Benamingen voor doopmeter en grootmoeder in de Zuid-Nederlandse dialecten

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Benamingen voor doopmeter en grootmoeder in de Zuid-Nederlandse dialecten"

Transcriptie

1 Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Academiejaar Benamingen voor doopmeter en grootmoeder in de Zuid-Nederlandse dialecten Promotor: Prof. Dr. Jacques Van Keymeulen Masterproef, voorgelegd voor het behalen van de graad van Master in de Taal- en Letterkunde: Twee Talen Nederlands Spaans door YOLIEN MERTENS

2 2

3 Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Academiejaar Benamingen voor doopmeter en grootmoeder in de Zuid-Nederlandse dialecten Promotor: Prof. Dr. Jacques Van Keymeulen Masterproef, voorgelegd voor het behalen van de graad van Master in de Taal- en Letterkunde: Twee Talen Nederlands Spaans door YOLIEN MERTENS 3

4 WOORD VOORAF Na een intense en leerrijke studententijd heb ik de eer en het genoegen u de geboorte aan te kondigen van mijn masterproef. Het werd geen evidente bevalling en het was soms zweten en puffen, maar nu hij eindelijk het levenslicht heeft gezien, ben ik voornamelijk vervuld met trots en lijken de hindernissen onderweg te verdwijnen als sneeuw voor de zon. Ik stel u dan ook graag voor aan de pasgeborene: Benamingen voor doopmeter en grootmoeder in de Zuid-Nederlandse dialecten: een product van hard werk, maar vooral van liefde voor de Nederlandse taal in al haar verschijningsvormen. Toch was deze scriptie er niet gekomen zonder de hulp en steun van een heleboel mensen die ik graag even in de kijker wil plaatsen. Eerst en vooral wil ik een woord van dank richten tot mijn promotor, professor Van Keymeulen, die reeds doorheen heel mijn universitaire carrière mijn interesse wekte voor taalkundig onderzoek. Hij maakte me dankzij zijn grote deskundigheid en aanstekelijk enthousiasme tevens warm voor dit onderwerp. Ik had hem vanuit zijn geestelijke verwantschap met dit werk dan ook graag benoemd tot dooppeter. Ook alle medewerkers van de wetenschappelijke cel van de vakgroep Nederlandse taalkunde speelden een cruciale rol in de totstandkoming van deze masterproef. Mijn dank gaat hierbij in het bijzonder uit naar Liesbet, Matthias en Tineke die mij steeds met open armen hebben ontvangen in hun bureau en bereid waren mij verder in te wijden in de wondere wereld van de taalkunde. Ook Valerie en Rieke van de bibliotheek verlichtten het werk door hun hulp bij de zoektocht naar de nodige naslagwerken en dit steevast met de glimlach. Daarnaast verdienen enkele mensen uit mijn persoonlijke entourage nog een welgemeende dankbetuiging. Mijn ouders, de fiere oma en opa van deze scriptie, wil ik oprecht bedanken voor hun morele en financiële steun doorheen mijn hele studententijd. Zonder hun vertrouwen en hulp op alle mogelijke vlakken was het mij onmogelijk gelukt dit werk tot een goed einde te brengen. Ook mijn broer, nonkel Jeroen, droeg zijn steentje bij met zijn enthousiaste telefoongesprekjes. Mijn grootouders vormden dan weer de perfecte inspiratiebron en deden hun duit in het zakje door de vele kaarsen die ze de voorbije jaren voor mij hebben gebrand. Voor een luisterend oor of de nodige ontspanning kon ik steeds op mijn vrienden en klasgenoten rekenen. Vooral het geniale duo Iris en Peter dienen in dat opzicht vermeld te 4

5 worden. Iris wil ik hier niet enkel bedanken voor het zorgvuldig nalezen van dit werk; ook haar talent om me steeds weer op de juiste manier te weten motiveren, verdient een pluim. Voor alle geleverde inspanningen wil ik haar dan ook huldigen met de titel van doopmeter van deze scriptie. Tot slot verdient mijn vriend Kristof een ereplaats in dit dankwoord voor dat extra duwtje in de rug wanneer ik het nodig had. 5

6 INHOUDSOPGAVE INLEIDING Opzet en doel Opbouw...9 HOOFDSTUK I: ONDERZOEKSMETHODE Onderzoeksgebied Onderzoeksmateriaal Persoonlijke bewerking en selectie Taalkaarten Bronnen en afkortingen.16 HOOFDSTUK II: DOOPMETER Begripsomschrijving Kaartbeeld Systematische bespreking van de trefwoorden Trefwoorden met doopmeter als primaire betekenis.29 a. Trefwoorden die etymologisch verwant zijn met het vrouwelijke meter.30 b. Trefwoorden die etymologisch verwant zijn met het mannelijke peter 33 c. Trefwoorden die etymologisch verwant zijn met het Duitse woord Patin...39 d. Trefwoorden die geleend of afgeleid zijn uit het Frans.41 e. Trefwoorden die etymologisch verwant zijn met god Trefwoorden met doopmeter als secundaire betekenis.45 a. Trefwoorden die samenhangen met de betekenis van vroedvrouw.45 b. Overige trefwoorden..50 HOOFDSTUK III: GROOTMOEDER Begripsomschrijving Opsplitsing van de trefwoorden Grootmoeder 1: benamingen met best- en bon Kaartbeeld grootmoeder Systematische bespreking van de benamingen met best- en bon-..56 a. Trefwoorden met best-.56 6

7 b. Trefwoorden met bon-.57 c. Trefwoorden met een gelexicaliseerde afleiding van bon Grootmoeder 2: benamingen met groot-, grand-, gross Kaartbeeld grootmoeder Systematische bespreking van de benamingen met groot-, grand-, gross-..62 a. Trefwoorden met groot b. Trefwoorden met grand-..65 c. Trefwoorden met gross Grootmoeder 3: benamingen die tevens voorkomen onder het lemma doopmeter Kaartbeeld grootmoeder Systematische bespreking van de benamingen die tevens voorkomen onder het lemma doopmeter Grootmoeder 4: overige benamingen Kaartbeeld grootmoeder Systematische bespreking van de overige benamingen...72 a. Trefwoorden met een verwijzing naar het adjectief oud- 72 b. Trefwoorden met een verwijzing naar het woord moeder-.73 c. Overige trefwoorden 75 CONCLUSIE...77 BIBLIOGRAFIE.79 BIJLAGEN Trefwoordenlijst doopmeter 2. Trefwoordenlijst grootmoeder 3. Taalkaart DOOPMETER 4. Taalkaart GROOTMOEDER 1 : benamingen met best- en bon- 5. Taalkaart GROOTMOEDER 2 : benamingen met groot-, grand- en gros- 6. Taalkaart GROOTMOEDER 3 : benamingen die tevens voorkomen onder het lemma doopmeter 7. Taalkaart GROOTMOEDER 4 : overige benamingen 7

8 INLEIDING 1. Opzet en doel De dialecten, gesproken in het zuiden van het Nederlandse taalgebied, ondergaan de jongste decennia in toenemende mate ingrijpende veranderingen. Het is daarom van het grootste belang dat dit stuk levend taalpatrimonium zo snel en zo omvattend mogelijk wordt opgetekend. (website ReWo) Het onderzoek dat in deze scriptie centraal staat, kadert binnen de doelstelling die in bovenstaand citaat wordt weergegeven. Door het inventariseren en bespreken van slechts een klein onderdeel van de taalrijkdom die schuilgaat in de Zuid-Nederlandse dialecten, hoopt dit werk zijn steentje bij te dragen in de ontwikkeling van de regionale woordenboeken van de overeenkomstige dialectgebieden. Concreet wil deze scriptie dus alle woorden in kaart brengen die nog gebruikt worden in de Vlaamse, Brabantse, Limburgse en Zeeuwse dialecten om de verwantschapsnamen doopmeter en grootmoeder aan te duiden. De onderzoeksfocus van deze scriptie was initieel een heel stuk breder opgevat dan het huidige onderwerp doet vermoeden. Aanvankelijk was het de bedoeling de belangrijkste verwantschapsnamen in de Vlaamse dialecten te onderzoeken. Na de confrontatie met de enorme variëteit aan trefwoorden die slechts voor één lemma werd opgetekend, viel echter al snel de beslissing het onderzoek te beperken tot een grondige studie van twee verwantschapsnamen. Vrijwel tegelijkertijd werd ook besloten het onderzoeksgebied uit te breiden tot het Zuid-Nederlandse dialectgebied om een mooier overzicht te bewerkstelligen. Waarom de keuze uiteindelijk op doopmeter en grootmoeder viel, heeft vooral te maken met het materiaal dat reeds voorhanden was voor deze lemma s. Het sprong meteen in het oog dat heel wat trefwoorden opgetekend voor dooppeter en meter ook opdoken voor de begrippen grootvader en moeder waardoor deze twee duo s volkskundig gezien aan elkaar gelinkt konden worden. De benamingen voor de vier personen bespreken werd echter meteen uitgesloten daar het ons te ver zou leiden en tevens heel wat herhaling zou opleveren. Er werd dus geopteerd om de lemma s doopmeter en grootmoeder aan een grondige analyse te onderwerpen. Dat de mannelijke begrippen hier uit de boot vallen, is geen uiting van verdoken feminisme, maar heeft wederom te maken met de trefwoordenlijst die voor de verschillende begrippen kon worden opgetekend. Het viel namelijk op dat er vooral wat betreft doopmeter heel wat vrouwelijke benamingen afgeleid zijn van de mannelijke tegenhangers, wat uiteraard een extra invalshoek bood voor het onderzoek. Dit laatste argument gaf uiteindelijk de doorslag inzake het definitieve onderwerp van deze scriptie. 8

9 Er werden een aantal vragen ontwikkeld die als leidraad moesten fungeren doorheen dit onderzoek: Welke woorden worden er in de Zuid-Nederlandse dialecten nog gebruikt om enerzijds de grootmoeder en anderzijds de doopmeter te benoemen?; In welke dialectgebieden duiken de afzonderlijke benamingen precies op?; Wat is de herkomst van deze woorden en waarom worden ze specifiek gebruikt als benaming voor grootmoeder of doopmeter?. Daarnaast wordt kort even stilgestaan bij de mogelijke overeenkomsten tussen beide lemma s: Welke benamingen fungeren zowel voor doopmeter als voor grootmoeder?; Hoe kunnen deze overlappingen verklaard worden?. Om een afdoend antwoord te kunnen bieden op bovenstaande vragen werd een bepaalde onderzoeksstrategie gevolgd. Na een intensieve periode van materiaal verzamelen en selecteren werden de verschillende benamingen uitgetekend op taalkaarten. Samen met de trefwoordenlijsten die voor beide lemma s werden opgetekend, vormen zij het uitgangspunt van deze scriptie. Vervolgens werd elk heteroniem afzonderlijk bestudeerd waarna er een zo volledig mogelijke inventaris kon worden opgemaakt van de benamingen voor doopmeter en grootmoeder in de Zuid-Nederlandse dialecten en hun herkomst. Hier en daar werd deze studie ook nog aangevuld met volkskundige informatie om bepaalde benoemingstendensen te verklaren. 2. Opbouw Ook de taalkunde is een wetenschappelijk domein waarbinnen het onderzoek dient te voldoen aan bepaalde regels. Desondanks deze algemeen geldende afspraken legt elke onderzoeker uiteraard zijn eigen klemtonen en maakt hij bepaalde keuzes die de resultaten van zijn werk beïnvloeden. Dit maakt taalkundig onderzoek deels tot een persoonlijke aangelegenheid waarbij enige verduidelijking van de manier waarop men is te werk gegaan, zeker aan de orde is. Deze scriptie gaat dus eveneens van start met een korte toelichting bij de gevolgde werkwijze en de keuzes die hierbij werden gemaakt. Daarnaast bevat hoofdstuk één een omschrijving van het Zuid-Nederlandse dialectgebied en van het materiaal van waaruit deze studie is vertrokken. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een lijst van de belangrijkste afkortingen die doorheen de rest van het werk zullen worden gebruikt. Het corpus van deze scriptie bestaat uit twee hoofdstukken hoofdstuk 2 en 3 die respectievelijk de benamingen voor doopmeter en die voor grootmoeder centraal stellen. Hoofdstuk twee gaat van start met een omschrijving van het begrip doopmeter waarna een uitgebreid overzicht wordt gegeven van de verspreiding van de verschillende heteroniemen op de taalkaart. De meeste aandacht gaat echter uit naar de systematische bespreking van de trefwoorden waarbij de etymologische achtergrond van de woorden aan de basis ligt van de 9

10 verdere structuur van het hoofdstuk. Hoofdstuk drie is min of meer gelijkaardig opgebouwd, maar kent een extra onderverdeling op basis van de vier verschillende taalkaarten die werden getekend. De systematische bespreking van de trefwoorden voor grootmoeder is globaal gezien minder uitgebreid dan die van doopmeter, daar er heel wat woorden overlappen en de meeste benoemingstendensen ook al werden aangehaald in het tweede hoofdstuk. Tot slot worden de belangrijkste vaststellingen die gedaan werden doorheen dit onderzoek nog eens algemeen verwoord in de conclusie. Dit onderdeel wordt tevens aangewend om nog enkele kritische bedenkingen en tips te formuleren met het oog op verder onderzoek. 10

11 HOOFDSTUK I: ONDERZOEKSMETHODE 1. Onderzoeksgebied Zoals reeds aangegeven, werd er in deze scriptie geopteerd de benamingen voor doopmeter en grootmoeder in het hele Zuid-Nederlandse dialectgebied te bespreken. Op de overzichtskaarten die hiervoor werden gegenereerd, kan men namelijk meteen zien welk heteroniem specifiek tot één dialectgroep behoort of welke meer algemeen verspreid zijn. Daarnaast maken deze kaarten het mogelijk bepaalde overgangstendensen van het ene naar het andere dialectgebied waar te nemen. Een voorbeeld van zo n overzichtskaart uiteraard zonder de attestaties van de trefwoorden erop bevindt zich op de volgende pagina. De verschillende Zuid-Nederlandse dialectgebieden staan mooi geaccentueerd op deze kaart aan de hand van de afkortingen die verwijzen naar de respectievelijke dialectwoordenboeken. Een korte schets van de historische en geografische achtergrond van deze dialectwoordenboeken vinden we terug op de website van het Permanent Overlegorgaan Regionale Woordenboeken (het ReWo), de overkoepelende organisatie voor de verschillende wetenschappelijke projecten omtrent dialectlexicografie. In 1958 vatte prof. dr. A. Weijnen, die verbonden was aan de universiteit van Nijmegen, het idee op om een woordenboek samen te stellen dat de woordenschat van de Brabantse dialecten het latere WBD bundelde. Het groeide uit tot een ambitieus project dat niet veel later ook navolging kende in Limburg met het Woordenboek van de Limburgse dialecten, het WLD. Daar het begin jaren 70 door de universiteit Gent ook in Vlaanderen logischerwijs het WVD genaamd werd opgestart, wordt ondertussen vrijwel het hele Zuid-Nederlandse dialectpatrimonium in kaart gebracht. Het WLD neemt hierbij de provincie Nederlands- en Belgisch-Limburg voor zijn rekening alsook het noordoosten van de Belgische provincie Luik dat al van oudsher tot het Germaanstalig gebied behoort. Ten westen van het Limburgs dialectgebied, ligt het onderzoeksterrein van het WBD dat bestaat uit de Belgische provincies Vlaams-Brabant en Antwerpen en het Nederlandse Noord-Brabant. Nog westelijker bevindt zich dan het Vlaams dialectgebied dat bestaat uit de Belgische provincies Oost- en West-Vlaanderen, Zeeuws- Vlaanderen dat deel uitmaakt van de Nederlandse provincie Zeeland en het gebied Frans- Vlaanderen dat zich over de grens met Frankrijk bevindt. Dit laatste gebied maakte namelijk tot 1648 deel uit van het Graafschap Vlaanderen waardoor er zich nog restanten van het West- Vlaamse dialect bevinden. Aangezien deze regionale woordenboeken opgezet werden in het kader van drie gelijklopende onderzoeksprojecten, kennen ze een parallelle werkwijze waarbij het WVD zich vooral spiegelt aan de oudere voorbeelden in Brabant en Limburg. 11

12 Het Zuid-Nederlandse dialectgebied beslaat echter nog een vierde regio ten noorden van Oost- en Zeeuws-Vlaanderen, met name de Zeeuwse eilanden of het resterende gebied van de Nederlandse provincie Zeeland. Dit gebied werd niet mee opgenomen in de universitaire projecten daar er in 1964 reeds een alfabetisch woordenboek van de Zeeuwse dialecten werd gepubliceerd. Het project, het levenswerk van Hendrika C.M. Ghijsen, was een baanbrekend werk in de wetenschappelijke Nederlandse dialectlexicografie. Ter volledigheid van het kaartbeeld werden ook deze Zeeuwse dialecten betrokken in dit onderzoek. (Website ReWo) Het Zuid-Nederlandse dialectgebied. (website ReWo) 2. Onderzoeksmateriaal Een essentieel onderdeel van dit onderzoek was de verzameling en selectie van het gepaste materiaal. Hierbij werd vertrokken vanuit de dialectgegevens die er op de verschillende redacties van de regionale woordenboeken voorhanden waren. Dit materiaal bestaat uit twee grote componenten: Enerzijds het materiaal dat verzameld wordt via eigen enquêtering aan de hand van thematische vragenlijsten die mondeling of schriftelijk voorgelegd worden aan informanten over het hele gebied. Anderzijds het vreemde, oudere materiaal dat onder meer verzameld werd door de voormalige Zuid-Nederlandse Dialectcentrale van de K.U. Leuven. (website ReWo) Het WLD en WBD hebben beide lemma s zowel doopmeter als grootmoeder reeds gepubliceerd in aflevering twee Familie en seksualiteit van sectie twee Het huiselijk leven dat deel uitmaakt van het derde deel van de reeks waarin de algemene woordenschat wordt besproken. Het materiaal voor deze twee dialectgebieden kon dus relatief gemakkelijk 12

13 worden gedestilleerd uit het digitale gegevensbestand van beide woordenboeken. Zoals reeds vermeld is het WVD van de drie woordenboeken het laatst opgestart waardoor het nog niet evenveel publicaties telt als zijn twee tegenhangers. De aflevering Familie en seksualiteit van het WVD is dan ook nog niet verschenen waardoor we het materiaal voor het Vlaams dialectgebied zelf moesten verzamelen. Uiteraard werd in dit geval zowel het hedendaagse als het oude materiaal ingevoerd zodat het geheel in vergelijking kon treden met het materiaal van de andere dialectgebieden. Wat betreft de eigen enquêtes hebben we eerst en vooral vragenlijst 152 van juni 2005 getiteld Levensstadia V: Afstamming en Familie gebruikt waarbij we zowel de antwoorden op vraag 46 Hoe noemt u in uw dialect de moeder van uw vader of moeder? als die op vraag 47 Hoe sprak u uw grootmoeder aan? hebben ingevoerd. De stamboom op de volgende pagina werd bijgevoegd als extra hulpmiddel voor de informanten bij het invullen van de enquête; grootmoeder correspondeert met het nummertje (e) op de tekening. Daar niet in alle vragenlijsten de benoeming en aanspreking van de persoon apart is bevraagd, konden we dit toch wel essentiële onderscheid evenmin doortrekken in deze scriptie. Ook in deze vragenlijst, waar nochtans wel twee aparte vragen werden gesteld, werd vaak tweemaal hetzelfde antwoord genoteerd. De intentie om een onderscheid tussen benoeming en aanspreking te maken was zeker terecht, maar in de praktijk bleek de vraagstelling net niet helder genoeg. Het valt bij sommige trefwoorden echter meteen op dat ze in de praktijk nooit zouden worden gebruikt om de persoon in kwestie aan te spreken. In het laatste geval werd hier dan ook melding van gemaakt bij de bespreking van dat trefwoord. Eigenlijk werd het onderscheid tussen beide benamingen beter omschreven in de vragen van de oudere ZND-lijst Levensstadia lijst 35 uit De eerste vraag nummer 93a polste simpelweg naar het woord dat men gebruikte voor grootmoeder, terwijl 93b luidde: Geef gemeenzame woorden voor grootmoeder en zeg welke tot de kindertaal behoren. Ook de antwoorden op deze vragen werden ingevoerd in het digitale gegevensbestand van het WVD. Voor het hedendaags materiaal van doopmeter werd vragenlijst 149 van mei 2005 met als titel Levensstadia II: zwangerschap, geboorte & doop aangewend. Hierin werd niet gepolst naar de aanspreking van de doopmeter, maar werd enkel de volgende vraag gesteld: 110. Hoe noemt u in uw dialect de doopmeter?. De antwoorden op deze vraag werden eveneens ingevoerd en aangevuld met het reeds geïmporteerde materiaal uit de ZND-lijst Levensstadia lijst 5 uit Vraag 43 b in deze relatief oude vragenlijst bestond slechts uit twee woorden namelijk de synoniemen meter en doopmoeder waarnaast de informanten de variant in hun dialect moesten noteren. 13

14 Zoals reeds vermeld, werd ook het Zeeuws dialect in deze studie betrokken waardoor er uiteraard ook materiaal uit die regio moest worden verzameld. Aangezien dit gebied niet betrokken is bij de universitaire projecten, moest een andere manier worden gezocht voor de verzameling van de Zeeuwse heteroniemen. Hiervoor vormde het Woordenboek van de Zeeuwse dialecten van H.C.M. Ghijsen het ideale uitgangspunt daar ze bij elk dialectwoord naast de verklaring ook de exacte plaatsen toevoegde waar het woord werd opgetekend. Eens deze gegevens uit het woordenboek waren geëxporteerd en gedigitaliseerd, konden alle heteroniemen gegroepeerd worden onder de lemma s doopmeter en grootmoeder zodat een eerste inventaris kon worden opgemaakt. Afbeelding bij vragenlijst 152 van het WVD: Levensstadia V: Afstamming en Familie 3. Persoonlijke bewerking en selectie Zodra al het materiaal geïmporteerd en gegroepeerd was onder de respectievelijke lemma s doopmeter en grootmoeder moesten beide trefwoordenlijsten nog uniform gemaakt worden. Zoals in de inleiding al eens werd aangehaald legt elke onderzoeker van dialectwoordenschat zijn eigen nadruk en maakt hij bepaalde keuzes met betrekking tot de verwerking van de gegevens. Daar de Brabantse en Limburgse gegevens, die reeds door 14

15 verschillende personen werden behandeld, samengevoegd werden met het door ons bewerkte Vlaamse en Zeeuwse materiaal, was het dus van primordiaal belang dat de trefwoordenlijst gezuiverd werd van inconsistenties. Zo werden er eerst en vooral enkele onbetrouwbare attestaties geschrapt in de trefwoordenlijst. Het ging hier in de eerste plaats om erg omslachtige antwoorden die slechts één keer voorkwamen en waarvan meteen duidelijk werd dat ze in de praktijk nooit gebruikt werden. In de trefwoordenlijst voor doopmeter werd bijvoorbeeld het antwoord tante waar ik naar ga uit de definitieve trefwoordenlijst verwijderd. Hoogstwaarschijnlijk kwam de informant niet meteen op een specifiek dialectwoord waardoor hij uit beleefdheid toch maar iets neergepend heeft. Daarnaast werd wat betreft de lijst voor grootmoeder enkele keren het heteroniem grootvader opgetekend, wat men, na het herbekijken van de vragenlijsten, aan een verkeerde interpretatie van de vraag kon wijten. Ook deze gevallen werden naar de prullenbak verwezen. Daarnaast werden ook de Brabantse en Limburgse vermeldingen van de afkortingen du. en fr. bij respectievelijk de trefwoorden met een overduidelijke Duitse of Franse oorsprong verwijderd om op een onbevooroordeelde manier de etymologische herkomst van deze woorden te kunnen onderzoeken. Vervolgens werden een aantal trefwoorden gegroepeerd die overduidelijk samen hoorden, mits dit met een kleine ingreep bijvoorbeeld het toevoegen van een verkleinwoord, een verbuiging of een koppelteken tussen haakjes mogelijk was. Zo werden bijvoorbeeld de heteroniemen grootma, grootmake, grotema, grotemake, grote ma en grote make allemaal samengenomen onder het overkoepelende trefwoord groot-, grote(-)ma(ke) waarbij de bovenstaande varianten uiteraard als omspellingen of lexicale varianten werden toegevoegd. Daarnaast werden ook een aantal trefwoorden op basis van die fonetische of lexicale varianten opgesplitst. Dit gebeurde vooral in het licht van het overzicht op de taalkaart. Wanneer de variant van een trefwoord zich mooi bleek te onderscheiden in het gebied dat het bekleedde op de taalkaart dan werd er in sommige gevallen geopteerd om de varianten als aparte trefwoorden te benaderen. Dit gebeurde onder meer voor de trefwoorden meetje, metje, mitje en analoog ook met peetje, petje, pitje zodat er een levendigere kaart voor doopmeter werd gegenereerd. De opsplitsing van bepaalde trefwoorden wordt indien nodig nog gemotiveerd bij de aparte bespreking van de trefwoorden verderop in deze scriptie. Eens deze lijsten helemaal waren bewerkt, konden de trefwoorden uitgetekend worden op verschillende kaarten van het Zuid-Nederlandse dialectgebied. Gezien het grote aantal trefwoorden dat voor de verschillende lemma s werd opgetekend, werd er een criterium bepaald waaraan elk trefwoord moest voldoen alvorens het zijn plaatsje verdiende op de 15

16 taalkaart. Voor beide lemma s luidde dit criterium als volgt: enkel de trefwoorden die op minimum vier verschillende plaatsen opgetekend werden, verschenen op de kaart. In twee gevallen werd hierop een uitzondering gemaakt. Het trefwoord groot-, grotemoeder kwam namelijk zoveel voor dat het het hele kaartbeeld overheerste waardoor het overzicht over de andere heteroniemen in het gedrang kwam. Daar het woord toch in het hele gebied bekend bleek, was zijn aanwezigheid op de kaart dan ook geen echte meerwaarde en werd besloten het woord niet te laten verschijnen. Het Zeeuwse trefwoord poppoe daarentegen kwam door de alternatieve materiaalverzameling aan de hand van het Zeeuwse dialectwoordenboek slechts driemaal voor in de trefwoordenlijst voor grootmoeder. Daar het woord typerend is voor het Zeeuwse dialect werd in dat specifieke geval het criterium verlaagd tot drie verschillende plaatsen. De hoofddoelstelling van deze zeer minutieuze bewerking en selectie van de gegevens ligt in het ontwikkelen van een zo duidelijk en interessant mogelijk kaartbeeld. 4. Taalkaarten Uiteindelijk werden in totaal vijf taalkaarten getekend die als bijlage aan deze scriptie zijn toegevoegd. De eerste kaart biedt een overzicht op de verspreiding van de benamingen voor doopmeter in het Zuid-Nederlandse dialectgebied. Gezien het grote aantal trefwoorden werden voor het lemma grootmoeder de trefwoorden uitgezet op vier verschillende taalkaarten, namelijk grootmoeder 1: benamingen met best- en bon-, grootmoeder 2: benamingen met groot-, grand- en gros-, grootmoeder 3: benamingen die tevens voorkomen onder het lemma doopmeter en tot slot grootmoeder 4 waarop de overige benamingen een plaatsje kregen. Op welke manier deze verdeling over vier kaarten heeft plaatsgevonden, wordt verder uitgelegd in hoofdstuk drie. 5. Bronnen en afkortingen Daar een groot deel van deze scriptie zal bestaan uit etymologisch en verklarend onderzoek, zal er regelmatig verwezen worden naar lemma s in woordenboeken en idiotica om de herkomst en/of betekenis van een woord te staven. Teneinde deze scriptie zo efficiënt en leesbaar mogelijk op te bouwen, wordt er dan ook geopteerd om de meest geraadpleegde lexicografische bronnen af te korten, zeker wanneer ze als bronvermelding worden toegevoegd. Hieronder is een lijst van deze afkortingen bijgevoegd. Meer informatie over 16

17 deze werken en de andere gebruikte bronnen is uiteraard achteraan te vinden in de bibliografie. - Corn.-Vervl.: Idioticon van het Antwerpsch dialect van P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet - De Bo: West-Vlaams idioticon van L.L. De Bo - DV&DT: Etymologisch woordenboek van J. de Vries en F. de Tollenaere - EWN: Etymologisch woordenboek van het Nederlands onder redactie van M. Philippa e.a. - GW: Gents woordenboek van L. Lievevrouw-Coopman - MNW: Het Middelnederlandsch Woordenboek [cd-rom] & [online] - Schuermans: Algemeen Vlaamsch idioticon van L.W. Schuermans 1 - Teirlinck: Zuid-Oostvlaandersch idioticon van I. Teirlinck - TLF: Trésor de la langue française [online] - Van Dale: Van Dale etymologisch woordenboek van Van Veen en Van der Sijs - Van Dale D-N: Van Dale professioneel woordenboek Duits-Nederlands [online] - Van Dale N-D: Van Dale professioneel woordenboek Nederlands-Duits [online] - Van Dale online: Dikke Van Dale: verklarend woordenboek Nederlands-Nederlands [online] - VDW: Vlaams Dialectenwoordenboek van H.J. Claeys 2 - Weijnen: Etymologisch dialectwoordenboek van Prof. Dr. A.A. Weijnen - WBD: Woordenboek van de Brabantse Dialecten - WLD: Woordenboek van de Limburgse Dialecten - WNT: Woordenboek der Nederlandsche Taal [online] - WZD: Woordenboek der Zeeuwse dialecten van H.C.M. Ghijsen [cd-rom] - ZEW: Zeeuws etymologisch woordenboek van F. Debrabandere 1 Dit amateurwoordenboek werd enkel aangewend ter aanvulling van of ter vergelijking met de meer professionele woordenboeken. 2 Ibid. 17

