushoeverweg. NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos 9

452 Kansen/beperkingen en aanbevelingen ten aanzien van compensatie Er is rekening houdend met de buffer van 100 m tussen het zweefvliegterrein en de aan te leggen beplanting- voldoende ruimte voor het realiseren van de compensatieopgave (oppervlakte). Gezien het feit dat de gronden aansluiten bij de ingreeplocatie, zijn er goede mogelijkheden (abiotische condities redelijk overeenkomend) om een ontwikkeling in gang te zetten die leiden tot vergelijkbare natuurwaarden als in het huidige Robbenoordbos. Groot voordeel is de samenhang met het Robbenoordbos, een belangrijke eis vanuit de compensatieprocedure. Uiteraard is door decennialang gebruik als agrarisch gebied, de bouwvoor verrijkt met meststoffen; dit in tegenstelling tot het Robbenoordbos, waar beplanting destijds op initiële arme grond heeft plaats gevonden. Om die reden is het van belang een deel van de voedselrijke bovengrond af te graven. Deze zou op hetzelfde perceel in depot kunnen worden gezet en verwerkt tot bv een uitzichtheuvel, toegankelijk voor publiek. Bovendien zorgt verschil in reliëf voor variatie in de uiteindelijke bosvegetatie. Aanbevolen wordt om de oeverdelen van de aangrenzende vaart te herprofileren tot meer glooiende overgangen, eventueel ook natte inhammen tot in het aan te planten bos. Op dit moment is sprake van een steile oever met relatief geringe natuurwaarden. Het perceel wordt van het Robbenoordbos gescheiden wordt door een weg, dit kan een nadeel vormen voor fauna (risico verkeersslachtoffers); het betreft overigens een verkeersluwe weg. De bosstrook langs de Den Oeverseweg sluit landschappelijk mooi aan op het te realiseren compensatiebos. Het omringende landbouwgebied heeft geen functie als weidevogelgebied, beplanting met bos vormt om die reden ook geen belemmering op deze locatie. Voor dit perceel is een bestemmingsplanwijziging nodig, van agrarisch naar natuur. Uitgangspunt is dat de bestaande bebouwing gehandhaafd zal worden, aan de zuidzijde kan een deel van het erf worden beplant (doorgaande bosstrook aan de zijde van de vaart). Ecologische waarde voor de EHS Het Robbenoordbos vormt een waardevolle boskern in de kop van Noord-Holland, zowel door de omvang als ook door de inmiddels behoorlijke lange ontwikkelingsperiode waardoor meer krititsche bossoorten zoals grote keverorchis en tongvaren steeds meer hun intrede doen. Te verwachten is dat de waarde van het bos voor d ergelijke soorten in de toekomst toe zal nemen. Voor bosfauna is daarnaast een robuust bosgebied van belang (boommarter, vleermuizen, holenbroeders e.d.). Uitbreiding van deze boskern door aanplant in het mogelijke compensatieperceel zal kernwaarden van het gehele Robbenoordbos (en daarmee van de EHS) ten goede komen (o.a. uitbreiding leefgebied). B. Perceel Skril Situatiebeschrijving Het betreft een perceel van ca. 5 ha in intensief agrarisch gebruik (recent ingezaaid met Engels raaigrasmengsel). Het perceel is in eigendom van SBB en ligt ingesloten tussen de Wieringerrandweg en het Wieringerrandkanaal. Het perceel ligt op ongeveer -1,3 m NAP en oogt volledig vlak. 10 NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos

453 Het grenst aan de oostkant aan een relatief goed ontwikkelde loofbosbeplanting die ca. 40 jaar geleden is ingeplant in een overhoek tussen kanaal en weg. De boomlaag in dit bosperceel wordt gedomineerd door beuk en esdoorn (DBH cm), de ondergroei bestaat voornamelijk uit braam, fluitenkruid, grote brandnetel, kleefkruid e.d. Het omringende gebied aan de west- en zuidzijde is overwegend in gebruik als intensief beheerd akkerland. Aan de overkant van het kanaal liggen (aan de zuidrand van Wieringen) enkele extensief beheerde graslanden (Klievervenne) die deel uitmaken van de EHS. Figuur 8 Detailkaart mogelijk compensatieperceel Skril,met daarin (op willekeurige positie) geprojecteerd het netto te compenseren oppervlak Het Natuurbeheerplan 2014 beschrijft de wezenlijke kenmerken en waarden van Wieringen als volgt: In de glooiende graslanden komen kenmerkende planten voor. In sloten en watergangen komt zowel het zoete als brakke kwelwater tot uiting in de plantengroei. De graslanden functioneren als weidevogelleefgebied, hoogwatervluchtplaats voor overtijende wadvogels en in de winter als voedselgebied voor ganzen, in het bijzonder rotganzen. Ambitie Natuurdoeltype voor percelen Klievervenne is: N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Het compensatieperceel heeft binnen de EHS de status wel verworven maar nog niet ingericht (er geldt een ontwikkelopgave). Het betreffende perceel heeft op dit moment geen functie voor weidevogels. Het sl ootje langs de Wieringerrandweg (zuidzijde perceel) bevat op het oog kwalitatief goed/schoon water, dit zou een functie voor amfibieën kunnen hebben. In het aangrenzende bos zullen dieren als vos, bunzing, e.a. zich op kunnen houden, alsmede bosvogels. NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos 11

454 Compensatieperceel Skril met aangrenzend bosperceel (linker foto); idem met links de bermsloot van de Wieringerrandweg (rechter foto) Kansen en aanbevelingen ten aanzien van compensatie Aangezien het perceel in de voormalige Wieringermeer ligt zullen de abiotische omstandigheden afwijken van de percelen in de Klievervenne. Ook landschappelijk is er weinig samenhang, aangezien de dijken rond het kanaal zichtlijnen tussen beide gebieden onmogelijk maken. Om die reden is het meest logisch om door middel van o.a. bosaanplant invulling te geven aan de ontwikkelopgave, en hiermee het bestaande bosperceel aan de oostzijde te versterken (en zo goed mogelijk aan te sluiten bij de waarden die verloren gaan in het Robbenoordbos). Het landbouwgebied aan de zuidzijde heeft geen functie als weidevogelgebied, de graslanden van de Klievervenne wel. Aangezien hier al een oudere bosbeplanting aanwezig is, is extra aanplant met bos op deze locatie ten aanzien van weidevogels geen bezwaar. Punt van aandacht is dat door uitbreiding van bos op deze locatie het landschappelijke zicht op Wieringen afneemt, gezien vanuit de Wieringermeer (en andersom). Om die reden wordt een uitgekiende inrichting voorgesteld waarbij het terrein deels met bos wordt ingeplant; dit laatste aansluitend bij het huidige bosvak aan de oostzijde. Het deel grenzend aan de kanaaldijk kan worden ingericht met lagere begroeiingen (bijvoorbeeld een overgang van kruidenrijk grasland via ruigten naar laag struweel, van noord naar zuid). Voor het gehele perceel wordt aanbevolen de verrijkte toplaag af te graven, bij voorkeur tot op de minerale ondergrond. Ecologische waarde voor de EHS Vergroting van de boskern op deze locatie zal eveneens een versterking van de kernwaarden van het Robbenoordbos (en daarmee van de EHS) betekenen. Dit bos kan dienen als een satelliet locatie voor soorten vanuit het Robbenoordbos (wat dient als brongebied). De tussenliggende afstand bedraagt ca. 2,5 km. Te denken valt aan holenbroeders, boommarter, vos, vleermuizen. Uitwisseling / dispersie tussen beide gebieden kan de ecologische kwaliteit van het bos in de kop van Noord-Holland in zijn geheel ten goede komen. 12 NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos

455 C. Perceel Westerkoog Figuur 9 Detailkaart mogelijk compensatieperceel Skril, met daarin (op willekeurige positie) geprojecteerd het netto te compenseren oppervlak Situatiebeschrijving Het betreft drie percelen van in totaal ca. 8 ha groot. De percelen worden matig intensief gebruikt als grasland (maaien en beweiden, met beheerpakketten) en zijn in eigendom van een particulier. Het vormt een onderdeel van vrij laag gelegen graslanden die ingesloten liggen tussen de Amstelmeerdijk aan de zuidzijde en de bebouwing van Westerland en Haukes aan de noord- en oostzijde. Voor de afdamming van het Amstelmeer vormden de laagste delen van dit gebied kwelders. Brakke invloeden zijn in de ondergrond nog terug te vinden en lokaal in de westelijk gelegen percelen van SBB ook aan de oppervlakte waar te nemen (poelen met soorten als riet, zeebies en zilte rus). Het Natuurbeheerplan 2014 beschrijft het Amstelmeer als volgt: voormalige zeearm die door aanleg van de dijk is afgesloten. Het meer is een belangrijk voedsel- en pleistergebied voor wad- en watervogels. In en langs het meer liggen rietmoerassen en graslanden met zilte vegetaties en een grote betekenis voor broedende en foeragerende watervogels. Het terrein oogt relatief vlak, maar loop enigszins op in noordelijk e richting. Vanaf de Amsteldijk is daarna het sterk oplopende reliëf naar de keileembult waarop Westerland ligt, fraai waarneembaar. Dit maakt het gebied landschappelijk bijzonder. De percelen grenzen aan de westzijde zoals genoemd aan SBB-terrein, welke al deel uitmaken van de EHS ( verworven en ingericht ), met als ambitie het natuurdoeltype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos 13

456 Het Natuurbeheerplan 2014 beschrijft de wezenlijke kenmerken en waarden van Wieringen als volgt: In de glooiende graslanden komen kenmerkende planten voor. In sloten en watergangen komt zowel het zoete als brakke kwelwater tot uiting in de plantengroei. De graslanden functioneren als weidevogelleefgebied, hoogwatervluchtplaats voor overtijende wadvogels en in de winter als voedselgebied voor ganzen, in het bijzonder rotganzen. De graslanden in het compensatiegebied hebben inderdaad een functie voor overtijende steltlopers (met name voor scholeksters, bij extra hoog tij; inf. L. Kelder SBB). Het graslandgebied waar de compensatiepercelen deel van uitmaken heeft op dit moment een belangrijke functie voor weidevogels (o.a. tureluur en grutto). Compensatiepercelen Westerkoog; scheidingssloot tussen SBB-terrein links en particulier terrein rechts (linker foto); overzicht SBB-terrein (rechter foto). De scheidingssloot tussen het SBB-terrein en de compensatiepercelen is vrij recent gebaggerd, waarbij de bagger over het aangrenzende perceel is verspreid. Vervolgens is rondom dit perceel geïnvesteerd in nieuwe oeverbeschoeiing (palenrij met geotextiel). Kansen en aanbevelingen ten aanzien van compensatie Bosaanplant is hier niet aan de orde vanwege het open landschap (voormalig kwelderlandschap, nog steeds als zodanig herkenbaar) en de functie als weidevogelgebied en als HVP voor steltlopers. Extensivering van het huidige graslandgebruik ligt meer voor de hand, waarbij gestreefd zal moeten worden naa r een aangepaste, meer natuurlijke waterhuishouding. Ecologische waarde voor de EHS Het terrein waarin de mogelijke compensatiepercelen liggen hebben een functie voor weidevogels en overtijende steltlopers. Dit geldt op dot moment ook al voor de betreffende percelen zelf, waar al bedrijfsvoering met beheerpakketten aan de orde is. Door aanpassing van de waterhuishouding en een verschralend beheer uit te voeren kan het huidige grasland op de percelen worden omgevormd tot kruidenrijk grasland. De ecologische winst is echter relatief gering ten opzichte van de huidige situatie en hetzelfde geldt voor versterking van de kernwaarden van de EHS. Met name ten aanzien van fauna zal er weinig verschil zijn. 14 NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos

457 D. Perceel Robbenoordbos - Wieringerrandweg Situatiebeschrijving Het betreft een perceel van 3,8 ha dat momenteel in agrarisch gebruik is (maïs). Het perceel is in eigendom van de Provincie Noord-Holland en ligt ingeklemd tussen de Wieringerrandweg en het Robbenoordbos. Het betreft landbouwgebied waarbij door jarenlang intensief agrarisch gebruik de bouwvoor is verrijkt met meststoffen. Het perceel loopt iets op in zuidoostelijke richting (hoogste deel aansluitend aan het Robbenoordbos). Figuur 10. Detailkaart mogelijk compensatieperceel bij Robbenoordbos - Wieringerrandweg, met daarin (op willekeurige positie) geprojecteerd het netto te compenseren oppervlak Het terrein wordt omgeven door vochtige greppels c.q. ondiepe sloten (afhankelijk van het seizoen). Doordat het aan de noordoostzijde, zuidoostzijde (en deels ook aan de zuidwestzijde) grenst aan het Robbenoordbos, oogt het landschappelijk besloten. Dit wordt nog versterkt door de boombeplanting langs de aangrenzende Wieringerrandweg. In de ruimere omgeving van dit perceel is het voorkomen van de rugstreeppad bekend. NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos 15

458 Compensatieperceel (met mais) gezien vanaf de Wieringerrandweg, met links (en op de achtergrond) de rand van het Robbenoordbos. Kansen/beperkingen en aanbevelingen ten aanzien van compensatie Het perceel is 0,17 ha (4,2%) kleiner dan de berekende compensatieopgave. Gezien het feit dat het perceel over grote randlengtes aansluit bij de ingreeplocatie, zijn er goede mogelijkheden (abiotische condities overeenkomend) om een ontwikkeling in gang te zetten die leiden tot vergelijkbare natuurwaarden als in het huidige Robbenoordbos. Groot voordeel is de directe samenhang met het Robbenoordbos, een belangrijke eis vanuit de compensatieprocedure. De ligging van dit perceel is zodanig dat het direct bijdraagt aan een (nog) robuuster bosgebied. Een ander voordeel van dit perceel is bovendien dat het alleen aan de zuidwestzijde grenst aan landbouwgebied. Daarmee is de directe beïnvloeding vanuit die hoek relatief gering. Uiteraard is door decennialang gebruik als agrarisch gebied, de bouwvoor verrijk t met meststoffen; dit in tegenstelling tot het Robbenoordbos, waar beplanting destijds op initiële arme grond heeft plaats gevonden. Om die reden is het van belang een deel van de voedselrijke bovengrond af te graven. Het aangrenzende landbouwgebied heeft geen functie als weidevogelgebied, beplanting met bos vormt om die reden ook geen belemmering op deze locatie. Ecologische waarde voor de EHS Het Robbenoordbos vormt een waardevolle boskern in de kop van Noord-Holland, zowel door de omvang als ook door de inmiddels behoorlijke lange ontwikkelingsperiode waardoor meer kritsche bossoorten zoals grote keverorchis en tongvaren steeds meer hun intrede doen. Te verwachten is dat de waarde van het bos voor dergelijke soorten in de toekomst toe zal nemen. Voor bosfauna is daarnaast een robuust bosgebied van belang (boommarter, vleermuizen, holenbroeders e.d.). Uitbreiding van deze boskern 16 NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos

459 door aanplant in het mogelijke compensatieperceel zal kernwaarden van het gehele Robbenoordbos (en daarmee van de EHS) ten goede komen (o.a. uitbreiding leefgebied). Keuze voorkeurslocatie Gelet op de inhoudelijke eisen die aan compensatie EHS worden gesteld, is de voorkeursvolgorde van de hierboven beschreven compensatielocaties als volgt: 1. Robbenoordbos Wieringerrandweg 2. Robbenoordbos Hippolytushoeverweg 3. Skril 4. Westerkoog Ten aanzien van samenhang scoort het perceel bij Robbenoordbos - Wieringerrandweg het beste, Robbenoordbos Hippolytushoeverweg als tweede. Dit omdat het eerstgenoemde perceel over grote lengte grenst aan het bestaande bos en er geen weg tussen het bos en het perceel ligt (zoals het geval is bij de tweede optie). Het draagt daarmee bij aan vermindering van de randlengte naar het agrarische gebied. Ecologisch gezien is het van belang de kernwaarden van relatief vochtig, goed ontwikkeld loofbos in de kop van Noord-Holland veilig te stellen c.q. te versterken. Dit kan het beste door aanleg van bos (met uitgekiende inrichting, zoals afgraven van verrijkte toplaag) in de directe nabijheid van het Robbenoordbos (optie 1 en 2), waarmee de boskern Robbenoordbos nog robuuster wordt en meer kansen biedt voor kritische bossoorten (zowel flora als fauna). Optie 1 scoort hierbij het best, aangezien het directer aansluit bij de bestaande boskern, er betere kansen zijn op uitwisseling/vestiging van flora en fauna, minder risico s op verkeersslachtoffers onder fauna en de abiotische condities hier het beste overeenkomen met die van het Robbenoordbos. Skril vormt daarbij een 3 e optie, aangezien versterking van dezelfde waarden hier op enige afstand plaats vindt. De waarde van het bos in de regio in zijn geheel zou op termijn kunnen toenemen als gevolg van uitwisseling/dispersie tussen de grote boskern Robbenoordbos en een veel kleinere boskern Skril. De 4 e optie (Westerkoog) heeft weinig meerwaarde voor versterking van de EHS. Wat betreft areaal te compenseren natuur voldoen in principe alle vier locaties, hoewel het perceel Robbenoordbos Wieringerrandweg 0,17 ha (4,2%) kleiner is dan het berekende compensatie-oppervlak. Wanneer ook de hierboven genoemde argumenten worden meegewogen, is het zeker geen doorslaggevend argument om deze locatie niet als voorkeurslocatie te beschouwen. Overig In het voorbereidingstraject zal er gekeken moeten worden naar eventueel benodigde vergunning NB-Wet en/of ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet. De verwachting is op dit moment dat NB-wetvergunning niet aan de orde zal zijn: significante (externe) effecten op Natura2000-gebieden worden niet verwacht als gevolg van de ingreep (= inrichting compensatiepercelen). NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos 17

