Een stukje Nederlandse droom: doorstroom van vmbo naar havo. Wil van Esch en Jan Neuvel

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Een stukje Nederlandse droom: doorstroom van vmbo naar havo. Wil van Esch en Jan Neuvel"

Transcriptie

1 Een stukje Nederlandse droom: doorstroom van vmbo naar havo Wil van Esch en Jan Neuvel

2 Colofon Titel Een stukje Nederlandse droom: doorstroom van vmbo naar havo Auteur Wil van Esch & Jan Neuvel Versie Datum Mei 2009 Projectnummer Ecbo s-hertogenbosch Postbus BP s-hertogenbosch T F Ecbo Amsterdam Postbus GE Amsterdam T F ecbo 2009 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, op welke andere wijze dan ook, zonder vooraf schriftelijke toestemming van de uitgever. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 1

3 Inhoudsopgave 1 Achtergrond, doel en opzet van het onderzoek Achtergrond van het onderzoek Doel en vraagstellingen Onderzoeksopzet Indeling van het rapport De doorstroom van vmbo naar havo Een groeiende belangstelling voor het havo Verschillen in doorstroom naar het havo Factoren in de doorstroom van vmbo naar havo De schoolloopbaan van vmbo ers in het havo Succes in havo Het havo De (school)loopbaan van vmbo ers na het havo De verdere (school)loopbaan van leerlingen met en zonder havo De (school)loopbaan na het havo van vmbo ers en leerlingen uit havo Grondhouding en ruimtelijke relatie Grondhouding t.o.v. tl ers Ruimtelijke relatie havo met tl Inrichting overgang vmbo-havo Aanmelding en afwijzing Voorlichting Intakegesprekken Aanvullende toelatingseisen Voortgang op het havo Begeleiding en voortgang op havo Verdeling over profielen Ervaringen met tl ers in vergelijking met havisten Samenvatting en conclusies Inleiding Onderzoeksvragen en -opzet Omvang van de doorstroom van vmbo naar havo Succes van vmbo ers in het havo Vervolg na het havo Havo s en de overgang vmbo-havo Havo s en vmbo ers op havo Discussie Bijlage Vragenlijst A Gegevens school en contactpersoon B Beleid C Aanmelding, Intake en Plaatsing De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 2

4 D Begeleiding en voortgang op het havo De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 3

5 1 Achtergrond, doel en opzet van het onderzoek 1.1 Achtergrond van het onderzoek Nederland staat bekend als een land met early tracking (OECD 2007). Early tracking betekent dat leerlingen op vroege leeftijd een keuze moeten maken voor een beroepsgerichte dan wel algemeen vormende route. In Nederland doet die splitsing zich voor op ongeveer de leeftijd van 12. Grofweg gaat tweederde van de leerlingen naar de beroepsgerichte, een derde naar de algemeen vormende routes. Uiteraard vinden hierna nog allerlei verfijningen plaats van de route zoals de sectorkeuze in het vmbo na de basisvorming -, maar de hoofdroute is dan toch nagenoeg bepaald. Steeds sterker wordt het geluid dat leerlingen op een te vroege leeftijd een fundamentele keuze moeten maken, hetgeen zich ook uit in de worsteling met het beroepsbeeld bij een deel van de leerlingen. De leerwegen waarlangs beroepsoriëntatie en beroepsvorming plaats vinden zijn nogal behoorlijk gescheiden van de algemeen vormende leerwegen 1. Met een vmbo ga je in de regel naar het mbo, met havo/vwo is het hoger onderwijs het voorland. Als een leerling of student eenmaal in de beroepsopleidende dan wel algemeen vormende leerweg zit, dan is de kans groot dat hij of zij vervolgopleidingen ook in het professional dan wel academic domein zoekt. Tussen het professional en academic domein bestaan verbindingswegen. Een voorbeeld is de verbindingsroute van vmbo-tl naar havo 4 2. Geruime tijd was het overheidsbeleid erop gericht deze route niet te stimuleren. Vanuit efficiencyoverwegingen werd deze stapelroute ontmoedigd. Voorts maakte de invoering van het studiehuis en de profielen in de bovenbouw van het v.o. de aansluiting aanzienlijk complexer. Iedereen kent in zijn of haar omgeving wel iemand die kan dienen als voorbeeld van een stapelaar. Van Liempt (2008) heeft het in navolging van de Amerikaanse droom over de Nederlandse droom. Waar de Amerikaanse droom bestaat uit de krantenjongen die zich kan opwerken tot president, kan in de Nederlandse droom iemand met een mavo (thans vmbotl) het uiteindelijk schoppen tot professor. Een bekend voorbeeld van een stapelaar is de huidige burgemeester van Rotterdam, Ahmed Aboutaleb, die als jongetje de Koranschool bezocht en de lagere school. Op 15-jarige leeftijd verhuist hij naar Nederland waar hij via de lts en de mts uiteindelijk de hts telecommunicatie afrondt. Een saillant voorbeeld van de ultieme Nederlandse droom: via het stapelen van opleidingen je talenten ontwikkelen. Een belangrijke route bij het stapelen is de route van mavo/vmbo naar havo. Leerlingen met een gemengde leerweg (gl) en theoretische leerweg (tl) kunnen doorstromen naar het havo (naast uiteraard naar het mbo). Op verzoek van de inmiddels opgeheven Adviesgroep vmbo is in 2007 gekeken naar de verbindingsroute vmbo-havo. Het accent lag daarbij op de succeskansen van vmbo ers, het instroombeleid van havo-scholen inzake vmbo ers en de ervaringen van havo s met vmbo ers (Van Esch & Neuvel 2007). Op een aantal aspecten zijn de tl ers vergeleken met de doorstromende havo 3-leerlingen. De resultaten van het onderzoek zijn input geweest voor een mini-conferentie van de Adviesgroep vmbo over de relatie tussen vmbo en havo. In het eindadvies vormt die relatie een van de vensters van waaruit naar de positie van het vmbo-tl 1 Hiervoor worden internationaal ook wel de Engelse termen professional en academic gebruikt. 2 Strikt genomen kunnen leerlingen van de gemengde leerweg (gl) ook doorstromen naar het havo. Het aantal zuivere gl ers is evenwel klein. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 4

6 wordt gekeken en worden voorstellen voor oplossingen aangereikt (Adviesgroep vmbo 2008). Stapelen is terug op de beleidsagenda. Waar tot voor kort met name een economisch perspectief overheerste, ontstaat thans meer ruimte voor het perspectief van talentontwikkeling. In de beleidsreactie van de staatssecretaris van OCW van 2 december 2008 naar aanleiding van de studie van Regioplan en CINOP EC (Dekker e.a. 2008) naar doorstroom en stapelen in het onderwijs lezen we het volgende: Elk talent verdient een kans. Leerlingen moeten de gelegenheid krijgen om zich tijdens hun schoolloopbaan verder te ontwikkelen. Het stapelen van opleidingen kan hierbij een belangrijke rol spelen. In mijn ogen moeten leerlingen uitgedaagd worden om het uiterste uit zichzelf te halen. Zo heb ik al eerder de toestemming van de inspectie laten vallen om vanuit de gemengde leerweg van het vmbo over te kunnen stappen naar havo. Het verruimen van de stapel- en doorstroommogelijkheden is niet alleen in het belang van de leerling, maar ook van de samenleving als geheel. Waar tot voor kort vanuit het beroepskolomdenken het vmbo vooral werd gezien als aanvoerroute naar het mbo is er thans ook weer meer aandacht voor de verbindingsmogelijkheden van het vmbo naar het algemeen vormend onderwijs, i.c. het havo. Parallel hieraan neemt de doorstroom van het vmbo naar havo 4, die voor de invoering van het vmbo al aanzienlijk was gedaald, weer toe. De stijgende lijn doet zich al enkele jaren voor. 1.2 Doel en vraagstellingen Het onderzoek naar de doorstroom van de gemengde en de theoretische leerweg in het vmbo naar havo 4 heeft twee hoofddoelen. Allereerst is dat het in kaart brengen van de doorstroom van vmbo naar havo 4 en de succesgraad van vmbo ers in het havo. Daarnaast wordt nagegaan hoe het havo zich opstelt tegenover de (toename) in de doorstroom en of er in de praktijk extra aandacht is voor de begeleiding van vmbo ers. Het tweeledige doel van het onderzoek wordt met de onderstaande vragen verder gespecificeerd. Voor de doorstroom en het vervolg van de (school)loopbaan van leerlingen zijn drie hoofdvragen elk met een aantal subvragen geformuleerd. 1 Wat is de omvang van de doorstroom van het vmbo naar havo 4? Hoe groot is de doorstroom vanuit de gemengde leerweg en hoe groot van uit de theoretische leerweg? Is er sprake van doorzettende stijging in de doorstroom? Waardoor is de stijging te verklaren? Zijn er verschillen in doorstroom als rekening wordt gehouden met bijv. geslacht en herkomst? 2 Hoe succesvol zijn vmbo ers in het havo? Welk percentage van de vmbo ers stroom in 1 jaar door van havo 4 naar havo 5 en welk percentage in 2 jaar? Hoe verhoudt zich dat tot de doorstroom van leerlingen die uit havo 3 zijn gekomen? Welk percentage van de vmbo ers haalt het van het havo en in hoeveel jaar? Hoe verhoudt zich dat tot het succes van leerlingen die uit havo 3 zijn gekomen? Zijn er verschillen in studiesucces op het havo als rekening wordt gehouden met de vooropleiding in combinatie met het geslacht en de afkomst van leerlingen? De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 5

7 3 Waar gaan leerlingen die al dan niet met een het havo verlaten naar toe? Welk percentage van de gediplomeerde en ongediplomeerde leerlingen gaat naar het vwo, het mbo of het hbo? Is er op dit punt een verschil tussen groepen leerlingen als gekeken wordt naar vooropleiding, geslacht en herkomst? Welk percentage van de gediplomeerde en ongediplomeerde leerlingen stopt (voorlopig) met hun opleiding? Is er op dit punt een verschil tussen groepen leerlingen als gekeken wordt naar vooropleiding, geslacht en herkomst? Wat betreft de opstelling van havo s ten aanzien van de doorstroom van vmbo-leerlingen naar het havo zijn de volgende vragen geformuleerd: 4 Wat doen havo-scholen bij de overgang van vmbo ers naar het havo? Wat is de grondhouding van havo-scholen ten opzichte van vmbo ers? Hoe is de organisatorische relatie tussen vmbo-scholen en havo s? Hoe is de verhouding tussen het aantal vmbo-leerlingen dat wordt toegelaten en dat wordt afgewezen? Waarom worden leerlingen afgewezen? Vindt er vanuit het havo voorlichting plaats naar vmbo-decanen, leerlingen en ouders? Welke aanvullende eisen stellen havo s naast het vmbo- (gl of tl) voor toelating op het havo? Hoe verhouden die eisen zich tot die vorig jaar (2007) zijn gesteld? Worden er met leerlingen die zich aanmelden intakegesprekken gehouden? 5 Wat doen havo-scholen richting vmbo ers als ze op het havo zitten? Wat is de verhouding in de gekozen profielen door vmbo ers? En hoe is die verhouding in vergelijking met die bij leerlingen die van havo 3 naar havo 4 doorstromen? Krijgen vmbo-leerlingen extra begeleiding in het havo? En hoe ziet die begeleiding eruit? Wat zijn de ervaringen van havo s met vmbo ers en verschillen die van ervaringen met leerlingen die vanuit havo 3 zijn doorgestroomd? 1.3 Onderzoeksopzet Zoals aangegeven bestaat het onderzoek uit twee delen. Het eerste deel is een populatieonderzoek naar de schoolloopbaan van vmbo ers die naar havo 4 doorstromen. Het onderzoek maakt gebruik van de administratieve gegevens die jaarlijks van alle leerlingen worden vastgelegd door de IB-groep. Het tweede deel van het onderzoek is een representatief enquête-onderzoek onder decanen/directies van de havo-top. De schoolloopbanen van vmbo ers die naar het havo gaan De beschrijving van de schoolloopbanen gebeurt op gegevens zoals die voor de populatie beschikbaar zijn bij het Cfi en die door de IB-groep zijn verzameld (de zogenaamde brondata). Het zijn achtergrondkenmerken van leerlingen en kenmerken van de gevolgde opleiding(en) die jaarlijks worden aangevuld. Verder is in de analyses gebruik gemaakt van populatiegegevens uit Statline (CBS). De enquêtering van decanen/directies Uit een bestand met ruim 500 scholen met een bovenbouw havo zijn gestratificeerd 202 havo-scholen aangeschreven met het verzoek een vragenlijst in te vullen. De provincie gold daarbij als stratificatiecriterium. Van de havo-scholen zijn allereerst via de websites van de scholen dan wel telefonisch de namen van de contactpersonen (decanen dan wel directies bovenbouw havo) verzameld. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 6

8 Uiteindelijk hebben na diverse oproepen om de vragenlijst alsnog ingevuld te retourneren 97 havo-scholen gerespondeerd. Het responspercentage komt dus uit op 48%. 1.4 Indeling van het rapport Het rapport bestaat uit twee delen overeenkomstig de twee doelen van dit onderzoek. In het eerste deel (hoofdstuk 2 t/m 4) beschrijft de doorstroom van vmbo naar havo 4 en de verdere (school)loopbanen van de leerlingen. Eerst wordt de doorstroom in kaart gebracht, waarbij aandacht is voor verschillen tussen groepen (hoofdstuk 2). Daarna wordt in hoofdstuk 3 nagegaan hoe succesvol vmbo ers in het havo zijn. Halen ze het en zo ja, in hoeveel jaar? En hoe doen vmbo ers het in vergelijking met leerlingen die vanuit havo 3 naar havo 4 zijn gegaan? Of leerlingen hun schoolloopbaan na het havo voortzetten en waar is het onderwerp van hoofdstuk 4. In het tweede deel van het rapport worden de uitkomsten van de enquête onder decanen en directies van de havotop beschreven (hoofdstuk 5, 6 en 7). De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 7

9 2 De doorstroom van vmbo naar havo 4 De laatste jaren kiezen steeds meer leerlingen uit de gemengde en met name uit de theoretische leerweg voor het havo in plaats van door te stromen naar een beroepsopleiding in het mbo (zie o.a. Van Esch & Neuvel, 2008; CBS, 2008). De dalende trend in de belangstelling voor het havo die zich rond de eeuwwisseling begon af te tekenen is daarmee omgebogen in een opgaande lijn. Of die trend verder doorzet, welke factoren daarin een rol spelen en of die trend zich breed voordoet of alleen in specifieke groepen zijn vragen waarop dit hoofdstuk een antwoord probeert te geven. Voor de daarvoor uitgevoerde analyses is gebruik gemaakt van data van het Cfi en van aanvullende data van het CBS (Statline, 2009), zoals bevolkingsgegevens van relevante leeftijdsgroepen. Allereerst wordt de doorstroom vanuit de gemengde en de theoretische leerweg naar het havo in kaart gebracht voor leerlingen die vanaf het schooljaar het vmbo met een hebben afgesloten. Dat wordt gedaan voor de cohorten 2 tot en met 5. Cohort 1, de eerste groep leerlingen die na de invoering van het vmbo is uitgestroomd, blijft buiten de beschrijving, omdat dat cohort onvoldoende is gedekt in het bestand van het Cfi. De nummering van de cohorten verwijst dus naar jaargroepen die vanaf de invoering van het vmbo deze nieuwe onderwijssoort hebben doorlopen. In dit en de volgende twee hoofdstukken wordt er geregeld een vergelijking gemaakt met leerlingen die vanuit havo 3 naar havo 4 zijn gegaan. Voor die groepen wordt dezelfde nummering van cohorten aangehouden, hoewel het havo al langer bestaat. Na de overall beschrijving van de doorstroom wordt de invloed van een viertal factoren op de doorstroom van het vmbo naar het havo nagegaan. De meest voor de hand liggende factor is de interesse voor het havo. Zonder belangstelling zal de keuze niet worden gemaakt. Het effect van die factor zal worden aangeduid als het interesse-effect. Een toename (of afname) in de doorstroom kan ook door andere factoren worden beïnvloed. Allereerst moet dan worden gedacht aan de bevolkingsgroei. Als het aantal jongeren in de bevolking toeneemt, zullen bij een verhoudingsgewijs gelijkblijvende belangstelling er meer vmbo ers naar het havo gaan. Dat wordt het bevolkingseffect genoemd. Een derde factor is de participatiegraad. Los van de bevolkingsgroei kan het aantal leerlingen in de gemengde of theoretische leerweg toenemen. Dat kan als gevolg van een strengere selectie voor het havo, maar ook als meer leerlingen voor de gemengde of de theoretische leerweg kiezen in plaats van voor de kaderberoepsgerichte leerweg. Die factor wordt aangeduid als het participatie-effect. Een vierde factor is de slaagkans. Als de kans op het behalen van het van de gemengde of theoretische leerweg toe- of afneemt, wordt de potentiële groep die naar het havo kan ook groter respectievelijk kleiner. We spreken van het slaageffect of -effect als die factor een rol speelt. Ten slotte wordt er in dit hoofdstuk nagegaan of trends in de doorstroom naar het havo breed en algemeen zijn of dat er verschillen zijn tussen specifieke groepen. Omdat een beperkt aantal achtergrondkenmerken beschikbaar is, wordt alleen gekeken naar mogelijke verschillen tussen jongens en meisjes en tussen groepen die naar herkomst zijn te onderscheiden. Dat zijn autochtone, westerse en niet-westerse allochtone leerlingen. 2.1 Een groeiende belangstelling voor het havo In de doorstroom van vmbo naar het havo zal steeds een onderscheid worden gemaakt tussen leerlingen die dat doen vanuit de gemengde en die dat doen vanuit de theoretische De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 8

10 leerweg. Zo n onderscheid is zinvol, omdat beide stromen sterk van elkaar verschillen: verhoudingsgewijs gaan veel meer leerlingen uit de theoretische dan uit de gemengde leerweg naar het havo. Ter illustratie: van de ruim 5900 vmbo ers uit cohort 2 die naar het havo gingen, kwamen er zo n 170 uit de gemengde leerweg. Dat komt neer op circa 3% van de doorstroom. Voor dat verschil zijn diverse verklaringen te bedenken, zoals een meer theoretische versus een meer praktische instelling van leerlingen en het niveauverschil. Met dat niveauverschil werd in ieder geval tot 2007 formeel rekening gehouden. Tot dat jaar moest namelijk voor leerlingen uit de gemengde leerweg die naar het havo wilden toestemming bij de Inspectie worden aangevraagd. In tegenstelling tot wat in de publieke opinie leeft, stagneerde de doorstroom naar het havo al voor de invoering van het vmbo. Zo n 10 jaar geleden, zo n vier jaar voordat de eerste gediplomeerde vmbo ers de school verlieten, liep het aantal leerlingen dat van de mavo naar het havo ging al terug. Na een aanvankelijke afname tien jaar geleden is de doorstroom van vmbo naar (ha)vo toegenomen. De doorstroom naar (ha)vo zit daarmee (in 2007) bijna weer op het niveau van 1998 (Ministerie OCW, 2008). Na een reeks van jaren met een afnemende belangstelling voor het havo, met als dieptepunt een doorstroom van 12% in 1998, is nu weer een opgaande lijn te bespeuren. Figuur 2.1 brengt dat in beeld. Figuur Doorstroom vanuit de gemengde en theoretische leerweg als percentage van het aantal gediplomeerden ,5 16,6 17,9 20, % 7,4 5,7 3,9 4,7 cohort 2 cohort 3 cohort 4 cohort 5 totaal tl gl De doorstroom vanuit de theoretische leerweg naar havo 4 vertoont vanaf cohort 2 een duidelijk stijgende lijn. In enkele jaren is die doorstroom toegenomen van 15,5% in cohort 2 (2004) naar circa 21% in cohort 5 (2008). Het is ook een systematische trend: van jaar op jaar neemt het percentage toe, waarbij de groei in het laatste cohort nog iets sterker is dan in de voorgaande jaren. Hetzelfde is op te merken voor de doorstroom vanuit de gemengde leerweg, hoewel de doorstroom uit die leerweg op een duidelijk lager niveau uitkomt. In diezelfde periode is het percentage gediplomeerde gl ers dat het havo verkiest boven het mbo gestegen van 3,9% in cohort 2 naar 7,4% in cohort 5. De stijgende trend is eveneens gedurende die hele periode waar te nemen, met ook een lichte groeispurt in het laatste jaar. De totale doorstroom naar havo 4 nam in absolute aantallen toe van ruim leerlingen (cohort 2) naar ruim (cohort 5). Qua aantallen is de stijging nog spectaculairder. In paragraaf 2.3 komt aan de orde welke factoren daarin een rol spelen. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 9

11 2.2 Verschillen in doorstroom naar het havo Inzicht in trends is op zichzelf al nuttig, maar dat kan nog worden vergroot door achtergrondkenmerken in de analyses te betrekken. Dat wordt gedaan voor het geslacht en herkomst van leerlingen. Verschillen in doorstroom tussen jongens en meisjes Meisjes hebben de afgelopen decennia een inhaalslag gemaakt in het onderwijs. Dat blijkt uit de grotere deelname aan hogere vormen van onderwijs (havo, vwo, hbo en wo) en het grotere succes van meisjes daarin. De afgelopen jaren was de verhouding tussen jongens en meisjes in het havo 49:51 en in het vwo 47:53 (CBS, Statline, 2009). Ook is er een verschil in schoolsucces: Iets meer jongens dan meisjes hebben een vmbo- op zak. In het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) is dat juist andersom. Zowel op de havo als het vwo slagen meer meisjes dan jongens. (Landelijke Jeugdmonitor Rapportage 2e kwartaal 2007, Erratum, blz. 3). Er gaan ook meer meisjes dan jongens naar het hbo, in ieder geval sinds de eeuwwisseling. De verhouding in het hbo is 53% meisjes en 47% jongens (CBS, Statline, 2009). Het verschil wordt ten slotte nog eens benadrukt door het succes van meisjes in het wetenschappelijk onderwijs: Ook in het wetenschappelijk onderwijs (wo) halen meer meisjes dan jongens hun 's. Van het totale aantal studenten dat een bul ophaalt, is 61 procent vrouw. (Landelijke Jeugdmonitor Rapportage 2e kwartaal 2007, Erratum, blz. 4). Om effecten van geslacht in de doorstroom van vmbo naar havo 3 zichtbaar te kunnen maken is voor elke leerweg (gl en tl) apart het percentage jongens en meisjes berekend dat naar havo 4 gaat. Zie Figuur 2.2. Figuur Doorstroom van jongens en meisjes als percentage van het aantal gediplomeerden % cohort 2 cohort 3 cohort 4 cohort 5 man tl man gl vrouw tl vrouw gl In alle vier de groepen is er een trendmatige toename in de doorstroom. Op dat punt volgen de vier groepen de algemene trend en is er dus geen verschil tussen jongens en meisjes. Tegengesteld aan de verwachting gaan echter iets meer jongens dan meisjes naar havo 4. In beide leerwegen zijn de verschillen weliswaar klein, maar waar ze zijn op te merken, vallen ze consequent uit ten gunste van jongens. In de theoretische leerweg varieert het verschil van 0,5% tot 3% en voor de gemengde leerweg van 0% tot 2%. Dat verschil komt eveneens naar voren in de verhouding van de doorstroom: 52 à 53% van de doorstromers naar havo 4 is man en 47 à 48% vrouw. Ondanks dat er meer meisjes dan jongens in het vierde leerjaar van de gemengde en de theoretische leerweg zitten en ondanks dat iets meer meisjes dan jongens het gl- of tl- halen, gaan er toch meer jongens naar havo 4. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 10

