Ecologie en beheer van kruidenrijke graslanden op de zandgronden. Natuurmonumenten. Als je van Nederland houdt. Natuurmonumenten

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Ecologie en beheer van kruidenrijke graslanden op de zandgronden. Natuurmonumenten. Als je van Nederland houdt. Natuurmonumenten"

Transcriptie

1 Natuurmonumenten Natuurmonumenten is een vereniging van ruim leden, met een gezamenlijk doel: zorgen voor natuur in Nederland. Daarom verwerven en beheren we natuurgebieden het zijn er inmiddels 355 met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan hectare. Zo houden we Nederland open en groen, en kunnen we blijven genieten van de natuur. Natuurmonumenten Postbus ZS s-graveland T (035) Ecologie en beheer van kruidenrijke graslanden op de zandgronden Natuurmonumenten. Als je van Nederland houdt. 1

2

3 Inhoudsopgave Samenvatting 4 Deel I Achtergronden en onderzoek 1. Inleiding 6 2. Soortensamenstelling Ecologische groepen Karakteristieke soorten Plantengemeenschappen Het uitgevoerde onderzoek Onderzoekslocaties Vegetatieonderzoek Bodemonderzoek Beheeronderzoek Relaties tussen vegetatie, bodem en beheer Conclusies en aanbevelingen voor het beheer Vervolgonderzoek 22 Deel II Kruidenrijke graslanden ontwikkelen en beheren 4. Vooraf keuzes maken en doelen stellen Functies van kruidenrijke graslanden De landschapshistorie als uitgangspunt bij het bepalen van het beoogde beheertype Het graslandtype dat zal ontstaan Doelsoorten vaststellen De gewenste bodemchemische toestand Eenmalige maatregelen Voor aanvang van het herstelbeheer Bij het omschakelen van herstel - naar eindbeheer 34

4 6. Het herstelbeheer Hooilandbeheer versus weidebeheer als herstelbeheer Stadia in de ontwikkeling naar kruidenrijk grasland Het doorbreken van de dominantie door grassen Wanneer kan van het herstelbeheer worden overgeschakeld op een eindbeheer? Het eindbeheer Hooilandbeheer versus weilandbeheer als eindbeheer Weidebeheer (begrazing door vee) Hooilandbeheer (maaien en afvoeren) Bemesten inclusief bekalken De soortensamenstelling op een verantwoorde manier verbeteren Voorwaarden Methoden Documentatie Monitoring Bodemfactoren Vegetatie Literatuur 50 Bijlagen 51 Bijlage 1. Tansley-opnames van de vegetatie in de 24 onderzochte graslanden. 51 Bijlage 2. Bodemchemische gegevens van de 24 onderzochte graslanden. 61 Bijlage 3. Humusprofiel van de 24 onderzochte graslanden. 63

5 Samenvatting Vroeger waren graslanden in het algemeen veel bloemrijker dan tegenwoordig het geval is. Kenmerkende soorten voor zulke graslanden uit het verleden, zoals Margriet, Knoopkruid en Scherpe boterbloem, zijn tegenwoordig alleen nog talrijk aanwezig in wegbermen en natuurgebieden. De laatste decennia zijn veel voormalige landbouwgronden aangekocht om te worden omgevormd tot kruiden- en faunarijke grasland binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Alleen al bij Natuurmonumenten heeft meer dan ha deze doelstelling en ligt ruim de helft hiervan op de zandgronden. In hun ontwikkeling naar meer natuurlijke graslanden zijn veel percelen echter blijven steken in een soortenarm stadium waarin zodevormende grassen de vegetatie domineren, met name in gebieden waar sprake is van ernstige verdroging. Daarom is in 2014 een beheerondersteunend ecologisch onderzoek uitgevoerd aan de vegetatie, de bodem en het beheer van 24 graslanden. Het doel hiervan was in het bijzonder om na te gaan hoe in zulke stagnerende graslanden de vroegere rijkdom het beste kan worden hersteld. Deze rapportage is het product van dit onderzoek. Het eerste deel bevat veel ecologische informatie en een presentatie van de onderzoeksresultaten. Het tweede deel van de rapportage biedt aan de terreinbeheerders een strategie voor het ontwikkelen en beheren van kruidenrijke graslanden op de zandgronden. Het belangrijkste resultaat van het uitgevoerde onderzoek is wel dat blijkt dat het ontwikkelen van kruidenrijke graslanden op voormalige landbouwgronden veel beter verloopt vanuit productieakkers dan vanuit productiegraslanden. De florakwaliteit is in het eerste geval vrijwel steeds beduidend hoger, terwijl dit niet verklaard wordt door verschillen in het gevoerde herstelbeheer of de concentraties van fosfor of andere voedingselementen in de bodem. Het verschil is wel te verklaren doordat in het laatste geval zodevormende grassen de vegetatie permanent te gesloten houden voor de vestiging van kruiden. Waar in voormalige productiegraslanden de bodem geleidelijk voedselarmer wordt middels een verschralend beheer van maaien en afvoeren, neemt de productie weliswaar af en is er sprake van een verschuiving in de dominantie van Engels raaigras via Gestreepte witbol naar Gewoon struisgras, maar blijft de graszode ondanks deze ontwikkeling te gesloten voor het ontstaan van het beoogde kruidenrijke grasland. Alleen sterke dynamiek in de vegetatie die leidt tot het doorbreken van deze dominantie kan zulke stagnerende graslanden verder helpen in hun ontwikkeling. Naar aanleiding van het hiervoor beschreven onderzoeksresultaat wordt voorgesteld om bij wijze van herstelbeheer één tot enkele jaren een akkerbeheer zonder fosforbemesting toe te passen in percelen die in hun ontwikkeling naar kruidenrijk grasland zijn blijven steken in een soortenarm door zodevormende grassen gedomineerd stadium. Met een dergelijk maatregel worden de zodevormende grassen drastisch teruggezet en ontstaat er een gunstige uitgangs situatie voor de vestiging van kruiden. Na afloop van deze herstelmaatregel kan dan weer worden doorgegaan met een herstelbeheer van maaien en/of begrazen. Eerst zou zo n dergelijk maatregel experimenteel kunnen 4

6 worden uitgevoerd in enkele graslanden om na te gaan of het daadwerkelijk leidt tot een gunstig resultaat. Is dat inderdaad het geval, dan zou het op een grotere schaal kunnen worden toegepast in zulke stagnerende graslanden. Een ander opmerkelijk resultaat is dat er op voormalige landbouwgronden geen verschil in florakwaliteit is gevonden tussen natuurgraslanden die in gebruik waren als hooiland, hooiweide en weiland. Als herstelbeheer voor kruidenrijke graslanden wordt veelal aanbevolen om een hooilandbeheer toe te passen waarbij vroeg in het seizoen moet worden gemaaid en afgevoerd (zie bijvoorbeeld Schippers et al. 2012), maar van de onderzochte graslanden verliep de ontwikkeling in de begraasde percelen zeker niet minder gunstig. Het aantal onderzochte graslanden is echter wat klein om hier harde conclusies aan te kunnen verbinden. Het uitvoerde bodemonderzoek heeft voorts bevestigd dat van de voedingselementen met name fosfor (als Olsen-P) een belangrijke negatieve invloed heeft op de florakwaliteit van zulke graslanden. Tenslotte werd geconstateerd dat de onderzochte graslanden sterk verschillen ten aanzien van de aanwezige vegetatie, de bodemeigenschappen en het gevoerde beheer. In de gepresenteerde strategie voor het ontwikkelen en beheren van kruidenrijke graslanden zijn de voor genoemde resultaten en adviezen nadrukkelijk verwerkt. In het bijzonder richt deze strategie zich op de droge, kalkarme, al dan niet lemige zandgronden, waar zich een groot deel van de graslanden met de doelstelling kruiden- en faunarijk grasland bevindt. Deze strategie is opgebouwd uit de volgende onderdelen: Vooraf keuzes maken en doelen stellen (hoofdstuk 4) Eenmalige maatregelen (h. 5) Het herstelbeheer (h. 6) Het eindbeheer (h. 7) De soortensamenstelling verbeteren met maaisel, zadenmengsels en gerichte herintroductie (h. 8) Monitoring van bodem en vegetatie (h. 9) Deze rapportage biedt daarmee een belangrijke aanvulling op het veel geraadpleegde boekje Ontwikkelen van kruidenrijk grasland (Schippers et al. 2012), tenminste voor de droge zandgronden in het Pleistocene deel van Nederland. De resultaten en daaruit voortvloeiende adviezen kunnen wellicht het beste als volgt worden vertaald naar de volgende twee richtlijnen: Om een kruidenrijk grasland met een vrij hoge florakwaliteit te kunnen ontwikkelen is het vooral van belang om een uitgangssituatie te creëren, waarbij er geen sprake is van dominantie door meerjarige, zodevormende grassen (bijvoorbeeld door het invoeren van een tijdelijke akkerfase). Voor het ontwikkelen van een kruidenrijk grasland met een nog hogere florakwaliteit is niet alleen de afwezigheid van deze grassendominantie een voorwaarde, maar bovendien een bodem die arm is aan fosfor en andere voedingselementen. 5

7 Deel I Achtergronden en onderzoek 1 Inleiding Vroeger waren graslanden veel kleurrijker dan tegenwoordig. Moderne productiegraslanden zijn vrijwel egaal groen, door het ontbreken van kruiden met opvallende bloemen. Allerlei kenmerkende soorten van de kruidenrijke graslanden uit het verleden zijn tegenwoordig dan ook zeldzaam geworden. Margriet, knoopkruid en scherpe boterbloem zijn voorbeelden van soorten die vroeger in vele graslanden aanwezig waren, maar tegenwoordig vooral beperkt zijn tot wegbermen en natuurgebieden. De afgelopen decennia heeft zich echter ook een andere ontwikkeling voorgedaan in Nederland. Veel voormalige landbouwgronden zijn aangekocht en worden nu omgevormd tot natuurterreinen binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Natuurmonumenten bezit inmiddels al ongeveer ha grasland op voormalige landbouwgronden (Simmelink, 2013). Waar productiegraslanden en -akkers worden omgevormd tot meer natuurlijke graslanden hebben deze grotendeels de doelstelling kruiden- en faunarijke grasland (N12.02). Alleen al bij Natuurmonumenten heeft meer dan ha deze doelstelling (Simmelink, 2013). Hiervan ligt ruim de helft op de zandgronden. Bij het omvormen tot meer natuurlijke graslanden zijn er veel percelen blijven steken in een ontwikkelingsstadium waarin zodevormende grassen domineren. Dit grassenstadium doorbreken om tot een bloemrijker graslandtype te komen blijkt in veel gevallen een moeilijke zaak, met name in gebieden waar sprake is van ernstige verdroging. Vroeg maaien en afvoeren (liefst voor 1 juni) wordt vaak als oplossing genoemd (zie bijvoorbeeld Schippers et al., 2012), maar zeker op de droge zandgronden neemt de productie na verloop van tijd zo ver af dat er nauwelijks verder verschraald kan worden, terwijl de soortenrijkdom nog steeds maar weinig is toegenomen. Op basis van bodemonderzoek worden dikwijls extreem lange perioden van uitmijnen of maaien en afvoeren geadviseerd om tot een bloemrijker grasland te kunnen komen. Er was daarom ecologisch onderzoek gewenst om na te gaan hoe de vroegere bloemrijkdom het beste is te herstellen in zulke soortenarme graslanden op de droge zandgronden. Het hier uitgevoerde onderzoek is in zekere zin een vervolg op de projecten Kruidenrijke akkers op de zandgronden (Eichhorn & Ketelaar, 2011) en Kruidenrijke akkers op de zware en basische grondsoorten (Eichhorn & van den Broek, 2013). Net als in de akkers is ook in de graslanden de sterke intensivering van de landbouw de uiteindelijke oorzaak van het verdwijnen van allerlei kruiden en van bloemen in het bijzonder. Meer nog dan in akkers speelt in de graslanden de overbemesting in de moderne landbouw een belangrijke rol bij het verdwijnen van allerlei soorten. Voor het ontwikkelen van kruidenrijke graslanden is verschraling dan ook een belangrijk onderdeel van het toegepaste herstelbeheer. In het bijzonder fosfor (P, in de vorm van fosfaat) blijkt zeer moeilijk af te voeren uit het ecosysteem. In de geleidelijke ontwikkeling die graslanden daarbij doormaken zijn een aantal fasen te onderscheiden, van monotone productiegraslanden naar steeds bloemrijker graslandtypen. Deze ontwikkeling en de bijbehorende fasen zijn uitgebreid beschreven en geïllustreerd in de veel geraadpleegde veldgids Ontwikkelen van kruidenrijk grasland (Schippers et al., 2012). 6

8 Deze rapportage biedt een belangrijke aanvulling op Schippers et al. (2012) voor de Pleistocene zandgronden. Centraal staat het ontwikkelen en beheren van een soortenrijke kruidlaag in graslanden op droge, kalkarme, al dan niet lemige zandgronden. Andere aspecten van het beheertype Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02) komen echter ook aan bod, zoals een gevarieerde vegetatiestructuur en andere voor de fauna belangrijke aspecten. De te ontwikkelen soortensamenstelling en graslandtypen worden hier nader uitgewerkt. Het uitgevoerde onderzoek wordt beschreven en er wordt op basis hiervan een kansrijk alternatief aangedragen voor het doorbreken van het monotone grassenstadium. Het tweede deel van de rapportage biedt een strategie voor het ontwikkelen en beheren van kruidenrijke graslanden op de zandgronden, inclusief het maken van afwegingen en het stellen van doelen vooraf, het verbeteren van de soortensamenstelling door het uitwisselen van maaisel en gerichte herintroducties, en de benodigde monitoring van bodem en vegetatie. Omslag van de veldgids Ontwikkelen van kruidenrijk grasland (Schippers et al., 2012). Voorliggend rapport biedt een aanvulling en actualisatie van dit boekwerkje. 7

9 2 Soortensamenstelling 2.1 Ecologische groepen In goed ontwikkelde kruidenrijke graslanden groeien planten door elkaar heen die heel uiteenlopende ecologische strategieën hanteren om zich daar te kunnen handhaven. Hierna zullen zij op twee manieren als ecologische groepen kort worden besproken: naar hun levensduur en naar hun groeivorm. Indeling naar levensduur Eenjarige planten: Eenjarige planten of annuellen leven na de kieming gewoonlijk minder dan een jaar, waarin zij zich vanuit het zaad tot een volwassen plant ontwikkelen om dan te gaan bloeien en uiteindelijk zaad te zetten. De geproduceerde zaden leveren de volgende generatie planten op. Overblijvende planten: Voor overblijvende planten geldt dat het doorlopen van de volledige levenscyclus langer dan een jaar duurt. Zij investeren daarom meer energie en voedingsstoffen in bladeren en wortels dan de eenjarige planten, die in hun eerste jaar uiteindelijk alles in hun reproductie investeren, omdat ze daarna toch afsterven. Binnen de overblijvende planten kan nog onderscheid worden gemaakt tussen monocarpe en polycarpe overblijvende planten. Monocarpe planten zijn gewoonlijk kortlevend en komen na enkele jaren tot bloei en zaadzetting, waarna ze afsterven. Polycarpe planten worden gewoonlijk ouder en kunnen meerdere jaren tot bloei en zaadzetting komen alvorens zij afsterven. In ecologisch opzicht zitten de monocarpe planten dus in tussen de eenjarige planten en de polycarpe overblijvende planten. Indeling naar groeivorm Grassen: Zoals de naam al aangeeft zijn grassen en schijn grassen als zeggen en russen de meest kenmerken de planten van de vegetatie van graslanden. In feite gaat het hierbij met name om de meerjarige soorten met wortelstokken. Deze soorten vormen gewoonlijk de matrix of zode van de vegetatie, waarin kruiden, mossen en korstmossen zich al dan niet kunnen handhaven. Kruiden: Kruiden zijn de overige planten met kruidachtige stengels. In tegenstelling tot grasachtige planten hebben zij dikwijls opvallend gekleurde bloemen, waardoor kruidenrijke graslanden veelal ook als bloemrijke graslanden worden ervaren. Mossen en korstmossen: Mossen en korstmossen zijn kleine plantjes die samen een moslaag onder de kruidlaag van kruiden en grassen kunnen vormen. Ze wortelen niet en zijn daarom grotendeels afhankelijk van de bovenste laag van de bodem. Mossen zijn echte planten, maar geen vaatplanten zoals grassen, kruiden, struiken en bomen. Korstmossen zijn eigenlijk zelfs geen planten, maar samenlevingsvormen tussen schimmels en algen. Bomen, struiken en lianen: Houtige planten als bomen, struiken en lianen zijn geen wezenlijk onderdeel van de graslandvegetaties, maar kunnen toch een belangrijke bijdrage leveren aan de diversiteit van graslanden. Samen vormen zij de hogere vegetatielagen die door hun schaduw en invloed op het microklimaat voor belangrijke variatie in het graslandecosysteem kunnen zorgen. Naarmate er in graslanden meer bomen, struiken en lianen groeien, zal niet alleen de houtige vegetatie maar ook de kruid- en moslaag steeds meer een soortensamenstelling krijgen die kenmerkend is voor bossen en struwelen. 8

10 2.2 Karakteristieke soorten Niet alle soorten die in kruidenrijke graslanden op de zandgronden voorkomen zijn ook even karakteristiek voor deze graslanden. Veel van deze planten komen namelijk ook in andere vegetatietypen voor en daar vaak zelfs nog meer dan in deze graslanden zelf. In tabel 1 zijn de nog relatief algemene soorten opgenomen die optimaal voorkomen in goed ontwikkelde kruidenrijke graslanden op kalkarme zandgronden met een wisselend leemgehalte. Naast deze minder zeldzame soorten zijn er ook nog een groot aantal zeldzaam geworden soorten, welke niet zijn opgenomen om deze lijst overzichtelijk te houden. Al deze karakteristieke soorten kunnen ook voorkomen in andere vegetatietypen, maar groeien daar gewoonlijk niet in grotere aantallen. Als er in een grasland levenskrachtige populaties van veel van deze soorten aanwezig zijn, dan kan op kalkarme zandgronden worden gesproken van een goed ontwikkelde graslandvegetatie. Akkerhoornbloem Blauwe knoop* Borstelgras* Bosdroogbloem* Buntgras Duits viltkruid* Duizendblad Dwergviltkruid* Eenjarige hardbloem Fijn schapengras Fluitenkruid** Geelwalstro** Gele morgenster** Gewone bermzegge** Gewone brunel Gewone ereprijs Gewone hoornbloem Gewone margriet Gewone reigersbek Gewone rolklaver** Gewone veldbies* Gewoon biggenkruid Gewoon langbaardgras Gewoon reukgras Glad walstro** Goudhaver** Grasklokje Grasmuur Groot streepzaad** Grote bevernel** Grote tijm Hazenpootje Hazenzegge Heidespurrie Hondsviooltje* Hopklaver Kamgras** Kantig hertshooi Klein streepzaad Klein tasjeskruid Klein vogelpootje Kleine bevernel** Kleine klaver Kleine leeuwentand Kleine ratelaar** Kleine tijm Knolboterbloem** Knoopkruid Kraailook** Kruisdistel** Liggend walstro* Liggende klaver Liggende vleugeltjesbloem* Madeliefje Mannetjesereprijs* Muizenoor Muskuskaasjeskruid Pastinaak** Peen Pilzegge Rode klaver Ruige zegge Schapenzuring Scherpe boterbloem** Sint janskruid Smalle weegbree Steenanjer Stijve ogentroost* Struikhei Tandjesgras* Tijmereprijs Timoteegras** Tormentil* Veldereprijs Veldlathyrus** Veldzuring Vertakte leeuwentand Vijfdelig kaasjeskruid Viltganzerik Vlasbekje Vogelwikke** Vroege haver Zachte haver** Zandblauwtje Zandzegge Zilverhaver* Op enigszins vochtige plekken groeien bovendien: Echte koekoeksbloem Grote ratelaar Gewone dophei Kruipend zenegroen Pinksterbloem Zwarte zegge Op enigszins beschaduwde plekken groeien bovendien: Boskruiskruid Schermhavikskruid Hengel Valse salie Veelbloemige veldbies Tabel 1. Lijst van de meer algemene karakteristieke soorten voor kruidenrijke graslanden op al dan niet lemige zandgronden. *Hierbinnen vrijwel beperkt tot de lemige, humeuze of anderszins iets verrijkte zandgronden. **Hierbinnen vrijwel beperkt tot zavelige zandgronden. 9

11 Drie soorten die in vrijwel ieder kruidenrijk grasland op de droge zandgronden wel aanwezig zijn: Gewoon biggenkruid, Gewoon reukgras en Duizendblad. 2.3 Plantengemeenschappen Op basis van goed ontwikkelde vegetaties zoals die vooral vroeger voorkwamen worden er plantensociologische eenheden onderscheiden volgens de zogenaamde Frans-Zwitserse School. In de meest recente classificatie van deze plantengemeenschappen door Schaminée et al. ( , 2010) worden de gemeenschappen van graslanden in Nederland verdeeld over een aantal uiteenlopende syntaxonomische klassen. Voor de droge, kalkarme, al dan niet lemige zandgronden in het binnenland zijn met hiervan name de hieronder vermelde gemeenschappen van belang als referentie voor goed ontwikkelde graslanden. 14. Klasse der droge graslanden op zandgrond Graslanden en meer open pionierbegroeiingen op droge, min of meer voedselarme zandgrond. Kenmerkende soorten zijn onder meer Geel walstro, Zandzegge, Kleine leeuwentand en Zandhoornbloem, alsmede de mossen Gewoon purpersteeltje, Gewoon klauwtjesmos, Grijze bisschopsmuts en Klein leermos. 14Bb1. Associatie van Schapengras en Tijm Min of meer gesloten graslandachtige vegetaties, meestal rijk aan kruiden en (korst)mossen, op kalkarme, maar niet zeer voedselarme zandgrond, vaak enigszins lemig of door beek- of rivierwater beïnvloed. Naast de onder de klasse genoemde soorten zijn ook Kleine tijm, Grasklokje en Steenanjer kenmerkend. Minder beperkt tot dit graslandtype maar wel vaak aanwezig zijn Gewoon struisgras, Duizendblad, Muizenoor, Smalle weegbree, Fijn schapengras, Schapenzuring, Gewone veldbies en Gewoon biggenkruid. 16. Klasse van de matig voedselrijke graslanden Beweide en/of gemaaide graslanden op allerlei matig voedselrijke gronden, die niet extreem nat of extreem droog zijn. Kenmerkende soorten zijn Scherpe boterbloem, Rode klaver, Veldzuring, Knoopkruid, Gewone hoornbloem, Gestreepte witbol, Vogelwikke, Veldlathyrus, Beemdlangbloem, Gewone brunel, Pinksterbloem, Grasmuur en onder de mossen Gewoon haakmos. 16Bb1. Glanshaver-associatie Gewoonlijk gemaaide graslanden op meestal matig vochtige, neutraal tot basische, matig voedselrijke grond. Naast de onder de klasse genoemde soorten zijn ook Glanshaver, Glad walstro, Groot streepzaad, Pastinaak, Gele morgenster, Beemdkroon, Grote bevernel, Karwijvarkenskervel, Rapunzelklokje en Beemdooievaarsbek kenmerkend. Minder beperkt tot dit graslandtype maar wel vaak aanwezig zijn Kropaar, Smalle weegbree, Gewone paardenbloem, Duizendblad, Rood zwenkgras, Kweek, Engels raaigras, Goudhaver, Gewone berenklauw, Heermoes, Ruw beemdgras en Veldbeemdgras. 16Bc1. Kamgrasweide Gewoonlijk beweide graslanden op meestal matig vochtige, vrij zure tot basische, matig voedselrijke grond. 10

12 Naast de onder de klasse genoemde soorten zijn ook Kamgras en Madeliefje kenmerkend. Minder beperkt tot dit graslandtype maar wel vaak aanwezig zijn Engels raaigras, Witte klaver, Ruw beemdgras, Gewoon struisgras, Kruipende boterbloem, Fioringras, Gewone paardenbloem, Veldbeemdgras, Gewoon reukgras, Vertakte leeuwentand en Timoteegras. 19. Klasse der heischrale graslanden Graslandachtige vegetaties op vrij zure en voedselarme grond, vaak lemig of verrijkt door dieren of via het grondwater. Kenmerkende soorten zijn Tandjesgras, Borstelgras, Tormentil, Valkruid en Stijve ogentroost. 19Aa1. Associatie van Liggend walstro en Schapengras Graslandachtige vegetaties, meestal rijk aan kruiden en dwergstruiken, op droge, voedselarme, vaak wat lemige zandgrond. Naast de onder de klasse genoemde soorten zijn ook Liggend walstro en Pilzegge kenmerkend. Minder beperkt tot dit graslandtype maar wel vaak aanwezig zijn Fijn schapengras, Struikhei, Gewoon struisgras, Pijpenstrootje, Schapenzuring en Bochtige smele. In 2014 zijn in Nederland 24 natuurgraslanden in eigendom van Natuurmonumenten en enkele andere terreinbeherende organisaties onderzocht op vegetatie, bodem en beheer. Het doel van dit onderzoek was om meer inzicht te krijgen in de manier waarop de bodem en het beheer invloed uitoefenen op de soortensamenstelling van de vegetatie, met als uiteindelijke doel om de floristische kwaliteit van de graslanden te kunnen vergroten door middel van een effectief herstel- en eindbeheer. Centraal in het onderzoek stonden de relatief weinig onderzochte graslanden op droge, kalkarme, al dan niet lemige zandgronden. Bij het onderzoek werd specifiek de aandacht gevestigd op de vraag hoe graslanden die in hun ontwikkeling zijn blijven steken in de grassenfase (met een sterke dominantie van bijvoorbeeld witbol of struisgras) kunnen worden doorontwikkeld tot kruidenrijke graslanden. 11

