Ontwerp-besluit vergunning Natuurbeschermingswet 1998 Project Stroomlijn, fase 3, duurzaam beheer, tranche 5, gebieden 1 en 2

Transcriptie

1 Ontwerp-besluit vergunning beschermingswet 1998 Project Stroomlijn, fase 3, duurzaam beheer, tranche 5, gebieden 1 en 2 Behandeld door T.G.J. van Hattum T F t.g.j.vanhattum@minez.nl Datum 13 april 2016 Bijlage nummer 1 Horend bij kenmerk DGAN-NB/ Datum 13 april 2016 Contactpersoon T.G.J. van Hattum DE AANVRAAG Bedrijfscombinatie Krinkels CSO vraagt, namens de Minister voor Infrastructuur & Milieu, een vergunning aan op grond van de beschermingswet 1998 (hierna: Nb-wet 1998) voor een aantal maatregelen in een aantal uiterwaarden langs de Waal, Maas en Rijn in het kader van het project Inhaalslag Stroomlijn. Het betreft het (deel)project Stroomlijn fase 3, duurzaam beheer, tranche 5, gebieden 1 en 2. De aanvraag valt onder de Rijkscoördinatieregeling voor het programma Stroomlijn. De vergunning wordt aangevraagd voor de periode tot en met 31 december De activiteiten De Minister voor Infrastructuur & Milieu (Rijkswaterstaat) werkt, vanuit het Programma Stroomlijn, aan het onderhoud van de begroeiing in de uiterwaarden. Bij hoogwater, als het water ook door de uiterwaarden stroomt, kunnen begroeiing en ophopend vuil daarin de doorstroming van het water belemmeren. Dit veroorzaakt een nog hoger waterpeil en vergroot het risico op overstromingen. Voor een betere doorstroming van de rivieren bij hoogwater en daarmee het verkleinen van het risico op overstromingen, worden ruwe vegetatie en houtopstanden uit de stroombaan van de rivier verwijderd. Daarnaast worden een aantal aanvullende maatregelen genomen om te voorkomen dat er opnieuw belemmeringen ontstaan die de doorstroming zouden kunnen hinderen. Dit zijn de zogenoemde Duurzaam-beheermaatregelen waarbij een aantal fysieke belemmeringen worden weggenomen. Deze Nb-wet vergunning ziet toe op het in 5 uiterwaarden uitvoeren van de Duurzaam-beheermaatregelen als het aanleggen van een talud, ophogen tot omliggend maaiveld, verwijderen van grondlichamen en het uitvoeren van een verlaging of uitdieping. Voor een uitgebreidere beschrijving van de voorgenomen activiteiten wordt kortheidshalve verwezen naar de passende beoordeling (hierna: PB) behorende bij de aanvraag. WETTELIJK KADER Natura 2000-gebied Pagina 1 van 11

2 In relatie tot de betrokken Natura 2000-gebieden zijn in deze relevant de artikelen 19d, lid 1 en 19f, lid 1 van de Nb-wet De exacte wetteksten zijn te raadplegen op onder Landelijke wet- en regelgeving. BELEID De aangevraagde activiteiten, zoals omschreven in dit besluit, passen binnen het relevante vastgestelde beleid, hieronder weergegeven: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld, als opvolger van de Nota Ruimte. Volgens de structuurvisie is het Rijk verantwoordelijk voor en door de EU aanspreekbaar op het nakomen van de in internationaal verband aangegane verplichtingen, inclusief Biodiversiteitsverdrag en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Het Rijk stelt kaders waarbinnen de provincies een provinciaal en landsgrensoverschrijdend natuurnetwerk, zijnde de herijkte nationale Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) begrenzen, beschermen en onderhouden. Tot de herijkte EHS behoren de Natura gebieden, de Nationale Parken, de Noordzee en de grote wateren inclusief de grote rivieren. De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een nee, tenzij - regime in relatie tot de wezenlijke kenmerken en waarden. Het gaat daarbij om: waardevolle aspecten zoals natuurschoon, schoon water, het aanwezig zijn van bepaalde plant- of diersoorten, gebieden van aardwetenschappelijk belang en het afwezig zijn van lawaai. Structuurvisie Ruimte voor de Rivier Op 19 december 2006 is de PKB (nu: Structuurvisie) Ruimte voor de Rivier door