Toelatings-, schorsings- en verwijderingsbeleid

Transcriptie

1 Toelatings-, schorsings- en verwijderingsbeleid Inleiding Openbaar onderwijs is algemeen toegankelijk. De Stichting Openbaar Primair Onderwijs Zuid-Kennemerland is in beginsel vrij om naar eigen inzicht toelatingsbeleid te formuleren en daar voor haar scholen uitvoering aan te geven. In de wet is vastgelegd dat er voldoende gelegenheid is voor het volgen van openbaar onderwijs. Toelatingsbeleid kan niet los gezien worden van schorsings- en verwijderingsbeleid. Het verwijderingsbeleid is gebonden aan wettelijke bepalingen (artikel 40 e.v. WPO). Het verwijderingsbeleid omvat meer dan alleen het voorkomen van verwijdering: het bevat ook de criteria en afspraken die tezamen een consistent beleid mogelijk maken. Doel van het beleidsplan 1. Het formuleren van een toelatingsbeleid dat: a. willekeur bij aanname van leerlingen uitsluit; b. de beschikbare plaatsen eerlijk toedeelt; c. helderheid biedt over de plaatsing van leerlingen die van een andere school overkomen, waarvan het onderwijskundig rapport ter discussie staat; d. helderheid biedt over de plaatsing van leerlingen met een rugzakje ; e. helderheid biedt voor collegialiteit tussen de onder de stichting ressorterende scholen; f. houvast biedt aan directie en de algemeen directeur over de te volgen procedure; g. helderheid voor ouders en leerkrachten. 2. Het formuleren van een verwijderingsbeleid dat: a. verwijdering c.q. overgang van een leerling naar een andere school mogelijk maakt; b. houvast biedt aan directie en bestuur over de te volgen procedure; c. helderheid voor ouders en leerkrachten. Het toelatingsbeleid Het toelatingsbeleid is erop gericht dat: 1. de scholen consistent kunnen werken met betrekking tot de beschikbare fysieke en formatieve ruimte en de personele mogelijkheden. Dit betekent dat er per school is gekozen voor een maximum aantal vierjarigen dat jaarlijks vanaf 1 oktober tot en met 30 september kan instromen. Deze aantallen worden per school gespecificeerd in de schoolgids. Uitgangspunt hierbij is dat ongeveer 25% van de leslokalen gebruikt wordt ten behoeve van de groepen 1 en 2. Ook het maximum aantal leerlingen per groep is vastgesteld. Voor de groepen 3 t/m 8 is de maximale groepsgrootte 35.* 2. de scholen open staan voor alle kinderen waarvan de ouder(s) verzorger(s) instemmen met de signatuur/identiteit en/of deze respecteren. 3. prudent wordt omgegaan met het plaatsen van leerlingen met (verwachte) leer- en gedragsmoeilijkheden en/of een handicap, o.a. leerlingen met een indicatiestelling van een 1

2 Regionaal Expertise Centrum (REC) of vierjarigen die van een medisch kinderdagverblijf (MKD) komen. Dit betekent dat voor deze kinderen per situatie wordt bekeken of deze leerling voldoende geboden kan worden m.b.t. zijn/haar ontwikkeling, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit van het onderwijs aan andere leerlingen (zie ook de bijlage: Aannamebeleid voor leerlingen met LGF op onze scholen ). * De schoolleiding stelt ten behoeve van de algemeen directeur en de leden van hun MR jaarlijks per 1 oktober een overzicht op van het aantal groepen en de grootte daarvan. De toelatingsprocedure Om voor toelating in aanmerking te komen dienen de ouder(s)/verzorger(s) een aanmeldingsformulier van de betreffende school volledig in te vullen. Het inleveren van een ingevuld aanmeldingsformulier bij de directie van de school betekent echter niet dat het kind automatisch geplaatst is. Regelmatig komt het voor dat er meer aanmeldingen zijn dan beschikbare plaatsen. In dat geval vindt toelating plaats op basis van de volgende categorieën: 1. kinderen van wie een broertje of zusje reeds op de betreffende school geplaatst is, of waarvan één van de ouders een dienstverband heeft met de stichting; 2. kinderen afkomstig van de peuterspeelzaal bij de betreffende school (mits deze bij de betreffende school aanwezig is); 3. kinderen wonend in een verzorgingsgebied van de school binnen een bepaalde straal of binnen het postcodebeleid als dat van toepassing is; 4. leerlingen uit de randgemeenten; 5. alle overige kinderen. N.B. a. Binnen elke categorie geldt de aanmeldingsdatum. b. Er wordt vanuit gegaan dat ouders voor zover dit mogelijk is, bereid zijn om te participeren bij activiteiten ten behoeve van de leerlingen. Bij aanmelding van een leerling, die op een andere school is ingeschreven en daar de lessen volgt, geldt dat pas tot plaatsing wordt overgegaan nadat er overleg heeft plaatsgevonden met die school en er duidelijk is geworden dat er geen redenen zijn om toelating te weigeren. Hiertoe kunnen onderwijskundige rapportages bij de Interne Begeleider van de betreffende school worden opgevraagd. Indien ouder(s)/verzorger(s) van mening zijn dat de afwijzing ten onrechte is, of als zij zwaarwichtige redenen hebben waaruit blijkt dat plaatsing noodzakelijk is, kunnen zij tegen deze beslissing in beroep gaan bij het bestuur van de Stichting Openbaar Primair Onderwijs Zuid- Kennemerland. Schorsings- en verwijderingsbeleid Het schorsings- en verwijderingsbeleid is erop gericht dat de scholen consistent kunnen werken aan de kwaliteit van het onderwijs t.b.v. alle leerlingen. 2