18 HOOFDSTUK II: DOOPMETER 1. Begripsomschrijving In de loop der jaren heeft de invulling van het begrip doopmeter een niet te miskennen evolutie doorgemaakt onder invloed van een veranderend maatschappijbeeld. Zoals het woord zelf reeds aangeeft, moet het eerst en vooral in verband gebracht worden met het christelijke sacrament van het doopsel of meer bepaald de initiatie van een persoon in de roomskatholieke kerk. Zowel de doopmeter als haar mannelijke tegenhanger, de dooppeter, vervullen een sleutelrol bij deze opnameceremonie van een pasgeboren kind in de christelijke gemeenschap. Het instituut van het peterschap is dus minstens even oud als het fenomeen van de kinderdoop: In de latere periode (vanaf de zesde eeuw) werden meer en meer kinderen of zelfs borelingen gedoopt en werd het engagement van de dopeling ten opzichte van de gemeenschap opgenomen door volwassen plaatsvervangers. De meter en de peter legden in de plaats van het nog onmondige kind de gelofte af. (KADOC-STUDIES : 48) Nog voor de geboorte kiezen de ouders een man en een vrouw uit hun familie- of vriendenkring naargelang plaatselijke of familiale tradities die zullen fungeren als doopborgen. Aanvankelijk bekleedden deze peter en meter dus voornamelijk een religieuze functie, hun hoofdtaak kon dan ook als volgt worden samengevat: De peter en meter hielden hun geestelijk kind boven het doopvont. Door het doopsel ontstond er een geestelijke verwantschap tussen hen, de dopeling en diens ouders. Peter en meter namen daardoor de plicht op zich zo hield de catechismus hun voor om voor hun geestelijke kinderen te bidden en ervoor te zorgen dat zij voldoende werden onderwezen in de christelijke leer en opgevoed tot een christelijk leven. Doorgaans moesten ze zich niet al te ijverig van die plichten kwijten omdat de kinderen voldoende onderricht werden door hun eigen ouders en meesters. Maar als die eerste verantwoordelijken in hun taak tekort zouden schieten of als de ouders overleden zouden zijn, moesten zij wel die taak overnemen. (KADOC-STUDIES : 112) Gaandeweg, vrijwel synchroon met de secularisering van onze maatschappij, kon het begrip doopmeter steeds ruimer geïnterpreteerd worden. Tegenwoordig wordt het doopfeest, desondanks zijn blijvende, intrinsiek godsdienstige waarde, meer en meer aangevoeld als een profane viering ter ere van het nieuwe leven. Dit wordt ontegensprekelijk aangetoond door de grote discrepantie tussen het aantal mensen dat zijn kinderen laat dopen en diegenen die effectief nog kerkgebonden zijn. Logischerwijs is ook het peterschap onderhevig aan deze tendens van laïcisering (KADOC-STUDIES : 229f.). Tegenwoordig zijn peter en meter veeleer formele statussen die bij de geboorte worden toegekend, grotendeels om de traditie in stand te houden. Enerzijds wordt een verzoek van de ouders het peter- of 18

19 meterschap te aanvaarden, wel nog als een grote eer beschouwd. Anderzijds verschuift de nadruk van een geestelijke verwantschap tussen meter en metekind naar een meer wereldse relatie tussen beide partijen waarbij een aantal specifieke gebruiken meer op de voorgrond treden: het voorlezen van de nieuwjaarsbrief door het metekind, geschenken of geldgiften geschonken door de meter bij geboorte, doopsel, Nieuwjaar, verjaardagen, communies, De geëvolueerde interpretatie van het instituut peterschap, wordt tevens geïllustreerd door een verschuiving inzake de neutrale termen voor de bekleders van deze functie. Zo verwijst het verklarende woordenboek Van Dale bij het lemma doopmeter meteen door naar de tegenwoordig meer gebruikelijke en tevens minder gekleurde term meter voor een volledige bespreking van het trefwoord. Tegenstrijdig genoeg gaat de verklaring van het begrip dan wel weer terug op de oorspronkelijke betekenis gelinkt aan het doopritueel: zij die een kind ten doop houdt (Van Dale online). Als synoniemen worden de trefwoorden doopmoeder en peettante aangehaald. In het onderdeel systematische bespreking van de trefwoorden zullen we de manier waarop deze termen zich ten opzichte van elkaar verhouden verder trachten uit te spitten. Eerst wordt de verspreiding van de trefwoorden over het Zuid- Nederlandse dialectlandschap nog even onder de loep genomen. 19

20 2. Kaartbeeld In tegenstelling tot de verwerking van de dialectwoordenschat opgetekend voor het grootmoeder -lemma, bleek het wat betreft de attestaties voor doopmeter wel mogelijk om de meest voorkomende dialectwoorden op één kaart weer te geven. Enerzijds leverde dit een relatief drukbezet kaartbeeld op, waardoor de juiste symboolkeuze absoluut noodzakelijk was. Anderzijds werd er een mooi overzicht gecreëerd waarbinnen zich duidelijke gebiedjes aftekenden per heteroniem en er zelfs bepaalde overgangstendensen aan het licht kwamen. Een meer systematische bespreking van de verdeling van de 26 meest geattesteerde heteroniemen voor het begrip doopmeter over het Zuid-Nederlandse taallandschap is dus aangewezen. Zoals reeds eerder vermeld, heeft het trefwoord meter het in de huidige Nederlandse standaardtaal gehaald als neutrale term van het meer gekleurde doopmeter (supra II.1. Begripsomschrijving). Deze stelling wordt extra kracht bijgezet door de verspreiding van beide heteroniemen op de taalkaart. Meter komt overduidelijk het meest voor en is dan ook alomtegenwoordig in vrijwel het hele gebied. Enkel Belgisch-Limburg en het noorden van Oost-Vlaanderen delen niet in deze metertendens. Het verwante doopmeter daarentegen is slechts een tiental keer geattesteerd op zeer uiteenlopende plaatsen. De meeste gevallen vinden we verspreid terug in het Vlaamse dialectgebied waarbij West-Vlaanderen overduidelijk de koploper is. Verder kennen enkel de gemeenten Asse en Melsbroek in de provincie Vlaams-Brabant nog het gebruik van het woord doopmeter. Er kunnen enkele kanttekeningen gemaakt worden bij de (geringe) geografische verspreiding van dit trefwoord. Eerst en vooral is het op zijn minst merkwaardig te noemen dat het woord nagenoeg alleen in het Vlaamse gebied voorkomt en niet in het noorden en het oosten van het Zuid-Nederlandse dialectgebied terwijl het wel in de Nederlandse standaardtaal is opgenomen. Op basis van dit laatste gegeven, zou men dus verwachten dat het in het hele gebied zou opduiken wat in de realiteit allerminst het geval blijkt te zijn. Een mogelijke verklaring kan worden gezocht in de verschillende vraagstelling die de drie woordenboekredacties hebben gehanteerd. In Limburg polste men naar de benaming voor peettante, in Brabant koos men meter als neutrale term, terwijl het lemma in Vlaanderen de titel doopmeter kreeg. Er zijn ongetwijfeld een aantal respondenten die beïnvloed worden door de manier waarop de vraag wordt gesteld. Zo ontstaan beleefdheidsantwoorden waarbij men het woord uit de vraag gewoon gaat herhalen in het antwoord omdat men denkt dat het 20

21 zo hoort dialectsprekers voelen zich de dag van vandaag nog steeds gestigmatiseerd of omdat men niet meteen op het juiste woord kan komen en men naar de standaardtaal grijpt om toch iets te kunnen invullen. Misschien moeten de attestaties voor doopmeter ook wel in de categorie van de beleefdheidsantwoorden worden gezocht. Het feit dat mensen in de gewone omgang hun doopmeter ook effectief zo zouden aanspreken, roept toch enige vraagtekens op. Bovendien is er een groot verschil tussen hoe men personen benoemt en hoe men die in de praktijk gaat aanspreken. Het zou dus wel kunnen dat doopmeter enkel in het Vlaamse dialectgebied opgetekend werd daar het woord enkel door de WVD-redactie expliciet in de vraag vermeld werd. Sluitend bewijs om deze stelling te staven is er voorlopig evenwel nog niet voorhanden. Net als doopmeter zijn ook de dialectwoorden marraine en mémé zo goed als inherent aan de Vlaamse dialecten. Het heteroniem marraine vinden we in het westen vooral terug in de buurt van de grens met Frankrijk (Alveringem en Diksmuide). Meer naar het zuiden toe wordt het logischerwijs gebruikt langs de taalgrens in zowel West-Vlaanderen (Wervik en Menen), Oost-Vlaanderen (Geraardsbergen) en net over de provinciale grens, in Vlaams-Brabant (Herne nabij het Franstalige Edingen). Mémé kent tot op een bepaald punt een gelijkaardige verspreiding (in de buurt van de grenzen: Diksmuide, Menen, Anzegem, Ninove), maar is er tevens in geslaagd door te dringen tot het Oost-Vlaamse binnenland (Sint- Gillis-Waas, Waarschoot en de streek rond Gent). Wat de Vlaamse dialecten betreft, springt voornamelijk de aanwezigheid van het trio meet(je), met(je), mit(je) in het oog. Puur taalkundig gezien zijn met(je) en mit(je) eigenlijk fonetische varianten van het heteroniem meet(je), maar zoals reeds vermeld in de inleiding is er bij het genereren van deze taalkaart geopteerd voor een opsplitsing van deze varianten daar ze mooie, homogene gebiedjes vormen op de kaart (supra I. Onderzoeksmethode). Met(je) en meet(je) komen ongeveer evenveel voor en lossen elkaar mooi af ter hoogte van de provinciegrens tussen West- en Oost-Vlaanderen. Terwijl met(je) duidelijk de overhand neemt in het westen van het taalgebied, overheerst meet(je) de provincie Oost-Vlaanderen. Toch beperken beide trefwoorden zich niet tot deze regionale gebieden. Ook in Oost-Vlaanderen zijn er bepaalde plaatsen waar met(je) het haalt van meet(je) : in het zuidoosten langs de grens met Vlaams-Brabant (Aalst, Ninove, Geraardsbergen), enkele eenzame attestaties in Oudenaarde en Waarschoot en op de grens met Zeeuws-Vlaanderen. Verder duikt met(je) nog een aantal keer verspreid op in het Brabantse gebied: van het Pajottenland in het zuidwesten van Vlaams-Brabant over enkele 21

22 attestaties in Antwerpen tot een geïsoleerd geval in Weert op de grens tussen Noord-Brabant, Belgisch- en Nederlands-Limburg. Meet(je) palmt naast zijn kerngebied in Oost-Vlaanderen toch enkele regio s in West- Vlaanderen in. In het zuidoosten maakt het dankzij zijn attestaties in Kortrijk, Menen, Waregem en Anzegem een einde aan de alleenheerschappij van met(je) in de westelijke provincie. Ook in de dialecten van Diksmuide en Oostende heeft het woord meet(je) zijn plaats verworven. In tegenstelling tot zijn variant met(je) komt dit heteroniem eveneens relatief frequent voor in het Brabants dialectgebied: zowel in de provincies Vlaams-Brabant (Rotselaar en Aarschot) en Antwerpen (in en rond de stad Antwerpen, nabij Geel, in Turnhout en Kalmthout) als verspreid in het Nederlandse Noord-Brabant. In Limburg is het gebruik van meet(je) eerder zeldzaam, het werd slechts op drie plaatsen opgetekend: in Maastricht, Hamont en Molenbeersel. Kort samengevat kan men stellen dat meet(je) sporadisch voorkomt in het hele Zuid-Nederlandse dialectgebied met zijn kern in Oost-Vlaanderen. Hierbij kan de vraag rijzen of dit heteroniem niet in verband moet gebracht worden met de benaming voor de streek in het noordwesten van de Oost-Vlaamse provincie: het Meetjesland. Volgens een verhandeling van Paul Van de Woestijne (2005 : 5) zijn er in de loop van de geschiedenis drie mogelijke verklaringen geopperd voor deze nogal merkwaardige streeknaam. Sommigen linken het aan de uitdrukking le pays des quatre métier waarbij métier in de betekenis van weefgetouw zou verwijzen naar de bloeiende textielproductie van de streek (De Bo in Van de Woestijne 2005 : 5). Anderen interpreteren het woord meetjes hier als kleine stukjes gemeten grond die in de streek centraal zouden gestaan hebben bij de turfontginning in de middeleeuwen. Van de Woestijne hecht echter weinig geloof aan de twee bovengenoemde verhalen en spreekt zijn voorkeur uit voor de derde, meest voor de hand liggende, visie: Blijft de eerste verklaring meetje (een vleinaam van meter, doop-meter)= grootmoeder, oude vrouw. Het woord is nog springlevend. Bovendien wordt bij de oudste vindplaatsen het woord meestal verbonden met oude vrouwen en het spinnen. [ ] En dat spinnen kon bij mooi weer buiten gebeuren. Meetjes die aan hun deur zitten te spinnen, vallen op. Dat moet ook Constant Duvillers gezien hebben. In de Almanak van 1862 antwoordt hij op de vraag van zijn lezers wat het Meetjesland is. Hij zegt dat is het land van de Meetjes. Om zijn verklaring geloofwaardig te maken dist hij het verhaal op van Keizer Karel die op jacht is in de omgeving van Zomergem en Waarschoot. De moeders, die de faam van de populaire keizer als rokkenjager kennen, houden veiligheidshalve hun dochters binnen en zodoende ziet Keizer Karel alleen maar meetjes, oude vrouwtjes, aan hun deur zitten spinnen. Hij noemde daarom de streek het Land van de meetjes of het Meetjesland. (2005 : 7f.) 22

23 De benaming Meetjesland wordt hier gekoppeld aan een verwante betekenis van het trefwoord meet(je), dat in deze scriptie besproken wordt onder de noemers doopmeter en grootmoeder (infra II.3. Systematische bespreking van de trefwoorden). Het is alleszins nog een bewijs van de aanwezigheid van het woord in die regio. Het trefwoord mit(je) strekt zich uit over een minder groot gebied dan zijn twee varianten. Het komt geconcentreerd voor in twee gebiedjes in Zeeuws-Vlaanderen, meer bepaald in het Westelijk deel van Zeeuws-Vlaanderen en in het Land van Hulst. Voorts werd het nog incidenteel geattesteerd in Wingene en Beernem in West-Vlaanderen, in Oost- Vlaanderen in Sint-Gillis-Waas, Berlare en Aalst en tot slot nog in de streek rond Breda in Noord-Brabant. Op het eerste gezicht komt het enigszins vreemd over dat de taalkaart voor doopmeter die globaal gezien goed gevuld is één groot hiaat vertoont ter hoogte van de Zeeuwse eilanden en het Land van Axel evenmin over attestaties voor het woord doopmeter beschikt. Men kan zich hier terecht afvragen waarom het gebruik van mit(je) zich niet verder verspreid heeft over Zeeuws-Vlaanderen en de rest van de provincie Zeeland. Het antwoord blijkt echter redelijk evident: de provincie Zeeland werd vanaf het Twaalfjarig Bestand in de zeventiende eeuw gekenmerkt door een scherpe grens tussen katholieke en protestantse gebieden (Knippenberg 1992 : 26). Deze taalkaart toont dus duidelijk aan dat enkel het Westelijk deel van Zeeuws-Vlaanderen en het Land van Hulst overtuigend katholieke gebieden zijn waar men vertrouwd is met het aanstellen van een doopmeter en peter bij de geboorte. De andere gebieden worden overwegend bevolkt door aanhangers van het protestantisme waarbinnen de gewoonte om een peter en een meter mee op te nemen bij de doopplechtigheid, verdween daar de gemeenschap als zodanig medeverantwoordelijk is (KADOC-STUDIES : 189). Het is zonneklaar dat men in dit gebied onmogelijk een dialectwoord kan hebben ontwikkeld voor een fenomeen dat er sinds de zeventiende eeuw al niet meer bekend is. De toonaangevende rol die het trio meet(je), met(je), mit(je) speelt in het Vlaamse dialectpatrimonium, wordt vanaf de grens met het Brabants dialectgebied vervuld door het verwante drietal peet(je), pet(je), pit(je). Dit levert een erg opmerkelijk kaartbeeld op waarbij de strikt vrouwelijke vormen (de vormen met een m- ) het westelijke deel van de taalkaart bevolken terwijl hoe oostelijker men kijkt, er steeds meer trefwoorden afgeleid van 23

24 de mannelijke p-vormen 3 de overhand nemen. Een sluitende verklaring voor deze frappante spreiding werd er tot op heden nog niet ontdekt. Wat wel met zekerheid vastgesteld kan worden is dat deze tendens start met het heteroniem pit(je) dat nog een klein deel van het Vlaamse landschap inpalmt in het noordoosten van Oost-Vlaanderen onder meer in Sint- Gillis-Waas, Beveren, Kruibeke en op de grens met de provincie Antwerpen (rond Zwijndrecht). Daarnaast bestrijkt het heteroniem pit(je) nog enkele gebiedjes in het oosten van Vlaams-Brabant (Waanrode en de streek rond Leuven) en in Noord-Brabant in de streek tussen Breda en Tilburg en een alleenstaand geval in het oostelijke Someren. Op drie geïsoleerde gevallen in Vlaams-Limburg (Beringen, Bree en Opoeteren) na, komt het trefwoord pet(je) enkel in de provincie Antwerpen voor en dat rond de provinciehoofdstad zelf en in de regio Turnhout. Ook peet(je) concentreert zich voornamelijk in de Antwerpse provincie, maar is zichtbaar meer verspreid dan zijn twee varianten. Vanuit het Antwerpse kerngebied kent het uitlopers in drie richtingen: naar het zuiden waar het het hele oostelijke deel van Vlaams-Brabant bekleedt, naar het oosten waar het vooral voorkomt in het noorden van Belgisch-Limburg en centraal in Nederlands- Limburg. Ten slotte loopt het gebied ook uit naar het noorden waar het verspreid over de hele provincie Noord-Brabant opduikt. Wanneer we ervan uitgaan dat peet(je), pet(je), pit(je) het trio meet(je), met(je), mit(je) aflost vanaf de grens tussen Vlaanderen en Brabant, kunnen we steunend op het kaartbeeld stellen dat het trefwoord paat(je) de fakkel overneemt vanaf de Brabant-Limburgse grens en zo het zuidoosten van ons dialectgebied beheerst. Paat(je) vormt dus een zeer homogeen gebied in het zuiden van zowel Vlaams- als Nederlands-Limburg en kent attestaties tot in het centraler gelegen Weert. Deze paat(je)-regio sluit tevens aan bij enkele vermeldingen van het trefwoord in het grensgebied met Vlaams-Brabant (Zoutleeuw en Landen). Slechts drie eenzame gevallen in het zuiden van de provincie Antwerpen (Bornem, Willebroek en Rumst) vinden geen aansluiting bij dit mooi afgebakende gebied. 3 In het vervolg van deze scriptie zullen de overkoepelende termen m-vormen en p-vormen gehanteerd worden om te verwijzen naar respectievelijk de woorden met beginletter m die verwijzen naar het vrouwelijke meter en de woorden met beginletter p die verwijzen naar het mannelijke peter. Hierbij steunen wij op de visie van Van der Sijs dat in het algemeen geldt dat veel talen in de namen voor verwanten in de vrouwelijke lijn (moeder, grootmoeder, tante) een m of n hebben of hadden en in de mannelijke lijn een p, b, t, d, wat terug kan gaan op betekenisloze woordjes van kinderen; maar er zijn veel uitzonderingen op deze algemene regel. (Sijs 2002 : 366) 24

25 De verwante heteroniemen paat-, patetant, peet-, petetant(e) en peet-, petemoei(ke) volgen de tendens van de ander p-woorden en vinden dus enkel hun ingang in de oostelijke dialecten. Paat-, patetant is hier een mooi voorbeeld van met zijn zeer compact gebied in het uiterste zuidoosten van Nederlands-Limburg langs de landsgrens met Duitsland. Het trefwoord peet-, petetant(e) beslaat een veel uitgestrekter gebied op de dialectkaart en palmt kort gezegd de hele provincies Noord-Brabant en Nederlands-Limburg in. Waarschijnlijk kan men die overvloedige aanwezigheid wijten aan het standaardtalige karakter van het woord peettante dat voornamelijk door onze noorderburen erkend wordt. Toch is het enigszins vreemd dat het woord geen enkele attestatie kent in België en het peet-, petetant(e) -gebied dus strikt de landsgrenzen volgt. Zeker wanneer men in acht neemt dat dit trefwoord als lemmatitel werd gekozen door de WLD-redactie, zou men op zijn minst in Belgisch-Limburg enkele gevallen verwachten. Het meer verouderde trefwoord peet-, petemoei(ke) komt logischerwijs veel minder voor op de taalkaart dan zijn laatstgenoemde, recentere varianten. Het bevindt zich nog in het lexicon van een groep dialectsprekers op de grens tussen Vlaams-Brabant, Antwerpen en Belgisch-Limburg, met name in de streek van Tessenderlo, Diest en Meerhout. Ook in Noord- Brabant is het woord nog relatief bekend, zo bewijzen vermeldingen ervan in Breda, Boxtel, Steenbergen en Eersel. Daarnaast werd het nog tweemaal opgetekend in Nederlands-Limburg, in de buurt van Bergen en Sevenum. Wat de verspreiding van de heteroniemen patertant en petertant betreft, merken we in één oogopslag dat ze beiden slechts één gebiedje bestrijken op de kaart, namelijk de regio rond Hunsel, Heel, Echt en Montfort in het centrum van Nederlands-Limburg. Dit geeft aan dat we deze trefwoorden misschien beter niet hadden opgesplitst en patertant als omspelling van petertant hadden ondergebracht (infra II.3. Systematische bespreking van de trefwoorden). In de categorie van trefwoorden die vermoedelijk afgeleid zijn van de mannelijke tegenhangers voor het woord doopmeter de p-vormen blijft enkel nog het woord peter over. Daar dit in de Nederlandse standaardtaal een antoniem is van meter en dus als uitsluitend mannelijk wordt ervaren, wekt zijn aanwezigheid in de trefwoordenlijst van het lemma doopmeter enig wantrouwen op. Toch kent het maar liefst acht onafhankelijke attestaties waarbij er mogelijk zelfs sprake is van regionale gebiedvorming in de regio rond Someren en Deurne in Noord-Brabant en het naburige America in Nederlands-Limburg. Het 25

26 werd daarenboven incidenteel opgetekend in de Limburgse plaatsen Schinnen en Zonhoven en in het Vlaams-Brabantse Dormaal. Langs de oostgrens van het Zuid-Nederlandse dialectgebied tevens de landsgrens met Duitsland trekt de aanwezigheid van de dialectwoorden goden(tje), geul en geul(e)tant de aandacht. Goden(tje) bestrijkt één heel specifiek gebiedje in het uiterste zuiden van Nederlands-Limburg (Heerlen, Landgraaf, Kerkrade, Gulpen-Wittem, Vaals en Simpelveld) aansluitend bij het noordoosten van de provincie Luik (Montzen, Welkenraedt en Eupen). Deze streek staat als vanouds bekend als Germaanstalig en wordt bijgevolg tot het werkterrein van de WLD-redactie gerekend. Heteroniemen geul en geul(e)tant treffen we dan weer noordelijker aan in Nederlands-Limburg. Terwijl geul zelfs nog enkele attestaties kent op de grens met Noord-Brabant (Boxmeer, Vierlingsbeek en Overloon) en zich in Nederlands- Limburg verder uitstrekt van Gennep tot de streek rond Echt en Susteren, start het minder omvangrijke geul(e)tant -gebied iets zuidelijker: van Horst aan de Maas eveneens tot Echt en Susteren. Inzake de woorden eindigend op -vrouw kan er, behalve hun iets meer oostelijke oriëntatie, niet echt een lijn worden getrokken in de verspreiding van deze heteroniemen op de kaart. Vroedvrouw strekt zich, in vergelijking met de andere drie, het verst uit daar het zowel opduikt in Vlaams-Brabant en Antwerpen als in Belgisch-Limburg. Binnen die provincies doet dit heteroniem evenmin aan regionale gebiedvorming, zo getuigen de exacte plaatsen waar het woord opgetekend werd: Bosvoorde, Rotselaar, Boortmeerbeek en Diest in Vlaams-Brabant; Hingene, Antwerpen (stad), Vosselaar, Beerzel en Ramsel in Antwerpen (provincie) en Paal, Koersel, Hechtel, Sint-Truiden en Tongeren in de Belgische provincie Limburg. De varianten wijsvrouw en wijze(-)vrouw beslaan een kleiner gebied en komen hoofdzakelijk voor in Belgisch-Limburg. Wijsvrouw komt daar enkele malen voor in de regio van Zolder, maar kent ook uitlopers naar het oosten (Bree, Maaseik en Dilsen) en het zuiden (Hasselt en Borgloon) toe. Wijze(-)vrouw daarentegen vormt een compact gebiedje in het zuidwesten van de provincie (Sint-Truiden, Montenaken, Gelinden, Heers, Boekhout) waarbij de twee vermeldingen in het naburige Vlaams-Brabant (Rummen en Halle- Booienhoven) mooi aansluiting vinden. De aanwezigheid van goeivrouw valt dan weer op in de provincie Vlaams-Brabant waar het vooral het centrum en het noordoosten van de provincie voor zijn rekening neemt. Toch doet het heteroniem ook de provincie Antwerpen aan met attestaties in Mol, Dessel en enkele plaatsen langs de grens met Vlaams-Brabant. Ook in het Limburgse Hamont duikt nog een zeldzaam geval van dit trefwoord op. 26

27 Tot slot resten enkel nog de woorden bakel en verwares die eveneens hun plaats op de taalkaart verworven hebben. Bakel blijkt een typisch Antwerps woord dat zich maar liefst vijftien keer op de kaart heeft kunnen plaatsen in de streek tussen Mechelen en Turnhout. Verwares is een stuk minder bekend en moet zich tevreden stellen met enkele attestaties in de buurt van Boutersem en één geïsoleerde vermelding in Wolvertem aan de andere kant van de provincie Vlaams-Brabant. 27

28 3. Systematische bespreking van de trefwoorden Naast de 26 meest voorkomende trefwoorden die er in geslaagd zijn een plaatsje op de taalkaart te veroveren, kwamen er aan de hand van de verschillende enquêtes nog 39 andere benamingen voor het begrip doopmeter aan het licht. Het gaat om heteroniemen die het criterium van vier verschillende attestaties niet gehaald hebben en eerder als unieke taalcreaturen benaderd moeten worden. In totaal worden er dus in het hele Zuid-Nederlandse dialectgebied maar liefst 65 verschillende woorden gebruikt om éénzelfde persoon aan te duiden, namelijk de vrouw door wie men ten doop is gehouden. Om enigszins inzicht te verwerven in de manier waarop zo n indrukwekkende variatie binnen één lemma ontstaat, is er nood aan een diepgaande analyse van de verschillende trefwoorden. De volgende vragen vormen een leidraad doorheen die bespreking: Wat is de etymologische achtergrond van het trefwoord? ; Wat is het motief om dit woord te gebruiken als benaming en/of aanspreking voor het begrip doopmeter? of met andere woorden Hoe komt dit woord in het doopmeter -lemma terecht? en tot slot Welke verbanden kunnen ontdekt worden tussen de verschillende trefwoorden onderling?. Het hoeft geen betoog dat deze vragen niet voor alle trefwoorden even afdoende antwoorden opleveren. Dat belet ons echter niet zoveel mogelijk informatie te inventariseren en enkele mooie hypothesen naar voor te schuiven. Op die manier worden er weliswaar in beperkte mate zelfs mogelijke verklaringen voor de verspreiding van een aantal trefwoorden voorgesteld. Uiteraard is er zoveel mogelijk gezocht naar een structureel kader om de verschillende trefwoorden aan op te hangen. Hierbij was het onontbeerlijk enkele logische groepen te onderscheiden in de lange lijst van trefwoorden teneinde een zo transparant mogelijke structuur voor de bespreking te ontwikkelen. Na een grondige ontleding van de lijst, werd beslist de trefwoorden op te delen in twee grote categorieën: enerzijds de woorden die op het eerste gezicht meteen gelinkt kunnen worden aan het instituut van het peterschap en dus als primaire betekenis het begrip doopmeter in zich dragen. Anderzijds een categorie van woorden die in eerste instantie een andere betekenis hebben, die niet in een directe relatie staat met het begrip doopmeter, maar uiteindelijk, voor een bepaalde groep mensen toch gaan fungeren is als benaming voor doopmeter. Veelal liggen hierbij volkskundige benoemingsmotieven aan de basis. Binnen deze twee hoofdgroepen werden enkele subcategorieën gecreëerd die voornamelijk bestaan uit etymologisch verwante woorden. Sommige, vooral samengestelde, woorden konden eigenlijk onder meerdere subgroepen 28