de Eerste Kamer vastgesteld. Hieronder wordt kort weergegeven welk beleid het kabinet in deel 3 van deze PKB heeft verwoord. Als bouwsteen voor deze PKB werd door de toenmalige ministeries van Verkeer en Waterstaat en LNV een strategisch kader opgesteld. Het kabinet heeft besloten de bescherming tegen overstromingen in het rivierengebied uiterlijk in 2015 op het vereiste niveau te brengen en tegelijk de ruimtelijke kwaliteit in het rivierengebied te verbeteren. Op de locaties waar ruimtelijke maatregelen ten behoeve van de veiligheid worden genomen, zal de herinrichting zoveel mogelijk worden aangegrepen om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De noodzaak tot bescherming van de natuur heeft een belangrijke rol gespeeld bij het opstellen van deze PKB en vraagt bij de uitwerking om nadrukkelijke aandacht. Bij de uitvoering van een natuurtoets (voor het gehele pakket maatregelen uit de PKB) wordt het 'Strategisch Kader Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, Ruimte voor de Rivier en Ruimte voor Natura 2000' gehanteerd. Hierbij zal in Natura 2000-gebieden worden gestreefd naar een pakket van maatregelen dat bijdraagt aan de verbetering van de habitattypen en van de leefgebieden van de soorten die worden bedreigd. Pagina 2 van 11

3 In lijn met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is dit gericht op het behoud van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe kernkwaliteiten van de verschillende riviertakken. Nationaal Waterplan Op 10 december 2015 heeft het Kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld, als opvolger van het Nationaal Waterplan Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Het plan geeft onder meer op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert in de periode 2016 tot 2021 met betrekking tot waterveiligheid en natuur. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. De stuurgroep Water omvat nu ook het Deltaprogramma zodat alle wateropgaven in samenhang worden besproken. Beleidslijn grote rivieren De Beleidslijn grote rivieren vormt een nadere uitwerking van het ruimtelijk beleid voor het rivierbed zoals dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland) is verwoord. De Beleidslijn beschrijft onder meer welke activiteiten kunnen worden toegelaten in het stroombed van de grote rivieren. VERGUNNINGPLICHT De aangevraagde activiteiten worden uitgevoerd binnen 8 uiterwaarden, waarvan er zich 5 bevinden binnen het Natura 2000-gebied Rijntakken, meer specifiek in de Vogelrichtlijngebieden Dreumelsche Waard (Gemeente West Maas en Waal), Drutensche waarden oost (Gemeente Druten), Gouverneursche Polder en Willemspolder (Gemeente Neder-Betuwe) en het Habitat- en Vogelrichtlijngebied Gendtsche Waarden (Gemeente Lingewaard), allen gelegen binnen de provincie Gelderland. Ik stel vast dat de aangevraagde activiteiten mogelijk de natuurlijke kenmerken van het bovengenoemde beschermde Natura 2000-gebied kan aantasten. Om die reden ben ik van mening dat de voorgenomen activiteiten vergunningplichtig zijn onder de Nb-wet De voorgenomen activiteiten vinden niet plaats in of in de nabijheid van beschermde natuurmonumenten. PASSENDE BEOORDELING Beheerplan In dit geval kan vastgesteld worden dat ten aanzien van de voorgenomen activiteiten, op het moment van besluitvorming, geen beletsel voortvloeit uit enig beheerplan op basis van de Nb-wet Geen beheerproject De voorgenomen activiteiten vormen een project dat geen direct verband heeft met of nodig is voor het beheer van het betrokken Natura 2000-gebied. De Pagina 3 van 11