13 3 Het uitgevoerde onderzoek 3.1 Onderzoekslocaties De onderzochte graslandpercelen liggen voor een belangrijk deel in de Provincie Gelderland, maar daarnaast ook in Overijssel, Drenthe en Limburg. Elk van deze graslanden had al zes of meer jaar een natuurdoelstelling. Dit is een verschil in aanpak met het onderzoek aan de kruidenrijke akkers, waar ook recent in beheer genomen percelen zijn onderzocht (Eichhorn & Ketelaar, 2011; Eichhorn & van den Broek, 2013). Dit verschil volgt uit het geringere aantal onderzochte percelen en uit het feit dat er specifiek is gelet op het probleem van de graslanden die in hun ontwikkeling zijn blijven steken in het grassenstadium. Voor de meeste percelen was de natuurdoelstelling het beheertype Kruiden- en faunarijk grasland. Er zijn hooilanden, hooiweiden en weilanden in het onderzoek betrokken. Grofweg is er bij de selectie van onderzoekslocaties onderscheid gemaakt tussen drie typen graslanden: 8 percelen van Natuurmonumenten waar met succes kruidenrijke grasland is ontwikkeld op voormalige intensieve landbouwgronden. 12 percelen van Natuurmonumenten waar de ontwikkeling naar kruidenrijke grasland is blijven steken in een grassenfase op voormalige intensieve landbouwgronden. 4 referentiepercelen van Natuurmonumenten en andere terreinbeherende organisaties die altijd al kruidenrijk zijn geweest en nooit intensieve landbouw hebben ondergaan. Hoewel drie van deze percelen buiten de Pleistocene zandgronden zijn gelegen, zijn zij toch meegenomen in het onderzoek, aangezien zij een plantengemeenschap herbergen die in een wat armere vorm ook op zandgronden kan voorkomen. In de praktijk was het onderscheid tussen de drie groepen niet altijd zo scherp als hiervoor gesuggereerd. Zo zijn er bijvoorbeeld ook percelen van Natuurmonumenten met een intermediaire florakwaliteit meegenomen in het onderzoek. Op voorhand was er dus ook al bekend dat de floristische kwaliteit van de onderzochte graslanden zeer gevarieerd is: van soortenarm tot zeer soortenrijk. Dit biedt daarmee de mogelijkheid om een analyse te maken welke bodem- en beheerfactoren bepalend zijn voor de floristische kwaliteit. Om de resultaten van het onderzoek beter vergelijkbaar te maken is binnen elk van de 24 onderzochte percelen een proefvlak van maximaal 0,5 ha geselecteerd voor het maken van de vegetatieopname en het verzamelen van bodemmonsters. Als proefvlak is steeds gekozen voor een representatief deel van het perceel met een relatief homogene vegetatie. Voor percelen van minder dan 0,5 ha geldt dat zij in hun totaliteit zijn gebruikt voor het onderzoek. 3.2 Vegetatieonderzoek Methode Van elk van de 24 proefvlakken is een vegetatieopname gemaakt volgens de methode van Tansley (zie tabel 3 voor de gehanteerde Tansley-schaal). Door middel van een l (locally) is aangegeven dat de betreffende abundantie slechts plaatselijk voorkomt binnen het proefvlak. Naast 12

14 de Tansley-opname zijn enkele aanvullende gegevens verzameld over de verticale bedekking en hoogte van de kruidlaag en de verticale bedekking van de moslaag. Om een beeld te krijgen van de floristische kwaliteit van de verschillende graslandpercelen is op basis van de Tansley-opname een index KIGFz (KwaliteitsIndex GraslandFlora zandgronden) berekend op basis van de graslandsoorten die nadrukkelijk gewenst zijn in kruidenrijke graslanden op kalkarme, al dan niet lemige zandgronden. Dit zijn de soorten die karakteristiek zijn voor kruidenrijke graslanden op deze zandgronden (zie 2.2 en tabel 1 aldaar) en alle soorten van de meest recente Rode lijst vaatplanten (2012). = 9 tot en met 9x voor soorten met KFK95=1. Zie voor een toelichting op de gehanteerde KilometerhokFrequentieKlassen (KFK) de laatste uitgave van de Heukels Flora van Nederland (Van der Meijden, 2005). Soorten die met een hoge abundantie in het betreffende perceel voorkomen wegen zwaarder dan soorten met een lage abundantie, uiteenlopend van 1x bij een Tansley-score rare of locally occasional tot en met 8x bij dominant (tabel 3). Uit het voorgaande volgt dus dat de waarde van de index KIGFz voor een perceel wordt bepaald door het aantal gewenste soorten, gewogen naar de landelijke zeldzaamheid van deze soorten en naar de aantallen waarin zij voorkomen in het betreffende perceel. De index KIGFz is berekend op basis van de gewenste soorten die in het perceel voorkomen, waarbij twee aspecten van deze soorten zijn meegewogen: Landelijk zeldzame soorten wegen zwaarder dan algemene soorten, uiteenlopend van 1x voor soorten met KFK95 Resultaten In de 24 onderzochte graslanden loopt de florakwaliteit zoals verwacht sterk uiteen. Voor de index KIGFz blijken er grote verschillen te bestaan tussen de onderzochte percelen (tabel 4). De vier referentiepercelen hadden Regio Locatie Eigenaar X Y Zuidwest-Drenthe Havelterberg Staatsbosbeheer 211,3 533,9 Overijssel, Vechtdal Vechtdal, Junner Koeland 1 Staatsbosbeheer 229,0 505,8 Overijssel, Vechtdal Vechtdal, Junner Koeland 2 Staatsbosbeheer 228,9 505,6 Overijssel, Salland Colckhof 1 Natuurmonumenten 210,0 495,7 Overijssel, Salland Colckhof 2 Natuurmonumenten 210,0 495,8 Overijssel, Oost-Twente Buurserzand 2h Natuurmonumenten 252,5 464,6 Overijssel, Oost-Twente Buurserzand 2j Natuurmonumenten 252,9 464,4 Overijssel, Oost-Twente Buurserzand 2k Natuurmonumenten 252,9 464,3 Achterhoek, Winterswijk Mentink 1 Natuurmonumenten 243,5 443,4 Achterhoek, Winterswijk Mentink 2 Natuurmonumenten 243,6 443,4 Achterhoek, Winterswijk Mentink 3 Natuurmonumenten 244,2 443,5 Achterhoek, De Graafschap Enzerinck 1 Privé 218,5 459,6 Achterhoek, De Graafschap Enzerinck 2 Natuurmonumenten 218,7 459,6 Achterhoek, De Graafschap Hackfort 1 Natuurmonumenten 216,8 456,6 Achterhoek, De Graafschap Hackfort 2 Natuurmonumenten 215,7 458,2 Achterhoek, Montferland Bergherbos 1, WOG-weide Natuurmonumenten 214,0 435,2 Achterhoek, Montferland Bergherbos 2, Pompstation Natuurmonumenten 213,3 434,8 Achterhoek, Montferland Bergherbos 3, Meursweide Natuurmonumenten 210,5 433,5 Gelderland, IJsseldal IJsseldal, Cortenoever Staatsbosbeheer 211,4 457,3 Gelderland, Veluwe Planken Wambuis, Reijerskamp Natuurmonumenten 182,5 447,8 Gelderland, Veluwe Ramenberg, Loenerveld Natuurmonumenten 194,2 456,1 Midden-Limburg, Weert De Krang 1 Natuurmonumenten 181,0 359,3 Midden-Limburg, Weert De Krang 2 Natuurmonumenten 181,3 359,5 Midden-Limburg, Weert De Krang 3 Natuurmonumenten 181,6 358,3 Tabel 2. Overzicht van de onderzochte graslanden met hun eigendomssituatie en coördinaten. 13

15 Weging voor KIGFz Tansley-score 8x d 7x ld 6x a, c 5x la, l c 4x f 3x lf 2x o 1x r, s 0x afwezig Tabel 3. De weging van soorten naar hun abundantie bij de berekening van de index KIGFz zoals deze afhankelijk is van de Tansleyscore. Afkortingen: d = dominant, c = co-dominant, a = abundant, f = frequent, o = occasional, r = rare, s = sporadic, l = locally. daarbij een duidelijk hogere waarde voor KIGFz dan de overige graslandpercelen. Veruit de hoogste florakwaliteit werd gevonden voor een stroomdalgrasland in het Junner Koeland langs de Overijsselse Vecht bij Ommen. Dit grasland is nooit ten prooi gevallen aan de intensieve landbouw en heeft haar rijke flora daardoor altijd gehouden. De bodem is er relatief voedselarm en er vindt extensieve begrazing door paarden en runderen plaats. Een grote verrijking voor de vegetatiestructuur is er door de vele verspreid liggende mierenbulten. Juist deze mierenbulten zijn de groeiplaats van allerlei bijzondere graslandplanten, waaronder Steenanjer, Voorjaarszegge en een veel Grote tijm. Minder zeldzame soorten als Liggende vleugeltjesbloem en Muizenoor groeien niet alleen op de mierenbulten, maar ook daartussen. De nabijgelegen Kamgrasweide is afgezien van het talrijke Kamgras verder wat soortenarmer, maar heeft nog altijd een hogere florakwaliteit dan de twintig graslanden Locatie Datum KIGFz Kruidlaag % bedekking Kruidlaag Hoogte Moslaag % bedekking Bergherbos 1, WOG-weide Bergherbos 2, Pompstation Bergherbos 3, Meursweide Buurserzand 2h Buurserzand 2j Buurserzand 2k Colckhof Colckhof De Krang De Krang De Krang Enzerinck Enzerinck Hackfort Hackfort Havelterberg IJsseldal, Cortenoever Mentink Mentink Mentink Planken Wambuis, Reijerskamp Ramenberg, Loenerveld Vechtdal, Junner Koeland Vechtdal, Junner Koeland Tabel 4. De florakwaliteit per perceel volgens de op basis van de Tansley-opnames berekende index KIGFz, met daarachter enkele aanvullende vegetatiegegevens die zijn verzameld in het veld. 14

16 met een verleden van intensieve landbouw. Het onderzochte Glanshaverhooiland bij Cortenoever is gelegen in het dal van de IJssel. De bodem bevat hier meer klei en is wat minder zuur (ph = 5,4) dan in de overige graslanden. De vegetatie is rijk aan bijzondere stroomdalplanten, waaronder Veldsalie, Kruisdistel en zeer veel Zachte haver. Ook hier is nog nooit sprake geweest van intensieve landbouw, en er wordt al zeer lang een hooilandbeheer gevoerd. Het vierde referentiegrasland is gelegen op de Havelterberg in Drenthe. Als referentie is dit grasland het meest geschikt omdat het is gelegen op de Pleistocene zandgronden, al is de bodem hier wel weer lemiger dan in veel andere onderzochte graslanden. Het gaat om een klein graslandperceel dat geïsoleerd ligt in het uitgestrekte heidegebied van het Holtingerveld. Op de topografisch kaart van 1961 is het reeds als zodanig aanwezig. De vegetatie heeft veel elementen van heischraal grasland, waarbij soorten van schraal grasland als Stijve ogentroost, Zandblauwtje, Gewone rolklaver, Klein vogelpootje, Muizenoor en Liggend walstro plaatselijk talrijk voorkomen. In een iets vochtiger deel groeien veel Grote ratelaar en Tormentil, terwijl in de overgang naar bos en struweel plaatselijk veel Hengel, Schermhavikskruid en Echte guldenroede groeit. Zeer lage waardes voor KIGFz werden vooral gevonden in graslanden waar behalve de voorgeschiedenis van intensieve landbouw ook verdroging een belangrijke rol speelt. Vroeger was hier dus een aanzienlijk vochtiger vegetatietype aanwezig, terwijl er nu soortenarme witbolgraslanden zijn ontstaan. Voorbeelden hiervan liggen in Buurserzand, Mentink, De Colckhof, Hackfort, Enzerinck en De Krang. De ontwikkeling naar een kruidenrijk grasland is hier gestagneerd doordat er een dichte grasmat van met name Witbol en Gewoon struisgras is ontstaan. Van de kruiden zijn er slechts algemene soorten aanwezig, zoals Paardenbloem, Gewone hoornbloem, Veldzuring en Smalle weegbree. Hier en daar groeien ook soorten van wat nattere omstandigheden, zoals Pitrus, Echte koekoeksbloem en Moerasrolklaver. Foutendiscussie Bij de vastgestelde waardes voor de index KIGFz moet echter wel worden benadrukt dat de gevonden floristische kwaliteit een momentopname is. Zo zou voor relatief vroeg in het seizoen opgenomen percelen kunnen gelden dat er bepaalde soorten over het hoofd zijn gezien, omdat de planten toen nog te weinig ontwikkeld waren. Anderzijds zou voor relatief laat in het seizoen opgenomen percelen kunnen gelden dat er bepaalde soorten over het hoofd zijn gezien omdat de planten toen al weer bovengronds waren afgestorven. Toch is het aannemelijk dat er maar weinig soorten zijn gemist, en dus ook dat de waarden voor deze index een betrouwbaar beeld geven van de florakwaliteit van het proefvlak voor het jaar Naar de bijlage wordt verwezen voor de Tansley-scores van de afzonderlijke soorten die in de onderzochte graslandpercelen zijn waargenomen. In het onderzoek zijn veel graslanden betrokken die in hun ontwikkeling zijn blijven steken in een grassenfase met veel witbol en struisgras (links), maar ook percelen die wel met succes zijn ontwikkeld tot kruidenrijk grasland (midden). Bovendien zijn er vier referentiepercelen meegenomen die voor zover bekend altijd al een rijke flora en fauna hebben gehad (rechts). 15

17 3.3 Bodemonderzoek De bodemchemische toestand heeft veel invloed op de soortensamenstelling van de vegetatie, omdat de beschikbaarheid van voedingselementen als stikstof (N), fosfor (P) en Kalium (K) de groei van planten sterk kan beperken. Daarbij geldt voor veel Nederlandse natuurgebieden dat het juist gewenst is om relatief weinig voedingsstoffen in de bodem te hebben, aangezien veruit de meeste bedreigde planten optimaal voorkomen onder voedselarme omstandigheden. Dit wordt verklaard doordat op een voedselrijke bodem een relatief klein aantal plantensoorten profiteert van deze voedingsstoffen, doordat zij dan snel kunnen groeien en de overige soorten wegdrukken door hun sterke concurrentiekracht. Gewoonlijk gaat het daarbij dan met name om de concurrentie om licht. Dit verschijnsel treedt niet alleen op in graslanden, maar bijvoorbeeld ook in struwelen, op open plekken in bossen en in akkers. Het gaat daarbij om soorten als Grote brandnetel, Braam, en in graslanden meerjarige zodevormende grassen als Gestreepte witbol, Pijpenstrootje, Bochtige smele en Gewoon struisgras. Op een voedselarme bodem groeien zulke concurrentiekrachtige soorten juist helemaal niet snel, waardoor er in de vegetatie voldoende ruimte overblijft voor de minder concurrentiekrachtige soorten die vaak zeldzaam geworden zijn. Om meer te kunnen zeggen over de rol van bodemfactoren in de onderzochte graslanden zijn in elk hiervan bodemmonsters gestoken. Aangezien parallel met dit onderzoek door B-Ware een grootschalig bodemonderzoek in 111 graslanden van Natuurmonumenten in Overijssel en Flevoland is uitgevoerd in 2014 (Verbaarschot et al., 2014), is vanwege de vergelijkbaarheid besloten om wat betreft de methode hier zoveel mogelijk op aan te sluiten. In elk van de 24 graslanden zijn tenminste 10 bodemmonsters gestoken tot een diepte van 10 cm. Eventueel aanwezig strooisel is vooraf verwijderd. Er is steeds verspreid door het proefvlak gemonsterd, waarbij de randen van het perceel zijn Locatie Datum ph NaCl Org. stof P-totaal P-Olsen Bergherbos 1, WOG-weide ,36 3,58 32,51 2,93 Bergherbos 2, Pompstation ,29 3,55 20,79 3,12 Bergherbos 3, Meursweide ,14 3,66 23,00 2,74 Buurserzand 2h ,26 2,99 25,55 2,70 Buurserzand 2j ,06 5,84 7,50 1,43 Buurserzand 2k ,44 4,44 16,60 1,76 Colckhof ,33 6,07 17,26 1,55 Colckhof ,30 5,48 20,78 2,43 De Krang ,73 2,78 19,98 2,23 De Krang ,68 4,11 21,86 1,95 De Krang ,55 4,55 20,41 2,68 Enzerinck ,52 5,01 26,79 1,17 Enzerinck ,30 5,18 18,95 1,67 Hackfort ,33 4,74 15,48 0,92 Hackfort ,42 5,17 21,32 2,26 Havelterberg ,03 4,37 8,35 0,82 IJsseldal, Cortenoever ,43 6,58 15,50 0,44 Mentink ,29 5,18 15,48 1,41 Mentink ,90 5,96 34,16 3,44 Mentink ,64 5,29 19,71 2,57 Planken Wambuis, Reijerskamp ,81 5,27 15,75 1,59 Ramenberg, Loenerveld ,44 4,41 24,18 2,08 Vechtdal, Junner Koeland ,39 5,96 15,27 0,89 Vechtdal, Junner Koeland ,11 3,75 9,39 0,83 Tabel 5. Overzicht van enkele bodemchemische gegevens voor de 24 onderzochte graslandpercelen. 16

18 vermeden. De bodemmonsters van één perceel zijn vervolgens samengevoegd tot één mengmonster van ongeveer 1000 gram, dat gedurende enkele weken is opgeslagen in een kelder. Dit mengmonster is vervolgens geanalyseerd op 27 bodemfactoren door B-Ware. Met behulp van een zoutextract is de voor de plant beschikbare concentratie van een aantal voedingselementen bepaald, door middel van destructie de totale concentratie. Van het belangrijke voedingselement fosfor is ook de Olsen-P vastgesteld. Aanvullend zijn het vochtgehalte, de zuurgraad en het percentage organische stof bepaald. Tabel 5 en bijlage 2 laten zien dat er grote verschillen tussen de percelen zijn ten aanzien van de gehaltes van belangrijke voedingselementen als fosfor, kalium en magnesium. De waarden voor stikstof zijn minder betrouwbaar doordat de bodemmonsters enkele weken zijn opgeslagen geweest voorafgaand aan de bodemanalyse (meded. E. Brouwer, 2014). Hierdoor zijn de absolute waarden voor nitraat (NO 3 ) te hoog door omzetting van organische stof. Bij fosfor varieert de voor de plant beschikbare concentratie (Olsen-P) van 0,44 tot 3,44 mmol/kg DW, terwijl de totale concentratie van dit voedingselement (P-destr.) varieert van 7,5 tot 34 mmol/kg DW. Bij kalium varieert de beschikbare concentratie (K-zout) van 4,5 tot 2613 micromol/kg DW en de totale concentratie van 2,2 tot 18 mmol/ kg DW. De zuurgraad varieert van 4,0 tot 5,3 en het percentage organische stof van 2,8 tot 6,6. Aanvullend is in elk perceel een humusprofiel gestoken tot 40 cm diepte. Voor de methode is de Veldgids humusvormen (Van Delft et al., 2004) gevolgd. Er is gekozen voor een humusprofiel in plaats van een volledig bodemprofiel, omdat in graslanden en andere kruidachtige vegetaties de opbouw van de bovenste 40 cm in het algemeen de belangrijkste verklaring geeft voor de actuele soortensamenstelling van de vegetatie. De beschrijving van de humusprofielen en de classificatie in humusvormen is weergegeven in bijlage 3. Vrijwel alle bodems classificeren als een overgangsvorm van een Akkerxeromullmoder (LDXa) naar een Schraalxeromullmoder (LDXs). Dit weerspiegelt de ontwikkeling vanuit intensieve landbouwpercelen naar meer natuurlijke graslanden. De referentiegraslanden classi ficeren als Schraalxeromullmoder (LDXs), wat overeenkomt met andere natuurlijke graslanden op de droge, al dan niet lemige zandgronden. Naar verwachting zal dit humusprofiel dus ook het eindstadium worden voor de graslanden die nu nog in ontwikkeling zijn. 3.4 Beheeronderzoek Voor alle graslanden zijn door middel van interviews met de locale terreinbeheerders gegevens verzameld over het beheer van de laatste vijf jaar en over de voorgeschiedenis in het beheer (tabel 6). Daarbij is bijzondere aandacht besteed aan de uiteenlopende aspecten van het hooiland- en weidebeheer. Het bleek dat er een grote variatie zit in de wijze waarop de graslanden worden beheerd. Het onderzoek omvat 6 gemaaide en 13 beweide graslanden, terwijl in 5 graslanden een combinatie van maaien en beweiding wordt toegepast. In de gemaaide graslanden wordt het maaisel altijd vrijwel direct afgevoerd en blijft er geen vegetatie overstaan. Het tijdstip van de eerste maaibeurt varieert in de onbegraasde hooilanden van de tweede helft van mei tot rond 15 juni. In veel gevallen is er dan nog een tweede maaibeurt in de periode augustus - september. Nabeweiding kan tot later in het jaar plaatsvinden. In de beweide graslanden kan het vee alleen runderen betreffen (bijvoorbeeld Mentink en De Krang), maar een combinatie met paarden (Junner Koeland) of schapen (Bergherbos) komt ook voor. In het schrale perceel op de Havelterberg worden alleen schapen ingezet. Meestal vindt er seizoensbegrazing plaats van mei - juni tot oktober - november. Afgezien van hetgeen gedeponeerd wordt door het ingeschaarde vee vindt er vrijwel nergens bemesting plaats in de onderzochte graslanden, alleen bij Natuurmonumenten in Enzerinck 2 en in de percelen van het Buurserzand wordt incidenteel wat ruige stalmest opgebracht. De voorgeschiedenis van de onderzochte graslanden wordt met uitzondering van de vier referentiegraslanden (Junner Koeland, Havelterberg en Cortenoever) gekenmerkt door een intensief landbouwgebruik. De percelen zijn zowel productiegrasland als productieakker geweest, met een sterk verstoorde bodem, een grote voedselrijkdom en ongetwijfeld een arme flora. Sinds deze periode van intensieve landbouw wordt in elk van deze graslanden al tenminste zes jaar en vaak al veel langer geprobeerd om, met wisselend succes, kruidenrijke graslanden te ontwikkelen. De vier referentiegraslanden zijn nooit in gebruik geweest voor intensieve landbouw. Deze graslanden zijn altijd al soortenrijke halfnatuurlijke graslanden geweest en zijn al vroegtijdig als natuurterrein aangekocht. Hier is altijd een rijke flora aanwezig geweest. 17

19 Locatie KIGFz Voorgeschiedenis Beheer Vechtdal, Junner Koeland Halfnatuurlijk grasland Alleen begrazen Havelterberg 168 Halfnatuurlijk grasland Alleen begrazen IJsseldal, Cortenoever 150 Halfnatuurlijk grasland Maaien en begrazen Vechtdal, Junner Koeland Halfnatuurlijk grasland Alleen begrazen Ramenberg, Loenerveld 108 Productieakker Alleen begrazen Planken Wambuis, Reijerskamp 94 Productieakker Alleen begrazen Enzerinck 1 75 Productiegrasland Alleen maaien De Krang 2 74 Productieakker Alleen begrazen Bergherbos 2, Pompstation 66 Productieakker Maaien en begrazen Mentink 3 62 Productieakker Alleen begrazen Bergherbos 1, WOG-weide 54 Productieakker Alleen begrazen De Krang 1 54 Productieakker Alleen begrazen Hackfort 2 45 Productiegrasland Alleen maaien Colckhof 1 43 Productiegrasland Alleen maaien Bergherbos 3, Meursweide 42 Productieakker Alleen begrazen Mentink 1 39 Productiegrasland Alleen begrazen Mentink 2 39 Productiegrasland Alleen begrazen Colckhof 2 35 Productiegrasland Alleen maaien Hackfort 1 34 Productiegrasland Alleen maaien Enzerinck 2 33 Productiegrasland Maaien en begrazen Buurserzand 2h 29 Productiegrasland Alleen maaien Buurserzand 2k 28 Productiegrasland Maaien en begrazen Buurserzand 2j 25 Productiegrasland Maaien en begrazen De Krang 3 22 Productiegrasland Alleen begrazen Tabel 6. Overzicht van enkele belangrijke beheergegevens voor de 24 onderzochte graslandpercelen. Door de hiervoor geschetste grote verschillen in het graslandbeheer was het alleen mogelijk om de hoofdzaken in de verzamelde gegevens gestandaardiseerd en statistisch te verwerken. Er is op die manier een vergelijking gemaakt tussen drie groepen van onderzochte graslanden ten aanzien van het beheer van de afgelopen jaren: weilanden, maaiweiden en hooilanden. Daarnaast is er een vergelijking gemaakt tussen drie groepen ten aanzien van hun voorgeschiedenis: graslanden die direct voorafgaand aan het ontwikkelingsbeheer als productieakker in gebruik waren, graslanden die toen als productie grasland in gebruik waren, en de referentiegraslanden die in het geheel geen intensieve landbouw hebben ondergaan. De overige verzamelde beheer gegevens zijn niet statistisch verwerkt maar vanzelf sprekend wel zijn meegenomen bij de gedachtevorming over het optimale beheer van kruidenrijke graslanden. 3.5 Relaties tussen vegetatie, bodem en beheer Door middel van statistische analyse zijn er verbanden geanalyseerd tussen de florakwaliteit enerzijds en allerlei verzamelde gegevens over de vegetatie, bodemchemie, humusprofiel en het beheer. De florakwaliteit is daarbij uitgedrukt in de vorm van de berekende waarden voor de index KIGFz (Tabel 4). Om na te gaan in hoeverre de gevonden verschillen in florakwaliteit het gevolg kan zijn van verschillen in bodem en vegetatie, is de KIGFz door middel van statistische correlatie en regressie gerelateerd aan de aanvullend verzamelde vegetatiegegevens (3 para meters, zie Tabel 4), aan de bodemchemische gegevens (27 parameters, zie Tabel 5 en Bijlage 2) en aan enkele gegevens uit de humusprofielen (2 parameters, zie Bijlage 3). Er werd echter ook een statistisch significante (p < 0,05) positieve relatie gevonden 18