29 geclassificeerd worden. In dat geval werd ervoor geopteerd het woord onder te brengen bij de groep waar het de mooiste aanvulling betrof. In deze bespreking worden niet alleen de heteroniemen die ook op de taalkaart verschijnen, onder de loep genomen. Ook de resterende, minder frequente woorden worden in de mate van het mogelijke besproken. Hierbij geldt echter de regel dat het woord enigszins relevant moet worden bevonden voor het onderzoek. Zo duiken er in de lijst enkele heteroniemen op die onmogelijk als authentieke varianten kunnen worden geïnterpreteerd daar ze op geen enkele manier in verband kunnen worden gebracht met het oorspronkelijke begrip doopmeter. Deze woorden (bijvoorbeeld madammetje, pest, ) werden dan ook zeer weloverwogen niet opgenomen in deze uiteenzetting Trefwoorden met doopmeter als primaire betekenis Het standaardtalige karakter van het trefwoord meter speelt ongetwijfeld een belangrijke rol in de massale aanwezigheid en de ruime verspreiding van het woord op de taalkaart voor het begrip doopmeter (supra II.2. Kaartbeeld). Het is dan ook niet onlogisch dat heel wat andere trefwoorden afgeleid zijn van of samengesteld werden met deze neutrale variant. Er werd doorheen deze scriptie reeds meermaals verwezen naar deze afleidingen en samenstellingen met de overkoepelende term: m-vormen. Wanneer we een blik werpen op de taalkaart valt echter meteen op dat deze m-vormen voornamelijk het westen van de kaart bevolken en slechts hier en daar eens opduiken in het Brabantse en Limburgse dialectgebied. In de meer oostelijk gelegen provincies hebben de p-vormen overduidelijk de overhand. Die frappante verdeling kan verklaard worden door de aanwezigheid van verschillende invloedssferen in het Zuid-Nederlandse dialectgebied. Zo blijkt dat het woord meter, ondanks dat het tot de standaardtaal gerekend wordt, in Nederland nogal in onbruik is geraakt. Het woord peettante wordt daar als algemeen gangbare term aanvaard, wat heel duidelijk bevestigd wordt door de verspreiding ervan op de taalkaart. Wanneer aan deze twee invloeden de Duitse voorkeur voor p-vormen (Patin) en de Franse voorkeur voor m-vormen (marraine) wordt toegevoegd, ontstaat een interessante kruisbeweging waarbij vanuit het noorden en het oosten de p-vormen hun opmars maken, maar stuiten op een omgekeerde beweging van de m-vormen vanuit het westen en het zuiden. Deze botsing van invloedssferen is één mogelijke verklaring voor de specifieke verdeling van deze trefwoorden in het Zuid-Nederlandse dialectgebied. In wat volgt, gaan we eerst iets dieper in op de 29

30 achtergrond van deze m- en p-vormen, zowel afgeleid van de Nederlandse woorden meter en peter als uit het Frans en het Duits. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan de trefwoorden die etymologisch gezien gelinkt kunnen worden aan het woord god. a. Trefwoorden die etymologisch verwant zijn met het vrouwelijke meter i. meter Meter is ongetwijfeld één van de oudste woorden die zich in het lemma doopmeter bevindt. Volgens het Chronologisch woordenboek van Van der Sijs dook het woord voor de eerste keer op omstreeks 1330 in de Nederlandse taal (Sijs 2002 : 363). Het kwam dus reeds voor in het Middelnederlands onder de varianten metre en metere. In sommige dialecten schemeren deze oudere taallagen zelfs nog door, zo werd in de enquêtes van enkele West- en Zeeuws-Vlaamse plaatsen nog frequent de fonetische variant metere opgetekend. Die woorden, die gekenmerkt worden door hun e-uitgang, gaan op hun beurt terug op het oudere meterne, zo getuigt het MNW. Deze drie vormen bestonden in de vijftiende eeuw synchroon met hun voorouder, het woord metrijn dat rechtstreeks afgeleid werd van het Middellatijnse woord matrina (MNW i.v. meter). De Vries en De Tollenaere beschrijven een gelijkaardige evolutie, maar wijzen nog op de aanwezigheid van, het volgens hen Laatlatijnse mâtrina, in de Frankisch-Gallische kerktaal van de zevende eeuw (DV&DT i.v. meter). Dat het woord ontstond in de kerkelijke sfeer wekt geenszins verbazing op daar het onlosmakelijk verbonden wordt met het sacrament van het doopsel; matrina wordt dan ook vrij vertaald als doopmoeder. De aanwezigheid van het substantief moeder in laatstgenoemde samenstelling, is nogal evident als men weet dat matrina eigenlijk teruggaat op het Latijnse woord mater wat moeder betekent. Dat de woorden mater en meterne verwant zijn, wordt bevestigd door het feit dat ze beiden ook voorkwamen als benaming voor een plant die wij vandaag de dag kennen als moederkruid (WNT i.v. meter). Het EWN voegt hier nog aan toe dat de evolutie van het Latijnse mater naar het hedendaagse meter analoog verliep met die van haar mannelijke tegenhanger peter. Meer taalkundige details over deze evolutie volgen dan ook bij de bespreking van het trefwoord peter (infra II.3.1. b.i. Peter). ii. meet(je), met(je), mit(je) In theorie zijn de woorden met(je) en mit(je) louter uitspraakvarianten van het enige echte trefwoord meet(je). Zoals reeds aangehaald, werd er in deze scriptie echter voor 30

31 geopteerd ze als drie aparte trefwoorden te behandelen vanwege hun mooie gebiedvorming op de taalkaart. Desalniettemin vraagt dit trio etymologisch gezien één gezamenlijke bespreking. Het WNT geeft aan dat meet(je) zich als populaire variant van meter heeft ontwikkeld in de Zuidelijke Nederlanden en dit wederom naar analogie met het ontstaan van peet(je) uit peter. Naast meet(je) leidde meter ook tot het ontstaan van een variant met diminutief - ke : meke. Beide woorden worden naast benaming/aanspreking voor doopmeter ook gebruikt in de zin van oud vrouwtje (WNT i.v. meter II). In het laatste geval houden de woorden er een zekere negatieve connotatie op na. Teirlinck verwijst in het Zuid- Oostvlaandersch idioticon door naar de variant mete en voegt daar zelfs de betekenis toverheks aan toe. Volgende voorbeeldzinnetjes vormen een mooi illustratie van die pejoratieve bijklank: Die leeleke mete. n Auw mete. Die zwarte mete betoovert de kinders. (Teirlinck i.v. Mete). Ook het Vlaams Dialectenwoordenboek, het Waas Idioticon en het Gents Woordenboek erkennen het trefwoord meetje ; zij maken echter melding van een derde toepassing die zich enigszins in het vaarwater van de twee vorige bevindt, namelijk als benaming voor grootmoeder. Deze drie betekenissen kunnen uiteraard makkelijk aan elkaar gelinkt worden daar de grootmoeder vaak ook de taak van doopmeter op zich neemt en deel uitmaakt van een oudere generatie. Meer volkskundige informatie hieromtrent volgt in het hoofdstuk over grootmoeder (infra III. Grootmoeder). Dat de heteroniemen met(je) en mit(je) toch een zekere lexicale status hebben verworven weliswaar in hun eigen dialectgebied bewijst hun aanwezigheid in respectievelijk het West-Vlaamsch idioticon en het WZD. De Bo geeft aan dat het trefwoord meet(je) in West-Vlaanderen uitgesproken wordt als mètje (De Bo i.v. meetje) en vermeldt tevens het bestaan van de variant mette (De Bo i.v. mette). Uit de verdeling op de taalkaart werd reeds duidelijk dat mit(je) zich voornamelijk situeert in Zeeuws-Vlaanderen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het als volwaardig lemma is openomen in het WZD, uiteraard met vermelding van het neutralere meet(je) (WZD i.v. mitje). iii. doopmeter, doopmetje, doopmitje Het staat buiten kijf dat de woorden meter, met(je) en mit(je) kwantitatief gezien een veel groter aandeel hebben in het lemma doopmeter dan hun samenstellingen met het substantief doop. Terwijl we ons nog enigszins kunnen inbeelden dat die laatste termen gebruikt worden om de verwantschap ten opzichte van die personen aan te duiden of om ze 31

32 kortweg te benoemen, lijkt het al heel wat minder waarschijnlijk dat men de persoon in kwestie ook daadwerkelijk zo zou aanspreken. De zin Mijn tante is tevens mijn doopmeter. klinkt bijvoorbeeld heel wat geloofwaardiger dan wanneer diezelfde persoon het volgende zou zeggen Wanneer zie ik je nog eens, doopmeter?. Aangezien er in de enquêtes voor het lemma doopmeter in de vraagstelling geen onderscheid is gemaakt tussen aanspreken of benoemen, is het voorkomen van deze trefwoorden niet geheel abnormaal. Des te meer wanneer er rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van het woord doopmeter in de vraag van de WVD-enquêtes. Dit kan, zoals reeds vermeld, leiden tot beleefdheidsantwoorden die niet bepaald representatief zijn voor de overige woorden in het lemma (supra II.2 Kaartbeeld). In tegenstelling tot de meeste dialectwoorden, zijn bovenstaande heteroniemen zeer transparant: ze vormen een samenstelling van twee woorden waarbij het eerste woord doop reeds vervat zit in de betekenis van het tweede woord meter, met(je) of mit(je), met name zij die een kind ten doop houdt. Theoretisch gezien voldoen deze samenstellingen dus aan de kenmerken van het pleonasme. Vermoedelijk ontstond doopmeter naar analogie met het woord doopmoeder, tevens een benaming voor doopmeter dat echter nog geen dubbele betekenis in zich draagt. Doopmoeder verwijst dan weer terug naar de klassieke, religieuze visie dat de peter en meter fungeren als de geestelijke ouders van het kind (KADOC- STUDIES : 112). Daarenboven draagt meter nog enige restanten van het Latijnse mater moeder in zich (supra II.3.1.a. i. meter). De analoge ontwikkeling van beide woorden is dus niet bepaald merkwaardig. Vervolgens werd het tweede deel van de samenstelling in de andere heteroniemen vervangen door de meer populaire vormen met(je) en mit(je) (supra II.3.1.a. i. meet(je), met(je), mit(je)). Het eerste deel van deze samenstelling doop is de kortere versie van wat in de officiële kerktaal doopsel wordt genoemd, de benaming voor 'rituele onderdompeling of besprenkeling bij opneming in de christelijke kerk'. Beide woorden zijn afgeleid van het werkwoord dopen dat zijn herkomst kent in het Proto-germaanse woord voor onderdompelen : * daupjan- (EWN i.v. dopen). Hoe het woord dan aan zijn christelijk betekenis is geraakt, verklaart men in het EWN als volgt: Vaak wordt aangenomen dat de christelijke betekenis van het woord is ontstaan in het Gotisch. Bisschop Wulfila, die in de 4 e eeuw de bijbel in het Gotisch vertaalde, gaf Grieks báptein 'onderdompelen, dopen' met daupjan weer. Deze betekenis zou dan met de Gotische missie naar Beieren (Duitsland) zijn gekomen en zich van daaruit over het vasteland van Europa hebben verbreid. [ ] Het is de vraag of de invloed van de Gotische missie werkelijk zo groot was; het is ook mogelijk dat de betekenis 'het doopsel toedienen' 32

33 onafhankelijk van het Gotisch een leenvertaling is van Latijn baptizāre 'onderdompelen, dopen', dat overigens ook is afgeleid van het Griekse woord. (EWN i.v. dopen) iv. tante meter Het heteroniem tante-meter komt slechts eenmaal voor in de trefwoordenlijst. Het getuigt van een zeer persoonlijke taalontwikkeling waarbij het metekind in kwestie de verwantschap ten opzichte van zijn of haar doopmeter heel duidelijk expliciteert. Normaliter haalt de rol van doopmeter als benoemingsmotief de bovenhand ten opzichte van de eigenlijke familiale verwantschap. Zo zal bijvoorbeeld de grootmoeder die tevens doopmeter is, veelal aangesproken worden met een term die enkel verwijst naar dat meterschap. In dit geval wordt echter duidelijk aangegeven door een simpele samenstelling van beide woorden dat aan de tante tevens de rol van doopmeter werd toegewezen. Voor de herkomst van beide woorden verwijzen we graag door naar de respectievelijke besprekingen van de afzonderlijke trefwoorden tante en meter. b. Trefwoorden die etymologisch verwant zijn met het mannelijke peter 4 i. peter Dat de trefwoordenlijst voor doopmeter zoveel mannelijke p-vormen bevat, is enerzijds verwonderlijk, maar anderzijds zeker te verklaren vanuit het overwegend mannelijke perspectief van onze patriarchale maatschappij. Deze p-vormen zijn bovendien louter afgeleid van de mannelijke vormen en zijn naderhand wel een geslachtloze of eenzijdig vrouwelijke betekenis gaan vervullen; sommige woorden zijn zelfs samengesteld met een mvorm om de link naar de vrouw te expliciteren, denk hierbij aan peetmoeder, petermetje, Het trefwoord peter daarentegen is steeds de mannelijke tegenhanger van het vrouwelijke meter gebleven en wordt in zijn zuivere vorm in geen van de geraadpleegde naslagwerken vermeld als benaming voor doopmeter. Toch werd het maar liefst acht keer opgetekend in het Zuid-Nederlandse dialectgebied, waar het in de regio van Someren en Deurne in het oosten van Noord-Brabant zelfs in beperkte mate aan regionale gebiedvorming doet. We kunnen in dit geval dus niet meer spreken van een toevalstreffer. 4 Deze subgroep werd eveneens ondergebracht bij de categorie Trefwoorden met doopmeter als primaire betekenis daar al deze woorden, in tegenstelling tot de trefwoorden in de tweede categorie, in en een direct verband staan met het instituut van het peterschap. 33

34 Wanneer we de trefwoordenlijst van naderbij bekijken, blijken vrijwel alle attestaties vergezeld te zijn van een uitspraakvariant gaande van petere en peteren tot pittere, maar ook deze vormen werden enkel in hun mannelijke hoedanigheid aangetroffen in de woordenboeken. De variant peteren is een knipoog naar de herkomst van het woord peter dat zich analoog met meter ontwikkelde uit het christelijk Latijnse patrinus, dat werd afgeleid van de genetief patris van het Latijnse woord voor vader, pater. De i zorgde voor een umlaut van de eerste lettergreep zoals reeds zichtbaar werd in de Middelnederlandse vorm petrijn. Door verzwakking van de eindlettergreep ontstonden uiteindelijk de verwante vormen petren en petern waarbij de n geherinterpreteerd werd als meervoudsuitgang. Hierdoor kwam uiteindelijk een nieuw enkelvoud tot stand: het hedendaagse woord peter (EWN i.v. peter). Deze analoge etymologische evolutie biedt echter nog steeds geen uitleg voor de aanwezigheid van peter in het lemma doopmeter. Een laatste plausibele verklaring ligt misschien in het feit dat in die bepaalde regio s het woord peter zowel gebruikt wordt om de mannelijke als de vrouwelijke personen die een kind ten doop hielden, aan te duiden. Om definitief uitsluitsel te brengen over deze merkwaardige aanwezigheid van het trefwoord peter is er evenwel meer onderzoek vereist in die regio s waar het woord geattesteerd is. ii. peet(je), pet(je), pit(je) Net als bij het trio meet(je), met(je), mit(je) zijn pet(je) en pit(je) eigenlijk geen volwaardige trefwoorden, maar slechts fonetische varianten van peet(je). Dit kernwoord dook reeds op in de periode tussen 1519 en 1524 (Sijs 2002 : 364) onder de vorm van pete en werd volgens het EWN in het Middelnederlands afgeleid van het woord peter als benaming voor zijn vrouwelijke tegenhanger. In het (Vroeg-)Nieuwnederlands zou dit woord dan verkort zijn tot zijn huidige vorm peet waarmee ook een betekenisverschuiving plaatsvond. Peet zou van dan af aan niet meer enkel de vrouwelijke doopgetuige aanduiden, maar werd een overkoepelend woord dat naar beide doopouders kon verwijzen. Naast de geslachtsbepalende woorden meter en peter kreeg peet dus een geslachtloze betekenis waarbij de aanzet gegeven werd voor het ontstaan van heel wat samenstellingen als peetvader, peetoom, peetmoeder, peettante, petekind, (EWN i.v. peet). Het WNT bevestigt deze evolutie van het woord peet door meteen aan te geven dat het zowel een mannelijk als een vrouwelijk substantief is. Er wordt echter iets meer nuance aangebracht: zo wordt peet in de betekenis van doopgetuige op drie manieren aangewend. Eerst en vooral als geslachtloos woord dat zowel naar de vrouwelijke als de mannelijke doopgetuigen kan 34

35 verwijzen, zoals bijvoorbeeld in de uitdrukkingen peet zijn of peet staan over een kind. Daarnaast kan peet ook enkel in de mannelijke context gebruikt worden waarbij het tegenover het vrouwelijke meet komt te staan: meet en peet. Tot slot wordt het ook uitsluitend in de vrouwelijke betekenis van doopmeter gebruikt waarbij het veelal in combinatie voorkomt met de mannelijke tegenhanger peter : peter en peetje. Bij uitbreiding komt het woord blijkbaar ook nog voor als benaming voor de vrouwelijke familieleden grootmoeder en tante en analoog met het trefwoord meet(je) wordt het ook gezegd tegen een oude vrouw (WNT i.v. peet). Wat betreft de uitspraakvariant pit(je) situeert het WNT dit trefwoord in de betekenis van doopmeter nog in Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen en in het zuiden van Brabant. Deze stelling wordt grotendeels bevestigd wanneer we een blik werpen op de taalkaart. Een leuk detail hierbij is de specifieke benaming die men in Zuid-Brabant geeft aan de dag voor de vastenperiode, namelijk pittekensdag. Blijkbaar was het vroeger de gewoonte dat kleine kinderen die dag bij hun peters en meters op bezoek gingen (Schuermans i.v. pit). iii. dooppeet(je), vormpeet(je) Zoals reeds vermeld bij de bespreking van het trefwoord doopmeter en varianten voegt het eerste, gemeenschappelijke, deel van deze samenstellingen weinig toe aan de oorspronkelijke betekenis van het woord. Men kan het zelfs als een pleonasme bestempelen daar er letterlijk staat persoon die een kind ten doop houdt bij de doop. In eerste instantie gaat diezelfde redenering hier dus op aangaande het trefwoord dooppeetje. Wanneer we het echter naast een qua vorm gelijkaardig heteroniem zoals vormpeetje plaatsen, moeten we onze oorspronkelijke visie misschien enigszins bijstellen. Traditioneel gezien wordt het instituut van het peterschap veelal in verband gebracht met de initiatie van een kind in de rooms-katholieke kerk. Hoewel we ons tot hiertoe in deze studie gefocust hebben op het eerste en tevens voornaamste ritueel, de toediening van het doopsel, vindt er rond de leeftijd van twaalf jaar een tweede belangrijke gebeurtenis plaats met betrekking tot deze inwijding, namelijk de vormselplechtigheid. In beide gevallen is de aanwezigheid van een meter en peter als getuige verplicht om het ritueel op een correcte manier te laten verlopen. Tegenwoordig worden deze rollen grotendeels door dezelfde personen vervuld waardoor de benaming voornamelijk gelinkt wordt aan het eerste grote optreden van deze personen, namelijk het doopfeest. Dit was blijkbaar vroeger niet altijd het geval waardoor er dus een duidelijk onderscheid ontstond tussen de dooppeet enerzijds en de vormpeet, die niet veel 35

36 meer dan een gelegenheidsconstructie [was], die de rolpartners niet duurzaam op elkaar betrekt over het vormselritueel heen, anderzijds (KADOC-STUDIES : 217). Het WNT geeft ook aan dat we in het geval van vormpeet te maken hebben met een verouderd woord dat enkel nog sporadisch in het noorden van België voorkomt in de betekenis van vrouw die bij het vormsel de (vrouwelijke) vormeling aan den bisschop (bedienaar) presenteert en optreedt als getuige (WNT i.v. vormen). De toevoeging van het substantief doop in dooppeet kan in dit geval de klemtoon leggen op het onderscheid met de peter die wordt aangesteld bij het vormsel. Voor meer informatie omtrent deze trefwoorden zie ook de bespreking van doopmeter, doopmetje, doopmitje en peet(je), pet(je), pit(je). iv. peet-, petemoei(ke); peet-, petemoet; petemeun(ke); peet-, petetant(e); peetmoeder; petemoe(tje); petemeetje Peet-, petemoei(ke); peet-, petemoet; petemeun(ke); peet-, petetant(e); peetmoeder; petemoe(tje); petemeetje is een verzameling van de trefwoorden opgetekend voor doopmeter die een samenstelling vormen tussen enerzijds de p-vorm peet, al dan niet verbogen, en anderzijds een vrouwelijke m-vorm. Het heteroniem peet-, petetant(e) vormt hier als enige een uitzondering op daar het het verouderde moei ingeruild heeft voor zijn modernere variant tante (WNT i.v. peettante). Het woord peet-, petemoei(ke) ligt nochtans ook aan de basis van de minder frequente heteroniemen peet-, petemoet en petemeun(ke) aangezien het tweede deel van de samenstelling in beide gevallen teruggaat op het ooit alomtegenwoordige woord moei. Zo geeft het WNT aan dat moetje en meutje voorkwamen als verkleinwoorden van moei waaruit dan weer de varianten moet en meut zijn ontstaan (WNT i.v. moei). De heteroniemen op -moei(ke), -moet, -meun(ke) en tant(e) kunnen we dus binnen deze samenstellingen als één categorie classificeren daar ze allemaal exact dezelfde betekenis hebben tante door wie men ten doop is gehouden (WNT i.v. peettante). Ondanks het feit dat petemoei lange tijd heel gebruikelijk is geweest in het Zuid- Nederlandse dialectgebied, heeft het nieuwere peettante dit gebied vrijwel volledig overgenomen waarbij het het zelfs tot in de standaardtaal heeft geschopt. Het woord is erg populair in de Nederlandse provincies vermits het de standaardtalige tegenhanger is van het woord meter dat eerder zijn gading vindt in het Belgisch-Nederlands. Meer uitleg over de overgang van moei en varianten naar tante en de link tussen doopmeter en tante, volgt bij de bespreking van de aparte trefwoorden in 3.2.b.. 36

37 Verder werd nog de samenstelling met -moeder opgetekend waarin duidelijk een verwijzing naar de geestelijke verwantschap tussen de doopouders en de petekinderen verscholen zit. Zowel het WNT als het EWN erkennen het trefwoord peetmoeder als synoniem voor het neutralere doopmoeder (WNT i.v. peet) (EWN i.v. peet, peter). Petemoe(tje) wordt, analoog met het bestaan van moe naast moeder in de kindertaal, beschouwd als een verkorte versie van peetmoeder (WNT i.v. moeder). Tot slot werd er ook nog een uniek geval van petemeetje geattesteerd waarbij beide populaire vormen afgeleid uit respectievelijk peter en meter gecombineerd werden. Daar beide delen van de samenstelling eigenlijk naar hetzelfde verwijzen, is er in dit geval sprake van een tautologie. Bij deze groep samenstellingen kunnen we nog een interessante kanttekening maken wat betreft de diminutiefvormen. Meer dan één vierde van de trefwoorden opgetekend voor doopmeter bevat een verkleinwoord waarvan het merendeel is opgebouwd aan de hand van de standaardvormen -je en -tje : moetje, meetje. Daarnaast komen er echter ook woorden voor waar het verkleinwoord al deels gelexicaliseerd is in de -ke -vorm: moeike, meunke. Typisch voor verkleinwoorden is het affectieve karakter dat ze met zich meebrengen. Het is dus niet echt verwonderlijk dat men personen met wie men een goede relatie heeft, gaat aanspreken met zulke diminutiefvormen. Meer hierover bij de bespreking van de trefwoorden voor grootmoeder (infra III. Grootmoeder). v. peemeun, peemoei Ook in de samenstellingen peemeun en peemoei wordt enerzijds een mannelijke pvorm gecombineerd met een vrouwelijke m-vorm. Zoals reeds vermeld, zijn zowel meun als moei verouderde woorden die gaandeweg plaats moesten ruimen voor het jongere tante. In tegenstelling tot de samenstellingen hierboven worden ze hier niet gecombineerd met de populaire vorm peet, maar met het minder frequente pee. Volgens het WNT is pee hoogstwaarschijnlijk een afkorting van het uit het Frans ontleende woord peer, wat vader betekent. Het wordt echter ook in de zin van grootvader en oude man gebruikt. Deze laatste betekenissen worden in het WNT tevens in verband gebracht met het gelijkaardige betekenissenscala bij het lemma peetje (WNT i.v. peet). Het is dus mogelijk dat men tot deze samenstellingen is gekomen door een herinterpretatie van de diminutiefsuffix -tje waardoor de gewone vorm tot pee in plaats van peet werd herleid. Binnen die redenering zijn peemeun en peemoei gewoon vormvarianten van bovenstaande 37

38 samenstellingen petemeun(ke) en peet-, petemoei(ke). Uiteraard is bovenstaande bewering tot nog toe louter gebaseerd op gissingen, waardoor het bestaan van andere mogelijke verklaringen geenszins wordt uitgesloten. vi. tante(-)peet Het woord tante(-)peet doet denken aan het heteroniem tante meter omdat het eveneens de complexe verwantschapsrelatie met de persoon die de rol van doopmeter vervult, helemaal expliciteert. Het werd, in tegenstelling tot tante meter, wel meer dan één keer geattesteerd wat eventueel kan verklaard worden door de link met het bestaande, erg populaire, peettante. Beide delen van de samenstelling worden verder behandeld bij de bespreking van de respectievelijke trefwoorden. vii. petermetje, petertant, patertant Bij nader inzien hadden we petertant en patertant misschien beter niet opgesplitst in de trefwoordenlijst voor doopmeter. Hoogstwaarschijnlijk is patertant gewoon een fonetische variant van de samenstelling met peter en aangezien beide trefwoorden vrijwel exact hetzelfde gebied bestrijken op de taalkaart, vinden we hier evenmin een argument terug voor de opdeling in twee aparte trefwoorden. Ook de WLD-redactie die deze trefwoorden opnam in zijn aflevering Familie en seksualiteit opteerde voor een gezamenlijke behandeling (2005 : 126). Waarom hebben wij er dan in de eerste plaats voor gekozen deze woorden apart te benaderen? Hier ligt de overduidelijke klankgelijkenis tussen patertant enerzijds en de aan het Duits gelinkte trefwoorden patin, paat(je), anderzijds aan de basis. Ook het bestaan van het Duitse woord Patentante in de betekenis van doopmeter wekt het vermoeden dat het hier een op zichzelf staand trefwoord betrof (Van Dale N-D i.v. meter). Samenvattend zijn er twee mogelijke benaderingen wat betreft deze heteroniemen. Ofwel ontwikkelde zich, al dan niet naar het voorbeeld van het trefwoord peettante, een samenstelling die het Nederlandse woord peter combineerde met het woord tante, waarna de fonetische variant patertant ontstond onder invloed van het Nederlands-Duitse continuüm waar deze woorden hun opgang maakten. Een andere visie steunt echter op de ontwikkeling van het woord patertant als variant van het Duitse woord patentante, waarna er een meer bij het Nederlands aansluitende variant petertant zijn ingang kende. Het min of meer gelijke aantal attestaties van beide heteroniemen brengt in deze kwestie evenmin uitsluitsel. 38

39 Wat betreft het overige trefwoord petermetje kan er, net als bij petertant en patertant, nogmaals gewezen worden op de tendens om een vrouwelijk persoon aan te duiden door de combinatie van een mannelijk en een vrouwelijk woord. Vermits het woord slechts tweemaal geattesteerd werd in het hele dialectgebied, kwam het in geen van de geraadpleegde naslagwerken voor. Hoogstwaarschijnlijk gaat het hier, net als bij het trefwoord petemeetje, om een persoonlijke lexicale ontwikkeling naar analogie met de meer verspreide samenstellingen peettante en petemoei. c. Trefwoorden die etymologisch verwant zijn met het Duitse woord Patin Alvorens even stil te staan bij de gelijkenissen tussen enkele heteroniemen opgetekend in het oosten van het Zuid-Nederlandse dialectgebied en het Duitse woord Patin, dient er een kanttekening te worden gemaakt in verband met de aloude verwantschap tussen het Nederlands en het Duits: Zowel het Nederlands als het Duits behoren tot het West-Germaans, samen met het Fries en Engels. Het Nederlands en het Duits zijn nauw verwante talen die altijd zijn gesproken in aangrenzende gebieden. Het Nederlands en het Duits vormen een continuüm, tussen beide talen liep vanouds geen taalgrens zoals in België tussen het Nederlands en het Frans. (Sijs 2005 : 254) Wanneer er bepaalde Duitsklinkende woorden opduiken in het Nederlandstalige dialectgebied is het dus niet altijd even evident om uit te maken of het gaat om een al dan niet recente ontlening uit het Duits of dat de gelijkenis gewoon te wijten is aan de gemeenschappelijke voorouders van beide talen. Zoals hierboven wordt aangegeven mogen de landsgrenzen tussen Duitsland enerzijds en Nederland en België anderzijds niet gelijkgesteld worden met een taalgrens daar er in het grensgebied een continuüm van (Neder-)saksische dialecten gesproken wordt. Deze informatie indachtig, moet men dus uiterst voorzichtig omspringen met termen als ontlening wanneer men het heeft over bepaalde fenomenen in de Limburgse dialecten daar het veelal toch om inheemse tendensen blijkt te gaan. i. patin Het heteroniem patin dat slechts twee keer werd opgetekend in het oosten van ons dialectgebied, maakt tevens deel uit van de Duitse standaardtaal en krijgt de vertaling peettante, meter toegewezen (Van Dale D-N i.v. Patin). Het werd in de zeventiende eeuw afgeleid van het woord Pate dat net als het Nederlandstalige peter teruggaat op het Latijnse 39