4 voorgenomen activiteiten zijn voorts nog niet eerder beoordeeld in het kader van de Nb-wet Mogelijk significante gevolgen Op grond van artikel 19f, lid 1, van de Nb-wet 1998 in combinatie met artikel 19g, lid 1, van de Nb-wet 1998 dient een PB aangeleverd te worden door de initiatiefnemer. Het Europese Hof van Justitie heeft in zijn uitspraak van 7 september 2004 (zaak C-127/02) aangegeven dat een PB slechts dan achterwege kan worden gelaten indien op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat uitvoering van de werkzaamheden afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor dat gebied. In dit geval kunnen dergelijke gevolgen niet bij voorbaat uitgesloten worden. Ik concludeer dat een PB vereist is. De aanvrager heeft een PB bij de aanvraag gevoegd. De gevraagde vergunning kan slechts verleend worden, indien ik mij ervan heb kunnen verzekeren dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. De diverse beschermde waarden van het betrokken Natura 2000-gebied staan vermeld op: BEOORDELING EFFECTEN Afbakening Uit de inventarisatie blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen voor de volgende habitattypen relevant zijn voor de specifieke effectbeoordeling: Stroomdalgraslanden, Ruigten en zomen (de typen moerasspirea en grote valeriaan en wilgenroosje en moerasmelkdistel), Glanshaver- en vossenstaarthooilanden, Zachthoutooibossen, Essen- iepenbossen en Droog hardhoutooibos. Ten aanzien van de soorten betreft het de Bittervoorn, Bever, Meervleermuis, Kamsalamander, Roerdomp, Woudaap, Grote karekiet, Porseleinhoen, Kwartelkoning, Blauwborst, Aalscholver, Dodaars, Watersnip en IJsvogel en de niet-broedvogels van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Er worden geen Duurzaam-beheermaatregelen uitgevoerd binnen of in de nabijheid van de habtitattypen Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden, Beken en rivieren met waterplanten en Slikkige rivieroevers. Effecten op deze habitattypen kunnen op voorhand worden uitgesloten. Ik ben van oordeel dat de bovengenoemde afbakening van het gebied dat door de aangevraagde activiteiten beïnvloed zou kunnen worden, in de PB op een juiste wijze heeft plaatsgevonden. De in de PB geselecteerde relevante beschermde habitattypen en soorten, merk ik tevens als volledig en juist aan. Mogelijke effecten en mitigatie Pagina 4 van 11

5 Ten behoeve van alle voorgenomen werkzaamheden geldt dat deze worden uitgevoerd volgens een door een deskundige op het gebied van de relevante habitattypen of soorten op te stellen Ecologisch protocol. In dit Ecologisch protocol worden de maatregelen opgenomen die er toe leiden dat zich geen (significant) negatieve effecten kunnen voordoen. Aan-en afvoerroutes van mensen en materieel worden zo kort mogelijk gehouden en zijn niet gelegen op de locaties waar zich relevante habitattypen bevinden. Indien noodzakelijk worden deze gebieden afgezet. Aanleg van deze aan-en afvoerwegen worden gedaan in overleg met de hiervoor genoemde deskundige en opgenomen in het Ecologisch werkprotocol. Bij de aanleg van aan- en afvoerwegen wordt ten aanzien van de relevante soorten rekening gehouden met de diverse verstoringsafstanden. De werkzaamheden worden uitgevoerd vanaf een half uur na zonsopkomst tot een half uur voor zonsondergang en buiten het broedseizoen van de relevante soorten. Voorschriften hiertoe zijn in de Nb-wetvergunning opgenomen. Ten aanzien van de niet-broedvogels (steltlopers, akker- en graslandvogels en watervogels) geldt voor alle plangebieden dat er een tijdelijke aantasting plaatsvindt ten aanzien van de rust- en foerageerfunctie van hun leefgebied. Omdat de werkzaamheden worden uitgevoerd op kleine oppervlaktes, gedurende één tot enkele dagen per locatie, van een half uur na zonsopgang tot een half uur voor zonsondergang, er in de directe nabijheid binnen het plangebied veel uitwijkmogelijkheden zijn en alle maatregelen die significante negatieve effecten voor deze soorten moeten voorkomen, in een, onder begeleiding van deskundigen, vastgesteld Ecologisch werkprotocol worden vastgelegd, is er met zekerheid