460 Na de keuze van een definitieve locatie voor compensatie wordt aanbevolen een natuurtoets uit te voeren om na te gaan of ontheffing in het kader van de Flora - en faunawet vereist is (Quick scan). In de Wieringermeer komt verspreid de rugstreeppad voor. De dieren gebruiken aanwezige slootjes hier en daar als voortplantingsplaatsen en hogere delen (met name boerenerven) als winterverblijven. Omdat het pioniers zijn, hebben ze geen vaste voortplantingsplaatsen, maar kan het hele slotenstelsel van de Wieringermeer (net als dat van bv de Noordoostpolder) worden beschouwd als voortplantingsgebied, met van jaar tot jaar wisselende locaties. De functie van de compensatiepercelen (en omringende sloten) voor de rugstreeppad is op dit moment niet bekend; de verwachting is echter dat geen ontheffing nodig is, omdat het dempen van sloten waarschijnlijk niet aan de orde is. De verwachting is dan ook dat vanuit NB-wet en FF-wet geen belemmeringen voort zullen komen ten aanzien van de herinrichting van (een van) de vier compensatiepercelen. Na de keuze voor een definitieve locatie zal een uitgewerkt compensatieplan cq. inrichtingsplan moeten worden gemaakt, waarin de details van beheer en inrichting worden vervat. In dit plan wordt ook beheer en inrichting van de gedeelten van het Robbenoordbos waar bos tijdelijk verdwijnt als gevolg van de ingreep, beschreven. Literatuur Boonman, Aanwezigheid van beschermde soorten rond de geplande windturbine locaties in het Robbenoordbos en het nabijgelegen zweefvliegveld. Notitie met kenmerk / /MarBo, Bureau Waardenburg, Culemborg. Kleyheeg,J.C., M. van der Valk, K.L. Krijgsveld & J. van der Winden Passende beoordeling Windpark Wieringermeer. Toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en overige gebiedsbescherming. R apport nr Bureau Waardenburg, Culemborg. Ministerie van LNV, Spelregels EHS. Provincie Noord-Holland, Natuurbeheerplan van Vliet, F., M. van der Valk, M. Boonman, K.D. van Straalen J.C. Kleyheeg, J. van der Winden Natuurtoets Windpark Wieringermeer. Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet. Rapport nr Bureau Waardenburg, Culemborg. Wondergem, H. & P. Schipper, Zestig jaar bosontwikkeling in de Wieringerm eer. De Levende Natuur 113: NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos

461 Bijlage 1 De Ecologische Hoofdstructuur en Barro De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heeft als doel om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Op plannen, projecten of handelingen binnen de EHS is het nee, tenzij -regime van toepassing. Vanaf 1 oktober 2012 is het nee, tenzij-regime vastgelegd in het Besluit algemene regelingen ruimtelijke ordening, kortweg Barro. Het Barro bepaalt dat provincies de (begrenzing van de) EHS moeten vastleggen in een provinciale verordening. In die verordening worden regels gesteld omtrent de inhoud van en de toelichting bij bestemmingsplannen in het belang van de realisatie, bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van de beoogde natuurkwaliteit van de ecologische hoofdstructuur. De provincies moeten de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS vastleggen. De wezenlijke kenmerken en waarden zijn de huidige en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied. De natuurdoelen worden vaak per perceel in natuurdoeltypen of beheertypen vastgelegd. Het Barro bepaalt in art de voorwaarden waaronder plannen kunnen worden toegestaan, die (per saldo) leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of een significante vermindering van de oppervlakte of de samenhang van de EHS: - er is sprake van een groot openbaar belang (waaronder in ieder geval worden gerekend: de veiligheid, de hoofdinfrastructuur, de drinkwatervoorziening, de plaatsing van installaties voor de opwekking van elektriciteit met behulp van windenergie of de plaatsing van installaties voor de winning, opslag of transport van aardgas), - er zijn geen reële andere mogelijkheden, en - de negatieve effecten worden waar mogelijk beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd. De begrenzing kan alleen worden gewijzigd voor zover op basis van een ecologische onderbouwing is vastgesteld dat: 1. de wijziging leidt tot een verbetering van de samenhang van de ecologische hoofdstructuur of tot een betere inpassing van de EHS in de planologische omgeving, en 2. ten minste de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen van de EHS in het desbetreffende gebied worden behouden; of 3. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling voor zover: - de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en van de samenhang van de EHS als gevolg van de ontwikkeling beperkt is; - de voorgenomen wijziging leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische hoofdstructuur in het desbetreffende gebied; - de voorgenomen wijziging ertoe niet leidt dat de oppervlakte van de EHS afneemt; NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos 19

462 - de voorgenomen wijziging zorgvuldig is onderbouwd, waarbij blijkend uit de bij het bestemmingsplan behorende toelichting in ieder geval alternatieven zijn afgewogen, en - maatregelen worden genomen die een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing borgen. In principe wordt de eventuele compensatieopgave buiten de ecologische hoofdstructuur gerealiseerd. De compensatieopgave hoeft niet in de nabijheid van de ingreep plaats te vinden en hoeft ook niet in hetzelfde natuurtype te worden uitgevoerd. Het gaat e rom dat de positieve ecologische effecten van realisatie van de compensatieopgave op de ecologische hoofdstructuur (in natuurkwaliteit, oppervlakte of ruimtelijke samenhang) gelijkwaardig zijn aan de negatieve effecten van de ingreep in de ecologische hoofdstructuur. Realisatie van de compensatieopgave binnen de ecologische hoofdstructuur is mogelijk, bijvoorbeeld als dat kan leiden tot een versnelling van de realisatie van de ecologische hoofdstructuur. Voorwaarde daarbij is dat er door middel van een herbegrenzing tegelijkertijd voor wordt gezorgd dat de omvang van de ecologische hoofdstructuur niet afneemt. Literatuur Ministerie van I&M, Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, Stb 388 (2012). Ministerie van LNV, 2005a. Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet Ministerie van LNV, Den Haag. Ministerie van LNV & IPO, Spelregels EHS. Ministerie van LNV/IPO, Den Haag. omgevingsvergunning.vrom.nl/ (nota ruimte) 20 NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos

463 Voor vragen over deze notitie kunt u contact opnemen met J.M. Reitsma. Akkoord voor uitgave: Teamleider Bureau Waardenburg bv drs. J. van der Winden Paraaf: Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. Bureau Waardenburg bv / Nuon Wind Development B.V. Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001:2008. NOTITIE Compensatie EHS Robbenoordbos 21

464 NOTITIE Pondera Consult b.v. drs. S. van de Bilt Welbergweg PE Hengelo DATUM: 16 juli 2014 ONS KENMERK: / /JonHa UW KENMERK: d.d. 27 februari 2014 AUTEURS: PROJECTLEIDER: STATUS: CONTROLE: J.C. Kleyheeg-Hartman MSc. & Ir. R.R. Smits drs. J. van der Winden concept J. van der Winden Effecten van ECN scenario C+ op natuur De uitbreiding van het ECN-testpark is een onderdeel van het voorgenomen Windpark Wieringermeer. In het MER Windpark Wieringermeer zijn voor de geplande twee lijnopstellingen van het ECN-testpark de effecten van drie verschillende scenario s (A, B en C) getoetst in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet), Flora- en Faunawet (Ffwet), Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en provinciaal beleid (weidevogelleefgebieden). In het MER zijn de effecten van het ECN-scenario met de grootste effecten op natuur (scenario A) als onderdeel van het totale windpark getoetst. De effecten van scenario s B en C vallen binnen de omvang van effecten van scenario A. Aanvullend op scenario s A, B en C is door ECN voor het testpark een vierde scenario voorgesteld, genaamd C+. Pondera Consult b.v. heeft Bureau Waardenburg verzocht de effecten van scenario C+ in het kader van de natuurwetgeving in detail te beschrijven conform de werkwijze voor de andere scenario s en te vergelijken met de effecten van het eerder beoordeelde worst case scenario (A). Onderhavige notitie met een beschrijving en beoordeling van de effecten van scenario C+ van het ECN-testpark kan desgewenst in het MER opgenomen worden. Scenario s In de huidige situatie bestaat de noordelijke lijn van het ECN-testpark uit vijf turbines. De zuidelijke lijnopstelling bestaat uit zes prototype turbines. De twee westelijkste turbines zijn echter slechts tijdelijk vergund. Het is de wens van ECN om de status te wijzigen in permanent en daarom worden ze in het MER Windpark Wieringermeer als nieuwe turbines beschouwd (tabel 1; figuur 1). Scenario A voor het ECN-testpark (worst case) voorziet het behoud van de bestaande vijf turbines in de noordelijke lijnopstelling en Effecten van ECN scenario C+ op natuur 1

465 uitbreiding van deze lijnopstelling met zes turbines ten westen van de bestaande turbines en één turbine ten oosten daarvan. Deze oostelijke turbine zal dezelfde verschijningsvorm hebben als de huidige vijf turbines, de zes testturbines op de westelijke uitbreiding van deze lijn mogen groter zijn (tabel 1; figuur 1). In de zuidelijke lijnopstelling zullen de bestaande zes prototypes (waarvan twee slechts tijdelijk vergund) blijven staan en zullen ten westen hiervan nog drie nieuwe turbines gerealiseerd worden en ten oosten nog één (allen prototypes). Scenario C+ voorziet de plaatsing van 10 nieuwe turbines op de noordelijke lijn, waarvan 6 prototypes (de bestaande turbines worden vervangen). De zuidelijke lijn bevat in scenario C+ zeven turbines, waarvan drie prototypes (tabel 1; figuur 1). Figuur 1 Huidige situatie en scenario A van het ECN-testpark zoals getoetst in het MER Windpark Wieringermeer en het aanvullende scenario C+ voor het ECN-testpark. 2 Effecten van ECN scenario C+ op natuur

466 Tabel 1 Specificaties van de huidige situatie en scenario s A (worst case) en C+ voor het ECNtestpark. - = n.v.t. * = de geplande turbine ten oosten van de bestaande turbines zal dezelfde verschijningsvorm hebben als de bestaande turbines (ashoogte 80m, rotordiameter 80m). aantal ashoogte rotordiameter gemiddelde turbines type (min-max) (min-max) tussenafstand (m) Huidige situatie Noordelijke lijn 5 onderzoek Zuidelijke lijn 4 prototype divers divers - Totaal Scenario A (worst case) Noordelijke lijn 5 bestaand Noordelijke lijn 7* onderzoek Zuidelijke lijn 10 prototype Totaal Scenario C+ Noordelijke lijn 4 onderzoek Noordelijke lijn 6 prototype Zuidelijke lijn 4 onderzoek Zuidelijke lijn 3 prototype Totaal Meetmasten ECN is voornemens om de bestaande vijf meetmasten op te schalen tot een hoogte van maximaal 150 meter. Vier van deze bestaande masten zijn getuid en één ongetuid. Daarnaast voorziet ECN in scenario C+ de plaatsing van zeven nieuwe meetmasten binnen een straal van 500 meter van de windturbines, met een hoogte van maximaal 150 meter. ECN wil de mogelijkheid behouden om maximaal twee van deze zeven nieuwe meetmasten getuid uit te voeren. Natuurbeschermingswet 1998 In het MER is beschreven dat de aanleg en exploitatie van Windpark Wieringermeer populaties van vogelsoorten beïnvloedt die tevens een relatie hebben met de Natura 2000-gebieden Waddenzee en/of IJsselmeer. Vanwege deze relatie zijn de beschermingsdoelen van de Natuurbeschermingswet 1998 relevant. Het gaat daarbij met name om de lepelaar, kleine zwaan, verschillende soorten ganzen, smient en wilde eend. De beïnvloeding betreft slachtoffers ten gevolge van aanvaringen met de windturbines en verstoring van foerageer- en rustgebieden en vliegpaden (barrièrewerking). De grootte van deze effecten is hieronder nader gespecificeerd voor de huidige situatie, scenario A en scenario C+ van het ECN-testpark. Voor een gedetailleerde beschrijving van de gehanteerde methoden verwijzen we naar de passende beoordeling bij het MER Windpark Wieringermeer. Effecten van ECN scenario C+ op natuur 3

467 Aanlegfase De effecten die optreden in de aanlegfase zijn in het MER Windpark Wieringermeer voor het gehele windpark beschreven. De relatief geringe verschillen tussen de scenario s voor het ECN-testpark maken dat de scenario s niet onderscheidend zijn in het effect dat zij sorteren in de aanlegfase. Voor alle scenario s (A, B, C en C+) geldt dat negatieve effecten van de aanleg in de vorm van wezenlijke verstoring van goed foerageergebied van ganzen en kleine zwanen waarvoor de Natura 2000-gebieden Waddenzee en/of IJsselmeer zijn aangewezen, met zekerheid zijn uit te sluiten wanneer de volgende mitigerende maatregel in acht wordt genomen: - Om significant negatieve effecten op kleine zwanen, toendrarietganzen, grauwe ganzen, kolganzen en brandganzen in de aanlegfase uit te kunnen sluiten, dient de opschaling van de opstelling langs de Waterkaaptocht en de drie oost-west georiënteerde lijnopstellingen in het zuidoosten van de Wieringermeer (waaronder het ECN-testpark) buiten de periode november-januari uitgevoerd te worden, óf in meerdere fasen door het noordelijke en zuidelijke deel van de lijn langs de Waterkaaptocht afzonderlijk van elkaar op te schalen en in het zuidoosten van de Wieringermeer de drie lijnopstellingen één voor één te vervangen of uit te breiden (dus niet aan twee of drie van deze lijnopstellingen tegelijkertijd werkzaamheden uit te voeren). Gebruiksfase Sterfte vogels In het MER Windpark Wieringermeer is een voorspelling van de ordegrootte van het aantal aanvaringsslachtoffers voor de verschillende varianten van het windpark als geheel opgenomen. Ten behoeve van deze notitie is tevens specifiek voor het ECN-testpark een voorspelling van het aantal slachtoffers gedaan voor zowel de huidige situatie als scenario s A (worst case) en C+ (extra scenario) (tabel 2). Voor een gedetailleerde beschrijving van de onderliggende aannames verwijzen we naar de passende beoordeling bij het MER Windpark Wieringermeer (Kleyheeg et al. 2014). Ten opzichte van het MER wijken de berekeningen op de volgende punten af: - In het MER is een totaalberekening voor geheel Windpark Wieringermeer uitgevoerd. Er is dan ook niet gerekend met de specifieke afmetingen van de turbines van het ECN-testpark (te klein detailniveau), maar met de gemiddelde afmetingen van het gehele windpark. Voor deze notitie zijn de berekeningen specifiek voor het ECN-testpark uitgevoerd, waardoor nu ook specifiek met de (afwijkende) afmetingen van het ECN-testpark gerekend is. - In de berekeningen is uitgegaan van de afmetingen die in relatie tot aanvaringsslachtoffers van lokaal foeragerende of rustende vogels de worst case representeren. Over het algemeen geldt in het geval van lokale vliegbewegingen dat de minimale ashoogte in combinatie met de maximale rotordiameter de worst case situatie vertegenwoordigd. In die situatie is de ruimte onder de turbines het kleinst. Voor lokale vliegbewegingen (korte afstand) wordt aangenomen dat deze niet over de turbines zullen gaan (Everaert et al. 2002; Aarts & Bruinzeel 2009; Everaert et al. 2011) wat betekent dat bij een kleinere ruimte onder de turbines meer individuen door de rotoren zullen vliegen, waardoor het voorspelde aantal aanvaringsslachtoffers iets hoger komt te liggen. Voor de noordelijke lijnopstelling 4 Effecten van ECN scenario C+ op natuur

468 van ECN scenario C+ wordt de worst case dan ook gevormd door deze combinatie van de minimale ashoogte (85 meter) met de maximale rotordiameter (130 meter). Bij de helft van deze lijnopstelling (onderzoeksturbines) zal de ruimte onder de rotoren uiteindelijk groter zijn (minimale ashoogte 95 meter), maar daar is in de berekeningen geen rekening mee gehouden (worst case scenario). Voor scenario A is voor de gehele noordelijke lijnopstelling uitgegaan van de afmetingen van de nieuwe turbines (minimale ashoogte 95 meter en maximale rotordiameter 130 meter). Deze afmetingen vormen vergeleken met de afmetingen van de bestaande turbines (ashoogte 80 meter en rotordiameter 80 meter) de worst case. Voor de zuidelijke lijnopstelling van ECN scenario s A en C+ is een combinatie van de minimale ashoogte met de maximale rotordiameter niet mogelijk. Voor deze lijnopstellingen is door de initiatiefnemer aangegeven dat de minimale ruimte tussen het maaiveld en de onderste rotortip 20 meter zal bedragen. Voor de zuidelijke lijnopstelling van ECN scenario C+ bedraagt deze minimale ruimte voor de helft van de turbines (onderzoeksturbines) 30 meter, maar om echt van het worst case scenario uit te gaan is voor de gehele lijnopstelling gewerkt met een minimale ruimte van 20 meter onder de rotoren. Op basis van de mogelijke afmetingen (ashoogte en rotordiameter; zie tabel 1) is uitgaande van deze minimale ruimte onder de rotoren de worst case situatie bepaald. Dit betreft de maximale rotordiameter van 175 meter, in combinatie met een (minimale) ashoogte van 107,5 meter. Voor ECN scenario C+ zijn deze afmetingen bij wijze van worst case dus voor de gehele zuidelijke lijnopstelling toegepast, ook al zullen de onderzoeksturbines kleiner worden, met meer ruimte onder de rotoren. - Voor de huidige situatie zijn de afmetingen van de turbines in de zuidelijke lijnopstelling niet bekend. Wel is bekend dat deze turbines verschillen van formaat en groter zijn dan de turbines in de noordelijke lijnopstelling. In de berekeningen is daarom uitgegaan van een maximale variant met een ashoogte van 100 meter en een rotordiameter van 120 meter. In het kader van de Nbwet zijn soortspecifieke slachtofferaantallen berekend voor soorten waarvoor de Natura 2000-gebieden Waddenzee en/of IJsselmeer zijn aangewezen en die tevens een duidelijke binding hebben met het plangebied. In tegenstelling tot het MER is de brandgans in deze notitie buiten beschouwing gelaten omdat de soort hooguit incidenteel door dit deel van de Wieringermeer en dus het ECN-testpark vliegt en slachtofferaantallen dus zeer incidenteel of nihil zijn. Doordat in scenario C+ minder turbines gerealiseerd worden, met bovendien een iets grotere tussenafstand dan in scenario A, zullen bij scenario C+ ook iets minder vogels slachtoffer worden van een aanvaring met de windturbines van het ECN-testpark. De verschillen zijn echter dermate beperkt dat ze wegvallen in de onzekerheidsmarge van de berekeningen en dus niet leiden tot een andere ordegrootte aanvaringsslachtoffers (tabel 2). Effecten van ECN scenario C+ op natuur 5