3 Voordat tot schorsing of verwijdering kan worden overgegaan, anders dan in het geval van een acute probleemsituatie, dient er voldoende dossier te zijn opgebouwd, waaruit blijkt dat deze maatregel gerechtvaardigd is. De directie van de school is verantwoordelijk voor het bijhouden van het dossier, waarin wordt opgenomen welke problemen zijn opgetreden, wat de school er aan gedaan heeft om deze op te lossen en om de schorsing of verwijdering van de leerling te voorkomen. In het dossier bevindt zich in ieder geval een afschrift van de schriftelijke waarschuwing van de school aan de ouders c.q. wettelijke vertegenwoordigers van de leerling, waarin de mogelijke schorsing c.q. verwijdering wordt aangekondigd indien het wangedrag aanhoudt of de problemen zich blijven herhalen. Tevens bewaart de school hierin alle afschriften van de relevante correspondentie. Het schorsingsbeleid Over schorsing van leerlingen is in de WPO niets geregeld, daarom wordt een aantal bepalingen zoals vastgelegd in het inrichtingsbesluit WVO, als richtlijn gehanteerd. Uit oogpunt van zorgvuldigheid kiest de Stichting Openbaar Primair Onderwijs Zuid-Kennemerland ervoor deze richtlijnen te hanteren, omdat de beslissing tot schorsing een eventuele rechterlijke toetsing moet kunnen doorstaan. Gronden voor schorsing: 1. ernstig wangedrag van of mishandeling door een leerling dat ernstige verstoring van de rust of veiligheid op school tot gevolg heeft; 2. een ernstig verstoorde relatie tussen school en leerlingen en/of ouder(s)/verzorger(s). Richtlijnen: 1. De directeur kan, in overleg met de algemene directie, een leerling voor een beperkte periode schorsen (voor ten hoogste één week). 2. Schorsing vindt in principe plaats na overleg met de leerling, de ouders en de groepsleerkracht. 3. De directeur deelt het besluit tot schorsing schriftelijk aan de ouders mee. (Dit besluit wordt aangetekend verzonden.) 4. In dit besluit worden de redenen van de schorsing vermeld, de aanvang, tijdsduur en eventuele andere genomen maatregelen. De school draagt er, bijvoorbeeld door het opgeven van huiswerk, zorg voor dat de leerling geen achterstand in de lesstof oploopt. 5. De directeur stelt de inspectie van het onderwijs en de leerplichtambtenaar van de schorsing voor een periode langer dan één dag schriftelijk en met opgave van redenen in kennis. Het verwijderingsbeleid Bij het verwijderingsbeleid worden de artikelen 40 en 63 van de Wet Primair Onderwijs (WPO), die hieraan gewijd zijn, in acht genomen. De verwijderingsprocedure Verwijdering van een leerling is een ordemaatregel die het bestuur slechts in het uiterste geval en met inachtneming van de nodige zorgvuldigheid mag nemen. 3