40 pater. Pate werd volgens het Duits Woordenboek van de gebroeders Grimm zowel gebruikt om de mannelijke als de vrouwelijke doopgetuige te benoemen (i.v. Pate, Pathe ; Patin, Pathin ). Van Dale D-N geeft aan dat het woord enkel als benaming voor de man gebruikt wordt. ii. paat(je); paat-, patetant; patemam; patemeu Na de twee standaardtalige woorden meter en peettante werd het gewestelijke trefwoord paat(je) het meest opgetekend in het Zuid-Nederlandse dialectgebied. Twee elementen doen vermoeden dat dit heteroniem sterk verwant is met het Duitse woord Patin. Eerst en vooral is er de niet te ontkennen vormovereenkomst tussen paat(je) en Patin, zeker als we hierbij de oorsprong van dat laatste woord Patin < Pate in gedachten houden. Daarnaast concentreert het trefwoord zich vooral in het zuidoosten van het Limburgs dialectgebied waar de overeenkomsten met de dialecten over de grens met Duitsland nog steeds zeer groot zijn. Zowel het WNT als Van Dale vermelden dit heteroniem enkel in de vrouwelijke betekenis van petemoei en bestempelen het als een (gewestelijke) nevenvorm van peet (WNT i.v. paat) (Van Dale i.v. paat). Het WNT maakt echter ook de vergelijking met het Middelnederduitse pade, dat blijkbaar enkel in de mannelijke betekenis werd gebruikt, en het Hoogduitse pate wat zoals reeds vermeld voor beide personen kon staan. Weijnen keert meteen iets verder terug in het verleden en linkt paat rechtstreeks aan zijn voorvader pater in het Kerklatijn. Net als het WNT lokaliseert hij het woord zeer correct in het zuiden van Limburg, maar hij koppelt er naast de benaming voor doopmoeder ook die van doopvader aan (Weijnen i.v. paat). Het Vlaams Dialectenwoordenboek bevestigt deze laatste stelling, maar beweert dat paat enkel in de zin van doopvader gewestelijk bepaald is en dat het woord daarnaast algemeen verspreid is in zijn vrouwelijke betekenis. Een iets of wat merkwaardige redenering daar het woord op de taalkaart voor doopmeter enkel voorkomt in Limburg en slechts heel zeldzaam in Vlaams-Brabant en Antwerpen. Er wordt in dit woordenboek wel een onmiddellijke link gelegd met het Duitse Pate, wat de bovenstaande hypothese bekrachtigt (VDW i.v. paat). Ook bovenstaande samenstelling paat-, patetant kent zijn tegenhanger in de Duitse standaardtaal, namelijk Patentante (Van Dale N-D i.v. meter). Als paat een gewestelijke nevenvorm is van peet dan kunnen we echter ook stellen dat paat-, patetant een variant is van het ruimer verspreide peet-, petetant(e). Beide trefwoorden komen daarenboven samen 40

41 voor in het zuidoosten van de provincie Nederlands-Limburg. Een perfect voorbeeld van het continuüm dat bestaat tussen het Nederlands en Duits dialectgebied. Hoewel de heteroniemen patemam en patemeu vormelijk gezien misschien meer gelijkenissen vertonen, sluit patemeu qua betekenis volledig aan bij het bovenstaande trefwoord paat-, patetant. Het tweede deel van de samenstelling is namelijk afgeleid van het intussen in onbruik geraakte moei wat zus van vader of moeder betekent (WNT i.v. moei). Het tweede deel van de samenstelling patemam daarentegen verwijst niet naar de zus, maar naar de moeder zelf. Mam wordt namelijk in de kindertaal gebruikt als aanduiding voor moeder; het is afgeleid van het woord mama dat in de zeventiende eeuw ontleend werd uit het Frans. Dit woord zou dan weer ontstaan zijn uit de betekenisloze lettergrepen die uit het eerste kindergebrabbel voortkomen en geredupliceerd worden (Sijs 2002 : 366). De samenstelling met het woord paat, waarmee het in de trefwoordenlijst voor doopmeter terechtkwam, refereert waarschijnlijk wederom aan de geestelijke verwantschap tussen doopouder en kind. Denk hierbij eveneens aan de trefwoorden doopmoeder, peetmoeder, petemoe,. d. Trefwoorden die geleend of afgeleid zijn uit het Frans i. marraine Net als het Duitse Patin, duikt ook het standaardwoord voor doopmeter uit het Frans, marraine, op in ons taalgebied. Logischerwijs bevinden deze attestaties zich niet in het oosten van het taalgebied, maar volgen ze in het zuidwesten mooi de taalgrens en werden ze ook in het uiterste westen langs de grens met Frans-Vlaanderen opgetekend. Enerzijds kan deze aanwezigheid een antwoord geweest zijn op de typische tendens uit de zeventiende en achttiende eeuw om de koosnamen voor familieleden te gaan ontlenen uit het toen erg prestigieuze Frans, denk maar aan de woorden mama en papa (Sijs 2005 : 178). Anderzijds zijn deze woorden misschien het product van een recentere ontlening die zich specifiek aan de grenzen waar de invloed van het Frans uiteraard het meest voelbaar is voltrokken heeft. Wat wel vaststaat is dat het woord marraine voor de eerste keer opdook omstreeks 1100 als marrene in de betekenis van persoon die assisteert bij het doopsel van een volwassen persoon. In de huidige vorm en betekenis zoals we het vandaag nog kennen werd het voor het eerst opgetekend in Er is echter iets merkwaardigs aan de hand met dit woord. Zowel het WNT als het TLF geven aan dat als marraine correct afgeleid zou zijn van het Middellatijnse madrina het eigenlijk als marrine had geklonken. Het kreeg echter onder 41

42 invloed van het mannelijke parrain zijn definitieve vorm als marraine. Vele Franse dialecten waarbij de taal wel een natuurlijke evolutie doorliep erkennen blijkbaar wel de vorm marrine (TLF i.v. marraine). Het WNT merkt naar aanleiding van dit geval op dat bij verschillende woorden, het peetschap betreffende, de naam der geestelijke moeder onmiddellijk van dien des vaders is afgeleid. (WNT i.v. gemoeder). Een stelling die doorheen deze thesis al enkele malen werd geopperd. ii. commeer, compeerse De trefwoorden commeer en compeerse zijn oorspronkelijk ook ontleend uit het Frans en vervolgens aangepast aan de Nederlandse uitspraak en spelling. Van Dale situeert het woord compere reeds in de zestiende eeuw in onze taal en linkt het in eerste instantie aan het Franse compère dat op zijn beurt afgeleid is van compater, in het christelijk Latijn bekend als benaming voor doopvader (Van Dale i.v. compeer). Hoe het woord compeerse in deze trefwoordenlijst voor doopmoeder is verzeild geraakt, blijft tot op heden onduidelijk. Zeker de uitgang -se maakt het tot een zeer dubieus heteroniem. Commeer daarentegen bekleedt wel een verdedigbare plaats in de trefwoordenlijst. Het woord dat effectief bekend stond als benaming voor doopmoeder kende uiteraard een parallelle evolutie met compeer. Uiteindelijk zijn commère en compère in het Frans vervangen door de nieuwere termen marraine en parrain waarbij er een bepaalde betekenisnuance werd aangebracht. Terwijl de oude woorden meer de nadruk legden op de verwantschap met de ouders van het kind en tussen de doopouders onderling wat overigens ook door de samenstelling van het woord zelf duidelijk werd: compater betekent letterlijk samen vader focussen de nieuwe woorden zich terecht meer op de verwantschap met het kind (TLF i.v. marraine). In het Nederlands bestond ooit nog naast het woord commeer zelf een leenvertaling gemoeder om de doopmeter aan te duiden. Het voorvoegsel ge- betekende hier letterlijk mede waardoor het net als zijn Franse tegenhanger de nadruk legt op de verwantschap tussen de volwassen betrokkenen bij de doop van het kind (WNT i.v. gemoeder). Al deze trefwoorden zijn nu vrijwel nergens meer bekend in de betekenis van doopouder wat ook door hun beperkte frequentie in de trefwoordenlijst bevestigd wordt. Commeer en compeer zijn dankzij hun tweede betekenis wel nog aanwezig in zowel de Nederlandse dialecten als de Franse standaardtaal. Commeer wordt nog spottend gebruikt als benaming voor een babbelzieke vrouw. Compeer kent evenmin een positieve connotatie daar het vooral gebruikt wordt in de combinatie met het bijvoeglijke naamwoord raar om 42

43 een vreemde snuiter aan te duiden (WNT i.v. commeer; compeer). Enige relatie tussen de verschillende betekenissen doopmoeder enerzijds, kletskous anderzijds van deze woorden is nog niet vastgesteld. iii. mé, mémé In de geraadpleegde naslagwerken komen de trefwoorden mé en mémé veelal voor in de betekenis van grootmoeder en oude vrouw. Dat de woorden ook in de trefwoordenlijst voor doopmeter terechtkwamen, kan worden verklaard doordat de grootmoeder ook vaak de rol van doopmeter op zich nam. Enkel het Gents Woordenboek maakt expliciet melding van het heteroniem mémé in de betekenis van meter en voegt eraan toe dat we hier te maken hebben met een typisch woord uit de kindertaal dat gekenmerkt wordt door de reduplicatie van dezelfde lettergrepen (GW i.v. mémee). Weijnen bevestigt dan weer het voorkomen van mé in die context; weliswaar, net als in de meeste andere naslagwerken, gespeld als mee (Weijnen i.v. mee). Mémé is hoogstwaarschijnlijk overgewaaid naar het Zuid-Nederlandse dialectgebied vanuit het Frans waar het ontstond als verkorte versie van het familiare woord mémère, een woord dat zowel gebruikt werd door kinderen als volwassenen om hun grootmoeder te benoemen (TLF i.v. mémère). Het is onzeker of het trefwoord mé ontstaan is als verkorting van dit woord of dat het zich zelfstandig ontwikkeld heeft uit het Kerklatijnse matrina en dus naast meet als een verkorte versie van meter moet worden beschouwd. Het Vlaams Dialectenwoordenboek bevestigt de eerste hypothese (VDW i.v. mee). Zowel Weijnen als Teirlinck sluiten zich echter aan bij de tweede visie (Teirlinck i.v. mee). e. Trefwoorden die etymologisch verwant zijn met god- i. goden(tje), geul Vormelijk gezien valt het niet meteen op, maar de trefwoorden goden(tje) en geul zijn sterk etymologisch verwant. In de trefwoordenlijst werd namelijk bij vrijwel elke attestatie van het woord goden(tje) een omspelling genoteerd gaande van goo en goon tot joo en joor. Weijnen nam zeer gelijkaardige varianten op bij de behandeling van het lemma geul en verklaart ook het ontstaan van deze fonetische pendanten. Geul, gèùl, goën en joër zijn volgens hem typisch Limburgse woorden voor doopmeter die allen gelijkgesteld kunnen worden met het Engelse godmother wat letterlijk moeder in zaken die God en godsdienst betreffen betekent. Hij noemt de heteroniemen verholen samenstellingen waarbij de 43

44 samentrekking van god en moeder waarschijnlijk tot de vorming van de l -, n - en r - uitgangen heeft geleid. Daarnaast vermeldt Weijnen nog het bestaan van een andere etymologie waarbij gèùl als een l-afleiding bij een heterofoon van het Gotische Gudja ( priester ) wordt beschouwd (Weijnen i.v. geul). De eerste verklaring wekt echter meer belangstelling daar het woord godmoeder met dezelfde betekenis ook in het WNT is opgenomen. Bij dit lemma wordt bovendien een alinea gewijd aan het Middelnederlandse woord gode dat eveneens als een samentrekking van het woord godmoeder wordt beschouwd om zo de doopmoeder op een vleiende manier aan te spreken. De idee dat gode louter enkel op het eerste lid van godmoeder zou slaan, wordt in het WNT verworpen (WNT i.v. godmoeder). Dat het MNW gode als volwaardig lemma heeft opgenomen, geeft aan dat het woord oorspronkelijk frequenter gebruikt werd, het was in eerste instantie ook zowel ter benoeming van de doopmoeder als van de doopvader bekend (MNW i.v. gode). Ondertussen is het woord gode zo goed als helemaal verdwenen in het Nederlands taalgebied, enkel in Nederlands-Limburg bekleden geul en de fonetische varianten van het heteroniem goden(tje) nog de volledige grens met Duitsland. Dat deze woorden net daar nog restanten kennen, is niet verwonderlijk als we weten dat ook het Duits nog regionaal gebruik maakt van de woorden Gode en Godel in de betekenis van meter (Van Dale D-N i.v. Gode; Godel). ii. godentjemeun, godentjemoei, godentjetant geulemoei, geule(-)mui, geul(e)tant De heteroniemen geul en goden(tje) overleven tevens in de samenstellingen godentjemeun, godentjemoei, godentjetant geulemoei, geule(-)mui en geul(e)tant. Deze geven stuk voor stuk aan dat de tante tevens de rol van doopmeter vervult. Ook bij het woord mui wordt in het WNT doorverwezen naar de vroegere benaming voor tante, namelijk moei. Deze trefwoorden krijgen echter nog een aparte behandeling iets verderop in deze scriptie (infra II.3.2.b. Overige trefwoorden). 44

45 3.2. Trefwoorden met doopmeter als secundaire betekenis Om dit hoofdstuk over de benamingen voor doopmeter te vervolledigen, volgt een meer summiere bespreking van de resterende trefwoorden die opgetekend werden binnen dit lemma. De woorden die oorspronkelijk een andere betekenis hebben, maar door een bepaalde groep mensen toch gebruikt worden ter aanduiding van de doopmeter, staan in dit onderdeel centraal. Hierbij dienen we nog te vermelden dat deze woorden dan ook niet in de betekenis van doopmeter zijn opgenomen in de naslagwerken. De nadruk zal bij deze bespreking dus vooral liggen op het volkskundige aspect van het meterschap om zo enkele specifieke benoemingstendensen te verklaren. a. Trefwoorden die samenhangen met de betekenis van vroedvrouw 5 In de volkskundige studies met betrekking tot het doopsel wordt de vroedvrouw op twee gebieden ter sprake gebracht. Eertijds kreeg de vroedvrouw een heel belangrijke status toegewezen in de gemeenschap. Toen de thuisbevalling nog volop in zwang was en het merendeel van de bevolking niet in staat was een professionele dokter te betalen voor de verlossing van hun kind, lag het lot van de pasgeborene volledig in handen van de vroedvrouw die de hele bevalling begeleidde. Aangezien zo n thuisbevalling heel wat risico s met zich meebracht, gebeurde het meer dan eens dat men vreesde voor het leven van het kind. In de toenmalige, strikt katholieke gemeenschap moest men op zo n moment overgaan tot een nooddoop daar het volksgeloof beweerde dat de zieltjes van ongedoopte kinderen geen rust kenden (KADOC-STUDIES : 132). Desondanks het feit dat de catechismus voorschreef dat in nood iedereen mag dopen, wensten de bisschoppen toch dat de vroedvrouw het zou doen in noodgevallen. Het hoeft geen verder betoog dat in geval het kind er wel nog doorkwam er sowieso een speciale band behouden bleef met de vroedvrouw in kwestie (KADOC-STUDIES : 85). Daarnaast was het de gewoonte dat bij de normale doopviering niet de moeder het kind naar de kerk droeg, maar de vroedvrouw die taak op zich nam: Albert Servaes ( ) heeft een paar keer het doopsel geschilderd, namelijk vier personen onderweg naar de kerk met de boreling, en zes personen bij een doopvont. In werkelijkheid was de doopplechtigheid beperkt tot het kindje (zonder moeder), de 5 Ook de trefwoorden baakster, bakel, verwares en goeivrouw, die in eerste instantie eigenlijk niet naar een vroedvrouw verwijzen, maar naar de vrouw die na de bevalling een handje kwam toesteken, worden toch in dit deel van de bespreking opgenomen daar deze woorden volgens het WBD tevens voorkomen onder het lemma vroedvrouw. 45

46 vroedvrouw, de peter, de meter, eventueel de vader (als hij niet moest werken), de priester en de koster. (KADOC-STUDIES : 133) Wanneer de meter of peter verhinderd waren en dus niet aanwezig konden zijn op de doopplechtigheid fungeerden de koster en de vroedvrouw regelmatig als lappeter en - meter. Ook wanneer er in een gezin veel kinderen werden geboren en er in de naaste omgeving niet genoeg meters waren, kwam de vroedvrouw in aanmerking om deze rol te vervullen (KADOC-STUDIES : 135). Omgekeerd gebeurde het vaak dat de persoon die aangeduid werd als doopmeter tevens optrad als kraamverzorgster die de moeder de eerste dagen na de bevalling hielp bij de verzorging van het kind (Weijnen i.v. goeivrouw). Uiteraard bestond er een onderscheid tussen de vroedvrouw en de kraamverzorgster, maar zoals hieronder meteen duidelijk wordt, loopt de terminologie in de praktijk nogal door elkaar. We hebben hier uiteraard te maken met gebruiken die de dag van vandaag niet meer aan de orde zijn, maar waaruit we wel een verklaring kunnen afleiden voor de vele termen die verwijzen naar vroedvrouw in het lemma doopmeter. i. baakster, bakel Beide heteroniemen baakster en bakel concentreren zich in de betekenis van doopmeter vooral in de regio van Antwerpen. We hebben hier te maken met relatief ouderwetse woordenschat, die vroeger meer algemeen gebruikt werd in het hele Nederlandse taalgebied ter benoeming van een vrouw die na de bevalling kwam helpen bij de verzorging van het kind, ook wel bekend onder de termen kraamverzorgster of min. Tegenwoordig worden deze woorden nauwelijks nog gebruikt daar vrouw nu in het ziekenhuis verblijft tot ze in staat is naar huis te gaan om zelf voor haar kindje te zorgen. In Antwerpen duikt de term wel nog op aangezien het woord er als een synoniem voor vroedvrouw een beroep dat de dag van vandaag wel nog voortleeft wordt gebruikt (Schuermans i.v. bakel). Het Antwerps idioticon vermeldt echter zeer duidelijk dat men bakel geenszins mag verwarren met het woord vroedvrouw waar men nog aan toevoegt dat het ook de bakel is die het kind draagt bij de doop (Corn.-Vervl. i.v. bakel). Toch heeft men ook in de aflevering Familie en seksualiteit van het WBD beide woorden opgenomen onder het lemma vroedvrouw (2005 : 14). Bakel is eigenlijk een regionale Antwerpse variant van het oorspronkelijke woord baker dat overbleef toen bleek dat het tweede deel van de samenstelling bakermoeder overbodig bleek (Philippa 1999 : 27). Baakster ontstond pas later, toen de er -uitgang van baker verward werd met het gewone achtervoegsel voor mannelijke persoonsnamen. De 46

47 uitgang werd uiteindelijk vervangen door het vrouwelijke -ster wat leidde tot het hypercorrecte baakster (EWN i.v. baker). Beide trefwoorden zijn afgeleid van het werkwoord bakeren regionaal soms opgetekend als bakelen dat reeds in het Middelnederlands voorkwam en verwarmen, koesteren betekende. Het kent dan ook een deels gemeenschappelijke etymologie met het hedendaagse werkwoord bakken (DV&DT i.v. baker). Uiteindelijk werd die betekenis vernauwd tot het verwarmen en koesteren van jonge kinderen wat uiteraard meteen het verband met de trefwoorden bakel en baakster verklaard (Van Dale i.v. baker). ii. verwares Ook omtrent de betekenis van het trefwoord verwares bestaat onenigheid in de geraadpleegde naslagwerken. Terwijl het WNT het in het midden laat of het woord al dan niet gebruikt kan worden als synoniem voor vroedvrouw, plaatst Weijnen beide betekenissen zowel die van kraamverzorgster als die van vroedvrouw naast elkaar (WNT i.v. verwaren) (Weijnen i.v. verwares). In het Vlaams Dialectenwoordenboek en het Zuid-Oostvlaandersch idioticon hakt men wel de knoop door en beschouwt men het enkel als synoniem voor het woord baker in de enge zin van het woord. Wat wel vaststaat is de etymologische achtergrond van verwares : een afleiding van het Middelnederlandse werkwoord verwaren wat zorgen dragen voor betekent. Dat werkwoord is op zijn beurt afgeleid van het woord waren dat zijn oorsprong kende in het Germaanse *warô- wat als volgt kan worden verklaard: het acht slaan, opmerkzaamheid, zorg. Deze vorm overleeft in vrijwel alle Germaanse talen, denk maar aan het Engelse beware, en ook in de Romaanse talen werd het overgenomen waar het tot uiting komt in bijvoorbeeld de Franse woorden garer en garder. In het Nederlands kunnen we deze Germaanse vorm nog herkennen in de woorden bewaren, deurwaarder, (WNT i.v. wareni). Net als het woord baker is het woord verwares bijna helemaal verdwenen uit het Nederlandse taalgebied om de reden die hierboven reeds is aangehaald. Enerzijds geven de verschillende woordenboeken, die het woord nog erkennen, aan dat het slechts gewestelijk opduikt in het Nederlandstalige deel van België. Anderzijds worden er in die dialectgebieden nog meerdere varianten van het woord opgetekend zoals achterwaarseregge, achterwaarster, achterwares, achterwarige, verwaarster, (KADOC-STUDIES : 217), waardoor men zich nauwelijks kan inbeelden dat het woord ei zo na is uitgestorven. 47

48 iii. goeivrouw Het betekenisdispuut dat zowel bij baker en consorten als bij verwares hoog oplaaide, leeft ook verder bij de bespreking van het heteroniem goeivrouw. Ook hier worden de verschillende naslagwerken het niet eens over waar goeivrouw zich precies bevindt in het scala tussen kraamverzorgster en vroedvrouw. Weijnen beschrijft de herkomst van het eerste deel van de samenstelling als een volksetymologische vervorming van God met als verklaring dat de baker vaak dezelfde als de peettante was, die een religieus begrip belichaamt (Weijnen i.v. goeivrouw). Deze etymologische verklaring doet denken aan het woord goedmoeder, een variant van het reeds besproken godmoeder. De herkomst van het woord goed wordt in dat geval op tweeërlei manier verklaard. Ofwel is het een oudere vorm van het woord god, waarbij good traditioneel gespeld werd als goed en uiteindelijk verkeerdelijk is geïnterpreteerd als het woord goed zoals we het vandaag nog kennen. Een tweede mogelijkheid houdt in dat het eerste deel van de samenstelling godmoeder bewust vervangen werd naar aanleiding van de bijgedachte aan het bijwoord goed, zoals het bijvoorbeeld ook in het woord goedheilig voorkomt (WNT i.v. godmoeder). Het is dus best mogelijk dat het eerste deel van de samenstelling goeivrouw een analoge evolutie heeft doorgemaakt. iv. vroedvrouw Het woord vroedvrouw dook voor het eerst op in 1573, maar bestond al twee eeuwen eerder in de vorm vroede vrouwe en varianten (DV&DT i.v. vroedvrouw). Het kwam dankzij een leenvertaling van het Franse sage-femme in onze taal terecht als benaming voor de begeleidster bij zwangerschap en bevalling. Het eerste deel van de samenstelling, het bijvoeglijke naamwoord vroed, werd hier aangewend in de betekenis bekwaam, kundig. Het woord verspreidde zich vrij snel over het gehele Nederlandse taalgebied waarna het uiteindelijk ook tot de standaardtaal gerekend werd. Sinds 1978 krijgt het wel het label Belgisch-Nederlands opgekleefd daar het beroep in Nederland sindsdien officieel verloskundige heet (EWN i.v. vroedvrouw). 48

49 v. wijsvrouw, wijze(-)vrouw Wijsvrouw en wijze(-)vrouw zijn vergelijkbare benamingen voor de functie van vroedvrouw, die eveneens ontleend werden aan het Franse sage-femme (WNT i.v. wijsvrouw). Beide woorden kwamen in het Middelnederlands reeds voor als synoniemen en verwezen naar de deskundigheid van de vrouwen bij de uitoefening van hun belangrijkste taak: het begeleiden van bevallingen (EWN i.v. vroedvrouw). Uiteindelijk heeft vroedvrouw het gehaald als standaardwoord en werden de samenstellingen met wijs verdrongen tot het oosten en het zuidoosten van het taalgebied. vi. hebamme Hebamme is niet alleen de standaardtalige term voor vroedvrouw in Duitsland, maar duikt ook op in het oosten van ons dialectgebied. Volgens Weijnen stamt het af van het Oudhoogduitse Hevianna waarbij het eerste deel teruggaat op de stam van het werkwoord heben wat opheffen betekent. Het tweede deel blijkt gevormd te zijn uit het Oudhoogduitse ana wat staat voor grootmoeder, waarna de n -klank door assimilatie aan de b een m geworden is. Volkskundig gezien is het woord een herinnering aan de traditie dat de vroedvrouw het kind vlak na de geboorte ophief en aan de vader aanreikte (Weijnen i.v). Naar analogie met hebamme, ontwikkelde het Nederlands het woord hefmoeder dat eveneens als synoniem voor vroedvrouw werd gebruikt. vii. petros, kindervrouw Tot slot ontdekten we nog de ietwat merkwaardige heteroniemen petros en kindervrouw in de trefwoordenlijst voor doopmeter. Aanvankelijk werd geopperd petros te classificeren als een unieke afleiding van het trefwoord peter en kindervrouw verder niet op te nemen in de bespreking daar het nergens te vinden was in de geraadpleegde naslagwerken. Tot bij het onderzoek naar de relatie met trefwoorden voor vroedvrouw beide woorden opdoken onder het lemma vroedvrouw in de aflevering Familie en seksualiteit van het WBD (2005 : 14). Ook deze woorden danken dus hun aanwezigheid in de trefwoordenlijst aan de traditie om de vroedvrouw of kraamverzorgster met de eer van doopmeter te huldigen. 49

50 b. Overige trefwoorden i. tante, moei, meun Wanneer we de taalkaart voor doopmeter een laatste maal grondig bestuderen, springen er nog twee specifieke tendensen in het oog. Ten eerste duiken er heel wat samenstellingen met tante of varianten op in het kaartbeeld en ten tweede concentreren deze heteroniemen zich uitgezonderd enkele attestaties van petemoei allemaal in de twee Nederlandse provincies. Terwijl het in Nederland erg gebruikelijk is de rol van doopmeter toe te wijzen aan de tante van het kind, heeft deze relatief moderne tendens pas sinds het laatste decennium zijn ingang gevonden in België. De traditie wil er namelijk dat deze eer de grootouders te beurt valt. Ook kent het woord tante in Nederland een ruimer betekenisveld; het wordt er naast benaming voor zus van moeder of vader regelmatig meer algemeen gebruikt in de betekenis van vrouw, vooral door kinderen (Van Dale online i.v. tante). Het nuanceverschil in de standaardtalige varianten voor doopmeter meter in België en peettante in Nederland kondigt deze tendens al enigszins aan. Daarnaast komen de woorden tante, moei en meun ook nog een aantal keer zelfstandig aan bod. Moei was tot halfweg de achttiende eeuw de gebruikelijke term voor het aanduiden van de verwantschap met de zus van moeder of vader. Volgens Van der Sijs dook het omstreeks 1240 de eerste keer op in Limburg in de vorm moye (Sijs 2002 : 363) en werd het toen enkel gebruikt in de betekenis zuster van moeder. Geleidelijk aan werden hier eerst zuster van vader aan toegevoegd en tot slot ook de echtgenoten van de broers van vader of moeder (WNT i.v. moei). De Vries en De Tollenaere vullen aan dat het woord oorspronkelijk ook als vleinaam voor moeder werd gebruikt en dat het eveneens in de analoge formaties meui en moene (vooral in het Antwerpse) voorkwam (DV&DT i.v. moei). Van Dale voegt hier nog het bestaan van de oostelijke variant meu aan toe (Van Dale i.v. meu) wat in combinatie met het woord moene eventueel tot de bovenstaande vorm meun kan hebben geleid. Vanaf de achttiende eeuw echter moesten moei en consorten plaats ruimen voor het Franse leenwoord tante dat zich langzaam maar zeker over alle dialecten in Noord en Zuid heeft verspreid en het uiteindelijk tot in de standaardtaal heeft geschopt. De Franse taal en cultuur kenden in die periode namelijk een groot prestige waardoor men in de betere kringen maar al te graag Franse woorden in hun taalgebruik liet sijpelen. Door de toonaangevende invloed van de burgerij daalde tante uiteindelijk de sociale ladder af en nestelde zich eveneens in de volkstaal. Toch duurde het nog tot de jaren 30 van de vorige eeuw vooraleer moei helemaal in onbruik is geraakt. Nu komt het slechts regionaal nog voor 50

51 en in bepaalde samenstellingen (Devos 1997 : 14f.). Daar het woord tante geen lacune opvulde in de Nederlandse taal, hebben we in dit geval te maken met een niet-noodzakelijk leenwoord (Sijs 2005 : 53f.). Devos stelt zich dan ook terecht de vraag waarom zowel de noorderburen als wij het woord moei hebben afgezworen, terwijl zijn mannelijke tegenhanger oom wel naast de Franse ontlening nonkel bleef bestaan? Het volgend citaat uit haar artikel Van Stan Oom en Mietje Moeie biedt een afdoend antwoord op deze vraag: Omdat ze daar een goede reden voor hadden, dezelfde trouwens die ook in het Zuiden heeft gespeeld. Moeie had in de loop van de eeuwen een ongunstige bijklank gekregen, iets wat wel meer gebeurt met vrouwelijke persoonsnamen. [ ] Daarvan getuigen een aantal weinig vleiende uitdrukkingen, zoals in de Vlaamse dialecten vieze/vuile moeie, trezemoeie, kallemoeie, enz. [ ] Vandaar dat Noord en Zuid hun toevlucht zochten tot een nieuw woord zonder negatieve kleuring. En zoals gezegd bood het Frans een pasklare oplossing! (Devos 1997 : 16f.) ii. Naamgenote, namenspaat Ter bevestiging van de geestelijke verwantschap die er ontstond tussen meter en peter en de nieuwgeborene, was het tot in 1920 de traditie dat het kindje werd genoemd naar zijn meter of peter. Meestal kreeg een meisje de eerste naam van de meter aangevuld met die van de peter als tweede naam; bij een jongen gebeurde de naamgeving precies omgekeerd. Vaak gebeurde het echter dat de eerste naam verwees naar meter of peter en de tweede naam gekozen werd door de ouders, waardoor in de praktijk het kind eigenlijk steevast werd aangesproken met zijn tweede naam. Deze gewoonte werd langzamerhand vervangen door de trend waarbij ouders gewoon zelf de eerste naam kozen en daaraan zowel de naam van meter als peter toevoegden als tweede en derde naam (KADOC-STUDIES : 135). Tegenwoordig gaan de meeste kinderen slechts met één unieke naam door het leven. De vernoeming naar meter en peter was veelal een eerbetoon en teken van dankbaarheid ten opzichte van de twee doopgetuigen. Synchroon met de maatschappelijke wijziging van het peter- en meterschap, vervagen echter ook deze typische gebruiken die ermee gepaard gingen. Het WNT verwijst in het lemma peter eveneens naar het verband met de naam van het kind: De peter geeft aan het kind een naam, dikwijls den zijnen. [ ] Vandaar dat het woord ook oneigenlijk wordt gebezigd voor naamgever of voor datgene waarnaar iets genoemd is. (WNT i.v. peter) Ook bij meter wordt de nadruk gelegd op deze traditie zij die een kind ten doop houdt en wier voornaam het kind dan gewoonlijk ontvangt (WNT i.v. meter). Dat de transparante trefwoorden naamgenote en namenspaat in de trefwoordenlijst opduiken, is dan ook niet verwonderlijk. De samenstellingen houden overduidelijk een referentie naar dit eerbetoon in. 51