469 Tabel 2 Ordegrootte van het voorspelde aantal aanvaringsslachtoffers per jaar voor verschillende scenario s van het ECN-testpark. Ter vergelijking is in de laatste kolom ook de voorspelde ordegrootte van het jaarlijks aantal slachtoffers voor variant 1 van Windpark Wieringermeer (als geheel inclusief ECN-testpark) weergegeven. Aantallen slachtoffers zijn berekend met het flux-collision-model (zie het MER en bijbehorende bijlagen voor een beschrijving van dit model en de achterliggende aannames). Enkele = <10. ECN Windpark Wieringermeer huidig A C+ variant 1 lepelaar <1 <1 <1 <1 kleine zwaan 1-2 enkele enkele enkele toendrarietgans tientallen kolgans <1 <1 <1 <1 grauwe gans < enkele smient enkele enkele enkele honderdtal wilde eend enkele enkele enkele tientallen Met name van de kleine zwaan en toendrarietgans wordt een groot gedeelte van het voor Windpark Wieringermeer voorspelde aantal aanvaringsslachtoffers, voorzien in (de omgeving van) het ECN-testpark. De grauwe gans, smient en wilde eend worden daarentegen ook in belangrijke mate in andere delen van de Wieringermeer als aanvaringsslachtoffer voorzien. Met name bij de zuidelijke lijnopstelling in scenario C+ zullen de vogels in vergelijking met scenario A mogelijk vaker om de opstelling heen vliegen dan er doorheen. De aannames met betrekking tot uitwijking zijn gezien de grote onzekerheidsmarge voor beide scenario s gelijk gesteld aan de aannames in het MER. Dit betekent dat het werkelijke aantal aanvaringsslachtoffers met name voor scenario C+ in werkelijkheid iets lager kan liggen dan voorspeld (tabel 2). De omvang van het verschil is echter onzeker, zodat significant negatieve effecten voor de kleine zwaan voor alle scenario s niet op voorhand met zekerheid uitgesloten kunnen worden. Deze onzekerheid kan worden weggenomen met een mitigerende maatregel in de vorm van een corridor van stilstaande turbines in de uren rond zonsopkomst en zonsondergang in perioden dat ganzen en zwanen in de omgeving van het ECN-testpark aanwezig zijn (zie MER). Dit geldt voor alle scenario s. Verstoring van rust- en/of foerageergebied In het MER is het effect van verstoring nader berekend voor soorten waarvoor de Natura 2000-gebieden Waddenzee en/of IJsselmeer zijn aangewezen en die in de Wieringermeer foerageren. De omgeving van het ECN-testpark vormt (belangrijk) foerageer- en/of rustgebied voor de lepelaar, kleine zwaan, toendrarietgans, kolgans, grauwe gans, brandgans, smient en wilde eend. De verstoringsafstand van lokaal foeragerende vogels als gevolg van windturbines, varieert tussen soorten en soortgroepen van enkele tientallen tot enkele honderden meters. Binnen de verstoringsafstand zullen niet alle individuen van een bepaalde soort verdwijnen, maar zal een bepaald percentage van de vogels verstoord worden. Voor de lepelaar, kleine zwaan en ganzen is aangenomen dat een deel van de vogels verstoord wordt binnen een range van 400 meter van de mastvoet van de turbines, voor eenden is een afstand van 150 meter aangehouden (zie voor de onderbouwing bijlagen 2 en 4 van de passende beoordeling bij het MER; Kleyheeg et al en o.a. Winkelman 1989, Krijgsveld et al. 2008; Prinsen et al. 2009). Zowel voor de 6 Effecten van ECN scenario C+ op natuur

470 huidige situatie van het ECN-testpark als voor de twee scenario s (A en C+) voor de nieuwe situatie is berekend welk oppervlak potentieel geschikt foerageergebied verstoord kan worden door de aanwezigheid van de turbines (tabel 3) en is een inschatting van het aantal potentieel verstoorde vogels gemaakt (tabel 4). Voor de nadere onderbouwing van aannames met betrekking tot verstoringsafstanden en voor een gedetailleerde beschrijving van de toegepaste berekeningsmethoden en gehanteerde definities van potentieel foerageergebied verwijzen we naar het MER Windpark Wieringermeer. Tabel 3 Oppervlak potentieel foerageergebied (ha) binnen de betreffende verstoringsafstand van de mastvoet van de turbines van het ECN-testpark weergegeven voor de huidige situatie, scenario A (worst case) en scenario (C+). Soort Verstoringsafstand (m) huidig scenario A scenario C+ lepelaar zwanen en ganzen eenden Tabel 4 Het aantal potentieel verstoorde vogels in de omgeving van het ECN-testpark berekend voor de huidige situatie en scenario s A (worst case) en C+. Soort Verstoringsafstand (m) huidig scenario A scenario C+ kleine zwaan toendrarietgans kolgans grauwe gans brandgans smient wilde eend Voor de lepelaar zal in de nieuwe situatie het potentieel door het ECN-testpark verstoorde oppervlak foerageergebied toenemen ten opzichte van de huidige situatie. De verschillen tussen de scenario s zijn beperkt, maar door het kleinere aantal turbines heeft scenario C+ in potentie een minder verstorende werking dan scenario A. Zoals in het MER beschreven zal door ontwikkelingen buiten het ECN-testpark de totale potentiële verstoring van voor de lepelaar geschikt foerageergebied in de Wieringermeer afnemen (denk hierbij aan het verwijderen van solitaire turbines). Ook voor ganzen, zwanen en eenden leidt de uitbreiding van het ECN-testpark, ongeacht het verkozen scenario, tot een toename van de potentiële verstoring van foerageergebied en lokaal foeragerende vogels. Voor alle soorten is de potentiële verstorende werking van scenario C+ kleiner dan die van scenario A, wat veroorzaakt wordt door het lagere aantal turbines. In het MER is beschreven dat de totale verstorende werking van windturbines in de Wieringermeer niet wezenlijk zal veranderen in de nieuwe situatie ten opzichte van de huidige situatie. Dit komt omdat er op bepaalde plaatsen ook (solitaire) turbines zullen verdwijnen. Wel is de verplaatsing van de turbines van gebieden waar nu al relatief veel verstoring van uitgaat (boerenerven) naar rustigere gebieden (open agrarisch landschap) een punt van aandacht. De toename van verstoring in open agrarisch landschap wordt geïllustreerd door de uitbreiding van het ECN-testpark. Er is dan ook aangeraden om in belangrijke foerageergebieden, waaronder de omgeving van het ECN-testpark, de werk- Effecten van ECN scenario C+ op natuur 7

471 wegen langs de lijnopstellingen niet open te stellen voor het grote publiek om verstoring van lokaal foeragerende vogels zoveel mogelijk te beperken. Barrièrewerking In het MER Windpark Wieringermeer is voor scenario A van het ECN-testpark beschreven dat voor de kleine zwaan en de toendrarietgans het optreden van barrièrewerking bij de drie oost-west georiënteerde lijnopstellingen in het zuidoosten van de Wieringermeer (waaronder het ECN-testpark), niet met zekerheid uitgesloten kan worden. De zuidelijke lijnopstelling van scenario C+ is weliswaar korter dan die van scenario A en de tussenafstand is iets groter, maar de verschillen zijn niet groot genoeg om het optreden van barrièrewerking voor de kleine zwaan en de toendrarietgans voor scenario C+ met zekerheid uit te kunnen sluiten. Ten opzichte van de huidige situatie is er nog steeds sprake van een verdubbeling van het aantal turbines en toename van de afmetingen van de turbines in de vliegroute tussen belangrijke foerageergebieden en slaapplaatsen van kleine zwanen en toendrarietganzen. Indien de mitigerende maatregel die in het MER beschreven is toegepast wordt, is de barrièrewerking met zekerheid uit te sluiten. De voorgestelde maatregel betreft het instellen van een corridor van stilstaande turbines in de uren rond zonsopkomst en zonsondergang in perioden dat ganzen en zwanen in de omgeving van het ECN-testpark aanwezig zijn. Dit geldt voor alle scenario s. Flora- en faunawet Uitbreiding van het ECN-testpark heeft, ongeacht het verkozen scenario, geen effect op planten, ongewervelden en reptielen omdat er geen (strikt) beschermde soorten in de omgeving voorkomen (zie natuurtoets bij het MER Windpark Wieringermeer; van Vliet et al. 2014). Voor vissen en amfibieën geldt dat bij de plaatsing van duikers vernietiging van eieren en larven van bittervoorn, kleine modderkruiper en rugstreeppad voorkomen moet worden (zie MER). Dit geldt voor alle scenario s. Voor zowel scenario A als scenario C+ geldt dat grootschalig grondverzet in de aanlegfase kan leiden tot aantasting van verblijfplaatsen van grondgebonden zoogdieren die genoemd zijn in tabel 1 AmvB art.75. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van overtreding van verbodsbepalingen van de Ffwet bij ruimtelijke ingrepen. De turbines van het ECN-testpark zijn gepland in een gebied met een laag risico op vleermuisslachtoffers vanwege de openheid van het landschap. Voor beide scenario s geldt dat jaarlijks hooguit enkele vleermuizen slachtoffer zullen worden van een aanvaring met de windturbines van het ECN-testpark. Omdat in scenario C+ minder turbines zijn voorzien dan in scenario A worden voor scenario C+ iets minder aanvaringsslachtoffers voorzien. Van aantasting van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen is in beide scenario s geen sprake. Ook voor aanvaringsslachtoffers van vogels geldt dat door het lagere aantal turbines scenario C+ een iets kleiner effect zal sorteren dan scenario A. Voor beide scenario s geldt dat de aanleg van de turbines buiten de periode plaats dient te vinden dat er vogels met nesten aanwezig zijn. Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn gepland kunnen deze worden uitgevoerd indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen in gebruik zijnde nesten worden verstoord of vernietigd. Dit kan door voorafgaande aan de uitvoering van de werkzaamheden het plangebied te controleren op bewoonde nesten. 8 Effecten van ECN scenario C+ op natuur

472 In het kader van de Flora- en faunawet zijn de verschillende scenario s van het ECNtestpark niet onderscheidend. Verschillen tussen scenario s leiden niet tot verschillende randvoorwaarden bij de uitvoering van de werkzaamheden of tot verschillen in benodigde ontheffingen (zie natuurtoets bij het MER Windpark Wieringermeer; van Vliet et al. 2014). EHS Het ECN-testpark ligt buiten de grenzen van de EHS. De uitbreiding van het ECN-testpark heeft dan ook geen effect op de EHS, ongeacht het uiteindelijk verkozen scenario. Provinciaal beleid Het ECN-testpark ligt op ruime afstand van het als weidevogelleefgebied aangewezen natuurgebied Dijkgatsweide. De uitbreiding van het ECN-testpark heeft geen effect op dit weidevogelleefgebied, ongeacht het uiteindelijk verkozen scenario. Meetmasten In het MER Windpark Wieringermeer zijn de effecten van de ophoging van de bestaande vijf meetmasten naar maximaal 150 meter bepaald en beoordeeld. Tevens is in het MER de voorziene plaatsing van vijf nieuwe ongetuide meetmasten op vooraf vastgestelde locaties getoetst. Voor ECN scenario C+ zijn niet vijf, maar zeven nieuwe meetmasten voorzien, waarvan maximaal twee met tuidraden. De nieuw te plaatsen meetmasten zullen maximaal 150 meter hoog zijn. De posities van deze geplande meetmasten liggen nog niet definitief vast. Het inpassingsplan maakt een zone van 500 meter rondom elke turbine van het ECN-testpark mogelijk waarbinnen een meetmast geplaatst kan worden. De meetmasten zullen mogelijk uitgerust worden met hetzelfde type luchtvaartverlichting als in de passende beoordeling en natuurtoets bij het MER beschreven voor de turbines van Windpark Wieringermeer. Samenvatting effecten van masten met tuidraden op vogels De effecten van masten op vogels zijn in de Verenigde Staten goed gedocumenteerd (Erickson et al. 2005, Hebert et al. 1995, Manville 2005, Newton 2007, Trapp 1998). Het gaat hierbij met name om incidenten waarbij in één nacht grote aantallen vogelslachtoffers bij communicatie- en televisiemasten optreden. Dergelijke substantiële aantallen slachtoffers zijn niet bekend uit Europa. Het aantal vogelslachtoffers bij masten voor alleen al de VS wordt geschat op 6,8 miljoen vogels (Longcore et al. 2012). De belangrijkste factoren die een rol spelen bij aanvaringen van vogels met masten zijn de hoogte van de mast, de aanwezigheid van tuidraden en verlichting (Manville 2009). Meer dan 97% van de vogelslachtoffers bij masten betreft trekkende zangvogels en maar 0,14% behoort tot de zwanen, ganzen en eenden (Anseriformes) en vrijwel geen (minder dan 0,005%) tot de reigers, lepelaars en ibissen (Pelecaniformes) (Longcore et al. 2013). Effecten van ECN scenario C+ op natuur 9

473 Verlichting Tijdens de seizoenstrek vliegen vogels in de regel hoog over masten heen, tenzij ze door weersomstandigheden als regen en sneeuw gedwongen worden om lager te vliegen (Newton 2007). In specifieke situaties in een zeer donkere omgeving kunnen vogels gevangen worden in het licht van een mast en kunnen ze zich dood vliegen. Met het toenemen van de intensiteit en hemelwaartse richting van verlichting neemt de aantrekking van vogels toe (Van de Laar 2007). In de Amerikaanse situatie zijn masten normaliter uitgerust met luchtvaartverlichting in de vorm van continue brandende rode lampen en knipperende witte lampen (Manville 2009). Het uitzetten van de continue brandende rode lampen en het aanlaten van de witte knipperlichten op masten in Michigan, zorgde voor een afname van 50-70% in de aantallen aanvaringsslachtoffers (Gehring et al. 2006, 2009). Een studie door Evans et al. (2007) liet zien dat wit knipperlicht geen vogels aantrok, terwijl een continue brandende lamp wel zorgde dat trekkende zangvogels zich verzamelden rondom de lamp. Hoogte In potentie kunnen bij elke mast slachtoffers vallen. Over het algemeen vallen de meeste slachtoffers bij masten hoger dan 150 meter (Newton 2007) en dan met name bij masten die hoger zijn dan 300 meter tot meer dan 600 meter (Manville 2005). Bij een mast van 154 meter in Wisconsin (VS) vielen geen slachtoffers totdat deze was vervangen door een mast van 300 meter hoog (Kemper 1996). Getuide masten van meer dan 300 meter hoog veroorzaakten driemaal meer vogelslachtoffers dan getuide masten van meter hoog (Gehring et al. 2011). Tuidraden Een vergelijk van meter hoge masten met en zonder tuidraden liet zien dat masten met tuidraden zeven keer meer slachtoffers veroorzaken (Gehring et al. 2011). De masten van 300 meter met tuidraden veroorzaakten 56 keer meer slachtoffers dan de masten zonder tuidraden van meter hoog. Door gebruik te maken van masten zonder tuidraden van meter hoog wordt % sterfte voorkomen (Gehring et al. 2011). Mitigatie voor aanvaringen van vogels met (tui)draden Ter voorkoming van vogelslachtoffers door aanvaring met draden en lijnen zijn vooral de volgende markeringen in gebruik: zwart-witte flappen, BirdMARK Bird Flight Diverter (inclusief FireFly), Swan Flight Diverter en Spiral Vibration Damper (FCC 2004). De meeste hiervan zijn vooral effectief bij het verminderen van de aantallen slachtoffers onder dag-actieve soorten. De FireFly reflecteert echter UV en zichtbaar licht, zelfs bij zeer weinig licht en mist. Testen resulteerden in een reductie van 60% in het aantal aanvaringsslachtoffers (Yee 2007). Voor het specifiek verminderen in de aantallen slachtoffers onder zwanen wordt in Noord-Amerika succesvol gebruik gemaakt van de Swan flight Diverter (Rasmussen 2001 in FCC 2004). Een meta-analyse naar het effect van de verschillende soorten markeringen toont een 78% reductie in de kans op aanvaring aan (Barrientos 2011). Het aanbrengen van markering op draden zorgt dus voor een sterke reductie van de aanvaringskans van vogels en daarmee de aantallen slachtoffers. 10 Effecten van ECN scenario C+ op natuur