4 Achtereenvolgens worden de volgende stappen gezet: 1. de directeur stelt de ouders en het bevoegd gezag van haar feitelijk verwijderingsverzoek in kennis; 2. voordat het bestuur het besluit tot verwijdering van de leerling neemt, hoort het separaat de betrokken groepsleraar, de directeur en de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s); 3. het bestuur licht de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) in middels een aangetekende brief waarin het besluit tot verwijdering van de leerling wordt gemotiveerd. Hierin wordt tevens gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken na de mededeling bezwaar aan te tekenen bij het bevoegd gezag; 4. de directeur licht de inspectie van het basisonderwijs, alsmede de leerplicht ambtenaar van de betreffende gemeente in; 5. indien de ouders bezwaar aantekenen hoort het bestuur hen over dit bezwaarschrift; 6. het bestuur neemt binnen vier weken na ontvangst van het bezwaarschrift een besluit. Dit besluit wordt aangetekend met bericht van ontvangst aan de ouders(s), wettelijke vertegenwoordiger(s) toegezonden; 7. definitieve verwijdering heeft plaats nadat een andere school bereid is gevonden de leerling te plaatsen, onverminderd het bepaalde in het volgende lid; 8. wanneer aantoonbaar gedurende acht weken, gerekend vanaf het tijdstip waarop het besluit tot verwijdering aan de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) is meegedeeld, zonder succes door de directeur en de leerplichtambtenaar is getracht een andere school te vinden, kan het bestuur de leerling verwijderen zonder vervolgonderwijs veilig te stellen; 9 van dit definitieve besluit worden zowel de inspecteur als de leerplichtambtenaar door het bestuur op de hoogte gesteld; 10. het bevoegd gezag is verplicht in een periode van minimaal 8 weken te zoeken naar een vervangende onderwijsinstelling; 11. indien aantoonbaar gedurende acht weken zonder succes is gezocht naar en zodanige school of instelling, kan alsnog tot definitieve verwijdering worden overgegaan; 12. bijlage. N.B. 1. Onder directeur wordt mede verstaan de adjunct-directeur van de desbetreffende school. 2. Uit de jurisprudentie is duidelijk geworden dat een bestuur gehouden is om aantoonbare inspanningen te verrichten tot het vinden van een andere school voor de probleemleerling. Hiertoe zal de directeur van de betreffende school in het dossier alle correspondentie met de benaderde scholen in deze bewaren. Aannamebeleid voor leerlingen met LGF op onze scholen Inleiding Deze paragraaf heeft tot doel de regels en afspraken vast te leggen die gelden bij het aannemen van leerlingen met een beperking op onze scholen. Het gaat hierbij om 4 clusters, te weten: 1. leerlingen met een visuele beperking; 2. leerlingen met een auditief-communicatieve beperking; 3. leerlingen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking; 4

5 4. leerlingen met een gedrags-kinderpsychiatrische beperking. Deze beleidsparagraaf beschrijft het aannamebeleid voor alle vier de clusters. Een samenvatting van deze beleidsparagraaf zal worden weergegeven in de schoolgids. Probleemstelling Steeds meer ouders van kinderen met een beperking wensen dat hun kind liefst in een gewone school onderwijs volgt. Deze wens van de ouders om hun kind te laten integreren in het onderwijs is een startpunt geweest van het beleid om te komen tot leerlinggebonden financiering, ook wel het rugzakje genoemd. Het idee is om voor kinderen die aan bepaalde criteria voldoen (een geïndiceerde leerling) een leerlinggebonden budget beschikbaar te stellen, waardoor ouders kunnen kiezen voor onderwijs in een speciale school of in een gewone basisschool. Onze scholen zijn in beginsel niet toegerust om onderwijs te bieden aan leerlingen met een beperking. Indien wij bereid zijn om leerlingen met een beperking aan te nemen, zullen wij ons onderwijs af moeten stemmen op de maat van de leerling met een beperking. Dat is niet alleen een kwestie van geld, maar vooral ook van motivatie, deskundigheid (vergroting), goed voorbereiding en - niet op de laatste plaats - het bepalen van de grenzen van het eigen kunnen en de mogelijkheden van de school. Vanuit scholen voor speciaal onderwijs kunnen ouders en basisscholen ondersteund worden bij de opvang van kinderen met een beperking. Dat is een kerntaak geworden van de regionale expertisecentra (REC). Deze centra ondersteunen ouders bij het zoeken van een basisschool voor hun kind. Ze begeleiden ouders bij de invulling van het onderwijsprogramma voor het kind. Ook de leraren in de basisschool worden door het REC begeleid bij de uitvoering van het onderwijsprogramma. Relatie met het WSNS-beleid Door het WSNS-beleid is het onderwijs afgestemd op de behoefte aan onderwijs en ontwikkeling van de leerling. Zo kan de leerling optimaal gebruik maken van de (zorg)voorzieningen die in het samenwerkingsverband en daarbuiten voorhanden zijn. Plaatsing van een leerling met een beperking in de groep vereist dat de leerkrachten nog verdergaande individualisering zullen moeten kunnen toepassen. Daarvoor is de scholing en begeleiding nodig en daarbij lesmethodes en werkwijzen die rekening houden met de grotere verschillen in (de samenstelling van) de groep. Beleidsuitgangspunten 1. Onze scholen zijn in principe bereid leerlingen met een beperking aan te nemen, als de school en de ouders het eens kunnen worden over de condities en aan de toelatingscriteria is voldaan. 2. De leerkrachten zijn bereid de vereiste extra inzet te plegen en hun werkwijze in de klas aan te passen aan het feit dat zij een leerling met een beperking in hun groep hebben. 3. Zij zijn dan bovendien bereid deel te nemen aan regelmatig overleg over de hun toevertrouwde leerling met een beperking, zich te laten begeleiden door medewerkers van een REC en deel te nemen aan bijscholing. 5