52 HOOFDSTUK III: GROOTMOEDER 1. Begripsomschrijving Binnen de categorie verwantschapsnamen neemt het begrip grootmoeder een prominente plaats in, het kan namelijk zowel verwijzen naar de moeder van iemands moeder als naar de moeder van iemands vader. Enerzijds vormt het begrip de vrouwelijke tegenhanger van het woord grootvader, waardoor zij samen het onafscheidelijke duo van de grootouders, een meer algemene verwantschapsnaam, vormen. Anderzijds staat het begrip in rechtstreekse verbinding met de termen kleindochter, kleinzoon en kleinkinderen, daar het voornamelijk betekenis krijgt vanuit het perspectief van laatstgenoemden. Doorgaans heeft elke persoon dus twee grootmoeders van bij de geboorte, tenzij er al een overlijden heeft plaatsgevonden. De mate waarin de grootmoeder een rol speelt in het leven van die persoon heeft ongetwijfeld een invloed op de meer affectieve benaming die ze in de familie krijgt. Zo staat een grootmoeder vaak in voor de opvang van haar kleinkinderen bij afwezigheid van de ouders waardoor een speciale band tussen beide partijen ontstaat. Het begrip grootmoeder gaat eveneens gepaard met een bepaalde connotatie van wijsheid en kunde. In de keuken vinden we bijvoorbeeld recepten op grootmoeders wijze terug en ook in de literatuur wordt het beeld van de wijze oude vrouw maar al te vaak aangewend. In tegenstelling tot de rol van doopmeter, die men doorgaans door de ouders krijgt toegewezen, bestaat er tussen grootmoeder en kleinkind dus van bij de geboorte reeds een natuurlijke verwantschap. Dit betekent echter niet dat beide personen niet kunnen samenvallen. In de praktijk is het zelfs zo dat de grootmoeder het als een grote eer ervaart wanneer ze als doopmeter wordt aangewezen. Deze laatste stelling zal in het vervolg van deze scriptie nog een aantal keer worden aangehaald. 52

53 2. Opsplitsing van de trefwoorden In totaal werden maar liefst 97 trefwoorden opgetekend binnen het lemma grootmoeder. Teneinde het overzicht zoveel mogelijk te bewaren, werd ervoor geopteerd vier aparte taalkaarten te tekenen om de lexicale verscheidenheid voor het begrip grootmoeder in beeld te brengen. De trefwoorden dienden dus opgesplitst te worden in vier groepen waarbij een drietal criteria werden vooropgesteld. Ten eerste werd zoveel mogelijk gestreefd naar evenwaardige groepen die ongeveer hetzelfde aantal trefwoorden bevatten. Daarnaast moest elke groep een min of meer coherent geheel vormen: de trefwoorden moesten onder één noemer kunnen worden geplaatst waaruit ook de titel voor de taalkaart kon worden afgeleid. Ten slotte was het van primordiaal belang dat elke groep ook een aanvaardbaar kaartbeeld genereerde waarbij de verschillende trefwoorden voldoende verspreid lagen over het taalgebied. Na enig puzzelwerk kwam uiteindelijk de volgende verdeling uit de bus: taalkaart één zou uiting geven aan de trefwoorden opgebouwd met best- en bon-, gemakshalve gegroepeerd onder de noemer grootmoeder 1 ; de tweede taalkaart deed hetzelfde voor de woorden van grootmoeder 2 die groot-, grand- of gross- bevatten; op de derde taalkaart werden alle termen die ook voor doopmeter werden opgetekend, samengebracht om zo een korte vergelijking tussen beide lemma s mogelijk te maken; de vierde taalkaart herbergde tot slot alle resterende termen die samen de naam grootmoeder 4 kregen. Deze vierdeling zal ook de structuur van dit hoofdstuk bepalen waarbij per kaart eerst een korte beschrijving van het kaartbeeld wordt gegeven en vervolgens de bijhorende trefwoorden iets systematischer worden besproken. De trefwoorden die niet relevant bleken voor deze studie werden ook hier net als in het hoofdstuk doopmeter achterwege gelaten. 53

54 3. Grootmoeder 1: benamingen met best- en bon Kaartbeeld grootmoeder 1 Het eerste wat meteen opvalt op de kaart van benamingen met best- en bon- is het grote hiaat ter hoogte van de Nederlandse provincie Noord-Brabant. Uitgezonderd enkele verdwaalde attestaties van de trefwoorden bes(je) één geïsoleerd geval in Berlicum en beste(-)moeder werd er binnen deze categorie geen enkel trefwoord geattesteerd in die regio. Hoogstwaarschijnlijk heeft de grote frequentie van trefwoorden afgeleid uit het Frans hier een aandeel in. Ten eerste heeft het Belgisch-Nederlands geschiedkundig gezien veel langer onder de Franse invloed gestaan dan de taal van onze Noorderburen. Bovendien liggen vrijwel alle provincies waar de Franse afleidingen geattesteerd zijn langs de taalgrens, wat een indicatie kan zijn van de voortdurende beïnvloeding van het Frans, zij het wel op minder grote schaal. Ook de geringe aanwezigheid van trefwoorden in het noordoosten van de provincie Antwerpen de enige provincie die zich niet langs de taalgrens bevindt bevestigen deze hypothese. De trefwoorden afgeleid of samengesteld met best- blijken, afgaand op het kaartbeeld, eigen te zijn aan de dialecten uit Nederlands-Limburg en vonden nauwelijks ingang in het Noord-Brabants. Dezelfde argumenten gelden uiteraard voor de provincie Zeeland waar evenmin trefwoorden zijn opgetekend. In Nederlands-Limburg overheerst dus de aanwezigheid van het trefwoord beste(- )moeder dat zich verspreidt over de hele provincie. Zijn tegenhanger bes(je) komt een stuk minder voor en situeert zich voornamelijk in de zuidelijke helft met een dichte concentratie in de regio rond Sittard-Geleen. Beide woorden kennen eveneens enkele uitlopers over de grens met Belgisch-Limburg. De overige trefwoorden van grootmoeder 1 zijn stuk voor stuk afgeleid uit het Frans en duiken dus voornamelijk in de Belgische delen van het Zuid-Nederlandse taalgebied op. Het heteroniem bomma(atje) kent de grootste verspreiding op de kaart. Het komt hier en daar voor in West-Vlaanderen en in het centrum van Oost-Vlaanderen. De dichtste concentratie kent het echter in Vlaams-Brabant, vooral in de streek rond Brussel. Van daaruit heeft het zich nog verder verspreid naar het zuiden van Antwerpen en ook in het Limburgs dialectgebied duikt het hier en daar op. In een aantal regio s is men zich blijkbaar wel nog bewust van de afkomst van het heteroniem bomma(atje) ; daar duikt namelijk de oorspronkelijke variant van het trefwoord op, namelijk bonma. Deze vorm werd tweemaal geattesteerd in West- Vlaanderen (in Brugge en Alveringem) en tweemaal in Vlaams-Brabant (in Asse en 54

55 Boutersem). Verder verschijnt het nog sporadisch in Oost-Vlaanderen en éénmaal in de buurt van de stad Antwerpen. Het grootste aantal gevallen van bonma werd echter opgetekend in Belgisch-Limburg waar enkel het noordwesten niet deelt in de bonma -tendens. Bij het gelijkaardige duo bonmama en bommama is de verspreiding op de kaart iets meer in evenwicht. Terwijl het oorspronkelijke trefwoord bonmama, naast enkele gevallen in Belgisch-Limburg, voornamelijk West- en Oost-Vlaanderen bevolkt, haalt bommama de bovenhand vanaf de grens tussen Vlaanderen en Brabant. Het komt vrijwel overal voor in Vlaams-Brabant en ook in Antwerpen en Belgisch-Limburg werd het relatief vaak opgetekend. De iets meer Fransklinkende bonne(-)mama en bonmaman hebben kwantitatief gezien een geringer aandeel op de taalkaart. Bonmaman komt enkel voor in het Vlaams dialectgebied en werd daar slechts viermaal geattesteerd: in het West-Vlaamse Poperinge en Wervik en in Zomergem en Temse in Oost-Vlaanderen. Bonne(-)mama daarentegen piekt vooral in Antwerpen en het zuidwesten van Belgisch-Limburg. Ook in Zele in Oost-Vlaanderen werd er nog een eenzaam geval ontdekt. Dan blijft enkel nog het trio bon(ne), bonneke, bobonne(ke) en bom(meke) over, heteroniemen die voornamelijk opduiken in Belgisch-Brabant en Limburg. Bobonne(ke) bekleedt het grootste gebied op de taalkaart. Het strekt zich uit van West-Vlaanderen, waar het eenmaal voorkomt in Gistel, tot in het westen van Belgisch-Brabant. Daarnaast gebruikt men het woord nog in Kuringen in Belgisch-Limburg. De kortere variant bon(ne),bonneke komt niet toevallig net boven de taalgrens in het zuidwesten van Belgisch-Limburg voor. In Vlaams-Brabant is het trefwoord eerder zeldzaam ten opzichte van het aantal attestaties in het zuidwesten van de provincie Antwerpen. Dit laatste gebiedje kent nog één uitloper in Sint- Niklaas in Oost-Vlaanderen. Tot slot heeft ook het gelexicaliseerde bom(meke) het net tot op de taalkaart geschopt. Het komt exact drie keer voor in Vlaams-Brabant tussen de attestaties van bonne(ke) en ook in Maastricht in Nederlands-Limburg duikt het nog eenmaal op. 55

56 3.2. Systematische bespreking van de benamingen met best- en bon- a. Trefwoorden met best- i. beste(-)moeder, bestemoer, beste moe Zoals het kaartbeeld reeds aangeeft, zijn de samenstellingen met het woord best- nog zeer aanwezig in Nederland terwijl ze in België nauwelijks bekend zijn. Ook het WNT geeft aan dat beste(-)moeder en varianten in ons taalgebied enkel nog gewestelijk in Gelderse tongvallen gebruikt worden (WNT i.v. bestemoeder). Op de taalkaart wordt duidelijk dat ze van het Gelders ook in het Nederlands-Limburgse dialect zijn doorgedrongen. Daar het woord tevens bekend is in het Deens en het Noors, kunnen we me met vrij grote zekerheid stellen dat we hier te maken hebben met een Germaanse samenstelling van de overtreffende trap van goed en moeder (WNT i.v. bestemoeder). Van der Sijs betwist deze visie echter en omschrijft het woord als een leenvertaling van het Franse bon-maman waar het overduidelijk gelijkenissen mee vertoont (Sijs 2005 : 501). Het woord dook voor het eerst op in onze taal omstreeks 1617 en wordt zowel gebruikt ter aanduiding van de grootmoeder als van een oude, afgeleefde vrouw. De samenstelling ontstond hoogstwaarschijnlijk naar analogie met het woord voor de mannelijke tegenhanger bestevader dat reeds in 1616 opgetekend werd in onze taal (EWN i.v. besje). Vrijwel alle naslagwerken waar we een verwijzing naar beste(-)moeder in terugvinden, vermelden ook het bestaan van de variant bestemoer waarbij de intervocalische d in moeder gesyncopeerd werd (EWN i.v. besje). Het is dus enigszins merkwaardig dat het woord slechts eenmaal voorkomt in de trefwoordenlijst voor grootmoeder. Misschien raakte deze variant wat in onbruik doordat het zelfstandige moer voornamelijk fungeert als benaming voor een vrouwelijk dier (WNT i.v. moer). Naast bestemoer werd ook het verkorte beste moe opgetekend waarbij moe als kindertalige variant van moeder moet worden geïnterpreteerd (WNT i.v. moeder). ii. bes(je) Het WNT behandelt het trefwoord bes(je) onder het lemma best daar het afkomstig is van het eerste lid van de samenstelling bestemoeder. Net als de meeste benamingen voor grootmoeder wordt de affectieve band die er met het kleinkind bestaat, uitgedrukt door de toevoeging van een diminutiefsuffix. Zo werd de verkorte vorm best vaak als bestje gebruikt waarbij in realiteit de t meestal niet werd uitgesproken (WNT i.v. best). Op die manier ontstonden de varianten besje en het nieuwe enkelvoud bes die voor het eerst 56

57 werden opgetekend in 1628 (EWN i.v. besje). Deze woorden werden uiteraard in dezelfde betekenis als het oorspronkelijke woord bestemoeder gebruikt. Enkel Weijnen vermeldt bes als benaming voor grootvader waarbij hij het als een afleiding van het mannelijke woord bestevader interpreteert (Weijnen i.v. bes). iii. besmem Uiteindelijk werd met de afleiding bes ontstaan uit bestemoeder een nieuwe samenstelling gevormd met het woord mem. Dit laatste woord doet tegenwoordig denken aan een vrouwenborst, maar wordt eveneens gelinkt aan een koosnaampje voor moeder dat vermoedelijk in de kindertaal is ontstaan (WNT i.v. mem). Weijnen haalt de mogelijkheid aan dat het woord ontstaan is door een klankgroep die al heel vroeg door zuigelingen wordt geproduceerd. Vandaar dat ook de gelijkvormige woorden mam en mamme als synoniemen worden beschouwd (Weijnen i.v. mem). b. Trefwoorden met bon- i. bonma, bonmama, bonmaman, bonne(-)ma, bonne(-)mama, bonne(-)maman Uitgezonderd de woorden met best-, zijn alle woorden op de kaart van grootmoeder 1 afgeleid van het Franse bonne(-)maman dat in de Franse standaardtaal opduikt als een heteroniem van het meer neutrale grand-mère. Bonne(-)maman is volgens de TLF een vleinaam voor grootmoeder die samengesteld is uit het adjectief bon en het zelfstandige naamwoord maman (TLF i.v. bonne-manan). Zowel bestemoeder als bonne(-)maman dragen dus een verwijzing naar het woord goed in hun benaming. Het is onzeker wanneer dit laatste woord ook in ons taalgebied is binnengeslopen. Vermoedelijk is het eveneens een product van de tendens die startte in de zeventiende en achttiende eeuw waarbij de burgerij de inheemse verwantschapsnamen ging vervangen door Franse woorden omdat die van meer prestige getuigden. Het kan echter ook om een recentere ontlening gaan die zich eerst aan de taalgrens afspeelde en zich van daaruit verder heeft verspreid over de rest van de provincies. Het staat wel vast dat er heel wat varianten van het trefwoord ontstonden die meer aansloten bij de Nederlandse taaltraditie. Zo werden er trefwoorden opgetekend met de onverbogen vorm van het adjectief, bon, en doken er tevens allerlei varianten van het tweede lid van de samenstelling op. Maman werd hierbij vervangen door de meer herkenbare vormen ma en mama. Deze laatste twee koosnaampjes 57

58 voor moeder kennen echter ook hun oorsprong in het Frans: zowel mama als papa werd in de loop van de zeventiende eeuw in gegoede milieus geïntroduceerd door nonnen en gouvernantes die de woorden aanvankelijk uitspraken met de eindklemtoon (Sijs 2002 : 367). Het zijn typische woorden uit de kindertaal die zich kenmerken door het redupliceren van gelijke lettergrepen. Geleidelijk aan assimileerden deze woorden zich aan hun nieuwe Nederlandse omgeving en verwierven ze de beginklemtoon waarna ze ook in hun enkelvoudige gedaante optraden als ma en pa. Geen van de geraadpleegde naslagwerken heeft één van deze trefwoorden opgenomen, behalve het Gents woordenboek dat melding maakt van bonne mama als dialectische benaming voor grootmoeder (GW i.v. bonne mama). ii. bon(ne), bonneke; bobonne(ke) Net als bestemoeder in de verkorte versie bes(je) werd opgetekend, leidde het trefwoord bonne(-)maman tevens tot het ontstaan van het heteroniem bon(ne), bonneke. Dit woord vormt wederom een bewijs van de typische trend om met een verkleinwoord uiting te geven aan de affectieve band ten opzichte van de grootmoeder. De diminutiefsuffix werd in dit geval zelfs zo inherent aan het woord dat het in vele gevallen tot lexicale variant werd uitgeroepen. Ook bobonne(ke) komt vaak als verkleinwoord voor en verraadt door de reduplicatie van de eerste lettergreep zijn kindertalige oorsprong. Het komt tevens in het Frans voor als liefkozende benaming voor grootmoeder (TLF i.v. bobonne) waardoor het niet duidelijk is of het woord in de Nederlandse dialecten parallel ontstaan is uit bonne-maman en varianten of gewoon, net als de andere woorden, ontleend is uit het Frans. Gezien de grote verspreiding van deze trefwoorden wordt hier de voorkeur gegeven aan de laatste hypothese. iii. bonmé(ke) Bonmé(ke) is een unieke samenstelling die eveneens geattesteerd werd binnen het lemma grootmoeder. Het combineert bovenstaand trefwoord bon met een heteroniem dat ook reeds in het lemma doopmeter opdook, namelijk mé(ke). Daar dat laatste trefwoord in de geraadpleegde bronnen meer opduikt in de betekenis van grootmoeder of oude vrouw dan als doopmeter is enigszins merkwaardig. De etymologie van het woord wordt namelijk meer dan eens in verband gebracht met die van meter ; beiden zouden afkomstig zijn van het Kerklatijnse matrina. Weijnen geeft hier echter de volgende verklaring voor: grootmoeders waren en zijn vaak meters van hun kleinkinderen (Weijnen i.v. mee). Dit trefwoord werd niet opgenomen bij grootmoeder 3: benamingen die tevens geattesteerd zijn voor doopmeter 58

59 omdat de samenstelling met bon nergens voorkomt bij meter en dus uniek blijkt te zijn om te verwijzen naar grootmoeder. c. Trefwoorden met een gelexicaliseerde afleiding van bon- i. bomma(tje), bommama, bom(meke) Er kan terecht de vraag gesteld worden waarom er tijdens het onderzoek voor geopteerd is de trefwoorden bomma(tje), bommama en bom(meke) niet onder te brengen als lexicale varianten van respectievelijk bonma, bonmama en bon(ne), bonneke. Deze beslissing werd echter gemaakt in het licht van het scherpe onderscheid dat er bestaat tussen enerzijds het laatste trio waarbij de Franse herkomst van het woord nog duidelijk voelbaar is en anderzijds de eerste drie trefwoorden waarbij die link naar het Frans grotendeels vervaagd is. Uiteraard is de eerste groep woorden eveneens afgeleid van het Franse bonne(-)maman waarbij eerst en vooral het eerste deel van de samenstelling, hoogstwaarschijnlijk naar analogie met het mannelijke bon-papa, optrad in zijn onverbogen vorm bon. Vervolgens duurde het niet lang alvorens de n zich in de uitspraak ging assimileren aan de daaropvolgende medeklinker m waardoor bommama en consorten het levenslicht zagen. Intussen zijn de vormen met m al zodanig verspreid dat ze door vele informanten als aparte woorden worden beschouwd en dus gelexicaliseerd zijn. Een bewijs hiervan vinden we onder meer in het Vlaams dialectenwoordenboek dat het woord bomma bijvoorbeeld als apart lemma in het woordenboek heeft opgenomen (VDW i.v. bomma). 59

60 4. Grootmoeder 2: benamingen met groot-, grand-, gross Kaartbeeld grootmoeder 2 Zoals reeds vermeld in hoofdstuk één, kwam groot-, grotemoeder veel meer voor op deze kaart in verhouding met de andere trefwoorden. Aangezien de aanwezigheid ervan op de taalkaart niet echt een meerwaarde bood omdat het woord in het hele gebied wordt gebruikt werd besloten het niet mee op te nemen in het kaartbeeld. Dit creëerde een beter overzicht wat betreft de verspreiding van de overige heteroniemen met groot, grand en gross. Na groot-, grotemoeder kent het trefwoord groot(je) de ruimste verspreiding op deze taalkaart. Het is alomtegenwoordig in vrijwel het hele Zuid-Nederlandse dialectgebied met uitzondering van de provincie Vlaams-Brabant waar het trefwoord geen enkele keer voorkomt. Het concentreert zich voornamelijk in de provincies Noord-Brabant en Antwerpen, wordt frequent gebruikt in het hele Limburgse dialectgebied en ook op de Zeeuwse eilanden duikt het meermaals op. Het Vlaamse dialectgebied dat sowieso minder trefwoorden vertoont op deze kaart kent het minst aantal attestaties voor groot(je) : in Oost-Vlaanderen komt het nog een zevental keer verspreid voor, maar in West-Vlaanderen is het gebruik ervan eerder zeldzaam. Ook groot(-), grote(-)moe(tje) heeft kwantitatief gezien een groot aandeel op de kaart, maar bestrijkt een minder groot gebied. Uit de hoge concentratie van attestaties in de provincie Antwerpen kunnen we afleiden dat het woord eigen is aan het Antwerps dialect. In Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en Belgisch-Limburg wordt het eveneens regelmatig gebruikt en ook in de provincie Zeeland werd het tweemaal opgetekend (op het eiland Zuid- Beveland en in Zeeuws-Vlaanderen in Biervliet). Wat de Belgische provincies betreft komt het trefwoord het minst voor in West-Vlaanderen waar het slechts driemaal werd geattesteerd in de streek rond Roeselare. Het trefwoord is overduidelijk minder populair in Nederland dan in Vlaanderen. Het is er enkel bekend in de buurt van Eindhoven in Noord-Brabant. Het gelijkaardige groot-, grote(-)moei(ke) duikt heel wat minder op in de trefwoordenlijst voor grootmoeder. Het komt verspreid voor in het Belgische gedeelte van het Brabants dialectgebied en ook in Meldert, net over de grens in Belgisch-Limburg, situeert zich nog één attestatie. Het heteroniem groot(-), grote(-)moen komt in tegenstelling tot de twee vorige trefwoorden meer voor in aparte gebiedjes. Zo zitten er een aantal attestaties gegroepeerd in de buurt van het plaatsje Cuijk in het noordoosten van de provincie Noord-Brabant vlakbij de grens met Nederlands-Limburg en ook in de streek rond Peer en Hechtel in Belgisch-Limburg 60

61 tekent zich een mooi gebiedje van attestaties af. Verder verschijnt het nog eenmaal in Diest in Vlaams-Brabant en tweemaal in Antwerpen (in Poppel en Weelde). Inzake regionale gebiedvorming op de kaart springen voornamelijk de trefwoorden grootmoet en grootmoer(e) in het oog. Grootmoet concentreert zich helemaal in het noordoosten van het Zuid-Nederlandse dialectgebied op de grens tussen Noord-Brabant en Nederlands-Limburg. Het kent dus enige overlapping met het kleinere gebied van groot(-), grote(-)moen in de regio van Cuijk. Eén geval van grootmoet werd nog opgetekend in Berghem in Noord-Brabant, iets verder van de grens met Nederlands-Limburg. Tot slot bevindt er zich nog een verdwaalde attestatie van het trefwoord in Zottegem in Oost- Vlaanderen. In die regio is het woord grootmoer(e) veel gebruikelijker. Het kerngebied van dit heteroniem vormt er een mooie u-vorm dat zich uitstrekt van Aalst over Geraardsbergen, Ronse en Brakel tot Oudenaarde en de streek ten zuiden van Gent. Verder komt het nog sporadisch voor in Antwerpen, meer bepaald in Baarle-Hertog en Olmen, en in Belgisch- Limburg verspreid over de hele provincie. Het zuidoosten van het dialectgebied is op deze kaart het drukst bezet met heteroniemen, onder meer het trio grootmem, grootmam en groot-, grote(-)ma(ke) heeft er een relatief dichte concentratie van attestaties. Ze komen voor in het zuiden van Belgisch-Limburg met enkele uitlopers van grootmem en grootmam naar Nederlands-Limburg. Groot-, grote(- )ma(ke) verspreidt zich dan weer verder over Belgisch-Limburg en duikt nog zeldzaam op in Vlaams-Brabant, Antwerpen en Oost-Vlaanderen. De variant grootmama heeft een minder groot aandeel in het kerngebied van deze trefwoorden. Het is daarentegen wel vertegenwoordigd in vrijwel elke provincie, uitgezonderd Noord-Brabant en Zeeland, maar telkens slechts met een tweetal gevallen. Het woord kan dus niet bepaald tot één specifiek dialect worden gerekend, maar dient eerder geïnterpreteerd te worden als een persoonlijk koosnaampje dat hier en daar opduikt in het dialectgebied. De vormen met grand- en gross- die respectievelijk aan het Frans en het Duits kunnen worden gelinkt situeren zich eveneens in het zuidoosten op de kaart. Ze bevinden zich logischerwijs dicht bij de taalgrens tussen het Nederlands en het Frans en in het overgangsgebied tussen het Nederlands en het Duits. Grand-mère, grand-mama en grand-ma bestrijken dus voornamelijk een gebied in het zuiden van de Limburgse provincies. Aansluitend werden eveneens enkele attestaties van deze Franse heteroniemen genoteerd in het noordoosten van de provincie Luik. Hun aanwezigheid daar is uiteraard niet vreemd aangezien het gebied zich eigenlijk reeds over de taalgrens bevindt. Grossmoeder, grossmam en gross ten slotte bekleden allemaal hetzelfde zeer geconcentreerde gebiedje in het uiterste 61

62 zuidoosten van Nederlands-Limburg, niet verwonderlijk ook gesitueerd in het grensgebied met Duitsland Systematische bespreking van de benamingen met groot-, grand-, gross- a. Trefwoorden met groot- i. groot-, grotemoeder; groot(-), grote(-)moe(tje); grootmoer(e) Dat het trefwoord groot, grotemoeder in het hele gebied opgetekend werd, heeft uiteraard te maken met het standaardtalige karakter van het woord dat, in tegenstelling tot het woord doopmeter, wel in het hele Nederlandse taalgebied gangbaar is. Dat het echter zo vaak geattesteerd werd als dialectwoord, roept enige vraagtekens op. Misschien had wederom de manier waarop sommige vragen werden gesteld een zekere impact op de antwoorden. In de recentste vragenlijst van het WVD werd op de vraag naar hoe men zijn of haar grootmoeder aansprak, heel vaak met een fonetische variant van dat woord geantwoord terwijl er in de praktijk hoogstwaarschijnlijk een meer affectieve benaming voor die grootmoeder werd gebruikt. Men kan uit die antwoorden wel wat afleiden omtrent de klankleer van een bepaald dialect, maar wat betreft het lexicon dragen zo n antwoorden uiteraard iets minder bij. Volgens het WNT verraadt het eerste deel van de samenstelling groot-, grotemoeder dat het woord geen Germaanse herkomst heeft. In het Germaans kan namelijk geen enkele betekenis van het woord groot worden aangeduid dat verwijst naar het bijvoeglijke naamwoord oud, zoals het in deze samenstelling wel degelijk het geval is. Daaruit besluit men dat het woord analoog met grootvader en grootouder een leenvertaling is van het Franse woord grand-mère (WNT i.v. grootmoeder). Volgens Van der Sijs dook het woord grootmoeder omstreeks 1482 voor het eerst op in de Nederlandse taal in de betekenis van moeder van iemands vader of moeder waarbij het de Middelnederlandse benaming oudermoeder verving (infra III.6.2.a.i. oudmoeder). De ontlening van het woord uit het Frans kadert volgens haar volledig binnen de zestiende- en zeventiende-eeuwse tendens waarbij de hele familiebenaming onder invloed van het Frans werd gewijzigd (Van der Sijs 2002 : 367). Over de manier waarop deze ontlening precies gebeurd is, meldt het EWN het volgende: De woorden grootmoeder en grootvader komen pas aan het eind van de Middelnederlandse periode voor en zijn leenvertalingen van het Frans grand-mère, grandpère, die misschien vanuit het Rijnland de oudere benamingen oude(r)moeder en oude(r)vader hebben verdrongen: in het Middelnederduits komen benamingen met groteal vanaf de 12 de eeuw voor. Het is echter ook goed mogelijk dat grotemoeder en grotevader in het Nederlands zelfstandig zijn gevormd in het Bourgondische tijdperk. 62