20 tussen de flora kwaliteit KIGFz en het aanvullend statistisch onderzochte tijdstip van het vegetatie- en bodemonderzoek in het veld, waarbij vroeger in het seizoen bezochte percelen in het algemeen een lagere florakwaliteit hadden dan de later bezochte percelen. Vanwege dit verband zijn alle voorgenoemde gegevens opnieuw onderzocht door middel van partiële correlatie, waarmee de gevonden correlaties met de florakwaliteit statistisch gecompenseerd zijn voor het verband met het tijdstip van het veldbezoek. Dit had als bijkomend voordeel dat daarmee meteen ook gecompenseerd werd voor het veranderen van de nitraat-concentraties door het bewaren van de bodemmonsters voorafgaand aan de bodemchemische analyse. Na de hiervoor beschreven statistische correctie waren er nog slechts twee van de 32 onderzochte factoren die een significante (p < 0,05) correlatie met de flora kwaliteit hadden: de concentratie van beschikbare fosfor uitgedrukt in Olsen-P en de diepte van de C-horizont in het humusprofiel waren beide negatief gecorreleerd met de KIGFz. In het onderzoek aan kruidenrijke akkers was het aantal aan de florakwaliteit gecorreleerde bodemfactoren veel groter (Eichhorn & Ketelaar, 2011; Eichhorn & van den Broek, 2013). Dit kan verklaart worden doordat in het akkeronderzoek ook zeer voedselrijke, recent nog sterk bemeste percelen zijn meegenomen, die ofwel recent uit de intensieve landbouw kwamen, ofwel nog steeds werden gebruikt voor de productie in de biologische landbouw. In dit graslandonderzoek gaat het daarentegen uitsluitend om percelen waar al jaren een verschralend beheer is gevoerd en waar hooguit in een enkel geval een lichte bemesting is toegepast. Vrijwel overal zijn de concentraties van de voedingselementen dus al sterk verlaagd en onderling genivelleerd, met uitzondering van fosfor dat erg moeilijk is af te voeren en als enige nog wel een significante correlatie met de florakwaliteit vertoont KIGFz in de vorm van Olsen-P. In figuur 1 is dit verband grafisch weergegeven. Aanvullende oorzaken voor het aanzienlijk kleinere aantal gevonden statistische cor relaties zijn het kleinere aantal onderzochte percelen en de toegepaste statistische correctie voor het tijdstip van het veldwerk. Aangezien het aantal gevonden significante correlaties met de flora kwaliteit slechts twee was, is er in tegenstelling tot het voorgenoemde akkeronderzoek geen gebruik gemaakt van principal component analysis om de gevonden correlaties statistisch samen te vatten. De invloed van het beheer van de afgelopen zes jaar is statistisch onderzocht met behulp van de Mann-Whitney test, een non-parametrische variant op de meer bekende T-test. De florakwaliteit van de onderzochte graslanden bleek statistisch niet significant (p < 0,05) te verschillen tussen de drie gekozen groepen (alleen maaien, maaien en nabeweiden, alleen beweiden). Dit werd op voorhand wel verwacht, aangezien voor y = -34,951x + 135, ,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 Figuur 1. De kwaliteit van de graslandflora (index KIGFz, verticale as) uitgezet tegen de beschikbare fosfor in de bodem (Olsen-P, horizontale as, n = 24). 19

21 Meikeverlarven leverden waarschijnlijk indirect een belangrijke bijdrage aan de bloemrijkdom van het perceel Enzerink 1. De roeken die op zoek waren naar deze voedselbron hebben het perceel in een jaar flink beschadigd waardoor diverse kruiden beter konden kiemen en vestigen. soortenarme graslanden veelal maaien en afvoeren wordt toegepast bij wijze van herstelbeheer, terwijl in botanisch opzicht goed ontwikkelde graslanden gewoonlijk schraal genoeg zijn om beweiding toe te gaan passen. In dit onderzoek zijn echter ook relatief veel graslanden meegenomen waar beweiding als herstel beheer wordt toegepast. Sommigen hiervan waren nog steeds soortenarm (Mentink en De Krang), maar in andere nog vrij recent uit de intensieve landbouw genomen percelen was juist een opvallend rijke flora tot ontwikkeling gekomen (Reijerskamp en Loenerveld). Terwijl veelal nadrukkelijk wordt geadviseerd om maaien en afvoeren toe te passen als herstelbeheer voor kruidenrijke graslanden (zie bijvoorbeeld Schippers et al. 2012), worden in dit onderzoek de twee best ontwikkelde kruidenrijke graslanden op voormalige landbouwgronden uitsluitend begraasd. Dit opmerkelijke feit kan nader worden verklaard als de voorgeschiedenis van deze graslanden wordt bekeken (zie hierna) Halfnatuurlijk grasland Productieakker Productiegrasland Figuur 2. De gemiddelde florakwaliteit KIGFz voor grasland zonder geschiedenis van intensieve landbouw, grasland ontwikkeld vanuit een productieakker en vanuit een productiegrasland. 20

22 De voorgeschiedenis van de onderzochte graslanden lijkt een doorslaggevende invloed te hebben gehad op de gevonden verschillen in florakwaliteit. Om het belang van het voormalig grondgebruik te kunnen onderzoeken is er een vergelijking gemaakt tussen drie groepen: graslanden die direct voorafgaand aan het ontwikkelingsbeheer als productieakker in gebruik waren, graslanden die toen als productiegrasland in gebruik waren, en de referentiegraslanden die in het geheel geen intensieve landbouw hebben ondergaan (Figuur 2). Ook tussen deze groepen werden de verschillen onderzocht met behulp van de Mann-Whitney test. De florakwaliteit KIGFz van de vier referentiegraslanden was statistisch significant (p < 0,01) hoger dan de twee groepen graslanden op voormalige landbouwgronden. In deze vier graslanden had de bodem bovendien een lager gehalte aan beschikbaar fosfor (dus een lagere waarde voor Olsen-P) dan alle twintig graslanden op voor malige landbouwgronden. Dit resultaat was op voorhand te verwachten, aangezien deze graslanden altijd een rijke flora hebben gehad en er nooit sprake is geweest van een sterke bemesting, in tegenstelling tot de graslanden op voormalige landbouwgronden. Opmerkelijker was dat de graslanden ontwikkeld vanuit productieakkers een statistisch significant (p < 0,01) rijkere flora hadden dan de graslanden ontwikkeld vanuit productiegraslanden. Dit verschil was niet het gevolg van een verschil in beschikbaar fosfor (Olsen-P) en ook niet in de diepte van de C-horizont, aangezien in beide factoren geen statistisch significante (p < 0,05) verschillen waren tussen beide groepen van graslanden. De twee hiervoor beschreven graslanden op voormalige landbouwgrond die onder invloed van een begrazingsbeheer in relatief korte tijd al zo n opmerkelijk hoge florakwaliteit hebben ontwikkeld (Reijerskamp en Loenerveld, zie Tabel 4), zijn beide ontwikkeld vanuit productieakkers. Na deze twee graslanden met de hoogste florakwaliteit op voormalige landbouwgrond volgt als derde een particulier perceel in t Enzerinck. De hoge florakwaliteit is hier weliswaar ontstaan onder invloed van een hooilandbeheer, maar ook hier speelt ook een aanzienlijke verstoring van de bodem een rol, doordat er uitzonderlijk veel larven van meikevers in de bodem zitten en de grond de jaren ervoor sterk was omgewoeld door fouragerende roeken. Afgezien van de hiervoor genoemde voorbeelden, vertonen ook de andere graslanden ontwikkeld vanuit productieakkers bijna altijd een hogere florakwaliteit dan de graslanden die ontwikkeld worden vanuit productiegraslanden (Tabel 6). Een verklaring hiervoor zit waarschijnlijk in het feit dat er bij aanvang van de ontwikkeling van kruidenrijk grasland vanuit een productieakker vrijwel geen graslandplanten aanwezig zijn. Met name de afwezigheid van veel zodevormende grassen is van belang, omdat de successie daardoor begint met een zeer open vegetatie waarin kruiden zich goed kunnen vestigen. Als tenslotte de genoemde grassen zich na vestiging gaan uitbreiden ontstaat zo een relatief goed ontwikkeld kruidenrijk grasland. Bij aanvang van de ontwikkeling van kruidenrijk grasland vanuit productie grasland blijft de grasmat voortdurend gesloten, ook al zal er wel een verschuiving binnen de zodevormende grassen optreden van soorten van een zeer voedselrijke bodem naar soorten van een minder voedselrijke bodem, met bijvoorbeeld eerst dominantie van Engels raaigras, gevolgd door Gestreepte witbol en tenslotte Gewoon struisgras. Als gevolg van het hiervoor beschreven verschil in uitgangspositie lijken graslanden ontwikkeld vanuit productieakkers tenminste nog decennia lang een hogere florakwaliteit te houden dan de graslanden die ontwikkeld worden vanuit productiegraslanden. Als de hiervoor genoemde verklaring juist is, dan volgt hieruit ook een oplossing voor percelen die in hun ontwikkeling naar kruidenrijk grasland stagneren: Door enkele jaren akkerbouw te bedrijven wordt de dominantie door zodevormende grassen doorbroken bij het omploegen. Worden tijdens deze akkerfase vlinderbloemigen verbouwd en wordt er bovendien hooguit bemest met meststoffen zonder fosfor en stikstof, dan kan er ook nog een aanzienlijke hoeveelheid fosfor uit de bodem worden uitgemijnd, wat de ontwikkeling daarna nog verder ten goede zal komen. 3.6 Conclusies en aanbevelingen voor het beheer De verzamelde gegevens laten zien dat de onderzochte graslanden sterk verschillen ten aanzien van de aanwezige graslandflora, de bodemeigenschappen en het gevoerde beheer. Het onderzoek heeft voorts laten zien dat van de voedingselementen met name fosfor (als Olsen-P) een belangrijke negatieve invloed heeft op de florakwaliteit van percelen waarop de doelstelling kruidenrijk grasland rust. Bij het verschralen van de tot kruidenrijk grasland te ontwikkelen percelen moet van de voedingselementen dan ook vooral op het uitmijnen 21

23 van fosfor (P, in de vorm van fosfaat) worden ingezet. Daarnaast blijkt uit de humusprofielen dat ook de diepte van de C-horizont van invloed is op het herstel, al kan er aan een verstoorde bodemopbouw weinig meer worden veranderd door een herstelbeheer. De hiervoor genoemde conclusies zijn bepaald niet nieuw. Opmerkelijker is de constatering dat het ontwikkelen van kruidenrijke graslanden veel beter verloopt vanuit productieakkers dan vanuit productiegraslanden. Waar de ontwikkeling naar kruidenrijke grasland stagneert door een blijvend dichte grasmat van zodevormende grassen (bijvoorbeeld Engels raaigras, Gestreepte witbol en Gewoon struisgras), moet daarom worden overwogen om deze dominantie te doorbreken door één of enkele jaren een akkerfase in te voeren zonder fosforbemesting, waarbij door het omploegen de dichte grasmat wordt vernietigd. Door in deze akkerfase vlinderbloemigen te verbouwen kan er bovendien fosfor worden uitgemijnd. Meegewogen moet wel worden wat de effecten van deze maatregel op de landschapelementen en de bodemopbouw zijn, maar in de gevonden voorbeelden was er vrijwel altijd sprake van een reeds sterk verstoorde bodemopbouw door omploegen in het verleden. Verder kan een dergelijke herstelmaatregel beter niet langer dan twee of drie jaar worden uitgevoerd, aangezien door het omploegen ook mogelijk nog aanwezige zaden van doelsoorten verloren gaan, doordat zij kiemen als zij aan de oppervlakte komen en de jonge planten vervolgens verloren gaan bij het een jaar later opnieuw omploegen. Het is al met al raadzaam om een dergelijke radicale maatregel eerst op experimentele schaal uit te voeren en de ontwikkelingen goed in kaart te brengen, aangezien er nog weinig of geen ervaring mee is. Ten aanzien van het toe te passen herstelbeheer werd eveneens een resultaat gevonden dat afwijkt van wat op voorhand werd verwacht: terwijl veelal nadrukkelijk wordt geadviseerd om vroeg maaien en afvoeren toe te passen als herstelbeheer voor kruidenrijke graslanden (zie bijvoorbeeld Schippers et al. 2012), blijkt het ook goed mogelijk te zijn om met behulp van een begrazings beheer in relatief korte tijd een kruidenrijk grasland met een vrij hoge florakwaliteit te ontwikkelen. Het voorgaande is wellicht het beste als volgt samen te vatten: Om een kruidenrijk grasland met een vrij hoge florakwaliteit te kunnen ontwikkelen is het vooral van belang om een gunstige uitgangssituatie te creëren, waarbij er geen sprake is van dominantie door meerjarige, zodevormende grassen (bijvoorbeeld door het invoeren van een tijdelijke akkerfase). Om duurzaam een kruidenrijk grasland met een zeer hoge florakwaliteit te kunnen ontwikkelen is bovendien een bodem nodig die arm is aan fosfor en andere voedingselementen. Aanvullend op het voorgaande kunnen er uiteraard nog meer beheermaatregelen worden toegepast ter verhoging van de florakwaliteit in droge graslanden. Deze maatregelen zijn in dit hoofdstuk niet aan bod gekomen, omdat er weinig over valt te zeggen op basis van het uitgevoerde onderzoek. In de volgende hoofdstukken komen ook deze maatregelen aan de orde. 3.7 Vervolgonderzoek Het uitgevoerde onderzoek heeft laten zien dat het ontwikkelen van kruidenrijke graslanden duidelijk beter verloopt vanuit productieakkers dan vanuit productiegraslanden. Dit lijkt te komen doordat zodevormende grassen tijdens de ontwikkeling vanuit productiegrasland de grasmat veel te gesloten houden om de vestiging van veel kruiden en andere doelsoorten mogelijk te maken. Bij een voortgaande verschraling treedt er weliswaar een verschuiving in soortensamenstelling op binnen deze grassen, op de zandgronden bijvoorbeeld van Engels raaigras via Gestreepte witbol naar Gewoon struisgras, maar de grasmat blijft daarbij aanhoudend te gesloten. Het invoeren van een tijdelijke akkerfase zonder fosforbemesting, met omploegen en het verbouwen van granen en vlinderbloemigen lijkt dan ook een goede maatregel te zijn om de sterke dominantie van zode vormende grassen te doorbreken en tegelijkertijd de bodem te verbeteren door fosfor uit te mijnen. Er is echter nog weinig of geen praktijkervaring met deze maatregel opgedaan, zodat een experimenteel vervolgonderzoek zeer wenselijk is. Gezien de toch vrij forse effecten die deze maatregel op de bodemopbouw en sommige kleine landschapselementen kan hebben, moet goed kunnen worden ingeschat of de kans op succes van deze maatregel voldoende groot is. 22

24 23

25 Deel II Kruidenrijke graslanden ontwikkelen en beheren 4 Vooraf keuzes maken en doelen stellen 4.1 Functies van kruidenrijke graslanden Alvorens locaties voor het ontwikkelen van kruidenrijke graslanden te selecteren en doelen voor de gekozen percelen vast te stellen is het belangrijk om helder voor ogen te hebben welke functies kruidenrijke graslanden kunnen vervullen. Hierna worden vier mogelijke groepen functies besproken: Landschappelijk Recreatie en educatie Fauna Flora en vegetatie Landschappelijk Zoals reeds in de inleiding is aangegeven waren graslanden in het verleden veel rijker aan kruiden, bloemen en soorten dan tegenwoordig het geval is. Op plekken waar vroeger kruidenrijke graslanden gelegen waren, kan het vanuit landschapshistorisch oogpunt wenselijk zijn om deze weer terug te krijgen. Herstel van het oude cultuurlandschap is dan dus een belangrijke functie van de te ontwikkelen kruidenrijke graslanden. Aan de hand van oude kaarten kan worden nagegaan waar vroeger kruidenrijke graslanden aanwezig waren in het landschap. Op de droge zandgronden was vroeger echter vooral heide, stuifzand, struweel en (hakhout)bos aanwezig, terwijl kruidenrijke graslanden daar vooral op de overgang naar beek- en rivierdalen te vinden waren. Vanuit landschapshistorisch oogpunt zal dus op de droge zandgronden veelal voor andere natuurtypen worden gekozen dan voor kruidenrijk grasland. Omgekeerd geldt dat waar in veel natuurgebieden vroeger sprake was van natte heide of vochtig bos, dit op zulke plaatsen door de opgetreden verdroging en het voormalige intensieve landbouwgebruik niet meer te ontwikkelen valt, omdat de abiotische omstandigheden sterk zijn veranderd. Waar op zulke plaatsen de oorspronkelijke vegetatie niet meer is te herstellen, zou heel goed gekozen kunnen worden voor het ontwikkelen van kruidenrijk grasland. Het doel is dan echter niet meer het herstel van het oude cultuurlandschap, maar het vervullen van één of meer van de volgende functies. Recreatie en educatie Net als kruidenrijke akkers en heidevelden zijn kruiden rijke graslanden door hun rijkdom aan bloemen aantrekkelijke terreinen binnen natuurgebieden. De belevingswaarde van natuurgebieden kan dan ook aanzienlijk worden verhoogd door kruidenrijke graslanden te ontwikkelen. Daar komt nog bij dat zulke graslanden ook allerlei dieren aantrekken die de belevingswaarde nog verder verhogen. In natuurterreinen waar wordt ingezet wordt op recreatie kan het ontwikkelen van kruidenrijke graslanden deze functie versterken. Door goede informatie over de geboden flora en fauna te verstrekken in folders en op borden en panelen, krijgen zulke graslanden bovendien een belangrijke educatieve waarde. Fauna Kruidenrijke graslanden kunnen op allerlei manieren ook functies voor de aanwezige fauna vervullen. Aangezien het aantal plantensoorten groot is, kunnen 24

26 hierin veelal ook een relatief groot aantal dieren leven. Nectarafhankelijke insecten zijn er veel aanwezig dankzij de bloemrijkdom. De grotere beschikbaarheid van prooien maakt dat allerlei insectenprederende diersoorten ook relatief goed vertegenwoordigd zijn. Indien er bovendien een gevarieerde vegetatie structuur aanwezig is in de vorm van struwelen, dan kan allerlei fauna ook meer dekking en voortplantingsmogelijkheden vinden in het grasland. Afgezien van het voorgaande dragen bijvoorbeeld ook poelen bij aan de faunarijkdom, in het bijzonder aan amfibieën en insectengroepen als waterkevers en libellen. Hoe in het beheer rekening kan worden gehouden met al deze faunafuncties wordt beschreven in het kader faunarijke graslanden (hoofdstuk 7). Flora en vegetatie Kruidenrijke graslanden zijn niet alleen veel soortenrijker dan productiegraslanden, er komen bovendien meer zeldzame en bedreigde plantensoorten voor. Het uitgevoerde onderzoek bevestigt dit ook. De belangrijkste randvoorwaarde voor de aanwezigheid van populaties van bedreigde plantensoorten is veelal dat het om schraal grasland gaat. De onderzoeksresultaten laten zien: hoe armer de bodem, hoe rijker de vegetatie. Alleen in schrale graslanden draagt de aanwezigheid van struwelen in het grasland verder bij aan het aantal bijzondere plantensoorten. In een gevarieerde vegetatiestructuur kunnen zich namelijk meer soorten planten handhaven dan in een egaal lage vegetatie. Waar enige dynamiek in het grasland aanwezig is draagt ook dit bij aan de botanische waarde. Deze dynamiek kan bijvoorbeeld worden veroorzaakt door vee. 4.2 De landschapshistorie als uitgangspunt bij het bepalen van de beoogde natuur Zoeken naar verbindingen op landschapsschaal Een grasland, akker of heideveld ligt nooit zomaar op de plek waar het ligt. Bodemsoort, (grond)waterpeilen, kwel en andere abiotische factoren bepalen in hoge mate welke natuurtypen waar realiseerbaar zijn. Deze relaties zijn door mechanisatie en schaalvergroting in de landbouw vaak minder leesbaar geworden (natte gronden zijn sterk verdroogd, arme gronden sterk vermest etc.). Er zijn goede hulpmiddelen beschikbaar om die relaties te analyseren en om op basis daarvan keuzen te maken bij inrichting en beheer. Belangrijk is de vraag waar je kruidenrijke graslanden ontwikkelt of juist niet. Een landschapsecologische systeemanalyse zal helpen bij die keuzen. Door het landschap te begrijpen waarin het beheer en de inrichting van graslanden wordt uitgevoerd kunnen vergissingen in de uitvoering worden voorkomen! Landschapsecologische systeemanalyse Als je weet dat het inzicht in het landschap waarin je werkt nog niet voldoende is, zal het uitvoeren van een landschapsecologische systeemanalyse daar zeker behulpzaam bij zijn. Er is een handig werkkader beschikbaar om zo n analyse uit te voeren (Van der Molen et al., 2010, te downloaden via landschapsecologische-systeemanalyse-lesa.aspx). Het is raadzaam om mensen te vragen die ervaring hebben met het uitvoeren van zo n LESA om mee te denken. Voor het beantwoorden van vragen over graslandbeheer kan een LESA vaak snel en efficiënt worden uitgevoerd. Op basis van bodemkaarten, hoogtemodellen, oude topografische kaarten, praktijkervaring met de percelen en gegevens over de aanwezigheid van indicatoren kan in een dag goed nadenken vaak al een hele goede indruk gegeven worden. Ook kan dan een lijst worden gemaakt van kennislacunes (bodemchemie, archeologie etc.). Grasland of niet? De eerste keuze die in elk geval altijd gemaakt moet worden is de vraag of grasland inderdaad het gewenste natuurtype is. Dat is meestal een positieve keuze, in de zin dat grasland vanuit de landschapsecologische analyse het meest gewenste natuurtype is. Soms is het ook een second best optie; bijvoorbeeld wanneer heide eigenlijk gewenst is, maar niet mogelijk is. Dat kan het geval zijn als maaiveldsverlaging (om overmatige voedingsstoffen te verwijderen) niet mogelijk is om lokale hydrologische systemen te behouden. Overigens blijkt in de praktijk dat uit zo n landschapsecologische systeemanalyse best vaak wordt geconstateerd dat akker, struweel of bos een veel logischer keuze is. Grasland in vele vormen Een landschapsecologische analyse helpt ook bij het bepalen van het eindbeheer van de graslanden. Dit rapport geeft aan hoe vermeste graslanden op min of meer droge zandgrond weer bloemrijk te maken zijn. Maar er zijn daarna vele varianten op een thema mogelijk: maaibeheer of begrazingsbeheer, veel of weinig ruigte, 25

27 Figuur 3. Voorbeeld van een gevarieerd beheer op landschapsschaal in het dal van de Onderlaatse Laak bij Vorden. In de lage delen exclusief maaibeheer, in een overgangszone maaibeheer met mogelijkheden voor nabeweiding en op de hogere delen percelen met koeienbegrazing en met schapenbegrazing. Daarnaast zijn er ook verschillende akkers aanwezig met overstaande vegetatie in de winter (niet op de kaart). (bron: André Westendorp, beheereenheid De Graafschap). veel of weinig struweel? Op landgoederen moeten de graslanden in de directe omgeving van landhuizen in de context van een vormgegeven aanleg vrij strak zijn, verderop is er veel meer ruimte voor struweel, uitbollende bosranden, overblijvende vegetatie etc. Zelfs kan er voor worden gekozen om sommige gras landen jarenlang niet te beheren en op natuurlijke wijze te laten verbossen. Na verloop van tijd kan dat proces weer krachtig worden teruggezet. Op deze wijze wordt een aantrekkelijk, soortenrijk en divers landschap ontwikkeld dat onderling samenhang vertoont: het is leesbaar en begrijpbaar. Beheer als sturingsinstrument De wijze waarop de graslanden worden beheerd bepaalt in hoge mate het uiterlijk van de graslanden. In veel gevallen zal uit de landschapshistorische context moeten worden opgemaakt hoeveel ruimte er is voor ruwe structuurelementen als struweel, solitaire bomen en dood hout. In landschappelijk waardevolle en sterk geperceleerde landschappen ligt de nadruk doorgaans op duidelijk herkenbare perceelsgrenzen. Maaibeheer of vrij intensief beweidingsbeheer liggen dan voor de hand. Structuurelementen kunnen dan wel buiten de graslandpercelen worden ontwikkeld (bosranden, ruigten onder prikkeldraad etc.). In jonge heideontginningen, sterk aangetaste landschappen en nieuwe landschappen is er daarentegen veel meer ruimte voor structuurvariatie in de graslanden zelf. Beweiding en jaarrondbegrazing, eventueel in combinatie met aanplant van struweel en bomen, bieden daar veel meer kansen dan een maaibeheer. Ook de vochtigheid van de bodem is van belang. In zijn algemeenheid heeft maaibeheer de meeste toegevoegde waarde in nattere graslanden en begrazing in drogere graslanden, maar dit is zeker geen wet van Meden en Perzen. Het is bovendien goed om te variëren in het beheer (zie het voorbeeld in figuur 3), want op die manier zal 26

28 Links: Graslandperceel op Hackfort dat niet meer wordt beheerd. Langzaam loopt het vol met struweel en ruigte: over enkele jaren kan besloten worden dit weer terug te zetten, of juist te laten ontwikkelen tot bos. Rechts: In een gevarieerd landschap ontstaan er juist op de grenzen tussen percelen met een verschillend grondgebruik interessante overgangssituaties. Een recent aangeplante boom op de achtergrond zal in de toekomst voor nog meer structuurvariatie in het landschap gaan zorgen. op landschapsschaal de hoogste biodiversiteit worden bereikt. Verder zal in de praktijk ook het beschikbare budget grenzen stellen aan wat mogelijk is. Tenslotte zijn de lokale omstandigheden erg bepalend voor de keuze die er wordt gemaakt: in de ene regio kan bijvoorbeeld beweiding goedkoop worden ingezet, in de andere regio zijn er goede mogelijkheden om een maaibeheer door paardenhouders uit te laten voeren. Het is geen probleem dat lokale marktomstandigheden voor een deel het beheer en daarmee het uiterlijk van de graslanden bepalen: dat is immers nooit anders geweest in de geschiedenis! 4.3 Het graslandtype dat zal ontstaan Voor het ontwikkelen van kruidenrijke graslanden waarbij het hebben van een zekere botanische waarde een functie is, is het van belang om goed op het netvlies te hebben welke vegetatie er zal ontstaan. Voor de droge, kalkarme zandgronden zijn er vier graslandtypen te onderscheiden die afhankelijk van de bodem en het beheer kunnen ontstaan: 1. Glanshaverhooilanden op matig voedselrijke zandgronden 2. Kamgrasweiden op matig voedselrijke zandgronden 3. Schrale graslanden op arme zandgronden 4. Schrale graslanden op lemige, humeuze of anderszins iets verrijkte zandgronden Bij het noemen van deze vier graslandtypen moet wel meteen worden vermeld dat dit slechts referentie beelden zijn voor het beheer. In de praktijk zijn er uiteraard allerlei overgangsvormen mogelijk. Bovendien zal het met name op de leemarme zandgronden en op de meest intensief door de landbouw gebruikte gronden zeker niet altijd mogelijk zijn om binnen afzienbare termijn een goed ontwikkelde vorm van deze graslandtypen te realiseren. Graslandtype 1. Glanshaverhooilanden op matig voedselrijke zandgronden Plantensociologische typering: Glanshaver-associatie (16Bb1, Schaminée et al., 2010); op de zandgronden zal het daarbij wel om een relatief soortenarme variant van deze associatie gaan, met weinig kenmerkende en bijzondere plantensoorten. Soortensamenstelling: Kenmerkende soorten voor dit type zijn Glanshaver, Glad walstro, Groot streepzaad, Pastinaak, Gele morgenster, Beemdkroon, Grote bevernel, Karwijvarkenskervel, Rapunzelklokje en Beemdooievaarsbek. Aspectbepalend kunnen zijn Glanshaver, Zachte haver, Gestreepte witbol, Groot streepzaad, Pastinaak, Scherpe boterbloem, Veldzuring, Smalle weegbree, Knoopkruid, Duizendblad, Rode klaver, Paardenbloem en Fluitenkruid. Ecologie en beheer: Glanshaverhooilanden worden gekenmerkt door een beheer van maaien en afvoeren en een matig voedselrijke bodem, welke niet extreem nat of extreem droog is. Bij het ontwikkelen van kruiden- 27