6 Toelatingsprocedure 1. Ouders van leerlingen met een beperking stappen rechtstreeks naar de Commissie van Indicatiestelling (CvI) met de vraag of hun kind in aanmerking kan komen voor speciaal onderwijs. 2. De CvI gaat op basis van landelijke, objectieve criteria beoordelen of desbetreffend kind op een vorm van speciaal onderwijs is aangewezen. Luidt het oordeel van de CvI dat het kind inderdaad speciale voorzieningen nodig heeft, dan heeft het recht op een leerlinggebonden rugzak en kunnen ouders kiezen voor het speciaal of regulier onderwijs. 3. Indien de ouders kiezen voor regulier onderwijs, kunnen zij hun kind schriftelijk op onze school aanmelden. 4. De directie en de intern begeleider bekijken samen met de ouders welke extra voorzieningen er nodig zijn en wat de mogelijkheden van de school zijn om daarvoor te zorgen. 5. Nadat de directie en de intern begeleider zich verdiept hebben in de problematiek van de aangemelde leerling en zij en de ouders het eens zijn over het feit dat de school de aangemelde leerling zou moeten kunnen opvangen, draagt de directie er zorg voor dat de aanmelding in een teamvergadering wordt besproken. 6. Alle leerlingen met een handicap die worden aangemeld op onze school zullen slechts dan worden toegelaten als over betreffende toelating in een teamvergadering overeenstemming is bereikt. 7. De directie beslist, het team gehoord hebbende, daarna over de toelaatbaarheid door haar eigen criteria te toetsen aan de gegevens van REC, CvI, voorschoolse opvang e.d. 8. Conform de regelgeving ontvangen de ouders binnen 6 weken na aanmelding een beslissing over de vraag of het kind toelaatbaar is op onze school. 9. Bij weigering zal aan de ouders een duidelijke en aanvaardbare motivatie worden overlegd. 10. Als een kind wordt aangenomen, wordt er een begeleidingsplan opgesteld waarin het volgende duidelijk vastgesteld wordt: a. hoe de inhoud van het leerlinggebonden budget (= rugzak) van het kind zal worden besteed; b. het plan van aanpak over hoe het kind wordt opgevangen; c. de samenwerking met de ouders; d. hoe de ouders de eventueel noodzakelijke lichamelijke verzorging organiseren of zelf uitvoeren; e. de begeleidingsafspraken met het REC; f. eventuele scholing van team of individuele teamleden; g. afspraken m.b.t. evaluatie. Toelichtingscriteria Onze scholen kennen onderwijskundige beperkingen en grenzen m.b.t. de speciale zorg voor leerlingen. Daarom zijn er criteria opgesteld die gehanteerd worden bij het komen tot een besluit tot toelating op de school. Er wordt steeds per kind bekeken of het toelaatbaar is. Criteria die worden gehanteerd bij de beoordeling of een leerling met een beperking zal worden toegelaten, zijn: 1. De (geschatte) grootte van de groep waarin de leerling komt te zitten is zodanig dat er een leerling met een beperking opgevangen kan worden. 6

7 2. Gegevens voortkomend uit observaties door onze intern begeleider en een leerkracht op de voorschoolse opvang spelen een rol bij het bepalen van de toelaatbaarheid van het kind. 3. De gegevens van de voorschoolse opvang, het REC en de inhoud van genoemde observaties kunnen leiden tot plaatsing indien: a. uit gegevens van de voorschoolse opvang een goede inschatting te maken valt voor de toekomst van het kind op onze school; b. de ouders zelf de zorg voor de lichamelijke verzorging van de leerling met een beperking op zich nemen; c. de verwachting is dat het kind leerbaar is; d. wat betreft problematiek het kind past bij andere kinderen met bijzondere problemen in de klas (bijv. een kind met PDD niet bij een kind met ADHD); e. het kind in een groep kan functioneren; f. we constateren dat de ouders betrokken zijn bij hun kind en schatten in dat die betrokkenheid ook de school betreft; g. er zijn afspraken met ouders te maken en vast te leggen in geval het niet lukt op onze school. Voorbeelden zijn: - een kind moet thuis kunnen blijven indien de leerkracht ziek is en als dat problemen oplevert; - een kind moet door omstandigheden toch geplaatst kunnen worden in een speciale school. Tot slot Het geld uit de rugzak zal gebruikt worden voor materiële voorzieningen en voor aanpassingen die voor het onderwijs aan het kind nodig zijn. Voor een deel van de gelden kan expertise bij het speciaal onderwijs worden ingekocht. Minstens drie keer per jaar moet op schoolniveau met de ouders worden geëvalueerd hoe het gaat. Binnen drie jaar bekijkt de CvI of er nog steeds sprake is van een handicap en volgt een eventuele herziening. 7