63 Oudere, voornamelijk Vlaamse, woorden zijn grotevrouwe en grootheere; deze zijn mogelijk van invloed geweest bij de vorming van grootmoeder en grootvader. (EWN i.v. groot-) Uit het standaardtalige groot-, grotemoeder ontstonden tevens de trefwoorden grootmoer(e) en groot(-), grote(-)moe(tje). Zoals reeds vermeld, ontstond het verkorte - moer(e) door syncope van de intervocalische -d- in het woord moeder. Deze samengetrokken versie bleef in de dialecten wel bewaard, in tegenstelling tot broer dat als synoniem van broeder wel de standaardtaal haalde (EWN i.v. moeder). Groot(-), grote(- )moe(tje) is een verkorting van het oorspronkelijke woord dat typisch is voor de kindertaal (WNT i.v. grootmoeder). Van der Sijs wijst met betrekking tot dit woord nog op een interessant verschijnsel dat kan doorgetrokken worden naar alle verwantschapsnamen. Zo geeft ze aan dat voor verre verwanten steeds gebruik gemaakt wordt van een afleiding van een woord dat een naastere verwant uitdrukt, terwijl voor naaste verwanten meestal aparte lexicale begrippen worden gebruikt (Sijs 2002 : 366). Binnen het gezin bijvoorbeeld wordt de verwantschap veelal met een enkelvoudig woord aangegeven, denk aan moeder, vader, broer, zus. Deze laatste woorden vormen dan weer de basis voor de benamingen voor verdere familieleden zoals daar onder meer zijn: grootmoeder, grootvader, schoonbroer, schoonzus, ii. groot(je) Analoog met bes(je) dat afgeleid werd van bestemoeder, ontstond ook het koosnaampje groot(je), althans in Noord-Nederland, uit de samenstelling grootmoeder. In Zuid-Nederland fungeerde het woord namelijk lange tijd enkel als liefkozende benaming voor grootvader, voornamelijk in de Vlaamse dialecten was dit het geval (De Bo i.v. grootje). Andere regionale woordenboeken zoals het Zuid-Oostvlaandersch idioticon (Teirlinck i.v. grootje) en het Gents woordenboek (GW i.v. grootje) vermelden ondertussen beide betekenissen en ook de meer algemene woordenboeken zoals het WNT en het EWN bevestigen deze homonymie van het woord groot(je). iii. grootmama; groot-, grote(-)ma(ke); grootmam; groot-, grote mem In navolging van de samenstelling groot-, grotemoeder ontstonden eveneens de samenstellingen grootmama; groot-, grote(-)ma(ke); grootmam; groot-, grote mem waarbij het tweede deel van deze samenstellingen in alle gevallen liefkozende benamingen zijn voor moeder die veelal ontstaan zijn in de kindertaal. Een meer uitgebreide bespreking van deze 63

64 woorden werd reeds gegeven bij de systematische bespreking van de benamingen met best- en bon- (supra III.3.2). iv. grootoma Daar het trefwoord oma ook apart opduikt in de trefwoordenlijst voor grootmoeder hebben we hier wederom te maken met een pleonastische benaming daar groot- een kenmerk uitdrukt dat reeds vervat zit in de betekenis van oma. Meer uitleg omtrent het tweede deel van deze samenstelling volgt bij de bespreking van het enkelvoudige trefwoord (infra III.6.2.b.i. oma(atje), omama). v. groot-, grote(-)moei(ke); groot(-), grote(-)moen, grootmoet Zoals reeds aangegeven in de systematische bespreking van de trefwoorden voor doopmeter (supra II.2.) zijn de trefwoorden moei, moen en moet varianten van elkaar die in de standaardtaal verdrongen zijn door de Franse ontlening tante. Daarnaast worden moei en consorten echter ook geïnterpreteerd als een vleinaam voor moeder (WNT i.v. moei). Het is hoogstwaarschijnlijk in die betekenis dat de woorden analoog met het standaardwoord grootmoeder hier voorkomen in de samenstellingen groot-, grote(- )moei(ke); groot(-), grote(-)moen, grootmoet. vi. grootmé(ke) Daar mé(ke) zowel opduikt als benaming voor grootmoeder als voor doopmeter moet deze samenstelling waarschijnlijk gezien worden als een verwijzing naar het feit dat de grootmoeder van een kind ook vaak de rol van doopmeter op zich nam. Meer informatie met betrekking tot dit trefwoord, bevindt zich bij de bespreking van bonmé(ke) (supra III.3.2.b.iii.) en bij de behandeling van het enkelvoudige trefwoord mé in het hoofdstuk omtrent doopmeter (supra II.3.1.d.iii.). vii. groot-mère De samenstelling groot-mère is een unieke mengvorm van het Nederlandse grootmoeder en het Franse grand-mère. 64

65 b. Trefwoorden met grand- i. grand-mère Grand-mère is de neutrale term voor grootmoeder in de Franse standaardtaal. Daar het woord enkel in de buurt van de taalgrens opduikt en niet verder is doorgedrongen in het Nederlandse taalgebied tenzij natuurlijk via de leenvertaling grootmoeder zelf kan de aanwezigheid ervan in de Limburgse dialecten toegeschreven worden aan de invloed van het zuidelijke landsdeel van België op de gebieden net ten noorden van de taalgrens. Het woord duikt er wel meer op als zijn lexicale variant: het vernederlandste grammeer. Deze vorm is vergelijkbaar met de trefwoorden commeer en compeerse die voor doopmeter werden opgetekend en eveneens afgeleid zijn uit het Frans, namelijk van de woorden commère en compère (supra II.3.1.d.ii). ii. grand, grand-ma, grand-mama Analoog met de afleidingen van de samenstelling grootmoeder wordt het standaardtalige grand-mère in de praktijk ook afgekort tot de meer affectieve benamingen grand, grand-ma en grand-mama. Deze benamingen zijn eveneens afkomstig uit de kindertaal. Ze komen onder invloed van het Nederlands ook voor in hun gelexicaliseerde vormen gram en gramma. c. Trefwoorden met gross- i. grossmoeder Daar de trefwoorden met gross- allemaal geconcentreerd zitten in het zuidoosten van Nederlands-Limburg bevinden ze zich in het Nederlands-Duiste continuüm. De relatie met de Duitse standaardtaal is in deze samenstellingen dan ook zeer duidelijk voelbaar. Het Duitse Grossmutter evolueerde in het overgangsgebied naar grossmoeder waarbij het eerste deel van de samenstelling werd behouden en het tweede deel gesubstitueerd werd door het gelijkaardige, edoch meer Nederlandsklinkende moeder. In de praktijk kennen de Limburgse dialecten het woord ook onder de uitspraakvariant groosmoeder. ii. gross, grossmam, grossmama Ook deze grossmoeder kent zijn meer affectieve varianten waarbij het tweede deel van de samenstelling vervangen is door de kindertalige woorden mam en mama. Analoog met grossmoeder worden deze woorden in de realiteit vaak gehoord als groos, groosmam en groosmama. 65

66 5. Grootmoeder 3: benamingen die tevens voorkomen onder het lemma doopmeter 5.1. Kaartbeeld grootmoeder 3 Om een optimale vergelijking mogelijk te maken tussen deze kaart en die van doopmeter, is zoveel mogelijk getracht dezelfde symbolen te gebruiken voor de gemeenschappelijke trefwoorden voor grootmoeder en doopmeter. Wat meteen opvalt wanneer we beide kaarten naast elkaar leggen, is dat er op de taalkaart voor grootmoeder vrijwel geen trefwoorden voorkomen in de Nederlandse provincies Noord-Brabant en Nederlands-Limburg, terwijl die gebieden op de doopmeter -kaart net heel drukbezet zijn. Dit heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met het feit dat in Nederland in tegenstelling tot de tendens in Vlaanderen de grootmoeder zelden ook de rol van doopmeter toebedeeld kreeg. In het Nederlandse grondgebied dat deel uitmaakt van het Zuid-Nederlandse dialectgebied duikt enkel het trefwoord meuntje op dat een mooi afgebakend gebiedje bekleedt in de regio van Weert in het oosten van de provincie Nederlands-Limburg. Meuntje komt echter niet voor op de kaart van doopmeter, maar bevindt zich wel in de trefwoordenlijst ervan. Hetzelfde geldt voor het trefwoord moei(tje) dat enkel in de samenstelling peet-, petemoei(ke) een plaats krijgt op de kaart van doopmeter. Op deze taalkaart heeft moei(tje) wel net het criterium gehaald. Het komt tweemaal voor in Belgisch-Limburg (in Zichen- Zussen-Bolder en rond Hasselt), werd nog één keer opgetekend in Londerzeel in Vlaams- Brabant en ten zuidwesten daarvan in Aalst in Oost-Vlaanderen. Dat deze trefwoorden meuntje en moei(tje) hier opduiken in het lemma voor grootmoeder is niet zo verwonderlijk daar ze naast hun betekenis van tante ook gebruikt worden als vleinaam voor moeder (WNT i.v. moei). Het trefwoord meter(ke) dat alomtegenwoordig is op de doopmeter -kaart, komt in dit geval geen enkele keer voor in de Nederlandse provincies noch in Belgisch-Limburg en Antwerpen. Het zit weliswaar zeer dicht geconcentreerd in West- en Oost-Vlaanderen en ook in het westen van Vlaams-Brabant komt het zeer frequent voor. De reden voor deze opvallende tweedeling kan waarschijnlijk wederom gezocht worden in de ontdubbelde rol van grootmoeder en doopmeter in het noordoosten van het dialectgebied. Het reeds bekende trio meet(je), met(je), mit(je) kent dan weer wel een zeer gelijkaardige verdeling met zijn aanwezigheid op de doopmeter -kaart. Deze trefwoorden maken voornamelijk deel uit van de Vlaamse dialecten waarbij met(je) opnieuw de provincie West-Vlaanderen en de regio langs de grens tussen Oost-Vlaanderen en Vlaams- Brabant inpalmt. Meet(je) neemt wederom de provincie Oost-Vlaanderen voor zijn 66

67 rekening, maar op deze kaart loopt het gebied verder door over Vlaams-Brabant tot in het westen van de provincie Belgisch-Limburg. Mit(je) kent eveneens een gelijkaardige verspreiding, behalve in Zeeuws-Vlaanderen waar het opvallend minder opduikt in vergelijking met de kaart van doopmeter. Deze discrepantie kan evenzeer worden toegeschreven aan de verschillende gebruiken omtrent het toewijzen van de doopmeter in Nederland en Vlaanderen. De tegenhangers peet(je), pet(je), pit(je) nemen ook op deze kaart de fakkel over van het vrouwelijke trio vanaf de grens tussen Vlaanderen en Brabant. Vooral peet(je) verspreidt zich op precies dezelfde manier met zijn kerngebied in Belgisch-Brabant en enkele uitlopers naar Limburg toe. Ook pit(je) situeert zich op deze kaart wederom in het grensgebied tussen Oost-Vlaanderen en Antwerpen en vormt daarmee een mooi gebiedje in het uiterste noordoosten van Oost-Vlaanderen. Het heteroniem pet(je) daarentegen komt opvallend minder voor in vergelijking met de doopmeter -kaart. Het bestrijkt een klein gebiedje in het zuidwesten van de provincie Antwerpen en duikt daarnaast nog op in Rijkevorsel en in het Oost-Vlaamse Sint-Niklaas. Het typisch Limburgse trefwoord paat(je) kent evenmin een groot aandeel op deze kaart. Terwijl het op de doopmeter -kaart het hele zuiden van het Limburgse dialectgebied bekleedt, komt het hier slechts sporadisch voor in Belgisch-Limburg en in het overgangsgebied tussen Antwerpen en Vlaams-Brabant. Vooral het hiaat in Nederlands- Limburg springt bij de vergelijking in het oog. Het heteroniem petemoe dat voor doopmeter net niet op de kaart verscheen, kent in dit geval wel net genoeg attestaties. Het vormt een mooi gebiedje in het noordoosten van Vlaams-Brabant, van de streek rond Scherpenheuvel tot één attestatie in het Getelands dialect dat gesproken wordt in de streek rond Tienen. Ook het trefwoord mé werd meer geattesteerd voor grootmoeder dan voor doopmeter. Het is op deze taalkaart vrijwel in elke Belgische provincie vertegenwoordigd, maar duikt er meestal slechts een viertal keer op. In West- Vlaanderen situeert het zich in de regio s rond Brugge en Roeselare; in Oost-Vlaanderen wordt het vooral gebruikt rond Gent en in Herzele en in Vlaams-Brabant liggen de attestaties verspreid in de regio rond Brussel. In Antwerpen en Limburg is het woord eerder zeldzaam, het werd er respectievelijk opgetekend in Geel en in Gutshoven en Wellen. De variant mémé(tje) komt kwantitatief gezien veel meer voor op de kaart voor grootmoeder dan op die voor doopmeter. Het trefwoord is alomtegenwoordig in Oost- en West-Vlaanderen en kent daarnaast nog twee verdwaalde gevallen in Brabant, namelijk in Kasterlee in de provincie Antwerpen en in Sint-Katherina-Lombeek, een deelgemeente van 67

68 Ternat, in Vlaams-Brabant. Ook marraine blijkt voornamelijk deel uit te maken van het Vlaams dialectpatrimonium. Het komt iets meer voor op deze kaart in vergelijking met die van doopmeter, maar kent wel een gelijkaardige verspreiding. Het komt in Oost- en West- Vlaanderen dus veelal voor in de buurt van de taalgrens en in het West-Vlaamse Diksmuide. In het Oost-Vlaamse binnenland duikt het echter ook nog op rond Gent. Ook in Vlaams- Brabant kent het nog twee attestaties: eentje in Herne dat grenst aan het Waalse Edingen en eentje in het tweetalige Laken, deelgemeente van Brussel. De Franse oorsprong van dit trefwoord ligt uiteraard ook hier aan de basis van de verspreiding ervan op de taalkaart Systematische bespreking van de benamingen die tevens voorkomen onder het lemma doopmeter Daar de trefwoorden in deze subgroep van het lemma grootmoeder reeds besproken werden in het hoofdstuk omtrent de benamingen voor doopmeter, gaan we er hier niet dieper op in. Wel willen we nog enkele volkskundige kanttekeningen maken bij dit opmerkelijke aandeel aan trefwoorden die beide lemma s gemeenschappelijk hebben. Zoals reeds enkele malen aangehaald werd, bestaat er in Vlaanderen een traditie om de grootmoeder ook te vragen als doopmeter van het pasgeboren kind en ligt deze dubbelrol aan de basis van de gemeenschappelijke benamingen voor beide personen in het lexicon van de Zuid-Nederlandse dialecten. In een oud boekje waarin de etiquette en gebruiken bij geboorte en doopsel minutieus worden beschreven, vinden we de volgende uitleg omtrent de keuze van peter en meter: In ons land houdt men veelal vast aan een beproefde traditie, waarbij de zogenaamde familiale vertegenwoordiging een voorname (soms uitsluitende) rol speelt. De geboorte is niet alleen voor de ouders een bron van intense vreugde; ook de respectieve families worden in beroering gebracht door de heuglijke gebeurtenis. Geen wonder dat beide familiegroepen bij het doopsel vertegenwoordigd wensen te zijn. Voor een eerste kind vragen de ouders als peter de grootvader van vaderszijde en als meter de grootmoeder langs moederszijde. Bij het doopsel van een tweede kind zijn de grootvader van moederszijde en de grootmoeder van vaderszijde respectievelijk peter en meter. Indien deze personen, of sommige ervan, niet meer in leven zijn, of om enigerlei reden verhinderd het peter- of meterschap waar te nemen, vraagt men de eerstnavolgende verwant uit dezelfde familie. Als men de regels van de familiale vertegenwoordiging in eer wil houden, is men vanaf het doopsel van het derde kind noodzakelijkerwijze gedwongen laatstgenoemde regeling toe te passen. (Verlooy N.D. : 19) De eerste woorden van dit citaat geven aan dat deze traditie van de familiale vertegenwoordiging niet in alle landen van kracht is. Zo wordt zowel op de taalkaart voor doopmeter als op deze voor grootmoeder reeds duidelijk dat er omtrent de toewijzing van 68

69 het meterschap in Nederland heel andere gewoontes gehanteerd worden dan in België. Op de eerste kaart komen in de provincies Noord-Brabant en Nederlands-Limburg namelijk heel wat trefwoorden voor die verwijzen naar het woord tante waaronder het standaardwoord peettante. Op deze kaart waar de gemeenschappelijke termen voor grootmoeder en doopmeter op uitgetekend staan, blijven diezelfde provincies grotendeels leeg. Wat eveneens opvalt bij het bestuderen van de gemeenschappelijke heteroniemen, is het grote aantal woorden met doopmeter als primaire betekenis in vergelijking met woorden die in eerste instantie verwijzen naar grootmoeder. Hieruit kan geconcludeerd worden dat wanneer de grootmoeder de rol van doopmeter krijgt toegewezen ze vrijwel altijd wordt aangesproken in haar hoedanigheid van meter in plaats van met een benaming voor grootmoeder. Dit kan uiteraard verklaard worden doordat het meterschap dan ook als een hele eer wordt ervaren en men zich op die manier laat onderscheiden van de andere grootouders. Daarnaast gebeurt het erg vaak dat de jongere broers en zussen de aanspreekwijze die het oudste kind hanteert, gewoon overnemen waardoor de hele kroost uiteindelijk hun grootmoeder aanspreekt met een benaming voor doopmeter. Tegenwoordig wijkt men ook in België meer en meer af van de oorspronkelijke tendens en opteert men steeds vaker voor een jongere peter en meter, al dan niet lid van de familie (KADOC-STUDIES : 254). Zelfs Verlooy wees zelfs al op deze evolutie, hij bestempelde de nieuwe gewoonte echter wel als zeer modern en de personen die ervoor kiezen als aanhangers van de nieuwe strekking (Verlooy N.D. : 20). Of de gemeenschappelijke woordenschat voor grootmoeder en doopmeter dan ook zal afnemen, is eerder onzeker. Heel wat woorden zijn namelijk al zolang in gebruik in beide betekenissen dat het eerder merkwaardig zou zijn, moesten ze plots uit het taalgebruik verdwenen zijn. Getuige hiervan is bijvoorbeeld het woord marraine dat enkel in de betekenis van doopmeter opgetekend staat in de belangrijkste naslagwerken, maar in deze lemma s vaker voorkomt als benaming voor grootmoeder dan voor doopmeter. 69

70 6. Grootmoeder 4: overige benamingen 6.1. Kaartbeeld grootmoeder 4 Op de laatste taalkaart van het lemma grootmoeder zijn alle resterende benamingen ondergebracht die men aan de moeder van zijn of haar moeder of vader geeft. Het trefwoord oma(atje) heeft op deze kaart het grootste aandeel en kent ook de ruimste verspreiding. Het is vertegenwoordigd in elke provincie van het Zuid-Nederlandse dialectgebied, uitgezonderd in Vlaams-Brabant werd het woord vreemd genoeg geen enkele keer geattesteerd. Het duikt het meeste op in het Limburgse dialectgebied waar er echter wel een zekere discrepantie bestaat tussen Nederlands-Limburg waar het trefwoord alomtegenwoordig is en Belgisch- Limburg waar het slechts éénmaal werd opgetekend in Neerpelt. In de Brabantse dialecten wordt het woord overduidelijk heel wat minder gebruikt. Oma(atje) komt er verspreid voor in het westen van Noord-Brabant en tweemaal in de provincie Antwerpen (in Sint-Amands en Lier). In de twee Vlaamse provincies verspreidt dit heteroniem zich vrij regelmatig over het hele gebied en ook in Zeeuws-Vlaanderen situeren zich drie attestaties. Opoe blijkt gezien zijn verspreiding op de kaart een typisch Noord-Nederlands heteroniem te zijn. Het komt vrij geconcentreerd voor op het Zeeuws-Vlaamse schiereiland en in het westen van Noord-Brabant waar er aansluitend nog één geval opduikt in Essen net over de grens met Antwerpen. Meer naar het oosten toe situeert er zich nog een geïsoleerd geval van opoe in Valkenswaard en in de Nederlands-Limburgse plaatsen Blerick en Sint- Odiliënberg. Het gelijkaardige poppoe is eigen aan het Zeeuwse dialect. Het komt driemaal voor op het eiland Zuid-Beveland. Ook de minder geattesteerde variant omoe verschijnt nauwelijks in België. Het woord duikt tweemaal op in de provincie Antwerpen: op de grens met Noord-Brabant in Essen en meer naar het zuiden toe in Westerlo. Voorts komt het enkel nog voor in de Nederlandse provincies; zo kent het een aantal attestaties in het westen van Noord-Brabant en wordt het gebruikt in Biervliet in Zeeuws-Vlaanderen en in Hulsberg in het zuiden van Nederlands-Limburg. De verwante trefwoorden moeder, moe(tje) en moemoe zijn in tegenstelling tot bovenstaande heteroniemen meer bekend op het Belgische grondgebied. Moeder vormt nergens op de kaart echter een geconcentreerd gebied, maar duikt in elke provincie wel sporadisch op. Enkel in de provincie Zeeland werd het woord geen enkele keer geattesteerd. Moe(tje) komt dan weer vooral voor in Vlaams-Brabant en het zuiden van de provincie Antwerpen. Daarnaast kent het een drietal attestaties in de Vlaamse provincies namelijk in Gent, Zottegem en aan de kust. Ook in Belgisch-Limburg is het woord bekend op een viertal 70

71 plaatsen verspreid over de provincie en tot slot duikt het nog éénmaal op in het Noord- Limburgse Nederweert, tevens ook de enige Noord-Nederlandse attestatie. Moemoe kent, ondanks dat het geen enkele keer opgetekend werd over de landsgrens met Nederland, van deze drie heteroniemen de dichtste concentratie op de taalkaart. Het bekleedt vrijwel de hele provincie Antwerpen en komt daarnaast nog eenmaal voor in het West-Vlaamse Tielt en tweemaal in Oost-Vlaanderen (in Gent en Deinze). Het duikt tot slot nog eenmaal op in de provinciehoofdstad van Vlaams-Brabant. Het ietwat omslachtige trefwoord moedersmoeder doet aan regionale gebiedvorming in de streek rond Venray in het noorden van de provincie Nederlands-Limburg. Daarnaast werd het nog eenmaal opgetekend in West-Vlaanderen (in Staden), komt het driemaal voor in Oost- Vlaanderen (in Stekene, Lokeren en Evergem) en is het tevens bekend in het Antwerpse Bornem. Dat het heteroniem mère(ke) enkel voorkomt in de provincies die grenzen aan het Franstalige landsgedeelte van België is gezien zijn afkomst niet geheel verwonderlijk. Het werd slechts eenmaal geattesteerd in West-Vlaanderen (in Ardooie) en komt viermaal verspreid voor in het aangrenzende Oost-Vlaanderen. In Vlaams-Brabant wordt het woord gebruikt in het Pajottenland aan de taalgrens en in de tweetalige regio rond Brussel. Ook in Belgisch-Limburg situeert het woord zich nabij Wallonië, namelijk in de stad Tongeren. Het trio mem, mam en dikke mam bekleedt eenzelfde regio in het zuidoosten van het Zuid-Nederlandse dialectgebied. Ze worden vooral gebruikt in het zuiden van Belgisch- Limburg en in het vanouds Germaanstalige gebied in het noordoosten van de provincie Luik. De trefwoorden mam en mem werden exact evenveel keer geattesteerd en verschijnen veelal zij aan zij op de taalkaart. Mem kent echter nog enkele uitlopers in het zuiden van Nederlands-Limburg. Het nogal merkwaardige dikke mam heeft daarentegen de taalkaart maar net gehaald en situeert zich in dezelfde regio als zijn twee frequentere varianten. In diezelfde streek het zuidoosten van het dialectgebied bevindt zich tot slot het kerngebied van de heteroniemen oudmam, oudma en oudmoeder. Oudmam wordt daar enkel gebruikt in de streek rond Sint-Truiden, in het uiterste zuidwesten van Belgisch- Limburg. Ook oudma infiltreert éénmaal in dat gebiedje en verspreidt zich verder meer naar het oosten toe, net over de grens in het zuiden van Nederlands-Limburg. In die regio bevinden zich ook het geringe aantal gebruikers van het trefwoord oudmoeder dat tevens de meest zuidelijke attestatie kent van dit dialectgebied namelijk in Eupen, in het noordoosten van de provincie Luik. 71

72 6.2. Systematische bespreking van de overige benamingen a. Trefwoorden met een verwijzing naar het adjectief oud i. oudmoeder Het woord oudmoeder dook reeds op in de veertiende eeuw (EWN i.v. groot-) in het Middelnederlands onder de varianten oudermoeder, oudemoder, outmoeder, oldemoeder, oldermoeder en eldermoeder en was toen de algemeen gangbare benaming voor grootmoeder in het hele Nederlandse taalgebied (MNW i.v. oudemoeder). Volgens het WNT ontstond het woord hoogstwaarschijnlijk in navolging van het Hoogduitse Altmutter dat meer naar het oosten toe in dezelfde betekenis werd gebruikt (WNT i.v. oudmoeder). Dat dit trefwoord nu enkel nog overleeft in het zuidoosten van het Limburgse dialectgebied kan waarschijnlijk in verband gebracht worden met de herkomst van het woord. Vanaf het einde van de zestiende eeuw kreeg het concurrentie van de benaming bestemoer en consorten (supra III.3.2.a.i.) dat eveneens zijn opgang maakte in de Nederlandse taal. Beide woorden werden niet veel later echter langzamerhand van tafel geveegd door een leenvertaling uit het Frans, namelijk het huidige standaardwoord grootmoeder. Ook in het Duitse taalgebied ging de leenvertaling Grossmutter het oudere Altmutter steeds vaker vervangen. Uitgezonderd het grote prestige van de Franse taal in die periode is er niet meteen een aanwijsbare reden voor deze evolutie. ii. oudje, oudmama, oudmam, oudma, oudmem Analoog met de reeds besproken trefwoorden bestemoeder en grootmoeder, ontstonden ook naast het neutrale oudmoeder de meer liefkozende varianten oudje, oudmama, oudmam, oudma en oudmem. De relatie tussen al deze woorden wordt nog eens extra in de verf gezet doordat ze vrijwel allemaal in hetzelfde gebied geattesteerd werden, namelijk in het zuidoosten van het Zuid-Nederlandse dialectgebied. Deze benamingen zijn voornamelijk afkomstig uit de kindertaal waarna ze eveneens doorsijpelden in het taalgebruik van de volwassenen. Meer uitleg over de woorden mama, mam, ma en mem werd reeds gegeven in de besprekingen van de trefwoorden met best- en bon- en met groot-, grand- en gross- (supra III.3.2 en III.4.2). 72

73 iii. oudmé Ook de samenstellingen met mé doken reeds enkele malen op in de bespreking van de trefwoorden voor grootmoeder. Daar het woord mé tevens voorkwam in de trefwoordenlijst voor doopmeter verwijzen deze benamingen misschien ook naar de Belgische gewoonte om aan de grootmoeder ook de rol van doopmeter toe te wijzen (supra III.3.2.b.iii en III iv). iv. oudmère, alt-moeder Zowel oudmère als alt-moeder zijn mengvormen die in verband staan met het meer algemene woord oudmoeder. In het eerste geval blijft het eerste deel van de samenstelling, oud, bewaard en wordt het Nederlandse moeder vervangen door zijn Franse variant mère. Alt-moeder daarentegen doet denken aan het Duitsklinkende Altmutter waarbij het tweede deel vervangen werd door het Nederlandse moeder. Omgekeerd kan men natuurlijk stellen dat het afgeleid is van oudmoeder waarbij het eerste woord ingeruild werd voor de Duitse variant alt. b. Trefwoorden met een verwijzing naar het woord moeder i. moeder, moer(e), moe(tje), moemoe, moema Zoals reeds vermeld, tekende zich een tendens af waarbij de dichte verwanten een enkelvoudige benaming kregen die uiteindelijk de basis vormden voor de benamingen voor de verdere verwanten. De woorden moeder en grootmoeder vormen dan ook een schoolvoorbeeld van deze stelling. Toch blijkt ook de enkelvoudige benaming moeder frequent op te duiken in de trefwoordenlijst voor grootmoeder. Dit fenomeen kan misschien verklaard worden door de vele perspectiefwisselingen die volwassenen doorvoeren wanneer ze verwantschapsnamen gebruiken. Concreet gaan ze bijvoorbeeld het ene moment spreken vanuit hun eigen standpunt en dan hebben ze het logischerwijs over hun moeder, terwijl ze zich even later verplaatsen naar het perspectief van hun kinderen waardoor diezelfde persoon plots aangeduid wordt met de benaming grootmoeder (Jespersen in Haeringen 1922 : 211f.). Deze verwarring zou onder meer aan de basis kunnen liggen van de homonymie van het woord moeder dat zowel in de betekenis van ouder als van grootouder gebruikt wordt. Ook in samenstelling met groot- wordt het woord moeder heel vaak vervangen door de varianten moer(e) en moe(tje). De oorsprong van deze woorden werd reeds uitvoerig beschreven bij de systematische bespreking van de trefwoorden met groot- (supra III.4.2.a). 73