29 Glanshaver is de kenmerkende en naamgevende grassoort van glanshaverhooiland (graslandtype 1), Kamgras is dat van kamgrasweide (graslandtype 2). rijke graslanden op voormalige landbouwgronden wordt veelal ingezet op verschraling door maaien en afvoeren (Schippers et al., 2012). Het graslandtype dat op de zandgronden aldus het eerste zal ontstaan is gewoonlijk nog het beste te rekenen tot de glanshaverhooilanden. Optimaal komt dit type grasland echter voor op neutraal tot basische grond in beek- en rivierdalen. De kenmerkende soorten zijn dan ook grotendeels beperkt tot deze gebieden. Op de hogere zandgronden geldt dat de bodem voor dit type eigenlijk te zuur en te droog is, waardoor hier slechts een verarmde vorm van het glanshaverhooiland tot ontwikkeling kan komen. Desalniettemin kan hier een gevarieerd en bloemrijk grasland ontstaan, door de aanwezigheid van soorten als Knoopkruid en Margriet. Naast de kenmerkende soorten voor het glanshaverhooiland, kunnen ook soorten van de meer schrale graslanden van type 3 en 4 aanwezig zijn. Bij een voortgaande verschraling van de bodem zal de vegetatie zich steeds verder ontwikkelen richting type 3 of 4, zodanig dat het grasland uiteindelijk tot één van deze graslandtypen moet worden gerekend. De consequentie hiervan is dat als men een glanshaverhooiland op de droge zandgronden als zodanig in stand wil houden, het nodig kan zijn om de toenemende verschraling een halt toe te roepen door incidenteel licht te bemesten met ruwe stalmest. Indien van een maaibeheer wordt overgeschakeld op een weidebeheer, dan zal het grasland zich ontwikkelen richting een kamgrasweide (type 2). De bodem zal dan gewoonlijk niet meer verder verschralen. Graslandtype 2. Kamgrasweiden op matig voedselrijke zandgronden Plantensociologische typering: Kamgrasweide (16Bc1, Schaminée et al., 2010); op de zandgronden zal het daarbij wel om een relatief soortenarme variant van deze associatie gaan, met weinig kenmerkende en bijzondere plantensoorten. Soortensamenstelling: Kenmerkende soorten voor dit type zijn vooral Kamgras en Madeliefje. Aspectbepalend kunnen zijn Kamgras, Gestreepte witbol, Gewoon struisgras, Gewoon reukgras, Rood zwenkgras, Paardenbloem, Scherpe boterbloem, Veldzuring, Gewone hoornbloem, Rode en Witte klaver, Smalle weegbree en Duizendblad. Ecologie en beheer: Kamgrasweiden worden gekenmerkt door begrazing en een matig voedselrijke bodem. Als bij het ontwikkelen van kruidenrijke graslanden op voormalige landbouwgronden ten aanzien van het beheer direct wordt gekozen voor begrazing, dan zal in veel gevallen de bodem erg voedselrijk blijven en ontwikkelt zich een soortenarm graslandtype. Kamgrasweiden kunnen daarom beter worden ontwikkeld door eerst te verschralen middels maaien en afvoeren totdat de bodem matig voedselrijk is geworden, waarna er pas wordt overgeschakeld op een weidebeheer. In dat geval zal dit type ontstaan uit het hiervoor beschreven type 1. Kenmerkende soorten als kamgras en madeliefje profiteren van begrazing en zullen sterk toenemen als in glanshaverhooilanden wordt overgeschakeld op een weidebeheer, voor zover zij tenminste in staat zijn om 28

30 In de matig voedselrijke graslanden van graslandtype 1 en 2 groeien op de wat minder droge en zure zandgronden allerlei soorten die bloemrijke vegetaties kunnen opleveren, waaronder Scherpe boterbloem, Rode klaver, Margriet, Veldzuring, Gewone rolklaver en Knoopkruid. zich te vestigen in het betreffende grasland. Net als voor type 1 geldt dat ook dit graslandtype allerlei soorten uit de schralere typen 3 en 4 kan bevatten. Graslandtype 3. Schrale graslanden op arme zandgronden Plantensociologische typering: Overgangsvormen tussen graslanden behorende tot de Klasse van de matig voedselrijke graslanden (16, incl. Glanshaver-associatie en Kamgrasweide) enerzijds, en vegetaties behorende tot het Verbond van Struikhei en Stekelbrem (20Aa), de Associatie van Buntgras en Heidespurrie (14Aa1) of een soortenarme rompgemeenschap behorende tot de Klasse van de droge graslanden (14) op zandgrond anderzijds. Soortensamenstelling: Kenmerkend is de combinatie van enerzijds soorten van matig voedselrijke graslanden op droge zandgrond, zoals Gewoon struisgras, Gewoon reukgras, Gestreepte witbol, Ruw beemdgras, Veldbeemdgras, Glanshaver, Kamgras, Veldzuring, Smalle weegbree, Scherpe boterbloem, Gewone paardenbloem, Rode klaver, Witte klaver, Knoopkruid, Margriet, Gewone hoornbloem, Gewoon biggenkruid en Duizendblad, en anderzijds soorten van heidegebieden als Struikhei, Gewone dophei, Pijpenstrootje, Bochtige smele, Fijn schapengras, Borstelgras, Pilzegge, Schapenzuring, Buntgras, Heidespurrie en diverse mossen (o.a. Heideklauwtjesmos, Bronsmos en Kussentjesmos) en korstmossen (o.a. Rendiermossen, Heidelucifers en verwante soorten). Hiermee zijn ook de voornaamste apsectbepalende soorten genoemd. 29

31 Op de zeer arme zandgronden van graslandtype 3 zijn er maar weinig soorten die kleur geven aan het kruidenrijk grasland, maar soorten als Gewoon biggenkruid, Duizendblad en Vlasbekje zijn meestal wel aanwezig. Bij voldoende verschraling en vestigingsmogelijkheden kunnen ook soorten van heidegebieden voorkomen, zoals Schapenzuring, Struikhei, Rendiermos en Buntgras. Ecologie en beheer: Dit type komt voor op droge zandgronden die arm zijn aan leem, humus en andere stoffen die de bodem verrijken. Bij een voortgaande verschraling zal op zulke arme zandgronden dit graslandtype ontstaan uit type 1. Voor allerlei planten van matig voedselrijke graslanden is dit graslandtype echter te voedselarm. Soorten als Knoopkruid en Margriet zijn niet in staat om zich in dit type te handhaven en verdwijnen dus bij een voortgaande verschraling van matig voedselrijke graslanden op de zandgronden. Allerlei soorten van heide- en buntgrasvegetaties kunnen zich juist gaan vestigen in deze graslanden. Indien deze soorten zich vestigen vanuit de zaadvoorraad of vanuit omliggende terreinen, dan zullen deze graslanden zich onder invloed van een voortdurende verschraling in theorie uiteindelijk ontwikkelen tot dergelijke vegetaties en is er feitelijk geen sprake meer van een grasland. Indien hun vestiging echter niet mogelijk is, dan zal vanuit type 1 een grasland ontstaan met relatief weinig bloemen en bijzondere soorten. Dit komt doordat de bodem dan te schraal is geworden voor allerlei soorten van type 1, terwijl de soorten van heide- en buntgrasvegetaties zich niet kunnen vestigen. In zulke gevallen is het aan te raden om type 1 in stand te houden door af en toe licht te bemesten met ruwe stalmest. Uit het voorgaande volgt dus dat de ontwikkeling van type 3 alleen gewenst is indien er een graslandtype ontstaat dat rijk is aan soorten van heide- en buntgrasvegetaties. 30

32 Graslandtype 4. Schrale graslanden op lemige, humeuze of anderszins iets verrijkte zandgronden Plantensociologische typering: Associatie van Schapengras en Tijm (14Bb1), Associatie van Liggend walstro en Schapengras (19Aa1), of een ander type schraal grasland dat hiermee veel overeenkomst vertoont in soortensamenstelling. Soortensamenstelling: Kenmerkende soorten zijn Liggend walstro, Grasklokje, Grote tijm, Kleine tijm, Steenanjer, Fijn schapengras, Borstelgras en Pilzegge. Aspectbepalend kunnen zijn Fijn schapengras, Gewoon struisgras, Gewoon reukgras, Rood zwenkgras, Liggend walstro, Gewoon biggenkruid, Geel walstro, Gewone rolklaver, Duizendblad, Akkerhoornbloem, Muizenoor, Grasklokje, Grote tijm, Schapenzuring, Dwergviltkruid en Duits viltkruid. Ecologie en beheer: Dit type komt voor op droge, matig zure zandgronden die enigszins verrijkt zijn door leem, humus of voedingsstoffen welke kunnen worden aangevoerd door dieren, kwel-, beek- of rivierwater. Bij een voortgaande verschraling zal dit graslandtype zich op zulke bodems ontwikkelen uit type 1. Voor planten van matig voedselrijke graslanden als Margriet en Knoopkruid is ook dit graslandtype gewoonlijk te voedselarm. Bij een voortgaande verschraling zullen zulke soorten dan ook worden vervangen door andere soorten, waaronder Muizen oortje, Grasklokje, Vogelpootje, Liggende vleugeltjesbloem, Dwergviltkruid en Duits viltkruid, voor zover deze Waar de zandgronden enigszins verrijkt zijn met leem, humus of aangevoerde voedingsstoffen, kunnen in graslandtype 4 ook soorten als Klein vogelpootje, Muizenoor, Zandblauwtje, Liggend walstro, Grasklokje en Dwergviltkruid groeien. 31

33 tenminste in staat zijn om zich te vestigen. In tegenstelling tot type 3 zal bij verdere verschraling dus meestal wel een graslandtype ontstaan dat rijk is aan bloemen en bijzondere soorten. Indien de bodem hiervoor geschikt is zal het in veel gevallen dan ook wenselijk zijn om dit graslandtype door verschraling te ontwikkelen uit type Doelsoorten vaststellen Het herstel- en eindbeheer is te monitoren en te evalueren door van een aantal doelsoorten de veranderingen in hun abundantie te volgen. Als het gewenste graslandtype eenmaal is vastgesteld, dan kan vervolgens worden bepaald wat de bijbehorende doelsoorten dan moeten zijn. De karakteristieke soorten voor kruidenrijke graslanden op de zandgronden (zie 2.2 en tabel 1 aldaar) in combinatie met de Rode-lijstsoorten vormen de basis voor het bepalen van de doelsoorten. Behalve het gewenste graslandtype moet ook worden nagegaan welke van de karakteristieke soorten er vroeger voorkwamen in de betreffende regio. Een karakteristieke soort voor het gewenste graslandtype en bijbehorende grondsoort is alleen een doelsoort voor een bepaald perceel, als deze soort in het verleden (voor 1950) ook voorkwam in deze regio. Dit valt het eenvoudigst op te maken uit de Atlas van de Nederlandse Flora (Mennema et al., 1980, 1985; Van der Meijden et al., 1989). Voor veel soorten kan ook gebruik gemaakt worden van de Nieuwe Atlas van de Nederlandse Flora (Floron, 2011) of de regionale flora-atlassen die er zijn gepubliceerd. te voeren uit het ecosysteem. Een verschralingsbeheer moet daarom met name gericht zijn op het afvoeren van fosfaat, terwijl daarnaast ook een afname gewenst is van de hoeveelheid organische stof, stikstof, kalium, magnesium en andere voedingselementen. Op voorhand is het echter moeilijk om concrete doelen te stellen ten aanzien van de bodemchemische toestand. Zo geldt voor de belangrijke parameter Totaal-P dat deze ook in goed ontwikkelde kruidenrijke graslanden aanzienlijk kan variëren. Op de droge zandgronden zal dit dan vooral samenhangen met de hoeveelheid fosfor-bindend ijzer. Het is aan te raden om bij een verschralingsbeheer de ontwikkeling in de concentraties voor fosfor nauwlettend te volgen aan de hand van bodemmonsters. Bij dit alles dient echter nog wel te worden herhaald dat het uitgevoerde onderzoek heeft laten zien dat er ook al een vrij goed ontwikkeld kruidenrijk grasland kan ontstaan bij relatief hoge fosfor-gehalten van de bodem, al zal er wel een nog hogere florakwaliteit kunnen worden bereikt als dit gehalte omlaag wordt gebracht middels uitmijnen of verschralingsbeheer. De doelsoorten voor een perceel zijn dus de soorten die voldoen aan de volgende criteria: 1. De soort is karakteristiek voor het gewenste type kruidenrijk grasland. 2. De soort kwam in het verleden ook voor in de streek waarin het perceel ligt, volgens flora-atlassen en andere bronnen. 4.5 De gewenste bodemchemische toestand Het uitgevoerde bodemonderzoek (hoofdstuk 3) en ook veel ander ecologisch onderzoek laat zien dat van de voedingselementen met name fosfor (P, in de vorm van fosfaat) van belang is bij het verschralen van graslanden, aangezien deze gewoonlijk het moeilijkst is af 32

34 33

35 5 Eenmalige maatregelen 5.1 Voor aanvang van het herstelbeheer De toplaag afgraven Indien de toplaag van een grasland erg veel fosfaat en andere voedingsstoffen bevat, dan kan overwogen worden om deze toplaag te verwijderen. Het voordeel hiervan is allereerst dat het verschralen van het perceel er veel eenvoudiger door wordt. Afgezien daarvan kan blijken dat in de laag eronder nog zaden aanwezig zijn van de oorspronkelijke graslandflora, kunnen er waardevolle ecologische gradiënten ontstaan en kan het in sommige gevallen de gunstige invloed van het grondwater met zich meebrengen. Tegenover deze voordelen staan veelal de hoge kosten die de werkzaamheden met zich meebrengen, al kan dit soms gunstiger uitpakken. Ook moet vooraf worden nagegaan of een maaiveldverlaging geen ongewenste geomorfologische of bodemkundige aantasting met zich meebrengt. In de praktijk zal het in veel gevallen dan ook wenselijker zijn om andere maatregelen te treffen om ergens kruidenrijk grasland te ontwikkelen. Houtgewassen verwijderen in het grasland Een andere eenmalige maatregel bij aanvang van het herstelbeheer kan zijn om opgeslagen houtgewassen in een grasland te verwijderen, zodat daar vervolgens een verschralend beheer van maaien en afvoeren kan worden uitgevoerd. Houtgewassen aanplanten langs het grasland Houtgewassen aanplanten bij aanvang van het herstel beheer zal gewoonlijk worden uitgevoerd om cultuurhistorisch waardevolle landschapselementen langs de randen te herstellen. Aangezien veel van zulke graslanden in beheer komen tijdens de uitvoering van natuurontwikkelingsprojecten zijn er juist dan vaak ook goede (financiële) mogelijkheden om landschapselementen te herstellen. Houtgewassen aanplanten in de te ontwikkelen kruidenrijke graslanden zelf (bijvoorbeeld voor een gevarieerde vegetatiestructuur) is in dit stadium alleen aan te raden als op voorhand zeker is dat er geen verschralend beheer van maaien en afvoeren zal worden toegepast. Anders kan met het aanplanten van houtgewassen beter worden gewacht totdat het grasland schraal genoeg is om over te schakelen naar een eindbeheer (zie 5.2). 5.2 Bij het omschakelen van herstel- naar eindbeheer Het perceel inrichten voor begrazing Voor het ontwikkelen van kruidenrijk grasland is het in veel gevallen aan te raden om maaien en afvoeren als herstelbeheer toe te passen, omdat hiermee een zekere verschraling van het perceel wordt bewerkstelligd. Daarna kan er als eindbeheer worden gekozen voor begrazing, omdat dit meer structuurvariatie in het perceel met zich meebrengt. Hieruit volgt dat bij het overschakelen van het herstelbeheer op het eindbeheer het perceel in veel gevallen geschikt moet worden gemaakt voor beweiding, door het aanleggen van rasters etc. Houtgewassen aanplanten in het grasland Het kan wenselijk zijn om bomen en struwelen aan te planten in het grasland, opdat er meer variatie in de 34

36 Struweel in een grasland is gunstig voor allerlei dieren die afhankelijk zijn van structuurvariatie in het landschap (boven). Door houtige gewassen aan te planten kan de ontwikkeling van soortenrijke struwelen worden bevorderd (onder). vegetatiestructuur en milieuomstandigheden binnen het grasland ontstaat en er meer bijzondere soorten planten en dieren kunnen voorkomen. Het beste tijdstip voor het aanplanten van houtgewassen voor meer variatie is als het perceel reeds verschraald is middels een herstelbeheer in de vorm van maaien en afvoeren. Dan kunnen er houtgewassen worden aangeplant en kan er vervolgens enkele jaren later worden overgeschakeld op een eindbeheer met begrazing, op het moment dat de aangeplante houtgewassen hiertegen bestand zijn. Er kan ook voor worden gekozen om meteen al een weidebeheer in te zetten na het aanplanten van bomen en struiken en deze houtgewassen dan te beschermen tegen het vee door ze tijdelijk uit te rasteren. De soortensamenstelling verbeteren Bij het omschakelen van herstel - naar eindbeheer kunnen ook maatregelen worden genomen om de soortensamenstelling actief te verbeteren door middel van het opbrengen van maaisel afkomstig van soortenrijke graslanden en het uitvoeren van gerichte herintroducties. Dit onderwerp wordt nader besproken in hoofdstuk 8. 35

37 6 Het herstelbeheer 6.1 Hooilandbeheer versus weidebeheer als herstelbeheer In het algemeen wordt er voor het ontwikkelen van kruidenrijke grasland geadviseerd om eerst een verschralend hooilandbeheer van maaien en afvoeren toe te passen (zie bijvoorbeeld Schippers et al. 2012). Beweiding is voor voedselrijke percelen gewoonlijk een minder goed herstelbeheer. Met beweiding kan de vegetatie weliswaar kort worden gehouden, maar dit leidt niet tot de vereiste verschraling omdat het vee de opgenomen voedingsstoffen weer als mest deponeert op de grond. Bij maaien en afvoeren zal er dankzij de optredende verschraling uiteindelijk dan ook een ecologisch waardevoller kruidenrijk grasland ontstaan op een aanvankelijk voedselrijke bodem. Herstelbeheer 1. Hooilandbeheer (maaien en afvoeren) Het gaat hierbij om een hooilandbeheer, waarmee zo vroeg mogelijk in het jaar (liefst voor 1 juni) moet worden begonnen (Schippers et al. 2012). In voedselrijke graslanden is er dan gewoonlijk al voldoende productie om er een eerste snede af te kunnen halen. Later in het jaar kan er dan nogmaals worden gemaaid en afgevoerd. In zeer voedselrijke graslanden kan er vervolgens nog wel een derde snede worden afgehaald. Aldus zal de gewenste verschraling van de bodem zo snel mogelijk optreden onder een hooilandbeheer. Toch zal een verschralend beheer van maaien en afvoeren ook dan in veel gevallen nog tientallen jaren (tot meer dan 50 jaar) moeten worden toegepast alvorens er voldoende fosfaat is afgevoerd voor een bloemrijk grasland (zie bijvoorbeeld Verbaarschot et al., 2014). Naarmate de bodem schraler wordt zal de productie van het grasland afnemen en kan er steeds later in het jaar pas worden gemaaid en afgevoerd. In matig voedselrijke graslanden kan gewoonlijk pas vanaf half juni voor de eerste keer worden gemaaid, terwijl dit in de meest schrale graslanden nog later in het jaar is. Niet alleen het tijdstip van maaien schuift steeds verder in het jaar op bij een voortgaande verschraling, ook zal er na verloop van tijd moeten worden overgeschakeld van twee (of zelfs drie) keer maaien en afvoeren per jaar naar nog maar één keer per jaar. Herstelbeheer 2. Weidebeheer (begrazing door vee) Beweiding is op een voedselrijke bodem gewoonlijk een minder goed beheer dan maaien en afvoeren voor de ontwikkeling van kruidenrijk grasland, aangezien de bodem beter eerst kan worden verschraald om uiteindelijk een zo waardevol mogelijk kruidenrijk grasland te laten ontstaan. Waar de bodem echter al voedselarm genoeg is, kan door begrazing wel kruidenrijk grasland uit een ander vegetatietype dan grasland worden gevormd. Zo kan na het verwijderen van bos en struweel op een voedselarme bodem met behulp van begrazing een waardevol kruidenrijk grasland met een gevarieerde vegetatiestructuur worden ontwikkeld, terwijl het toepassen van een maaibeheer hier op problemen kan stuiten door de aanwezigheid van houtresten. 36

38 Gestreepte witbol en gewoon struisgras zijn op de droge zandgronden de twee belangrijkste zodevormende soorten die ervoor zorgen dat veel percelen in hun ontwikkeling richting kruidenrijk grasland blijven steken in een soortenarm grassenstadium. 6.2 Stadia in de ontwikkeling naar kruidenrijk grasland Als gevolg van het herstelbeheer 1 zal de bodem onder de voedselrijke graslanden steeds verder verschralen. De productie en de opbrengst voor de boer zal daardoor steeds verder dalen. De vegetatie zal daarentegen wel steeds rijker worden aan kruiden, bloemen en bijzondere plantensoorten. Schippers et al. (2012) schetsen deze ontwikkeling aan de hand van vijf fasen, waarbij de opbrengst daalt van meer dan 10 ton ds/ha naar uiteindelijk minder dan 5 ton ds/ha en de diversiteit in de flora toeneemt van zeer soortenarm naar soortenrijk. Op de kalkarme zand- en leemgronden begint deze ontwikkeling met Engels raai-grasland (fase 0), dat zijn naam ontleent aan het feit dat Engels raaigras alleen al meer dan 50% bedekt, terwijl in de dichte grasmat slechts hier en daar open plekken zijn waarin zeer algemene eenjarige planten als Gewone vogelmuur, Gewoon varkensgras en Straatgras zich vestigen. Vervolgens ontstaat een fase (Grassenmix, fase 1) waarin Engels raaigras is afgenomen en andere grassoorten als Gestreepte witbol en Zachte dravik zijn toegenomen, terwijl nu ook zeer algemene kruiden als Gewone paardenbloem en Witte klaver aanwezig zijn. Bij voortgaande verschraling ontstaat de volgende fase (Gras-kruidenmix) waarin kruiden meer nadrukkelijk aanwezig zijn in de vorm van bijvoorbeeld Gewoon biggenkruid, Duizendblad, Sint-Janskruid, Smalle weegbree en Schapenzuring. Zet de verschraling nog verder door dan ontstaat de volgende fase (Bloemrijk grasland, fase 4), met een bont mozaïek van laagblijvende grassen en kruiden en behalve in de vorige fase genoemde kruiden ook laagblijvende kruiden als Muizenoor, Grasklokje en Zandblauwtje. 6.3 Het doorbreken van de dominantie door grassen Volgens de hiervoor geschetste ontwikkeling ontstaat vanuit het voedselrijke productiegrasland als gevolg van een verschralend beheer van maaien en afvoeren een ecologisch waardevol kruidenrijk grasland. Op de droge zandgronden geldt echter dat deze ontwikkeling dikwijls blijft steken in een stadium waarin grassen zeer dominant aanwezig zijn. Door Schippers et al. (2012) wordt dit stadium aangeduid als het Dominant-stadium (fase 2). Uit het hier uitgevoerde onderzoek blijkt dat dit met name het geval is op plaatsen waar sprake is van verdroging; dus in graslanden op droge zandgrond op plaatsen die in het verleden beduidend natter zijn geweest. In zulke graslanden ontstaat een dichte grasmat als gevolg van zodevormende grassen als Gestreepte witbol en Gewoon struisgras. In deze dichte grasmat komen maar weinig kruidachtige 37

39 Door enkele jaren akkerbeheer toe te passen kan de sterke dominantie door zodevormende grassen waarschijnlijk voor lange tijd worden voorkomen, zodat tijdens het graslandbeheer daarna betere mogelijkheden ontstaan voor kruiden om zich te vestigen. Door tijdens deze akkerperiode Rode klaver of andere vlinderbloemigen te verbouwen kan bovendien nog stikstof worden opgenomen in de bodem, waarna fosfor beter kan worden uitgemijnd. planten voor en al helemaal geen zeldzame of bedreigde soorten. Het geheel geeft daarmee het beeld van een monotoon grasland arm aan bloemen en soorten. Schippers et al. (2012) raden aan om de dominantie door grassen te doorbreken door vroeg (voor half juni) te maaien, maar in de praktijk geldt voor de droge zandgronden dat de productie en opbrengst dan vaak nog te laag is om effectief voedingsstoffen af te kunnen voeren. De voedingstoestand van de bodem lijkt in zulke gevallen niet de onderliggende factor zijn voor de opgetreden stilstand in de ontwikkeling naar kruidenrijk grasland. Herstelbeheer 3. Een akkerfase met ingezaaide vlinderbloemigen Het uitgevoerde onderzoek laat zien dat er uit voedselrijke productieakkers wel met succes kruidenrijke graslanden met een vrij hoge florakwaliteit zijn ontwikkeld, terwijl er vanuit productiegraslanden veelal relatief soortenarme graslanden zijn ontstaan met een lage florakwaliteit. Dit wijst er op dat de stilstand in de ontwikkeling van voedselrijke graslanden niet zozeer zit in een te voedselrijke bodem, maar dat er in de dichte vegetatie van dominante grassen voor kruiden geen mogelijkheden zijn om zich te vestigen en uit te breiden. In zulke gevallen kan de sterke dominantie van grassen worden doorbroken door het betreffende perceel gedurende enkele jaren in akkerbeheer te nemen, waarbij de grond wordt omgeploegd en de dichte grasmat wordt vernietigd. Door in deze akkerfase vlinderbloemigen als veldboon, luzerne en klaver te verbouwen en met kalium te bemesten kan bovendien fosfaat worden uitgemijnd uit de bodem, wat nog verder zal bijdragen aan de botanische waarde van het kruidenrijke grasland dat daarna zal ontstaan. Indien wordt overwogen om een akkerfase in te stellen voor het doorbreken van de dominantie door grassen, moet wel eerst worden beoordeeld of er mogelijk ook nadelen aan zijn verbonden (zie de bijsluiter). Na de akkerfase kan waarschijnlijk het beste eerst weer enkele jaren een herstelbeheer van maaien en afvoeren worden uitgevoerd, alvorens er eventueel wordt begonnen met een weidebeheer. Aangezien met deze maatregel nog weinig of geen praktijkervaring is opgedaan, is ook al onder 3.6 geadviseerd om deze maatregel eerst op experimentele schaal toe te passen en daarbij de ontwikkelingen in de vegetatie (soortensamenstelling) en de bodem (met name fosfor) nauwlettend te volgen. Indien hiermee inderdaad gunstige resultaten worden bereikt, dan zou deze maatregel vervolgens op een grotere schaal kunnen worden toegepast. 38