12 De uitkomst is tegengesteld aan de algemene trend dat meisjes vaker doorstromen naar hogere vormen van onderwijs. Een mogelijke verklaring is dat het aantal potentiële havisten in het vmbo wel eens groter zou kunnen zijn onder jongens dan onder meisjes. Dat is goed te rijmen met het gegeven dat er meer meisjes dan jongens op het havo en vwo zitten. En dat kan te maken hebben met schoolkeuzes op diverse momenten in de onderbouw van het voortgezet onderwijs: minder jongens die na het basisonderwijs naar het havo of het vwo gaan en/of meer jongens die na de brugklas vaker (gedwongen moeten) kiezen voor het vmbo en/of een grotere afstroom van havo/vwo naar het vmbo onder jongens. Een aanvullende verklaring voor de iets grotere doorstroom van jongens naar havo 4 is te vinden in het doorstroomonderzoek vmbo-mbo van Neuvel & Van Esch (2009). Dat onderzoek laat zien dat meisjes uit de gemengde en theoretische leerweg vaker een duidelijke beroepsinteresse ontwikkelen dan jongens. Bij de meisjes weet 60% van de gl ers en 54% van de tl ers aan het eind van het vmbo vrij goed wat ze willen worden, bij de jongens zijn de percentages respectievelijk 54% en 48%. Omgekeerd zijn er meer jongens dan meisjes die nog helemaal niet weten wat ze willen worden of twijfelen tussen diverse beroepen. In de groep jongens is dat percentage 6 procentpunten hoger. Ervan uitgaande dat voor de meeste gl ers en tl ers de doorstroom van vmbo naar mbo de aangewezen route is naar een beroep, ligt het voor de hand dat leerlingen met een duidelijke beroepsinteresse eerder kiezen voor een opleiding in het mbo. Daarvan uitgaande en rekening houdend met het verschil in beroepsinteresse zouden meer meisjes dan jongens voor de mbo-route kiezen. Omgekeerd zullen gl ers en met name tl ers die nog helemaal geen idee hebben van wat ze willen worden en die voldoen aan voorwaarden voor toelating op het havo waarschijnlijk eerder de havo-route kiezen. Het doorstroomonderzoek van Neuvel & Van Esch wijst daar ook op. Van de gl ers en tl ers die naar het havo gaan, weet zo n 70% nog helemaal niet wat ze willen worden of twijfelen tussen diverse soorten werken. Dat percentage verschilt niet of nauwelijks voor jongens en meisjes. In de groep gl ers en tl ers die naar het mbo gaan is dat percentage veel lager (ongeveer 35%). Er is tussen jongens e meisjes dus een klein, maar systematisch verschil in de doorstroom van het vmbo naar havo 4. Dat verschil is tegengesteld aan de verwachting, maar het lijkt achteraf te kunnen worden verklaard door verschillen in eerdere schoolkeuzes en door verschillen in de ontwikkeling van de beroepsinteresse tussen jongens en meisjes. Verschillen in doorstroom tussen autochtone en allochtone leerlingen Als het gaat om de herkomst van leerlingen is het is wat moeilijker om onderbouwde verwachtingen te formuleren over verschillen in doorstroom van vmbo naar havo 4. Er wordt daarom exploratief gekeken of er verschillen zijn. Daartoe zijn voor naar afkomst onderscheiden de percentages berekend die naar het havo zijn gegaan. Dat is apart gedaan voor de gemengde en de theoretische leerweg. Het resultaat is in Figuur 2.3 weergegeven. Evenals bij geslacht komt de trendmatige stijging in de doorstroom naar het havo voor in alle onderscheiden groepen. Die stijging is voor autochtone en niet-westerse allochtone tl ers vrijwel even sterk, maar bij de gl ers is de toename duidelijk groter bij allochtone leerlingen. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 11

13 Figuur Doorstroom van autochtone en niet-westerse allochtone leerlingen als percentage van het aantal gediplomeerden in elke groep % cohort 2 cohort 3 cohort 4 cohort 5 autochtoon tl autochtoon gl allochtoon tl allochtoon gl Het antwoord op de vraag of er een verschil in doorstroom is tussen autochtone en (nietwesterse) allochtone leerlingen is enigszins verrassend. Uit beide leerwegen gaan verhoudingsgewijs aanzienlijk meer niet-westerse allochtone dan autochtone leerlingen naar havo 4. Voor westerse allochtone leerlingen (niet in Figuur 2.3 opgenomen) zijn de cijfers iets lager dan die voor niet-westerse allochtone leerlingen, maar duidelijk hoger dan voor autochtone leerlingen. Wat betreft de gemengde leerweg, is het verschil in cohort 2 nog verwaarloosbaar, maar het neemt in de daarop volgende cohorten toe. In de cohorten 4 en 5 gaan relatief gezien twee keer zoveel allochtone als autochtone leerlingen naar havo 4. Getalsmatig stromen er meer autochtone gl ers door naar het havo vanwege de verhouding autochtoon, niet-westerse allochtoon en westers allochtoon. Die is in drie cohorten 85:10:5. In cohort 5 is die verhouding iets verschoven ten gunste van allochtone leerlingen (80:13:7). Ook vanuit de theoretische leerweg gaan verhoudingsgewijs meer niet-westerse (en westerse) allochtone leerlingen naar het havo. Dat verschil is in de verschillende cohorten constant: ongeveer 5%. Het percentage westerse allochtone leerlingen dat naar het havo gaat, komt weer meer overeen met dat van de niet-westerse allochtone leerlingen dan met dat van de autochtone leerlingen. Als naar aantallen wordt gekeken, dan ziet het beeld er evenals bij de gl ers anders uit. Gegeven de respectievelijke verhouding 76:16½:7½ gaan er uiteraard veel meer autochtone dan allochtone vmbo ers naar het havo De uitkomst in beide leerwegen lijkt erop te wijzen dat het aantal potentiële havisten onder (niet-westerse) allochtone leerlingen verhoudingsgewijs groter is dan onder autochtone leerlingen gl ers en tl ers. Dat zou kunnen wijzen op verschillen in schooladvies bij de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs, maar ook op verschillen in advies (selectie) na de brugklas. Op de interpretatie van de resultaten komen we nog terug in de volgende paragraaf, waarin wordt gekeken naar een verklaring voor de groei in de doorstroom van vmbo naar havo 4. Dat wordt gedaan aan de hand van de vier factoren die in de inleiding zijn genoemd. 2.3 Factoren in de doorstroom van vmbo naar havo 4 Vier factoren zijn genoemd die bij trends in de doorstroom van vmbo naar havo 4 een rol kunnen spelen, namelijk: de interesse, de populatie, de participatiegraad en het behalen van het. Eerst wordt kort aangegeven waarom van deze factoren een bijdrage wordt verwacht in de verklaring van de toegenomen doorstroom. Daarna wordt de bijdrage van elke factor aangegeven. Ten slotte wordt de rol van die factoren voor de verschillen tussen de naar herkomst onderscheiden groepen gekeken. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 12

14 Potentiële factoren De interesse voor het havo Van de leerlingen die naar het havo gaan mag worden aangenomen dat ze die beslissing nemen, omdat ze het zinvol vinden om in het kader van hun verdere (school)loopbaan het havo- te halen in plaats van door te stromen naar het mbo. Bij een deel van hen is dat mogelijk mede ingegeven door beroepskeuzeproblemen. Hiervoor hebben we namelijk gezien dat relatief veel vmbo ers die naar het havo gaan nog niet weten wat ze willen worden. Dat percentage is in ieder veel hoger dan dat bij gl ers en tl ers die hun opleiding voortzetten in het mbo. Ook de druk vanuit de sociale omgeving van leerlingen kan een rol spelen om naar het havo te gaan. Hoewel dit soort zaken de mate van interesse zullen beïnvloeden, wordt er hier bij het gebruik van de term interesse aan dat soort verschillen niet gerefereerd. Wat de beweegredenen om voor het havo te kiezen ook zijn, een zekere mate van interesse voor die opleiding mag dus worden verondersteld. Die factor zal derhalve altijd aanwezig zijn. Als de doorstroom naar havo 4 toeneemt, zoals feitelijk het geval is, is dat een afspiegeling van het toegenomen aantal geïnteresseerden. Waardoor dat is toegenomen, is daarmee echter niet gegeven. Een concreet voorbeeld kan dat duidelijk maken. Als het aantal tl ers door een bevolkingsgroei met 1000 toeneemt, zal naar verwachting ook het aantal tl ers dat naar het havo wil toenemen. Dat zullen allemaal leerlingen zijn met een zekere interesse in het havo, maar de achterliggende verklaring voor de toename is in dit geval niet een relatieve stijging van het aantal geïnteresseerden, maar de populatiegroei. De vraag is dus of er in de drie factoren die naast de factor interesse zijn genoemd trends zijn waar te nemen die een verklaring kunnen bieden voor de groei in de doorstroom vanuit het vmbo naar het havo. Voor elk van die factoren wordt dat kort nagegaan. Daarna wordt geprobeerd hun invloed op de doorstroom vast te stellen. Trends in de populatie Zoals in het voorbeeld hierboven al duidelijk is gemaakt, zullen trends in de populatie terug te vinden zijn in trends in de doorstroom. De veronderstelling is wel, dat bij een toename (of een afname) de verdeling van leerlingen over de verschillende onderwijstypen ongeveer gelijk blijft. Als populatie is hier de leeftijdsgroep van 15- en 16-jarigen aangehouden. Dat is namelijk de leeftijd van verreweg de meeste leerlingen in vmbo 4. Tabel 2.1 brengt de statistieken voor de totale populatie van 15- en 16-jarigen in cohort 2 tot en met 5 in beeld en voor de naar herkomst onderscheiden groepen. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 13

15 Tabel Bevolking jarigen onderverdeeld naar herkomst* cohort Totaal Populatie jarigen autochtoon niet-westers allochtoon westers allochtoon aantal trend** aantal trend** aantal trend** aantal trend** cohort , , , ,0 cohort , , , ,8 cohort , , , ,7 cohort , , , ,1 *De uitkomsten in deze tabel zijn gebaseerd op gegevens uit Statline (CBS, 2009). **Het aantal in 2004 is vastgezet op 100 In de tabel is te zien dat de totale populatie van 15- en 16-jarigen een lichte groei vertoont. Tussen 2004 en 2007 is het aantal 15- en 16-jarigen toegenomen met bijna Voor 2007 is dat een toename van circa 3,5 procentpunten ten opzichte van Die groei voor de totale groei komt redelijk overeen met die in de groep autochtone jongeren, maar in de groep niet-westerse allochtone jongeren is de groei iets groter, terwijl er de groep westerse allochtone leerlingen nagenoeg gelijk is gebleven. De participatiegraad als factor Met de participatie wordt de deelname aan het onderwijs bedoeld. Voor het totale onderwijs is de participatiegraad het aandeel mensen in de bevolking dat onderwijs volgt (Takkenberg, 2009). Analoog kan de participatiegraad bepaald worden voor de deelname aan specifieke onderwijsvormen en voor specifieke groepen. Tabel 2.2 toont de participatiegraad van 15- en 16-jarigen voor de gemengde en de theoretische leerweg. De participatiegraad is berekend voor het vierde leerjaar van de gemengde en de theoretische leerweg als totaal en voor de onderscheiden groepen daarbinnen. Tabel Participatiegraad jarigen klas 4 van de gemengde en theoretische leerweg* cohort totaal Participatiegraad jarigen autochtoon niet-westers allochtoon westers allochtoon GL TL GL TL GL TL GL TL cohort 2 1,3 11,0 1,4 11,1 0,9 10,1 1,0 10,9 cohort 3 1,5 10,4 1,6 10,5 0,9 9,9 1,0 10,2 cohort 4 1,8 10,4 2,0 10,4 1,0 10,1 1,3 10,1 cohort 5 1,9 10,7 2,2 10,8 1,1 10,4 1,4 10,2 *De uitkomsten in deze tabel zijn gebaseerd op gegevens uit Statline (CBS, 2009). De participatiegraad in de gemengde leerweg is toegenomen en in de theoretische leerweg afgenomen. Ogenschijnlijk lijken het geringe verschillen. Wordt naar de onderliggende aantallen gekeken, dan is er toch sprake van een substantieel effect, zeker voor de gemengde leerweg. De toegenomen participatiegraad voor de gemengde leerweg betekent voor cohort 5 namelijk een toename met ruim 2500 leerlingen ten opzichte van cohort 2, toen iets meer dan 5100 leerlingen in leerjaar 4 zaten. Dat is een toename van 50%. De geringere participatiegraad voor de theoretische leerweg komt in aantallen vertaald voor cohort 3 en 4 uit op een krimp met circa 2300 leerlingen ten opzichte van cohort 2 en op een krimp van circa 1000 voor cohort 5. Dat is een terugloop van respectievelijk 5,5% en 2,5%. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 14

16 Het patroon verschilt wel enigszins voor de naar herkomst onderscheiden groepen. Zo is het grotere aantal leerlingen in de gemengde leerweg vooral toe te schrijven aan een hogere participatiegraad van autochtone leerlingen en in iets mindere mate van westerse allochtone leerlingen. De terugloop in het aantal leerlingen in de theoretische leerweg is aanvankelijk vooral te verklaren door trends in die twee groepen en in cohort 5 vooral bij allochtone westerse leerlingen. De participatiegraad van niet-westerse allochtone leerlingen is gedurende de periode 2004 tot 2006 vrij constant, maar neemt in 2007 iets toe. Het schoolsucces Onder schoolsucces wordt verstaan het percentage geslaagden van het totaal aantal leerlingen aan het begin van leerjaar 4. Als dat percentage verandert, dan is te verwachten dat de doorstroom mee zal bewegen. Bij gelijk blijven van andere factoren zal dus naar verwachting een groter aantal geslaagden (dat is een toename van het percentage geslaagden) ook leiden tot een grotere doorstroom naar het havo. Of er hier ook een één-op-één relatie is te verwachten valt te betwijfelen, omdat mogelijk ook het niveau van leerlingen (bijv. gemiddelde eindcijfer) mee kan veranderen. Of het schoolsucces een factor van betekenis in de doorstroom is, hangt dus af van trends of wijzigingen in het percentage geslaagden. Tabel 2.3 laat die percentages zien voor de beide leerwegen en daarbinnen voor de verschillende groepen. Tabel Slaagpercentages voor naar afkomst onderscheiden groepen uit cohort 2 t/m 5* Schoolsucces als het percentage geslaagden** gemengde leerweg theoretische leerweg cohort Totaal westers niet-west allochtoon allochtoon Totaal autochtoon autochtoon westers niet-west allochtoon allochtoon % % % % % % % % cohort cohort cohort cohort *De uitkomsten in deze tabel zijn gebaseerd op gegevens over leerlingenaantallen en aantal geslaagden, zoals beschikbaar in Statline (CBS, 2009). **Slaagpercentages zijn berekend op basis van het aantal leerlingen in het begin van klas 4. In de tabel is te zien dat het percentage geslaagden in de gemengde en in de theoretische leerweg tussen cohort 3 en 4 een sprong maakt. In de gemengde leerweg gaat het omhoog van 85% naar 91% en in de theoretische leerweg van 86% naar 91%. Verder is te zien dat er duidelijke verschillen zijn in de slaagpercentages van de onderscheiden groepen. In beide leerwegen is de slaagkans het grootst in de groep autochtone leerlingen en het kleinst in de groep niet-westerse allochtone leerlingen. De rol van de factoren in de doorstroom naar havo 4 De toename in de doorstroom van het vmbo naar havo 4 is niet alleen een kwestie van een toename in de interesse voor die onderwijsroute. In de vorige paragraaf hebben we gezien dat trends in de drie andere factoren ook in de verklaring van de toegenomen interesse voor het havo moeten worden meegenomen. Wat de bijdrage van elk van de vier factoren is, wordt in deze paragraaf nagegaan. De bijdrage van de vier factoren aan de verklaring voor de groei in de doorstroom van het vmbo naar het havo zijn opgenomen in Tabel 2.4a (gemengde leerweg) en in Tabel 2.4b (theoretische leerweg). In beide tabellen zijn de percentages berekend als de bijdrage van De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 15

17 elke factor aan het aantal leerlingen dat ten opzichte van de doorstroom in cohort 2 extra is doorgestroomd naar havo 4. Als voorbeeld kan de doorstroom in cohort 3 van de theoretische leerweg dienen. De feitelijke toename in de doorstroom is 223 leerlingen. De toegenomen interesse zorgde voor een extra doorstroom van 397 leerlingen, het bevolkingseffect voor 150 leerlingen en het -effect of het effect van het schoolsucces voor 3 leerlingen. Daar tegenover staat een afname van de doorstroom met 319 leerlingen als gevolg van de daling in de participatiegraad. De percentages zijn berekend door per factor het bijbehorende aantal te relateren aan het feitelijke aantal dat ten opzichte van cohort 2 extra is doorgestroomd. Tabel 2.4a - Factoren die de toegenomen doorstroom verklaren: gemengde leerweg toename t.o.v. cohort 2* interesseeffect factoren bevolkingseffect participatieeffect cohort aantal % % % % cohort cohort cohort *het aantal doorstromers naar havo in cohort 2 was 174 De doorstroom van gl ers is tussen cohort 2 en 5 omhoog gegaan van 3,7% van de gediplomeerden naar 7,4%. In aantallen is dat een toename van 174 naar 559. Die groei in de opeenvolgende cohorten ten opzichte van cohort 2 is ten dele te verklaren door een toegenomen interesse voor het havo. Dat wil zeggen dat er verhoudingsgewijs meer leerlingen de keuze maken voor het havo. In cohort 3 is 60% daaraan toe te schrijven en in cohort 4 en 5 ongeveer 40%. Het participatie-effect is in de laatste twee cohorten zelfs groter dan het effect van de toegenomen interesse. De bevolkingstoename bij 15- en 16-jarigen en een hoger percentage geslaagden verklaren bij elkaar ongeveer 10% van de groei in de laatste twee cohorten. Tabel 2.4b - Factoren die de toegenomen doorstroom verklaren: theoretische leerweg cohort toename t.o.v. cohort 2* interesseeffect factoren effect schoolsucces bevolkingseffect participatieeffect effect aantal % % % % cohort cohort cohort *het aantal doorstromers naar havo 4 in cohort 2 was 5775 Het beeld voor de theoretische leerweg is duidelijk anders dan voor de gemengde leerweg. Weliswaar is er een min of meer vergelijkbare stijging van de doorstroom (van 15,5% naar ongeveer 21%), maar de verhouding tussen de factoren is anders. De toename van de interesse voor het havo speelt in de theoretische leerweg een veel grotere invloed: in cohort 4 en 5 kan circa 80% van de stijging van het aantal doorstromers verklaard worden door een grotere belangstelling. In cohort 3 overtreft dat effect zelfs de feitelijke toename. De sterk negatieve invloed van de afgenomen participatiegraad op de doorstroom zorgt er echter voor dat de stijging als gevolg van de toegenomen interesse voor een belangrijk deel teniet werd gedaan. De participatiegraad in cohort 4 is weliswaar vergelijkbaar met die in cohort 3, maar het dempende effect is nu veel geringer vanwege een nog sterkere toename De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 16

18 van de interesse in combinatie met een duidelijk -effect (aanzienlijk meer geslaagden). Het participatie-effect nader bekeken Tot nu toe zijn twee interessante tendensen beschreven die om een verklaring vragen: een terugloop in het aantal leerlingen in de theoretische leerweg en desondanks een sterke groei van de doorstroom uit die leerweg naar havo 4. De lagere participatiegraad in de theoretische leerweg zou deels (cohort 3) tot geheel (cohort 4 en 5) verklaard kunnen worden door een toename van het aantal leerlingen in de gemengde leerweg. De sterke groei in de doorstroom kon worden toegeschreven aan een grotere interesse voor het havo die ten koste gaat van de doorstroom naar het mbo. De vraag is uiteraard waar die verschuiving in interesse uit voortkomt. Als het alleen een kwestie van voorkeur voor algemeen vormend onderwijs is, mogelijk mede ingegeven door beroepskeuzeproblemen, dan is wel de vraag hoe het met het potentieel aan mogelijke havisten zit in de theoretische leerweg. Met andere woorden: houdt de toegenomen doorstroom ook gelijke tred met de kansen op succes in het havo? En: is het potentieel in het vmbo om door te stromen naar het havo sowieso nog groter? Is daar dan een verklaring voor te vinden. De beantwoording van de eerste vraag zal in de volgende hoofdstukken gebeuren. Het antwoord op de tweede vraag is binnen het kader van dit onderzoek moeilijk te geven. Een beperkte verkenning is mogelijk door te kijken of er sprake is van een verschuiving in de deelname van het havo naar de theoretische leerweg. De groei van het aantal tl ers dat voor het havo kiest, zou verklaard kunnen worden door een verschuiving van deelname aan het havo naar de theoretische leerweg. Dat zou het gevolg kunnen zijn van een strengere selectie bij, direct na de basisschool of na de brugklas en/of door een afstroom in de onderbouw van het havo. Of er strenger wordt geselecteerd is niet bekend. Wel weten we dat de druk van ouders om hun kinderen op het havo te krijgen is toegenomen. Dat zou het vermoeden van een geringere participatiegraad in het havo zelfs minder aannemelijk maken. Om de mogelijkheid van een verschuiving in de participatiegraad van het havo naar het vmbo (tl) na te gaan, is de verhouding in de instroom vanuit het vmbo en vanuit havo 3 in kaart gebracht (Figuur 2.4). Figuur Instroom havo 4 vanuit havo 3 en het vmbo ,4 82,7 80,9 78, % 16,6 17,3 19,1 21,5 cohort 2 cohort 3 cohort 4 cohort 5 havo vmbo Van de instromers in havo 4 kwam in 2004 (cohort 2) 83,4% uit havo 3 en 16,6% uit het vmbo 3. In de daarop volgende jaren is er inderdaad sprake van een verschuiving in die verhouding ten gunste van de doorstroom uit het vmbo. Voor 2007 (cohort 5) stijgt het 3 In die percentages is geen rekening gehouden met instroom (afstroom) uit bijv. het atheneum. De percentages weerspiegelen alleen de verhouding tussen de instroom uit het vmbo en havo 3. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 17