74 Uit het trefwoord moe(tje) ontstonden dan weer de varianten moemoe en moema die door de reduplicatie van dezelfde lettergrepen hun kindertalige oorsprong verraden. ii. moedersmoeder, vadersmoeder De trefwoorden moedersmoeder en vadersmoeder zijn nogal omslachtig daar ze op een heel transparante wijze de verwantschap tussen het kind en zijn of haar grootmoeder in één woord hebben samengevat. Deze samenvattende termen werden dan ook handig ingezet door het WNT om de woorden grootmoeder en grootmama zo helder mogelijk te verklaren (WNT i.v. grootmoeder; grootmama). Ze werden echter niet opgenomen als aparte lemma s wat enigszins aangeeft dat ze niet echt tot de Nederlandse woordenschat worden gerekend. Het lijkt bovendien nogal onwaarschijnlijk dat men deze woorden in de praktijk weldegelijk zou gebruiken om de grootmoeder aan te spreken. iii. mama, mam, ma, mem, dikke ma, dikke mam De kindertalige varianten van het trefwoord moeder mama, mam, ma en mem werden in de zeventiende eeuw de Nederlandse taal binnengeloodst vanuit het Frans door gouvernantes en nonnen uit de betere kringen van de samenleving (Sijs 2002 : 367). Ondertussen zijn ze reeds algemeen verspreid in het Nederlandse taalgebruik waar ze naast de liefkozende benaming voor moeder nu ook gebruikt worden ter aanduiding van de grootmoeder. Voorts doken ook nog de varianten dikke ma en dikke mam op in de trefwoordenlijst voor grootmoeder. Deze trefwoorden leken op het eerste gezicht nogal ongeloofwaardig en er werd dan ook overwogen ze niet op te nemen in deze bespreking. Daar dikke mam echter ook op de taalkaart verschijnt, moet de aanwezigheid van deze termen toch enigszins gemotiveerd kunnen worden. Eén van de mogelijkheden die hierbij rijst is de link met het trefwoord grossmama en varianten die eveneens in de nabijheid van het kerngebied van dikke mam en dikke ma geattesteerd werden. Misschien is het eerste deel van die samenstelling, gross, onder invloed van het naburige Frans geherinterpreteerd als gros wat dik, zwaarlijvig betekent (Van Dale F-N i.v. gros). Uiteraard is dit slechts een vage hypothese die enkel door grondig onderzoek bevestigd of weerlegd kan worden. 74

75 iv. mère(ke), ma mère, maman De trefwoorden mère(ke), ma mère en maman zijn drie Franse benamingen voor moeder die eveneens in het Zuid-Nederlandse dialectgebied zijn doorgedrongen. De trefwoorden mère(ke) en ma mère zijn in veel gebieden gelexicaliseerd in de respectievelijke vormen meer(ke) en mameer. Deze varianten doen denken aan de reeds besproken trefwoorden commeer en compeerse en grameer (supra II.2.1.d.ii. en III.4.b.i.). v. mutter Naast het Franse mère(ke) duikt ook de Duitse benaming voor moeder op in deze trefwoordenlijst voor grootmoeder, namelijk Mutter. Ofwel gaat het in deze gevallen om een bijproduct van de perspectiefwissels van volwassenen zoals hierboven beschreven staat onder het trefwoord moeder. Daarnaast kunnen deze woorden ook een verkorting zijn van respectievelijk grand-mère en grossmoeder die eveneens voorkomen in de trefwoordenlijst. c. Overige trefwoorden i. oma(atje), omama Het heteroniem oma(atje) is één van de recentst ontwikkelde benamingen voor grootmoeder dat erin geslaagd is zich over vrijwel het hele Zuid-Nederlandse dialectgebied te verspreiden. Volgens Van der Sijs werd het woord omstreeks 1872 voor het eerst opgetekend in het Nederlandse taalgebied en ook het EWN bestempelt het als een Nieuwnederlands fenomeen (Sijs 2002 : 365) (EWN i.v. oma). Van Dale omschrijft het woord als een in de kindertaal verkorte vorm van grootma (Van Dale i.v. oma). Het WNT sluit zich aan bij deze visie en linkt het aan de variant grootmama. Daar wordt het woord in het rijtje geplaatst met grootma, groma en otema van waaruit uiteindelijk de nog kortere vorm oma is ontstaan (WNT i.v. grootmama). ii. omoe, opoe(tje), poet(je) Analoog met het woord oma ontstond vrijwel gelijktijdig de variant omoe dat eveneens een kindertalige vervorming is van het standaardwoord grootmoeder. Het woord ontwikkelde zich stapsgewijs en voegde zich achteraan het rijtje groot(e)moe, gromoe, otemoe (WNT i.v. grootmoeder). Het heteroniem omoe lag dan weer aan de basis van het ondertussen reeds meer populaire opoe, dat in Noord-Nederland frequent opduikt als vrouwelijke tegenhanger van opa. Volgens Van Dale is opoe dan ook ontstaan als een 75

76 mengvorm van opa en omoe wat logischerwijs uitmondde in bovenstaande variant. Het EWN maakt echter geen vermelding van de link met opa en verwijst enkel naar het kindertalige otepoe als variant van otemoe van waaruit dus respectievelijk de vormen opoe en omoe zijn ontstaan (EWN i.v. opoe). Het WNT oppert ten slotte nog een andere hypothese: het woord zou voor het eerst opgedoken zijn in Leiden onder de varianten groopmoe en oopmoe waarbij de p mogelijk ontstaan is uit een assimilatie van de t voor de m (WNT i.v. grootmoeder). Poet(je) is dan weer een kindertalige reductie van het verkleinwoord opoetje tot zijn hoofdlettergreep poetje. Daarnaast wordt dit verkleinwoord geherinterpreteerd als poet + je waardoor eveneens de enkelvoudige term poet werd geattesteerd. iii. poppoe Tot slot werd ook het typisch Zeeuwse dialectwoord poppoe opgenomen in de trefwoordenlijst voor grootmoeder. Het woord ontstond volgens het ZEW van Debrabandere door p-anticipatie in het woord opoe. De aanwezigheid van de p wijt hij zowel in poppoe als in opoe aan de invloed van het mannelijke opa (ZEW i.v. poppoe) of om het in het licht van deze scriptie te herformuleren: de invloed van de mannelijke p-vorm bleek in dit geval sterker dan die van de vrouwelijke m-vorm. 76

77 CONCLUSIE Aan de hand van een nauwgezette verwerking van het materiaal dat dankzij de verschillende woordenboekredacties in het Zuid-Nederlandse dialectgebied ter onzer beschikking stond, kon in deze scriptie een relatief volledige inventaris opgemaakt worden van de benamingen voor doopmeter en grootmoeder in de Zuid-Nederlandse dialecten. Daarnaast boden de taalkaarten, die voor beide lemma s werden uitgetekend, een overzicht op de verspreiding van de belangrijkste heteroniemen over het dialectlandschap in het zuiden van het Nederlandse taalgebied. Tot slot leidde een gerichte combinatie van enerzijds het nodige volkskundige materiaal omtrent de specifieke gebruiken bij het doopsel en anderzijds de informatie die gedestilleerd werd uit enkele vooraanstaande lexicografische bronnen tot enkele mooie inzichten wat betreft de herkomst van de verschillende benamingen. Uiteraard tekenden zich doorheen deze gegevensverzameling enkele tendensen af die de moeite waard zijn om hier nog even op een rijtje te zetten. Eerst en vooral bleek een aanzienlijk deel van de trefwoorden voor doopmeter ook op te duiken in de trefwoordenlijst van het begrip grootmoeder. Dit kon in verband worden gebracht met de traditie om de rol van doopmeter toe te wijzen aan de grootmoeder van de pasgeborene waardoor deze laatste vaak aangesproken werd met een benaming die verwees naar het meterschap. Afgaand op het kaartbeeld bestond deze gewoonte vooral in het westen van het dialectgebied terwijl men er in Nederland overduidelijk andere gebruiken op nahield. De opvallende aanwezigheid van de samenstellingen met het woord tante in de Nederlandse provincies doen tevens vermoeden dat de eer van het meterschap er eerder de zus van moeder of vader te beurt viel. Daarnaast gebeurde het in het oosten van het dialectgebied regelmatig dat de vroedvrouw of de kraamverzorgster werd gevraagd als doopmeter wat eveneens weerspiegeld wordt in een aantal benamingen uit de trefwoordenlijst. Naast deze volkskundige wijsheden, konden ook enkele taalkundige conclusies getrokken worden uit de bespreking van de verschillende heteroniemen. Zo sprong zowel bij de benamingen voor doopmeter als voor grootmoeder de invloed van het Frans in het oog. Er doken onder meer heel wat (afleidingen van) Franse ontleningen op tussen de dialectwoorden en ook enkele leenvertalingen uit het Frans vonden hun weg in het Zuid-Nederlandse dialectgebied. Dit heeft enerzijds te maken met de nabijheid van het Franstalige gebied en kan anderzijds verklaard worden door het grote prestige die de taal genoot in de zestiende en zeventiende eeuw. De Duitse varianten die eveneens vertegenwoordigd waren in beide trefwoordenlijsten situeren zich voornamelijk in het Limburgse dialectgebied waar er nog 77

78 steeds sprake is van een continuüm van Nederlandse en Duitse dialecten. In die gevallen is er, in tegenstelling tot de Franse invloed, dus meestal geen sprake van ontleningen, maar van regionale, inheemse woordenschat. Aansluitend bij deze anderstalige invloeden viel voornamelijk op de taalkaart voor doopmeter het spel der vrouwelijke m-vormen in het zuidwesten zoals het Belgisch-Nederlandse meter, maar ook het Franse marraine en mannelijke p-vormen in het noordoosten zoals het Noord-Nederlandse peettante, maar ook het Duitse Patin op. Er verschenen bovendien in beide trefwoordenlijsten heel wat koosnaampjes die hun oorsprong kenden in de kindertaal. Daar zowel de grootmoeder als de doopmeter vooral een affectieve band hebben met de kinderen in hun eerste levensjaren, ontstaan heel wat benamingen dan ook in de kindermond. Jespersen wijst in dat verband op de vele taalverschijnselen die vanuit de kinderkamer blijvend in de algemene taal overgaan daar volwassenen vaak inspelen op die eerste taaluitingen van een kind waarbij ze de benaming zelf ook gaan opnemen in hun lexicon (Jespersen in Haeringen 1922 : 211). Typerend voor deze kindertalige benamingen waren onder meer de reduplicatie van dezelfde lettergrepen, de verkorte of vervormde versies van reeds bestaande trefwoorden en de affectieve verkleinwoorden die eveneens veelvuldig voorkwamen bij beide lemma s. Tot slot dienen we ons nog enkele kritische bedenkingen te maken met het oog op verder onderzoek van zowel deze twee woordvelden als de rest van het Zuid-Nederlandse dialectpatrimonium. Zo bleef het belangrijke verschil tussen benoeming en aanspreking wat betreft de benamingen voor doopmeter en grootmoeder jammer genoeg onderbelicht in deze scriptie. Aangezien dit onderscheid niet in de vraagstelling van alle dialectgebieden werd doorgetrokken, konden namelijk geen algemene vaststellingen gedaan worden omtrent deze nochtans interessante invalshoek. Zo n obstakels zouden in de toekomst eventueel vermeden kunnen worden door het invoeren van gelijke vragenlijsten voor het hele Zuid-Nederlandse dialectgebied. Verder werden doorheen deze scriptie enkele hypothesen geformuleerd omtrent de herkomst van bepaalde minder frequente benamingen voor doopmeter of grootmoeder die ongetwijfeld stof bieden voor verder onderzoek. Ondanks deze kleine lacunes in de scriptie, hoop ik toch een waardevolle bijdrage te hebben geleverd aan het Nederlandse dialectonderzoek. 78

79 BIBLIOGRAFIE Bo, L.L. De 1976 West-Vlaamsch idioticon. Bewerkt door L.-L. De Bo; heruitgegeven door Joseph Samyn. Handzame: Familia et patria Claeys, H.J Vlaams dialectenwoordenboek. Antwerpen: Artus Cornelissen, P.J.; Vervliet, J.B Idioticon van het Antwerpsch dialect (stad Antwerpen en Antwerpsche Kempen). Gent: Siffer Debrabandere, F West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden. Amsterdam: Veen 2005 Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden. Amsterdam: Veen 2007 Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden. Amsterdam: Atlas Devos, M Van Stan Oom en Mietje Moeie. WVD-kontakt: mededelingenblad van het woordenboek van de Vlaamse dialekten 11:2, Haeringen, C.B. van 1922 De taalbeschouwing van Jespersen. De Nieuwe Taalgids 16, Joos, A Waas idioticon. Biografie en kritische inleiding: Leo E. De Meulenaer. Sint-Niklaas: Danthe KADOC-STUDIES 20; onder red. van Leijssen L., Cloet M., Dobbelaere K.; eindred. Dhaene L., Vints L Levensrituelen. Geboorte en doopsel. Leuven: Universitaire Pers Leuven Knippenberg, H De religieuze kaart van Nederland: omvang en geografische spreiding van de godsdienstige gezindten vanaf de Reformatie tot heden. Assen: Uitgeverij Van Gorcum 79

80 Lievevrouw-Coopman, L Gents woordenboek. Gent: Broers Ooms, M.; Blomme, I.; Kruijsen, J.; Swanenberg, J.; opgezet door Weijnen, A.; voortgezet door Hout, R. van en Draye, L Woordenboek van de Brabantse dialecten. Deel III: Algemene woordenschat. Sectie 2: Het huiselijk leven. Aflevering 2: Familie en Seksualiteit. Utrecht: Gopher Publishers Philippa, M Etymologie Onze Taal: Taalcahiers. Antwerpen: Standaard Uitgeverij Philippa, M.; Debrabandere, F.; Quak, A Etymologisch woordenboek van het Nederlands. Amsterdam: University Press Amsterdam Schuermans, L.W Algemeen Vlaamsch idioticon. Torhout: Flandria Nostra Sijs, N. van der 2002 Chronologisch woordenboek van het Nederlands: De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. Amsterdam/ Antwerpen: L.J. Veen 2005 Groot leenwoordenboek. Van Dale groot leenwoordenboek. Utrecht: Van Dale lexicografie Teirlinck, I Zuid-Oostvlaandersch idioticon. Gent: Siffer Veen, P.A.F. van; Sijs, N. van der 1997 Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden. Van Dale etymologisch woordenboek. Tweede druk. Utrecht: Van Dale lexicografie Verlooy, L.S. N.D. Een nieuwe wereldburger: etiquette en gebruiken bij geboorte en doopsel. Hove: Uitgeverij Het Gouden Spoor Vries, J. de; Tollenaere, F. de 2004 Etymologisch woordenboek: onze woorden, hun oorsprong en ontwikkeling. Drieëntwintigste druk: aangevuld, verbeterd en van een nieuwe inleiding voorzien. Antwerpen: Spectrum 80

81 Weijnen, A.A Etymologisch dialectwoordenboek. Tweede verbeterde en vermeerderde druk. Den Haag: SDU Wijngaard, H.H.A. van de; Lubbers, M.H.; opgezet door Weijnen, A.; voortgezet door Hout, R. van en Draye, L Woordenboek van de Limburgse dialecten. Deel III: Algemene woordenschat. Sectie 2: Het huiselijk leven. Aflevering 2: Familie en Seksualiteit. Utrecht: Gopher Publishers Woestijne, P. Van de Meetjesland? What s in a name? Assenede: Vzw Streekplatform Meetjesland Elektronische bronnen Analyse et Traitement Informatique de la Langue Française 2004 Trésor de la langue française: dictionnaire de la langue du XIX et XX siècle. Publié sous la direction de Paul Imbs. [ONLINE] Ghijsen, H.C.M Woordenboek der Zeeuwse dialecten. Zesde druk: Jubileumeditie. Amsterdam/Brussel: Elsevier [CD-ROM] Grimm, J. & W Deutsches Wörterbuch von Jacob Grimm und Wilhelm Grimm. [ONLINE] Instituut voor Nederlandse Lexicologie 2000 Het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Rotterdam: AND Publishers [CD-ROM] 2007 Het Woordenboek der Nederlandsche Taal. [ONLINE] Het Middelnederlandsch Woordenboek. [ONLINE] Het Vroegmiddelnederlands Woordenboek. [ONLINE] Het Oudnederlands Woordenboek. [ONLINE] 81

82 Permanent Overlegorgaan Regionale Woordenboeken (ReWo) [ONLINE] Van Dale Onlinewoordenboeken Dikke Van Dale. [ONLINE] Van Dale Professioneel: Nederlands-Duits. [ONLINE] Van Dale Professioneel: Duits-Nederlands [ONLINE] Van Dale Professioneel: Nederlands-Frans [ONLINE] Van Dale Professioneel: Frans-Nederlands [ONLINE] 82

83 BIJLAGEN INHOUD: 1. Trefwoordenlijst doopmeter 2. Trefwoordenlijst grootmoeder 3. Taalkaart DOOPMETER 4. Taalkaart GROOTMOEDER 1 : benamingen met best- en bon- 5. Taalkaart GROOTMOEDER 2 : benamingen met groot-, grand- en gros- 6. Taalkaart GROOTMOEDER 3 : benamingen die tevens voorkomen onder het lemma doopmeter 7. Taalkaart GROOTMOEDER 4 : overige benamingen 83

84 BIJLAGE I: TREFWOORDEN VOOR DOOPMETER 1. BAAKSTER 3 2. BAKEL COMMEER 1 4. COMPEERSE 1 5. DOOPMETER DOOPMETJE 3 7. DOOPMITJE 1 8. DOOPPEET(JE) 4 9. GEUL GEULEMOEI GEULE(-)MUI GEUL(E)TANT GODEN(TJE) GODENTJEMEUN GODENTJEMOEI GODENTJETANT GOEIVROUW HEBAMME KINDERVROUW MADAMMETJE MARRAINE MÉ MEET(JE) MÉMÉ METER MET(JE) MEUN MIT(JE) MOEI NAAMGENOTE NAMENSPAAT OUDE VROUW PAAT-, PATETANT PAAT(JE) PATEMAM PATEMEU PATERTANT PATIN PÉ PEEMEUN PEEMOEI PEET-, PETEMOEI(KE) PEET-, PETEMOET PEET-, PETETANT(E) PEET(JE)

85 46. PEETMOEDER PEST PETEMEETJE PETEMEUN(KE) PETEMOE(TJE) PETER PETERMETJE PETERTANT PETIE PET(JE) PETROS PIT(JE) TANTE TANTE METER TANTE(-)PEET VERWARES VORMPEET(JE) VROEDVROUW WIJSVROUW WIJZE(-)VROUW 7 85

86 BIJLAGE II: TREFWOORDEN VOOR GROOTMOEDER 1. ALT-MOEDER 1 2. BES(JE) BESMEM 1 4. BESTE MOE 2 5. BESTE(-)MOEDER BESTEMOER 1 7. BOBONNE(KE) BOMMAMA BOMMA(TJE) BOM(MEKE) BONMA BONMAMA BONMAMAN BONMÉ(KE) BON(NE), BONNEKE BONNE(-)MA BONNE(-)MAMA BONNE(-)MAMAN DIKKE MA DIKKE MAM DOEDE GRAND GRAND-MA GRAND-MAMA GRAND-MÈRE GROOT-, GROTE MEM GROOT-, GROTE(-)MA(KE) GROOT-, GROTEMOEDER GROOT-, GROTE(-)MOEI(KE) GROOT(-), GROTE(-)MOEN GROOT(-), GROTE(-)MOE(TJE) GROOT(JE) GROOTMAM GROOTMAMA GROOTMÉ(KE) GROOT-MÈRE GROOTMOER(E) GROOTMOET GROOTOMA GROSS GROSSMAM GROSSMAMA GROSSMOEDER MA MA MÈRE MAM MAMA MAMAN MARRAINE 17 86

87 50. MÉ MEESTER MEESTES MEET(JE) MEETJEMOEDER MEM MÉMÉ(TJE) MÈRE(KE) METER(KE) MET(JE) MEUNTJE MIT(JE) MOEDER MOEDERSMOEDER MOEI(TJE) MOEMA MOEMOE MOER(E) MOEST MOE(TJE) MUTTER NENENNE OMA(ATJE) OMAMA OMOE OPOE(TJE) OUD WIJF OUDE DOOS OUDJE OUDMA OUDMAM OUDMAMA OUDMÉ OUDMEM OUD-MÈRE OUDMOEDER PAAT(JE) PEET(JE) PEPIT PETEMOE PETEMOEDER PET(JE) PIT(JE) POET(JE) POPPOE TANTE-MITJE TUTJE VADERSMOEDER 1 87

88

89 89

90 90

91 91

92 92

In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van

In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van 118 Overgangsdialecten op de kaart In maart 2012 vond in Aalter de vierde Vlaamse Dialectendag van Variaties vzw plaats, met als thema Overgangsdialecten. Onderstaande tekst is een samenvatting van de

Nadere informatie

nr. 31 van LYDIA PEETERS datum: 16 oktober 2015 aan GEERT BOURGEOIS Archeologische zones in stadskernen - Openbaar onderzoek

nr. 31 van LYDIA PEETERS datum: 16 oktober 2015 aan GEERT BOURGEOIS Archeologische zones in stadskernen - Openbaar onderzoek SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 31 van LYDIA PEETERS datum: 16 oktober 2015 aan GEERT BOURGEOIS MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN BUITENLANDS BELEID EN ONROEREND ERFGOED Archeologische

Nadere informatie

nr. 884 van KATRIEN SCHRYVERS datum: 20 september 2017 aan JO VANDEURZEN Kinderopvang - Centra voor Inclusieve Kinderopvang (CIK s)

nr. 884 van KATRIEN SCHRYVERS datum: 20 september 2017 aan JO VANDEURZEN Kinderopvang - Centra voor Inclusieve Kinderopvang (CIK s) SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 884 van KATRIEN SCHRYVERS datum: 20 september 2017 aan JO VANDEURZEN VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN Kinderopvang - Centra voor Inclusieve Kinderopvang (CIK

Nadere informatie

De opkomst van structurele bevolkingsdaling

De opkomst van structurele bevolkingsdaling Dit is het laatste Neimed Krimpbericht van de hand van Wim Derks. Na twee jaar komt er een einde aan de boeiende serie van deze auteur. De serie verscheen maandelijks op de website van Neimed. De hele

Nadere informatie

Huisvestingsmaatschappij (VHM) beschikt niet over de cijfergegevens verdeeld volgens de erkende woonnoodgebieden.

Huisvestingsmaatschappij (VHM) beschikt niet over de cijfergegevens verdeeld volgens de erkende woonnoodgebieden. Vraag nr. 22 van 22 oktober 1999 van de heer CARL DECALUWE Sociale huursector Huurachterstallen 1. Kan de minister mij, in opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 157 van 30 mei 1997 ( B u l - letin

Nadere informatie

Veldslagen in Vlaanderen vóór WO I

Veldslagen in Vlaanderen vóór WO I Veldslagen in Vlaanderen vóór WO I Provincie Jaar Naam van de veldslag Stad/ Gemeente Periode Oorlog0 Antwerpen 1007 Antwerpen Antwerpen vroege Middeleeuwen 1057 Antwerpen Antwerpen vroege Middeleeuwen

Nadere informatie

2. Welk subsidiebedrag werd aan elk van deze erkende Huizen van het Kind toegekend?

2. Welk subsidiebedrag werd aan elk van deze erkende Huizen van het Kind toegekend? SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 252 van LIES JANS datum: 15 januari 2015 aan JO VANDEURZEN VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN Huizen van het kind - Subsidiëring Huizen van het Kind bundelt verschillende

Nadere informatie

Aantal gezinnen per provincie per dienst per jaar

Aantal gezinnen per provincie per dienst per jaar Aantal gezinnen per provincie per dienst per jaar 2013 2014 2015 provincie Antwerpen De Regenboog 516 513 518 Familiehulp 11.904 12.294 12.919 Gezinszorg Villers 1.952 2.042 2.118 Joodse Centrale 106 123

Nadere informatie

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991.

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991. De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06 Pag. 47 47 Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991. De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06

Nadere informatie

THEMA I.2. Aantal ligdagen in klassieke hospitalisatie

THEMA I.2. Aantal ligdagen in klassieke hospitalisatie THEMA I.2. Aantal ligdagen in klassieke hospitalisatie Selectiecriteria Onderstaande selectie omvat alle klassieke ziekenhuisverblijven (definitie cfr.: Inleiding 2.2.) die voldoen aan de algemene selectiecriteria

Nadere informatie

Het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten (WVD) Symposium Zooëgezeed St.-Niklaas 17 mei 2019

Het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten (WVD) Symposium Zooëgezeed St.-Niklaas 17 mei 2019 Het Woordenboek van de Vlaamse Dialecten (WVD) Symposium Zooëgezeed St.-Niklaas 17 mei 2019 Prof. dr. Jacques Van Keymeulen Faculteit Letteren en Wijsbegeerte UGENT Vakgroep Taalkunde Nederlands 1 Structuur

Nadere informatie

Analyse: maatschappelijke kwetsbaarheid bij kinderen en jongeren in relatie tot het bereik van de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp in Limburg

Analyse: maatschappelijke kwetsbaarheid bij kinderen en jongeren in relatie tot het bereik van de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp in Limburg Analyse: maatschappelijke kwetsbaarheid bij kinderen en jongeren in relatie tot het bereik van de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp in Limburg Analyse en redactie: Koen Snyers / Steunpunt Sociale Planning,

Nadere informatie

nr. 170 van JOS DE MEYER datum: 24 december 2014 aan HILDE CREVITS

nr. 170 van JOS DE MEYER datum: 24 december 2014 aan HILDE CREVITS SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 170 van JOS DE MEYER datum: 24 december 2014 aan HILDE CREVITS VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS Lokaal flankerend onderwijsbeleid Subsidies

Nadere informatie

De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens

De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens Bierings, H., Schmitt, J., van der Valk, J., Vanderbiesen, W., & Goutsmet, D. (2017).

Nadere informatie

Toelichting op inhoudelijke tekstwijzigingen van de ontwerp-gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant.

Toelichting op inhoudelijke tekstwijzigingen van de ontwerp-gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. Toelichting op inhoudelijke tekstwijzigingen van de ontwerp-gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. Algemene opmerking. Bij het aanpassen van de regeling hebben de wijzigingen

Nadere informatie

VR DOC.1214/1BIS

VR DOC.1214/1BIS VR 2018 2610 DOC.1214/1BIS DE VLAAMSE MINISTER VAN CULTUUR, MEDIA, JEUGD EN BRUSSEL NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: - Ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de wijziging van het besluit

Nadere informatie

Een kritische terugblik op honderd jaar taalzorg en taaladvisering in Vlaanderen. En wat brengt de toekomst?

Een kritische terugblik op honderd jaar taalzorg en taaladvisering in Vlaanderen. En wat brengt de toekomst? Ronde 8 Peter Debrabandere Katholieke Hogeschool VIVES Contact: peter.debrabandere@vives.be Een kritische terugblik op honderd jaar taalzorg en taaladvisering in Vlaanderen. En wat brengt de toekomst?

Nadere informatie

Resultaten bevraging StapAf 2015 Gebruik Routeboekje Zomer 2015

Resultaten bevraging StapAf 2015 Gebruik Routeboekje Zomer 2015 Resultaten bevraging StapAf 2015 Gebruik Routeboekje Zomer 2015 1 Schets van het onderzoek: Doel, werkwijze, inhoud (2-4) Gebruik routeboekje: algemeen (5-9) Gebruik routeboekje: naar leeftijd (10-15)

Nadere informatie

Stand van zaken van de Smart City -dynamiek in België: een kwantitatieve barometer

Stand van zaken van de Smart City -dynamiek in België: een kwantitatieve barometer Stand van zaken van de Smart City -dynamiek in België: een kwantitatieve barometer AUTEURS Jonathan Desdemoustier, onderzoeker-doctorandus, Smart City Institute, HEC-Liège, Universiteit van Luik (België)

Nadere informatie

plage-lestijden onderwijzer

plage-lestijden onderwijzer plage-lestijden onderwijzer Schooljaar 2010-2011 - Schooljaar 2011-2012 Vlaams ministerie van Onderwijs & Vorming Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) Koning Albert II-laan 15, 1210 Brussel http://www.ond.vlaanderen.be/wegwijs/agodi

Nadere informatie

Graag zou ik beschikken over de gegevens van de inschrijvingsprocedure voor het schooljaar

Graag zou ik beschikken over de gegevens van de inschrijvingsprocedure voor het schooljaar SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 333 van JO DE RO datum: 21 april 2016 aan HILDE CREVITS VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS Onderwijs - Weigering inschrijving leerlingen

Nadere informatie

Toespraak 11 maart 2014 project Tram Vlaanderen Maastricht in ambtswoning gouverneur Reynders Belgisch Limburg te Hasselt

Toespraak 11 maart 2014 project Tram Vlaanderen Maastricht in ambtswoning gouverneur Reynders Belgisch Limburg te Hasselt 1 Toespraak 11 maart 2014 project Tram Vlaanderen Maastricht in ambtswoning gouverneur Reynders Belgisch Limburg te Hasselt Mevrouw de minister Crevits, Collega excellentie Reynders, Gedeputeerden, burgemeester,

Nadere informatie

THEMA I.3. Daghospitalisatieverblijven

THEMA I.3. Daghospitalisatieverblijven THEMA I.3. Daghospitalisatieverblijven Selectiecriteria Alle ziekenhuisverblijven weerhouden in deze selectie voldoen aan de algemene criteria die betrekking hebben op woonplaats, leeftijd en geslacht

Nadere informatie

Deze bedragen zijn louter informatief en er kunnen geen rechten aan ontleend worden.

Deze bedragen zijn louter informatief en er kunnen geen rechten aan ontleend worden. Aalst 53 605,00 77 914,70 Aalter 38 882,50 18 001,32 Aarschot 42 413,00 27 885,00 Aartselaar 66 470,20 14 884,28 Alken 66 470,20 11 708,32 Alveringem 20 204,48 nvt Anderlecht 53 605,00 nvt Antwerpen 53

Nadere informatie

VLAAMSE PATIËNTEN PEILING PEDIATRIE- Ouders 0.1

VLAAMSE PATIËNTEN PEILING PEDIATRIE- Ouders 0.1 VLAAMSE PATIËNTEN PEILING PEDIATRIE- Ouders 0.1 In te vullen door een medewerker van het ziekenhuis Naam ziekenhuis: Code vragenlijst: Kenletter: E Kindergeneeskunde N* Niet-intensieve neonatologie NIC

Nadere informatie

Lexicografie. Inhoudsopgave. Tom Ruette. 1 Inleiding 2. 2 Opnamecriteria 3 2.1 Van Dale Groot Woordenboek... 3 2.2 Redactie... 5

Lexicografie. Inhoudsopgave. Tom Ruette. 1 Inleiding 2. 2 Opnamecriteria 3 2.1 Van Dale Groot Woordenboek... 3 2.2 Redactie... 5 Lexicografie Tom Ruette 2007 Inhoudsopgave 1 Inleiding 2 2 Opnamecriteria 3 2.1 Van Dale Groot Woordenboek.................. 3 2.2 Redactie.............................. 5 3 Descriptieve aanpak 6 4 Case-study:

Nadere informatie

Genealogie voor Beginners. Ik wil mijn familiegeschiedenis onderzoeken. Hoe doe ik dat?