geen significant negatief effect op de relevante soorten als gevolg van de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden. Hieronder wordt per deelgebied aangegeven of deze plaatsvinden in Habitat- of Vogelrichtlijngebied, op welke habitattypen-en/of soorten er een mogelijk (significant) effect kan optreden en welke mitigerende maatregelen worden genomen. Dreumelsche Waard De voorgenomen werkzaamheden vinden plaats binnen Vogelrichtlijngebied. Alle relevante broedvogels komen verspreid binnen de diverse uiterwaarden voor. Op geen enkele ingreeplocatie is specifiek broedbiotoop voor deze soorten aanwezig, met uitzondering van de aalscholver in de Gendtsche Waarden. Aantasting van het leefgebied vindt dan ook niet plaats. Wel kan er incidenteel verstoring plaatsvinden. Indien er sprake is van verstoring tijdens het foerageren, is deze zeer tijdelijk en is er voldoende vervangend foerageergebied in de directe omgeving van het plangebied. Er is met zekerheid dan ook geen significant negatief effect op deze soorten. Drutensche waarden oost De voorgenomen werkzaamheden vinden binnen Vogelrichtlijngebied. Pagina 5 van 11

6 Alle relevante broedvogels komen verspreid binnen de diverse uiterwaarden voor. Op geen enkele ingreeplocatie is specifiek broedbiotoop voor deze soorten aanwezig, met uitzondering van de aalscholver in de Drutensche waarden oost. Aantasting van het leefgebied vindt dan ook niet plaats. Wel kan er incidenteel verstoring plaatsvinden. Indien er sprake is van verstoring tijdens het foerageren, is deze zeer tijdelijk en is er voldoende vervangend foerageergebied in de directe omgeving van het plangebied. Van de broedvogels heeft de aalscholver in het plangebied haar leefgebied. Er bevindt zich een aalscholverkolonie in de aanwezige bomen in de stroombaan. Alle nestbomen en de bomen in een straal van 25m als bufferzone daaromheen blijven bestaan. Er vinden alleen werkzaamheden buiten die bufferzone plaats en voorafgaand aan de eerste werkzaamheden wordt het gebied geïnventariseerd op aanwezigheid van broedplaatsen. Uit te voeren werkzaamheden starten niet in de directe omgeving van deze soort maar er wordt naar toe gewerkt. Uitvoering van de werkzaamheden vindt plaats onder ecologische begeleiding. In het Ecologisch werkprotocol worden uitvoeringsvoorschriften opgenomen en voorschriften hiertoe zijn in de vergunning opgenomen. Er is met zekerheid dan ook geen significant negatief effect op deze soorten. In het Vogelrichtlijndeel worden de werkzaamheden uitgevoerd in het leefgebied van de niet broedvogels (steltlopers en watervogels). Als gevolg van de werkzaamheden vindt er tijdelijke verstoring plaats ten aanzien van de broed-, rust- en foerageerfunctie van deze leefgebieden. Gendtsche Waarden De voorgenomen werkzaamheden vinden plaats binnen zowel Habitat- als Vogelrichtlijngebied. In deze uiterwaard bevinden zich geen Stroomdalgraslanden, Essen- en Iepenbossen, Droge hardhoutooibossen en Ruigten en Zomen en daarmee zijn mogelijke significante effecten op deze habitattypen uitgesloten. Van de habitattypen waarop zich een effect kan voordoen bevindt zich in het werkgebied Glanshaver- en vossenstaarthooilanden en Zachthoutooibossen maar de werkzaamheden worden hierbinnen niet uitgevoerd en ook de aan- en afvoerwegen worden daarin niet aangelegd. Het aanwezige bos in deze uiterwaard heeft wel de potentie om zich te ontwikkelen tot Droog hardhoutooibos maar de werkzaamheden worden hierin niet uitgevoerd en er vindt derhalve ook geen aantasting van dit potentiele type plaats. Er is met zekerheid dan ook geen significant effect op de relevante habitattypen. Van de habitatsoorten waarop zich een effect kan voordoen is het plangebied leefgebied voor de bittervoorn, kleine modderkruiper en bever. Het leefgebied van deze soort wordt niet aangetast en verslechtering is daarmee uitgesloten. Wel kan er tijdens de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden een tijdelijke verstoring optreden als gevolg van geluid direct langs de oever en in het water. Pagina 6 van 11