19 percentage instromers vanuit het vmbo naar 21,5% en daalt derhalve het percentage uit havo 3 navenant naar 78,5%. Of er ook werkelijk sprake is van een verschuiving in de participatiegraad, hangt ook af van de doorstroom in absolute zin. Het blijkt dan dat de doorstroom vanuit havo 3 naar havo 4 de afgelopen jaren ook is toegenomen. Van cohort 2 naar 5 is die doorstroom gestegen van leerlingen in 2004 naar circa in Dat is een toename van 11% en die is aanzienlijk groter dan de bevolkingsgroei van ongeveer 3,5% in de leeftijdsgroep van jongeren in die periode. Daaruit is op te maken dat de toename van het aantal vmbo ers dat kiest voor het havo niet ten koste gaat van de doorstroom van havo 3 naar havo 4. De verschuiving in de verhouding in Figuur 2.4 moet verklaard worden door een nog grotere toename in de doorstroom vanuit het vmbo naar havo 4 dan vanuit havo 3. De grotere toename in de doorstroom van havo 3 naar 4 dan op grond van de bevolkingsgroei is te verwachten, kan wijzen op een toegenomen participatiegraad voor het havo dat ten koste is gegaan van de deelname aan de theoretische leerweg. De druk van ouders om hun kinderen op het havo geplaatst te krijgen zou daar mee te maken kunnen hebben. Deze uitkomst maakt de vraag naar het potentieel van mogelijke havisten in het vmbo nog interessanter. Zelfs bij een brain drain, zoals vermoed, blijkt de doorstroom van het vmbo naar havo 4 nog toe te nemen. De beantwoording van de vraag naar het studiesucces van vmbo ers in het havo wordt daarmee nog interessanter. Wat verklaart de hogere doorstroom van allochtone leerlingen Leerlingen van niet-westerse allochtone afkomst kiezen relatief vaker voor het havo dan autochtone leerlingen, zo bleek hiervoor. Dat brengt de vraag met zich mee of het potentieel aan havisten in de groep allochtone leerlingen zo mogelijk nog groter is dan in de groep autochtone leerlingen. Als dat het geval is, dan kan hier alleen worden gespeculeerd over mogelijke oorzaken. In ieder geval is het zaak eerst na te gaan of het effect niet is te verklaren door de factoren die hiervoor al zijn gebruikt in de verklaring voor de groei van de totale doorstroom vanuit het vmbo naar havo 4. Als er dan nog een substantieel verschil blijft bestaan, dan zou dat kunnen wijzen op een groter potentieel in de groep allochtone leerlingen. Het schoolsucces. In paragraaf 2.2 bleek het schoolsucces voor de drie naar herkomst onderscheiden groepen sterk te verschillen. Het percentage leerlingen van niet-westerse allochtone afkomst dat het haalt in de gemengde en de theoretische leerweg ligt zo n 10% onder dat van de groep autochtone leerlingen. Relatief veel niet-westerse allochtone leerlingen slagen dus niet voor hun examen of gaan er niet voor op. De slaagkans voor westerse allochtone gl ers en tl ers valt ongeveer halfweg tussen die van de twee andere groepen. Als we nu de eerder gepresenteerde verschillen in doorstroom erbij halen (paragraaf 2.1), dan is het verschil tussen autochtone en met name niet-westerse allochtone leerlingen mogelijk geflatteerd. De percentages zijn namelijk berekend op basis van het aantal gediplomeerden (gl of tl). Voor de niet-westerse allochtone leerlingen is dat een selectievere groep. Het zou in het kader van de beantwoording van de hier voorliggende vraag beter zijn om in de berekening uit te gaan van het aantal leerlingen in het begin van leerjaar 4. Als dat wordt gedaan dan levert dat de resultaten die in Figuur 2.5 zijn weergegeven. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 18

20 Figuur Doorstroom van autochtone en niet-westerse allochtone leerlingen als percentage van het aantal leerlingen begin klas % cohort 2 cohort 3 cohort 4 cohort 5 autochtoon tl autochtoon gl allochtoon tl allochtoon gl De doorstroompercentages vallen na de voorgestelde correctie uiteraard lager uit en meer nog de groep niet-westerse allochtone leerlingen. Toch is in Figuur 2.5 nog steeds een verschil tussen de groepen waar te nemen. Het percentage niet-westerse allochtone leerlingen dat doorstroomt naar havo 4 blijft nog steeds hoger dan dat bij de autochtone leerlingen. Dat geldt voor beide leerwegen en met name in de twee laatste cohorten. Het verschil in de gemengde leerweg is 3 à 4% en in de theoretische leerweg circa 3%. De bevolkingsgroei van geringe invloed. In paragraaf 2.2 bleek dat de totale populatie van 15- en 16-jarigen tussen 2004 en 2007 met ongeveer 3 à 4% is gegroeid. Een vergelijking van autochtone en niet-westerse allochtone jongeren laat tot 2006 een vergelijkbare groei zien, maar erna tekent zich een klein verschil af door enerzijds een lichte terugloop bij autochtone jongeren en anderzijds een doorzettende groei bij niet-westerse allochtone jongeren. Het gaat om een verschil van 2 procentpunten overeenkomend met een extra toename van circa 1350 niet-westerse allochtone jongeren in de populatie 15- en 16-jarigen. Doorberekend naar de doorstroom gaat het om 20 niet-westerse allochtone vmbo ers, wat neerkomt op ongeveer 1,5% van de doorstroom in die groep. Voor cohort 5 betekent het dat er nog maar een verschil in doorstroom van 1,5 procentpunt overblijft tussen de doorstroom van autochtone en niet-westerse allochtone leerlingen. Dat verschil is vooralsnog te klein om te veronderstellen dat in de groep niet-westerse allochtone leerlingen het potentieel aan havisten groter is dan in de groep autochtone leerlingen. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 19

21 3 De schoolloopbaan van vmbo ers in het havo Hoe doen vmbo ers het in het havo? Welk percentage slaagt voor het havo- en in hoeveel jaar? Dat zijn de hoofdvragen in dit hoofdstuk. Naast een totaal beeld worden aan de hand van achtergrondkenmerken, zoals geslacht en afkomst, verschillen tussen groepen beschreven. Ook wordt een vergelijking gemaakt met havisten die vanuit havo 3 naar 4 doorstromen. 3.1 Succes in havo 4 Allereerst wordt beschreven welk percentage van de leerlingen in één jaar havo 4 haalt en welk percentage doubleert. Daarna wordt ingegaan op verschillen tussen groepen. De (voortijdige) uitstroom komt in het volgende hoofdstuk aan de orde. Om de resultaten goed te kunnen beoordelen, moet gewezen worden op het beleid van een deel van de havo s om vmbo ers geen tweede kans te geven als ze in klas 4 doubleren. Halen ze het overgangsbewijs naar havo 5 niet in één jaar, dan moeten ze hun opleiding elders voortzetten. Een deel van de havo s staat doubleren van vmbo ers in havo 4 wel toe. Een totaal beeld Voor de cohorten 2 tot en met 5 is berekend welk percentage van de leerlingen na 1 jaar doorgaat naar havo 5 en welk percentage doubleert. Figuur 3.1 toont de resultaten, uitgesplitst naar vooropleiding. Figuur Overgang naar havo 5 en doubleren in havo ,3 76,5 76,9 77, ,8 70,3 71,0 68, % 18,2 18,6 18,4 17,8 8,9 10,3 9,0 10,1 cohort 2 cohort 3 cohort 4 cohort 5 havo 4 - vooropl. 1 jaar (havo 3) 1 jaar (vmbo) 2 jaar (havo 3) 2 jaar (vmbo) Circa 70% van de vmbo ers haalt in één jaar het overgangsbewijs van havo 4 naar havo 5 en rond de 10% doubleert in de vierde klas. Er zijn kleine verschillen tussen cohorten, maar van een trendmatige ontwikkeling is geen sprake. Verschillen moeten daarom vooralsnog als jaarlijkse fluctuaties worden gezien. In vergelijking met leerlingen uit havo 3 zijn vmbo ers wat minder succesvol. Tussen de 76 en 77% van de havisten gaat direct van de vierde naar de vijfde door. Het percentage dat doubleert is echter bijna twee keer zo hoog als bij vmbo ers. Dat laatste illustreert wat hierboven is gezegd over het beleid van een deel van de havo s om vmbo ers geen tweede kans in havo 4 te geven. Naast gedwongen vertrek zullen bij een deel van die vmbo ers eigen motieven een rol spelen om het havo niet af te maken. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 20

22 Bovenstaande betekent dat vmbo ers niet alleen wat minder succesvol zijn in havo 4 dan doorgestroomde havisten, maar ook dat er verhoudingsgewijs meer vmbo ers na dat leerjaar het havo verlaten. Ongeveer 20% van de vmbo ers doet dat tegenover circa 5% van de havisten. Dat heeft direct al tot gevolg dat de uiteindelijke succesgraad van vmbo ers in het havo sowieso wat lager zal komen te liggen dan bij doorgestroomde havisten. In dat perspectief moet straks het schoolsucces mede worden beoordeeld. Verschillen tussen groepen In het vorige hoofdstuk kwamen in de doorstroom van vmbo naar havo 4 enkele kleine, maar systematische verschillen aan het licht tussen jongens en meisjes en tussen autochtone en allochtone leerlingen. Of die achtergrondkenmerken een rol spelen in het succes op het havo wordt hier eerst nagegaan voor havo 4. Naast die persoonskenmerken wordt gekeken naar de leeftijd van leerlingen en naar hun woonomgeving als een indicator van de SES van leerlingen. Het geslacht van de leerlingen Er nemen meer meisjes dan jongens deel aan hogere vormen van onderwijs. Dat geldt vanaf het havo tot aan het wetenschappelijk onderwijs. Ook blijken meisjes in die vormen van onderwijs succesvoller. In het vorige hoofdstuk bleek evenwel dat er relatief meer jongens dan meisjes uit het vmbo naar havo 4 gaan. In havo 4 zijn meisjes toch licht in het voordeel vanwege een grotere doorstroom vanuit havo 3. De verhouding jongens en meisjes komt in havo 4 derhalve uit op 49:51. Die verhouding is vrij stabiel in cohort 2 tot en met 5. De vraag hier is nu hoe succesvol beide groepen in havo 4 zijn. Omdat trendmatige verschillen tussen cohorten ontbreken, zijn voor de cohorten gemiddelden berekend die in Tabel 3.1 zijn opgenomen. Tabel Succes in havo 4: leerlingen ingedeeld naar vooropleiding en geslacht totaal leerlingen uit vmbo leerlingen uit havo 3 geslacht havo 4 in 1 jaar havo 4 doubleren havo 4 in 1 jaar havo 4 doubleren havo 4 in 1 jaar havo 4 doubleren % % % % % % man 71,3 19,6 65,5 11,1 72,7 21,7 vrouw 79,5 13,8 75,1 8,0 80,4 15,0 Totaal 75,4 16,6 70,1 9,6 76,7 18,3 Duidelijk meer meisjes dan jongens halen in 1 jaar het overgangsbewijs van havo 4 naar havo 5. Van de meisjes gaat bijna 80% in 1 jaar door naar havo 5 en van de jongens iets meer dan 70%. Omgekeerd doubleren aanzienlijk meer jongens dan meisjes: 20% versus 14%. De vooropleiding laat een licht interactie-effect zien: het verschil tussen jongens en meisjes dat in 1 jaar doorstroomt naar havo 5 is iets groter bij vmbo ers (10 procentpunten) dan bij leerlingen uit havo 3 (8 procentpunten). Bij het doubleren is het net andersom. Daar is het verschil tussen jongens en meisjes bij havisten iets groter: 6 à 7 procentpunten tegenover een verschil van 3 procentpunten tussen jongens en meisjes uit het vmbo. Hoewel meer jongens dan meisjes van het vmbo naar havo 4 gaan, wordt dat verschil na 1 jaar havo volledig ongedaan gemaakt en slaat de balans door ten gunste van meisjes. In totaal 83% van de meisjes zit na 1 jaar nog op het havo (in klas 4 of 5) en 76 à 77% van de jongens. Het betekent dat jongens uit het vmbo het relatief minder goed doen dan jongens uit havo 4 en ook minder goed ten opzichte van meisjes. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 21

23 De afkomst van de leerlingen Verhoudingsgewijs iets meer leerlingen van niet-westerse allochtone afkomst dan van autochtone afkomst maken de stap van het vmbo naar havo 4 (zie hoofdstuk 2). In absolute zin stromen uiteraard veel meer autochtone leerlingen door. De vraag is hoe allochtone leerlingen het op het havo doen, mede gezien in relatie tot het succes van autochtone leerlingen. Omdat er hier ook geen systematische trends in opeenvolgende cohorten zijn op te merken, zijn weer gemiddelden berekend. Tabel 3.2 toont de uitkomsten. Tabel Succes in havo 4: leerlingen ingedeeld naar vooropleiding en afkomst totaal leerlingen uit vmbo leerlingen uit havo 3 afkomst havo 4 in 1 jaar havo 4 doubleren havo 4 in 1 jaar havo 4 doubleren havo 4 in 1 jaar havo 4 doubleren % % % % % % autochtoon 76,3 16,3 70,4 9,6 77,5 17,7 westers allochtoon 71,6 17,8 67,8 9,9 72,7 19,9 niet-westers allochtoon 71,8 18,4 69,3 9,3 72,6 21,6 Totaal 75,5 16,7 70,1 9,6 76,7 18,3 Autochtone leerlingen zijn in havo 4 iets succesvoller dan allochtone leerlingen: circa 76% gaat na 1 jaar door naar havo 5 tegenover 71 à 72% van de westerse en niet-westerse allochtone leerlingen. Het percentage allochtone leerlingen dat doubleert is daarentegen iets hoger, zodat het verschil tussen beide groepen dat na 1 jaar nog op het havo zit beperkt blijft tot een paar procent. Als met de vooropleiding rekening wordt gehouden, dan blijken vmbo ers van niet-westerse allochtone afkomst het nauwelijks slechter te doen dan vmbo ers van autochtone komaf. Het percentage westerse allochtone leerlingen dat zonder te doubleren naar havo 5 gaat blijft wel iets meer achter. Wel is het succes bij de drie naar afkomst onderscheiden groepen vmbo ers iets geringer dan bij de overeenkomstige groepen leerlingen die uit havo 3 zijn doorgestroomd. Er is ook gekeken naar de eerste en tweede generatie allochtone leerlingen. Tweede generatie allochtone leerlingen blijken het iets beter te doen. Na een jaar zitten er relatief meer tweede dan eerste generatie allochtone leerlingen op het havo: het percentage dat direct doorgaat naar havo 5 is zo n 2,5% hoger en het percentage dat doubleert komt 1,5% hoger uit. De verschillen zijn iets groter in de groep met havo als vooropleiding dan bij degenen die uit het vmbo komen. Als naast vooropleiding ook geslacht in de analyses wordt betrokken, dan is bovenstaand patroon terug te vinden in drie van de vier groepen. Alleen in de groep jongens met vmbo als vooropleiding doet de tweede generatie het iets minder goed: 63,9% gaat na 1 jaar door naar havo 5 versus 65,2% van de eerste generatie leerlingen (p<0,05). Daar staat wel tegenover dat iets meer leerlingen van de tweede generatie doubleren, zodat het percentage eerste en tweede generatie allochtone jongens uit het vmbo dat na een jaar nog op het havo zit nauwelijks van elkaar verschilt. De leeftijd van leerlingen In het jaar voorafgaand aan havo 4 loopt de leeftijd van leerlingen uiteen van 14 tot 17. In leerjaar 4 van het vmbo zijn verreweg de meesten 15 (circa 74%) en is ruim 20% 16. Het percentage 14-jarigen is 2,5% en het percentage 17-jarigen 1,5%. In havo 3 is bijna 80% van de leerlingen 14 en 20% 15. Ongeveer 1,5% is 16 jaar en een verwaarloosbaar percentage (0,1%) 17. Jongens en leerlingen van allochtone komaf, met name niet-westerse De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 22

24 allochtone leerlingen, zijn gemiddeld ouder dan meisjes en autochtone leerlingen. Dat geldt zowel in vmbo 4 als in havo 3. Dat lijkt erop te wijzen dat jongens in hun vooropleiding vaker doubleren of door afstroom een jaar verliezen. Bij allochtone leerlingen spelen waarschijnlijk nog andere factoren een rol. Gezien de effecten in de vorige paragrafen voor geslacht en afkomst zal met dit leeftijd gegeven in de analyses rekening worden gehouden. Tabel Succes in havo 4: leerlingen ingedeeld naar vooropleiding en leeftijd totaal leerlingen uit vmbo leerlingen uit havo 3 leeftijd havo 4 in 1 jaar havo 4 doubleren havo 4 in 1 jaar havo 4 doubleren havo 4 in 1 jaar havo 4 doubleren % % % % % % 14 jaar 77,7 19,3 74,0 13,5 77,7 19,4 15 jaar 72,6 12,7 71,7 10,5 73,3 14,6 16 jaar 65,5 7,0 64,7 6,4 67,8 8,9 17 jaar 59,4 5,2 58,5 4,5 61,7 6,9 Totaal 75,4 16,6 70,1 9,6 76,7 18,3 Het percentage leerlingen dat na 1 jaar doorstroomt naar havo 5 is het hoogst bij 14-jarigen en het neemt vervolgens systematisch af met de leeftijd (Tabel 3.3). Als leerlingen na 1 jaar niet overgaan naar havo 5, speelt leeftijd een rol bij doubleren of van school gaan. Het percentage dat doubleert is het hoogst bij jonge leerlingen en neemt af bij oudere leerlingen. Omgekeerd stoppen oudere leerlingen eerder als ze in havo 4 blijven zitten. Beide effecten zijn te zien bij leerlingen uit het vmbo en uit havo 3. Bij een gelijktijdige controle voor geslacht en afkomst worden de effecten wel kleiner, maar verdwijnen niet. Dat geldt voor leerlingen uit het vmbo alsook uit havo 3 (p<0,01 in alle analyses). Leeftijd is daarmee naast geslacht en afkomst een aparte verklarende factor voor verschillen in opleidingssucces in havo 4. De sociaal-economische status De wijken waarin leerlingen wonen is gebruikt als een indicator voor de SES. In het bestand van het Cfi is een grof onderscheid gemaakt naar de woonomgeving van leerlingen door die al dan niet te typeren als een achterstandswijk. Het gemiddelde resultaat voor de vijf cohorten is gepresenteerd in Tabel 3.4. Leerlingen uit achterstandswijken gaan iets minder vaak in 1 jaar over naar havo 5: circa 72% lukt dat tegenover bijna 76% van de overige leerlingen. Het verschil is alleen duidelijk zichtbaar bij leerlingen uit havo 3 (ruim 4%). Bij vmbo ers speelt de woonwijk een veel geringere rol. Het percentage vmbo ers uit achterstandswijken dat na 1 jaar overgaat naar havo 5 komt slechts 1 procentpunt lager uit dan bij de overige vmbo ers. Dat geringe effect blijft bestaan na controle voor de herkomst van leerlingen. Tabel Succes in havo 4: leerlingen ingedeeld naar vooropleiding en woonwijk totaal leerlingen uit vmbo leerlingen uit havo 3 woont in achterstandswijk havo 4 in 1 jaar havo 4 doubleren havo 4 in 1 jaar havo 4 doubleren havo 4 in 1 jaar havo 4 doubleren % % % % % % ja 72,1 18,8 69,0 9,5 72,9 21,4 nee 75,9 16,4 70,2 9,6 77,1 17,9 Totaal 75,4 16,6 70,1 9,6 76,7 18,3 De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 23

25 3.2 Het havo- Bij het schoolsucces op het havo gaat het uiteindelijk om de vraag of leerlingen het halen. Daarbij kan het aantal jaar waarin leerlingen dat lukt worden meegewogen. Als referentie voor dat succes van vmbo ers worden ze weer vergeleken met havisten. Verder wordt de invloed van de eerder gebruikte factoren weer nagegaan. Een totaal beeld Voor cohort 2 tot en met 4 is het percentage leerlingen berekend, dat het havo in twee of drie jaar heeft gehaald. Figuur 3.2 toont de resultaten uitgesplitst naar de vooropleiding van leerlingen. Voor cohort 4 is een schatting gemaakt van het percentage dat het in 3 jaar heeft gehaald, omdat van dat cohort gegevens van twee jaar bekend zijn. Van leerlingen die in havo 4 zijn gedoubleerd of in havo 5 waren gezakt, waren nog geen verdere gegevens over het derde doorstroomjaar bekend. De schattingen zijn gebaseerd op het percentage dat nog in havo 5 zat gecorrigeerd voor het percentage dat in voorgaande jaren alsnog in havo 5 stopte (het niet haalde). Gezien het ontbreken van trends tussen cohorten op diverse punten (zie vorige paragraaf) is dit een te verantwoorden procedure. Figuur Havo gehaald in 2 of 3 jaar* % 66,2 66,8 67,6 60,7 61,5 61,5 20,3 20,1 20,4 (schatting) 13,8 12,6 12,5 (schatting) cohort 2 cohort 3 cohort 4 - vooropl. 2 jaar (havo 3) 2 jaar (vmbo) 3 jaar (havo 3) 3 jaar (vmbo) *voor cohort 4 is een schatting gemaakt voor het derde jaar In totaal haalt zo n 86 à 87% van de leerlingen die in havo 4 instromen het. De meesten doen dat in 2 jaar (circa 66%), een minderheid (20%) haalt het in 3 jaar. Een vergelijking van de vooropleiding laat zien dat havisten succesvoller zijn dan leerlingen uit het vmbo. Het percentage dat in 2 jaar slaagt, is zo n 6 procentpunten hoger dan bij vmbo ers en het percentage dat het in 3 jaar redt, komt circa 9% hoger uit. In totaal haalt circa 86% van de degenen met havo als vooropleiding het tegenover circa 74% van de vmbo ers. In de groep havisten lijkt er een licht stijgende trend in het percentage dat in 2 jaar slaagt. Voor cohort 4 zou dat kunnen betekenen dat de totale slaagpercentages voor havisten en vmbo ers uitkomen op respectievelijk 88% en 74%. Voor zowel vmbo ers als leerlingen uit havo 3 zijn de percentages een lichte onderschatting van het schoolsucces. In beide groepen is er namelijk al voor het examen een opstroom naar het vwo. Ongeveer 0,5% van de vmbo ers doet dat tussentijds. Daarnaast blijkt na 4 jaar nog zo n 4% op het havo te zitten, deels in het reguliere havo en deels in het vavo. Naar het vavo gaan vooral leerlingen die na een jaar havo 4 jaar 18 jaar of ouder zijn. Rekening houdend met die opstroom en doorstroom naar het vavo mag er vanuit worden gegaan dat waarschijnlijk circa 75% van de vmbo ers het havo haalt of op een De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 24