474 Beoordeling effecten meetmasten i.h.k.v. de natuurwetgeving Nbwet Voor de aanlegfase heeft ECN aangegeven de werkzaamheden óf buiten de periode 1 november 31 januari uit te voeren, óf binnen die periode, maar dan zal aan maximaal twee meetmasten tegelijkertijd gewerkt worden. Dit betekent dat de potentiële verstoring van foerageergebied in de aanlegfase beperkt zal zijn, zowel in tijd als in ruimte. Zowel voor de plaatsing van vijf als van zeven nieuwe meetmasten zal de potentiële verstoring van foerageergebied in de aanlegfase beperkt zijn. Gebruiksfase - De potentiële verstoring van foerageergebied in de gebruiksfase is beperkt (zie passende beoordeling bij het MER; Kleyheeg et al. 2014). De plaatsing van zeven in plaats van vijf nieuwe meetmasten en de plaatsing van de nieuwe meetmasten op een willekeurige locatie binnen 500 meter van de geplande turbines, leiden niet tot veranderingen in deze effectbeoordeling. De meeste slachtoffers van meetmasten met tuidraden zijn (zang)vogels die tijdens de seizoenstrek passeren. De aantallen aanvaringsslachtoffers nemen toe naarmate de masten hoger zijn. Getuide masten van meter hoogte die zijn uitgerust met knipperende lampen hebben geen of een zeer klein aantal aanvaringsslachtoffers tot gevolg (Gehring et al. 2006, 2009). Niettemin kunnen locatiespecifieke factoren, zoals nabij gelegen moeras, foerageergebied of slaapplaats, een rol spelen in het wel of niet optreden van aanvaringsslachtoffers onder lokale vogels (Manville 2009). Zwanen, ganzen, eenden en lepelaars (soorten waarvoor de Natura 2000-gebieden IJsselmeer en/of Waddenzee zijn aangewezen en die in de omgeving van het ECN-testpark foerageren) zijn zelden slachtoffer van een aanvaring met een meetmast. Gezien de relatief beperkte hoogte van de bestaande en nieuwe meetmasten (150 meter), het feit dat maximaal twee nieuwe meetmasten getuid uitgevoerd zullen worden en de lage aanvaringskans van zwanen, ganzen en eenden met tuidraden, zal er bij de twaalf (nieuwe) meetmasten in het ECN-testpark hooguit incidenteel een aanvaringsslachtoffer vallen van een vogelsoort waarvoor nabijgelegen Natura 2000-gebieden (Waddenzee en IJsselmeer) zijn aangewezen. Het optreden van significant negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer ten gevolge van het ophogen en uitbreiden van de meetmasten (inclusief twee getuide masten) is met zekerheid uitgesloten. Ffwet Zoals beschreven in de natuurtoets bij het MER (van Vliet et al. 2014) kan op basis van het beperkte oppervlaktebeslag van de meetmasten en het gegeven dat alle meetmasten in agrarisch gebied liggen, geconcludeerd worden dat het effect van realisatie van de meetmasten op beschermde soorten nihil is. Deze conclusie is ook geldig indien twee masten getuid worden. De masten zijn immers relatief laag en doorsnijden dus nog niet de luchtlaag met vogels tijdens hun seizoenstrek. Voor de luchtvaartverlichting wordt in de Nederlandse situatie gebruikt gemaakt van een knipperlicht op de top (wit overdag, rood s nachts) en een s nachts continue rood brandende lamp halverwege. Deze Effecten van ECN scenario C+ op natuur 11

475 luchtvaartverlichting heeft een veel lagere lichtintensiteit dan de lampen die gebruikt worden op hoge obstakels in de VS (Lensink & Van der Valk 2013). De mastverlichting heeft maar een sterkte van 50 candela en de knipperlichten op de top candela, terwijl aantrekking van vogels pas plaatsvindt boven de candela (30 kw). Bij de mogelijke luchtvaartverlichting op de (voorziene) meetmasten in het ECN-testpark is dan ook geen sprake van desoriëntatie van vogels. Aantrekking van vogels op seizoenstrek is dan ook uitgesloten. In het kader van de zorgplicht die is opgenomen in de Flora- en faunawet, moeten nadelige effecten voor (beschermde) flora en fauna indien mogelijk zoveel mogelijk voorkomen worden. Daarom adviseren we om bij de nieuwe getuide meetmasten (maximaal twee van de zeven) uit voorzorg mitigatie toe te passen door middel van het bevestigen van markeringen aan de tuidraden. Daarmee kan het aantal aanvaringsslachtoffers onder vogels sterk gereduceerd worden. De zogenaamde FireFly BirdMARK Bird Flight Diverter is daarvoor zeer geschikt. Deze markering zorgt ook voor betere zichtbaarheid van de tuidraden tijdens de schemer en de nacht. Voor meer (technische) informatie over mitigatie zie Prinsen et al (2011). Op alle locaties moet bij de plaatsing en opschaling van de meetmasten verstoring van nesten van vogels voorkomen worden door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Het uitvoeren van werkzaamheden in het broedseizoen is mogelijk indien voorafgaand aan de werkzaamheden is vastgesteld dat hiermee geen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord of vernietigd. Bij ingrepen aan watergangen moet rekening worden gehouden met een kans op effecten op individuen van de rugstreeppad en beschermde vissen. Met overige beschermde soorten hoeft geen rekening te worden gehouden, omdat ze niet in de omgeving van het ECN-testpark voorkomen of geen effect zullen ondervinden van de geplande uitbreiding en opschaling van de meetmasten. Voorgaande geldt zowel voor de plaatsing van vijf nieuwe ongetuide meetmasten zoals getoetst in het MER Windpark Wieringermeer, als voor de plaatsing van zeven nieuwe ongetuide meetmasten. EHS Alle meetmasten zijn (ruim) buiten de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur gepland. De ophoging en plaatsing van de meetmasten heeft dan ook geen effect op de EHS, ongeacht of er vijf of zeven nieuwe meetmasten geplaatst worden (waarvan maximaal twee getuid). Provinciaal beleid Alle meetmasten zijn op ruime afstand van het weidevogelleefgebied Dijkgatsweide gepland. De ophoging en plaatsing van de meetmasten heeft dan ook geen effect op dit weidevogelleefgebied, ongeacht of er vijf of zeven nieuwe meetmasten geplaatst worden (waarvan maximaal twee getuid). 12 Effecten van ECN scenario C+ op natuur

476 Conclusie De effecten op natuur van scenario C+ voor het ECN-testpark zijn over de gehele linie iets kleiner dan de effecten van scenario A. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat er minder turbines voorzien zijn. De verschillen zijn echter niet onderscheidend in het licht van de natuurwetgeving. Voor beide scenario s gelden dezelfde conclusies aangaande benodigde mitigerende maatregelen, randvoorwaarden bij de uitvoering en benodigde ontheffingen. De plaatsing van zeven in plaats van vijf nieuwe meetmasten, waarvan maximaal twee getuid, binnen een straal van 500 meter van de geplande turbines van het ECN-testpark leidt niet tot wezenlijk andere effecten en dus ook niet tot een andere beoordeling van effecten in het kader van de Nbwet, Ffwet, EHS en provinciaal beleid, dan opgenomen in de passende beoordeling en natuurtoets bij het MER Windpark Wieringermeer. In het kader van de zorgplicht (Flora- en faunawet) wordt geadviseerd om draadmarkeringen te bevestigen in de tuidraden, om het aantal aanvaringsslachtoffers onder vogels zoveel mogelijk te beperken. Literatuur Aarts, B. & L. Bruinzeel, De nationale windmolenrisicokaart voor vogels. SOVON-notitie Samengesteld in opdracht van Vogelbescherming Nederland door SOVON Vogelonderzoek Nederland en Altenburg & Wymenga. Barrientos, R., J.C. Alonso, C. Ponce & C. Palacin, Meta-Analysis of the Effectiveness of Marked Wire in Reducing Avian Collisions with Power Lines. Conservation Biology, 25: Erickson, W. P., G. D. Johnson & D.P. Jr. Young, A summary and comparison of bird mortality from antropogenic causes with an emphasis on collisions. USDA Forest Services Gen, Tech. Rep. Evans, W.R., Y. Akashi, N.S. Altman, and A.M. Manville, II Response of night- migrating birds in clouds to colored and flashing light. North American Birds 60(4): Everaert, J., J. Peymen & D. van Straalen, Risico s voor vogels en vleermuizen bij geplande windturbines in Vlaanderen. Dynamisch beslissingsondersteunend instrument. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2011 (INBO.R ). Instituut voor Natuuren Bosonderzoek, Brussel. Everaert, J., K. Devos & E. Kuijken, Windturbines en vogels in Vlaanderen. Voorlopige onderzoeksresultaten en buitenlandse bevindingen. Rapport van het Instituut voor Natuurbehoud , Instituut voor Natuurbehoud, Brussel. Federal, Communications Commission, Notice Of Inquiry Comment Review Avian/Communication Tower Collisions. Fijn, R.C., K.L. Krijgsveld, H.A.M. Prinsen, W. Tijsen & S. Dirksen, Effecten op zwanen en ganzen van het ECN windturbine testpark in de Wieringermeer. Aanvaringsrisico s en verstoring van foeragerende vogels. Rapport Bureau Waardenburg, Culemborg. Gehring, J., P. Kerlinger, and A.M. Manville, II The relationship between avian collisions and communication towers and nighttime tower lighting Effecten van ECN scenario C+ op natuur 13

477 systems and tower heights. Draft summary report to the Michigan State Police, Michigan Attorney General, Federal Communications Commission, and the U.S. Fish and Wildlife Service. East Lansing, Michigan. Gehring, J., P. Kerlinger & A.M. Manville II, Communication towers, lights, and birds: successful methods of reducing the frequency of avian collisions. Ecological Applications, 19(2) Gehring, J., P. Kerlinger & A.M. Manville II, Th role of tower height and guy wires on avian collisions with communication towers. The journal of Wilflife Management 75 (4): Hebert, E., E. Reese & L. Mark, Avian collision and electrocution: an annotated bibliography. Report P , California Energy Commission. Kemper, C., A Study of Bird Mortality at a West Central Wisconsin TV Tower from The Passenger Pigeon Volume 58(No. 3): Krijgsveld, K.L., R.R. Smits & J. van der Winden, Verstoringsgevoeligheid van vogels. Update literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie. Rapport Bureau Waardenburg, Culemborg. Lensink, R., M. van der Valk, Effecten van luchtvaartverlichting aan windturbines op vogels en vleermuizen. Bureau Waardenburg, Culemborg. Longcore, T., C. Rich, P. Mineau, B. MacDonald, D.G. Bert, L.M. Sullivan, E. Mutrie, S.A. Gauthreaux Jr., M.L. Avery,, R.L. Crawford, A.M. Manville II, E.R. Travis, D. Drake, An estimate of avian mortality at communication towers in the United States and Canada. PLoS ONE 7. Longcore, T., C. Rich, P. Mineau, B. MacDonald, D. G. Bert, L. M. Sullivan, E. Mutrie, S.A. Gauthreaux Jr., M.L. Avery, R.L. Crawford, A.M. Manville II, E.R. Travis, D. Drake, Avian mortality at communication towers in the United States and Canada: which species, how many, and where? Biological Conservation, Volume 158: Manville, A.M., Bird Strikes and Electrocutions at Power Lines, Communication Towers, and Wind Turbines: State of the Art and State of the Science - Next Steps Toward Mitigation. USDA Forest Service Gen. Tech. Rep. PSW-GTR-191 Manville, A.M., Towers, turbines, power lines, and buildings steps being taken by the U.S. Fish and Wildlife Service to avoid or minimize take of migratory birds at these structures. In C.J. Ralph and T.D. Rich (editors). Proceedings 4th International Partners in Flight Conference, February 2008, McAllen, TX. Newton, I., Weather-related mass-mortality events in migrants. Ibis 149(3): Prinsen, H.A.M., Smallie, J.J., Boere, G.C. & Píres, N., Guidelines on how to avoid or mitigate impact of electricity power grids on migratory birds in the African-Eurasian region. CMS Technical Series No. XX, AEWA Technical Series No. XX. Bonn, Germany. Prinsen, H.A.M., C. Heunks, J. van der Winden & P.W. van Horssen, Effecten van vijf windparken op vogels langs de dijken van de Noordoostpolder. Effectbeoordeling ten behoeve van het MER Windparken Noordoostpolder. Rapport Bureau Waardenburg, Culemborg. 14 Effecten van ECN scenario C+ op natuur

478 Trapp, J., Bird kills at towers and other man-made structures: an annotated partial bibliography ( ). Report, U.S. Fish and Wildlife Service, Virginia. Van de Laar, F.J., Green light to birds; investigation into the effect of birdfriendly lightning. Report NAM locatie L15-FA-1. NAM Assen, The Netherlands. Winkelman, J.E., Vogels en het windpark nabij Urk (NOP): aanvaringsslachtoffers en verstoring van pleisterende eenden, ganzen en zwanen. RIN-rapp. 89/15. RIN, Arnhem. Yee, M.L., Testing the effectiveness of an avian flight diverter for reducing avian collisions with distribution power lines in the Sacramento Valley, California. California Energy Commission, PIER Energy-Related Environmental Research Program. CEC Voor vragen over deze notitie kunt u contact opnemen met J.C. Kleyheeg-Hartman. Akkoord voor uitgave: Teamleider Bureau Waardenburg bv drs. J. van der Winden Paraaf: Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. Bureau Waardenburg bv / Pondera Consult b.v. Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001:2008. Effecten van ECN scenario C+ op natuur 15

479 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen Colofon Aan Van Huub Nagel Nummer 1.1 Datum 30 maart 2015 Leden Copyright Agentschap Telecom 2015

480 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart 2015 Inhoud Samenvatting 3 Inleiding 5 1 Theoretische achtergrond Berekening van de RCS (σ) Bepaling van L 8 2 Benodigde aanvullende informatie Protectiewaarde FM radio DVB-T DAB De Radar Cross Sectie van een windturbine 11 3 Voorlopige bevindingen FM radio DAB DVB-T 17 4 Afscherming door windturbines 19 5 Voorlopige bevindingen 20 Pagina 2 van 20

481 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart 2015 Samenvatting Grote objecten, zoals windturbines, kunnen invloed hebben op de ontvangst van omroepsignalen. Dit kan in principe op twee verschillende manieren gebeuren, namelijk door reflecties en afscherming. Deze verkenning tracht de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van FM radio, DAB en DVB-T signalen weer te geven 1. Gelet op de aard van deze verkenning wordt niet gepretendeerd om volledig te zijn. Om diepgaander inzicht te kunnen verschaffen in deze problematiek, zou een (praktijk)onderzoek kunnen worden overwogen. Bij Agentschap Telecom zijn er tot op heden geen (aangetoonde) ontvangstproblemen bekend als gevolg van windturbines. Echter als gevolg van het plaatsen van steeds grotere windturbines en de zorgen bij operators en vergunninghouders voor de ontvangst van hun radio en TV programma, tracht deze verkenning een eerste orde van inschatting te maken van de invloed van dergelijke windturbines op de ontvangst van omroep signalen. Tot op heden is er voor zover bekend erg weinig onderzoek gedaan naar het mogelijke effect van windturbines op de ontvangst van FM radio signalen. In een enkel onderzoek is het alleen zijdelings meegenomen. Bekend is dat met name de ontvangst van analoge TV, welke nu niet meer in de ether voorkomt, in het verleden gevoelig was voor de reflecties van windturbines. FM radio signalen zijn hier echter veel minder gevoelig voor. Er zijn in het buitenland wel metingen verricht aan de mate waarin DVB-T ontvangst hinder kan ondervinden van windturbines. De resultaten van deze metingen zullen in deze verkenning gebruikt worden. Zover bekend, zijn er geen metingen verricht aan het effect van windmolens op DAB. Aan de hand van de mate van reflectie van radiosignalen door de windturbines, wordt getracht in deze verkenning een inschatting te maken van de mogelijke interferentie afstanden voor FM radio, digitale radio (DAB) en digitale televisie (DVB-T). Omdat niet bekend is welke windturbines daadwerkelijk geplaatst gaan worden, en hierdoor de mate van reflectie van radiosignalen onzeker is, is ook getracht de invloed hiervan in kaart te brengen. Daarnaast zijn er geen metingen bekend aan de mate van reflectie van radiosignalen door windturbines op de frequenties waarop omroep signalen worden uitgezonden. Hierdoor ontstaat een zekere mate van onzekerheid. Alleen nader onderzoek in de vorm van metingen zou hier mogelijk meer duidelijkheid over kunnen geven. Vanwege deze onzekerheid is in deze verkenning getracht ook het effect van windturbines weer te geven als deze een hogere of lagere mate van reflectie van radiosignalen mochten hebben dan verwacht. Door het vervangen van windturbines in de Wieringermeerpolder door hogere windturbines, zal de afstand waarop de ontvangst van omroepsignalen hinder kan ondervinden als gevolg van reflecties naar verwachting drie tot vier keer zo groot kunnen worden. Echter uit de geschatte afstand waarop hinder ondervonden kan worden, is de verwachting dat de impact hiervan beperkt blijft tot twee kilometer. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de mogelijke afstanden waarop 1 Bij FM radio zal dit zich uiten in een verhoogde ruisvloer, bij DAB radio in het wegvallen van het geluid en bij DVB-T in het optreden van blokken of bevriezen van het beeld. Pagina 3 van 20

482 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart 2015 hinder bij de ontvangst van omroepsignalen ondervonden kan worden. Het effect is sterk afhankelijk van de afstand tussen de omroepzender en de windturbine. Daarom zijn er twee situaties weergegeven. De getoonde afstanden moeten, vanwege de diverse onzekerheden en aannames als indicatief beschouwd worden. Het gaat hier om de afstand van een windturbine die reflectie geeft tot een ontvanger. FM radio DAB DVB-T Omroepzender ver van windturbine (meer dan 20 km) Geschatte interferentieafstand in km 1,5 1,1 1,9 Omroepzender dicht bij windturbine (minder dan 5 km) Geschatte interferentieafstand in meters De mate van reflectie van een radiosignaal door een object is afhankelijk van de frequentie van het (omroep) signaal. Echter gezien de grote spreiding in resultaten van diverse onderzoeken, is er in deze verkenning voor gekozen om een voor iedere frequentie constante relatief grote waarde aan te nemen. Dit laat onverlet dat er in een kleine hoek gezien vanuit een windturbine een nog hogere mate van reflectie van radiosignalen kan optreden, zodat in incidentele situaties van waarschijnlijk korte duur er beduidend grotere afstanden kunnen optreden waar hinder ondervonden kan worden bij de ontvangst van omroepsignalen. De invloed van windturbines door afscherming op de ontvangst van omroep signalen is lastig rekenkundig te bepalen. Door aan te nemen dat het totale oppervlak van de windturbine het omroep signaal volledig blokkeert is een eerste orde inschatting te maken. Gezien het relatief frequenties van omroepsignalen mag verwacht worden dat dit alleen een lokaal effect zal hebben. Dit wordt bevestigd door de berekening. Pagina 4 van 20