40 Bijsluiter tijdelijk akkerbeheer Eén van de belangrijkste conclusies uit dit rapport is dat een uitgangssituatie met veel kale grond de beste start is voor het ontwikkelen van bloemrijke graslanden. Een effectieve manier om dat te bewerkstelligen is het tijdelijk in akkerbeheer nemen van een graslandperceel. Daar hoort echter ook een bijsluiter bij, waarin gewezen wordt op een aantal mogelijke ongewenste bijwerkingen. Die bijwerkingen hebben te maken met het risico op het verdwijnen van bestaande kwaliteiten en op mogelijke complicaties bij het vervolgbeheer. In veel gevallen zal blijken dat deze bijwerkingen niet aan de orde zijn, maar het is toch goed om hier aandacht aan te besteden. Bodemarchief en bodemontwikkeling In zeldzame situaties kan er sprake zijn van een bijzonder bodemarchief, bijvoorbeeld in de vorm van archeologische waarden. Doorgaans hebben de graslanden al een verleden als akker en is een eventueel bodemarchief reeds verloren gegaan en/ of verstoord. Maar in het geval er sprake is van een ongestoorde bodem en een zekere archeologische verwachtingswaarde is tijdelijk akkerbeheer ongewenst. Maar ook zonder bijzonder bodemarchief kan het soms beter zijn om de bodem niet te verstoren met tijdelijk akkerbeheer. Een grasland dat al jaren zonder bemesting en ander intensief beheer als grasland wordt beheerd kan een rijk bodemleven hebben ontwikkeld. Ook kan er sprake zijn van een langdurig ongestoorde bodemontwikkeling. In zeldzame gevallen zijn graslanden zelfs helemaal nooit omgezet. Tijdelijk akkerbeheer kan dan een flinke aanslag zijn op het bodemleven of een bijzonder bodemprofiel permanent beschadigen. graslanden uit dit onderzoek enorm aan kwaliteit gewonnen na een topjaar voor emelten: de roeken die daarop af kwamen hebben het hele perceel als het ware omgeploegd. Waar wilde zwijnen actief zijn is tijdelijk akkerbeheer meestal ook niet nodig, zoals dit het geval is in een ander perceel uit dit onderzoek. Vervolgbeheer Braakliggende grond na tijdelijk akkerbeheer is niet alleen een geschikt kiembed voor kruiden en schijngrassen, maar ook voor sommige bomen en ongewenste exoten. Op Reijerskamp, één van de toplocaties uit dit onderzoek, hebben berken massaal gekiemd in de eerste paar jaar na de braakfase. Omdat de percelen begraasd werden, konden de berken ook verder uitgroeien. Uiteindelijk is na ongeveer 7 jaar besloten om de berken er met paarden uit te trekken. De kruidlaag was toen al zo dicht dat verdere kieming van berken bijna niet meer mogelijk was. Sindsdien is er dan ook vrijwel geen nieuwe aanwas van berken meer. Ook ongewenste exoten kunnen optreden. Met name Late en Canadese guldenroede blijken in de praktijk heel lastig in toom te houden. Bij een begrazingsbeheer kunnen sommige graslanden er uiteindelijk helemaal door gedomineerd worden. Onbekend is of ze dan uiteindelijk weer zullen afnemen, zoals dat bijvoorbeeld bekend is van Jacobskruiskruid. Er is een grote kans dat guldenroedes talrijk zullen gaan optreden waar dat in nabijgelegen terreinen ook al het geval is. Tijdelijk akkerbeheer is dan wellicht geen goede optie, of anders moet elke nieuwe vestiging gelijk weg gegraven worden, wat tijd en aandacht vergt en dus kostbaar is. Graslanden met een rijk bodemleven zijn bovendien aantrekkelijk voor mollen (veel regenwormen!) en die zorgen met hun graafactiviteiten ook al voor veel dynamiek en open plekken. Ook andere dieren kunnen dit bewerkstelligen. Zo heeft één van de 39

41 Herstelbeheer 4. Fosfaat uitmijnen met gras-klaver en kaliumbemesting Een andere mogelijkheid om in voedselrijke graslanden de ontwikkeling naar kruidenrijk grasland te versnellen is het inzaaien van gras-klaver onder kaliumbemesting (Timmermans et al., 2010). Klaver legt net als bijna alle vlinderbloemigen stikstof vast in wortelknolletjes. Mede dankzij de toegevoegde kalium wordt de productie van de vegetatie daardoor aanzienlijk verhoogd en wordt er veel meer fosfaat opgenomen uit de bodem. Door de vegetatie vervolgens regelmatig te maaien en het maaisel daarbij af te voeren wordt er ook veel meer fosfaat afgevoerd uit het systeem. De bodem verschraalt zo veel sneller dan als er alleen wordt gemaaid en afgevoerd (herstelbeheer 1). Een belangrijk verschil met het herstelbeheer 3 is dat er naast klaver ook zodevormende grassen worden ingezaaid. Na beëindiging van dit herstelbeheer zou de zode daarom nog één keer of zelfs meerdere keren moeten worden omgeploegd om te voorkomen dat de graszode te dicht is voor de vestiging van de gewenste soorten van kruidenrijk grasland. Een andere optie is om na afloop van de gras-klaver nog enkele jaren akkerbouw toe te passen, zodat herstelbeheer 3 en 4 met elkaar gecombineerd worden. Na afloop van dit al dan niet gecombineerde herstelbeheer kan vervolgens wellicht het beste eerst enkele jaren een beheer van maaien en afvoeren worden toegepast alvorens er eventueel wordt overgeschakeld op een weidebeheer. 6.4 Wanneer kan van het herstelbeheer worden overgeschakeld op een eindbeheer? De vraag wanneer er kan worden gestart met het eindbeheer hangt nauw samen met de zwaarte van de botanische doelstelling die er op een perceel rust. Waar alleen het beheertype Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02) de doelstelling is, daar kan simpelweg worden overgeschakeld op het eindbeheer als het grasland voldoende kruiden herbergt. Deze doelstelling zal veelal kunnen worden bereikt door de hiervoor genoemde vormen van herstelbeheer al dan niet in combinatie toe te passen en indien nodig maaisel op te brengen om de gewenste soorten actief terug te krijgen. Waar wordt ingezet op een kruidenrijk grasland met een zeer hoge florakwaliteit, daar zal in veel gevallen een herstelbeheer (1, 3 en 4) van verschralen en uitmijnen veel langduriger moeten worden toegepast. Voor zulke hoogwaardige kruidenrijke graslanden zijn de gehanteerde streefwaarden van fosfaat voor bloemrijk grasland (Verbaarschot et al., 2014) een goed richtpunt. Herstelbeheer 5. Tijdelijke overbeweiding Waar het omploegen van de bodem om welke reden dan ook geen optie is, kan worden overwogen om enkele jaren een veel intensievere beweiding toe te passen dan gebruikelijk is. Op veel plaatsen zal de graszode dan veel sterker dan anders worden stukgetrapt door het vee, zodat er in het grasland voldoende open plekjes en paadjes ontstaan om de vestiging van kruiden mogelijk te maken. Omdat dit echter een veel minder radicale maatregel is dan de vorige twee vormen van herstelbeheer, zal ook het effect hiervan veel minder uitgesproken zijn. Bovendien wordt er met dit herstelbeheer geen fosfaat afgevoerd uit het ecosysteem, zodat het op de lange termijn ook minder effectief zal zijn. Toch zou kunnen blijken dat tijdelijke overbeweiding een waardevolle maatregel is om het stadium met een soortenarme grassenfase te doorbreken waar de ontwikkeling richting kruidenrijk grasland op slot zit en het grasland omploegen geen optie is. 40

42 41

43 7 Het eindbeheer 7.1 Hooilandbeheer versus weilandbeheer als eindbeheer Als eindbeheer zal er in veel gevallen worden gekozen voor een bepaalde vorm van beweiding. Het verschralende effect van het hooilandbeheer is dan niet meer nodig. De voordelen van begrazing boven maaien en afvoeren zitten allereerst in het ontstaan van meer variatie in de vegetatiestructuur, in de vorm van opengetrapte plekjes en paadjes, molshopen en mierenbulten en ruige plekken die ontstaan na het deponeren van mest. Begrazing is bovendien gunstiger voor de fauna dan maaien en afvoeren, omdat er met het maaisel ook veel insecten en andere ongewervelde dieren worden afgevoerd. Als er struwelen worden meebegraasd dan is dat zeer gunstig voor de zoomflora. Het laten meebegrazen van struwelen werkt ter plaatse verschralend en leidt tot een geleidelijke overgang tussen grasland en struweel. Ook veel kleine fauna zal van deze overgangen profiteren. Begrazing is bovendien een voorwaarde om graslandtype 2 (kamgrasweide) te kunnen ontwikkelen, terwijl het in de schrale graslandtypen 3 en 4 effectiever is, aangezien de laagblijvende vegetaties dan nog moeilijk te maaien zijn. Waar graslandtype 1 (glanshaverhooiland) het doel is zal maaien en afvoeren echter ook moeten worden voortgezet tijdens het eindbeheer, omdat dit een voorwaarde is voor het in stand houden van de kenmerkende soortensamenstelling. Op plaatsen waar dit graslandtype vroeger goed ontwikkeld voorkwam, werden er ter compensatie van het verschralende beheer ook steeds voedingsstoffen aangevoerd, zoals bijvoorbeeld in de uiterwaarden door overstroming met rivierwater. Op de droge zandgronden zal maaien en afvoeren dermate verschralend werken dat er incidenteel moet worden bemest om het gewenste soortenpalet te kunnen behouden. 7.2 Weidebeheer (begrazing door vee) Als er voor beweiding is gekozen, dan kan er vervolgens worden gekozen voor uiteenlopende soorten vee alsmede combinaties daarvan. Verder moet dan ook nog worden vastgesteld welke periode van het jaar er beweiding zal plaatsvinden. Aanvullend maaien kan nodig zijn als er een al te sterke verruiging dreigt op te treden. Soort vee en de periode in het jaar Welk type vee er wanneer wordt ingezet voor de beweiding zal sterk afhangen van wat er binnen de mogelijk heden van het terreinbeheer ligt. Op basis van het uitgevoerde onderzoek zijn er weinig harde uitspraken te doen over wat de beste vorm van beweiding is. Op de Veluwe is met opvallend veel succes kruidenrijk grasland ontwikkeld door jaarrond te begrazen met runderen, terwijl begrazing met runderen elders een minder succesvol ontwikkelingsbeheer is geweest. In het Junner Koeland langs de Overijsselse Vecht worden door begrazing met runderen en pony s waardevolle graslandvegetaties in stand gehouden, terwijl dit op de Havelterberg in Drenthe wordt bereikt door extensieve winterbegrazing met schapen. Al met al lijkt de voorgeschiedenis (productie akker, productiegrasland of al eeuwen halfnatuurlijk grasland, zie 3.5) van de onderzoekslocaties meer te verklaren dan de toegepaste 42

44 vorm van beweiding. Voor het maken van keuzes omtrent de vorm en intensiteit van de begrazing wordt daarom verwezen naar de Richtlijnen begrazingsdichtheden kruiden- en faunarijk grasland (Piek, 2009). Ook kan de website Begrazing in Nederland ( alterra.nl/begrazing/default.asp) worden geraadpleegd. Hier wordt op een overzichtelijke manier veel praktische informatie aan de terreinbeheerder aangeboden. Aanvullend maaien van ruige plekken Ruige plekken gedomineerd door Grote brandnetel, Braam en andere ruigteplanten leveren een belangrijke bijdrage aan een gevarieerde vegetatiestructuur in een kruidenrijk grasland. Indien er echter erg veel ruigten ontstaan, dan slaat deze positieve bijdrage om in een negatieve, doordat het opslaan van teveel ruige vegetaties ten koste gaat van de gewenste kruidenrijke vegetaties met veel doelsoorten. In dat geval kan het wenselijk zijn om ruige plekken in het grasland gericht te gaan maaien. Indien het opslaan van teveel ruige vegetaties een structureel probleem is en deze vegetaties onvoldoende kunnen worden teruggedrongen door de begrazingsdruk op te voeren, dan is de bodem waarschijnlijk te voedselrijk en moet worden overwogen om over te gaan op een verschralend herstelbeheer in de vorm van bijvoorbeeld maaien en afvoeren. Indien er om welke reden dan ook structureel teveel voedingsstoffen zullen worden blijven aangevoerd, dan zal de verruiging in het perceel blijven optreden en kan wellicht beter worden gekozen voor een hooilandbeheer als eindbeheer. 7.3 Hooilandbeheer (maaien en afvoeren) Als er bij het eindbeheer voor een hooilandbeheer is gekozen, dan er moet vervolgens nog worden nagegaan op welk tijdstip er wordt gemaaid en afgevoerd. Bovendien kan het nodig zijn om dit later in het jaar nog een tweede keer te doen. Doordat goed ontwikkelde kruidenrijke graslanden een relatief voedselarme bodem hebben, zal de opbrengst veel kleiner zijn dan bij het herstelbeheer. Nabeweiden kan worden toegepast om ecologisch waardevolle overgangsvegetaties naar bossen en struwelen te ontwikkelen of te behouden. Maaitijdstip In hooilanden met als doelstelling kruidenrijk grasland is het tijdstip waarop voor het eerst gemaaid wordt veel vroeger tijdens het herstelbeheer (mei-juni) dan tijdens het eindbeheer (vanaf half juni). Wanneer tijdens het eindbeheer voor het eerst kan worden gemaaid hangt af van de productie en daarmee samenhangend de voedselrijkdom van de bodem. In matig voedselrijk hooiland van graslandtype 1 zal dikwijls al in de tweede helft van juni kunnen worden gemaaid en afgevoerd (Schippers et al., 2012), terwijl dit in graslanden op een voedselarmere bodem pas later mogelijk is. In matig voedselrijk hooiland zal bovendien later in het jaar nog een tweede keer kunnen worden gemaaid en afgevoerd. Maaiopbrengst Bij het eindbeheer zal de opbrengst gering zijn ten opzichte van productiegraslanden en de graslanden afkomstig uit de intensieve landbouw die in ontwikkeling zijn richting kruidenrijke graslanden. De lage opbrengst tijdens het eindbeheer is een noodzakelijk gevolg van de voedselarme bodem die nodig is voor de aanwezigheid van kruidenrijke grasland. De doelstelling kruidenrijk grasland gaat dus noodzakelijkerwijs samen met een lage opbrengst en relatief hoge netto beheerkosten (afgezien van de compenserende NL-subsidies). In matig voedselrijke graslanden als graslandtype 1 kan een jaarlijkse opbrengst van 3-6 (ton ds/ha) worden verwacht (Schippers et al., 2012). Voor de schralere graslandtypen 3 en 4 zal dit nog beduidend minder zijn, zodat hier meestal wordt gekozen voor een weidebeheer. Nabeweiden Nabeweiden heeft in hooilanden vooral meerwaarde indien er struwelen in of langs het grasland zijn. Zonder nabeweiding ontstaat er een abrupte overgang tussen het gemaaide grasland enerzijds en het niet-gemaaide struweel anderzijds. Een dergelijke abrupte overgang biedt geen plaats voor een goed ontwikkelde zoomflora en voor allerlei kenmerkende fauna van zomen en mantels. Meer dan de graslandflora is juist de zoomflora in Nederland sterk verarmd. Er is dus veel winst te boeken door geleidelijke overgangen te ontwikkelen tussen graslanden en het aangrenzende struweel. Door na het maaien en afvoeren te beweiden ontstaat er een geleidelijke overgang tussen beide vegetaties, die plaats kan bieden aan allerlei zoomplanten en dieren. Nabeweiding kan daarnaast een gunstige invloed op de vestiging van nieuwe planten hebben, doordat de zode plaatselijk wordt opengetrapt en er zaden van elders worden aangevoerd door het vee. 43

45 7.4 Bemesten inclusief bekalken Het bemesten van percelen met de doelstelling kruidenrijk grasland is meestal niet aan de orde. Het herstel beheer is juist bijna altijd gericht op verschraling, terwijl het eindbeheer veelal beweiding betreft, waardoor geen verdere verschraling zal optreden. Bemesting bij het eindbeheer kan derhalve alleen wenselijk zijn in sommige kruidenrijke graslanden met de doel stelling graslandtype 1 glanshaverhooiland (zie 4.3), als de kenmerkende soorten als Margriet, Knoopkruid en Scherpe boterbloem dreigen te verdwijnen en uit bodem onderzoek blijkt dat de bodem te schraal begint te worden voor dit graslandtype. Waar glanshaverhooilanden vroeger optimaal voorkwamen was er vrijwel altijd sprake van een geregelde aanvoer van voedingsstoffen door bijvoorbeeld beken en rivieren. In dat geval is er dus ook nooit bemesting nodig. Waar aan glans haverhooilanden verwante graslanden van type 1 worden ontwikkeld op de Pleistocene zandgronden, daar kan de bodem als gevolg van voortdurend maaien en afvoeren te schraal en te zuur worden, zodat de vegetatie zich ontwikkeld tot het meer schrale graslandtype 3 of 4. Alleen in dat geval kan het nodig zijn om te bemesten met ruwe stalmest en te bekalken om graslandtype 1 te behouden. Er moet dan wel eerst worden overwogen of type 3 en 4 niet een betere doelstelling is voor het perceel. Echter, met name in de gevallen dat de soortenarme variant van type 3 dreigt te ontstaan, is geregeld een lichte bemesting en /of bekalking wenselijk voor het in stand houden van het kruidenrijk grasland. Structuurvariatie in het landschap levert een belangrijke bijdrage aan een rijke flora en fauna, in het bijzonder waar de bodem niet al te voedselrijk is: een klein groepje bomen in een graslandperceel, een vrij steile overgang tussen een hoger en een lager gelegen perceel, een ruigte die al enkele jaren niet meer begraasd of gemaaid wordt, en een wegberm grenzend aan het raster van een weiland. 44

46 Faunarijke graslanden Kruidenrijke graslanden kunnen uiteraard ook belangrijk zijn voor de fauna, als leefgebied en als ecologische verbindingen tussen open delen van natuurgebieden. Een compleet graslandbeheer bestaat alleen maar als er in het beheer rekening is gehouden met dieren, zoals geelgors, paapje, roodborsttapuit en reptielen. De aanbevelingen in dit rapport kunnen daarom alleen goed worden geïmplementeerd als ook hier aandacht voor is. Het is niet mogelijk om hier alle aandachtspunten voor de fauna te noemen, maar hier volgen een aantal belangrijke: Struweel en solitaire bomen Variatie op landschapsschaal is cruciaal voor de fauna: hoe meer geleidelijke overgangen er in het veld en in het beheer aanwezig zijn, des te beter het is. Kleine struweelgroepen in graslanden, solitaire bomen, golvende bosranden en een liggende dode boom in het grasland geven variatie in substraat, microklimaat, fourageermogelijkheden en dekking. Gefaseerd maaien Gefaseerd maaien is van belang om overblijvende vegetatie in de winter te houden en om bij een zomerse maaibeurt te voorkomen dat alle nectarplanten uit een perceel verdwijnen. Uiteraard wordt dit ook bevorderd door schrale bermen, struweelgroepen en ruigten, maar toch is het meestal beter om niet het hele perceel tegelijk te maaien. In de wat grotere hooilandcomplexen kunnen bovendien niet alle percelen tegelijk worden gemaaid, maar verspreid over twee tot drie weken. Sommige (roof) vogels en andere dieren fourageren graag in pas gemaaide percelen. Ook levert en gespreide maaidatum meer mogelijkheden voor de zaadzetting op. Structuurbevordering Kleine en grotere structuurelementen kunnen voor de fauna van graslanden veel betekenis hebben. Een onvolledige opsomming: veldschuren, rotte weilandpaaltjes en ander dood hout, kale grond bij de toegang van weilanden, onbeheerde ruigtes, steilkantjes en laagten waar water blijft staan. De diversiteit van leefstijlen is bij insecten zo groot dat het onmogelijk is rekening te houden met alle soorten. Er zijn zelfs kevers die exclusief in winterverblijfplaatsen van mollen leven. Variatie op landschapsschaal is daarom het toverwoord. Door monitoring en een gezond verstand kan het beheer daarop worden aangepast. Variatie in het beheer Op perceelsniveau is vaak een vrij consequent beheer nodig, maar op landschapsschaal kan daar natuurlijk mee gevarieerd worden: hooilanden in de nattere delen, hooiweiden en weilanden op de hogere delen (zie bijvoorbeeld figuur 3 onder 4.2). Bij begrazing kan er gevarieerd worden in intensiteit en -periode. De keuzen hierin zijn afhankelijk van de landschapshistorie, natuurdoelen en abiotische uitgangssituatie. Ook hier bestaat er geen standaardrecept, maar zal voor ieder gebied afzonderlijk de juiste mix moeten worden gekozen. Daarbij mag ook persoonlijke interesse en smaak een rol spelen. Op de ene plek zal er wat meer aandacht zijn voor wilde bijen, op de andere plek voor reptielen. Uiteindelijk zorgt ook dit voor variatie op landschapsschaal. Enig experimenteren is daarbij ook wenselijk, als het maar met zorg en aandacht wordt uitgevoerd en de effecten ervan worden gemeten en geëvalueerd. Allerlei soorten dagvlinders, zweefvliegen en roofvliegen profiteren van kruidenrijke graslanden met een gevarieerde structuur: Oranjetipje, Veldparelmoervlinder,Kleine bijvlieg (een zweefvlieg) en Hoornaarroofvlieg. 45

47 8 De soortensamenstelling op een verantwoorde manier verbeteren Zelfs als de locaties zorgvuldig zijn uitgekozen en het beheer goed wordt uitgevoerd, zijn veel doelsoorten tegenwoordig niet meer in staat om zich te vestigen in een perceel dat bestemd is om tot kruidenrijke grasland te worden ontwikkeld. Dit wordt verklaard doordat de zaadvoorraad in de bodem is uitgeput en er geen bronpopulaties in de buurt meer aanwezig zijn. In zo n geval kan de graslandflora alleen nog worden hersteld door ontbrekende soorten opzettelijk in te brengen. Net zo goed als het dringend gewenst is om de oorspronkelijke flora van een grasland in ere te herstellen, is het ook dringend gewenst om dit op verantwoorde manier te doen. In de praktijk vinden herintroducties tegenwoordig al veelvuldig plaats, ook in de terreinen van Natuurmonumenten. Te vaak gebeurt dit echter zonder dat daar een goed overdacht plan achter zit. Voor de herintroductie van soorten op terreinen van Natuurmonumenten moet het interne beleid voor herintroducties worden gevolgd, dat is vastgelegd in de Richtlijn herintroductie planten (Van der Heiden, 2013). Bovendien is vaak intern advies nodig van een ecoloog. Een actieve verbetering van de soortensamenstelling is alleen succesvol en zinvol is als aan enkele belangrijke voorwaarden is voldaan. Hieronder worden de belangrijkste voorwaarden besproken. 8.1 Voorwaarden Gewenste moment Wat in graslanden het meest geschikte moment is om de soortensamenstelling te verbeteren, hangt nauw samen met de uitgangssituatie en het herstelbeheer dat er wordt toegepast. Als de uitgangsituatie een ander vegetatietype is dan grasland (dus bijvoorbeeld een productieakker of een recent verwijderd bos en struweel), dan zal bij aanvang van het herstelbeheer volop open grond aanwezig zijn om de vestiging van kruiden mogelijk te maken. In dat geval kan het opbrengen van maaisel, het inzaaien van zaadmengsels en de gerichte herintroductie van doelsoorten het beste meteen plaatsvinden, omdat de graszode daarna steeds meer gesloten zal worden. Als kruidenrijk grasland echter vanuit een productiegrasland wordt ontwikkeld door uitsluitend een hooilandbeheer of een weidebeheer toe te passen, dan zal de graszode vanaf het begin te dicht zijn om met succes de soortensamenstelling te kunnen verbeteren. Het opbrengen van maaisel, het inzaaien van zaadmengsels en de gerichte herintroductie van doelsoorten lijkt in zulke gevallen alleen zinvol als dan op een één of andere manier ook open plekken in de vegetatie worden gecreëerd om de vestiging van kruiden mogelijk te maken. Als in een grasland met een gesloten graszode herstelbeheer 3, 4 of 5 wordt toegepast, dan kan het opbrengen van maaisel, het inzaaien van zaadmengsels en de gerichte herintroductie van doelsoorten het beste direct na afloop plaatsvinden, aangezien dan de meeste open plekken aanwezig zijn voor de vestiging van kruiden. Gewenste soorten Op basis van een gedegen inventarisatie kan worden beoordeeld of een verbetering van de soortensamenstelling door het inbrengen van zaden van buitenaf gewenst is. Daarmee kan ook worden vastgesteld voor welke soorten geldt dat het gewenst is dat zij zich zullen vestigen in het perceel. In principe zijn dit de doelsoorten van het perceel die dan nog niet aanwezig zijn. Hoe de doelsoorten voor een perceel kunnen worden vastgesteld is besproken onder