26 vergelijkbaar niveau het voortgezet onderwijs afsluit. Op basis van dezelfde redenering kan ervan uit worden gegaan dat tegen de 90% van de leerlingen uit havo 3 dat niveau zal bereiken. Leerlingen uit havo 3 zijn dus succesvoller dan vmbo ers. Daarbij zijn twee kanttekeningen te maken. Verhoudingsgewijs minder vmbo ers krijgen een kans om havo 4 opnieuw te doen als ze blijven zitten. Bovendien zijn degenen die het niet halen niet zondermeer als uitvallers te bestempelen. Het grootste deel gaat namelijk naar het mbo, zoals we in het volgende hoofdstuk zullen zien. Leeftijd blijkt in die keuze mede een rol te spelen. Verschillen tussen groepen De vraag is of de factoren die in havo 4 een deel van het schoolsucces verklaren in havo 5 ook een rol spelen. Dat wordt in deze paragraaf nagegaan. Verschillen tussen jongens en meisjes Meisjes bleken in havo 4 succesvoller dan jongens. Aan het eind van het havo is dat nog steeds zo (Tabel 3.5). Bijna 87% van de meisjes haalt het tegenover iets meer dan 82% van de jongens. Ze ronden het havo gemiddeld genomen ook sneller af: zo n 70% doet twee jaar over de bovenbouw om het havo te halen, terwijl 61% van de jongens dat in diezelfde tijd lukt. Tabel Schoolsucces voor het havo: leerlingen ingedeeld naar vooropleiding en geslacht totaal leerlingen cohort 2 en 3 leerlingen uit vmbo leerlingen uit havo 3 geslacht totaal in 2 jaar in 3 jaar totaal in 2 jaar in 3 jaar totaal in 2 jaar in 3 jaar % % % % % % % % % man 82,4 61,2 21,2 70,9 56,6 14,3 85,1 62,3 22,8 vrouw 86,7 69,9 16,9 78,4 66,4 12,0 88,2 70,5 17,7 Totaal 84,6 65,6 19,0 74,4 61,1 13,2 86,7 66,5 20,2 Het verschil is nog iets groter in de groep die vmbo heeft gedaan: ongeveer 75% van de meisjes slaagt voor het havo-examen tegenover 67% van de jongens. Beperkt tot degenen die het in twee jaar bovenbouw halen, is het verschil nog iets groter: 66% van de meisjes doet dat en 56% van de jongens. De afkomst van leerlingen als factor Er is een zekere samenhang tussen het succes op het havo en de afkomst van leerlingen, zoals Tabel 3.6 ook toont. Van de autochtone leerlingen slaagt ongeveer 86%, van de westerse allochtone leerlingen circa 78% en van de niet-westerse allochtone leerlingen 77%. In de laatste groep doen verhoudingsgewijs ook meer leerlingen een jaar langer over het halen van het havo. Het effect van afkomst duidelijk groter bij leerlingen uit havo 3 dan bij vmbo ers. De bovenstaande percentages gelden min of meer ook voor de havisten. Van de vmbo ers slaagt 75% van de autochtone leerlingen tegenover 72 à 73% van de allochtone leerlingen, een verschil van hooguit 2 à 3 procentpunten. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 25

27 Tabel Schoolsucces voor het havo: leerlingen ingedeeld naar vooropleiding en afkomst totaal leerlingen cohort 2 en 3 leerlingen uit vmbo leerlingen uit havo 3 afkomst totaal in 2 jaar in 3 jaar totaal in 2 jaar in 3 jaar totaal in 2 jaar in 3 jaar % % % % % % % % % autochtoon 86,3 67,8 18,5 74,9 62,8 12,2 88,5 68,8 19,7 westers allochtoon 78,3 59,2 19,1 72,4 59,1 13,4 79,7 59,2 20,4 niet-westers allochtoon 77,3 54,5 22,8 72,6 54,2 18,4 78,7 54,6 24,1 Totaal 84,8 65,7 19,0 74,4 61,2 13,2 86,9 66,7 20,2 Wordt bij afkomst tegelijkertijd rekening gehouden met geslacht en vooropleiding, dan zijn in drie van de vier groepen de gevonden verschillen ook terug te vinden, namelijk bij jongens met vmbo of havo en bij meisjes met havo. In die groepen zijn de verschillen zelfs nog iets groter dan het gemiddelde. Daar staat tegenover dat in de groep meisjes met vmbo het beeld er duidelijk anders uitziet: circa 78% van de autochtone meisjes slaagt voor het havo en 79% van zowel de westerse als niet-westerse allochtone meisjes. Allochtone meisjes doen het dus zelfs nog iets beter dan autochtone meisjes. Ter vergelijking zijn bij jongens met vmbo de percentages respectievelijk: 72, 66 en 66. De leeftijd als factor De leeftijd is naast geslacht en afkomst een derde verklarende factor voor verschillen in het succes in havo 4. Bij het schoolsucces voor het havo is dat eveneens het geval. Het percentage leerlingen dat het havo haalt is het hoogst bij de jongste leerlingen (de groep die in het laatste jaar van de vooropleiding 14 was). In slaagt van die groep bijna 90% en dat percentage gaat systematisch omlaag bij oudere leerlingen. Van de oudste leerlingen, degenen die in havo 3 of vmbo 4 17 waren, slaagt nog maar 57%. Een uitsplitsing naar vooropleiding geeft voor vmbo en havo 3 een vergelijkbaar beeld te zien. Wel moet worden opgemerkt dat een vergelijking naar vooropleiding een relatief groot verschil laat zien in de jongste groep leerlingen (de 14-jarigen in het laatste jaar van de vooropleiding). Van die groep afkomstig uit het vmbo slaagt 81% en van de havisten 90%. De verschillen tussen de andere leeftijdsgroepen zijn veel kleiner (circa 1%) en bij de oudste leerlingen is het effect zelfs omgekeerd. Tabel Schoolsucces voor het havo: leerlingen ingedeeld naar vooropleiding en leeftijd totaal leerlingen cohort 2 en 3 leerlingen uit vmbo leerlingen uit havo 3 leeftijd in vmbo 4/havo 3 totaal in 2 jaar in 3 jaar totaal in 2 jaar in 3 jaar totaal in 2 jaar in 3 jaar % % % % % % % % % 14 jaar 89,4 68,2 21,2 80,7 65,7 15,0 89,5 68,2 21,3 15 jaar 77,1 62,1 15,0 76,7 63,4 13,4 77,5 61,1 16,3 16 jaar 66,8 53,7 13,1 66,7 54,1 12,6 67,3 52,5 14,7 17 jaar 57,3 45,4 11,9 57,7 45,4 12,2 56,6 45,5 11,1 Totaal 84,6 65,6 19,0 74,4 61,1 13,2 86,7 66,5 20,2 Ook bij controle voor geslacht en afkomst blijft het leeftijdseffect gehandhaafd (p<0,01 in vrijwel alle vergelijkingen). Dat betekent dat evenals voor het succes in havo 4, leeftijd ook een aparte factor is in het behalen van het havo. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 26

28 De sociaal-economische status als factor Ten slotte is weer gekeken naar de sociaal-economische situatie, zoals geoperationaliseerd in de woonsituatie van leerlingen (achterstandswijk of niet). Tabel 3.8 geeft de resultaten. Tabel Schoolsucces voor het havo: leerlingen ingedeeld naar vooropleiding en woonwijk woont in achterstandswijk totaal totaal leerlingen cohort 2 en 3 in 2 jaar in 3 jaar totaal leerlingen uit vmbo in 2 jaar in 3 jaar totaal leerlingen uit havo 3 in 2 jaar in 3 jaar % % % % % % % % % ja 79,9 58,2 21,6 71,9 56,4 15,5 81,9 58,7 23,1 nee 85,2 66,6 18,7 74,7 61,9 12,9 87,3 67,5 19,8 Totaal 84,6 65,6 19,0 74,4 61,1 13,2 86,7 66,5 20,2 In havo 4 hangt het studiesucces in lichte mate samen met de SES van leerlingen, zo bleek hiervoor. Kijken we in Tabel 3.8 dan is het effect aan het eind van het havo nog iets sterker. Ongeveer 80% van de leerlingen uit een achterstandswijk haalt het havo en circa 85% van de overige leerlingen. Het verschil is nog iets groter als de studieduur erin wordt betrokken: 58% versus 66 à 67% haalt het in twee jaar bovenbouw. Het kost meer leerlingen uit achterstandswijken gemiddeld dus ook een jaar extra om het havo te halen. Is het verschil in havo 4 eigenlijk alleen goed te zien bij leerlingen met een vooropleiding havo, aan het eind van het havo is er eveneens een effect van de sociaal-economische status. Ook in de laatste fase van het havo blijft het milieu dus een rol spelen. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 27

29 4 De (school)loopbaan van vmbo ers na het havo In dit hoofdstuk wordt de verdere (school)loopbaan van vmbo ers na het havo in kaart gebracht. Dat wordt zowel gedaan voor leerlingen die het havo halen als degenen die voortijdig afhaken. Evenals in het voorgaande hoofdstuk worden uitkomsten vergeleken met die van leerlingen uit havo 3 komt. Omdat alleen cohort 2 en 3 (vrijwel) volledig het havo hebben verlaten, zijn in de analyses alleen die twee cohorten opgenomen. 4.1 De verdere (school)loopbaan van leerlingen met en zonder havo De verdere (school)loopbaan hangt in de eerste plaats af van de vraag of het havo is gehaald. In Tabel 4.1 is daarom een onderscheid gemaakt tussen leerlingen die dat wel en die dat niet is gelukt. Drie jaar na instroom in havo 4 zit een klein deel nog op het havo. Kennelijk is het leerlingen toegestaan om te doubleren in havo 4 én om ook het examenjaar opnieuw te doen. In cohort 3 betreft het circa 15% van de leerlingen die het havo na drie jaar niet hebben gehaald. Tabel Schoolloopbaan gediplomeerde en niet-gediplomeerde havoleerlingen 5 jaar (cohort 2) en 4 jaar (cohort 3) na instroom in havo 4 havo ja cohort schoolloopbaan havo 5 vwo 5-6 mbo hbo wo gestopt % % % % % % cohort 2 0,0 5,2 8,3 78,3 0,2 7,9 cohort 3 0,5 5,5 6,4 79,4 0,1 8,1 Totaal 0,3 5,3 7,3 78,9 0,1 8,0 nee cohort 2 0,3 4,4 60,5 15,6 0,1 19,0 cohort 3 14,8 3,4 58,5 7,4 0,1 15,7 Totaal 7,8 3,9 59,5 11,3 0,1 17,3 Van de leerlingen met een havo gaan de meesten naar het hbo, namelijk een kleine 80%. Circa 7% zet zijn schoolloopbaan voort in het mbo en een iets geringer aantal (zo n 5%) kiest voor het vwo. Van de gediplomeerden verlaat 8% het onderwijs, althans een of twee jaar na het behalen van het staan ze niet ingeschreven in een gesubsidieerde vorm van onderwijs. Het is niet uit te sluiten dat een deel zijn opleiding buiten die vorm van onderwijs voortzet en evenmin is uit te sluiten dat een deel op een later tijdstip alsnog een vervolgopleiding begint. Gegevens daarover zijn echter niet voorhanden. Bij degenen die het havo niet halen, leerlingen die direct na havo 4 stoppen of in havo 5, komen die percentages duidelijk anders uit. Allereerst moet worden opgemerkt dat een deel van hen, zo n 4% in totaal, na klas 4 in het vwo doorgaat. Dat zijn leerlingen die zeker ook als succesvol in het havo kunnen worden aangeduid. Daarnaast zit in totaal nog zo n 8% op het havo, met name komen die uit cohort 3 (15%). De meeste leerlingen die het niet halen gaan naar het mbo. Zo n 60% kiest voor dat vervolg. Ruim 10% van de leerlingen die het havo niet afronden gaat toch nog naar het hbo. Ten slotte blijkt een kleine 20% van de leerlingen die het havo niet halen het onderwijs, althans het gesubsidieerde onderwijs, de rug toe te keren. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 28

30 4.2 De (school)loopbaan na het havo van vmbo ers en leerlingen uit havo 3 De beoordeling van het schoolsucces van havisten, hier met name de keuze voor het hbo, is op zichzelf interessant, maar het gaat hier vooral om de beoordeling van het succes van vmbo ers in vergelijking met dat van leerlingen uit havo 3. Om die vergelijking te kunnen maken is weer een uitsplitsing gemaakt naar vooropleiding. In Figuur 4.1 zijn per vooropleiding de uitkomsten opgenomen voor gediplomeerden en niet-gediplomeerden tezamen. In Tabel 4.2 is op dat punt wel een onderscheid gemaakt. Cohort 2 en 3 zijn in alle analyses bij elkaar genomen, omdat de resultaten in hoge mate overeen komen. Figuur Schoolloopbaan gediplomeerde en niet-gediplomeerde havoleerlingen 5 jaar (cohort 2) en 4 jaar (cohort 3) na instroom in havo 4 havo 3 vmbo havo 5 1,4 1,6 vwo 6 3 mbo hbo wo 0,2 0,1 gestopt 9 10 % Van alle vmbo ers die voor het havo kiezen, gaat bijna tweederde (63%) naar het hbo. Van de leerlingen die na havo 3 in het havo doorgaan, is dat 70%. Zoals in het voorgaande hoofdstuk is aangegeven, zijn de oorspronkelijke havisten niet alleen jonger, maar is het zittenblijvers toegestaan havo 4 opnieuw te doen, een mogelijkheid die er voor een deel van de vmbo ers niet is. Havisten zijn uit oogpunt van een vervolgstudie ook iets succesvoller in de doorstroom naar het vwo: de percentages zijn respectievelijk 6% en 3%. De uitstroom naar het mbo is omgekeerd: daar gaan relatief veel leerlingen met vmbo als vooropleiding naar toe: 23% versus 14% van de leerlingen uit havo 3. Dat verschil wordt komt vooral tot stand, zoals in het vorige hoofdstuk bleek, na havo 4. Vmbo ers die havo 4 in het eerste jaar niet halen, gaan veelal naar het mbo. Als ten slotte wordt gekeken naar het percentage dat na havo 4 of 5 met een opleiding stopt, dan is er nauwelijks een verschil tussen vmbo ers en havisten: 10% van de vmbo ers stopt en 9% van de leerlingen uit havo 3. Gediplomeerden versus niet-gediplomeerden Het havo speelt uiteraard een rol in de verdere keuze van de schoolloopbaan. Dat maakt Tabel 4.2 ook wel duidelijk. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 29

31 Tabel Schoolloopbaan gediplomeerde en niet-gediplomeerde havoleerlingen 5 jaar (cohort 2) en 4 jaar (cohort 3) na instroom in havo 4 naar vmbo havo 3 schoolloopbaan havo 5 vwo 5-6 mbo hbo wo gestopt % % % % % % ja 0,6 3,1 5,9 82,0 0,1 8,2 nee 4,4 1,7 70,7 8,7 0,0 14,5 ja 0,2 5,7 7,6 78,3 0,2 8,0 nee 9,2 4,8 55,0 12,4 0,2 18,4 Als we in de vergelijking van de vooropleidingen eerst kijken naar de gediplomeerden, dan blijken er verhoudingsgewijs zelfs meer vmbo ers door te stromen naar het hbo (82,0% versus 78,3% van degenen met havo 3 als vooropleiding). Het percentage dat naar het mbo gaat komt bij vmbo ers zelfs iets lager uit: 5,9% versus 7,6%. Daar staat tegenover dat iets meer gediplomeerden met havo 3 als vooropleiding naar het vwo gaan. Het gaat om 5,7% van de leerlingen uit die groep en om 3,1% van de gediplomeerden met de vooropleiding vmbo. Het percentage gediplomeerden dat stopt verschilt niet voor de twee vooropleidingen: in beide groepen is dat circa 8%. Een vergelijking van de niet-gediplomeerden levert grotere verschillen op. Verhoudingsgewijs meer vmbo ers dan havisten gaan naar het mbo, namelijk respectievelijk zo n 71% en 55%. Omgekeerd gaan er meer niet gediplomeerde leerlingen met havo 3 naar het hbo: 12,4% versus een kleine 9% van de vmbo ers. Ook het percentage dat doorgaat naar het vwo en het percentage dat het havo alsnog succesvol probeert af te ronden is in de groep met havo 3 hoger. Opmerkelijk is dat het percentage leerlingen zonder havo dat vooralsnog stopt met een opleiding hoger is in de groep met havo 3. Van hen gaat 18% niet verder tegenover 14% van de leerlingen uit het vmbo. Jongens versus meisjes In de laatste rijen van Tabel 4.3 is te zien dat in vergelijking met jongens meisjes het in het algemeen iets beter doen als het om doorstroom naar het hbo gaat. Ruim 70% van de meisjes gaat naar het hbo tegenover 66% van de jongens. Daar staat tegenover dat iets meer jongens het vwo kiezen. Het percentage jongens dat met hun opleiding stopt is echter iets hoger. Tabel Schoolloopbaan gediplomeerde en niet-gediplomeerde havoleerlingen 5 jaar (cohort 2) en 4 jaar (cohort 3) na instroom in havo 4 naar geslacht vooropleiding havo vooropleiding vmbo havo 3 Totaal geslacht schoolloopbaan havo 5 vwo 5-6 mbo hbo wo gestopt % % % % % % man 1,9 2,9 24,6 59,4 0,1 11,0 vrouw 1,3 2,6 20,0 67,7 0,0 8,5 man 1,6 6,5 13,6 67,8 0,2 10,3 vrouw 1,2 4,7 13,9 71,5 0,2 8,4 man 1,7 5,9 15,7 66,2 0,2 10,4 vrouw 1,2 4,4 14,9 70,9 0,1 8,4 De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 30

32 Een uitsplitsing naar vooropleiding geeft nauwelijks verschillen te zien ten opzichte van het geschetste beeld. Het enige waar nog op kan worden gewezen is de doorstroom naar het mbo. Die is bij vmbo ers iets groter bij jongens en bij leerlingen met havo 3 iets groter bij meisjes. De afkomst van leerlingen De herkomst van leerlingen speelt een zekere rol in de keuze van de schoolloopbaan na het havo. Met name wijkt de keuze van niet-westerse allochtone leerlingen op enkele punten af van die van de andere twee groepen, de autochtone en de westerse allochtone leerlingen. Er gaan verhoudingsgewijs minder niet-westerse allochtone leerlingen naar het hbo, namelijk 62 à 63% tegenover 68 à 69% van de overige leerlingen. Ook stoppen iets meer leerlingen uit die groep met hun opleiding: circa 13% versus ongeveer 9% van de autochtone en westerse allochtone leerlingen. Daar staat een toch wel opmerkelijk verschil in doorstroom naar het vwo tegenover: die is relatief bijna twee keer zo hoog bij nietwesterse allochtone leerlingen dan bij autochtone leerlingen. Tabel Schoolloopbaan gediplomeerde en niet-gediplomeerde havoleerlingen 5 jaar (cohort 2) en 4 jaar (cohort 3) na instroom in havo 4 naar afkomst vooropleiding vmbo havo 3 Totaal afkomst schoolloopbaan havo 5 vwo 5-6 mbo hbo wo Gestopt % % % % % % autochtoon 1,3 2,2 22,8 63,7 0,1 9,9 westers allochtoon 3,1 4,7 21,1 62,7 0,1 8,4 niet-westers allochtoon 1,8 4,0 22,6 60,0 0,2 11,4 autochtoon 1,2 5,1 14,3 70,4 0,2 8,9 westers allochtoon 3,1 6,8 10,5 69,8 0,1 9,7 niet-westers allochtoon 1,5 9,7 12,2 63,1 0,2 13,3 autochtoon 1,2 4,6 15,7 69,3 0,1 9,0 westers allochtoon 3,1 6,3 13,0 68,2 0,1 9,4 niet-westers allochtoon 1,6 8,6 14,2 62,5 0,2 12,9 Als de vooropleiding erbij wordt betrokken, dan is te zien dat de verschillen sterker zijn bij leerlingen uit havo 3 en dat ze afvlakken in de groep met vmbo als vooropleiding. De leeftijd van leerlingen In hoofdstuk 3 bleek leeftijd een rol te spelen in het schoolsucces. Dat is opnieuw zo als het gaat om de doorstroom naar vervolgopleidingen. De jongste leerlingen zijn het meest succesvol afgemeten aan de doorstroom naar het hbo. Van de jongste leerlingen (14 jaar in het laatste jaar van hun vooropleiding voor havo 4) gaat ruim 70% naar het hbo en dat neemt systematisch af met de leeftijd. In de groep oudste leerlingen (toentertijd 17) is dat nog maar 52%. Omgekeerd is er een trend dat meer oudere leerlingen naar het mbo gaan of met hun opleiding stoppen. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 31

33 Tabel Schoolloopbaan gediplomeerde en niet-gediplomeerde havoleerlingen 5 jaar (cohort 2) en 4 jaar (cohort 3) na instroom in havo 4 naar leeftijd vmbo havo 3 Totaal leeftijd in vmbo 4 / havo 3 schoolloopbaan havo 5 vwo 5-6 mbo hbo wo Gestopt % % % % % % 14 jaar 2,2 3,7 19,9 66,7 0,0 7,5 15 jaar 1,4 2,8 21,7 64,8 0,1 9,2 16 jaar 2,1 2,3 25,5 58,0 0,0 12,1 17 jaar 3,1 5,1 24,0 54,6 0,0 13,3 14 jaar 1,3 6,2 12,1 71,7 0,1 8,5 15 jaar 1,8 3,3 19,6 63,2 0,2 11,8 16 jaar 1,3 4,7 21,5 55,6 0,2 16,6 17 jaar 2,0 6,1 23,2 47,5 1,0 20,2 14 jaar 1,3 6,2 12,2 71,6 0,1 8,5 15 jaar 1,7 3,1 20,5 63,9 0,2 10,7 16 jaar 1,9 3,0 24,4 57,3 0,1 13,3 17 jaar 2,7 5,4 23,7 52,2 0,3 15,6 De hierboven geconstateerde trends zijn waar te nemen bij leerlingen uit het vmbo en uit havo 3. Evenals dat geldt voor afkomst, zijn de verschillen minder sterk in de groep vmbo ers en wat sterker in de groep met havo 3. De sociaal-economische achtergrond van leerlingen De sociaal-economische status zoals geoperationaliseerd in termen van woonwijken (achterstandswijken versus overige wijken) geeft nauwelijks verschillen te zien. Er gaan verhoudingsgewijs iets minder leerlingen uit achterstandswijken naar het hbo (66% om circa 69% van de leerlingen die elders wonen) en iets meer van hen stoppen hun opleiding (11% versus 9%). Ook zitten er iets meer leerlingen uit een achterstandswijk nog op het havo, met name van de leerlingen uit cohort 3. Dat is te zien als een teken dat ze wat vaker doubleren. Tabel 4.6 Schoolloopbaan gediplomeerde en niet-gediplomeerde havoleerlingen 5 jaar (cohort 2) en 4 jaar (cohort 3) na instroom in havo 4 naar woonwijk vooropleiding vooropleiding vmbo havo 3 Totaal woont in achterstandswijk schoolloopbaan havo 5 vwo 5-6 mbo hbo wo gestopt % % % % % % ja 2,8 4,3 20,8 61,5 0,0 10,6 nee 1,4 2,5 22,8 63,5 0,1 9,7 ja 2,3 5,1 13,8 67,2 0,2 11,3 nee 1,3 5,7 13,8 70,0 0,2 9,1 ja 2,4 5,0 15,2 66,1 0,2 11,2 nee 1,3 5,1 15,3 68,9 0,1 9,2 Het betrekken van de vooropleiding levert nauwelijks nieuwe inzichten op. Met andere woorden: het geschetste beeld gaat in vrijwel gelijke mate op voor leerlingen uit het vmbo als voor degenen met een vooropleiding havo 3. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 32