483 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart 2015 Inleiding Grote objecten, zoals windturbines, kunnen invloed hebben op de ontvangst van omroepsignalen. Dit kan in principe op twee verschillende manieren gebeuren, namelijk door reflecties en schaduwwerking. Deze verkenning tracht de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van FM radio, DAB en DVB-T signalen weer te geven 2. Gelet op de aard van deze verkenning wordt niet gepretendeerd om volledig te zijn. Om diepgaander inzicht te kunnen verschaffen in deze problematiek, zou een (praktijk)onderzoek kunnen worden overwogen. Bij Agentschap Telecom zijn er tot op heden geen (aangetoonde) ontvangst problemen bekend als gevolg van windturbines. 3 Echter als gevolg van het plaatsen van steeds grotere windturbines en de zorgen bij operators en vergunninghouders voor de ontvangst van hun radio en TV programma, tracht deze verkenning een eerste orde van grootte analyse te maken van de mogelijke invloed van dergelijke windturbines op de ontvangst van omroep signalen. Tot op heden is er voor zover bekend erg weinig onderzoek gedaan naar het mogelijke effect van windturbines op de ontvangst van FM radio signalen. In een enkel onderzoek 4 is het alleen zijdelings meegenomen. Bekend is dat met name de ontvangst van analoge TV, welke nu niet meer in de ether voorkomt, in het verleden gevoelig was voor de reflecties van windturbines. De reden hiervoor is dat het beeldsignaal amplitude gemoduleerd is, hierdoor hebben amplitude variaties als gevolg van reflecties direct invloed op de beeldkwaliteit. Bij FM radio wordt echter de informatie in het signaal weergegeven door frequentie variatie 5. Reflecties hebben geen of vrijwel geen invloed op de frequentiemodulatie, waardoor FM radio hier veel minder hinder van ondervindt. Er zijn wel in het buitenland metingen verricht aan de mate waarin DVB-T ontvangst hinder kan ondervinden van windturbines. Een resultaat hiervan is onder andere opgenomen in ITU report BT De resultaten van deze metingen zullen in deze verkenning gebruikt worden. Aan de hand van de radar cross section (RCS: de mate reflectie van radiosignalen) van de windturbines, wordt getracht in deze verkenning een voorlopige inschatting te maken van de mogelijke interferentie afstanden voor FM radio, DAB en DVB-T. Omdat niet bekend is welke windturbines daadwerkelijk geplaats gaan worden, en hierdoor de radar cross section onzeker is, is ook getracht de invloed hiervan in kaart te brengen. Daarnaast zijn er geen metingen bekend aan de RCS van windturbines op de frequenties waarop omroep signalen worden uitgezonden. Dit maakt dat er ten aanzien van de inschatting van de RCS van windturbines op deze frequenties een zekere mate van onzekerheid bestaat. Alleen nader onderzoek in de vorm van metingen zou hier mogelijk meer duidelijkheid over kunnen geven. Vanwege deze onzekerheid is in deze verkenning getracht ook het effect van windturbines weer te geven als deze een hogere RCS waarde mochten hebben dan verwacht. 2 Bij FM radio zal dit zich uiten in een verhoogde ruisvloer, bij DAB radio in het wegvallen van het geluid en bij DVB-T in het optreden van blokken of bevriezen van het beeld. 3 Ontvangstproblemen kunnen niet volledig worden uitgesloten. Daar waar ze optreden zijn veelal (eenvoudige) mitigatietechnieken mogelijk. 4 Een voorbeeld hiervan is: Tall structures and their impact on broadcast and other wireless services, augustus 2009, Ofcom 5 Vandaar Frequentie Modulatie radio Pagina 5 van 20

484 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart Theoretische achtergrond Het rapport Radio storing door windturbinereflecties uit 1984 van de toenmalige PTT, geschreven door J.W. Aitink 6, geeft een goede theoretische basis om de mogelijke invloed van reflecties op de ontvangst van omroep signalen te berekenen. 7 In dit rapport wordt het probleem van reflecties van windturbines benaderd, zoals weergegeven in onderstaande afbeelding. Daarbij wordt de windturbine weergegeven als een wolk. σ d Ontvangstantenne r α Zender d G r Bij de berekening van het effect van de reflecties door windturbines mogen we bij omroepzenders die relatief ver weg gelegen zijn aannemen dat de afstand van de omroepzender tot de windturbine (d) en de afstand van de omroepzender tot de ontvangstantenne (d ) ongeveer gelijk zijn. Daarnaast gaan we bij de analyse uit van het Modified Hata model voor open area volgens ERC rapport 68 met een 70% waarschijnlijkheid 8. Ter vergelijk is ook het Line Of Sight (LOS) model gebruikt. Het LOS model geeft echter voor afstanden groter dan enkele km een overschatting van de interferentie 9. Het rapport geeft uitgaande van deze aannames de volgende formule 10 om de benodigde C/I uit te rekenen 11. C I 4 L 10 log 2 L r 6 heruitgave PTT rapport RS 84002A door de Rijksdienst voor Radiocommunicatie in ITU recommandatie BT geeft ook een methode om de invloed van windturbines te berekenen. Deze recommandatie geeft echter een eerste benadering die leidt tot zeer grote coördinatie afstanden. Deze resultaten kunnen het best beschouwd worden als een eerste inschatting van een gebied waar nader onderzoek plaats zou kunnen vinden. 8 D.w.z. 70% van de tijd is de invloed van een windturbine minder dan berekend. De verzorging van FM radio zenders wordt met een 50% tijd en 50% plaats waarschijnlijkheid gepland. Aangezien we reeds uit gaan van een RCS van de windturbine onder relatieve worst case reflectie condities lijkt 70% een redelijke aanname. Overigens zal blijken dat het Modified Hata model voor open area begrensd wordt door het LOS propagatie model. In dat geval is de hoogte van dit percentage niet meer relevant. 9 Bij een masthoogte van 120 meter en een rotordiameter van 116 meter, is het hoogste punt van de windturbine ongeveer 180 meter. Bij drie km afstand is de hoek waaronder dit wordt waargenomen nog 3,4 graden. 10 De formule is iets aangepast, omdat in deze verkenning er niet uitgegaan wordt van richtingsgevoeligheid van ontvangstantenne, maar wel van een verschil in paddemping tussen omroepzender en windturbine en omroepzender en ontvangstantenne. Dit als gevolg van het hoogteverschil. 11 Als de benodigde C/I bekend is kan ook andersom de benodigde afstand (r) tussen windturbine en ontvangstantenne worden uitgerekend. Pagina 6 van 20

485 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart 2015 Waarbij: σ: Radar cross section van de windturbine; : golflengte L: Verschil in paddemping tussen omroepzender en windturbine en omroepzender en ontvangstantenne. L r : Verlies tussen windturbine en ontvangstantenne. C/I: carrier / interference; gewenste gedeeld door het interfererende signaal 1.1 Berekening van de RCS (σ) Om de mogelijke invloed van de reflecties van windturbines op de ontvangst van omroep signalen te kunnen bepalen is het noodzakelijk de radar cross sectie (RCS) te kennen. Metingen aan de RCS van windturbines zijn echter uitgevoerd op frequenties waar radarsystemen opereren 12. De vraag daarbij is dan of deze metingen gebruikt kunnen worden om een inschatting te maken van de RCS van een windturbine voor de frequenties waarop omroepsystemen functioneren. Deze omrekening is echter niet eenduidig, maar sterk afhankelijk van de vorm van het object. In eerste orde benadering kunnen we echter de mast van een windturbine modelleren als een cilinder, er vanuit gaande dat de mast de dominante bron van reflecties is. 13 De omrekening van de RCS kan dan, voor verschillende golflengte en grootte van windturbine, met behulp van de volgende formule plaatsvinden RH = Waarbij: H: hoogte mast; R:straal mast max De rotorbladen van een windturbine kunnen ook in eerste orde gezien worden als een plat vlak. De maximale RCS kan dan met de volgende formule berekend worden 15. max 2 4 A = Waarbij: A: oppervlakte van rotorblad. 2 Aangezien de verhoudingen van de mast van een windturbine min of meer onafhankelijk zijn van de grootte van de windturbine, zal de maximale RCS evenredig met de derde macht van de hoogte van de mast variëren. De maximale RCS die met deze formule berekend wordt (voor een windturbine zoals voorzien in de Wieringermeerpolder, ongeveer 65 dbm 2 bij 694 MHz) komt overigens alleen voor in een zeer kleine hoek (zie ook de meet- en simulatieresultaten verder op). Het hanteren van deze maximale RCS voor de analyse van de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen lijkt dan ook niet reëel. Doordat dit soort hoge waarden van RCS voor kunnen komen, is iedere vorm van verstoring echter niet volledig uit te sluiten. 12 Met name radarsystemen kunnen veel hinder ondervinden van windturbines. Vandaar dat daar relatief veel onderzoek naar gedaan is. 13 Uit diverse metingen blijkt dit ook het geval te zijn. De turbinebladen kunnen in eerste benadering ook als een cilinder gezien worden, hoewel hun vorm feitelijk complex is. Zie ook A Measurement-Based Multipath Channel Model for Signal Propagation in Presence of Wind Farms in the UHF Band, I. Angulo e.a, IEEE Transactions on communications, vol 61, p De maximum waarde van de RCS treedt alleen op bij een zeer kleine hoek. In andere richtingen is de RCS aanmerkelijk lager. 15 Zie b.v. ITU recommandatie BT Pagina 7 van 20

486 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart 2015 De RCS wordt altijd gerelateerd aan een bol met een oppervlakte van de doorsnede van 1 m Dit is echter alleen geldig als 2πR/λ>10. Bij 2πR/λ<1 neemt de RCS sterk af. Zie onderstaande afbeelding. Hoewel deze afbeelding geldt voor een bol is hiermee een redelijke inschatting te maken of de omrekening van de RCS naar omroepfrequenties gerechtvaardigd is. Bij FM radio, voor deze berekening het meest kritisch, is de golflengte van het signaal ongeveer 3 meter. Dit betekent dat bij een straal van de mast van de windturbine groter dan 0,5 meter er voldaan wordt aan 2πR/λ>1, waardoor verwacht mag worden dat de hiervoor vermelde formule voor de omrekening van de RCS een redelijke benadering zal zijn Bepaling van L L wordt voornamelijk bepaald door het hoogte verschil tussen ontvanger en reflecterende windturbine en de afstand tot een omroepzender. Als we uitgaan van een omroepzender, welke relatief ver weg staat van de windturbine dan kunnen we met behulp van ITU recommandatie P L berekenen 19. Als de omroepzender en de ontvangstantenne dicht bij de windturbine staat, zal L klein zijn, hierdoor neemt het effect van de reflecties van windturbines op de kwaliteit van het ontvangen signaal sterk af. Voor de inschatting van de impact van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen is deze situatie daarom minder relevant. 20 In dit onderzoek gaan we uit van de windturbines, zoals die voorzien worden in de Wieringermeerpolder. Deze hebben een masthoogte van 120 meter en een rotordiameter van 117 meter 21. Met behulp van de formules in de vorige paragraaf voor de maximale RCS en de ITU recommandatie P kan de effectieve hoogte berekend worden van de windturbine. Bij FM radio en DAB gaan we daarbij uit van een ontvangstantenne hoogte van 1,5 meter. Bij DVB-T in de omgeving van de Wieringermeerpolder is het van belang dat in ieder geval de dak ontvangst beschermd 16 De diameter van de bol is dan ongeveer 1,13 meter. Een bol wordt als referentie genomen, omdat de RCS van een bol onafhankelijk is van de frequentie (RCS = πr 2 ). 17 Een deel van de wieken zal waarschijnlijk niet voldoen aan deze eis, waardoor er mogelijk een overschatting van de RCS plaatsvindt bij met name FM radio. Vanuit voorzichtigheidsoverwegingen is dit echter geen probleem. 18 Voor landelijke gebieden moet hiervoor vergelijking 28b uit de recommandatie worden gebruikt. 19 Voor een omroep zender die vlakbij staat zal voor zowel de windturbine als de ontvangstantenne een min of meer LOS conditie gelden. Hierdoor zal L klein zijn. Bij de berekening van de interferentie afstand gaan we in dit geval uit van L=0 db. 20 Dit mede ook omdat het een relatief lokaal effect is. 21 Voor meer details over de windturbine zie hoofdstuk 2 Pagina 8 van 20

487 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart 2015 wordt 22. In dat geval gaan we uit van een ontvangsthoogte van 10 meter. Dit levert de volgende resultaten op 23 : FM radio: effectieve hoogte windturbine: 74 meter; L: 26,5 db. DAB: effectieve hoogte windturbine: 88 meter; L: 31,5 db. DVB-T: effectieve hoogte windturbine: 120 meter; L: 22,5 db Benodigde aanvullende informatie Om te kunnen berekenen wat het potentiele interferentiegebied is voor omroep signalen als gevolg van reflecties van een windturbine is aanvullende informatie nodig. Het is noodzakelijk om de benodigde protectiewaarde, ofwel C/I, te weten en de RCS van een windturbine. 2.1 Protectiewaarde FM radio Om de planning van FM radiosignalen uit te kunnen voeren met (near) Single Frequency netwerken, is het noodzakelijk de benodigde protectieverhouding te kennen. Daarom zijn, mede in het in kader van het zero base onderzoek waarop de huidige FM omroep planning is gebaseerd, deze protectieverhoudingen vastgesteld. In onderstaande tabel zijn protectieverhoudingen waarmee het agentschap in zijn planningsprogramma Chirplus rekent weergegeven. Bij een afstand van 900 meter, is de tijdvertraging tussen het directe signaal van de omroepzender en het gereflecteerde signaal van de windturbine 6 µsec. Het lijkt daarom redelijk om voor de benodigde protectieverhouding (C/I) een waarde van 14 db te kiezen, zeker gezien de voorlopige bevindingen zoals vermeld in paragraaf DVB-T In ITU report BT zijn metingen verricht aan het effect van reflecties van windturbines op de ontvangst van DVB-T signalen 26. Het rapport geeft daarbij het volgende resultaat Dit komt overeen met de verzorging van het huidige DVB-T netwerk in deze omgeving. De zendmast in de Wieringermeerpolder bevat geen DVB-T zenders. 23 De effectieve hoogte stijgt met de frequentie, omdat de invloed van de RCS van de rotorbladen op de totale RCS toeneemt met de frequentie. Voor FM radio, DAB en DVB-T is gerekend met respectievelijk 100, 230 en 694 MHz. 24 Verderop in deze verkenning zal worden gesteld dat bij DVB-T alleen elementen met een hoge snelheid bijdragen aan interferentie. Hierdoor tellen alleen delen van de rotorbladen mee. De mast van de windturbine heeft hierdoor geen invloed op de effectieve hoogte. 25 Zie ook: Emperical Evaluation of the Impact of Wind Turbines on DVB-T Reception Quality, I. Angulo e.a., IEEE Transactions on broadcasting, vol. 58, p QAM64, 8 MHz, 8K mode, 2/3 code rate. Pagina 9 van 20

488 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart 2015 Uit de metingen is niet een eenduidige relatie af te leiden tussen de relatieve amplitude van het reflecterende signaal en de benodigde C/N. Het rapport concludeert dat de meeste metingen die een C/N van meer dan 20 db laten zien een relatieve amplitude van meer dan -25 db hebben. De reden dat er uit deze metingen geen eenduidige relatie lijkt te komen, is mogelijk gelegen in de gevoeligheid van DVB-T voor doppler. Het Amerikaanse bedrijf Broadcast Wind, die in opdracht (vrijwel niet gepubliceerd) onderzoek doet naar het effect van windturbines op omroepsignalen, heeft op zijn site 28 de volgende twee afbeeldingen geplaatst. 27 Dit alleen bij backward scattering. Forward scattering heeft vrijwel geen effect. Dit omdat de tijdvertraging tussen het directe pad signaal en het gereflecteerde signaal dan zeer gering is. 28 In het artikel Robustness of Broadcast Systems to Multipath Inteference from Wind Turbines, januari 2012, Charles W. Rhodes; Pagina 10 van 20

489 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart DAB De eerste afbeelding geeft aan binnen welke tijdvertraging DVB-T ontvangers relatief ongevoelig zijn voor reflecties (het betreft hier feitelijke metingen aan ontvangers). Binnen een tijdvertraging van 80 µsec zijn DVB-T ontvangers relatief ongevoelig voor reflecties. Dit komt in de situatie van windturbine reflecties overeen met een afstand van 13 km. Dit ligt ver buiten de berekende stoorafstanden in deze verkenning. De tweede afbeelding geeft de gevoeligheid van DVB-T ontvangers weer voor doppler verschuiving. Dit kan onder andere optreden doordat het omroep signaal reflecteert tegen een snel bewegend object, zoals de rotorbladen van een windturbine. Bij nieuwe DVB-T ontvangers (rode curve) treedt er pas een aanmerkelijke verslechtering op in de benodigde protectie verhouding bij een frequentieverschuiving van 80 Hz als gevolg van doppler. Dit komt bij een maximale DVB-T zendfrequentie van 694 MHz 29 overeen met een snelheid van 125 km per uur. Een groot deel van de rotorbladen zal, bij voldoende wind, daardoor bij kunnen dragen aan hinderlijke reflecties (ongeveer 70% van het oppervlak). De mast van een windturbine heeft daarentegen nagenoeg geen invloed. Het hinderlijke deel RCS van de windturbine is hierdoor kleiner dan de in dit rapport berekende RCS. Een conservatieve/voorzichtige inschatting is om hier een reductie op de RCS van 5dB te nemen. In het ITU report, wordt het effect van doppler niet nader onderzocht. Dit kan een verklaring zijn voor de niet eenduidige meetresultaten. Op basis van de metingen van het bedrijf Broadcast Wind, zoals hierboven weergegeven, lijkt een te hanteren protectiemarge van 19 db een redelijke waarde. Voor zover bekend zijn er geen metingen verricht aan het effect van windturbines op de ontvangst van DAB signalen. DAB signalen zijn echter vergelijkbaar met DVB- T, echter met een veel robuustere modulatie en een lagere zendfrequentie (maximaal 230 MHz). Hierdoor heeft DAB pas hinder van het doppler effect bij snelheden hoger dan 375 km/uur. Bij een windturbines met bladen van 58 meter kan de buitenste tip van de rotor bladen net een dergelijke snelheid halen. Een protectiewaarde van 0 db voor DAB lijkt daarom een redelijke keuze. 2.2 De Radar Cross Sectie van een windturbine 29 Na het vrijmaken van de 700 MHz band is dit de hoogste DVB-T frequentie, waarbij het storende effect van doppler verschuiving als eerste optreedt. Pagina 11 van 20