Genealogie voor Beginners. Ik wil mijn familiegeschiedenis onderzoeken. Hoe doe ik dat? O C G L Genealogie voor Beginners O C G Ik wil mijn familiegeschiedenis onderzoeken. Hoe doe ik dat? Even voorstellen: Jo Schiffelers, voorzitter Heemkundevereniging Landgraaf L Systemen en termen Genealogie/Stamboom

Nadere informatie

d.4. Frequentiepakketten in de provincie radio s in de provincie Vlaams-Brabant en in het tweetalig gebied Brussel-Hoofstad

d.4. Frequentiepakketten in de provincie radio s in de provincie Vlaams-Brabant en in het tweetalig gebied Brussel-Hoofstad VR 2017 2402 DOC.0187/7BIS d.4. Frequentiepakketten in de provincie radio s in de provincie Vlaams-Brabant en in het tweetalig gebied Brussel-Hoofstad 1. Provincie Vlaams-Brabant Het ontwerp Vlaams frequentieplan

Nadere informatie

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN CULTUUR, MEDIA, JEUGD EN BRUSSEL NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: - Ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering

Nadere informatie

Hoofdstuk 6 : Volwassenenonderwijs

Hoofdstuk 6 : Volwassenenonderwijs Deel 1 SCHOOLBEVOLKING Hoofdstuk 6 : Volwassenenonderwijs 6.3. Basiseducatie Schooljaar 2007-2008 BASISEDUCATIE Aantal cursisten - aantal cursussen per centrum en provincie - kalenderjaar 2007-2008 Aantal

Nadere informatie

Handleiding Stamboomonderzoek

Handleiding Stamboomonderzoek Handleiding Stamboomonderzoek versie 1.0 Een eigen stamboom Steeds meer mensen vinden elkaar in een zelfde interesse: hun stamboom uitzoeken. De aanleiding kan divers zijn: een jubileum, een mooi familieverhaal,

Nadere informatie

Zes generaties warme toewijding

Zes generaties warme toewijding Zes generaties warme toewijding De geschiedenis van familiebedrijf Bakker van de Ven Bij gelegenheid van het 75-jarig bestaan in Venhorst Venhorst, juni 2010 PAG 1 INHOUD Voorwoord Inleiding 1 Martinus

Nadere informatie

nr. 128 van MATHIAS DE CLERCQ datum: 25 januari 2018 aan SVEN GATZ Uitrol UiTPAS - Stand van zaken

nr. 128 van MATHIAS DE CLERCQ datum: 25 januari 2018 aan SVEN GATZ Uitrol UiTPAS - Stand van zaken SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 128 van MATHIAS DE CLERCQ datum: 25 januari 2018 aan SVEN GATZ VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, MEDIA, JEUGD EN BRUSSEL Uitrol UiTPAS - Stand van zaken Met de Vlaamse vrijetijdskaart

Nadere informatie

BEVRAGING IKG. UnieKO VZW Kasteeldreef 66/ Beveren

BEVRAGING IKG. UnieKO VZW Kasteeldreef 66/ Beveren BEVRAGING IKG UnieKO VZW Kasteeldreef 66/1 9120 Beveren 7 juni 2012 UnieKO VZW, Kasteeldreef 66/1, 9120 Beveren - 2012 Deze studie is eigendom van VZW UnieKO en is beschermd door de copyrightwetgeving

Nadere informatie

Werkkatern 6 Welkom in onze provincie

Werkkatern 6 Welkom in onze provincie 1 Les 1 en 2 Mijn provincie Naam: Klas: 1 Mijn provincie op kaart Voer eerst volgende opdrachten uit op de kaart van je provincie - Kleur de gemeente waarin je school staat rood - Kleur je provinciehoofdplaats

Nadere informatie

DE WOORDENBANK VAN DE NEDERLANDSE DIALECTEN

DE WOORDENBANK VAN DE NEDERLANDSE DIALECTEN DE WOORDENBANK VAN DE NEDERLANDSE DIALECTEN www.woordenbank.be Veronique De Tier Ugent/Variaties vzw WAT? database met verschillende lokale en regionale dialectwoordenboeken uit Vlaanderen en Zeeland Project

Nadere informatie

Trendbarometer hotels 2012 Finaal rapport

Trendbarometer hotels 2012 Finaal rapport Trendbarometer hotels 2012 Finaal rapport Trendbarometer hotels 2012 Inlichtingen Dagmar.Germonprez@toerismevlaanderen.be Tel +32 (0)2 504 25 15 Verantwoordelijke uitgever: Peter De Wilde - Toerisme Vlaanderen

Nadere informatie

Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 1

Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 1 Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 1 Deel 1, Hoofdstuk 1 - Dat er iets buiten ons bestaat. Rikus Koops 8 juni 2012 Versie 1.1 In de inleidende toelichting nummer 0 heb ik gesproken

Nadere informatie

Sociale woonbeleidsconvenanten. Stand van zaken

Sociale woonbeleidsconvenanten. Stand van zaken Sociale woonbeleidsconvenanten Stand van zaken Decreet Grond- en Pandenbeleid Indien een gemeente reeds een sociaal huuraanbod van ten minste 9 % aanbiedt en ervoor kiest nog meer sociale huurwoningen

Nadere informatie

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties Deel 1: Gemiddelde leeftijd en leeftijdsopbouw Mathieu Vliegen en Niek van Leeuwen De se bevolkingskernen vertonen niet alleen een ongelijkmatig ruimtelijk spreidingspatroon, maar ook regionale verschillen

Nadere informatie

Onderwerp: Voorlopig Advies over de overvloedige neerslag op 23 juli 2016 in de streek tussen Tienen en Beringen-Tessenderlo.

Onderwerp: Voorlopig Advies over de overvloedige neerslag op 23 juli 2016 in de streek tussen Tienen en Beringen-Tessenderlo. Wetenschappelijke Dienst meteorologische en klimatologische Inlichtingen Ringlaan, 3 1180 Brussel Tel.: +32 (0)2 373 0520 Fax : +32 (0)2 373 0528 Departement Kanselarij en Bestuur Vlaams Rampenfonds Mr.

Nadere informatie

Sint-Jan Berchmanscollege

Sint-Jan Berchmanscollege Sint-Jan Berchmanscollege Infobrochure Klassieke Talen (2de en 3de graad ASO) Leerlingprofiel Je leest graag, je wil je taalvaardigheid versterken, en je hebt interesse in cultuur en maatschappij? Een

Nadere informatie

nr. 344 van JO DE RO datum: 18 maart 2015 aan HILDE CREVITS

nr. 344 van JO DE RO datum: 18 maart 2015 aan HILDE CREVITS SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 344 van JO DE RO datum: 18 maart 2015 aan HILDE CREVITS VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS Inschrijvingen onderwijs Stand van zaken De

Nadere informatie

Kongo in de geschiedenisleerboeken, 1960-heden: Dé Waarheid? Beel...

Kongo in de geschiedenisleerboeken, 1960-heden: Dé Waarheid? Beel... 1 sur 5 6/09/2008 21:57 Kongo in de geschiedenisleerboeken 1960-heden Dé Waarheid? Beeldvorming over de (de)kolonisatie van Kongo in Vlaamse wereldoriëntatie- en geschiedenisleerboeken lager en secundair

Nadere informatie

Meer weten, minder kansen

Meer weten, minder kansen Meer weten, minder kansen Jean Paul Van Bendegem Aanleiding In dit kort stukje wil ik een probleem aankaarten in verband met waarschijnlijkheden en kansen. We weten allemaal, dankzij de ondertussen ontelbare

Nadere informatie

Aantal leerlingen in het Nederlandstalig buitengewoon onderwijs naar fusiegemeente (hoofdzetel), onderwijsniveau, type en geslacht

Aantal leerlingen in het Nederlandstalig buitengewoon onderwijs naar fusiegemeente (hoofdzetel), onderwijsniveau, type en geslacht 2012-2013 in het Nederlandstalig buitengewoon onderwijs naar fusiegemeente (hoofdzetel), onderwijsniveau, type Toelichting: Deze tabel bevat het aantal leerlingen in het Nederlandstalig buitengewoon kleuter-,

Nadere informatie

Aantal productie-installaties en geïnstalleerd vermogen per technologie en per gemeente dat in aanmerking komt voor warmtekrachtcertificaten

Aantal productie-installaties en geïnstalleerd vermogen per technologie en per gemeente dat in aanmerking komt voor warmtekrachtcertificaten Aantal productie-installaties en geïnstalleerd vermogen per aanmerking komt voor Dit document bevat het aantal productie-installaties en het nominaal geïnstalleerd elektrisch of mechanisch vermogen van

Nadere informatie

BIJLAGE MENSEN UITNODIGEN VOOR DE CURSUS

BIJLAGE MENSEN UITNODIGEN VOOR DE CURSUS BIJLAGE MENSEN UITNODIGEN VOOR DE CURSUS BIJLAGE PAGINA 1 MENSEN UITNODIGEN VOOR DE CURSUS Deze tekst is te gebruiken voor de trainingsdag van cursusleiders. Hoewel sommigen onmiddellijk positief zullen

Nadere informatie

VASTGOEDPRIJZEN 2009

VASTGOEDPRIJZEN 2009 UPDATE CIJFERS VASTGOEDPRIJZEN 2009 Bron: FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking: Stad Genk, Dienst Beleidsplanning De statistieken over de vastgoedprijzen zijn

Nadere informatie

Bediende in de logistieke sector: kansen voor vrouwen?

Bediende in de logistieke sector: kansen voor vrouwen? Bediende in de logistieke sector: kansen voor vrouwen? Welke percepties leven er bij werknemers en studenten omtrent de logistieke sector? Lynn De Bock en Valerie Smid trachten in hun gezamenlijke masterproef

Nadere informatie

Aantal productie-installaties en geïnstalleerd vermogen per technologie en per gemeente dat in aanmerking komt voor warmtekrachtcertificaten

Aantal productie-installaties en geïnstalleerd vermogen per technologie en per gemeente dat in aanmerking komt voor warmtekrachtcertificaten Aantal productie-installaties en geïnstalleerd vermogen per technologie en per gemeente dat in aanmerking komt voor Dit document bevat het aantal productie-installaties en het nominaal geïnstalleerd elektrisch

Nadere informatie

Limburg tussen staf en troon 1000 jaar graafschap Loon. les 1: Wie waren de graven van Loon

Limburg tussen staf en troon 1000 jaar graafschap Loon. les 1: Wie waren de graven van Loon Limburg tussen staf en troon 1000 jaar graafschap Loon les 1: Wie waren de graven van Loon Na deze les kan je de geschiedenis van het graafschap Loon aanduiden op je tijdbalk; kan je informatie opzoeken

Nadere informatie

THEMA IV.3. Diabetes Mellitus

THEMA IV.3. Diabetes Mellitus THEMA IV.3. Diabetes Mellitus Selectiecriteria Voor deze selectie worden alle ziekenhuisverblijven weerhouden die beantwoorden aan de algemene selectiecriteria (cfr. Inleiding 2.4.a) en bovendien als hoofddiagnose

Nadere informatie

Demografie SAMENVATTING

Demografie SAMENVATTING Demografie SAMENVATTING 521.701 inwoners groeiend aantal + 23.723 t.a.v. 2010 Verwachting 2035: +45.870 inwoners Bevolkingsgroei grotendeels door internationale migratie (vooral uit Oost-Europa, Nederland

Nadere informatie

Coach Profession Profile

Coach Profession Profile Arenberggebouw Arenbergstraat 5 1000 Brussel Tel: 02 209 47 21 Fax: 02 209 47 15 Coach Profession Profile AUTEUR PROF. DR. HELMUT DIGEL / PROF. DR. ANSGAR THIEL VERTALING PUT K. INSTITUUT Katholieke Universiteit

Nadere informatie

Examen HAVO. Nederlands Nederlands. tijdvak 1 maandag 18 mei 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een bijlage

Examen HAVO. Nederlands Nederlands. tijdvak 1 maandag 18 mei 13.30-16.30 uur. Bij dit examen hoort een bijlage Examen HAVO 2009 tijdvak 1 maandag 18 mei 13.30-16.30 uur tevens oud programma Nederlands Nederlands Bij dit examen hoort een bijlage Dit examen bestaat uit 21 vragen en een samenvattingsopdracht. Voor

Nadere informatie

THEMA IV.4. Ischemisch Hartlijden

THEMA IV.4. Ischemisch Hartlijden THEMA IV.4. Ischemisch Hartlijden Selectiecriteria Naast de algemene selectiecriteria (cfr. Inleiding 2.4.a.) die steeds in het kader van deze publicatie gehanteerd worden, is het specifieke selectiecriterium

Nadere informatie

Resultaten enquête Een nieuwe invulling voor het Beekstraatkwartier

Resultaten enquête Een nieuwe invulling voor het Beekstraatkwartier Resultaten enquête Een nieuwe invulling voor het Beekstraatkwartier KLANT IS KONING Resultaten Om een beter beeld te krijgen over de meningen omtrent de nieuwe invulling van het Beekstraatkwartier in Weert

Nadere informatie

THEMA IV.2. Maligne neoplasma van trachea, bronchus en long

THEMA IV.2. Maligne neoplasma van trachea, bronchus en long THEMA IV.2. Maligne neoplasma van trachea, bronchus en long Selectiecriteria Voor deze selectie worden alle ziekenhuisverblijven weerhouden die beantwoorden aan de algemene selectiecriteria (cfr. Inleiding

Nadere informatie

Stad Genk Publicatie Vastgoedprijzen

Stad Genk Publicatie Vastgoedprijzen De statistieken over de vastgoedprijzen zijn gebaseerd op gegevens afkomstig van het Kadaster van de FOD Financiën en betreffen de verkopen die onderworpen zijn aan het stelsel van registratierechten.

Nadere informatie

Aantal productie-installaties en geïnstalleerd vermogen per technologie en per gemeente dat in aanmerking komt voor warmtekrachtcertificaten

Aantal productie-installaties en geïnstalleerd vermogen per technologie en per gemeente dat in aanmerking komt voor warmtekrachtcertificaten Aantal productie-installaties en geïnstalleerd vermogen per aanmerking komt voor Dit document bevat het aantal productie-installaties en het nominaal geïnstalleerd elektrisch of mechanisch vermogen van

Nadere informatie

Benamingen voor gierig en gierigaard in de Zuid-Nederlandse dialecten: een onomasiologisch en semasiologisch onderzoek

Benamingen voor gierig en gierigaard in de Zuid-Nederlandse dialecten: een onomasiologisch en semasiologisch onderzoek Benamingen voor gierig en gierigaard in de Zuid-Nederlandse dialecten: een onomasiologisch en semasiologisch onderzoek Promotor: Professor Magda Devos Cleo Vandenbosch Academiejaar 2008-2009 Master Taal-

Nadere informatie

Aantal productie-installaties en geïnstalleerd vermogen per technologie en per gemeente dat in aanmerking komt voor warmtekrachtcertificaten

Aantal productie-installaties en geïnstalleerd vermogen per technologie en per gemeente dat in aanmerking komt voor warmtekrachtcertificaten Aantal productie-installaties en geïnstalleerd vermogen per aanmerking komt voor Dit document bevat het aantal productie-installaties en het nominaal geïnstalleerd elektrisch of mechanisch vermogen van

Nadere informatie

Rapport nr. 633, december2013. Drs. Joris Kregting

Rapport nr. 633, december2013. Drs. Joris Kregting Rapport nr. 6, december201 Drs. Joris Kregting 2.1 Inleiding en bronnen 2.2 Katholieken 8 2. Normen en waarden en de kerk 9 2. Het gebruik van voorbehoedsmiddelen 10 2.5 Huwelijk en samenwonen van homoseksuelen

Nadere informatie

Leidraad bij het sjabloon onderzoeksvoorstel Masterscriptie Deel I

Leidraad bij het sjabloon onderzoeksvoorstel Masterscriptie Deel I Leidraad bij het sjabloon onderzoeksvoorstel Masterscriptie Deel I Deze leidraad heeft tot doel om studenten uitleg te geven bij het opmaken van hun onderzoeksvoorstel voor de masterscriptie. Er wordt

Nadere informatie

Werkkatern 6 Welkom in onze provincie

Werkkatern 6 Welkom in onze provincie 1 Les 1 en 2 Mijn provincie 1 Mijn provincie op kaart Voer eerst volgende opdrachten uit op de kaart van je provincie - Kleur de gemeente waarin je school staat rood - Kleur je provinciehoofdstad geel,

Nadere informatie

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 27

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 27 De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06 Pag. 27 Kaart 7. Toon wast zich, uit Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten, deel 1 (68b). Kaart 8. Eduard kent zichzelf goed,

Nadere informatie

HEURISTIEK TOERISME VLAANDEREN. cursus. module voorbereidingsproces (40 u.) component Informatieverwerving en verwerking (12 u.

HEURISTIEK TOERISME VLAANDEREN. cursus. module voorbereidingsproces (40 u.) component Informatieverwerving en verwerking (12 u. TOERISME VLAANDEREN cursus HEURISTIEK module voorbereidingsproces (40 u.) component Informatieverwerving en verwerking (12 u.) Jos van Dooren Jos van Dooren Pagina 1 BRONNENSTUDIE VOOR GIDSEN EN REISLEIDERS

Nadere informatie

Snel en stressvrij op uw bestemming geraken? Na de trein verder op de fiets! Blue-bike maakt de verplaatsing met de trein af door comfortabele

Snel en stressvrij op uw bestemming geraken? Na de trein verder op de fiets! Blue-bike maakt de verplaatsing met de trein af door comfortabele tot uw beschikking Snel en stressvrij op uw bestemming geraken? Na de trein verder op de fiets! Blue-bike maakt de verplaatsing met de trein af door comfortabele stadsfietsen te voorzien aan de Belgische

Nadere informatie

MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË EERSTE RESULTATEN

MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË EERSTE RESULTATEN MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË EERSTE RESULTATEN Frederik Heylen Jan Beyers Te gebruiken referentie: HEYLEN F. & BEYERS J. (2016). MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES IN BELGIË: EERSTE RESULTATEN. UNIVERSITEIT

Nadere informatie

Tellen met Taal. Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten. Marco René Spruit

Tellen met Taal. Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten. Marco René Spruit Tellen met Taal Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten Marco René Spruit Taalkundige afstand Iedereen weet dat de afstand tussen Amsterdam en Utrecht kleiner is dan de afstand tussen

Nadere informatie

177 Zwevegem 105,7 003E20 22 50N48 45 31 100 ND

177 Zwevegem 105,7 003E20 22 50N48 45 31 100 ND Lijst van Vlaamse frequenties voor lokale radio Lokaliteit Frequentie Lengte Breedte Antennehoogte Vermogen Antennepatroon (MHz) (OL ' '' ) (NB ' '' ) (m) (Watt) (D/ND) 1 Aalst 90,0 004E03 00 50N57 00

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis vwo II

Eindexamen geschiedenis vwo II Ten oorlog! Europese oorlogen 1789-1919. Oorlog als maatschappelijk fenomeen Vanaf de zomer van 1789 trokken veel Franse vluchtelingen naar Oostenrijk. 1p 1 Waarom vormde dit voor het Franse revolutionaire

Nadere informatie

G3D van het Paleogeen en Neogeen Opbouw en geologische inzichten

G3D van het Paleogeen en Neogeen Opbouw en geologische inzichten 13/11/2013 G3D van het Paleogeen en Neogeen Opbouw en geologische inzichten Timothy Lanckacker Overzicht» De formaties op de grens tussen het Quartair en het Neogeen: de Weelde, Malle en Merksplas Formaties»

Nadere informatie

Beleidsplan Oudheidkundige Kring De Vier Ambachten

Beleidsplan Oudheidkundige Kring De Vier Ambachten Beleidsplan Oudheidkundige Kring De Vier Ambachten Pagina 1 van 9 Inhoud Inleiding... 4 Aanleiding... 4 Betrokkenen... 4 Geldigheidsduur... 4 Publicatie... 4 Organisatie... 4 Rechtspersoonlijkheid....

Nadere informatie

aangenomen door de Raad van Bestuur op 18/05/2015

aangenomen door de Raad van Bestuur op 18/05/2015 Verbond Vlaamse Suikerbietplanters Tiense v.z.w. p/a Rumoldusstraat 52 1703 Schepdaal Huishoudelijk Reglement aangenomen door de Raad van Bestuur op 18/05/2015 Het werkgebied van het Verbond Suikerbietplanters

Nadere informatie

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP N. 2003 352 [C 2003/35047] 8 NOVEMBER 2002. Besluit van de Vlaamse regering houdende vaststelling van de lijst van de bodemsaneringen waarvan de uitvoering ambtshalve

Nadere informatie

VASTGOEDPRIJZEN 2010

VASTGOEDPRIJZEN 2010 UPDATE CIJFERS VASTGOEDPRIJZEN 2010 Bron: FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking: Stad Genk, Dienst Beleidsplanning De statistieken over de vastgoedprijzen zijn

Nadere informatie

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol?

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol? Hoe word ik beter in geschiedenis? Als je beter wilt worden in geschiedenis moet je weten wat er bij het vak geschiedenis van je wordt gevraagd, wat je bij een onderwerp precies moet kennen en kunnen.

Nadere informatie

Wat is een universiteit? Over de res publica en het publiek maken van dingen

Wat is een universiteit? Over de res publica en het publiek maken van dingen Wat is een universiteit? Over de res publica en het publiek maken van dingen Een denkoefening Prof. Dr. Jan Masschelein Historische uitvindingen: De school De Academie van Plato De middeleeuwse universiteit

Nadere informatie

Prof. Doekes over de kerk (1)

Prof. Doekes over de kerk (1) Prof. Doekes over de kerk (1) Onderstaand het eerste artikel van prof. Doekes met als titel Afscheiding. AFSCHEIDING Is afscheiding alleen geoorloofd wanneer wij durven verklaren: deze gemeente is een

Nadere informatie

Doel van Bijbelstudie

Doel van Bijbelstudie Bijbelstudie Hebreeën 4:12 Want het woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard en het dringt door, zó diep, dat het vaneen scheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het

Nadere informatie

Algemene ziekenhuizen : erkenningssituatie : huidig erkende functies per vestigingsplaats

Algemene ziekenhuizen : erkenningssituatie : huidig erkende functies per vestigingsplaats Naam Naam ZA Pall 009 Antwerpen Algemeen Ziekenhuis Middelheim Antwerpen ZiekenhuisNetwerk Antwerpen 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Antwerpen Campus Middelheim 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 Antwerpen Campus ZNA Middelheim

Nadere informatie

nr. 173 van LYDIA PEETERS datum: 6 januari 2015 aan HILDE CREVITS

nr. 173 van LYDIA PEETERS datum: 6 januari 2015 aan HILDE CREVITS SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 173 van LYDIA PEETERS datum: 6 januari 2015 aan HILDE CREVITS VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS Lokaal onderwijsbeleid Besparing op subsidies

Nadere informatie

1. Op welke manier wordt deze samenwerking tussen steden/gemeenten, de VDAB en de bouwsector concreet ingevuld?

1. Op welke manier wordt deze samenwerking tussen steden/gemeenten, de VDAB en de bouwsector concreet ingevuld? SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 420 van JAN HOFKENS datum: 6 maart 2015 aan PHILIPPE MUYTERS VLAAMS MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT VDAB - Samenwerkingsverband BouwKan met bouwsector De bestaande

Nadere informatie

Communicatie- en informatiewetenschappen Faculteit der Letteren Rijksuniversiteit Groningen 4 juli 2011

Communicatie- en informatiewetenschappen Faculteit der Letteren Rijksuniversiteit Groningen 4 juli 2011 Communicatie- en informatiewetenschappen Faculteit der Letteren Rijksuniversiteit Groningen 4 juli 2011 1615793 Scriptiebegeleider: dr. H. Mazeland Tweede lezer: prof. dr. C.M. de Glopper Voorwoord Soms

Nadere informatie

Enquête Baas over eigen lijf : conclusies

Enquête Baas over eigen lijf : conclusies Enquête Baas over eigen lijf : conclusies Tijdens de zomer van 2016 voerde de Liberale Vereniging van Personen met een Handicap (LVPH) in samenwerking met de Liberale Mutualiteiten en de VZW s VIEF en

Nadere informatie

RSC PROFIELWERKSTUK 2008 / 2009 PLAN VAN AANPAK EN LOGBOEK

RSC PROFIELWERKSTUK 2008 / 2009 PLAN VAN AANPAK EN LOGBOEK Beste leerling, RSC PROFIELWERKSTUK 2008 / 2009 PLAN VAN AANPAK EN LOGBOEK Voor je ligt het Logboek dat je gaat gebruiken bij het maken van je profielwerkstuk. Aan het eind van de komende 2 weken lever

Nadere informatie

Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen.

Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen. 1 Op het einde van de negentiende eeuw werd het Nederlands een van de officiële talen in België. Maar welk Nederlands? Er waren twee kampen. De particularisten pleitten voor een eigen Nederlands pleitten,

Nadere informatie

Ds. Arjan van Groos ( ) Tekst: 1 Korinthiërs 7, 14 Middagdienst Dopen. Broeders en zusters,

Ds. Arjan van Groos ( ) Tekst: 1 Korinthiërs 7, 14 Middagdienst Dopen. Broeders en zusters, Ds. Arjan van Groos (1962-2014) Tekst: 1 Korinthiërs 7, 14 Middagdienst Dopen Broeders en zusters, 1. Zingen : Gezang 25 : 1 en 3 2. Gebed voor de opening van het Woord 3. Bediening van de Heilige Doop

Nadere informatie

3. De CNaVT-profielen

3. De CNaVT-profielen 3. De CNaVT-profielen 3.1. Welke profielen zijn er? In een eerste fase werd bij studenten Nederlands als Vreemde Taal en hun docenten via een schriftelijke vragenlijst gepeild naar de behoeften en motieven

Nadere informatie

Betreft: EERSTELIJNSZONES IN VLAANDEREN

Betreft: EERSTELIJNSZONES IN VLAANDEREN DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN Betreft: EERSTELIJNSZONES IN VLAANDEREN Goedgekeurde eerst elijnszones (37) Naam ELZ Wie dient in? Aantal inwoners LIMBURG Maasland LMN/ SEL 121.433

Nadere informatie

Bepaal eerst de probleemstelling of hoofdvraag

Bepaal eerst de probleemstelling of hoofdvraag Bepaal eerst de probleemstelling of hoofdvraag De probleemstelling is eigenlijk het centrum waar het werkstuk om draait. Het is een precieze formulering van het onderwerp dat je onderzoekt. Omdat de probleemstelling

Nadere informatie

Een kaart wordt op schaal getekend. Dat is een verkleining van de werkelijkheid.

Een kaart wordt op schaal getekend. Dat is een verkleining van de werkelijkheid. VAN KLEIN NAAR GROOT België is verdeeld in meerdere kleine plaatsen. Er zijn gehuchten, dorpen, deelgemeenten, gemeenten, steden, provincies en gewesten. België behoort tot werelddeel Europa. Op een provinciekaart

Nadere informatie

RSC PROFIELWERKSTUK 2015 / 2016 PLAN VAN AANPAK EN LOGBOEK

RSC PROFIELWERKSTUK 2015 / 2016 PLAN VAN AANPAK EN LOGBOEK Beste leerling, RSC PROFIELWERKSTUK 2015 / 2016 PLAN VAN AANPAK EN LOGBOEK Voor je ligt het Logboek dat je gaat gebruiken bij het maken van je profielwerkstuk. Na de PWS-weken lever je een geschreven werkstuk

Nadere informatie

YES YOUCAT HANDLE IT!

YES YOUCAT HANDLE IT! YES YOUCAT HANDLE IT! 1. VOORGESCHIEDENIS VOORGESCHIEDENIS Catechismus komt van van het Griekse katechesis, onderricht. Volgens Wikipedia gaat het over een opsomming van de leer van een bepaald kerkgenootschap

Nadere informatie

BOERMARKEN IN DRENTHE

BOERMARKEN IN DRENTHE BOERMARKEN IN DRENTHE Historie Geschiedenis gaat ver terug. Het begrip Boermarke, ook wel Marke genoemd, gaat in feite terug tot de tijd van de Germanen die zich op vaste plaatsen gingen vestigen. MARKE,

Nadere informatie

voorgesteld na indiening van het verslag

voorgesteld na indiening van het verslag ingediend op 898 (2016-2017) Nr. 3 23 november 2016 (2016-2017) Amendementen voorgesteld op het ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 5 juli 2002 tot vaststelling van de regels inzake de

Nadere informatie

Digitale (r)evolutie in België anno 2010.

Digitale (r)evolutie in België anno 2010. ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 23 februari 2011 Digitale (r)evolutie in België anno 2010. De digitale revolutie zet zich steeds verder door in België: 73% van de Belgische

Nadere informatie

Rechterlijke Orde. - Vacante betrekkingen

Rechterlijke Orde. - Vacante betrekkingen Rechterlijke Orde. - Vacante betrekkingen Omschrijving van het advocatenkantoor, het bedrijf, de juridische dienst of het notariskantoor: FOD Justitie. Functie Antwerpen : 4. Deze plaatsen vervangen deze

Nadere informatie