34 5 Grondhouding en ruimtelijke relatie In de volgende twee hoofdstukken presenteren we de resultaten van het onderzoek onder decanen/directies van havo-scholen. Het betreft de onderzoeksvragen: wat doen havoscholen bij de overgang van vmbo ers naar het havo (hoofdstuk 6) en wat doen ze als de vmbo ers eenmaal op het havo zitten (hoofdstuk 7). Alvorens die vragen te beantwoorden gaan we in voorliggend hoofdstuk in op de grondhouding van havo-scholen ten opzichte van tl ers, en de ruimtelijke relatie van de havo met tl-afdeling. Bij de analyse is systematisch nagegaan of er samenhangen zijn met variabelen die in de volgende hoofdstukken aan bod komen. Waar deze samenhangen bestaan, worden ze aldaar gerapporteerd. 5.1 Grondhouding t.o.v. tl ers Havo s kunnen inzake de toestroom van vmbo-tl ers verschillende posities innemen. Ze kunnen er afwijzend tegenover staan, bijvoorbeeld om de reden dat tl ers beter naar het mbo kunnen doorstromen dan naar het havo. Ze kunnen ook een neutrale positie innemen: tl ers die het aankunnen zijn welkom, maar van actieve aanmoediging is geen sprake. De derde optie is dat havo s de toestroom van tl ers aanmoedigen die het aankunnen. Een afwijzende houding komt nauwelijks voor (1%). 4 Op de 10 havo s nemen een neutrale positie in, bijna 6 op de 10 staan positief ten opzichte van de doorstroom van tl ers. Respondenten konden hun keuze toelichten. Voorstanders wijzen op het feit dat de havoroute leerlingen kansen biedt, vooral aan laatbloeiers. Er zijn leerlingen die meer tijd nodig hebben om hun talenten tot volle wasdom te laten komen. Overigens worden niet alleen laatbloeiers genoemd, ook dyslectische leerlingen kunnen bij een havo-route baat hebben. Het kan ook wel gaan om leerlingen die eerder het havo niet aankonden, maar via het vmbo toch nog alsnog terugkeren op het havo. Als een leerling in de onderbouw een misstap heeft gemaakt en hierdoor naar 2 vmbo-tl moet in plaats van 2 havo, dan moet die leerling alsnog een kans krijgen het havo- te halen. Dat sommige leerlingen de havo-route als uitstelroute voor studiekeuze kiezen vinden de voorstanders niet altijd bezwaarlijk, voor sommige leerlingen kan dat noodzakelijk zijn. Degenen die gereserveerder staan ten opzichte van de instroom van vmbo-tl ers veronderstellen dat de havo-route wordt gebruikt om de studiekeuze uit te stellen. Daarmee zijn vaak motivatieproblemen verbonden. Er wordt ook wel aangegeven dat voor vmbo ers de mbo-route de koninklijke route is. Vmbo ers die willen en kunnen zijn op zich welkom, maar de scholen met een neutrale houding moedigen dat niet actief aan. De ervaringen met vmbo-tl ers wisselen blijkens de reacties sterk. Er zijn scholen waar van de leerlingen die vanuit vmbo-tl instromen uiteindelijk circa 20% in havo 5 terecht komt of de overstap blijkt slechts voor weinigen succesvol te zijn, er zijn evenzeer ook scholen die vaak zeer gemotiveerde en goede leerlingen van het vmbo krijgen. 5.2 Ruimtelijke relatie havo met tl Havo-scholen kunnen op verschillende wijzen met vmbo-tl zijn verbonden. De school waartoe de havo behoort kan een afdeling vmbo-tl op dezelfde locatie hebben. Een andere mogelijkheid is dat er een of meer afdelingen vmbo-tl op andere locaties zijn dan op die van De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 33

35 de havo. Een laatste mogelijkheid is dat de school waaronder de havo ressorteert geen afdeling vmbo-tl heeft. Tabel 5.1 geeft de verdeling van de onderzochte havo-scholen. 6 Op de 10 onderzochte havo s behoren tot een school waar havo en vmbo-tl zich op dezelfde locatie bevinden. Bijna 3 op de 10 havo s behoren tot een school met een of meer afdelingen vmbo-tl op andere locaties dan de havo. Tenslotte behoort zo n 1 op de 8 havo s tot een school zonder vmbo-tl. Tabel 5.1 Verbinding havo met vmbo-tl aantal % een afdeling tl met havo op dezelfde locatie een of meer tl op andere locaties dan havo geen eigen afdeling tl Totaal De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 34

36 6 Inrichting overgang vmbo-havo Richting vmbo-scholen en vmbo ers kunnen havo-scholen verschillende activiteiten ontplooien om de overgang van vmbo ers naar havo goed te laten verlopen. Havo-scholen kunnen voorlichting geven, intakegesprekken houden dan wel extra waarborgen formuleren bij de intrede van vmbo ers tot het havo. We beginnen met de vraag hoeveel vmboleerlingen bij de onderzochte havo-scholen zijn aangemeld en hoeveel procent daarvan om welke reden wordt geweigerd. 6.1 Aanmelding en afwijzing We beginnen met de vraag hoeveel vmbo-tl leerlingen zich bij de onderzochte havo s eigenlijk aanmelden om toegelaten te worden tot havo 4 en hoeveel daarvan worden afgewezen. En om welke reden worden ze afgewezen? In Tabel 6.1 staat het aantal aangemelde vmbo-tl leerlingen voor het schooljaar Tabel Aantal aangemelde tl ers aantal % Aantal vmbo-tl leerlingen van eigen locatie Aantal vmbo-tl leerlingen van andere locatie van de school Aantal vmbo-tl leerlingen uit andere scholen Totaal In totaal hebben zich ruim 2000 vmbo-tl leerlingen bij de onderzochte havo s aangemeld. In bijna de helft van de gevallen betreft het vmbo-tl leerlingen van de eigen locatie. Bij een kwart van de havo s gaat het om leerlingen van een andere locatie van de school. 3 Op de 10 havo s krijgen aanmeldingen van leerlingen uit andere scholen. Van de aangemelde leerlingen wordt 11% (1 op de 9) geweigerd 4. De belangrijkste redenen voor afwijzing zijn een te laag gemiddeld cijfer op de eindlijst en het ontbreken van een goede werkhouding of motivatie (beide 68%; n=31). Een andere, veel minder genoemde reden is het niet halen van het (21%). Redenen als een onvoldoende voor het vak in het gekozen profiel (16%) en onvoldoende voor wiskunde (13%) komen minder vaak voor. Een onvoldoende voor Nederlands komt in het geheel niet voor. 6.2 Voorlichting Het geven van voorlichting door havo s aan decanen of mentoren en aan leerlingen en ouders van vmbo-scholen dan wel afdelingen over de doorstroom van vmbo-tl leerlingen naar havo 4 is een belangrijk middel om te bevorderen dat kansrijke vmbo ers ook daadwerkelijk kunnen kiezen voor de optie havo. Het blijkt dat driekwart van de havoscholen ook daadwerkelijk die voorlichting geeft. Dat percentage geldt zowel voor voorlichting aan decanen/mentoren van toeleverende vmbo-scholen als voor vmbo- 4 Er worden dus rond de 1800 vmbo ers tot het havo toegelaten. Deze aantallen gelden voor onze steekproef van bijna 100 havo s. Uitgaande van 500 havo-scholen als populatie, worden er dus landelijk afgerond zo n vmbo ers tot het havo toegelaten. Dat strookt behoorlijk goed met de cijfers als gepresenteerd in hoofdstuk 2. Dit vormt een indicatie voor de representativiteit van de steekproef. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 35

37 leerlingen en hun ouders (Chi2=6,3; p=.01). Toch vallen die percentages niet helemaal samen. Zie Tabel 6.2. Tabel Mate waarin havo s voorlichting geven aan decanen en/of lln. en ouders Voorlichtingsavonden voor tl ers/ouders Voorlichting aan totaal decanen/mentoren vmbo aantal ja nee Totaal ja % nee % 8 Op de 10 havo s die voorlichting aan decanen/mentoren geven, geven die ook aan leerlingen en hun ouders. De helft van de havo s die geen voorlichting geven aan decanen en mentoren, geeft die ook niet aan leerlingen en hun ouders. De vraag is op welke scholen die voorlichting zich richt. Het blijkt dat meer dan de helft van de havo s de voorlichting richt op de vmbo-tl afdeling op de eigen locatie. Bijna 4 op de 10 doen (ook) aan voorlichting op de vmbo-tl afdelingen op andere locaties. Bijna 1 op de 5 geeft (ook) voorlichting op vmbo-tl afdelingen van andere scholen. Je zou mogen verwachten dat havo s die positief staan ten opzichte van tl ers vaker voorlichting geven dan havo s met een neutrale insteek, maar dat is niet het geval. Wel is er een samenhang met de nabijheid van een vmbo-school dan wel afdeling (zie Tabel 5.1; Chi2=7,9;p=.02). Havo s met een vmbo-tl op dezelfde locatie geven vaker voorlichting dan havo s met een tl op verschillende locaties en die weer vaker dan havo s zonder een eigen tlafdeling. Het feit dat voorlichting gemakkelijker is te organiseren als een vmbo in de nabijheid ligt, vormt hiervoor een voor de hand liggende reden. Tabel Voorlichtingsavonden voor tl-ers relatie vmbo-tl en havo totaal aantal Voorlichtingsavonden voor tl ers/ouders tl op dezelfde locatie als havo tl op meerdere locaties geen eigen tl-afdeling Totaal ja % nee % De voorlichting kan betrekking hebben op: - verwachtingen t.a.v. leerlingen qua inzet, studietijd, werkhouding en zelfstandigheid op het havo; - toelatingsbeleid (criteria waaraan lln moeten voldoen om toegelaten te worden); - de profielen in het havo in relatie tot de sectorkeuze/vakkenpakket in vmbo-tl; - de (verplichte) deelname aan begeleiding en/of bijspijkeren van vakken op het havo. Figuur 6.1 toont de resultaten. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 36

38 Figuur Onderwerpen tijdens voorlichtingsbijeenkomsten Op voorlichtingsavonden van 8 op de 10 havo s staan verwachtingen inzake toetredende tl ers op het programma. Het betreft dan verwachtingen omtrent inzet, studietijd, werkhouding en/of zelfstandigheid. Ook het toelatingsbeleid is een geliefd onderwerp (drie kwart van de havo s), zo ook de profielkeuze in relatie tot de sectorkeuze c.q. het vakkenpakket in vmbo-tl (bij bijna 7 op de 10 havo s). Bijna de helft van de havo s besteedt (daarnaast) op voorlichtingsbijeenkomsten nog aandacht aan begeleiding en bijspijkermogelijkheden. Er is een overigens licht verband tussen het geven van voorlichtingsavonden en de grondhouding t.o.v. tl ers (Chi2=3,9;p<.05). Havo s met een wat meer positieve grondhouding geven wat vaker voorlichtingsbijeenkomsten. Tabel Samenhang grondhouding en voorlichtingsbijeenkomsten Voorlichtingsavonden voor tl ers/ouders houding ten opzichte van totaal toelating tl ers aantal positief neutraal negatief 0 Totaal ja % nee % 6.3 Intakegesprekken Intakegesprekken bieden voor havo s de mogelijkheid om een beter beeld te krijgen van de mogelijkheden van de tl er en daardoor de kans op een succesvolle afronding van het havo te vergroten. In de volgende tabel staan gegevens in welke mate havo s van deze mogelijkheid gebruik maken. Er is een onderscheid gemaakt tussen leerlingen van de eigen locatie, leerlingen van andere locaties van de school en leerlingen van andere scholen. Voorts is per mogelijkheid een onderscheid aangebracht tussen alle leerlingen en leerlingen waarover alleen nog twijfels bestaan. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 37

39 Tabel Benutting door havo s van intakegesprek Relatie havo tot vmbo-tl % gesprekken met tl-leerlingen van eigen locatie Ja, met alle vmbo-tl leerlingen van eigen locatie 45 Ja, alleen met vmbo-tl leerlingen van eigen locatie bij twijfels 12 gesprekken met tl-leerlingen van andere locatie(s) eigen school Ja, met alle vmbo-tl leerlingen van andere locaties eigen school 30 Ja, alleen met vmbo-tl leerlingen andere locaties eigen school bij twijfels 10 gesprekken met tl-leerlingen van andere scholen Ja, met alle vmbo-tl leerlingen van andere l scholen 65 Ja, alleen met vmbo-tl leerlingen van andere scholen bij twijfels 6 geen intakegesprekken Nee, we organiseren helemaal geen intakegesprekken 4 Vrijwel alle havo-scholen houden een intakegesprek met potentiële leerlingen (en hun ouders). Scholen doen dat vaker als het gaat om leerlingen van andere scholen. Dat is niet onlogisch, aangezien over leerlingen van andere scholen geen of nauwelijks informatie bestaat, terwijl over leerlingen van de eigen locatie of van andere locaties van de school die informatie gemakkelijker voorhanden is. 6.4 Aanvullende toelatingseisen De belangrijkste wettelijke voorwaarde voor een tl er om toegelaten te worden tot havo is het bezit van het vmbo-tl. Havo-scholen kunnen daarnaast door het stellen van extra eisen waarborgen inbouwen dat instromende vmbo-tl leerlingen met een gerede kans in 2 jaar het havo- halen. Niet alle havo s doen dat overigens. 6 Procent stelt in het geheel geen eis. Een zeer grote meerderheid doet dat dus wel. De belangrijkste extra eisen zijn: een bepaald gemiddeld cijfer op de eindlijst, een goede motivatie dan wel werkhouding en/of een positief advies van de vmbo-decaan. Figuur Extra eisen aan instromende vmbo-tl ers (meting 2008) De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 38

40 Ruim 6 op de 10 havo s (n=68) stellen een gemiddeld cijfer van 7 op de eindlijst als eis. Zo n 3 op de 10 hanteren de norm van 6,5. Incidenteel komen ook gemiddelden van 6,3, 6,4 en 6,7 voor. De scholen konden in de meting van 2008 nog andere eisen vermelden. Een kleine helft stelt die ook. Aanvullende eisen worden onder meer gesteld als het vakkenpakket van het vmbo niet overeenkomt met de profielkeuze op het havo. Leerlingen moeten dan een wiskundeprogramma voor doorstromers volgen of aanvullende modules, andere havo s hebben het over aansluitmodules of over bijspijkerprogramma s. Een havo specificeert het cijfer voor wiskunde in die zin dat als wiskunde B wordt gekozen er voor wiskunde een 7 nodig is. Het komt ook voor dat er een extra zevende vak wordt vereist. In plaats van een positief advies van de decaan stellen sommige scholen een advies van de lesgevende docenten op prijs. Een enkele havo werkt met een toelatingscommissie, bestaande uit bijvoorbeeld de mentor, de decaan, afdelingsleider en rector. Het komt ook voor dat een havo aan de leerlingen die van de eigen school komen geen aanvullende eisen stelt, maar wel als die van een andere school komen. Eén havo noemt als eis dat de leerling een jaarcontract krijgt aangeboden in het geval van een negatief advies van het vmbo. Er zijn ook scholen die leerlingen prikkelen goed over hun keuze na te denken. Een voorbeeld is een havo die van de leerling vraagt tenminste een mbo-opleiding te bezoeken opdat de leerling een keuze voor havo dan wel mbo beter kan afwegen. Een andere havo vraagt van de leerling een portfolio waarmee de leerling aantoont dat hij of zij in staat is te reflecteren over de eigen studiehouding en de motivatie. De leerling krijgt een aantal opdrachten voorgelegd die hij/zij zelfstandig moet maken. Aan de scholen is verder de vraag voorgelegd of zij naast de genoemde eisen nog extra specifieke toelatingseisen stellen voor vmbo-tl leerlingen die het profiel Natuur & Techniek of Natuur & Gezondheid kiezen. Bijna 6 op de 10 havo s doen dat. Meer in het algemeen komt het erop neer dat havo s bewaken dat vereiste kennis voor wiskunde, natuurkunde en scheikunde in voldoende mate aanwezig is of dat ervoor wordt gezorgd dat die kennis alsnog op peil wordt gebracht. Dat kan door bijspijkercursussen, aansluitmodules, steuncursussen, inhaalmodules, overstapprogramma of hoe die ook heten. In een enkel geval wordt het volgen van extra lessen wiskunde (naast de gewone lessen) gedurende het schooljaar verplicht gesteld. Ook wordt wel eens het maken van een wiskunde instroomtoets verplicht gesteld. 6 Op de 10 havo s geven aan dat de toelatingscriteria openbaar of vrij zijn te raadplegen. Als bronnen worden genoemd: schoolgids, keuzegids voor bovenbouw, profielkeuzeboekje, website, voorlichtingsboekje, brochures, reglement van bevordering en doorstroming of PTA-boekje. PTA staat voor Programma van Toetsing en Afsluiting. Ook worden voorlichtingsavonden, gesprekken met mentoren, decanen genoemd als gelegenheden waarop de toelatingscriteria aan de orde worden gesteld. Hieronder staat een voorbeeld van informatie over de overstap uit het PTA van een havo dat we op de website tegen kwamen. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 39

41 6.4.1 Vergelijking met vorige meting Hoe is het beeld van 2008 vergeleken met dat van 2007? In Figuur 6.3 staan de resultaten van de meting van Figuur Extra eisen aan instromende vmbo-tl ers (meting 2007) In vergelijking tot de meting van eind 2007 (zie figuur 6.3) treden er in 2008 forse verschuivingen op. Allereerst is er een duidelijke trend dat er meer havo s aangeven extra eisen te stellen (behalve bij de eis van een voldoende op de eindlijst voor wiskunde als dat vak tot het gekozen profiel behoort). Ook in de volgorde van de eisen treedt een De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 40

42 verschuiving op. Waar in 2007 een positief advies van de vmbo-decaan en een goede motivatie/werkhouding (ieder met 63%) en het gemiddeld cijfer op de eindlijst (met 59%) de belangrijkste eisen zijn, wijzigt die volgorde in 2008 naar: een gemiddeld cijfer op de eindlijst (76%), goede motivatie/werkhouding (72%) en positief advies van de vmbo-decaan (70%) Samenhangen Er is nagegaan of de extra voorwaarden samenhangen met of de vraag of de havo al dan niet een eigen afdeling tl heeft en verder met de houding van de havo-school ten opzichte van de doorstromende tl ers (zie hoofdstuk 5). Met het al dan niet hebben van een eigen tlafdeling bestaat geen enkele samenhang. Wat betreft de houding van havo s ten opzichte van tl ers zien we twee interessante samenhangen. De eerste is dat havo s met een positieve houding minder vaak de eis van een gemiddeld cijfer op de eindlijst hanteren 5 (Chi2=7,6;p<.01). Bij havo s met een neutrale houding ten opzichte van toestromende tl ers stellen ruim 9 op de 10 de eis van een gemiddeld cijfer op de eindlijst. Bij havo s met een positieve houding is dat 2 op de 3. Tabel Samenhang houding t.o.v. tl ers en eis van gemiddeld eindcijfer gemiddeld cijfer op eindlijst totaal ja nee houding ten opzichte van tl ers aantal % % positief neutraal negatief 0 Totaal De tweede samenhang is zwakker (Chi2=2,6;p=.09). Havo s met een positieve houding hanteren wat minder vaak de eis dat op de eindlijst een voldoende voor Nederlands staat dan scholen met een neutrale houding. Tabel Samenhang houding t.o.v. tl ers en eis van voldoende voor Nederlands voldoende voor Nederlands totaal ja nee houding ten opzichte van tl ers aantal % % positief neutraal negatief 0 Totaal Uit met name de eerste samenhang kan worden afgeleid dat havo s met een neutrale houding meer waarborgen stellen aan toestromende tl ers dan scholen met een positieve houding. Hoeveel eisen stellen scholen? De volgende tabel laat zien dat 3 op de 10 havo-scholen 2 eisen stellen en iets meer dan 3 op de 10 stellen 3 eisen. 6 Scholen stellen in het geheel geen eisen, 7 scholen stellen alle door ons voorgelegde eisen. 5 Uit notities van havo s op de geretourneerde vragenlijst valt op te maken dat sommige havo s niet de eindlijst hanteren, maar de lijst met S.E.-cijfers (S.E. staat voor SchoolExamen). De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 41

43 Tabel 6.8 Verdeling aantal eisen Aantal eisen aantal % Totaal 97 We zijn verder nog nagegaan of er verbanden zijn met het aantal eisen en de basishouding en extra ondersteuning. Dat overigens zwakke - verband zien we alleen bij de uitersten en dan alleen voor de grondhouding (zie Tabel 6.9). Scholen met geen of 1 eis staan positiever ten opzichte van tl ers dan scholen die 5 of 6 eisen stellen (Chi2=3,0;p<.09). Tabel Samenhang grondhouding en aantal eisen houding ten opzichte van tl ers totaal aantal aantal eisen positief neutraal Totaal % 5-6 % De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 42