490 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart 2015 Het bepalen van de RCS van een windturbine is sterk afhankelijk van het type en de specifieke uitvoering en kan eigenlijk alleen goed gedaan worden door middel van metingen. Echter aangezien het verrichten van metingen aan de RCS van een windturbine op relatief lage frequenties in de praktijk lastig is, zal ook getracht worden simulatieresultaten mee te nemen in de inschatting van de RCS. In het kader van deze verkenning kan daarom alleen een globale inschatting gemaakt worden van de te verwachte RCS in relatieve worst case reflectieomstandigheden. Om hier een inschatting van te kunnen maken kan een drietal rapporten als basis gebruikt worden. IEEE: Wind Turbine Radar Signature Characterization by Laboratory Measurements,2011, Fanxing Kong1 e.a.: Dit rapport geeft voor een meting aan een schaalmodel een worst case waarde voor de RCS van -25dBm 2. De masthoogte van dit schaalmodel bedroeg 1,2 meter. Studie omtrent de mogelijke invloed van een windturbinepark Wind op Zee - Schouwen met betrekking tot: de SRK-radarinstallaties de scheepsradar en de marifone communicatie, december 2013, Prof.dr.ir.J.Catrysse: 30 Dit rapport bevat een berekening aan een Enercon E82 windturbine. Deze windturbine heeft een masthoogte van 109 meter. In onderstaande afbeelding is de RCS weergegeven. Research Article: Wind Turbine Radar Cross Section, David Jenn, Cuong Ton, Hindawi Publishing Corporation, International Journal of Antennas and Propagation, Volume Dit artikel bevat berekeningen aan de RCS van een windturbine (masthoogte 60 meter, rotor diameter 80 meter) voor verschillende frequenties. In onderstaande afbeelding is dit weergegeven (blauw: 400 MHz, groen: 900 MHz, zwart: 2400 MHz, rood: 5000 MHz). Voor hoeken anders dan de hoek waarop de maximale RCS optreedt lijkt de frequentieafhankelijkheid van de RCS beperkt Pagina 12 van 20

491 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart 2015 De eerste twee bronnen geven vergelijkbare resultaten als we bij het tweede rapport uitgaan van een (worst case) RCS van 29,3 dbm Dit komt, gezien de afbeelding met de berekening voor de Enercon E82 windtrubine, ongeveer overeen met de 95% slechtste waarde. De laatste bron geeft echter eerder een RCS waarde van rond de 40 dbm 2 onafhankelijk van de frequentie. Vanuit voorzichtigheidsoverwegingen lijkt het daarom verstandig deze hoge waarde als referentie te gebruiken, waarbij voor DVB-T een reductie van 5 db vanwege het doppler effect toegepast wordt. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat de gemiddelde waarde van de RCS ongeveer 10 dbm 2 lager ligt en het ontwerp van de feitelijk te plaatsen windturbines inclusief het gebruik van RAM 32 coating de RCS aanzienlijk kan verminderen Voorlopige bevindingen In onderstaande paragrafen zijn voor FM radio, DAB en DVB-T de te verwachten interferentieafstanden berekend, uitgaande van een omroepzender die relatief ver weg staat 34. Met name de RCS van een windturbine is, zonder nadere metingen, bij een bepaalde frequentie onzeker. Daarom is bij alle berekeningen de afhankelijkheid van de interferentieafstand met de RCS grafisch weergegeven. 35 Daarnaast is onderzocht wat de mogelijke invloed is van een rij van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen. Tenslotte is ook getracht een inschatting te maken 31 Dit bij een windturbine masthoogte van 120 meter en een frequentie van 2,8 GHz. De windturbine in de afbeelding heeft een masthoogte van 109 meter. De hier vermelde RCS is hiervoor gecorrigeerd. 32 Radar Absorbing Material 33 Tussen de 10 en 25 dbm 2. Het effect van RAM coating is echter frequentieafhankelijk en kostbaar. 34 Doordat bij een verafgelegen omroepzender het signaal niveau van de omroepzender op de hoogte van de windturbine veel sterker is dan op de hoogte van de ontvangstantenne is dit de worst case situatie. Als de omroepzender dichtbij is, zal dit verschil veel minder zijn. 35 De RCS van een object is afhankelijk van de frequentie van het signaal waarmee gemeten wordt. De mate waarin is echter afhankelijk van de vorm van het object. Hoe lager de frequentie hoe lager de RCS. Alleen als het object de vorm van een bol heeft is de RCS onafhankelijk van de frequentie. Verwacht mag worden dat de RCS van een windmolen op omroep frequenties daarom niet hoger zal zijn dan de gemeten RCS op 2,8 GHz. In de afbeeldingen met de titel Interferentie afstand v.s. RCS is ook bij andere RCS waarden dan 40 dbm 2 af te lezen wat de potentiële interferentie afstanden zijn. Pagina 13 van 20

492 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart 2015 van de invloed van de hoogte van een windturbine op de interferentieafstanden van omroepsignalen. Dit omdat in de Wieringermeerpolder bestaande windturbines met een masthoogte van 70 meter vervangen worden door windturbines met een masthoogte van 120 meter. 3.1 FM radio Uitgaande van de voorgaande theorie en gegevens en een FM radio zendfrequentie van 100 MHz en een RCS van 40 dbm 2, is de geschatte interferentie afstand voor landelijke gebieden bij een omroepzender op relatief grote afstand (20 km of meer) 36 1,5 km, uitgaande van het Modified Hata model voor open area. Zie onderstaande afbeelding. Als de omroepzender relatief dichtbij (5 km of minder) staat is de interferentieafstand ongeveer 140 meter. Ook bij veel grotere waarden van de RCS dan verwacht, blijft de interferentie afstand voor FM radio beperkt. Mogelijk effect van een rij van windturbines In onderstaande grafiek is het mogelijke effect van een rij van twintig windturbines met ieder een gelijke RCS 37 en een tussenafstand van 600 meter 38 weergegeven. Het mogelijke effect van meerdere windturbines is voor FM radio, door de korte interferentieafstanden, gering Dit is indicatieve afstand. 37 Bij hoge waarde van de RCS geeft dit waarschijnlijk een overschatting ten opzichte van de praktijk, aangezien deze waarden zich alleen in een kleine hoek ten opzichte van de windturbine voordoen. 38 Ongeveer vijf keer de rotordiameter. 39 Vanwege de aanname van een relatief hoge RCS waarde, is er bij de berekening vanuit gegaan dat de windturbines nagenoeg op een lijn staan ten opzichte van de ontvangstantenne. Dit omdat een hoge RCS zich slechts in een kleine hoek ten opzichte van de windturbine voordoet. Indien de rij met windturbines dwars op de ontvangstantenne staat is het, vanwege de grote hoekvariatie, reëler om uit te gaan van een windturbine met een hoge RCS waarde en de overige windturbines met een gemiddelde RCS waarde. In dat geval is alleen de turbine met hoge RCS waarde dominant. Pagina 14 van 20

493 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart 2015 Mogelijke invloed van masthoogte windturbine In de Wieringermeerpolder staat reeds een groot aantal kleinere windturbines met een masthoogte van 70 meter. Deze worden vervangen door grotere turbines met een masthoogte van 120 meter. In onderstaande afbeelding is het mogelijke effect hiervan op FM radio ontvangst weergegeven. 3.2 DAB Uitgaande van de voorgaande theorie en gegevens en een DAB zendfrequentie van 225 MHz en een RCS van 40 dbm 2, is de geschatte interferentieafstand voor landelijke gebieden bij een omroepzender op relatief grote afstand (20 km of meer) 40 1,1 km, uitgaande van het Modified Hata model voor open area. Zie onderstaande afbeelding. Als de omroepzender relatief dichtbij (5 km of minder) staat is de interferentieafstand ongeveer 30 meter Dit is indicatieve afstand. 41 Door de zeer korte afstand van de ontvangstantenne tot de windturbine is dit slechts een indicatief getal. Pagina 15 van 20

494 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart 2015 Mogelijke effect van een rij van windturbines In onderstaande grafiek is het mogelijke effect van een rij van twintig windturbines met ieder een gelijke RCS en een tussenafstand van 600 meter weergegeven. Het mogelijke effect van meerdere windturbines is voor DAB, door de korte interferentieafstanden, gering. 42 Mogelijke invloed van masthoogte windturbine In de Wieringermeerpolder staat reeds een groot aantal kleinere windturbines met een masthoogte van 70 meter. Deze worden vervangen door grotere turbines met een masthoogte van 120 meter. In onderstaande afbeelding is het mogelijke effect hiervan op DAB ontvangst weergegeven. 42 De eigenschappen van de rij windturbines is gelijk aan de FM radio case. Pagina 16 van 20

495 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart DVB-T Uitgaande van de voorgaande theorie en gegevens en een DVB-T zendfrequentie van 694 MHz en een RCS van 35 dbm 2, is de geschatte interferentieafstand voor landelijke gebieden bij een omroepzender op relatief grote afstand (20 km of meer) 43 1,9 km, uitgaande van het Modified Hata model voor open area. Zie onderstaande afbeelding. Bij deze berekening is de versterking van een dakantenne niet meegenomen. Aangezien problemen met reflectie zich met name voordoen in het geval van backscatter 44 heeft deze gain grote invloed op de interferentie afstand. Bij een antenne gain van 12 db is de interferentie afstand nog 470 meter. Als de omroepzender relatief dichtbij (5 km of minder) staat is de interferentieafstand ongeveer 140 meter. Mogelijke effect van een rij van windturbines 43 Dit is indicatieve afstand. 44 In dat geval bevinden de windturbines zich (nagenoeg) achter de ontvangstantenne ten opzichte van de omroep zender. Pagina 17 van 20

496 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart 2015 In onderstaande grafiek is het mogelijke effect van een rij van twintig windturbines met ieder een gelijke RCS en een tussenafstand van 600 meter weergegeven. Het mogelijke effect van meerdere windturbines is voor DVB-T, door de korte interferentieafstanden, gering. 45 Mogelijke invloed van masthoogte windturbine In de Wieringermeerpolder staat reeds een groot aantal kleinere windturbines met een masthoogte van 70 meter. Deze worden vervangen door grotere turbines met een masthoogte van 120 meter. In onderstaande afbeelding is het mogelijke effect hiervan op DVB-T ontvangst weergegeven. 45 De eigenschappen van de rij windturbines is gelijk aan de FM radio case. Pagina 18 van 20

497 Verkenning naar de mogelijke invloed van windturbines op de ontvangst van omroepsignalen 30 maart Afscherming door windturbines Door de relatief smalle breedte van de windturbinemast (op ontvangsthoogte), mag verwacht worden dat signaalsterkteafname van een omroepzender op enige afstand door afscherming alleen plaats zal vinden in de nabijheid van de windturbine. Hierdoor zal naar verwachting alleen de mast van invloed zijn op afschermen van het omroepsignaal. De windturbine heeft hierdoor een vergelijkbare afscherming als een willekeurig ander gebouw met een dergelijke breedte. Het lijkt daarom niet redelijk om speciaal voor windturbines rekening te houden met dit mogelijke effect voor de ontvangst van omroepsignalen. Als de windturbine in de buurt van een mast met omroepzenders staat, wat in de Wieringermeerpolder het geval is, dan zal ook de rest van de constructie van de windturbine enige afscherming kunnen veroorzaken. Bij de Wieringermeerpolder staat de dichtstbijzijnde windturbine op een afstand van 1,4 km van de zendmast. Voor omroepsignalen is dit in het verre veld van de zender. Het is lastig in te schatten wat het mogelijke effect hiervan op grote afstand van de windturbine zal zijn. Echter gezien de beperkte breedte van de windturbine elementen in relatie tot de afstand tot de zender, zal dit waarschijnlijk gering zijn. De exacte omvang hiervan is echter zonder nadere metingen lastig te bepalen. Echter als we uitgaan van het deel van de eerste Fresnel zone die afgeschermd wordt door de windturbine dan levert dit naar verwachting het volgende resultaat. 46 Verwacht mag worden dat in de praktijk het veronderstelde effect minder is onder andere door het heruitzenden van het signaal door geleidende delen van de windturbine. 46 Er is uitgegaan van de worst case situatie waarbij de windturbine alle energie absorbeert en de volgende dimensies heeft: masthoogte 120 meter, mastbreedte basis 8,5 meter, mastbreedte top 4 meter, vorm toelopende cilinder; rotor lengte 58 meter, rotorbreedte basis 4,5 meter, hoogte maximale breedte rotor 10% van rotor lengte vorm rotor driehoek top deel, basis deel vierkant met gemiddelde breedte van 3 meter. Hoogte FM zenders op mast Wieringermeer 172 meter. Pagina 19 van 20

Antwoordnota fase 3 Windpark Wieringermeer

Antwoordnota fase 3 Windpark Wieringermeer Antwoordnota fase 3 Windpark Wieringermeer Overzicht van zienswijzen op de ontwerp-besluiten van het Windpark Wieringermeer & beantwoording ervan Inhoudsopgave (zie ook opzet nota van beantwoording) 1.

Nadere informatie

Windplan Wieringermeer onder de Omgevingswet

Windplan Wieringermeer onder de Omgevingswet onder de Omgevingswet Rutger Schonis 15 juni 2016 Programma Toelichting op het Windplan Doorlopen procedure onder de huidige wet- en regelgeving. Hoe zou het Windplan onder de Omgevingswet tot stand zijn

Nadere informatie

RIJKSOVERHEID Correctieve herziening rijksinpassingsplan Windpark Wieringermeer

RIJKSOVERHEID Correctieve herziening rijksinpassingsplan Windpark Wieringermeer RIJKSOVERHEID Correctieve herziening rijksinpassingsplan Windpark Wieringermeer INPASSINGSPLAN Correctieve herziening rijksinpassingsplan Windpark Wieringermeer Rijksoverheid inpassingsplan identificatie

Nadere informatie

Waarom windenergie? Steeds meer schone energie Het Rijk kiest voor een betrouwbare en steeds schonere energieopwekking voor de samenleving.

Waarom windenergie? Steeds meer schone energie Het Rijk kiest voor een betrouwbare en steeds schonere energieopwekking voor de samenleving. Waarom windenergie? Steeds meer schone energie Het Rijk kiest voor een betrouwbare en steeds schonere energieopwekking voor de samenleving. Ter vergelijking: Wind op land kost tussen 8,5 en 9,6 cent per

Nadere informatie

Waarom dit windpark? Windplan Blauw. Energieakkoord 2020: Megawatt (MW) aan windenergie op land in 11 provincies

Waarom dit windpark? Windplan Blauw. Energieakkoord 2020: Megawatt (MW) aan windenergie op land in 11 provincies Waarom dit windpark? Inzet op energiebesparing en hernieuwbare energie 2020: 14% hernieuwbare energie 2023: 16% hernieuwbare energie Energieakkoord 2020: 6.000 Megawatt (MW) aan windenergie op land in

Nadere informatie

Ontwerp wijziging PRVS

Ontwerp wijziging PRVS Model bekendmaking regeling provinciale staten 1 8 Ontwerp wijziging PRVS Ontwerp besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van [..], tot wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA s-gravenhage

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA s-gravenhage > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA s-gravenhage Directoraat-generaal Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag

Nadere informatie

B-121 Green Deal Windplan Wieringermeer

B-121 Green Deal Windplan Wieringermeer B-121 Green Deal Windplan Wieringermeer Partijen: 1. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de heer drs. M.J.M. Verhagen, de Minister van Infrastructuur en Milieu, mevrouw drs. M.H.

Nadere informatie

Windpark Wieringermeer

Windpark Wieringermeer Windpark Wieringermeer Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop 31 oktober 2014 / rapportnummer 2850 50 1. Oordeel over het aangevulde milieueffectrapport Windkracht Wieringermeer

Nadere informatie

Motivering besluit ontwerp-vvgb windturbinepark Waardpolder

Motivering besluit ontwerp-vvgb windturbinepark Waardpolder Motivering besluit ontwerp-vvgb windturbinepark Waardpolder Dit memo bevat de motivering voor het afgeven van een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen ex artikel 6.5 Besluit omgevingsrecht voor het

Nadere informatie

Startbijeenkomst Klankbordgroep 21 november

Startbijeenkomst Klankbordgroep 21 november Startbijeenkomst Klankbordgroep 21 november 2018 1 21 november 2018 2 Onderwerpen 1. Welkom en introductie klankbordgroep 2. Voorstelrondje en verwachtingen 3. Status van project/proces 4. Toelichting

Nadere informatie

Waarom windenergie op land?