48 Gewenste bronnen De soortensamenstelling op een verantwoorde manier verbeteren betekent ook dat het de sterke voorkeur heeft om zaden van wilde planten uit de eigen omgeving te betrekken. Als elke regio zijn eigen genotypen in stand houdt zal de genetische variatie landelijk gezien het grootst blijven binnen een soort. Dit is wenselijk omdat de genetische variatie een belangrijke bijdrage kan leveren aan de instandhouding van een soort op de lange termijn. 8.2 Methoden Maaisel en/of grond met zaden uitwisselen Het opbrengen van maaisel afkomstig van nabijgelegen graslanden met een goed ontwikkelde flora wordt al veel toegepast om de soortensamenstelling te verbeteren. Behalve maaisel kan ook grond worden getransporteerd van een bronperceel naar het perceel waarvan de soortensamenstelling moet worden verbeterd. In beide gevallen worden vooral de soorten die veel zaden produceren toegevoegd aan het soortenpalet, terwijl soorten die zich vooral vegetatief voortplanten op deze manier niet worden meegenomen. In het geval van grond geldt dit dan nog met name voor doelsoorten die een zaadvoorraad in de bodem hebben. Een zadenmengsel inbrengen Indien het opbrengen van maaisel wegens het ontbreken van een geschikte bronlocatie of om andere redenen geen praktische oplossing biedt, dan kan worden overwogen om zorgvuldig samengestelde zadenmengsels in te brengen. Het moet dan wel gaan om mengsels die bestaan uit zaden die zijn verzameld in de betreffende streek, zoals die bijvoorbeeld door de Cruydthoek of Biodivers kunnen worden samengesteld. In geen geval is het wenselijk om weidemengsels of andere standaard verkrijgbare zadenmengsels te gebruiken, omdat hierin ook allerlei soorten en genotypen kunnen voorkomen die niet behoren tot de inheemse flora van Nederland. Soorten gericht herintroduceren Het gericht herintroduceren van bepaalde doelsoorten komt in beeld als zij zich op een andere manier niet zullen verspreiden naar het perceel. Lokale floristen weten meestal het beste waar nog geschikte bronpopulaties aanwezig zijn en zijn bovendien vaak ook nog graag bereid om als vrijwilliger mee te werken aan het beheer. Voor doelsoorten die nagenoeg of geheel zijn verdwenen uit ons land zal in veel gevallen gebruik gemaakt moeten worden van zaden die van verder komen. Ook in dat geval is het dringend aan te bevelen om alleen zaad te betrekken waarvan bekend is dat het genetisch materiaal uit Nederland of het aangrenzend buitenland betreft. De meeste doelsoorten kunnen het beste als zaad worden ingebracht. Een kleine hoeveelheid zaad ingezaaid op enkele open plekken in de grasmat zal gewoonlijk volstaan, want als de ecologische omstandigheden gunstig zijn, dan kan de soort zich daarna vanzelf verder door het perceel verspreiden. Soorten die zich voornamelijk of uitsluitend vegetatief voortplanten kunnen alleen worden ingebracht door ze over te planten. Verdwijnt een soort na herintroductie weer spoedig, dan moet worden nagegaan of de betreffende soort wel echt een doelsoort voor het perceel zou moeten zijn en of het eindbeheer en de voedingstoestand van de bodem wel echt op orde zijn. 8.3 Documentatie Van groot belang is dat goed wordt gedocumenteerd welke soorten zich hebben gevestigd dankzij het actief verbeteren van de soortensamenstelling. Daarbij moet ook worden aangegeven waar deze soorten (waarschijnlijk) oorspronkelijk vandaan komen. Zo blijft voor botanisch onderzoek in de toekomst bekend wat de herkomst van het genetisch materiaal in een gebied is. Steenanjer, Liggende vleugeltjesbloem en Stijve ogentroost zijn drie voorbeelden van vrij zeldzaam geworden soorten waarvoor gerichte herintroductie nodig kan zijn om ze terug te krijgen in een kruidenrijk grasland. Goede documentatie van de herkomst en monitoring van de populatie is daarbij van belang. 47

49 9 Monitoring 9.1 Bodemfactoren 9.2 Vegetatie Aangeraden wordt om bij een verschralingsdoelstelling (bijvoorbeeld bij uitmijnen) tenminste eens in de drie tot zes jaar bodem en flora te laten onderzoeken. Bij het laten analyseren van bodemmonsters moet zeker niet worden afgegaan op de standaard bijgeleverde bemestingsadviezen, aangezien deze bedoeld zijn voor de productielandbouw. In het beheer van kruidenrijke graslanden zal een tekort aan belangrijke voedingselementen in veel gevallen juist samengaan met een rijke flora. Tijdens een verschralingsbeheer moet vooral worden nagegaan in welke mate belangrijke voedingselementen als stikstof (N), fosfor (P), kalium (K) en magnesium (Mg) afnemen in concentratie. Naarmate de bodem voedselarmer wordt zal een afname van fosfor steeds belangrijker worden ten opzichte van de andere bodemfactoren. Voor het ontwikkelen van graslanden met een zeer hoge florakwaliteit gaat het er om dat de totale en beschikbare hoeveelheden fosfor (Totaal-P en Olsen-P of P-Al) de streefwaarden bereiken die worden gesteld voor bloemrijk grasland (Verbaarschot et al., 2014; Timmermans et al., 2010). Voor het ontwikkelen van kruidenrijke graslanden met een wat minder hoge florakwaliteit zijn echter hogere fosfaat-waarden toelaatbaar. Het in hoofdstuk 3 gepresenteerde onderzoek laat zien dat ook dan nog landschappelijk aantrekkelijke kruidenrijke graslanden met een acceptabele soortensamenstelling kunnen ontstaan. Voordat met het ontwikkelen van kruidenrijke graslanden wordt begonnen is het nuttig om eerst goed te weten waar de karakteristieke soorten nog aanwezig zijn in het betreffende natuurgebied. Een gebiedsbrede inventarisatie van zulke soorten is van belang voor het selecteren van geschikte percelen en om te kunnen beoordelen welk graslandtype het beste kan worden ontwikkeld in de geselecteerde percelen. Daarnaast kan zo n inventarisatie ook nog van belang zijn bij het vinden van bronpopulaties voor het herintroduceren van doelsoorten. Na deze gebiedsbrede inventarisatie vooraf moeten tijdens het herstelbeheer de ontwikkelingen in de populaties van doelsoorten goed worden gevolgd om dit beheer te kunnen bijsturen en om het effect van eventuele maatregelen ter verbetering van de soorten samenstelling te beoordelen. Elke drie tot zes jaar kunnen hiertoe vegetatieopnames in permanente proefvlakken worden gemaakt. Aanvullend kunnen er stippenkaarten worden gemaakt van de minder talrijk voorkomende doelsoorten. Indien er zeldzame doelsoorten zijn die in kleine aantallen voorkomen, dan is een jaarlijkse monitoring van deze kwetsbare populaties gewenst. Als tijdens het eindbeheer de soortensamenstelling in een perceel uiteindelijk is gestabiliseerd, dan volstaat het om eens in de zes tot twaalf jaar een inventarisatieronde uit te laten voeren. 48

50 49

51 10 Literatuur Eichhorn, K. & R. Ketelaar (2011). Ecologie en beheer van kruidenrijke akkers op de zandgronden. Vereniging Natuurmonumenten, s-graveland. Eichhorn, K. & T. van den Broek (2013). Ecologie en beheer van kruidenrijke akkers op de zware en basische grondsoorten. Vereniging Natuurmonumenten, s-graveland. Floron (2011). Nieuwe atlas van de Nederlandse flora. Stichting Floron, Nijmegen. Heiden, van der (2013). Richtlijn herintroductie planten. Vereniging Natuurmonumenten, s-graveland. Meijden, R. van der (2005). Heukels flora van Nederland. 23e editie. Wolters-Noordhoff, Groningen. Mennema, J., et al. (1980). Atlas van de Nederlandse Flora 1. Uitgestorven en zeer zeldzame planten. Uitgeverij Kosmos, Amsterdam. Mennema, J., et al. (1985). Atlas van de Nederlandse Flora 2. Zeldzame en vrij zeldzame planten. Uitgeverij Bohn, Scheltema & Holkema, Utrecht. Molen, P.C. van der, G.J. Baaijens, A. Grootjans & A. Jansen (2010). LESA. Landschapecologische systeemanalyse. Piek, H. (2009). Richtlijnen begrazingsdichtheden kruiden- en faunarijk grasland. Vereniging Natuurmonumenten, s-graveland. Schaminée, J. et al. ( ). De Vegetatie van Nederland. Deel 1-5. Opulus, Uppsala/Leiden. Schaminée, J., K. Sykora, N. Smits & M. Horsthuis (2010). Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland. KNNV Uitgeverij, Zeist. Schippers, W., I. Bax & M. Gardenier (2012). Ontwikkelen van kruidenrijk grasland; veldgids. Aardewerk advies & Bureau Groenschrift, Ede. Simmelink, M. (2013). Graslandbeheer op voormalige landbouwgrond in beweging. Analyse van en aanbevelingen voor het beheer van Kruiden en faunarijke graslanden door de Vereniging Natuurmonumenten gericht op het verhogen van de natuurwaarde. Stageverslag (NCP-70424). Wageningen Universiteit. Timmermans, B.G.H., N.J.M. van Eekeren, E. Finke, F.W. Smeding & M.M. Bos (2010). Fosfaat uitmijnen op natuurpercelen met gras/klaver en kalibemesting: Handreiking voor de praktijk. Louis Bolk Instituut, Driebergen Verbaarschot, E., E. Brouwer & R. Bobbink (2014). Potenties voor de verdere ontwikkeling van bloemrijke graslanden en akkers in Overijssel en Flevoland. Eindrapport. Rapportnummer: B-WARE Research Centre, Nijmegen. 50

52 Bijlage 1 Tansley-opnames van de vegetatie in de 24 onderzochte graslanden. Zie 3.1 en tabel 2 aldaar voor de ligging en de eigendomssituatie van deze graslanden. Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Doelsoorten KFK RL2012 Akkerhoornbloem Cerastium arvense 8 Blauwe knoop Succisa pratensis 7 GE Borstelgras Nardus stricta 7 GE Bosdroogbloem Gnaphalium sylvaticum 7 Boskruiskruid Senecio sylvaticus 9 Brem Cytisus scoparius 9 Duits viltkruid Filago vulgaris 4 Duizendblad Achillea millefolium 9 Dwergviltkruid Filago minima 6 Echte guldenroede Solidago virgaurea 6 KW Echte koekoeksbloem Lychnis flos-cuculi 9 Eenjarige hardbloem Scleranthus annuus 8 Fijn schapengras Festuca filiformis 9 Fraai hertshooi Hypericum pulchrum 5 BE Geel walstro Galium verum 8 Gele morgenster Tragopogon pratensis subsp. pratensis 8 Gewone brunel Prunella vulgaris 9 Gewone ereprijs Veronica chamaedrys 9 Gewone hoornbloem Cerastium fontanum 9 Gewone margriet Leucanthemum vulgare 9 Gewone reigersbek Erodium cicutarium 9 Gewone rolklaver Lotus corniculatus 9 Gewoon biggenkruid Hypochaeris radicata 9 Gewoon langbaardgras Vulpia myuros 8 Gewoon reukgras Anthoxanthum odoratum 9 Grasklokje Campanula rotundifolia 8 Grasmuur Stellaria graminea 9 Groot streepzaad Crepis biennis 7 Grote ratelaar Rhinanthus angustifolius 7 Grote tijm Thymus pulegioides 6 Hazenpootje Trifolium arvense 8 Hazenzegge Carex ovalis 8 Hengel Melampyrum pratense 7 51

53 Bergherbos 1, WOG-weide Bergherbos 2, Pompstation Bergherbos 3, Meursweide Buurserzand 2h Buurserzand 2j Buurserzand 2k Colckhof 1 Colckhof 2 De Krang 1 De Krang 2 De Krang 3 Enzerinck 1 Enzerinck 2 Hackfort 1 Hackfort 2 Havelterberg IJsseldal, Cortenoever Mentink 1 Mentink 2 Mentink 3 Planken Wambuis, Reijerskamp Ramenberg, Loenerveld Vechtdal, Junner Koeland 1 Vechtdal, Junner Koeland r lf lf r f o la lf lf lf lf a - - f lf f o lf la - - f f o r - f f - f a - - r lf lf o r - o o o - o f r o r f r o f o f lf r - lf - r f r o lf f f f lf f f f f f f f f lf a - f f f a f o f f r - - ld o o r - o o r a o lf r lf r o r f f r - r a la f lf o lf o r o f a a o a f lf lf - - r - a a f lf f f la la lf a a - - la a a a la - f a a o f lf r lf f f - o o f - - lf f lf - r o r lf la lf r r lf

54 Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Doelsoorten KFK RL2012 Hopklaver Medicago lupulina 9 Kamgras Cynosurus cristatus 8 GE Kantig hertshooi Hypericum dubium 8 Karwijvarkenskervel Peucedanum carvifolia 6 KW Klein streepzaad Crepis capillaris 9 Klein tasjeskruid Teesdalia nudicaulis 8 Klein vogelpootje Ornithopus perpusilles 8 Kleine klaver Trifolium dubium 9 Kleine leeuwentand Leontodon saxatilis 8 Kleine ratelaar Rhinanthus minor 6 GE Knolboterbloem Ranunculus bulbosus 8 Knoopkruid Centaurea jacea 9 Kruisdistel Erynchium campestre 7 Liggend walstro Galium saxatile 8 Liggende klaver Trifolium campestre 8 Liggende vleugeltjesbloem Polygala serpyllifolia 5 Madeliefje Bellis perennis 9 Mannetjesereprijs Veronica officinalis 8 Muizenoor Hieracium pilosella 8 Muskuskaasjeskruid Malva moschata 7 Peen Daucus carota 9 Pilzegge Carex pilulifera 8 Pinksterbloem Cardamine pratensis 9 Rode klaver Trifolium pratense 9 Rode ogentroost Odontitus vernus subsp. serotinus 7 GE Ruige zegge Carex hirta 9 Schapenzuring Rumex acetosella 9 Schermhavikskruid Hieracium umbellatum 8 Scherpe boterbloem Ranunculus acris 9 Sint-Janskruid Hypericum perforatum 9 Smalle weegbree Plantago lanceolata 9 Steenanjer Dianthus deltoides 6 KW Stijve ogentroost Euphrasia stricta 7 GE Struikhei Calluna vulgaris 8 Tandjesgras Danthonia decumbens 8 Tijmereprijs Veronica serpyllifolia 9 Timoteegras Phleum pratense subsp. pratense 9 Tormentil Potentilla erecta 8 53

55 Bergherbos 1, WOG-weide Bergherbos 2, Pompstation Bergherbos 3, Meursweide Buurserzand 2h Buurserzand 2j Buurserzand 2k Colckhof 1 Colckhof 2 De Krang 1 De Krang 2 De Krang 3 Enzerinck 1 Enzerinck 2 Hackfort 1 Hackfort 2 Havelterberg IJsseldal, Cortenoever Mentink 1 Mentink 2 Mentink 3 Planken Wambuis, Reijerskamp Ramenberg, Loenerveld Vechtdal, Junner Koeland 1 Vechtdal, Junner Koeland f f o r r f r lf o o r - - r o f f r la r - r - o r o la r o o o - - r f - lf f a - - o f lf a lf o o lf lf lf la a r la lf o - - o - o - lf o r o lf lf lf o lf la r r la lf la lf r o lf lf f f - - lf - - o o f o - o lf r - r o o - - o o - f r a - - r o - o o r lf la o o o a lf - - la lf o lf f la - lf - lf f lf lf lf lf o r o o f lf r - - a f f r - - f lf f la lf r r lf - o - - r f - - o f - - o - - o o lf la f f r a - f f o f - f - a a r o f lf r f lf - o o r - - f - - o o o r r o la

56 Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Doelsoorten KFK RL2012 Valse kamille Anthemis arvensis 6 KW Valse salie Teucrium scorodonia 7 Veldbies Luzula campestris + L. multiflora 9 Veldsalie Salvia pratensis 5 KW Veldzuring Rumex acetosa 9 Vertakte leeuwentand Leontodon autumnalis 9 Vlasbekje Linaria vulgaris 9 Voorjaarszegge Carex caryopyllea 5 KW Vroege haver Aira praecox 8 Witte klaver Trifolium repens 9 Zachte haver Helictotrichon pubescens 6 Zandblauwtje Jasione montana 8 Zandzegge Carex arenaria 9 Zilverhaver Aira caryophyllea 8 Geen doelsoorten Akkerdistel Akkervergeet-mij-nietje Akkerviooltje Akkerwinde Amerikaanse vogelkers Appel Asperge Berenklauw Berk Bezemkruiskruid Biezenknoppen Bijvoet Bitterzoet Bochtige smele Boerenwormkruid Braam Brandnetel Canadese fijnstraal Dauwbraam Den Dophei Duinriet Cirsium arvense Myosotis arvensis Viola arvensis Convolvulus arvensis Prunus serotina Malus spec. Asparagus spec. Heracleum sphondylium Betula spec. Senecio inaequidens Juncus conglomeratus Artemisia vulgaris Solanum dulcamara Deschampsia flexuosa Tanacetum vulgare Rubus fruticosus s.l. Urtica dioica Conyza canadensis Rubus caesius s.l. Pinus spec. Erica tetralix Calamagrostis epigejos 55

57 Bergherbos 1, WOG-weide Bergherbos 2, Pompstation Bergherbos 3, Meursweide Buurserzand 2h Buurserzand 2j Buurserzand 2k Colckhof 1 Colckhof 2 De Krang 1 De Krang 2 De Krang 3 Enzerinck 1 Enzerinck 2 Hackfort 1 Hackfort 2 Havelterberg IJsseldal, Cortenoever Mentink 1 Mentink 2 Mentink 3 Planken Wambuis, Reijerskamp Ramenberg, Loenerveld Vechtdal, Junner Koeland 1 Vechtdal, Junner Koeland lf lf o a f o o f o o o lf f lf f f o lf a f a f f a o a la a f o f f f a - - o o r - lf lf lf - lf lf r r lf r lf o r o - - a la la lf a lf - la la f a o - f f a a r a a a lf lf - lf o lf o o r - lf lf - lf o r lf r r - r o o o o r o r r r o r r - r o o o lf o r r lf f r r r o o lf a lf - r lf r - - r la o o la r o r r r r lf - - r r - r f o r r la o

58 Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Doelsoorten KFK RL2012 Echte kamille Matricaria chamomilla Eik Quercus spec. Engels raaigras Lolium perenne Fioringras Agrostis stolonifera Fluitenkruid Abthriscus sylvestris Gekroesde melkdistel Sochus asper Gewoon struisgras Agrostis capillaris Glanshaver Arrhenatherum elatius Grote vossenstaart Alopecurus pratensis Grote weegbree Plantago major Grote windhalm Apera spica-venti Haakmos Rhytidiadelphus squarrosus Haarmos Polytrichum commune Heermoes Equisetum arvense Hennepnetel Geleopsis tetrahit Herderstasje Capsella bursa-pastoris Hondsdraf Glechoma hederacea Hop Humulus lupulus Iep Ulmus spec. Jacobskruiskruid Jacobaea vulgaris Kantige basterdwederik Epilobium tetragonum Kleefkruid Galium aparine Klein kruiskruid Senecio vulgaris Kleine leeuwenklauw Aphanes australis Kleine ooievaarsbek Geranium pusillum Kleverig kruiskruid Senecio viscosus Kluwenhoornbloem Cerastium glomeratum Knopig helmkruid Scrophularia nodosa Koningskaars Verbascumthapsus Kropaar Dactylis glomerata Kruipende boterbloem Ranunculus repens Kruldistel Carduus crispus Krulzuring Rumex crispus Kweek Elytrigia repens Late guldenroede Solidago gigantea Lijsterbes Sorbus aucuparia Mannagras Glyceria fluitans Meidoorn Crataegus spec. 57

59 Bergherbos 1, WOG-weide Bergherbos 2, Pompstation Bergherbos 3, Meursweide Buurserzand 2h Buurserzand 2j Buurserzand 2k Colckhof 1 Colckhof 2 De Krang 1 De Krang 2 De Krang 3 Enzerinck 1 Enzerinck 2 Hackfort 1 Hackfort 2 Havelterberg IJsseldal, Cortenoever Mentink 1 Mentink 2 Mentink 3 Planken Wambuis, Reijerskamp Ramenberg, Loenerveld Vechtdal, Junner Koeland 1 Vechtdal, Junner Koeland r r - - r - o r o o - - o o lf o o lf lf o r f o r o - o f f r o lf r lf r - r - r r o o la a la a - - a d o lf la - lf - - a - la la lf a la f f a o o r r r o - r r o o lf r r o o - lf o - - lf d f la la la - la la a - - lf lf - r r r o o o o lf lf - - lf lf o r f lf lf o lf lf r - - r - r - o f a a f o lf lf r r lf r lf lf - r r o lf lf lf lf - lf - r o o lf lf o r r o r o lf lf - - r o - - r f r - - f f f lf la a a o lf lf f o - lf lf lf la - - lf lf lf r - o r - lf r o lf r - o lf la o o r - r r r o o r

60 Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Doelsoorten KFK RL2012 Moerasrolklaver Lotus uliginosus Moeraswalstro Galium palustre Oranje havikskruid Hieracium aurantiacum Paardenbloem Taraxacum officinale Perzikkruid Persicaria vulgaris Pijpenstrootje Molinia caerulea Pitrus Juncus effusus Radijs Raphanus sativus Ridderzuring Rumex obtusifolius Riet Phragmitis australis Ringelwikke Vicia hirsuta Rood zwenkgras Festuca rubra Roos Rosa spec. Ruw beemdgras Poa trivialis Sleedoorn Prunus spinosa Smalle wikke Vicia angustifolia s.l. Speenkruid Ranunculus ficaria Speerdistel Cirsium vulgare Straatgras Poa annua Tengere rus Juncus tenuis Varkensgras Polygonum vulgare Veldbeemdgras Poa pratensis Veldereprijs Veronica arvesis Vierzadige wikke Vicia tetrasperma subsp. tertrasperma Vingerhoedskruid Digitalis purpurea Vlier Sambuscus nigra Vogelmuur Stellaria media Vuilboom Rhamnus frangula Wilg Salix spec. Wilgenroosje Chamerion angustifolium Witbol Holcus lanatus + H. mollis Zachte dravik Bromus hordeaceus Zachte ooievaarsbek Geranium molle Zandraket Arabidopsis thaliana 59

61 Bergherbos 1, WOG-weide Bergherbos 2, Pompstation Bergherbos 3, Meursweide Buurserzand 2h Buurserzand 2j Buurserzand 2k Colckhof 1 Colckhof 2 De Krang 1 De Krang 2 De Krang 3 Enzerinck 1 Enzerinck 2 Hackfort 1 Hackfort 2 Havelterberg IJsseldal, Cortenoever Mentink 1 Mentink 2 Mentink 3 Planken Wambuis, Reijerskamp Ramenberg, Loenerveld Vechtdal, Junner Koeland 1 Vechtdal, Junner Koeland r o - o r r r o - f r a a f f a f o f lf f f o a f f f a la o r lf r r - - lf o r - o - r - - o r o - - r - o o r o o o o lf r - - o - - o r - r o r o r lf a f f la lf o - r r a - f - lf - - lf o a a r la a lf o a la r r o - lf o f - - f f - o r o o o r - r o f r o o - o o lf o r r r o o o o - - lf lf - o - r o o r f f - la - o r o lf o lf lf lf - o r r o f lf lf lf - f - - o lf lf lf o lf r o o f o - - o o r o - - o lf r la o a a a a a a a a d ld d a ld a a la lf a a a a lf la la r - o lf lf f lf lf f a f a lf la la - lf lf la f f f - - r - o o - o lf lf o lf lf - r lf

62 Bijlage 2 Bodemchemische gegevens van de 24 onderzochte graslanden. Zie 3.1 en tabel 2 aldaar voor de ligging en de eigendomssituatie van deze graslanden. Opmerking: Bij de interpretatie van de resultaten in deze bijlage is enige voorzichtigheid geboden, aangezien de waardes voor een deel van de bodemfactoren niet representatief zijn voor het veld, doordat de gehaltes zullen zijn gewijzigd tijdens de opslag van de bodemmonsters. Dit zal dan voornamelijk gelden voor de concentraties van ammonium en nitraat. Locatie Code Datum Vocht (%) kg DW/l ph extr OS (%) mmol/kg DW Al Ca Fe K Mg Mn Bergherbos 1, WOG-weide ,46 1,24 4,36 3,58 2,93 141, ,79 1,64 244,21 646,85 28,14 Bergherbos 2, Pompstation ,56 1,22 4,29 3,55 3,12 707, ,63 2,32 224,04 372,87 60,98 Bergherbos 3, Meursweide ,63 1,24 4,14 3,66 2,74 729, ,73 3,52 218,19 367,93 64,43 Buurserzand 2h ,17 1,32 4,26 2,99 2,70 217, ,95 1,97 14,24 192,98 102,47 Buurserzand 2j ,21 1,07 5,06 5,84 1,43 107, ,06 2,66 160, ,62 17,94 Buurserzand 2k ,99 1,16 4,44 4,44 1,76 92, ,63 2,82 173, ,45 19,27 Colckhof ,28 1,06 4,33 6,07 1,55 295, ,25 3,26 55, ,93 68,89 Colckhof ,42 1,05 4,30 5,48 2,43 632, ,92 3,69 4,48 789,24 65,29 De Krang ,11 1,24 4,73 2,78 2,23 46, ,09 1,25 713,39 596,32 8,26 De Krang ,99 1,17 4,68 4,11 1,95 43, ,72 1,24 541,87 960,49 9,57 De Krang ,55 1,02 4,55 4,55 2,68 113, ,31 2, , ,99 49,61 Enzerinck ,25 1,09 4,52 5,01 1,17 80, ,82 1,37 93, ,92 21,85 Enzerinck ,74 1,11 4,30 5,18 1,67 245, ,50 2,07 176, ,19 51,79 Hackfort ,56 1,19 4,33 4,74 0,92 118, ,77 0,83 121, ,72 49,26 Hackfort ,44 1,09 4,42 5,17 2,26 153, ,03 2,70 87, ,20 47,93 Havelterberg ,59 1,18 4,03 4,37 0, ,76 481,57 3,96 123,32 122,94 52,32 IJsseldal, Cortenoever ,32 0,98 5,43 6,58 0,44 5, ,59 0,26 89, ,57 0,04 Mentink ,68 1,10 4,29 5,18 1,41 415, ,08 1, ,70 349,65 48,34 Mentink ,39 1,12 4,90 5,96 3,44 28, ,12 1, , ,50 6,94 Mentink ,53 1,13 4,64 5,29 2,57 111, ,84 1,77 429,62 764,12 14,60 Planken Wambuis, Reijerskamp ,93 1,24 4,81 5,27 1,59 21, ,05 0,95 793, ,61 1,76 Ramenberg, Loenerveld ,68 1,36 4,44 4,41 2,08 163, ,58 1,54 530,97 869,83 13,10 Vechtdal, Junner Koeland ,71 0,98 4,39 5,96 0,89 97, ,34 1,63 135, ,61 33,46 Vechtdal, Junner Koeland ,97 1,05 4,11 3,75 0,83 255, ,78 3,49 208, ,03 83,51 61