7 Ten aanzien van de bittervoorn en kleine modderkruiper geldt dat de werkzaamheden in het water plaatsvinden buiten de voortplantingsperiode van april tot en met augustus. In de winterrustperiode van deze soort (de periode november tot en met maart) kan in het water worden gewerkt indien dit gebeurt onder deskundige begeleiding, het water ijsvrij is en de luchttemperatuur boven 0 graden C. Indien noodzakelijkerwijs in de maanden juli en augustus in het water moet worden gewerkt dan is dat alleen mogelijk indien deskundige verklaart dat dit zonder effect kan en de populaties zijn weggevangen in het werkgebied en uitgezet in een ander (onverstoord) deel van het water. De werkzaamheden worden in één richting uitgevoerd. Uitvoeringsvoorschriften worden in het Ecologische werk-protocol opgenomen en voorschriften hiertoe zijn in de vergunning opgenomen. Ten aanzien van de bever geldt dat de voorgenomen werkzaamheden plaatsvinden in een gebied waarbinnen zich één van de drie in de uiterwaard aanwezige territoria bevindt. Er vinden geen werkzaamheden plaats binnen een straal van 30m van deze vaste rust- en verblijfplaats. In de periode maart tot en met augustus vinden geen werkzaamheden plaats binnen een straal van 50m van deze vaste rust- en verblijfplaats. In geval van ijsvorming of laag water worden geen werkzaamheden verricht binnen een afstand van 50m van de wakken en opengehouden geulen. De werkzaamheden worden uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige en uitvoeringsvoorschriften worden opgenomen in het Ecologisch werkprotocol en voorschriften hiertoe zijn in de vergunning opgenomen. Met in achtneming van deze voorschriften is er met zekerheid geen significant effect op deze soorten. Voor de soorten meervleermuis en kamsalamader is deze uiterwaard geen geschikt leefgebied vanwege het ontbreken van geleidende elementen of geschikt biotoop. Er is met zekerheid dan ook geen significant effect op deze soorten. Alle relevante broedvogels komen verspreid binnen de diverse uiterwaarden voor. Op geen enkele ingreeplocatie is specifiek broedbiotoop voor deze soorten aanwezig, met uitzondering van de aalscholver in de Drutensche waarden oost. Aantasting van het leefgebied vindt dan ook niet plaats. Wel kan er incidenteel verstoring plaatsvinden. Indien er sprake is van verstoring tijdens het foerageren, is deze zeer tijdelijk en is er voldoende vervangend foerageergebied in de directe omgeving van het plangebied. Er is met zekerheid dan ook geen significant negatief effect op deze soorten. Van de broedvogels heeft het porseleinhoen binnen het plangebied zijn leefgebied. De afstand tussen dit leefgebied en ingreeplocatie is zodanig ver dat geen leefgebied wordt aangetast en ook geen verstoring optreedt tijdens de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden. Pagina 7 van 11

8 voor zover het betreft de foerageerfunctie, maar de open wateren die daarvoor worden gebruikt, worden niet aangetast. Voor broedkolonies is het plangebied ongeschikt. Indien sprake van mogelijke verstoring tijdens het foerageren is deze zeer tijdelijk en is er voldoende vervangend foerageergebied in de directe omgeving van het plangebied. Er is met zekerheid dan ook geen significant negatief effect op deze soort. Omdat de werkzaamheden worden uitgevoerd op kleine oppervlaktes, gedurende één tot enkele dagen per locatie en er in de directe nabijheid binnen het plangebied veel uitwijkmogelijkheden zijn is er met zekerheid geen significant negatief effect op de relevante soorten als gevolg van de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden. Gouverneursche