44 7 Voortgang op het havo Als vmbo ers eenmaal tot het havo zijn toegelaten, kunnen havo s verschillende activiteiten ondernemen om een goede voortgang van de vmbo ers op het havo te faciliteren. Begeleidingsactiviteiten zijn dan een voor de hand liggend voorbeeld. Interessant is verder de vraag hoe vmbo ers als ze eenmaal op het havo zitten het doen in vergelijking tot havisten die vanuit havo 3 zijn doorgestroomd. Kiezen ze andere profielen dan havo 3- leerlingen, hoe doen ze het op aspecten van de leerstof en motivatie, werkhouding en zelfstandigheid? 7.1 Begeleiding en voortgang op havo Als tl ers eenmaal op het havo zijn toegelaten, hoe worden ze dan verder begeleid in het havo-traject. Dat is de centrale vraag van deze paragraaf Begeleiding tl ers op havo Havo s kunnen verschillen in de mate waarin en wijze waarop ze instromende tl ers in havo 4 extra ondersteuning of begeleiding bieden. Zo n 1 op de 5 havo s biedt de tl ers structurele extra begeleiding dan wel ondersteuning. Zo n 1 op de 6 biedt ook wel extra begeleiding, maar meer op incidentele basis, als de tl ers die echt nodig hebben. De meerderheid van de havo s daarentegen, te weten zo n 2 op de 3, biedt aan tl ers geen extra begeleiding. Hangt het al dan niet aanbieden van extra hulp samen met de basishouding van havo s ten opzichte van instromende tl ers? Ja, scholen met een positieve basishouding bieden vaker extra begeleiding (structureel dan wel incidenteel) aan (circa de helft) dan scholen met een neutrale basishouding (1 op de 5; Chi2=7,4;p<.01). Eerder zagen we dat scholen met een positieve basishouding op het punt van het stellen van een voorwaarde als een bepaald eindcijfer op de eindlijst iets terughoudender zijn. Nu zien we dat ze ook wat meer geneigd tot het geven van extra begeleiding. In plaats van het stellen van strikte eisen zijn havo s met een positieve houding wat meer geneigd tl ers zonder al te strikte voorwaarden toe te laten en ze vervolgens meer te begeleiden als ze eenmaal op het havo zitten. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 43

45 Tabel Samenhang tussen houding t.o.v. tl ers en extra begeleiding houding ten opzichte van tl ers totaal aantal extra begeleiding positief neutraal Totaal ja % nee % Deelname al dan niet verplicht Deelname aan begeleiding kan al dan niet verplicht worden gesteld. 3 Op de 10 havo s geven te kennen de deelname niet verplicht te stellen. De rest doet dat wel en om verschillende redenen; 30 procent stelt het verplicht voor iedere leerling uit vmbo-tl, ongeacht het profiel en/of de leerresultaten; 15 procent laat de verplichting afhangen van de resultaten. Als hulp is geïndiceerd, is het verplicht. Een kwart laat de verplichting afhangen van het gekozen profiel Inhoud en intensiteit van de begeleiding Van degenen die de deelname verplicht stellen en deze vraag hebben beantwoord (n=23) geeft ruim de helft te kennen de begeleiding te richten op extra lessen wiskunde. Ook extra lessen in studievaardigheden (39%) en extra gesprekken met de decaan of mentor (35%) worden nogal eens genoemd. Als er begeleiding wordt gegeven dan gebeurt dat vooral hetzij het eerste trimester (tot aan de kerstvakantie), hetzij het hele eerste leerjaar (beide 6 keer genoemd, n=22). 7.2 Verdeling over profielen Hoe is de profielkeuze van vmbo ers in vergelijking tot doorstromende havisten? De volgende Figuur geeft een verdeling van de profielen van de ingestroomde tl ers op de onderzochte havo s. Figuur Verdeling profielkeuze tl ers De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 44

46 De helft van de tl ers kiest Economie & Maatschappij. Een kwart kiest voor C&M. Voor N&G kiest 14%, voor N&T 12%. Landelijk is de profielkeuze van havisten 4 in het schooljaar 2007/08 als volgt: E&M 42%, C&M 21%, N&G 18%, N&T 11% en Overig 8% (CBS 2009). Bij de door ons onderzochte havo s komt de categorie Overig uit op 0%. Op de categorie Overig na betekent dat dat er geen al te grote verschillen zijn tussen de profielkeuze van tl ers en die van de totale populatie leerlingen uit havo Ervaringen met tl ers in vergelijking met havisten 3 Tl ers komen met een andere achtergrond op het havo dan havisten uit de derde klas die al langer zijn ingegroeid in de havo-cultuur. Van havisten uit de derde klas mag worden verondersteld dat zij op het punt van leerstof, leervoorwaarden, leerhouding en zelfstandigheid al redelijk weten wat er van hen mag worden verwacht. Voor tl ers zal dat wat moeilijker liggen, ondanks goede voorlichting zullen zij een bepaalde tijd nodig hebben op het havo te aarden. Uit hoofdstuk 3 blijkt dat grosso modo havisten uit de derde klas het in de vierde wat beter doen dan nieuw instromende tl ers. Is dat ook zo? Aan de respondenten is de vraag voorgelegd wat de afgelopen jaren de ervaring van de school met tl-leerlingen is vergeleken met leerlingen uit havo 3. Het gaat dan om aspecten als: beheersing van bepaalde leerstof, leermotivatie, werkhouding en zelfstandigheid. Tabel 7.2 toont de resultaten. Tabel 7.2 Vergelijking tl ers met havisten3 vaardigheden en houding (n rond de 40) Vaardigheden en houding onvol % Vmbo-tl Havo-3 Beheersing van het Nederlands Beheersing van de lees- en schrijfvaardigheid Beheersing van de moderne vreemde talen Beheersing van wiskunde Leermotivatie Werkhouding Zelfstandigheid vold % goed % onvol % vold % goed % Op het punt van de leerstof scoren havisten 3 inderdaad beter dan tl ers. Met name op het punt van beheersing van wiskunde en van de moderne vreemde talen blijven naar inschatting van de havo s tl ers achter bij havo 3-leerlingen. Wat enigszins verrassend mag heten is dat tl ers op punten als leermotivatie, werkhouding en zelfstandigheid beslist niet onderdoen voor havo 3-leerlingen. Dat de ervaringen van havo s met tl ers op het punt van de leerstof in vergelijking tot havo 3-leerlingen minder zijn, strookt wel met de eerdere bevinding dat als tl ers al begeleiding nodig hebben die vooral gericht moet zijn op extra lessen wiskunde. Het beeld van een ongeveer gelijke leermotivatie, werkhouding en zelfstandigheid van tl ers druist in tegen de beeldvorming van matig gemotiveerde vmbo-leerlingen met een matige werkhouding. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 45

47 8 Samenvatting en conclusies 8.1 Inleiding Jarenlang is het stapelen van opleidingen door de landelijke overheid ontmoedigd. Thans is dit onderwerp weer terug op de beleidsagenda, onder meer gestimuleerd vanuit de commissie-dijsselbloem. Het perspectief op stapelen verschuift van kostenbesparing naar investeren in talentontwikkeling. De huidige staatssecretaris van OCW heeft dat aldus geformuleerd: Elk talent verdient een kans. Leerlingen moeten de gelegenheid krijgen om zich tijdens hun schoolloopbaan verder te ontwikkelen. Het stapelen van opleidingen kan hierbij een belangrijke rol spelen. In mijn ogen moeten leerlingen uitgedaagd worden om het uiterste uit zichzelf te halen. Zo heb ik al eerder de toestemming van de inspectie laten vallen om vanuit de gemengde leerweg van het vmbo over te kunnen stappen naar havo. Het verruimen van de stapel- en doorstroommogelijkheden is niet alleen in het belang van de leerling, maar ook van de samenleving als geheel. Iedereen kent in zijn of haar omgeving wel iemand die kan dienen als voorbeeld van een stapelaar. Van Liempt (2008) heeft het in navolging van de Amerikaanse droom over de Nederlandse droom. Waar de Amerikaanse droom bestaat uit de krantenjongen die zich kan opwerken tot president, kan in de Nederlandse droom iemand met een mavo (thans vmbotl) het uiteindelijk schoppen tot professor. Een belangrijke route bij het stapelen is de route van mavo/vmbo naar havo. Leerlingen met een gemengde leerweg (gl) en theoretische leerweg (tl) kunnen doorstromen naar het havo (naast uiteraard naar het mbo). Op verzoek van de inmiddels opgeheven Adviesgroep vmbo is in 2007 gekeken naar de verbindingsroute vmbo-havo. Het accent lag daarbij op de succeskansen van vmbo ers, het instroombeleid van havo-scholen inzake vmbo ers en de ervaringen van havo s met vmbo ers (Van Esch & Neuvel 2007). Op een aantal aspecten zijn de tl ers vergeleken met de doorstromende havo 3-leerlingen. De resultaten van het onderzoek zijn input geweest voor een mini-conferentie van de Adviesgroep vmbo over de relatie tussen vmbo en havo. In het eindadvies vormt die relatie een van de vensters van waaruit naar de positie van het vmbo-tl wordt gekeken en worden voorstellen voor oplossingen aangereikt (Adviesgroep vmbo 2008). Voorliggend onderzoek kan worden gezien als een herhaling van het onderzoek voor de Adviesgroep, waarbij op grond van de gegroeide inzichten de vraagstelling is uitgebreid en verder gespecificeerd. Waar bij de meting van 2007 de aantallen over doorstroom e.d. waren gebaseerd op telgegevens van de onderzochte havo s, wordt bij de meting van 2008 gebruik gemaakt van populatiegegevens van het Cfi. 8.2 Onderzoeksvragen en -opzet Het onderzoek bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een populatieonderzoek naar de schoolloopbaan van vmbo ers die naar havo 4 doorstromen. Het onderzoek maakt gebruik van de administratieve gegevens die jaarlijks van alle leerlingen worden vastgelegd door de IB-groep. Het tweede deel van het onderzoek is een representatief enquête-onderzoek onder decanen/directies van de havo-top. De hoofdvragen luiden: De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 46

48 Voor de doorstroom en het vervolg van de (school)loopbaan van leerlingen zijn drie hoofdvragen (elk met een aantal subvragen) geformuleerd. 1. Wat is de omvang van de doorstroom van het vmbo naar havo 4? 2. Hoe succesvol zijn vmbo ers in het havo? 3. Waar gaan leerlingen die al dan niet met een het havo verlaten naar toe? Wat betreft de opstelling van havo s ten aanzien van de doorstroom van vmbo-leerlingen naar het havo zijn de volgende hoofdvragen geformuleerd: 4. Wat doen havo-scholen bij de overgang van vmbo ers naar het havo? 5. Wat doen havo-scholen richting vmbo ers als ze op het havo zitten? Per onderzoeksdeel is de onderzoeksaanpak als volgt: De schoolloopbanen van vmbo ers die naar het havo gaan De beschrijving van de schoolloopbanen gebeurt op basis van gegevens zoals die voor de populatie beschikbaar zijn bij het Cfi en die door de IB-groep zijn verzameld (de zogenaamde brondata). Het zijn achtergrondkenmerken van leerlingen en kenmerken van de gevolgde opleiding(en) die jaarlijks worden aangevuld. Verder is in de analyses gebruik gemaakt van populatiegegevens uit Statline (CBS). De enquêtering van decanen/directies Uit een bestand met ruim 500 scholen met een bovenbouw havo zijn (uiteindelijk) gestratificeerd 202 havo-scholen aangeschreven met het verzoek een vragenlijst in te vullen. De provincie gold daarbij als stratificatiecriterium. Van de havo-scholen zijn allereerst via de websites van de scholen dan wel telefonisch de namen van de contactpersonen (decanen dan wel directies bovenbouw havo) verzameld. Uiteindelijk hebben na diverse oproepen om de vragenlijst alsnog ingevuld te retourneren 97 havo-scholen gerespondeerd. Het responspercentage komt dus uit op 48% (bij de vorige meting in 2007 was dit 59%). Hierna worden de resultaten en conclusies samengevat met de vijf onderzoeksvragen als leidraad. 8.3 Omvang van de doorstroom van vmbo naar havo De eerste vraag betreft de omvang van de doorstroom van vmbo naar havo 4. Zien we een dalende dan wel stijgende trend en zijn er verschillen in doorstroom op grond van bijvoorbeeld geslacht en herkomst? Jarenlang was sprake van een dalende trend in de belangstelling van mavo- dan wel vmboleerlingen (gl/tl) voor het havo. Schommelde in 2004 het instroompercentage rond de 15%, in 2008 gaat 21% van de gediplomeerde vmbo ers naar het havo. In absolute aantallen gaat het om een stijging van zo n leerlingen (in 2004) naar ruim (in 2008). Er gaan iets meer jongens dan meisjes naar het havo. De verschillen zijn klein, maar systematisch en kunnen te maken hebben met verschillen in eerdere schoolkeuzes en door verschillen in de ontwikkeling van de beroepsinteresse tussen jongens en meisjes. Meiden weten eind vmbo wat beter wat ze willen worden, zodat ze eerder een mbo-opleiding zullen kiezen. Er gaan verhoudingsgewijs meer niet-westerse allochtone leerlingen vanuit het vmbo naar het havo dan autochtone leerlingen (in versus 20%). Al met al zien we dat de belangstelling van vmbo ers voor het havo duidelijk stijgt en dat deze belangstelling bij allochtone leerlingen groter is dan bij de autochtone leerlingen. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 47

49 8.4 Succes van vmbo ers in het havo De tweede vraag betreft de mate van succes van vmbo ers in het havo en hoe dat zich verhoudt tot het succes van doorstromende havo 3-leerlingen. Ongeveer 70% van de vmbo ers haalt in één jaar het overgangsbewijs van havo 4 naar havo 5 en zo n 10% doet het vierde jaar over. De overigen verdwijnen dus van het havo, deels om reden dat een deel van de havo s niet toestaat dat vmbo ers het vierde leerjaar overdoen. Halen ze het overgangsbewijs naar havo 5 niet in één jaar, dan moeten ze hun opleiding elders voortzetten. Van de doorstromende havo 3-leerlingen gaat rond de 77% direct van de vierde naar de vijfde en zo n 20% blijft zitten. Meer meisjes (80%) dan jongens (70%) halen in 1 jaar het overgangsbewijs van havo 4 naar havo 5. Omgekeerd doubleren dus aanzienlijk meer jongens dan meisjes: 20% versus 14%. Wat betreft de afkomst van leerlingen zijn autochtone leerlingen in havo 4 iets succesvoller dan allochtone leerlingen: circa 76% van de autochtone leerlingen gaat na 1 jaar door naar havo 5 tegenover rond de 72% bij westerse en niet-westerse allochtone leerlingen. Het succes is leeftijdsafhankelijk. Het percentage leerlingen dat na 1 jaar doorstroomt naar havo 5 is het hoogst bij de 14-jarigen en het neemt vervolgens systematisch af met de leeftijd. Omgekeerd stoppen oudere leerlingen eerder met school als ze in havo 4 blijven zitten. Jongens en met name niet-westerse allochtone leerlingen zijn gemiddeld genomen ouder dan meisjes en autochtone leerlingen. Dat geldt zowel in vmbo 4 als in havo 3. Dat lijkt erop te wijzen dat jongens in hun vooropleiding vaker doubleren of door afstroom een jaar verliezen. Bij allochtone leerlingen spelen waarschijnlijk nog andere factoren een rol. Uiteindelijk gaat het bij schoolsucces natuurlijk om de vraag hoeveel procent het havo haalt (in 2 of 3 jaar). In totaal haalt zo n 86 à 87% van de leerlingen die in havo 4 instromen het. De meesten doen dat in 2 jaar (circa 66%), een minderheid (20%) haalt het in 3 jaar. Een vergelijking van de vooropleiding laat zien dat havisten succesvoller zijn dan leerlingen uit het vmbo. Het percentage dat in 2 jaar slaagt, is zo n 6 procentpunten hoger dan bij vmbo ers en het percentage dat het in 3 jaar redt, komt circa 9% hoger uit. In totaal haalt circa 86% van de degenen met havo als vooropleiding het tegenover circa 74% van de vmbo ers. Meisjes doen het weer beter dan jongens, autochtone leerlingen weer beter dan allochtone leerlingen. In de groep havisten lijkt er een licht stijgende trend in het percentage dat in 2 jaar slaagt. Voor 2008 zou dat kunnen betekenen dat de totale slaagpercentages voor havisten en vmbo ers uitkomen op respectievelijk 88% en 74%. Concluderend kunnen we stellen dat leerlingen uit havo 3 succesvoller zijn dan vmbo ers. Daarbij zijn twee kanttekeningen te maken. Verhoudingsgewijs minder vmbo ers krijgen een kans om havo 4 opnieuw te doen als ze blijven zitten. Bovendien zijn degenen die het niet halen niet zondermeer als uitvallers te bestempelen. Het grootste deel gaat namelijk naar het mbo. Leeftijd blijkt in die keuze mede een rol te spelen. 8.5 Vervolg na het havo De derde vraag luidt: Waar gaan leerlingen al dan niet gediplomeerd na het havo naartoe, zijn er op dit punt verschillen naar kenmerken als vooropleiding of herkomst? Van de leerlingen met een havo gaan de meesten naar het hbo, namelijk een kleine 80%. Circa 7% zet zijn schoolloopbaan voort in het mbo en een iets geringer aantal (zo n De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 48

50 5%) kiest voor het vwo. Van de gediplomeerden verlaat 8% het onderwijs, althans een of twee jaar na het behalen van het staan ze niet ingeschreven in een gesubsidieerde vorm van onderwijs. Het is niet uit te sluiten dat een deel zijn opleiding buiten die vorm van onderwijs voortzet en evenmin is uit te sluiten dat een deel op een later tijdstip alsnog een vervolgopleiding begint. Gegevens daarover zijn echter niet voorhanden. De meeste leerlingen die het niet halen gaan naar het mbo. Zo n 60% kiest voor dat vervolg. Ruim 10% van de leerlingen die het havo niet afronden gaat toch nog naar het hbo. Ten slotte blijkt een kleine 20% van de leerlingen die het havo niet halen het onderwijs, althans het gesubsidieerde onderwijs, de rug toe te keren. Niet-westerse allochtone leerlingen gaan minder naar het hbo, ze stoppen wat eerder met de studie. Daar staat tegenover dat zij relatief vaker voor de weg via vwo 5-6 kiezen. Hoe pakt de vergelijking van (al dan niet-gediplomeerde) vmbo ers uit met (al dan nietgediplomeerde) havisten 3 uit? Van alle vmbo ers die voor het havo kiezen, gaat bijna tweederde (63%) naar het hbo. Van de leerlingen die na havo 3 in het havo doorgaan, is dat 70%. Zoals in het voorgaande hoofdstuk is aangegeven, zijn de oorspronkelijke havisten niet alleen jonger, maar is het zittenblijvers toegestaan havo 4 opnieuw te doen, een mogelijkheid die er voor een deel van de vmbo ers niet is. Havisten zijn uit oogpunt van een vervolgstudie ook iets succesvoller in de doorstroom naar het vwo: de percentages zijn respectievelijk 6% en 3%. De uitstroom naar het mbo is omgekeerd: daar gaan relatief veel leerlingen met vmbo als vooropleiding naar toe: 23% versus 14% van de leerlingen uit havo 3. Dat verschil komt vooral tot stand, zoals in het vorige hoofdstuk bleek, na havo 4. Vmbo ers die havo 4 in het eerste jaar niet halen, gaan veelal naar het mbo. Als ten slotte wordt gekeken naar het percentage dat na havo 4 of 5 met een opleiding stopt, dan is er nauwelijks een verschil tussen vmbo ers en havisten: 10% van de vmbo ers stopt en 9% van de leerlingen uit havo 3. Ook bij de doorstroom naar vervolgopleidingen speelt de leeftijd een rol. De jongste leerlingen zijn het meest succesvol afgemeten aan de doorstroom naar het hbo. Oudere leerlingen gaan wat vaker naar het mbo of stoppen met hun opleiding. Kijken we alleen naar de gediplomeerden, dan stromen er verhoudingsgewijs wat meer vmbo ers door naar het hbo (82% versus 78% bij oorspronkelijke havo 3-leerlingen). Oorspronkelijke havisten gaan ook wat meer naar het mbo (7,6 versus 5,9%). Daar staat tegenover dat er van de havisten wat meer naar het vwo gaan (5,7 versus 3,1%). Het percentage gediplomeerden dat stopt, verschilt niet: voor beide groepen is dit rond de 8%. Al met al zien we dat de meeste geslaagde havisten doorstromen naar het hbo. Leerlingen die oorspronkelijk van het vmbo komen, stromen minder naar het hbo door dan leerlingen die al op havo 3 zaten. Van oorsprong vmbo ers stromen meer door (af) naar het mbo, onder meer omdat havo-scholen vmbo ers minder toestaan het vierde leerjaar over te doen. 8.6 Havo s en de overgang vmbo-havo Havo s kunnen inzake de toestroom van vmbo ers een verschillende basishouding innemen. Ze kunnen er afwijzend tegenover staan, bijvoorbeeld om de reden dat vmbo ers beter naar het mbo kunnen doorstromen dan naar het havo. Ze kunnen ook een neutrale positie innemen: vmbo ers die het aankunnen zijn welkom, maar van actieve aanmoediging is geen sprake. De derde optie is dat havo s de toestroom van vmbo ers aanmoedigen die het aankunnen. Een afwijzende houding komt nauwelijks voor (1%). 4 Op de 10 havo s nemen De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 49

51 een neutrale positie in, bijna 6 op de 10 staan positief ten opzichte van de doorstroom van vmbo ers. Richting vmbo-scholen en vmbo ers kunnen havo-scholen verschillende activiteiten ontplooien om de overgang van vmbo ers naar havo goed te laten verlopen. Havo-scholen kunnen voorlichting geven, intakegesprekken houden dan wel extra waarborgen formuleren bij de intrede van vmbo ers tot het havo. We beginnen met de vraag hoeveel vmboleerlingen bij de onderzochte havo-scholen zijn aangemeld en hoeveel procent daarvan om welke reden wordt geweigerd. Van de aangemelde leerlingen wordt 1 op de 9 geweigerd. De belangrijkste reden voor afwijzing is een te laag gemiddeld cijfer op de eindlijst en/of het ontbreken van een goede werkhouding of motivatie. Driekwart van de onderzochte havo s geeft voorlichting aan decanen/mentoren van vmboscholen en eenzelfde aantal geeft voorlichting aan potentiële vmbo-instromers. De belangrijkste onderwerpen van voorlichting zijn: verwachtingen van havo s op het punt van inzet, studietijd, werkhouding en zelfstandigheid, het toelatingsbeleid en de realtie van de profielen in het havo tot de sectorkeuze/vakkenpakket in het vmbo. Bijna de helft geeft nog aandacht aan begeleiding en bijspijkermogelijkheden. Nagenoeg alle havo-scholen houden intakegesprekken met potentiële leerlingen (en hun ouders). Het overgrote deel van de havo s (94%) stelt aanvullende toelatingsvoorwaarden: een bepaald gemiddeld cijfer op de eindlijst of de S.E.-lijst (76%; was in %), een goede motivatie dan wel werkhouding (72%; was 63%) en/of een positief advies van de vmbodecaan of docenten (70%; was 63%). Ruim 6 op de 10 havo s stellen een gemiddeld cijfer van 7 als eis. Zo n 3 op de 10 hanteren de norm van 6,5. Incidenteel komen ook gemiddelden van 6,3; 6,4 en 6,7 voor. In vergelijking tot de meting van 2007 zien we dat havo s in 2008 vaker de genoemde eisen stellen. 6 Op de 10 havo s geven aan dat de toelatingscriteria openbaar of vrij zijn te raadplegen. Als bronnen worden genoemd: schoolgids, keuzegids voor bovenbouw, profielkeuzeboekje, website, voorlichtingsboekje, brochures, reglement van bevordering en doorstroming of PTA-boekje. PTA staat voor Programma van Toetsing en Afsluiting. Ook worden voorlichtingsavonden, gesprekken met mentoren, decanen genoemd als gelegenheden waarop de toelatingscriteria aan de orde worden gesteld. Al met al vindt de overgrote meerderheid van de havo s het sec hebben van een vmbo geen voldoende waarborg voor een goed studieverloop van vmbo ers tijdens het vervolg op het havo. Ze bouwen allerlei extra waarborgen in om een goed studieverloop van vmbo ers tijdens de havo-periode te bevorderen. 8.7 Havo s en vmbo ers op havo Als vmbo ers eenmaal tot het havo zijn toegelaten, kunnen havo s verschillende activiteiten ondernemen om een goede voortgang van de vmbo ers op het havo te faciliteren. Begeleidingsactiviteiten zijn dan een voor de hand liggend voorbeeld. Interessant is verder de vraag hoe vmbo ers als ze eenmaal op het havo zitten het doen in vergelijking tot havisten die vanuit havo 3 zijn doorgestroomd. Kiezen ze andere profielen dan havo 3- leerlingen, hoe doen ze het op aspecten van de leerstof en motivatie, werkhouding en zelfstandigheid? Waar eerdere vergelijkingen tussen vmbo ers en havo 3-leerlingen gestoeld waren op Cfi-bestanden, zijn de nu volgende vergelijkingen gebaseerd op de vragenlijst aan havo s. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 50