63 P S Si Zn NO3- NH4+ Al Ca Fe K Mg Mn P S Si Zn 20,34 56,02 42,29 45,29 859,41 103,31 185,32 15,73 77,84 4,85 19,22 2,85 32,51 6,00 12,53 0,51 28,16 48,90 56,20 27, ,42 143,90 121,59 7,05 111,73 4,88 13,50 2,71 20,79 4,51 4,47 0,30 11,22 69,10 62,49 46, ,38 99,90 142,82 17,40 87,76 5,48 14,10 2,01 23,00 8,48 13,96 0,45 10,24 93,87 39,74 46, ,10 56,92 68,91 13,56 40,57 2,66 6,58 1,48 25,55 6,52 11,55 0,29 2,46 152,17 43,12 21,23 951,60 171,13 57,99 22,60 15,25 2,24 4,88 2,27 7,50 7,42 6,15 0,32 3,48 158,84 44,58 18, ,47 138,71 98,46 25,99 28,02 3,96 7,89 1,50 16,60 7,40 12,39 0,36 2,33 125,94 85,74 32,16 729,85 130,81 168,55 18,68 107,25 6,83 22,61 3,81 17,26 10,29 12,86 0,37 2,76 56,58 69,13 28,37 485,50 87,54 126,51 13,32 82,85 4,05 15,79 2,70 20,78 10,70 12,06 0,31 42,68 65,77 24,72 27,11 724,84 82,00 101,08 26,69 24,27 8,17 8,97 0,48 19,98 4,21 13,37 0,48 20,05 82,81 92,16 26,44 843,59 44,23 104,28 25,44 85,86 5,65 9,36 2,94 21,86 5,77 12,57 0,50 20,26 132,17 105,96 47, ,82 79,18 97,20 21,87 57,47 7,35 9,99 2,48 20,41 7,06 11,02 0,44 0,77 165,18 132,78 18, ,46 80,75 193,24 41,83 495,74 4,03 21,31 5,19 26,79 9,43 13,59 0,58 0,70 93,81 116,59 38, ,83 97,90 186,31 22,20 160,32 4,58 19,90 4,01 18,95 9,12 12,21 0,44 0,50 136,99 107,97 15, ,59 143,41 198,44 24,19 238,10 4,13 21,99 6,04 15,48 7,81 10,32 0,43 9,16 118,56 67,21 24, ,98 108,85 118,61 20,17 66,42 2,90 16,10 2,55 21,32 7,53 12,27 0,32 1,43 54,85 59,92 11,82 721,06 96,61 147,99 14,57 67,75 8,31 12,91 2,80 8,35 6,87 14,14 0,26 1,96 241,63 97,75 0,27 497,27 13,18 210,49 131,28 171,58 17,82 113,26 7,26 15,50 11,07 9,11 1,00 1,06 85,49 41,98 52, ,93 120,92 121,30 12,72 38,48 5,36 9,95 2,78 15,48 9,45 14,15 0,44 40,00 168,13 61,12 16, ,50 113,34 138,16 46,15 25,89 9,82 11,15 3,24 34,16 9,36 14,97 0,56 3,99 90,36 27,21 15,34 553,98 113,97 114,50 24,01 19,47 3,47 6,13 2,41 19,71 7,06 14,08 0,34 2,81 100,44 30,44 2,83 175,16 86,56 146,28 31,01 75,83 5,57 11,03 2,57 15,75 5,01 12,15 0,37 2,99 33,37 34,68 34,01 158,14 87,91 171,62 14,57 81,24 5,30 12,48 1,30 24,18 7,91 14,63 0,36 0,78 111,33 154,33 33,23 262,08 224,90 204,17 30,83 343,10 6,92 36,86 4,35 15,27 11,31 13,32 0,52 1,01 81,86 121,06 31,55 458,57 231,26 106,30 22,17 134,82 5,16 22,91 3,49 9,39 5,99 12,14 0,31 62

64 Bijlage 3 Humusprofiel van de 24 onderzochte graslanden. Zie 3.1 en tabel 2 aldaar voor de ligging en de eigendomssituatie van deze graslanden. Bergherbos 1, WOG-weide Vrij leemarm zand met vrij veel grind Bodemmonster Geelgrijsbruin Laag 1 AMh Geelgrijsbruin Laag 2 Ap => Ah Geelgrijsbruin met enkele roestvlekjes Laag 3 C e.v. Geelbruin Bergherbos 2, Pompstation Lemig zand met wat grind Bodemmonster Geelgrijsbruin Laag 1 AMh Grijsbruin Laag 2 Ap => Ah Geelgrijsbruin Laag 3 C e.v. Geelbruin met wat zwarte vlekken Bergherbos 3, Meursweide Vrij leemarm zand met vrij veel grind Bodemmonster Geelgrijsbruin Laag 1 Am Grijsbruin Laag 2 Ah Grijsbruin Laag 3 Ap => Ah 8 25 Geelgrijsbruin Laag 4 C e.v. Geelbruin Buurserzand 2V Lemig zand Bodemmonster Geelgrijsbruin Laag 1 AMh Geelgrijsbruin Laag 2 Ap => Ah Geelgrijsbruin met zwarte vlekken, geleidelijk lichter en met roestbruine vlekken Laag 3 C e.v. Licht grijsbruin met roestbruine vlekken Laag 4 W 40 e.v. Buurserzand 2J Lemig zand / zavel Bodemmonster Donkergrijsbruin Laag 1 AMh Donkergrijsbruin Laag 2 Ah Donkergrijsbruin Laag 3 Ap => Ah Donkergrijsbruin met grijze vlekken Laag 4 C e.v. Donkergrijsbruin met roestbruine vlekken Laag 5 W 50 e.v. Buurserzand 2K Lemig zand / zavel Bodemmonster Donkergrijsbruin Laag 1 AMh Donkergrijsbruin Laag 2 Ap => Ah Donkergrijsbruin Laag 3 AC Grijsbruin met roestbruine vlekken Laag 4 C 47 e.v. Lichter grijsbruin Laag 5 W 50 e.v. 63

65 Colckhof 1 Lemig zand / zavel Bodemmonster Donkergrijsbruin Laag 1 AMh Donkergrijsbruin Laag 2 Ap => Ah Donkergrijsbruin met wat roestbruine vlekken Laag 3 C e.v. Geelbruin met wat donkergrijsbruin Colckhof 2 Lemig zand / zavel Bodemmonster Donkergrijsbruin Laag 1 AMh Donkergrijsbruin Laag 2 Ap => Ah Donkergrijsbruin met wat roestbruine vlekken en een oranje vlek Laag 3 C e.v. Geelbruin met wat donkergrijsbruin De Krang 1 Lemig zand / zavel Bodemmonster Donkergrijsbruin Laag 1 AMh Grijsbruin Laag 2 Ap => Ah Donkergrijsbruin Laag 3 C e.v. Licht geelbruin met roestbruin De Krang 2 Lemig zand / zavel Bodemmonster Donkergrijsbruin Laag 1 AMh Donkergrijs Laag 2 Ap => Ah Donkergrijsbruin Laag 3 C e.v. Geelbruin met wat roestbruine vlekken De Krang 3 Lemig zand / zavel Bodemmonster Donkergrijsbruin Laag 1 AMh Donkergrijsbruin Laag 2 Ap => Ah Donkergrijsbruin met roestbruine vlekken Laag 3 C 53 e.v Geelbruin met roestbruin Enzerinck 1 Zandige leem Bodemmonster Geelgrijsbruin Laag 1 AMh Geelgrijsbruin Laag 2 Ap => Ah Geelgrijsbruin, geleidelijk lichter en meer roestvlekken Laag 3 C e.v. Geelbruin Enzerinck 2 Zandige leem Bodemmonster Geelgrijsbruin Laag 1 AMh Geelgrijsbruin Laag 2 Ap => Ah Geelgrijsbruin, geleidelijk lichter en meer roestvlekken Laag 3 C e.v. Geelbruin 64

66 Hackfort 1 Zandige leem Bodemmonster Geelgrijsbruin Laag 1 AMh Geelgrijsbruin Laag 2 Ap => Ah Geelgrijsbruin Laag 3 C e.v. Geelbruin Hackfort 2 Lemig zand / zavel Bodemmonster Donkergrijsbruin Laag 1 AMh Donkergrijsbruin Laag 2 Ap => Ah Donkergrijsbruin Laag 3 C e.v. Zanderiger en met roestvlekken Havelterberg Lemig zand met wat grind Bodemmonster Geelgrijsbruin Laag 1 M Geelgrijsbruin Laag 2 AMh Geelgrijsbruin Laag 3 Ah Geelgrijsbruin Laag 4 C e.v. Licht geelbruin Cortenoever Zandige lichte klei Bodemmonster Donkergrijsbruin Laag 1 AMh 0 5 Donkergrijsbruin Laag 2 Ah => C 5 40 e.v. Donkergrijsbruin Mentink 1 Lemig zand / zavel Bodemmonster Donkergrijsbruin Laag 1 AMh Donkergrijsbruin met roestbruine vlekken Laag 2 Ap => Ah Donkergrijsbruin met roestbruine vlekken Laag 3 C e.v. Roestbruin, lichter Mentink 2 Lemig zand / zavel Bodemmonster Donkergrijsbruin Laag 1 AMh Donkergrijsbruin met roestbruine vlekken Laag 2 Ap => Ah Donkergrijsbruin met roestbruine vlekken Laag 3 C e.v. Roestbruin, donkerder Mentink 3 Lemig zand / zavel Bodemmonster Donkergrijsbruin Laag 1 AMh Donkergrijsbruin Laag 2 Ah Donkergrijsbruin Laag 3 Ap => Ah Zwartbruin Laag 4 AC Chocoladebruin Laag 5 C 48 e.v. Lichter chocoladebruin 65

67 Reijerskamp Vrij leemarm zand Bodemmonster Donkergrijsbruin Laag 1 M 0 1 Donkergrijsbruin Laag 2 AMh Donkergrijsbruin Laag 3 Ap => Ah Donkergrijsbruin met bruine vlek op 20 cm Laag 4 C e.v. Oranjegeelbruin Loenerveld Vrij leemarm zand met veel grind Bodemmonster Donkergrijsbruin Laag 1 AMh Donkergrijsbruin Laag 2 Ap => Ah Donkergrijsbruin Laag 3 Ap => Ah 30? Donkergrijsbruin, zeer veel grind! Junner Koeland 1 Zandige lichte klei Bodemmonster Donkergrijsbruin Laag 1 AMh Donkergrijsbruin Laag 2 Ah Grijsbruin Laag 3 C e.v. Grijsbruin met roestvlekken Junner Koeland 2 Zandige lichte klei Bodemmonster Donkergrijsbruin Laag 1 M Donkergrijsbruin Laag 2 AMh Donkergrijsbruin Laag 3 Ah Grijsbruin Laag 4 AC Geelgrijsbruin Laag 5 C e.v. Licht geelbruin met grote roestbruine vlekken 66

68 Colofon Tekst: Karl Eichhorn en Robert Ketelaar Uitgave: Eichhorn Ecologie & Natuurmonumenten, 2016 Foto s: Karl Eichhorn, behalve: Robert Ketelaar (4, 8, 12, 27, 30rb, 35, 36, 44), Geurt Besselink (10r, 30ro), Dick Klees (29ro), Andrea Denotti (30mo), André Donker (31mo), Roel van Eekeris (31ro), Jeanne Heekelaar (38r). Ontwerp en opmaak: SjansenDesign BNO, Bunnik. Met dank aan: Tim van den Broek, Jacob de Bruin, Bart de Haan, Max Simmelink en Menno van Zuijen voor het kritisch meedenken en meelezen. Wim Wassink voor zijn gastvrije onthaal thuis en het delen van zijn kennis over het beheer van zijn prachtige graslanden. Tom van den Broek en Emiel Brouwer voor advies met betrekking tot het bodemchemisch onderzoek. Gaby Bollen, Kees van Eerde, Karel van der Heijden, Hans Hofland, Ruud Jonker, Rob Meulenbroek, Jos Schouten, Ellen ter Stege, Wim Stronks, Barry Teunissen, André Westendorp voor informatie over de onderzoekslocaties. Eichhorn Ecologie Melis Stokestaat BK Zeist

Kruidenrijk gras voor de veehouderij

Kruidenrijk gras voor de veehouderij Kruidenrijk gras voor de veehouderij Slotsymposium praktijknetwerk Natuurlijk kruidenrijk gras voor de veehouderij Aanleg en beheer van kruidenrijk grasland Rob Geerts Wageningen 12 maart 2014 Inhoud van

Nadere informatie

foto inzet: Staf de Roover

foto inzet: Staf de Roover foto inzet: Staf de Roover 1 2 3 4 Het woord grasland doet veronderstellen dat grassen het grootste aandeel van de vegetatie moeten vormen. Veelal is dit zo, maar er zijn graslanden waarin andere dan grassen

Nadere informatie

Soortensamenstelling van de Kamgrasweiden

Soortensamenstelling van de Kamgrasweiden Soortensamenstelling van de Kamgrasweiden Grassen Kruiden Vlinderbloemigen Kamgras Madeliefje Witte klaver Engels raaigras Paardenbloem Rode klaver Beemdlangbloem Scherpe boterbloem Kleine klaver Ruw beemdgras

Nadere informatie

De flora van Drentse wegbermen, nog niet zo lang geleden en nu

De flora van Drentse wegbermen, nog niet zo lang geleden en nu De flora van Drentse wegbermen, nog niet zo lang geleden en nu Manifestatie Heel Drenthe Zoemt Provinciehuis Assen, 17 november 2017 Ben Hoentjen, Werkgroep Florakartering Drenthe (WFD) Stichting Werkgroep

Nadere informatie

PVM AKKERRANDENMENGSELS MATERIALEN. Telefoon 0316-248099 Telefax 0316-248083

PVM AKKERRANDENMENGSELS MATERIALEN. Telefoon 0316-248099 Telefax 0316-248083 PVM EENJARIG MENGSEL KRUIDENRIJKE ZOOM/BLOEMRIJK GRASLAND NR. 1 Doelsoort : Planten die van nature in Nederland op kleigronden voorkomen (=inheemse flora). Mengsel : Meerjarig mengsel met plantensoorten

Nadere informatie

Bermenplan Assen. Definitief

Bermenplan Assen. Definitief Definitief Opdrachtgever: Opdrachtgever: Gemeente Assen Gemeente Mevrouw Assen ing. M. van Lommel Mevrouw M. Postbus van Lommel 30018 Noordersingel 940033 RA Assen 9401 JW T Assen 0592-366911 F 0592-366595

Nadere informatie

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4 Grasland en Heide Hoofdstuk 2.2 en 2.4 Planning Grasland Voedselweb opdracht Heide Voedselweb opdracht Grasland Grasland is een gebied van enige omvang met een vegetatie die gedomineerd wordt door grassen

Nadere informatie

Bloemenweides rijkdom aan cases

Bloemenweides rijkdom aan cases inhoudstafel Bloemenweides rijkdom aan cases Basics Beheer 17 februari 2015 Groeninnovatieforum Basics < eindbeeld > Basics < communicatie naar burger > Dynamische beplanting met natuurlijke uitstraling

Nadere informatie

Nieuwe natuur en nieuw land, kolonisatie en rol van uitzaai voorbeelden uit Overijssel en Flevoland

Nieuwe natuur en nieuw land, kolonisatie en rol van uitzaai voorbeelden uit Overijssel en Flevoland Nieuwe natuur en nieuw land, kolonisatie en rol van uitzaai voorbeelden uit Overijssel en Flevoland Piet Bremer (prov. Overijssel) Leemringveld, 2007 Index 140 120 100 80 60 Overijssel 1900-2000 ontginning

Nadere informatie

Zuidrand Quick Scan 2011

Zuidrand Quick Scan 2011 Zuidrand Quick Scan 2011 KNNV afdeling Delfland Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging KNNV afdeling Delfland Postbus 133 2600 AC DELFT email: afdelingdelfland@knnv.nl www.knnv.nl/afdelingdelfland

Nadere informatie

Creëren kruidenrijkgrasland

Creëren kruidenrijkgrasland Creëren kruidenrijkgrasland Nick van Eekeren Jan de Wit Projecten: Winst en Weidevogels, Koeien & Kruiden Partners: Van Hall Larenstein, VIC, PPP-Agro Kruidenrijk grasland op boerenland Vroeger extensieve

Nadere informatie

Ecologische vegetatiebeheer van bermen, taluds van watergangen en greppels. in Drenthe buiten de natuurgebieden

Ecologische vegetatiebeheer van bermen, taluds van watergangen en greppels. in Drenthe buiten de natuurgebieden Ecologische vegetatiebeheer van bermen, taluds van watergangen en greppels in Drenthe buiten de natuurgebieden Voor meer informatie over ecologisch groenbeheer www.bijenhelpdesk.nl www.bijenbeheer.nl Arie

Nadere informatie

Collectieve weidevogelpakketten SAN beheerspakketten 18 t/m 21

Collectieve weidevogelpakketten SAN beheerspakketten 18 t/m 21 Collectieve weidevogelpakketten SAN beheerspakketten 18 t/m 21 Dit document is een uitgave van Dienst Landelijk Gebied en Dienst Regelingen. De beschrijving heeft een informatieve functie en er kunnen

Nadere informatie

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014 Stichting Landschapsbeheer Zeeland Lucien Calle Sandra Dobbelaar Alex Wieland 15 juli 2014 1 Inhoud Inleiding...

Nadere informatie

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland Provincie Utrecht, afdeling FLO, team NEL, 5 februari 2015 is het basis-natuurgrasland. Het kan overal voorkomen op alle grondsoorten en bij alle grondwaterstanden, maar ziet er dan wel steeds anders uit.

Nadere informatie

Herintroductie van soorten door het opbrengen van maaisel. Marcel Horsthuis.

Herintroductie van soorten door het opbrengen van maaisel. Marcel Horsthuis. Marcel Horsthuis Inhoud - Aanleiding - Visie op herintroductie - Referentiebeelden en -gebieden - Uitvoeringsstrategie - Aan de slag in de terreinen Aanleiding Inrichting nieuwe natuur Herstel waterhuishouding

Nadere informatie

Drasland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Drasland. Groot Wilnis-Vinkeveen Groot Wilnis-Vinkeveen Drasland in de Zouweboezem, provincie Zuid-Holland Bron: provincie Utrecht Drasland Drasland is niet bemest kruidenrijk hooiland dat maximaal 30 cm boven het oppervlaktewaterpeil

Nadere informatie

Natuurlijk kruidenrijk gras voor de veehouderij

Natuurlijk kruidenrijk gras voor de veehouderij Natuurlijk kruidenrijk gras voor de veehouderij De meerwaarde van kruiden voor biodiversiteit én vee Rob Geerts Weidevogelkennisdag Friesland Burgum, 7 maart 2013 Inhoud van deze presentatie Hernieuwde

Nadere informatie

Onkruid in kassen Westland

Onkruid in kassen Westland Onkruid in kassen Westland C.J. Nonhof KNNV afdeling Delfland Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging KNNV afdeling Delfland Postbus 133 2600 AC DELFT afdelingdelfland@knnv.nl www.knnv.nl/afdelingdelfland

Nadere informatie

Screening ecologisch potentieel grasvlakken:

Screening ecologisch potentieel grasvlakken: Studiegebied Biotechniek Campus Roeselare Wilgenstraat 32 8800 ROESELARE Screening ecologisch potentieel grasvlakken: Staden Bregt Roobroeck 2015 2 INLEIDING Deze studie kadert in de maatschappelijke dienstverlening

Nadere informatie

veldgids Beheer van water- en oeverplanten in het gebied van Waterschap De Dommel

veldgids Beheer van water- en oeverplanten in het gebied van Waterschap De Dommel veldgids Beheer van water- en oeverplanten in het gebied van Waterschap De Dommel Planten en beheer Deze gids is gemaakt voor afdeling Onderhoud van Waterschap De Dommel. Maar ook voor externe organisaties

Nadere informatie

Oeverplanten in Lelystad

Oeverplanten in Lelystad Oeverplanten in Lelystad Inleiding Lelystad is rijk aan water. Binnen de bebouwde kom is een blauwe dooradering aanwezig van talloze wateren. Om de waterbergingscapaciteit te vergroten en de leefomgeving

Nadere informatie

Het belang van kruiden en vlinderbloemigen in graslanden

Het belang van kruiden en vlinderbloemigen in graslanden Het belang van kruiden en vlinderbloemigen in graslanden Rob Geerts en Koos Verloop NVWV studiedag 17-4-2007 Landhorst NB Inhoud van deze presentatie Graslanden van vroeger en nu Mineralen en sporen in

Nadere informatie

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Regio Alkmaar

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Regio Alkmaar Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Regio Alkmaar Dertiende jaargang, no.4 14 juni 2015 Goud en zilver in de Nollen Het was ons nog niet eerder gelukt om tijdens één excursie zowel goudhaver als zilverhaver

Nadere informatie

15 jaar vegetatieontwikkeling van de Foeperpot

15 jaar vegetatieontwikkeling van de Foeperpot 30 15 jaar vegetatieontwikkeling van de Foeperpot De Werkgroep Milieubeheer heeft de Foeperpot sinds 1988 in beheer. Het ca. 2 ha groot natuurterreintje tussen de Lievensweg, Mansberg en de Gavinstraat

Nadere informatie

Veldbezoeken Het gebied is op 16 juli 2014 bezocht door Menno Reemer (EIS) samen met Hendrik Baas (gemeente Zoetermeer).

Veldbezoeken Het gebied is op 16 juli 2014 bezocht door Menno Reemer (EIS) samen met Hendrik Baas (gemeente Zoetermeer). Bijenvraagbaak casus 1: Zoetermeer Westerpark Menno Reemer (EIS Kenniscentrum Insecten) & Robbert Snep (Alterra) 6 oktober 2014 Vraagsteller: Hendrik Baas (Gemeente Zoetermeer) Gebied: Zoetermeer, Westerpark,

Nadere informatie

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: veel gestelde vragen

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: veel gestelde vragen Provincie Utrecht, afdeling FLO, team NEL, 5 februari 2015 Inhoud 1 Definities... 1 2 Bemesten... 2 3 Uitmijnen... 2 4 Beweiden... 3 5 Maaifrequentie en maaitijdstip... 4 6 Inzaaien... 5 7 Pitrus... 5

Nadere informatie

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Regio Alkmaar

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Regio Alkmaar Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Regio Alkmaar Twaalfde jaargang, no.2 17 mei 2014 Viaanse Molen De eerste excursie van de Plantenwerkgroep voerde naar het natuurgebiedje Viaanse Molen. Een gebied waar

Nadere informatie

Bloemenweides. Bloemenweides, kleurenpracht in een zee van groen

Bloemenweides. Bloemenweides, kleurenpracht in een zee van groen Bloemenweides Contactinfo, paswoord Wim Massant, inverde e-mail: wim.massant@vlaanderen.be Sleutelwoord website inverde, www.inverde.be: brunel Klik op het slotje brunel Types van grasland bloemenakker

Nadere informatie

Polder Stein, Reeuwijk; PKN-excursie; perceel oostelijk van kade Polder Kort Roggebroek

Polder Stein, Reeuwijk; PKN-excursie; perceel oostelijk van kade Polder Kort Roggebroek Vegetatieopnamen Kievitsbloem-associatie Polder Stein periode 1992-2012 2003 => Opnamenummer: 66108 Datum (jaar/maand/dag) : 2003/04/25 X-coordinaat : 113.098000 Y-coordinaat : 448.244000 Bloknummer :

Nadere informatie

Kruidenrijk gras voor de veehouderij

Kruidenrijk gras voor de veehouderij Kruidenrijk gras voor de veehouderij Waar hebben we het over en wat is hun meerwaarde? Rob Geerts en Hein Korevaar (met bijdrage van Wim Schippers) Themadag NVWV & Praktijknetwerk Natuurlijk kruidenrijk

Nadere informatie

Brabantse bijen behoeven betere bescherming (beknopte beschouwing betreffende beheer & beleid) Tim Faasen

Brabantse bijen behoeven betere bescherming (beknopte beschouwing betreffende beheer & beleid) Tim Faasen Brabantse bijen behoeven betere bescherming (beknopte beschouwing betreffende beheer & beleid) Tim Faasen 1 Wilde bijen in Noord-Brabant 283 wilde soorten (81% van NL) 89 soorten dalend (31%); 64 soorten

Nadere informatie

maaibeheer GRAS EN HOOILAND Maximapark

maaibeheer GRAS EN HOOILAND Maximapark maaibeheer GRAS EN HOOILAND Maximapark BEHEERTYPE GRAS HOOILAND 2X: 2x per jaar maaien en ruimen Meest voorkomende maairegiem op min of meer voedselrijk, vochthoudende grond op klei/leem. Bloemrijk en

Nadere informatie

Vegetatie van Nederland

Vegetatie van Nederland Vegetatie van Nederland Vegetatie van Nederland Met Bosanemoon: Zomereik Gewone es Klimop Eenbes Daslook Bosvergeet-mij-nietje Slanke sleutelbloem Met scherpe boterbloem Grote vossenstaart Gestreepte witbol

Nadere informatie

Advies betreffende het bermbeheerplan van de stad Peer

Advies betreffende het bermbeheerplan van de stad Peer Advies betreffende het bermbeheerplan van de stad Peer Nummer: INBO.A.2990 Datum advisering: 18 augustus 2014 Auteur: Contact: Jan Van Uytvanck Marijke Thoonen (marijke.thoonen@inbo.be) Kenmerk aanvraag:

Nadere informatie

SLOBKOUSNIEUWS 26 jrg2

SLOBKOUSNIEUWS 26 jrg2 SLOBKOUSNIEUWS 26 jrg2 Met vriendelijke groeten Het wordt blijkbaar een gewoonte van de slobkousjes om te wachten tot ik er niet bij kan zijn om een record aantal waarnemingen te doen. Om nog wat zout

Nadere informatie

Particulier Natuurbeheer bloemrijk grasland in Groot Mijdrecht Noord-Oost

Particulier Natuurbeheer bloemrijk grasland in Groot Mijdrecht Noord-Oost Particulier Natuurbeheer bloemrijk grasland in Groot Mijdrecht Noord-Oost De laatste jaren heeft de provincie in Groot Mijdrecht Noord-Oost gronden aangekocht voor de ontwikkeling van natuur. Natuurmonumenten

Nadere informatie

Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg

Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg HASKONINGDHV NEDERLAND B.V. RIVERS, DELTAS & COASTS Aan : Provincie Noord-Holland Van : Joost Rink en Tom van den Broek Datum : 9 januari 2015

Nadere informatie

Opzet. Streefbeelden Graslanden. Fasen van ontwikkeling. Hooilanden. Tussenfase 0: Raaigras-weide KNNV afdeling Delfland. Tussenfase 1: Grassen-mix

Opzet. Streefbeelden Graslanden. Fasen van ontwikkeling. Hooilanden. Tussenfase 0: Raaigras-weide KNNV afdeling Delfland. Tussenfase 1: Grassen-mix Opzet Streefbeelden Graslanden Wat is de doelstelling; Wat willen we er mee? Hooilanden Fasen van ontwikkeling Botanisch waardevolle graslanden De dominantfase als bottleneck Doelstelling bloemrijk: verschralen

Nadere informatie

Van G7 was het met name het subtype: - G7b Matig voedselrijke tot voedselrijke, vochtige bodem; voedselrijk tot zeer voedselrijk

Van G7 was het met name het subtype: - G7b Matig voedselrijke tot voedselrijke, vochtige bodem; voedselrijk tot zeer voedselrijk Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging KNNV afdeling Delfland Postbus 133 2600 AC DELFT afdelingdelfland@knnv.nl www.knnv.nl/afdelingdelfland twitter: KNNVafdDelfland facebook: KNNV-afdeling-Delfland

Nadere informatie

namens de Provincie Noord-Holland Twee percelen land aan de Kolhornerkade te Kolhorn

namens de Provincie Noord-Holland Twee percelen land aan de Kolhornerkade te Kolhorn Westerterpweg 18 1774 NK Slootdorp Mobiel: 06-53275718 horstbv@planet.nl TE KOOP namens de Provincie Noord-Holland Twee percelen land aan de Kolhornerkade te Kolhorn Brochure Kolhornerkade te Kolhorn pagina

Nadere informatie

SLOBKOUSNIEUWS 31 jrg2

SLOBKOUSNIEUWS 31 jrg2 SLOBKOUSNIEUWS 31 jrg2 Een exclusief clubje van 6 slobkousen deze keer op wandel aan de boorden van de Maas. Vanuit Kessenich wandelden ze tussen de grindputten naar de landtong van Kollegreend. Het is

Nadere informatie

Beheer van een gangbaar graslandperceel

Beheer van een gangbaar graslandperceel Graslandperceel Een graslandperceel heeft een vegetatie met vooral grassen, maar ook met meerjarige, overblijvende kruiden. Gangbaar beheerde percelen bestaan voor bijna 100% uit hoogproductieve grassen.