Waarom windenergie op land? Waarom windenergie op land? Steeds meer schone energie Het Rijk kiest voor een betrouwbare en steeds schonere energieopwekking voor de samenleving. Basis vormt de Europese doelstelling van 14% duurzame

Nadere informatie

Aan de leden van Provinciale Staten van Noord-Holland. Haarlem, 14 april Vragen nr. 27

Aan de leden van Provinciale Staten van Noord-Holland. Haarlem, 14 april Vragen nr. 27 Aan de leden van Provinciale Staten van Noord-Holland Haarlem, 14 april 2015 Vragen nr. 27 Vragen van de heer mr. J.M. Bruggeman (SP) over de toepassing van de "overgangsregeling" als bedoeld in artikel

Nadere informatie

Vraag en antwoord windmolens in de gemeente Dronten

Vraag en antwoord windmolens in de gemeente Dronten Vraag en antwoord windmolens in de gemeente Dronten Waarom worden er windmolens geplaatst in Dronten? De realisatie van grootschalige windenergie op land is een belangrijke bouwsteen in de nationale opgave

Nadere informatie

Provinciale Staten van Noord-Holland; Besluiten:

Provinciale Staten van Noord-Holland; Besluiten: Besluit van provinciale staten van Noord-Holland van 17 december 2012, tot wijziging van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 in verband met wind op land. Provinciale Staten van Noord-Holland; Gelezen

Nadere informatie

Waarom windenergie (op land)?

Waarom windenergie (op land)? Waarom windenergie (op land)? Steeds meer schone energie Dit kabinet kiest voor een betrouwbare en steeds schonere energieopwekking voor de samenleving. Evenwichtige energiemix Om dit doel verantwoord

Nadere informatie

BESTEMMINGSPLAN VERWIJDEREN WINDTURBINE NABIJ VROUWENPAROCHIE

BESTEMMINGSPLAN VERWIJDEREN WINDTURBINE NABIJ VROUWENPAROCHIE BESTEMMINGSPLAN VERWIJDEREN WINDTURBINE NABIJ VROUWENPAROCHIE Vastgesteld op 15 december 2011 BESTEMMINGSPLAN VERWIJDEREN WINDTURBINE NABIJ VROUWENPAROCHIE CODE 110505 / 15-12-11 GEMEENTE HET BILDT 110505

Nadere informatie

Windpark Zeewolde. Ontwerp Rijksinpassingsplan Windpark Zeewolde

Windpark Zeewolde. Ontwerp Rijksinpassingsplan Windpark Zeewolde Windpark Zeewolde Ontwerp Rijksinpassingsplan Windpark Zeewolde Ministerie van Economische Zaken Ministerie van Infrastructuur en Milieu 28 februari 2017 Besluit !"! #! $ % &%%'$ ()*' $ % &%%'$ ()(+,

Nadere informatie

899824/ Motivering besluit ontwerp-vvgb windturbinepark Groetpolder

899824/ Motivering besluit ontwerp-vvgb windturbinepark Groetpolder 899824/917890 Motivering besluit ontwerp-vvgb windturbinepark Groetpolder Dit memo bevat de motivering voor het afgeven van een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen ex artikel 6.5 Besluit omgevingsrecht

Nadere informatie

De Minister van Economische. Zaken en. De Minister van Infrastructuur en Milieu. Overwegende dat:

De Minister van Economische. Zaken en. De Minister van Infrastructuur en Milieu. Overwegende dat: De Minister van Economische Zaken en De Minister van Infrastructuur en Milieu Overwegende dat: - het wenselijk is te voorkomen dat zich in het gebied dat bestemd zal worden voor het Windpark Zeewolde en

Nadere informatie

Voldoende afstand tot windturbines en belangrijke kabels en leidingen. archeologische vindplaatsen, natuurgebieden, etc.).

Voldoende afstand tot windturbines en belangrijke kabels en leidingen. archeologische vindplaatsen, natuurgebieden, etc.). Hoe vindt de trechtering van groot concept zoekgebied naar voorkeursalternatief plaats? Om tot een voorkeurslocatie voor het station en voorkeurslocatie voor de kabelcircuits te komen worden een aantal

Nadere informatie

Leeswijzer Windpark Wieringermeer MER en ontwerp inpassingsplan

Leeswijzer Windpark Wieringermeer MER en ontwerp inpassingsplan Leeswijzer Windpark Wieringermeer MER en ontwerp inpassingsplan Waarom een leeswijzer? Van 5 december 2014 tot en met 19 januari 2015 liggen het ontwerp inpassingsplan en de ontwerp vergunningen van het

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORTAGE WINDPARK WIERINGERMEER. Windkracht Wieringermeer. Definitief juni 2014

MILIEUEFFECTRAPPORTAGE WINDPARK WIERINGERMEER. Windkracht Wieringermeer. Definitief juni 2014 713057 30 juni 2014 MILIEUEFFECTRAPPORTAGE WINDPARK WIERINGERMEER Windkracht Wieringermeer Definitief Duurzame oplossingen in energie, klimaat en milieu Postbus 579 7550 AN Hengelo Telefoon (074) 248

Nadere informatie

Datum vergadering Gedeputeerde Staten Verzenddatum Geheim. 28 oktober 2014 J j OKF ZOU

Datum vergadering Gedeputeerde Staten Verzenddatum Geheim. 28 oktober 2014 J j OKF ZOU 5 -minuten versie voor Provinciale Staten provincie HOLLAND Directie DLB Afdeling Samenleving en Economie Registratienummer 489015306 {DOS-2007-0015748) Datum vergadering Gedeputeerde Staten Verzenddatum

Nadere informatie

Voorontwerp Rijksinpassingsplan Windpark Zeewolde Ministerie van Economische Zaken Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Voorontwerp Rijksinpassingsplan Windpark Zeewolde Ministerie van Economische Zaken Ministerie van Infrastructuur en Milieu Windpark Zeewolde Voorontwerp Rijksinpassingsplan Windpark Zeewolde Ministerie van Economische Zaken Ministerie van Infrastructuur en Milieu 26 september 2016 Windpark Zeewolde Voorontwerp Rijksinpassingsplan

Nadere informatie

Bijlage 1 - Stand van zaken windparken in ontwikkeling

Bijlage 1 - Stand van zaken windparken in ontwikkeling Bijlage 1 - Stand van zaken windparken in ontwikkeling Hieronder wordt per windpark weergegeven wat de algemene stand van zaken is. Het windpark dat het verst in procedure is staat bovenaan in deze lijst.

Nadere informatie

Bestemmingsplan Bedrijventerrein Oosterhorn (Industrieterrein Delfzijl)

Bestemmingsplan Bedrijventerrein Oosterhorn (Industrieterrein Delfzijl) Bestemmingsplan Bedrijventerrein Oosterhorn (Industrieterrein Delfzijl) Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvullingen wind en geur 16 mei 2017 / projectnummer: 3041 1. Toetsingsadvies

Nadere informatie

Structuurvisie Windplan Wieringermeer

Structuurvisie Windplan Wieringermeer Structuurvisie Windplan Wieringermeer projectnr. 0242252.00 Opdrachtgever Gemeente Wieringermeer Postbus 1 1770 AA WIERINGERWERF datum vrijgave beschrijving goedkeuring vrijgave Structuurvisie A. te Lindert

Nadere informatie

Proactieve aanwijzing Windpark Kabeljauwbeek, Woensdrecht

Proactieve aanwijzing Windpark Kabeljauwbeek, Woensdrecht Proactieve aanwijzing Windpark Kabeljauwbeek, Woensdrecht Inhoudsopgave Regels Bookmark not defined. 3 Error! Hoofdstuk 1 Inleidende regels 3 Artikel 1 Begripsbepalingen 3 Hoofdstuk 2 Algemene regels Artikel

Nadere informatie

Beleidskader windenergie

Beleidskader windenergie Bijlage 1 Beleidskader windenergie Europese richtlijn 2009/28/EG De Europese richtlijn 2009/28/EG verplicht Nederland om in 2020 14 procent van het totale bruto-eindverbruik aan energie afkomstig te laten

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 36159 18 december 2014 Toepassing van de Rijkscoördinatieregeling ten behoeve van het project transmissiesysteem op zee

Nadere informatie

Windenergie Goeree-Overflakkee

Windenergie Goeree-Overflakkee Windenergie Goeree-Overflakkee Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 27 februari 2014 / rapportnummer 2800 59 1. Oordeel over het MER Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland en het college

Nadere informatie

De Minister van Economische Zaken; In overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, Overwegende,

De Minister van Economische Zaken; In overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, Overwegende, Besluit van de Minister van Economische Zaken van 4 december 2014, nr. DGETM-ED/14172990, tot toepassing van de Rijkscoördinatieregeling ten behoeve van project transmissiesysteem op zee Borssele De Minister

Nadere informatie

Ministerie van Economische Zaken

Ministerie van Economische Zaken Ministerie van Economische Zaken > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag ter kennisgeving Directoraat-generaal Energie, Telecom & Mededinging Directie Energie en Duurzaamheid Bezoekadres Bezuidenhoutseweg

Nadere informatie

Vraag- en antwoordlijst Windenergie op Goeree-Overflakkee Aanleiding

Vraag- en antwoordlijst Windenergie op Goeree-Overflakkee Aanleiding 1 Vraag- en antwoordlijst Windenergie op Goeree-Overflakkee Versie: 25 april 2013 Opgesteld door: Windgroep Goeree-Overflakkee, gemeente Goeree-Overflakkee en provincie Zuid-Holland Aanleiding Waarom zijn

Nadere informatie

Bijlage A. Begrippenlijst

Bijlage A. Begrippenlijst Titel Bijlage A. Begrippenlijst Datum 10-11-2016 Auteur Anne Schipper Aanlegfase Fase gedurende welke activiteiten worden uitgevoerd die specifiek verband houden met het initiatief. Alternatieven Mogelijkheden

Nadere informatie

Waarom windenergie? Steeds meer schone energie Energietransitie Structuurvisie windenergie op land Windpark Fryslân

Waarom windenergie? Steeds meer schone energie Energietransitie Structuurvisie windenergie op land Windpark Fryslân Waarom windenergie? Steeds meer schone energie De overheid werkt aan een CO2-arme energievoorziening, die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. Hierover zijn in het energieakkoord tussen Rijk en provincies

Nadere informatie

Uitbreiding Windturbine Testpark Wieringermeer Advies voor richtlijnen voor het milieueffectrapport

Uitbreiding Windturbine Testpark Wieringermeer Advies voor richtlijnen voor het milieueffectrapport Uitbreiding Windturbine Testpark Wieringermeer Advies voor richtlijnen voor het milieueffectrapport 14 september 2007 / rapportnummer 1953-51 1. HOOFDPUNTEN VOOR HET MER ECN Windenergy Facilities BV heeft

Nadere informatie

Horst aan de Maas en Venlo, Ontwerpbestemmingsplan,

Horst aan de Maas en Venlo, Ontwerpbestemmingsplan, STAATSCOURANT 14 Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814 Nr. 52615 september 2017 Horst aan de Maas en Venlo, Ontwerpbestemmingsplan, 14-9-2017 Ontwerpbestemmingsplannen Windpark

Nadere informatie

Houtskoolschets Windstreek 2011

Houtskoolschets Windstreek 2011 Windenergie in Fryslân, voorgeschiedenis Bij de evaluatie van Windstreek 2000 in 2008 hebben Provinciale Staten Gedeputeerde Staten gevraagd om nieuw beleid voor windenergie op te stellen. Houtskoolschets

Nadere informatie

Dat hiertoe onder andere het operationeel windvermogen op zee wordt opgeschaald naar 4.450 MW in 2023;

Dat hiertoe onder andere het operationeel windvermogen op zee wordt opgeschaald naar 4.450 MW in 2023; De Minister van Economische Zaken; In overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, Overwegende, Dat op grond van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter

Nadere informatie

Windturbinepark Hogezandse Polder, gemeente Cromstrijen

Windturbinepark Hogezandse Polder, gemeente Cromstrijen Windturbinepark Hogezandse Polder, gemeente Cromstrijen Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 30 oktober 2015/ rapportnummer 3070 1. Oordeel over het milieueffectrapport De gemeente Cromstrijen

Nadere informatie

Ontwerp-structuurvisie, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op

Ontwerp-structuurvisie, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op PROVINCIALE COMMISSIE OMGEVINGSVRAAGSTUKKEN LIMBURG MEMO ADVIESSTUK: Structuurvisie Randweg N266 Nederweert 1. Onderwerp / plan Structuurvisie Randweg N266 Nederweert inclusief onderliggende stukken (Plan-

Nadere informatie

FPG symposium duurzame energie Case windproject Kattenberg Reedijk

FPG symposium duurzame energie Case windproject Kattenberg Reedijk FPG symposium duurzame energie Case windproject Kattenberg Reedijk Rob Smit innogy 6 december2017 Even voorstellen Anne Struijs Projectontwikkelaar +31 6 158 55 917 anne.struijs@innogy.com Rob Smit Projectontwikkelaar

Nadere informatie

De Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu;

De Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu; > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag Datum Betreft Vaststellingsbesluit Windpark Wieringermeer Directoraat-generaal Energie, Telecom & Mededinging Directie Energie en Duurzaamheid Bezoekadres Bezuidenhoutseweg

Nadere informatie

Burgemeester en Wethouders 10 mei Steller Documentnummer Afdeling. G. van Dijk z Ruimte. Doorkiesnummer Communicatie Portefeuillehouder

Burgemeester en Wethouders 10 mei Steller Documentnummer Afdeling. G. van Dijk z Ruimte. Doorkiesnummer Communicatie Portefeuillehouder Burgemeester en Wethouders Steller Documentnummer Afdeling G. van Dijk z160020251 Ruimte Doorkiesnummer Communicatie Portefeuillehouder 036 5229492 Nee G.M. Dijksterhuis Kabinet Brief bijgevoegd Te volgen

Nadere informatie

Raadsvoorstel Start m.e.r.-procedure windpark Spinder

Raadsvoorstel Start m.e.r.-procedure windpark Spinder 150714-44-RUI-01 Raadsvoorstel start MER procedure Spinder_crdv 1 Raadsvoorstel Start m.e.r.-procedure windpark Spinder Aanleiding Stichting MOED heeft een verzoek om herziening van het bestemmingsplan

Nadere informatie

Structuurvisie (concept vastgestelde versie) Windplan Wieringermeer

Structuurvisie (concept vastgestelde versie) Windplan Wieringermeer Structuurvisie (concept vastgestelde versie) Windplan Wieringermeer projectnr. 0242252.00 revisie 00 5 augustus 2011 Opdrachtgever Gemeente Wieringermeer Postbus 1 1770 AA WIERINGERWERF datum vrijgave

Nadere informatie

Motivering besluit ontwerp-vvgb windturbinepark Havenwind

Motivering besluit ontwerp-vvgb windturbinepark Havenwind 899922/943613 Motivering besluit ontwerp-vvgb windturbinepark Havenwind Dit memo bevat de motivering voor het afgeven van een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen ex artikel 6.5 Besluit omgevingsrecht

Nadere informatie

Nieuwsbrief over Windplan Groen

Nieuwsbrief over Windplan Groen 18 juli 2018 Nieuwsbrief over Windplan Groen Geachte heer, mevrouw, Hierbij sturen wij Windkoepel Groen - u de nieuwsbrief over Windplan Groen. In deze nieuwsbrief gaat het over het conceptvoorkeursalternatief

Nadere informatie

RCR en PCR, nu en straks: do s en don ts

RCR en PCR, nu en straks: do s en don ts RCR en PCR, nu en straks: do s en don ts Aaldert ten Veen, Stibbe en Harm Borgers, AT Osborne 12 juni 2015 Wie zijn wij? Harm Borgers Directeur AT Osborne Legal Practice areas Omgevingsrecht Strategievorming

Nadere informatie

Voorwaardelijke verplichtingen bij planvorming Congres Windenergie op land, 11 oktober 2016

Voorwaardelijke verplichtingen bij planvorming Congres Windenergie op land, 11 oktober 2016 Voorwaardelijke verplichtingen bij planvorming Congres Windenergie op land, 11 oktober 2016 Wanda Blommensteijn Sr. Adviseur omgevingsrecht BRO Boxtel Workshop - Korte intro bestemmingsplan - Windparken

Nadere informatie

Toelichting (ontwerp)bestemmingsplan Windpark Delfzijl Zuid uitbreiding. gemeente Delfzijl 16 mei 2017

Toelichting (ontwerp)bestemmingsplan Windpark Delfzijl Zuid uitbreiding. gemeente Delfzijl 16 mei 2017 Toelichting (ontwerp)bestemmingsplan Windpark Delfzijl Zuid uitbreiding gemeente Delfzijl 16 mei 2017 Wat is een bestemmingsplan? Een bestemmingsplan is een gemeentelijke document waarin de gemeenteraad

Nadere informatie

Nieuwe hoogspanningsverbinding vanuit Borssele. Zuid West

Nieuwe hoogspanningsverbinding vanuit Borssele. Zuid West Zuid West Nieuwe hoogspanningsverbinding vanuit Borssele De ministeries van Economische Zaken en VROM werken samen met TenneT TSO B.V. aan de Zuid-West 380 kv-verbinding. De landelijk netbeheerder TenneT

Nadere informatie

Programma vanavond.