52 De meerderheid van de onderzochte havo s, te weten 2 op de 3, biedt de vmbo ers geen extra begeleiding. Zo n 1 op de 5 biedt structurele begeleiding, zo n 1 op de 6 doet dat meer op incidentele basis. Hangt het al dan niet aanbieden van extra hulp samen met de basishouding van havo s ten opzichte van instromende tl ers? Ja, scholen met een positieve basishouding bieden vaker extra begeleiding (structureel dan wel incidenteel) aan (circa de helft) dan scholen met een neutrale basishouding (1 op de 5). Grosso modo zijn er geen al te grote verschillen tussen de profielkeuze van vmbo ers en die van de totale populatie leerlingen uit havo 4. Wel is het zo, dat havo s de beheersing van leerstof (Nederlands, lees- en schrijfvaardigheid, moderne vreemde talen en wiskunde) van vmbo ers wat lager inschatten dan die van de doorstromende havo 3-leerlingen. Ondanks dus een geringere beheersing van de leerstof, vinden de meeste havo s het niet nodig vmbo ers tijdens de havofase systematisch te begeleiden. Op punten als leermotivatie, werkhouding en zelfstandigheid taxeren ze vmbo ers en havisten als gelijkwaardig. Dit is toch wel enigszins verrassend, gelet op de beeldvorming rond vmbo ers als zijnde matig gemotiveerd, met een matige werkhouding en tekort schietende zelfstandigheid. 8.8 Discussie Uit het onderzoek doemt een beeld op van havo s die met name aan de voorkant proberen de toestroom van vmbo ers zodanig te reguleren dat de kans van vmbo ers op een succesvolle afronding van het havo wordt geoptimaliseerd. Die regulering bestaat uit het stellen van extra toelatingsvoorwaarden als: een bepaald gemiddeld cijfer op de S.E.- dan wel eindcijferlijst, het maken van een inschatting van de motivatie dan wel werkhouding van de vmbo er en/of een positief advies van de vmbo-decaan (of vmbo-docenten). Daarnaast hanteert een deel van de havo s de bepaling dat de vmbo er de vierde klas niet mag overdoen. Daar staat tegenover dat de meeste havo s toegelaten vmbo ers tijdens hun periode op het havo niet of nauwelijks systematisch begeleiden. Met name op het punt van de leerstof constateren havo s dat vmbo-leerlingen die minder beheersen dan havo 3-leerlingen. Je zou toch mogen verwachten dat havo-scholen vmbo ers op dit punt systematischer zouden ondersteunen. De goede havo s niet te na gesproken, gebeurt dit toch te weinig. Deze begeleiding is ons inziens des te urgenter, omdat vmbo-leerlingen bij het overgaan naar het havo te maken krijgen met een behoorlijke cultuurverandering. Aangezien allochtone leerlingen verhoudingsgewijs vaker dan autochtone leerlingen de overstap van vmbo naar havo maken, geldt deze overweging des te meer. Voorts is het zo, dat vmbo ers hun al geruime tijd voor de zomervakantie afronden, zodat er vele maanden resteren voordat zij hun schoolloopbaan voortzetten op het havo. Zij hebben wat meer tijd nodig om weer te wennen aan het onderwijsritme, zodat met name in de beginperiode op het havo extra systematische aandacht noodzakelijk is. Uit ons onderzoek blijkt dat vmbo ers grosso modo minder succesvol zijn op het havo dan de havo 3-leerlingen. Extra inspanningen van havo s richting ingestroomde vmbo ers zouden ertoe kunnen bijdragen dat ze op het havo succesvoller opereren. In het rapport van de meting in 2007 (Van Esch & Neuvel 2007) hebben we gesteld dat meer structurele inspanningen van havo-zijde de overgang van vmbo er naar havo kan versterken, waardoor voor meer vmbo ers de schoolloopbaan op het havo succesvoller kan verlopen. Deze constatering geldt nog onverkort. Er zij uitdrukkelijk op gewezen dat het voorgaande een overall beeld betreft. In ons onderzoek zijn er wel degelijk havo s die minder leunen op toelatingseisen en meer op het De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 51

53 geven van systematische begeleiding van vmbo ers tijdens de havo-fase. Ons onderzoek laat zien dat het dan vaker gaat om havo s met een positieve grondhouding wat betreft de komst van vmbo ers naar het havo. Een punt van nader onderzoek is de mate waarin vmbo ers vanuit het vmbo worden voorbereid op de havo-route. Waar in de afgelopen 2 metingen het accent lag op de rol van havo s, wordt in de derde meting in 2009 de rol van de vmbo-scholen onder de loep genomen. De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 52

54 Literatuur Adviesgroep vmbo (2008), Vensters op de toekomst van het VMBO. Eindadvies. Den Haag: Adviesgroep vmbo CBS (2009), Jaarboek Onderwijs in Cijfers. Voorburg/Heerlen: 2009 Dekker, B., W. van Esch, H. van Leenen & P. Krooneman (2008), Doorstroom en stapelen in het onderwijs. Amsterdam/Den Bosch: Regioplan Beleidsonderzoek/CINOP EC Esch, W. van & J. Neuvel (2007), Stroomlijnen. Onderzoek naar de doorstroom van vmbo naar havo. Den Bosch: CINOP EC Liempt, P. van (2008), De Nederlandse droom van mavo tot professoraat: hoe stapelaars de top beklommen. De Arbeiderspers OECD (2007), Reviews of Tertiairy Education. Netherlands.. Paris: OECD Publications De doorstroom van vmbo naar havo ecbo 53

55 Bijlage Vragenlijst Doorstroom vmbo-tl naar het havo Toelichting Achtergrond van het onderzoek De laatste jaren stromen gediplomeerde tl ers weer meer door naar het havo. Thans is het zo dat 18% van de gediplomeerde tl ers naar het havo gaat. We weten ook dat zij het op het havo in vergelijking met doorstromende havo 3-leerlingen wat moeilijker hebben, ofschoon driekwart van hen in 2 of 3 jaar het havo haalt. Ook door het rapport van de commissie-dijsselbloem is stapelen weer op de agenda gezet en de route vmbo-tl naar havo is een belangrijke stapelroute. In de politiek groeit het draagvlak om stapelroutes meer dan tot nog toe, toe te laten. Vorig jaar is in opdracht van de Adviesgroep vmbo een onderzoek uitgevoerd naar de doorstroom van leerlingen uit vmbo-tl naar havo 4. Dat onderzoek heeft doorgewerkt in het beleid en ook scholen hebben positief gereageerd op het feit dat de route vmbo-tl naar havo door het onderzoek beter op de kaart is gezet. Doel van het onderzoek Mede in het kader van de toenemende belangstelling bij vmbo-tl leerlingen voor doorstroom naar havo 4, willen we het onderzoek van vorig jaren herhalen en op punten uitbreiden om na te gaan of havo s meer gaan inspelen op de toestroom uit het vmbo. In dit onderzoek willen we de ervaringen op uw school met tl ers inventariseren, de specifieke toelatingseisen die uw school stelt aan vmbo-leerlingen (zoals gemiddelde cijfer op examen, advies mentor/decaan, werkhouding), de begeleiding die wordt geboden, enz. Naast deze informatie analyseren we op basis van de landelijke gegevens, zoals die bij het ministerie van OCW bekend zijn (Cfi) de leerloopbanen van vmbo-tl leerlingen die naar havo 4 gaan. Daarmee zijn vragen te beantwoorden zoals: Welk percentage van de vmbo-tl leerlingen haalt in 2 of 3 jaar het havo-? Welke leerlingen stromen (al dan niet met een havo-) alsnog door naar het mbo? Hoe groot is de stroom naar het hbo? Hoeveel van de tl ers verlaten al dan niet met een havo- het onderwijs? Hoe doen tl ers het in Doorstroom vmbo - havo CINOP 2008

Een stukje van de Nederlandse droom. Doorstroom van vmbo naar havo. Wil van Esch en Jan Neuvel

Een stukje van de Nederlandse droom. Doorstroom van vmbo naar havo. Wil van Esch en Jan Neuvel Een stukje van de Nederlandse droom Doorstroom van vmbo naar havo Wil van Esch en Jan Neuvel Colofon Titel Een stukje van de Nederlandse droom: doorstroom van vmbo naar havo Auteurs Wil van Esch en Jan

Nadere informatie

5. Onderwijs en schoolkleur

5. Onderwijs en schoolkleur 5. Onderwijs en schoolkleur Niet-westerse allochtonen verlaten het Nederlandse onderwijssysteem gemiddeld met een lager onderwijsniveau dan autochtone leerlingen. Al in het basisonderwijs lopen allochtone

Nadere informatie

Stromen door het onderwijs

Stromen door het onderwijs Stromen door het onderwijs Vanuit het derde leerjaar van het vo 2003/2004 Erik Fleur DUO/IP Juni 2013 1. Inleiding In schooljaar 2003/2004 zaten bijna 200 duizend leerlingen in het derde leerjaar van het

Nadere informatie

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 2e kwartaal 2007

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 2e kwartaal 2007 Landelijke Jeugdmonitor Rapportage 2e kwartaal 2007 Centraal Bureau voor de Statistiek Voorburg/Heerlen, 2007 Verklaring der tekens. = gegevens ontbreken * = voorlopig cijfer x = geheim = nihil = (indien

Nadere informatie

Analyse instroom

Analyse instroom Instroomontwikkeling 2016 2017 In 2016 was er een instroomtoename van 5,5% bij de hbo-bachelor- en ad-opleidingen, opgebouwd uit: Een toename van de directe doorstroom vanuit havo, mbo en vwo met 1,0%

Nadere informatie

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Deelrapport Kohnstamm Instituut over doorstroom vmbo-mbo t.b.v. NRO-project 405-14-580-002 Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Inleiding De doorstroom van vmbo naar mbo in de groene sector is lager dan de doorstroom

Nadere informatie

Stapelaars in het voortgezet onderwijs

Stapelaars in het voortgezet onderwijs [Geef tekst op] Stapelaars in het voortgezet onderwijs Een analyse van de basisschooladviezen en schooltypen van de stapelaars. Onderzoek, Informatie en Statistiek Onderzoek, Informatie en Statistiek Stapelaars

Nadere informatie

Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1

Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1 Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1 Inleiding Hoeveel en welke studenten (autochtoon/allochtoon) schrijven zich in voor de pabo (lerarenopleiding basisonderwijs) en blijven na

Nadere informatie

Gelijke kansen in het onderwijs

Gelijke kansen in het onderwijs Gelijke kansen in het onderwijs Toegankelijke tekstversie Pagina 1 Inleiding Dit is het dashboard gelijke kansen in het onderwijs. Dit dashboard monitor beschrijft voor verschillende groepen leerlingen

Nadere informatie

Van vmbo naar havo: tweestrijd over tweesprong?

Van vmbo naar havo: tweestrijd over tweesprong? Van vmbo naar havo: tweestrijd over tweesprong? Colofon Titel Auteur Van vmbo naar havo: tweestrijd over tweesprong? Wil van Esch & Jan Neuvel Versie 01 Datum November 2010 Projectnummer Financiering:

Nadere informatie

Opleidingsniveau stijgt

Opleidingsniveau stijgt Opleidingsniveau stijgt Grote doorstroom naar hogere niveaus Meer leerlingen vanuit vmbo naar havo Grote groep mbo ers naar het hbo 10 Jongens groeien gedurende hun onderwijsloopbaan Jongens na een diploma

Nadere informatie

Eindexamencijfers vmbo en studiesucces op het havo. Jan Neuvel, Wil van Esch & Anneke Westerhuis

Eindexamencijfers vmbo en studiesucces op het havo. Jan Neuvel, Wil van Esch & Anneke Westerhuis Eindexamencijfers vmbo en studiesucces op het havo Jan Neuvel, Wil van Esch & Anneke Westerhuis Colofon Titel Eindexamencijfers vmbo en studiesucces op het havo Auteurs Jan Neuvel, Wil van Esch & Anneke

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 0 03 30 079 VMBO Nr. 36 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 9 oktober

Nadere informatie

Mobiliteit van leraren tussen onderwijssectoren

Mobiliteit van leraren tussen onderwijssectoren Mobiliteit van leraren tussen onderwijssectoren Versie 2 Datum 15 oktober 2018 Status Definitief Onze referentie 1427719 Colofon Directie Projectnaam Contactpersoon Kennis/DUO Mobiliteit leraren Ministerie

Nadere informatie

DOORSTROOM VAN VMBO NAAR HAVO Onderzoek onder ruim vmbo-scholieren naar hun intentie om voor de havo te kiezen

DOORSTROOM VAN VMBO NAAR HAVO Onderzoek onder ruim vmbo-scholieren naar hun intentie om voor de havo te kiezen DOORSTROOM VAN VMBO NAAR HAVO Onderzoek onder ruim 20.000 vmbo-scholieren naar hun intentie om voor de havo te kiezen Februari 2019 Surrounded by Talent 2 INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding 3 2. Onderzoeksvragen

Nadere informatie

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016 1 Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 20 Fact sheet april 20 De totale werkloosheid onder Amsterdamse jongeren is het afgelopen jaar vrijwel gelijk gebleven aan 2015. Van de 14.000 Amsterdamse jongeren

Nadere informatie

Trends in passend onderwijs

Trends in passend onderwijs DEFINITIEF Trends in passend onderwijs 2014-2017 DUO Informatieproducten Susan Borggreve, Daniël van Eck & Thijs Nielen 12 juni 2018 Inhoud 1 SAMENVATTING... 3 2 LEESWIJZER... 5 3 ONTWIKKELINGEN IN LEERLINGAANTALLEN...

Nadere informatie

Onder- en overadvisering in beeld 2006/ /2009 Gemeente Helmond

Onder- en overadvisering in beeld 2006/ /2009 Gemeente Helmond Onder- en overadvisering in beeld 6/7-8/9 Gemeente Helmond November 9 Mevrouw drs. Marian Calis OCGH Advies Samenvatting Een goede aansluiting tussen het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs is in

Nadere informatie

FACTSHEET. Toptalenten VO in het vervolgonderwijs

FACTSHEET. Toptalenten VO in het vervolgonderwijs FACTSHEET Toptalenten VO in het vervolgonderwijs De onderwijsprestaties van Nederlandse leerlingen zijn gemiddeld genomen hoog, maar er blijft ruimte voor verbetering. Deze factsheet geeft inzicht in de

Nadere informatie

Van mbo en havo naar hbo

Van mbo en havo naar hbo Van mbo en havo naar hbo Dick Takkenberg en Rob Kapel Studenten die naar het hbo gaan, komen vooral van het mbo en de havo. In het algemeen blijven mbo ers die een opleiding in een bepaald vak- of studiegebied

Nadere informatie

Instroom en inschrijvingen

Instroom en inschrijvingen Instroom en inschrijvingen Minder studenten beginnen aan opleidingen in de sector Onderwijs... 2 Instroom pabo keldert in 2015 maar herstelt zich deels in 2016... 3 Minder mbo ers naar sector Onderwijs...

Nadere informatie

Uitleg van de figuren PO 1

Uitleg van de figuren PO 1 Uitleg van de figuren PO 1 Uitleg van de figuren - PO In dit document worden de verschillende figuren nader toegelicht die in het NCO rapport Waar blijven uw oud-leerlingen? worden getoond. Voor ieder

Nadere informatie

Paper Symposium, Het belang van het onderwijsnummer voor beleidsinformatie ORD 2012

Paper Symposium, Het belang van het onderwijsnummer voor beleidsinformatie ORD 2012 1 Paper Symposium, Het belang van het onderwijsnummer voor beleidsinformatie ORD 2012 'Curiouser and curiouser!' Relatie eindcijfers op het vmbo en het succes op het MBO DUO/INP 1 juni 2012 Erik Fleur

Nadere informatie

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers Feiten en cijfers Afgestudeerden en uitvallers April 2017 Inhoud 1 Het algemene beeld 2 2 Start van de studie: uitvallers 4 3 Start van de studie: wisselaars 5 4 Afsluiting van de studie: studiesucces

Nadere informatie

LelyStadsGeluiden. De mening van de jongeren gepeild. School en werk 2007

LelyStadsGeluiden. De mening van de jongeren gepeild. School en werk 2007 LelyStadsGeluiden De mening van de jongeren gepeild School en werk 007 In 007 hebben.37 jongeren meegewerkt aan de jongerenenquête. Het onderzoek had als doel om in kaart te brengen wat jongeren doen,

Nadere informatie

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. April 2016

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. April 2016 Feiten en cijfers Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs April 2016 Feiten en cijfers 2 Het algemene beeld Start van de studie uitval en wisselaars Tal van inspanningen bij hogescholen

Nadere informatie

Studenten aan lerarenopleidingen

Studenten aan lerarenopleidingen Studenten aan lerarenopleidingen Factsheet januari 219 In de afgelopen vijf jaar is het aantal Amsterdamse studenten dat een lerarenopleiding volgt met ruim 9% afgenomen. Deze daling is het sterkst voor

Nadere informatie

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs 7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs Vergeleken met autochtonen is de participatie in het hoger onderwijs van niet-westerse allochtonen ruim twee keer zo laag. Tussen studiejaar 1995/ 96 en 21/

Nadere informatie

Onderwijskansen. 2.1 Opleidingsniveau ouders

Onderwijskansen. 2.1 Opleidingsniveau ouders de staat van het onderwijs 2 Onderwijskansen Een aantal ontwikkelingen veroorzaakt grotere verschillen tussen leerlingen in kansen voor goed onderwijs. Allereerst is het opleidingsniveau van ouders steeds

Nadere informatie

SCHORSINGEN EN VERWIJDERINGEN 2007/2008-2011/2012

SCHORSINGEN EN VERWIJDERINGEN 2007/2008-2011/2012 SCHORSINGEN EN VERWIJDERINGEN 2007/2008-2011/2012 Utrecht, januari 2013 INHOUD Samenvatting 4 Inleiding 6 1 Trends en wetenswaardigheden 8 1.1 Inleiding 8 1.2 Trends 8 1.3 Wetenswaardigheden 11 2 Wet-

Nadere informatie

FACTSHEET. Instroom en succes in de opleiding tot leerkracht. Platform Beleidsinformatie Mei 2013

FACTSHEET. Instroom en succes in de opleiding tot leerkracht. Platform Beleidsinformatie Mei 2013 FACTSHEET Instroom en succes in de opleiding tot leerkracht Platform Beleidsinformatie Mei 2013 Samenstelling: Pauline Thoolen (OCW/Kennis) Rozemarijn Missler (OCW/Kennis) Erik Fleur (DUO/IP) Arrian Rutten

Nadere informatie

Voortijdig schoolverlaters: een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt

Voortijdig schoolverlaters: een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt : een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt Harry Bierings en Robert de Vries Direct nadat zij school hadden verlaten, maar ook nog vier jaar daarna, hebben voortijdig naar verhouding vaak geen baan. Als

Nadere informatie

Veranderen van opleiding

Veranderen van opleiding Totale switch na stijging weer op 20 procent... 3 Switchers pabo oorzaak stijging in 2012 en 2013... 4 Meer switch van mbo ers in sector Onderwijs in 2013... 5 Bij tweedegraads lerarenopleidingen meer

Nadere informatie

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014. Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014. Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014 Nummer 6 juni 2014 Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014 Factsheet Ondanks eerste tekenen dat de economie weer aantrekt blijft de werkloosheid. Negen procent van de Amsterdamse beroepsbevolking is werkloos

Nadere informatie

Notitie Aansluiting vanuit het onderwijs op de arbeidsmarkt van jongens en meisjes met een diploma gehaald op het mbo bol-voltijd of ho voltijd

Notitie Aansluiting vanuit het onderwijs op de arbeidsmarkt van jongens en meisjes met een diploma gehaald op het mbo bol-voltijd of ho voltijd Notitie a Aansluiting vanuit het onderwijs op de arbeidsmarkt van jongens en meisjes met een diploma gehaald op het mbo bol-voltijd of ho voltijd Juli 2014 Nelet Kuipers, team Onderwijs SQS 1 Inhoudsopgave

Nadere informatie

Advies overgang vmbo naar havo Opgesteld naar aanleiding van de Monitor toelatingsbeleid vmbo-havo, tweede meting 1

Advies overgang vmbo naar havo Opgesteld naar aanleiding van de Monitor toelatingsbeleid vmbo-havo, tweede meting 1 NOTITIE Aan: de staatssecretaris van het ministerie van OCW, de heer drs. S. Dekker Van: Paul Rosenmöller, voorzitter van de VO-raad Datum: 1 juli 2015 Betreft: Advies overgang vmbo naar havo Advies overgang

Nadere informatie

Studievoortgang in het voortgezet onderwijs

Studievoortgang in het voortgezet onderwijs Studievoortgang in het voortgezet onderwijs Lieke Stroucken 1. Leerlingen naar herkomstgroepering en aantal kinderen in het huishouden, brugklascohort 2004/ 05 Leerlingen uit éénoudergezinnen en niet-westers

Nadere informatie

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. Mei 2015

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. Mei 2015 Feiten en cijfers Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs Mei 2015 Feiten en cijfers 2 Inleiding Op 19 mei 2015 hebben de hogescholen hun strategische agenda #hbo2025: wendbaar & weerbaar1

Nadere informatie

FACTSHEET Verwante en niet-verwante doorstroom in de beroepskolom

FACTSHEET Verwante en niet-verwante doorstroom in de beroepskolom FACTSHEET Verwante en niet-verwante doorstroom in de beroepskolom In het Nederlands onderwijsbestel moeten kinderen op jonge leeftijd belangrijke keuzes maken die de rest van hun loopbaan beïnvloedt. De

Nadere informatie

Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo

Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Jan Neuvel & Anneke Westerhuis Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Ontwikkelingen in leerlingenstromen door het Nederlandse onderwijsstelsel Colofon Titel Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo.