Nadere informatie

Inheems zaaizaad. Gehakkelde aurelia op Knoopkruid

Inheems zaaizaad. Gehakkelde aurelia op Knoopkruid Inheems zaaizaad Inleiding Gebruik van zaaizaad om een bloemrijke flora te verkrijgen en om insecten als vlinders en bijen te bevoordelen is populair en wint steeds meer terrein. Daarbij wordt de ingeschatte

Nadere informatie

Kruidenrijk grasland. Meerwaarde voor vee, bedrijf en weidevogels. Rob Geerts ALV ANV De Amstel 3 april 2017

Kruidenrijk grasland. Meerwaarde voor vee, bedrijf en weidevogels. Rob Geerts ALV ANV De Amstel 3 april 2017 Kruidenrijk grasland Meerwaarde voor vee, bedrijf en weidevogels Rob Geerts ALV ANV De Amstel 3 april 2017 Inhoud van deze presentatie Kruidenrijk grasland, waar hebben we het over? Aanleg en ontwikkeling

Nadere informatie

Graslandadvies Capnion Hoevenseweg, Oisterwijk

Graslandadvies Capnion Hoevenseweg, Oisterwijk Graslandadvies Capnion Hoevenseweg, Oisterwijk Plantenwerkgroep IVN Oisterwijk, juli 2013 Dhr. Huib Nouwens, eigenaar van het Landgoed Capnion heeft de plantenwerkgroep van IVN Oisterwijk gevraag om een

Nadere informatie

De dambord borders: 1 Arme leemborder.

De dambord borders: 1 Arme leemborder. De dambord borders: 1 Arme leemborder. Daarna is het nog ingezaaid met enkele leuke soorten: Hokjespeul, Margriet, Marjolein, Grote centaurie en Slangenkruid en zijn ook nog een Geel zonneroosje, Duizendguldenkruid

Nadere informatie

Biotoop heide. Cursus natuurmanagement, 2019

Biotoop heide. Cursus natuurmanagement, 2019 Biotoop heide Cursus natuurmanagement, 2019 Natura 2000 Wat doen we vandaag? Heide Heide in Vlaanderen Begin 19 de eeuw Grootste uitbreiding heidelandschap (woeste grond) De mens vecht om er te overleven.

Nadere informatie

PVM FLORAMENGSELS MATERIALEN. Kruidenrijke bermen geven een positieve uitstraling. Telefoon 0316-248099 Telefax 0316-248083

PVM FLORAMENGSELS MATERIALEN. Kruidenrijke bermen geven een positieve uitstraling. Telefoon 0316-248099 Telefax 0316-248083 Kruidenrijke bermen geven een positieve uitstraling Belangrijk BIJ inzaai en onderhoud van wildbloemenmengsels Algemeen De volgende uitgangspunten zijn van belang bij de keuze van het juiste wildbloemenmengsel:

Nadere informatie

Heidebeheer in de 21 e eeuw

Heidebeheer in de 21 e eeuw Heidebeheer in de 21 e eeuw Henk Siebel Met OBN-faunaonderzoek van Joost Vogels, Arnold van den Burg, Eva Remke, Henk Siepel Stichting Bargerveen, Radboud Universiteit Nijmegen Herstel en beheer van droge

Nadere informatie

SUBBIJLAGE 10 a bij maatregelfiches as 2 BEHEERSPAKKETTEN AGROMILIEUVERBINTENISSEN PSAN (OUD)

SUBBIJLAGE 10 a bij maatregelfiches as 2 BEHEERSPAKKETTEN AGROMILIEUVERBINTENISSEN PSAN (OUD) SUBBIJLAGE 10 a bij maatregelfiches as 2 BEHEERSPAKKETTEN AGROMILIEUVERBINTENISSEN PSAN (OUD) Met de invoering van de PSNL vervalt de mogelijkheid om op grond van de PSAN nieuwe verbintenissen aan te gaan.

Nadere informatie

SLOBKOUSNIEUWS 37 jrg2

SLOBKOUSNIEUWS 37 jrg2 SLOBKOUSNIEUWS 37 jrg2 Hier is hij dan eindelijk nieuwsbrief 37. Met een wandeling in de omgeving van het Venlokaal werd het plantenseizoen 2012 officieel afgesloten. Ditmaal kozen onze lokale leden voor

Nadere informatie

BELANGRIjK BIj INZAAI EN ONDERHOUD VAN WILDBLOEMENMENGSELS

BELANGRIjK BIj INZAAI EN ONDERHOUD VAN WILDBLOEMENMENGSELS BELANGRIjK BIj INZAAI EN ONDERHOUD VAN WILDBLOEMENMENGSELS Algemeen De volgende uitgangspunten zijn van belang bij de keuze van het juiste wildbloemenmengsel; - Grondsoort en groeiomstandigheden - Waterhuishouding

Nadere informatie

Schraal schraler schraalst

Schraal schraler schraalst Schraal schraler schraalst Van landbouwgrond naar natuur. Maakt het uit hoe we dit aanpakken? Rudy van Diggelen Camiel Aggenbach Matty Berg Jan Frouz Tjisse Hiemstra Leo Norda Jan Roymans 2 Voorwaarden

Nadere informatie

Paarden in bloemenweiden. Filippien Koornneef

Paarden in bloemenweiden. Filippien Koornneef Paarden in bloemenweiden Filippien Koornneef Subsidie voor natuurbeheer Twee verschillende regelingen Agrarisch natuurbeheer Particulier natuurbeheer Waarvoor subsidie ANLb? Pakketten: Kruidenrijk grasland

Nadere informatie

Schraal schraler schraalst

Schraal schraler schraalst Schraal schraler schraalst Van landbouwgrond naar natuur. Maakt het uit hoe we dit aanpakken? Rudy van Diggelen Camiel Aggenbach Matty Berg Jan Frouz Tjisse Hiemstra Leo Norda Jan Roymans Opmerking vooraf:

Nadere informatie

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Nat schraalland Provincie Utrecht, afdeling FLO, team NEL, 5 februari 2015 Nat is zeer laagproductief hooiland op natte, onbemeste, basenrijke veen- en zandgrond dat gewoonlijk een keer per jaar worden gemaaid in de nazomer.

Nadere informatie

Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen

Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen 1. Inleiding In het dichtbebouwde Vlaanderen zijn bermen overal te vinden. Meestal vervullen ze een vrij belangrijke ecologische rol,

Nadere informatie

Natuurrijke bermen in Vijfheerenlanden. Dick Kerkhof Natuur en Vogelwacht De Vijfheerenlanden

Natuurrijke bermen in Vijfheerenlanden. Dick Kerkhof Natuur en Vogelwacht De Vijfheerenlanden Natuurrijke bermen in Vijfheerenlanden Dick Kerkhof Natuur en Vogelwacht De Vijfheerenlanden Uitgangspunt: herstel biodiversiteit Populatieherstel van streekeigen flora Spontaan gevestigde vegetatie is

Nadere informatie

Meer dan gras. Terreinstudie in de Bourgoyen

Meer dan gras. Terreinstudie in de Bourgoyen Meer dan gras Terreinstudie in de Bourgoyen Stad Gent - Educatieve Diensten - Natuur- en Milieucentrum De Bourgoyen - 2018 Driepikkelstraat 32, 9030 Mariakerke - ( 09 226 15 01-7 bourgoyen.educatie@stad.gent

Nadere informatie

Het gemeentepark. Een Harmonisch Park- en Groenbeheerplan. Jan Van den Berghe, Tom Snoeckx, Jessica Vander Stuyft (SPK) en Bjorn Meyer (KHK)

Het gemeentepark. Een Harmonisch Park- en Groenbeheerplan. Jan Van den Berghe, Tom Snoeckx, Jessica Vander Stuyft (SPK) en Bjorn Meyer (KHK) Het gemeentepark Een Harmonisch Park- en Groenbeheerplan Jan Van den Berghe, Tom Snoeckx, Jessica Vander Stuyft (SPK) en Bjorn Meyer (KHK) Wat is een HPG - plan? De resultaten van de studie in kort bestek

Nadere informatie

1 N12.02 KRUIDEN- EN FAUNARIJK GRASLAND

1 N12.02 KRUIDEN- EN FAUNARIJK GRASLAND 1 N12.02 KRUIDEN- EN FAUNARIJK GRASLAND 1.1 BEHEERADVIES Dit beheeradvies beschrijft wat in het algemeen aan beheermaatregelen nodig is om het beheertype Kruiden en faunarijk grasland in stand te houden.

Nadere informatie

KNOLLATHYRUS. heischrale zoomplant in vrije val. Eddy Weeda

KNOLLATHYRUS. heischrale zoomplant in vrije val. Eddy Weeda KNOLLATHYRUS heischrale zoomplant in vrije val Eddy Weeda meest Atlantische v/d Euraziatische Lathyrussen Nederland centrale gat in areaal?? bestuiving, vruchtzetting fam. Vlinderbloemigen bestuiving door

Nadere informatie

' I 6300 HERZIEN VEGETATIEBEHEER VOOR DE KAVELS U 81 EN U 82 IN HET NATUURTERREIN "DE WILDWALLEN" door. J. Hoogesteger H.J. Drost

' I 6300 HERZIEN VEGETATIEBEHEER VOOR DE KAVELS U 81 EN U 82 IN HET NATUURTERREIN DE WILDWALLEN door. J. Hoogesteger H.J. Drost BIBLIOTHEEK RIJKSDII:rJ:jT VOOR oe IJSSECM~~~POLD RS W E R K D O C U M E N T HERZIEN VEGETATIEBEHEER VOOR DE KAVELS U 81 EN U 82 IN HET NATUURTERREIN "DE WILDWALLEN" door J. Hoogesteger H.J. Drost 1980-326

Nadere informatie

Advies: inzaai- en beheer kruidenrijk grasland voor weidevogels, Noord-Holland

Advies: inzaai- en beheer kruidenrijk grasland voor weidevogels, Noord-Holland Bunnik/Wageningen 16 augustus 2017 Advies: inzaai- en beheer kruidenrijk grasland voor weidevogels, Noord-Holland J. de Wit, W. Schippers, R.H.E.M. Geerts, J.P. Wagenaar en N. van Eekeren Vraagstelling

Nadere informatie

Uitmijnen van voormalige landbouwgrond in het Drents- Friese Wold

Uitmijnen van voormalige landbouwgrond in het Drents- Friese Wold Figuur 1. Overzicht van het Drent-Friese Wold. De landbouwenclave Oude Willem (rood omrand) ligt als een wig midden in het gebied. Uitmijnen van voormalige landbouwgrond in het Drents- Friese Wold Omvorming

Nadere informatie

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Regio Alkmaar

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Regio Alkmaar Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Regio Alkmaar Dertiende jaargang, no. 5 27 juni 2015 Goed bewaakte natuur op de Boekelermeer Op 16 juni brachten we een bezoek aan het oostelijk deel van het natuurcompensatiegebied

Nadere informatie

SLOBKOUSNIEUWS 28 jrg2

SLOBKOUSNIEUWS 28 jrg2 SLOBKOUSNIEUWS 28 jrg2 Plensende regen tot 19:00 uur en dan droog tot het einde van de wandeling. De weergoden beginnen eindelijk een beetje mee te werken. Dat wisten we maar nadien en met zijn tienen

Nadere informatie

BERGVENNEN. ROUTE 2,3 km

BERGVENNEN. ROUTE 2,3 km BERGVENNEN ROUTE 2,3 km Tegen de Duitse grens, in Noordoost Twente, ligt natuurgebied de Bergvennen. Een weids, glooiend landschap met zeven vennen, droge en natte heide, schrale hooilanden en bos. De

Nadere informatie

Succesvol Agrarisch natuurbeheer op De Marke. Rob Geerts Vorden 26 november 2015

Succesvol Agrarisch natuurbeheer op De Marke. Rob Geerts Vorden 26 november 2015 Succesvol Agrarisch natuurbeheer op De Marke Rob Geerts Vorden 26 november 2015 Inhoud van deze presentatie Stukje historie Uitgangspunten Natuurplan 1997 Virtuele rondgang langs de natuurelementen Ontwikkeling

Nadere informatie

Heide als landschap: historie, bodem en ontwikkeling. Rienk-Jan Bijlsma & Rein de Waal

Heide als landschap: historie, bodem en ontwikkeling. Rienk-Jan Bijlsma & Rein de Waal Heide als landschap: historie, bodem en ontwikkeling Rienk-Jan Bijlsma & Rein de Waal 1953 Nieuwe functies vragen om nieuwe beheermethoden Evenwicht tussen hei en gras wanneer ontwikkeling ongestoord verloopt

Nadere informatie

Notitie. Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas)

Notitie. Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas) Notitie Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas) Door: G.M.T. Peeters Notitienummer: 174 Datum: 16 september 2011 In opdracht van: Aelmans Ruimtelijk Ordening

Nadere informatie

Waarde van kruidenrijk gras en inpassing in de bedrijfsvoering

Waarde van kruidenrijk gras en inpassing in de bedrijfsvoering Waarde van kruidenrijk gras en inpassing in de bedrijfsvoering Hein Korevaar Slotbijeenkomst Praktijknetwerk Natuurlijk kruidenrijk gras voor de veehouderij; Wageningen 12 maart 2014 Inhoud van presentatie

Nadere informatie

Heidebeheer en fauna. Verslag veldwerkplaats Droog Zandlandschap Strabrechtse Heide, 4 juni 2009

Heidebeheer en fauna. Verslag veldwerkplaats Droog Zandlandschap Strabrechtse Heide, 4 juni 2009 Heidebeheer en fauna Verslag veldwerkplaats Droog Zandlandschap Strabrechtse Heide, 4 juni 2009 Inleiders: Jap Smits (Staatsbosbeheer) en prof. dr. Henk Siepel (Alterra-WUR) De Strabrechtse Heide is een

Nadere informatie

SLOBKOUSNIEUWS 25 jrg2

SLOBKOUSNIEUWS 25 jrg2 SLOBKOUSNIEUWS 25 jrg2 Dankzij de medewerking van bevoegd boswachter Vanessa Geenens bekwamen we de toelating van ANB om te gaan inventariseren in Lozerheide. Ze had me vorige week gemeld dat ze spijtig

Nadere informatie

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL Bekijk op https://www.youtube.com/watch?v=pgyczqy-krm voor het herinirichtingplan Sarsven en De Banen. Begin vorige eeuw kwamen plantenliefhebbers uit het hele land al naar

Nadere informatie

SLOBKOUSNIEUWS 23 jrg2

SLOBKOUSNIEUWS 23 jrg2 SLOBKOUSNIEUWS 23 jrg2 Nu de kalmte een beetje is weergekeerd laat ik jullie in uitgesteld relais even meegenieten van het huiswerk rond de wandeling in t Plat: Luc Hoi Het betreft de veelstengelige waterbies

Nadere informatie

Ecologische meerwaarde gehoede schaapskuddes. Loek Kuiters en Pieter Slim

Ecologische meerwaarde gehoede schaapskuddes. Loek Kuiters en Pieter Slim Ecologische meerwaarde gehoede schaapskuddes Loek Kuiters en Pieter Slim Gescheperde vs. standbeweiding Sturing begrazing Verspreiding diasporen Verschraling Functionele samenhang landschapschaal Gescheperde

Nadere informatie

Werkbladen landschapsstudie

Werkbladen landschapsstudie Werkbladen landschapsstudie Naam: Start aan Noteer en duid aan op je kaart: Bos plantage - weide akker bebouwing Op welke hoogte ligt?. Op welke hoogte ligt het kruispunt?. Welk is het verschil tussen

Nadere informatie

Projectplan GOB. Datum: Oktober /16

Projectplan GOB. Datum: Oktober /16 Projectplan GOB Object: De Riggen Datum: Oktober 2015 1/16 Inleiding Aanvrager: Projectnaam: Voorgeschiedenis Stichting het Noordbrabants Landschap Perceel de Riggen - Pannenhoef Perceel was een oude boomkwekerij

Nadere informatie

SLOBKOUSNIEUWS 27 jrg2

SLOBKOUSNIEUWS 27 jrg2 SLOBKOUSNIEUWS 27 jrg2 Een overweldigende opkomst deze keer want niet minder dan 28 deelnemers trokken onder leiding van Marcel Vanwaerebeke naar de Venvijvers. Marcel hield er bij de aanvang stevig de

Nadere informatie

Plaggen ten behoeve van natuurontwikkeling. Fosfaatverzadiging als uitgangspunt

Plaggen ten behoeve van natuurontwikkeling. Fosfaatverzadiging als uitgangspunt Plaggen ten behoeve van natuurontwikkeling Fosfaatverzadiging als uitgangspunt fosfaatverzadigingsindex (PSI) Plaggen en fosfaatverzadiging van de grond Plaggen is een veelgebruikte methode om de voedingstoestand

Nadere informatie

Bijlage 2 Landschapsleeskaart en memo

Bijlage 2 Landschapsleeskaart en memo Bijlage 2 Landschapsleeskaart en memo Landschapsleeskaart Verticale samenhang = de uitdrukking van de ondergrond (bodem, water, reliëf) in het landgebruik, de biotopen, de vegetatie etc. Hoe wordt het

Nadere informatie

Drukbegrazing en Chopperen als Alternatieven voor Plaggen van Natte heide

Drukbegrazing en Chopperen als Alternatieven voor Plaggen van Natte heide Drukbegrazing en Chopperen als Alternatieven voor Plaggen van Natte heide Effecten op middellange termijn: Fauna De Vlinderstichting Stichting Bargerveen B-Ware Experimenteel onderzoek Abiotiek: ph, buffercapaciteit,

Nadere informatie

Doorworteling en Zodeparameters van dijkgrasland op de Boonweg 2007/2008

Doorworteling en Zodeparameters van dijkgrasland op de Boonweg 2007/2008 Doorworteling en Zodeparameters van dijkgrasland op de Boonweg 2007/2008 Bepalen van de erosiebestendigheidparameters ten behoeve van de Golfoverslagproef op de Boonweg, Friesland J.Y. Frissel H.P.J. Huiskes

Nadere informatie

RWZI HILVERSUM. Informatiebrochure Groenplan. H+N+S Landschapsarchitecten. Koninklijke Ginkel Groep. Contactpersoon Mark Rotteveel

RWZI HILVERSUM. Informatiebrochure Groenplan. H+N+S Landschapsarchitecten. Koninklijke Ginkel Groep. Contactpersoon Mark Rotteveel RWZI HILVERSUM Informatiebrochure Groenplan Koninklijke Ginkel Groep H+N+S Landschapsarchitecten Contactpersoon Mark Rotteveel Contactpersoon Hank van Tilborg Bezoekadres Castor 64 3902 SJ VEENENDAAL Bezoekadres

Nadere informatie

Zijn Limburgse bermen lokale natuurgebieden?

Zijn Limburgse bermen lokale natuurgebieden? Zijn Limburgse bermen lokale natuurgebieden? Pilootproject 2016 Natuurwaarde van bermen in kaart brengen Samen met 5 proefgemeenten Bilzen, Gingelom, Lanaken, Riemst, Zutendaal 5 bermen per gemeente =

Nadere informatie

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen.

De inrichting en het beheer van de kwelders sluit aan bij het Kwelderherstelprogramma Groningen. Beschrijving kwelderherstelmaatregelen 1 1.1 Inleiding Aan de noordkust van Groningen heeft Groningen Seaports, mede ten behoeve van RWE, circa 24 ha. kwelders aangekocht. Door aankoop van de kwelders

Nadere informatie

Waterschapc_-' Zeeuws -Vlaanderen -

Waterschapc_-' Zeeuws -Vlaanderen - r Uw brief van Uw kenmerk Behandeld door Doorkiesnummer Ons kenmerk Bijlagen Kopie aan Documentnaam Datum Verzonden Onderwerp : J. de Rijk : (0115) 641214/ (06) 51155047 : 0103&50 : 1 (in 3-voud) : JdRij/PSt

Nadere informatie

Bijen en Landschapsbeheer

Bijen en Landschapsbeheer Bijen en Landschapsbeheer Hoe maken we het landschap bijenvriendelijk Wat betekent dat voor de biodiversiteit en de kwaliteit van het landschap Een selectie van de mogelijkheden Arie Koster -- www.bijenhelpdesk.nl

Nadere informatie

SNL-monitoring in de praktijk. Jaap Bouwman Unie van Bosgroepen

SNL-monitoring in de praktijk. Jaap Bouwman Unie van Bosgroepen SNL-monitoring in de praktijk Jaap Bouwman Unie van Bosgroepen Inhoud Achtergrond Hoe werkt het? SNL-monitoring in de praktijk Conclusies en aandachtspunten Achtergrond Achtergrond Het SNL-monitoringsysteem

Nadere informatie

QUICKSCAN EDESEWEG 51 WEKEROM

QUICKSCAN EDESEWEG 51 WEKEROM QUICKSCAN EDESEWEG 51 WEKEROM Colofon Opdrachtgever: Tulp-Bijl B.V. Titel: Quickscan Edeseweg 51 Wekerom Status: Definitief Datum: Februari 2013 Auteur(s): Ir. M. van Os Foto s: M. van Os Kaartmateriaal:

Nadere informatie

BESTUIVERS IN HET LANDSCHAP

BESTUIVERS IN HET LANDSCHAP BESTUIVERS IN HET LANDSCHAP INTRODUCTIE Biodiversiteit: Biodiversiteit of biologische diversiteit is een graad van verscheidenheid aan levensvormen binnen een gegeven ecosysteem, bioom of een gehele planeet.

Nadere informatie

Duurzame landbouw door bodemschimmels

Duurzame landbouw door bodemschimmels Duurzame landbouw door bodemschimmels Omdat er in natuurgebieden over het algemeen veel bodemschimmels leven, wordt vaak gedacht dat de aanwezigheid van schimmels in een akker of in grasland een kenmerk

Nadere informatie

Achtergrondinformatie

Achtergrondinformatie 1 Achtergrondinformatie Planten groeien niet willekeurig door elkaar. Afhankelijk van verschillende milieufactoren (grondsoort, waterstand, zon, schaduw, betreding, bemesting, enz.) kunnen we verschillende

Nadere informatie

75% Gezond gazon. Vlaamse tuinen en gazon Milieuvriendelijk beheer, zonder zorgen. Dit terwijl gazon. Gazon en herbiciden

75% Gezond gazon. Vlaamse tuinen en gazon Milieuvriendelijk beheer, zonder zorgen. Dit terwijl gazon. Gazon en herbiciden Gezond gazon Vlaamse tuinen en gazon Milieuvriendelijk beheer, zonder zorgen 75% Oppervlakte Tijdsbesteding Groenresten Dit terwijl gazon arbeidsintensief is: wekelijks maaien, bemesten, sproeien in de

Nadere informatie

Vegetatieonderzoek proefvlakken in het SES-gebied Boterdiepstrook te Groningen

Vegetatieonderzoek proefvlakken in het SES-gebied Boterdiepstrook te Groningen Vegetatieonderzoek proefvlakken in het SES-gebied Boterdiepstrook te Groningen Rapport 2016-005 G.J. Berg J. van Goethem Vegetatieonderzoek proefvlakken in het SES-gebied Boterdiepstrook te Groningen

Nadere informatie

Marijn Nijssen, Toos van Noordwijk, Annemieke Kooijman, Herman van Oosten, Bart Wouters, Chris van Turnhout, Jasja Dekker, Michiel Wallis de Vries,

Marijn Nijssen, Toos van Noordwijk, Annemieke Kooijman, Herman van Oosten, Bart Wouters, Chris van Turnhout, Jasja Dekker, Michiel Wallis de Vries, Zijn effecten van begrazing te voorspellen? Marijn Nijssen, Toos van Noordwijk, Annemieke Kooijman, Herman van Oosten, Bart Wouters, Chris van Turnhout, Jasja Dekker, Michiel Wallis de Vries, Ingo Jansen,

Nadere informatie