polder De voorgenomen werkzaamheden vinden plaats binnen Vogelrichtlijngebied. Alle relevante broedvogels komen verspreid binnen de diverse uiterwaarden voor. Op geen enkele ingreeplocatie is specifiek broedbiotoop voor deze soorten aanwezig, met uitzondering van de aalscholver in de Drutensche waarden oost. Aantasting van het leefgebied vindt dan ook niet plaats. Wel kan er incidenteel verstoring plaatsvinden. Indien er sprake is van verstoring tijdens het foerageren, is deze zeer tijdelijk en is er voldoende vervangend foerageergebied in de directe omgeving van het plangebied. Er is met zekerheid dan ook geen significant negatief effect op deze soorten. Willemspolder De voorgenomen werkzaamheden vinden plaats binnen Vogelrichtlijngebied. Alle relevante broedvogels komen verspreid binnen de diverse uiterwaarden voor. Op geen enkele ingreeplocatie is specifiek broedbiotoop voor deze soorten aanwezig, met uitzondering van de aalscholver in de Drutensche waarden oost. Aantasting van het leefgebied vindt dan ook niet plaats. Wel kan er incidenteel verstoring plaatsvinden. Indien er sprake is van verstoring tijdens het foerageren, is deze zeer tijdelijk en is er voldoende vervangend foerageergebied in de directe omgeving van het plangebied. Er is met zekerheid dan ook geen significant negatief effect op deze soorten. Effecten op niet broedvogels Voor de niet-broedvogels die behoren tot de watervogels (eendensoorten, fuut, wintertaling, pijlstaart, nonnetje en meerkoet) kunnen er zowel permanente effecten als tijdelijke effecten ontstaan. Permanente effecten omdat oeverbeschutting wordt aangetast Dit kan voorkomen in de Dreumelsche Waard omdat zich daar geschikt leefgebied in de vorm van een grote plas en een aantal kleine plassen bevindt voor deze soorten. Dit leefgebied bevindt zich echter nagenoeg volledig buiten de stroombaan en blijft derhalve onaangetast. Dit met uitzondering van de zuidzijde van de grote plas. Daar vinden over een korte oeverlengte werkzaamheden plaats, maar dit is ten opzichte van het geheel zodanig gering dat beschutte waterpartijen in voldoende mate overblijven en er met zekerheid geen significant optreedt. Pagina 8 van 11

9 Voor de broedvogels die behoren tot de hierboven genoemde watervogels, de grasland/akkervogels ( smienten, zwanen-en ganzensoorten) en de nat grasland/oevervogels (steltlopers) kan er een tijdelijk effect in de vorm van verstoring ontstaan als gevolg van de uitvoering van graafwerkzaamheden. Omdat de werkzaamheden niet worden uitgevoerd tijdens de rustperiode van deze soorten kan er alleen een effect ontstaan op de foerageermogelijkheden. De werkzaamheden zijn zo lokaal en tijdelijk en de draagkracht van het gebied is zodanig ruim dat er te allen tijd voldoende uitwijkmogelijkheden tot foerageren zijn. Er is met zekerheid geen significante verstoring voor deze soorten als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden. De niet-broedvogelsoort aalscholver is hiervoor bij de broedvogels al beoordeeld. STIKSTOF Stikstof Effecten als gevolg van stikstofdepositie De uitvoering van de voorgenomen maatregelen gebeurt met gebruikmaking van machines. Dit heeft stikstof emissie en depositie tot gevolg. Voor de berekening van de effecten van stikstof op de instandhoudingsdoelen is met ingang van 1 juli 2015 de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. In deze regeling is Aerius Calculator 2015 versie december 2015 als rekeninstrument aangewezen om de hoogte van de stikstofemissie en depositie te bepalen. Uit de (als bijlage bij de PB gevoegde) berekeningen blijkt dat er, als gevolg van de voorgenomenwerkzaamheden, stikstofdepositie minder dan 1 mol/ha/jr. Bij een stikstofdepositie tussen de 0,05 en 1 mol/ha/jr geldt onder voorwaarden een meldingsplicht, tenzij de ontwikkelruimte voor het