Programma vanavond. Programma vanavond Presentatie gedeputeerde Talsma Presentatie initiatiefnemers Windpark Westfrisia Mogelijkheid tot stellen van vragen Afspraken vervolgtraject Informatiemarkt met koffie/thee en verdere

Nadere informatie

Windpark de Hoevensche Beemden te Halderberge Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Windpark de Hoevensche Beemden te Halderberge Toetsingsadvies over het milieueffectrapport Windpark de Hoevensche Beemden te Halderberge Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 27 augustus 2009 / rapportnummer 2130-60 1. OORDEEL OVER HET MER ENECO heeft het voornemen om een windpark in

Nadere informatie

Windvisie Gelderland. Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop. 21 augustus 2014 / rapportnummer

Windvisie Gelderland. Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop. 21 augustus 2014 / rapportnummer Windvisie Gelderland Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop 21 augustus 2014 / rapportnummer 2934 28 1. Oordeel over het MER en de aanvulling daarop De provincie Gelderland

Nadere informatie

Hoogspanningsverbinding Noord-West 380 kv

Hoogspanningsverbinding Noord-West 380 kv Hoogspanningsverbinding Noord-West 380 kv Zienswijze indienen Hoe kunt u uw zienswijze kenbaar maken? Vanaf vrijdag 23 juni tot en met donderdag 3 augustus 2017 kan iedereen schriftelijk en mondeling zienswijzen

Nadere informatie

Noordelijke Randweg Zevenbergen, gemeente Moerdijk

Noordelijke Randweg Zevenbergen, gemeente Moerdijk Noordelijke Randweg Zevenbergen, gemeente Moerdijk Toetsingsadvies over het milieueffectrapport en de aanvulling daarop 15 mei 2017 / projectnummer: 2732 1. Toetsingsadvies Inleiding De gemeente Moerdijk

Nadere informatie

Windplan Blauw. Rijksoverheid. inpassingsplan

Windplan Blauw. Rijksoverheid. inpassingsplan Windplan Blauw Rijksoverheid inpassingsplan identificatie planstatus identificatiecode: datum: status: NL.IMRO.0000.EZKIP18WPBLAUW-1001 07-12-2017 concept 20-12-2017 voorontwerp projectnummer: 300810.20170368

Nadere informatie

WEIGERING OMGEVINGSVERGUNNING. ENGIE t.a.v. de heer O. Keet Postbus GB Zwolle. Betreft: Weigering omgevingsvergunning (ontwerp)

WEIGERING OMGEVINGSVERGUNNING. ENGIE t.a.v. de heer O. Keet Postbus GB Zwolle. Betreft: Weigering omgevingsvergunning (ontwerp) Bezoekadres Ebbehout 31 1507 EA Zaandam ENGIE t.a.v. de heer O. Keet Postbus 10087 8900 GB Zwolle Postbus 209 1500 EE Zaandam www.odnzkg.nl Betreft: Weigering omgevingsvergunning (ontwerp) Datum aanvraag:

Nadere informatie

1e partiële herziening Hoofdwinkelcentrum

1e partiële herziening Hoofdwinkelcentrum 1e partiële herziening Hoofdwinkelcentrum Huizen bestemmingsplan identificatie planstatus identificatiecode: datum: status: NL.IMRO.0406.BPHWC2011H01-VG01 03-04-2014 ontwerp 26-06-2014 vastgesteld projectnummer:

Nadere informatie

Intentieovereenkomst Windpark Zeewolde

Intentieovereenkomst Windpark Zeewolde Intentieovereenkomst Windpark Zeewolde Partijen: 1. De Minister van Economische Zaken, de heer H.G.J. Kamp, handelend in zijn hoedanigheid van bestuursorgaan, hierna te noemen: EZ; 2. De Minister van Infrastructuur

Nadere informatie

Toelichting bestemmingsplan 1e partiele herziening Veersedijk

Toelichting bestemmingsplan 1e partiele herziening Veersedijk Toelichting bestemmingsplan 1e partiele herziening Veersedijk gemeente: Hendrik-Ido-Ambacht fase: vastgesteld bestemmingsplan datum: 11 mei 2015 1 Inhoudsopgave HOOFDSTUK 1 Inleiding 3 1.1 Bij het plan

Nadere informatie

Windpark Wieringermeer. Antwoordnota zienswijzen

Windpark Wieringermeer. Antwoordnota zienswijzen Windpark Wieringermeer Antwoordnota zienswijzen Tabel Antwoordnota Overzicht van zienswijzen op de ontwerp-besluiten van het Windpark Wieringermeer & beantwoording ervan Inhoudsopgave (zie ook opzet nota

Nadere informatie

Federatieplan Windenergie Wind werkt voor Flevoland

Federatieplan Windenergie Wind werkt voor Flevoland Federatieplan Windenergie Wind werkt voor Flevoland Lelystad, juli 2014 Het plan Het Federatieplan Windenergie bestaat uit onderlinge afspraken tussen bewoners, grondeigenaren en windmoleneigenaren in

Nadere informatie

Directoraat-generaal Energie, Telecom & Mededinging Bezoekadres Postadres Factuuradres Overheidsidentificatienr Behandeld door Besluit

Directoraat-generaal Energie, Telecom & Mededinging Bezoekadres Postadres Factuuradres Overheidsidentificatienr Behandeld door Besluit > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag Datum Betreft Voorbereidingsbesluit Windpark Drentse Monden en Oostermoer Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag Postadres Postbus 20401 2500 EK

Nadere informatie

Dossiernr (Olo nr )

Dossiernr (Olo nr ) ONTWERPBESLUIT MAATWERKVOORSCHRIFTEN Dossiernr. 2019-0074 (Olo nr. 4138569) Het ontwikkelen van het windpark Zeebiestocht bestaande uit een lijnopstelling van 7 windturbines en maakt deel uit van het overkoepelende

Nadere informatie

5 -minuten versie voor Provinciale Staten

5 -minuten versie voor Provinciale Staten 5 -minuten versie voor Provinciale Staten Directie DRM Afdeling Ruimte, Wonen en Bodem Registratienummer PZH-2016-550412223 () Datum vergadering Gedeputeerde Staten Verzenddatum Geheim 10 mei 2016 Nee

Nadere informatie

Planning Milieu-effectstudie Windenergie Eemshaven-West

Planning Milieu-effectstudie Windenergie Eemshaven-West Planning Milieu-effectstudie Windenergie Eemshaven-West April 2016 Start Besluit overheden uitvoeren Milieu-effectstudie (MES) Onderzoeksopzet Milieu-effectstudie door bureau Witteveen + Bos September

Nadere informatie

Ontwerp Beleidskader Wind op Land

Ontwerp Beleidskader Wind op Land Ontwerp Beleidskader Wind op Land 1. Inleiding De provincie Noord-Holland kiest voor een restrictief beleid voor windenergie op land. In het coalitieakkoord is vastgelegd dat geen uitbreiding plaatsvindt

Nadere informatie

3. Coöperatie Windgroep Goeree-Overflakkee, namens deze Arjan van der Tol, handelend als voorzitter, hierna te noemen: Windgroep.

3. Coöperatie Windgroep Goeree-Overflakkee, namens deze Arjan van der Tol, handelend als voorzitter, hierna te noemen: Windgroep. Wind Werkt voor Goeree-Overflakkee Samenwerkingsovereenkomst Partijen: 1. Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland, handelend als bestuursorgaan, namens deze de gedeputeerde voor Economie, Ruimte

Nadere informatie

Herzien bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro) Het bestemmingsplan Wat is een bestemmingsplan? Waaruit bestaat een bestemmingsplan?

Herzien bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro) Het bestemmingsplan Wat is een bestemmingsplan? Waaruit bestaat een bestemmingsplan? Herzien bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro) In deze brochure leest u wat het herzien van een bestemmingsplan inhoudt, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan

Nadere informatie

BESCHIKKING: Burgemeester en wethouders besluiten, gelet op artikel 8.3 van het bouwbesluit de gevraagde ontheffing te verlenen.

BESCHIKKING: Burgemeester en wethouders besluiten, gelet op artikel 8.3 van het bouwbesluit de gevraagde ontheffing te verlenen. Gemeente Süclwest-frys\din Beschikking ontheffing bouwbesluit UV 20150497 Burgemeester en Wethouders hebben op 13 juli 2015 een verzoek ontvangen voor een ontheffing van het Bouv^besluit 2012. Het verzoek

Nadere informatie

Alternatieve locaties baggerberging, provincie Utrecht Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Alternatieve locaties baggerberging, provincie Utrecht Toetsingsadvies over het milieueffectrapport Alternatieve locaties baggerberging, provincie Utrecht Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 6 augustus 2008 / rapportnummer 2015-43 1. OORDEEL OVER HET MER De provincie Utrecht is voornemens om

Nadere informatie

Raadsvoorstel. Agendapunt: 12b. Onderwerp: Bestemmingsplan Windturbines Netterden-Azewijn. Portefeuillehouder: wethouder F.S.A.

Raadsvoorstel. Agendapunt: 12b. Onderwerp: Bestemmingsplan Windturbines Netterden-Azewijn. Portefeuillehouder: wethouder F.S.A. Raadsvoorstel Agendapunt: 12b Onderwerp: Bestemmingsplan Windturbines Netterden-Azewijn Portefeuillehouder: wethouder F.S.A. Wissink Samenvatting: In april 2008 heeft uw raad besloten in te stemmen met

Nadere informatie

Windpark De Veenwieken

Windpark De Veenwieken Nieuwsbrief editie 3 juni 2018 Windpark De Veenwieken In het gebied tussen Ommen, Dedemsvaart en Hardenberg is windpark De Veenwieken gepland. In deze nieuwsbrief houden initiatiefnemers De Wieken BV en

Nadere informatie

Registratienummer: Z / Vaststelling Reikwijdte en Detailniveau Windpark Haringvliet GO

Registratienummer: Z / Vaststelling Reikwijdte en Detailniveau Windpark Haringvliet GO Vaststelling Reikwijdte en Detailniveau Windpark Haringvliet GO Pagina 1 van 10 Inleiding Dit document vormt de vaststelling van het advies Reikwijdte en Detailniveau voor de m.e.r.- procedure voor windpark

Nadere informatie

Toelichting Ontwerp correctieve herziening bestemmingsplan Landelijk Gebied NL.IMRO.0342.CHLG0001-0201 10 juni 2014 Toelichting correctieve

Toelichting Ontwerp correctieve herziening bestemmingsplan Landelijk Gebied NL.IMRO.0342.CHLG0001-0201 10 juni 2014 Toelichting correctieve Toelichting Ontwerp correctieve herziening bestemmingsplan Landelijk Gebied NL.IMRO.0342.CHLG0001-0201 10 juni 2014 Raad op dd maand jjjj) 1 Raad op dd maand jjjj) 2 INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1 INLEIDING...

Nadere informatie

Pagina 1/9 T

Pagina 1/9 T ONTWERPBESLUIT Verzenddatum Nuon Windpark Wieringermeer B.V. Mevrouw M.S. Deimel Hoekenrode 8 1102 BR AMSTERDAM Ons kenmerk Uw kenmerk Uw brief van Onderwerp Omgevingsvergunning Contact Dick Lukasse 1/9

Nadere informatie

Windpark Krammer B.V.

Windpark Krammer B.V. Milieueffectrapport Windpark Krammer Milieueffectrapport Definitief identificatie planstatus projectnummer: datum: 240520.00892.00 19-05-2014 projectleider: mr. ing. R.A.J. Schonis Opdrachtgever Windpark

Nadere informatie

Herstructurering Wind op Land provincie Noord-Holland

Herstructurering Wind op Land provincie Noord-Holland Herstructurering Wind op Land provincie Noord-Holland Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 12 november 2014 / rapportnummer 2955 50 1. Oordeel over het milieueffectrapport (MER) De provincie Noord-Holland

Nadere informatie

Energieakkoord Nederland werkt aan een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar

Energieakkoord Nederland werkt aan een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar Waarom windenergie? Energieakkoord koo Nederland werkt aan een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. In het Energieakkoord e rd is afgesproken dat in 2020 14% van de energie

Nadere informatie

Pagina 1 van 6 Versie Nr. 2 Definitief Registratienr.: 2012I02088

Pagina 1 van 6 Versie Nr. 2 Definitief Registratienr.: 2012I02088 Pagina 1 van 6 Versie Nr. 2 Definitief Afdeling: Beleid Leiderdorp, 3-01-2013 Onderwerp: RVS Transformatie naar wonen Elisabethhof 1 ( Astellas) Aan de raad. Beslispunten 1. Akkoord te gaan met transformatie

Nadere informatie

Nota van beantwoording zienswijzen NRD planmer behorende bij Energievisie

Nota van beantwoording zienswijzen NRD planmer behorende bij Energievisie Nota van beantwoording zienswijzen NRD planmer behorende bij Energievisie Wijhe, 20 februari 2018 doc. nr.: 1 Inhoudsopgave 1. Inleiding....3 2. Zienswijzen en beantwoording..... 3 3. Samenvatting wijzigingen...7

Nadere informatie

c. de wieklengte van een windturbine : de afstand tussen de uiterste punt van een wiek en de naaf.

c. de wieklengte van een windturbine : de afstand tussen de uiterste punt van een wiek en de naaf. Ontwerp Partiële herziening 2013 van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 uitbreiding zoekgebieden windturbineparken Eemshaven en Delfzijl. Inleiding Op 22 januari 2013 hebben de gezamenlijke

Nadere informatie

Openbaarheid Bijlagen. Openbaar Naam bijlage: edocs Openbaar in de zin nummer: van de WOB Portefeuillehouder (ja/nee aangeven)

Openbaarheid Bijlagen. Openbaar Naam bijlage: edocs Openbaar in de zin nummer: van de WOB Portefeuillehouder (ja/nee aangeven) PROVINCIE FLEVOLAND Mededeling Onderwerp 2e nieuwsbrief Regioplan Windenergie Mededeling: Op 13 juu 2016 hebben Provinciale Staten Gedeputeerde Staten bij motie opdracht gegeven om hen elk kwartaal te

Nadere informatie

Nota van Zienswijzen behorende bij het Bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, De Leijkens

Nota van Zienswijzen behorende bij het Bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, De Leijkens Nota van Zienswijzen behorende bij het Bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2012, De Leijkens Rucphen, 7 november 2012 INHOUD; 1. Procedure 2. Ingediende zienswijzen 3. Inhoud zienswijzen en inhoudelijke

Nadere informatie

Besluit tot coördinatie procedures Ressen/Bouwmarkt

Besluit tot coördinatie procedures Ressen/Bouwmarkt Collegevoorstel Openbaar Onderwerp Besluit tot coördinatie procedures Ressen/Bouwmarkt Programma Stedelijke ontwikkeling Portefeuillehouder B. Velthuis Samenvatting De initiatiefnemer van de realisatie

Nadere informatie

Gelet op artikel 32, zesde lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening,

Gelet op artikel 32, zesde lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 8 december 2015, nr. 717771-720123, tot vaststelling van de Uitvoeringsregeling verdeelprocedure herstructurering Wind op Land. Gedeputeerde Staten

Nadere informatie

Voorschriften en overwegingen

Voorschriften en overwegingen Hof van Tholen 2 4691 DZ Tholen Postbus 51 4690 AB Tholen telefoon: 14 0166 e-mail: gemeente@tholen.nl website: www.tholen.nl Voorschriften en overwegingen bank: NL14BNGH0285008315 bic: BNGHNL2G btw-nummer:

Nadere informatie

Raadscommissievoorstel

Raadscommissievoorstel Raadscommissievoorstel Status: Voorbereidend besluitvormend Agendapunt: 4 Onderwerp: Bestemmingsplan Windpark Synergie Nieuwleusen Datum: 16 januari 2018 Portefeuillehouder: dhr. A. Schuurman Decosnummer:

Nadere informatie

Windpark Greenport Venlo - deelgebied Trade Port Noord

Windpark Greenport Venlo - deelgebied Trade Port Noord Windpark Greenport Venlo - deelgebied Trade Port Noord Inhoudsopgave Regels 3 Hoofdstuk 1 Inleidende regels 4 Artikel 1 Begrippen 4 Artikel 2 Wijze van meten 5 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 6 Hoofdstuk

Nadere informatie

Windpark Zeewolde. Toetsingsadvies over het milieueffectrapport. 30 mei 2017 / projectnummer: 3089

Windpark Zeewolde. Toetsingsadvies over het milieueffectrapport. 30 mei 2017 / projectnummer: 3089 Windpark Zeewolde Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 30 mei 2017 / projectnummer: 3089 1. Advies in het kort De Ontwikkelvereniging Zeewolde wil samen met de gemeente Zeewolde, de provincie

Nadere informatie

Het college van Gedeputeerde Staten verzoekt de leden van Provinciale Staten om:

Het college van Gedeputeerde Staten verzoekt de leden van Provinciale Staten om: STATENBRIEF Onderwerp: Windpark Bijvanck Portefeuillehouder: J.J. van Dijk Kerntaak/plandoel: Milieu, energie en klimaat: Toekomstbestendige energievoorziening met bijbehorende economische innovatie en

Nadere informatie

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 2 maart 2015, tot wijziging van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 in verband met Wind op Land

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 2 maart 2015, tot wijziging van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 in verband met Wind op Land Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 2 maart 2015, tot wijziging van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 in verband met Wind op Land Provinciale Staten van Noord-Holland; Gelezen de voordracht

Nadere informatie

/23, RS Adema E.F. (050) Stand van zaken Windpark N33

/23, RS Adema E.F. (050) Stand van zaken Windpark N33 Aan Provinciale Staten Datum Briefnummer Zaaknummer Behandeld door Telefoonnummer E-mail Antwoord op Bijlagen Onderwerp 2014-22.655/23, RS 519815 Adema E.F. (050) 316 4845 e.adema@provingiegroningen.nl

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 42535 24 juli 2017 Besluit van de Minister van Economische Zaken tot toepassing van de Rijkscoördinatieregeling ten behoeve

Nadere informatie

Notitie Reikwijdte en Detailniveau

Notitie Reikwijdte en Detailniveau Notitie Reikwijdte en Detailniveau Opdrachtgever: Gemeente Horst aan de Maas projectnummer: 934.00.00.01.00.00 Datum: 17-04-2015 A a n l e i d i n g n i e u w b e s t e m m i n g s p l a n Voor het buitengebied

Nadere informatie

WP Energiek B.V. De heer A.J.T. Geertzema Waarpolderhoofdweg EC Wieringerwaard

WP Energiek B.V. De heer A.J.T. Geertzema Waarpolderhoofdweg EC Wieringerwaard POSTBUS 3007 2001 DA HAARLEM WP Energiek B.V. De heer A.J.T. Geertzema Waarpolderhoofdweg 22 1766 EC Wieringerwaard Gedeputeerde Staten Uw contactpersoon Mw. S. Willemsen BEL/BS Telefoonnummer +31235143654

Nadere informatie