Nadere informatie

Bijlage Raadsinformatiebrief Motie onderwijsniveau Valkenswaard

Bijlage Raadsinformatiebrief Motie onderwijsniveau Valkenswaard Bijlage Raadsinformatiebrief Motie onderwijsniveau Valkenswaard De tabellen geven een inzicht in de huidige situatie rondom 1) Het opleidingsniveau van de huidige leerlingen in Valkenswaard 2) Het opleidingsniveau

Nadere informatie

Aandeel meisjes in de bètatechniek VMBO

Aandeel meisjes in de bètatechniek VMBO Vrouwen in de bètatechniek Traditioneel kiezen veel meer mannen dan vrouwen voor een bètatechnische opleiding. Toch lijkt hier de afgelopen jaren langzaam verandering in te komen. Deze factsheet geeft

Nadere informatie

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013 Fact sheet nummer 5 maart 2013 Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Er zijn ruim 133.000 jongeren van 15 tot en met 26 jaar in Amsterdam (januari 2012). Met de meeste jongeren gaat het goed in het onderwijs

Nadere informatie

Scholen in de Randstad sterk gekleurd

Scholen in de Randstad sterk gekleurd Scholen in de Randstad sterk gekleurd Marijke Hartgers Autochtone en niet-westers allochtone leerlingen zijn niet gelijk over de Nederlandse schoolvestigingen verdeeld. Dat komt vooral doordat niet-westerse

Nadere informatie

Schoolloopbanen in het Amsterdamse voortgezet onderwijs

Schoolloopbanen in het Amsterdamse voortgezet onderwijs Schoolloopbanen in het Amsterdamse voortgezet onderwijs Amsterdamse leerlingen gestart in het VO in 2007/ 08, gevolgd tot in 2013/ 14 Foto: Amsterdams lyceum, fotograaf Edwin van Eis (2009) In opdracht

Nadere informatie

Voortijdig schoolverlaters en Citotoets-gegevens,

Voortijdig schoolverlaters en Citotoets-gegevens, , Toelichting bij geleverde maatwerktabellen 2006/2007 en 2007/2008* Levering: 17 februari 2010 De maatwerktabel over voortijdig schoolverlaters 2006/2007 bevat gegevens over het voortgezet onderwijs (vo)

Nadere informatie

Uitleg en verdieping CBS data infographic Participatie zonder Startkwalificatie

Uitleg en verdieping CBS data infographic Participatie zonder Startkwalificatie Uitleg en verdieping CBS data infographic Participatie zonder Startkwalificatie DOOR- EN UITSTROOM UIT PRAKTIJKONDERWIJS, VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS EN ENTREE-OPLEIDINGEN (COHORT 2013/14, 2014/15 EN

Nadere informatie

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013 Fact sheet nummer 9 juli 2013 Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013 Er zijn in Amsterdam bijna 135.000 jongeren in de leeftijd van 15 tot 27 jaar (januari 2013). Veel jongeren volgen een opleiding of

Nadere informatie

Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen

Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen Aantal vooraanmeldingen voor 2 e graads opleiding stijgt, 1 e graads daalt en pabo blijft gelijk juni 2010 Inleiding Om de (toekomstige) leraartekorten

Nadere informatie

Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo. Basisrapport

Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo. Basisrapport Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo Basisrapport Colofon Titel Stromen en onderstromen in vo, mbo en hbo. Basisrapport Auteurs Jan Neuvel & Anneke Westerhuis Datum November 2013 Projectnummer ecbo.13-187

Nadere informatie

Welke routes doorlopen leerlingen in het onderwijs?

Welke routes doorlopen leerlingen in het onderwijs? Welke routes doorlopen leerlingen in het onderwijs? Wendy Jenje-Heijdel Na het examen in het voortgezet onderwijs staan leerlingen voor de keuze voor vervolgonderwijs. De meest gangbare routes lopen van

Nadere informatie

Studiesucces in de G4 opnieuw beoordeeld. Replicatieonderzoek naar het effect van populatieverschillen op de studieresultaten in roc s

Studiesucces in de G4 opnieuw beoordeeld. Replicatieonderzoek naar het effect van populatieverschillen op de studieresultaten in roc s Studiesucces in de G4 opnieuw beoordeeld Replicatieonderzoek naar het effect van populatieverschillen op de studieresultaten in roc s Colofon Titel Studiesucces in de G4 opnieuw beoordeeld: replicatieonderzoek

Nadere informatie

Erratum Jaarboek onderwijs 2008

Erratum Jaarboek onderwijs 2008 Centraal Bureau voor de Statistiek Erratum 13 december 2007 Erratum Jaarboek onderwijs 2008 Ondanks de zorgvuldigheid waarmee deze publicatie is samengesteld, is een aantal zaken niet juist vermeld. Onze

Nadere informatie

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs Esther van Kralingen Tussen studiejaar 1995/ 96 en 21/ 2 is het aandeel van de niet-westerse allochtonen dat in het hoger onderwijs

Nadere informatie

Overzichtsrapport SER Gelderland

Overzichtsrapport SER Gelderland Overzichtsrapport SER Gelderland Bevolking en participatie In opdracht van SER Gelderland September 2008 Drs. J.D. Gardenier L.T. Schudde CAB Martinikerkhof 30 9712 JH Groningen 050-3115113 cab@cabgroningen.nl

Nadere informatie

Update door- en uitstroomcijfers participatie zonder startkwalificatie

Update door- en uitstroomcijfers participatie zonder startkwalificatie Update door- en uitstroomcijfers participatie zonder startkwalificatie Samenvatting Op basis van de geactualiseerde gegevens van het CBS zien de samenwerkende inspecties binnen Toezicht Sociaal Domein

Nadere informatie

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 1999- ROA Colofon Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). Niets uit deze uitgave mag op enige manier worden verveelvoudigd zonder voorafgaande

Nadere informatie

De effecten van demografische ontwikkelingen op het onderwijs

De effecten van demografische ontwikkelingen op het onderwijs De effecten van demografische ontwikkelingen op het onderwijs Modus Inleiding Carlien de Witt Hamer In dit artikel worden de effecten beschreven die de demografische ontwikkelingen van de periode 1997-2001

Nadere informatie

Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen

Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen Analyse van de vooraanmeldingen voor de lerarenopleidingen Aanmelding voor opleidingen tot vo docent steeds vroeger, pabo trekt steeds minder late aanmelders juni 2009 Inleiding Om de (toekomstige) leraartekorten

Nadere informatie

Werkloosheid Redenen om niet actief te

Werkloosheid Redenen om niet actief te Sociaal Economische Trends 2013 Sociaaleconomische trends Werkloosheid Redenen 2004-2011 om niet actief te zijn Stromen op en duren de arbeidsmarkt Werkloosheidsduren op basis van de Enquête beroepsbevolking

Nadere informatie

Samenvatting. Doorstroomatlas vmbo. De onderwijsloopbanen van vmbo ers in kaart gebracht

Samenvatting. Doorstroomatlas vmbo. De onderwijsloopbanen van vmbo ers in kaart gebracht Samenvatting Doorstroomatlas vmbo De onderwijsloopbanen van vmbo ers in kaart gebracht Samenvatting Doorstroomatlas vmbo De onderwijsloopbanen van vmbo ers in kaart gebracht 2012 Alle rechten voorbehouden.

Nadere informatie

Ontwikkeling en regionale verdeling van de vmbo-leerlingen elektro-, installatie- en metaaltechniek ( )

Ontwikkeling en regionale verdeling van de vmbo-leerlingen elektro-, installatie- en metaaltechniek ( ) Ontwikkeling en regionale verdeling van de vmbo-leerlingen elektro-, installatie- en metaaltechniek (2005-2013) Dit onderzoeksbericht geeft een eerste beeld van de ontwikkeling van het aantal vmbo-leerlingen

Nadere informatie

Overzicht uitgeschreven huisartsen NIVEL Lud van der Velden Daniël van Hassel Ronald Batenburg

Overzicht uitgeschreven huisartsen NIVEL Lud van der Velden Daniël van Hassel Ronald Batenburg Overzicht uitgeschreven huisartsen 1990-2015 NIVEL Lud van der Velden Daniël van Hassel Ronald Batenburg ISBN 978-94-6122-424-8 http://www.nivel.nl nivel@nivel.nl Telefoon 030 2 729 700 Fax 030 2 729 729

Nadere informatie

Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2017

Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2017 Gemeente Amsterdam Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 201 Factsheet maart 201 De totale werkloosheid onder Amsterdamse jongeren is het afgelopen jaar sterk gedaald ten opzichte van 201. Van de.000 Amsterdamse

Nadere informatie

Technisch rapport Studentenstromen en selecterende opleidingen

Technisch rapport Studentenstromen en selecterende opleidingen Technisch rapport Studentenstromen en selecterende opleidingen Technisch rapport Studentenstromen en selecterende opleidingen De hoofdlijnen Na een jarenlange daling stabiliseert de totale doorstroom vanuit

Nadere informatie

Update basisinformatie Koers VO

Update basisinformatie Koers VO Update basisinformatie Koers VO Actuele stand 1-10-010 Actis onderzoek M. Bouwmans MSc. Rotterdam, 6 mei 011 Inhoudsopgave 1 Inlei di ng 3 1.1 Leeswijzer 3 Sam enw er kingsver band Koers VO 4.1 Aantal

Nadere informatie

KWANTITATIEVE REGIOANALYSE TECHNISCH BEROEPSONDERWIJS

KWANTITATIEVE REGIOANALYSE TECHNISCH BEROEPSONDERWIJS - editie 2007 KWANTITATIEVE REGIOANALYSE TECHNISCH BEROEPSONDERWIJS REGIO MIDDEN- EN WEST-BRABANT - Samenvatting - Een initiatief van index Technocentrum Midden- en West-Brabant index Technocentrum Mozartlaan

Nadere informatie

Fact sheet. dat de segregatie in het voortgezet onderwijs

Fact sheet. dat de segregatie in het voortgezet onderwijs Fact sheet nummer 4 juni 2010 Segregatie in het voortgezet onderwijs In Amsterdam worden de zwarte middelbare scholen steeds zwarter en de witte steeds witter. Hoe komt dat? Niet alleen doordat allochtone

Nadere informatie

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages Dit rapport is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen worden gebruikt met bronvermelding. Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages Een analyse van de huisartsenregistratie over de

Nadere informatie

Uitstroommonitor praktijkonderwijs 2012-2013 Samenvatting van de monitor 2012-2013 en de volgmodules najaar 2013

Uitstroommonitor praktijkonderwijs 2012-2013 Samenvatting van de monitor 2012-2013 en de volgmodules najaar 2013 Uitstroommonitor praktijkonderwijs 2012-2013 Samenvatting van de monitor 2012-2013 en de volgmodules najaar 2013 Platform Praktijkonderwijs Rotterdam, 2 december 2013 1 Introductie In deze beknopte samenvatting

Nadere informatie

Leerlingenstromen in het middelbaar beroepsonderwijs Leergang mbo

Leerlingenstromen in het middelbaar beroepsonderwijs Leergang mbo www.ecbo.nl Leerlingenstromen in het middelbaar beroepsonderwijs Leergang mbo Anneke Westerhuis 9 mei 2017 www.ecbo.nl drie thema s: doorstroom in het onderwijsstelsel loopbaanpatronen in en rond het mbo

Nadere informatie

Kansengelijkheid in het onderwijs in Den Haag

Kansengelijkheid in het onderwijs in Den Haag Notitie Kansengelijkheid in het onderwijs in Den Haag datum 7 juni 2017 aan van auteur Suzanne Beek, Gemeente Den Haag SEO Economisch Onderzoek Paul Bisschop rapportnummer 2017-33 Achtergrond Naar aanleiding

Nadere informatie

Figuur 1: Totaal aantal deelnemers groen mbo

Figuur 1: Totaal aantal deelnemers groen mbo Onderwijscijfers groen mbo-onderwijs Het deelnemersaantal voor het groene mbo-onderwijs is nog altijd stijgend. Met 27.134 deelnemers maakt het groene mbo-onderwijs ruim 5% uit van het totale mbo-onderwijs

Nadere informatie

Doorstroomatlas vmbo. De onderwijsloopbanen van vmbo ers in kaart gebracht

Doorstroomatlas vmbo. De onderwijsloopbanen van vmbo ers in kaart gebracht Doorstroomatlas vmbo De onderwijsloopbanen van vmbo ers in kaart gebracht Doorstroomatlas vmbo De onderwijsloopbanen van vmbo ers in kaart gebracht 2012 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave

Nadere informatie

Inventarisatie verkorte bol-opleidingen op niveau 4

Inventarisatie verkorte bol-opleidingen op niveau 4 Inventarisatie verkorte bol-opleidingen op niveau 4 Colofon Titel Inventarisatie verkorte bol-opleidingen op niveau 4 Auteurs Regina Petit, Jan Neuvel en Wil van Esch Datum 18 april 2011 ecbo s-hertogenbosch

Nadere informatie

Ervaren belasting examencorrectie hangt o.a. samen met (tevredenheid) facilitering

Ervaren belasting examencorrectie hangt o.a. samen met (tevredenheid) facilitering . Ervaren belasting examencorrectie hangt o.a. samen met (tevredenheid) facilitering Half januari 2019 stuurde minister Slob de zogenaamde examenbrief naar de Tweede Kamer. In de brief met de nodige bijlages

Nadere informatie

Monitor schoolloopbanen voortgezet onderwijs

Monitor schoolloopbanen voortgezet onderwijs 1 Monitor schoolloopbanen voortgezet onderwijs Factsheet oktober 2014 In 2013 heeft O+S in opdracht van de Amsterdamse Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) voor het eerst onderzoek gedaan naar de

Nadere informatie

Memo Ongediplomeerde uitstroom vo / instroom mbo (2016) in Rijnmond

Memo Ongediplomeerde uitstroom vo / instroom mbo (2016) in Rijnmond Memo Ongediplomeerde uitstroom vo / instroom mbo (2016) in Rijnmond Sinds 1 augustus 2014 zijn de regels voortvloeiend uit Focus op Vakmanschap voor het mbo van kracht. Voor de vo-scholen is met name de

Nadere informatie

Factsheet Afwijkende wijze van examineren

Factsheet Afwijkende wijze van examineren Factsheet Afwijkende wijze van examineren Elektronische meldingen 2010 tot en met 2014 Vooraf Scholen hebben de verplichting om aan de Inspectie van het Onderwijs te melden wanneer een leerling op afwijkende

Nadere informatie

LOKAAL JEUGDRAPPORT - Houten

LOKAAL JEUGDRAPPORT - Houten LOKAAL JEUGDRAPPORT - Houten Jongeren en gezin Ontwikkeling van het aantal jongeren (2000-2011, index: 2000=100) Bron:CBS bevolkingsstatistiek, bewerking ABF Research In Houten is het aantal jongeren in

Nadere informatie

Artikelen. Huishoudensprognose : uitkomsten. Coen van Duin en Suzanne Loozen

Artikelen. Huishoudensprognose : uitkomsten. Coen van Duin en Suzanne Loozen Artikelen Huishoudensprognose 28 2: uitkomsten Coen van Duin en Suzanne Loozen Het aantal huishoudens blijft de komende decennia toenemen, van 7,2 miljoen in 28 tot 8,3 miljoen in 239. Daarna zal het aantal

Nadere informatie

www.ecbo.nl Leerlingenstromen in het middelbaar beroepsonderwijs Leergang Bve

www.ecbo.nl Leerlingenstromen in het middelbaar beroepsonderwijs Leergang Bve www.ecbo.nl Leerlingenstromen in het middelbaar beroepsonderwijs Leergang Bve Anneke Westerhuis 19 mei 2015 www.ecbo.nl Drie thema s: - Doorstroom als kenmerk van het onderwijsstelsel - Loopbaanpatronen

Nadere informatie

De studieloopbaan van mbo-deelnemers

De studieloopbaan van mbo-deelnemers Paper Symposium, Het belang van het onderwijsnummer voor beleidsinformatie ORD 2012 De studieloopbaan van mbo-deelnemers De verblijfsduur in relatie met het behaalde op het mbo. DUO/INP 1 juni 2012 Jaap-Jan

Nadere informatie

Aantal instromende studenten tussen 2010 2014 gedaald. Figuur 1: Ontwikkeling instroom lerarenopleidingen 2010 2014. 1

Aantal instromende studenten tussen 2010 2014 gedaald. Figuur 1: Ontwikkeling instroom lerarenopleidingen 2010 2014. 1 Het aantal studenten dat start met een opleiding tot leraar basisonderwijs, leraar speciaal onderwijs of leraar voortgezet onderwijs is tussen en afgenomen. Bij de tweedegraads en eerstegraads hbo-lerarenopleidingen

Nadere informatie

Duurzaamheid van werk binnen de banenafspraak

Duurzaamheid van werk binnen de banenafspraak Duurzaamheid van werk binnen de banenafspraak - 2017 Analyse op basis van het doelgroepregister en de polisadministratie 1 Inhoud Inleiding... 3 1: Werkzaam zijn en blijven... 4 1a: Werkzaam zijn en blijven

Nadere informatie

Fact sheet. Dienst Wonen, Zorg en Samenleven. Eigen woningbezit 1e en 2e generatie allochtonen. Aandeel stijgt, maar afstand blijft

Fact sheet. Dienst Wonen, Zorg en Samenleven. Eigen woningbezit 1e en 2e generatie allochtonen. Aandeel stijgt, maar afstand blijft Dienst Wonen, Zorg en Samenleven Fact sheet nummer 1 januari 211 Eigen woningbezit 1e en Aandeel stijgt, maar afstand blijft Het eigen woningbezit in Amsterdam is de laatste jaren sterk toegenomen. De

Nadere informatie

Uitval studenten. Sectorbeeld Onderwijs, Inspectie van het Onderwijs,

Uitval studenten. Sectorbeeld Onderwijs, Inspectie van het Onderwijs, Studenten sector Onderwijs vallen vaker uit... 2 Veel uitval bij 2 e graads hbo... 3 Meer uitval van pabo studenten met mbo-achtergrond... 5 Steeds meer mannen vallen uit bij pabo... 7 Studenten met niet-westerse

Nadere informatie

Factsheet. Samenvatting

Factsheet. Samenvatting Studiesucces en uitval 2018 Deze factsheet bevat de belangrijkste ontwikkelingen in het hbo op het gebied van studiesucces, studieduur, uitval en studiewissel van voltijd bachelorstudenten uitgesplitst

Nadere informatie

Uit huis gaan van jongeren

Uit huis gaan van jongeren Arie de Graaf en Suzanne Loozen Jaarlijks verlaten bijna een kwart miljoen jongeren het ouderlijk huis. Een klein deel van hen is al vóór de achttiende verjaardag uit huis gegaan. De meeste jongeren gaan

Nadere informatie

Monitor Samenwerkingsverband PO 2707 Amsterdam Diemen augustus 2015 augustus Vergelijking van de regio s

Monitor Samenwerkingsverband PO 2707 Amsterdam Diemen augustus 2015 augustus Vergelijking van de regio s Samenwerkingsverband PO 2707 Amsterdam Diemen augustus 2015 augustus 2016 Vergelijking van de regio s Inleiding In opdracht van de schoolbesturen wordt door het een aantal belangrijke kwantitatieve gegevens

Nadere informatie

Jeugdwerkloosheid Amsterdam

Jeugdwerkloosheid Amsterdam Jeugdwerkloosheid Amsterdam 201-201 Factsheet maart 201 De afgelopen jaren heeft de gemeente Amsterdam fors ingezet op het terugdringen van de jeugdwerkloosheid. Nu de aanpak jeugdwerkloosheid is afgelopen

Nadere informatie

Onderzoeksvraag zoals geformuleerd door SZW

Onderzoeksvraag zoals geformuleerd door SZW aan SZW van Peter-Paul de Wolf en Sander Scholtus (Senior) methodoloog onderwerp Aandeel 0-jarigen onder aanvragen toeslag kinderdagopvang datum 5 september 2018 Inleiding Naar aanleiding van een voorgestelde

Nadere informatie

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010 FORUM Maart Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt 9-8e monitor: effecten van de economische crisis In steeg de totale werkloosheid in Nederland met % naar 26 duizend personen. Het werkloosheidspercentage

Nadere informatie

Artikelen. Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in Ingrid Beckers en Birgit van Gils

Artikelen. Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in Ingrid Beckers en Birgit van Gils Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in 23 Ingrid Beckers en Birgit van Gils In 23 vonden ruim 9 duizend mensen een nieuwe baan. Dat is 13 procent van de werkzame beroepsbevolking. Het aandeel

Nadere informatie

FACTSHEET AFWIJKENDE WIJZE VAN EXAMINERING Elektronische meldingen Trends, analyses en wetenswaardigheden

FACTSHEET AFWIJKENDE WIJZE VAN EXAMINERING Elektronische meldingen Trends, analyses en wetenswaardigheden FACTSHEET AFWIJKENDE WIJZE VAN EXAMINERING Elektronische meldingen 2009-2013 Trends, analyses en wetenswaardigheden Scholen hebben de verplichting om aan de inspectie van het Onderwijs te melden wanneer

Nadere informatie

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging Respons thuiszorgorganisaties en GGD en In deden er tien thuiszorgorganisaties mee aan het, verspreid over heel Nederland. Uit de

Nadere informatie

Wat kennen en kunnen achtstegroepers in Nederland?

Wat kennen en kunnen achtstegroepers in Nederland? Wat kennen en kunnen achtstegroepers in Nederland? 13 2. Wat kennen en kunnen achtstegroepers in Nederland? HOODSTUK 2 Hoe leerlingen presteren op de Centrale Eindtoets, geeft informatie over het niveau

Nadere informatie

Leerlingenprognose OPB Basissch Akkerwinde Ulrum. De Orpheus prognose is (net als de Primos prognose) een product van ABF Research

Leerlingenprognose OPB Basissch Akkerwinde Ulrum. De Orpheus prognose is (net als de Primos prognose) een product van ABF Research Leerlingenprognose OPB Basissch Akkerwinde Ulrum Inleiding Bij het opstellen van leerlingenprognoses zijn twee onderdelen van essentieel belang. Op de eerste plaats de bevolkingsprognose van het aantal

Nadere informatie

Instroom en Inschrijvingen

Instroom en Inschrijvingen Instroom en Inschrijvingen Meer instroom van studenten in de sector Techniek... 2 Veel instroom in ontwerp-opleidingen... 3 Meer havisten en minder mbo ers in hbo-bacheloropleidingen... 5 Groeiende instroom

Nadere informatie

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015 1 Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015 Fact sheet juni 20 De werkloosheid onder Amsterdamse jongeren is het afgelopen jaar sterk gedaald. Van de 3.00 Amsterdamse jongeren in de leeftijd van 15

Nadere informatie