gebied voor 95% is bereikt. Dan geldt vergunningplicht. Voor het Natura 2000-gebied Rijntakken is de genoemde 95%-grens bereikt en hiervoor is sprake van vergunningplicht. Er is nog voldoende ontwikkelruimte beschikbaar en daarom staat stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden, vergunningverlening niet in de weg. Met inachtneming van bovenstaande kan met zekerheid worden gesteld dat er geen significant negatieve effecten zullen optreden als gevolg van de voorgenomen maatregelen en dat de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden niet worden aangetast. CUMULATIE Op basis van artikel 19f van de Nb-wet 1998 dient bij vergunningverlening voor projecten of plannen een beoordeling plaats te vinden van de cumulatieve effecten indien deze projecten of plannen, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen, significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied. Ik heb hiervoor reeds geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, zelfstandig beschouwd, niet kan leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het betreffende Pagina 9 van 11

10 Natura 2000-gebied of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor de betreffende gebieden zijn aangewezen. De volgende relevante plannen en projecten zijn meegenomen bij de beoordeling van de cumulatieve effecten: Stroomlijnfase 1 en 2 vriendelijke oevers Maas, tranche 2 en 3 Waalweelde Beuningen Herinrichting Afferdensche en Deestsche Waarden Herinrichting Loenensche Buitenpolder Uiterwaardvergraving Millingerwaard Dijkteruglegging Lent Kribverlaging en langsdammen Waal Uiterwaardvergraving Huissensche Waarden Zuid Rivierverruiming Overdiepse Polder Uiterwaardvergraving Munninkenland De werkzaamheden voortvloeiend uit deze projecten vinden niet plaats in uiterwaarden waar de duurzaam beheermaatregelen waar deze vergunning op ziet worden uitgevoerd. Uit de PB blijkt dat negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebied Rijntakken op voorhand niet zijn uitgesloten. Deze effecten hebben echter alleen betrekking op een zeer tijdelijke verstoring ten aanzien van de soorten bittervoorn kleine modderkruiper en aalscholver een aantal relevante niet-broedvogels. De in PB beschreven mitigerende maatregelen zullen worden getroffen. Er zijn geen andere werkzaamheden bekend die gelijktijdig met het onderhavige Stroomlijnproject. Binnen de betreffende uiterwaard plaats zullen vinden en daarmee zouden kunnen leiden tot een toename van de verstoring van beschermde natuurwaarden. Dit geldt ook voor de gebieden waar naar toe kan worden uitgeweken. Bovenstaande gebieden met raakvlakprojecten zijn juist uit de scope van inhaalslag Stroomlijn fase 3, verwijderd, omdat voor deze gebieden reeds plannen gemaakt zijn. Op deze wijze wordt voorkomen dat meerdere projecten tegelijkertijd binnen één uiterwaard spelen. Aldus is geen sprake van cumulatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Conclusie Ik concludeer dat binnen de aangeleverde PB een volledige en juiste cumulatietoetsing is uitgevoerd. BESPREKING VAN DE INSPRAAK Naar aanleiding van deze aanvraag zijn, op grond van artikel 44, lid 3, van de Nbwet 1998, de provincie Gelderland en de gemeenten Druten, West Maas en Waal, Nederbetuwe en Lingewaard in de gelegenheid gesteld over deze aanvraag hun zienswijze kenbaar te maken. Dit geldt ook voor de natuurorganisaties Gelderse en Milieufederatie en Vogelbescherming Nederland. Pagina 10 van 11

11 Er zijn geen zienswijzen ontvangen. CONCLUSIE Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat als gevolg van de voorgenomen maatregelen uit onderhavig project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Rijntakken niet worden aangetast en dat de gevraagde vergunning, onder de opgenomen voorschriften en beperkingen, kan worden verleend. Pagina 11 van 11