Syntaktische konstrukties in gesproken taal

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Syntaktische konstrukties in gesproken taal"

Transcriptie

1 Syntaktische konstrukties in gesproken taal Frank Jansen bron. Huis aan de Drie Grachten, Amsterdam 1981 Zie voor verantwoording: dbnl / Frank Jansen

2 1 1. Inleiding In de volgende hoofdstukken zal ik verslag doen van een onderzoek naar enkele konstrukties die voorkomen in de Nederlandse spreektaal. In dit inleidende hoofdstuk zal ik dit onderwerp wat nauwkeuriger omschrijven, opdat de lezer meteen kan nagaan of hij er wel of niet iets van zijn gading in kan vinden. Het gaat in de eerste plaats om spreektaal. Die wordt bestudeerd aan de hand van werkelijk gesproken taal, dus niet op basis van, bijvoorbeeld, dialogen uit toneelstukken (Van den Berg 1963). Een belangrijke beperking van dit onderzoek vormt de manier waarop we aan die gesproken taal zijn gekomen. Dat is gebeurd door een veertigtal mensen te interviewen, en deze interviews op de band op te nemen. Alleen deze interviews vormen het materiaal, toevallige observaties of gegevens uit andere spreektaalkorpussen komen er niet in voor, tenzij anders wordt aangegeven. Het materiaal bestaat dus uit vaak uitgebreide antwoorden op een serie vragen. Dat maakt ons korpus gesproken taal al belangrijk verschillend van dat van Uijlings (1956). Zij ontlokte gesproken taal door geheel onvoorbereide mensen verscheidene prentjes te laten beschrijven. Alleen al daarom zijn de resultaten van ons onderzoek niet onmiddellijk vergelijkbaar met die van vroegere onderzoekers. Een verder kenmerk van mijn materiaal is, dat we aandacht hebben besteed aan de selektie van de sprekers. Dezen werden zo geselekteerd dat het mogelijk was eventuele verschillen in taalgebruik tussen diverse groepen sprekers op het spoor te komen. In hoofdstuk 3 wordt uiteengezet hoe het korpus opgebouwd is. Al is hiervoor de nadruk gelegd op de verschillen tusen ons onderzoek en de voorgaande, dit betekent niet dat onze gesproken taal totaal anders in elkaar steekt dan die waarop die andere onderzoeken zijn gebaseerd. De hoeveelheid problemen die de beschrijving van mijn konstrukties met zich mee bracht, was echter zo groot, dat er geen tijd en plaats meer was voor uitgebreide vergelijkingen met andere onderzoekingen. Uit het woord konstrukties in de titel blijkt verder dat slechts één aspekt van de spreektaal aan bod komt, de syntaksis. Daar komt nog bij dat we dat begrip vrij nauw hebben geïnterpreteerd, namelijk als de manieren waarop konstituenten aaneengeschakeld worden tot één zin (daarover straks meer). Buiten beschouwing blijven dus kwesties als tijd en kongruentie van werkwoordsvormen of de keuze van voegwoorden, onderwerpen die traditioneel tot de syntaksis worden gerekend. Ook de interne struktuur van woordgroepen blijft volledig buiten beschouwing. Deze studie bevat geen overzicht van de syntaktische konstrukties die in de gesproken taal voorkomen. We beperkten ons ten eerste tot

3 2 mededelende hoofdzinnen. Ten tweede bekeken we daarvan alleen de zinsdelen die vóór de persoonsvorm (voortaan: pv) staan. In hoofdstuk 3 vindt U de motivatie voor deze beperking. In de praktijk zullen ook andere zinsdelen aan bod komen, maar dan alleen voor zover ze beschouwd kunnen worden als potentiële zinsdelen vóór de persoonsvorm. Zodoende is ons onderzoek beperkt tot de volgende vragen omtrent spreektaalkonstrukties: a. indien de mededelende hoofdzin één zinsdeel voor de pv heeft, wat zijn dan de eigenschappen van het eerste zinsdeel? Daaraan gerelateerd is de vraag: hoe groot is de kans dat een bepaald zinsdeel op de eerste plaats terecht komt ten opzichte van de keren dat het op een andere plaats terecht komt? Een konkreet voorbeeld is de struktuur van het type (1), waarvan je de frekwentie kan relateren aan die van (2). Dit soort kwesties wordt behandeld in hoofdstuk (1) Morgen komt Piet (2) Piet komt morgen b. indien de mededelende hoofdzin géén zinsdeel voor de pv heeft, bijvoorbeeld (3) in plaats van (4), kunnen we dan iets te weten komen over het element dat weggelaten is? Zo ja, wat voor eigenschappen heeft dat element en welke zo'n zin? (3) Heb ik al gedaan (4) Dat heb ik al gedaan De konstruktie in (3) noem ik eerste zinsdeel deletiekonstruktie (EZD). De konstruktie wordt in hoofdstuk 5 besproken. c. indien de mededelende hoofdzin twee zinsdelen voor de pv heeft, bijvoorbeeld (5) in plaats van (6), wat voor eigenschappen hebben dan die twee elementen voor de pv? (5) Dat probleem dat snap ik niet (6) Dat probleem snap ik niet Deze konstruktie, een zogeheten Links Dislokatie (of:ld) konstruktie, wordt besproken in hoofdstuk 6. d. indien de mededelende hoofdzin twee pv's bevat, bijvoorbeeld (7) in plaats van (8), welke eigenschappen hebben die pv's, welke de elementen tussen de pv's en welke de rest van de zin? (7) Ik heb dat probleem heb ik nooit gesnapt (8) Ik heb dat probleem nooit gesnapt Aan deze konstruktie die Herhalingskonstruktie (HK) genoemd wordt, is hoofdstuk 7 gewijd. 1. In plaats van op de eerste plaats terecht komt zal ook wel de term vooropplaatsing vallen, evenals linksdislokatie een metafoor voor zover het gaat over gesproken taal. Ze suggereren dat een element naar links (of naar voren) dan wel naar rechts (of naar achteren) kan worden geschoven. Uiteraard kunnen taalkundigen dergelijke operaties volbrengen met de zinnen die ze op papier zetten. Sprekers doen iets anders: ze kunnen met een woordgroep beginnen, of deze nog even uitstellen, dit natuurlijk allemaal onbewust. Voor een paar opmerkingen over dit probleem zie

4 3 Op a. na zijn dit spreektaalkonstrukties. Met die term bedoel ik niet, dat deze konstrukties niet in schrijftaal kunnen voorkomen. Dat gebeurt wel, vooral met de konstruktie onder b. Bij zuke 'geschreven spreektaalkonstrukties' kunnen we echter de volgende kanttekeningen plaatsen. Ten eerste komen ze vooral voor, in dié teksten die pretenderen zoveel mogelijk bij de spreektaal aan te sluiten (bijvoorbeeld reklameteksten). Ten tweede zijn ze in geschreven taal schaars, vergeleken met de frekwentie in gesproken taal. Ten derde is er een verschil in normatief opzicht. Geschreven spreektaalkonstrukties zullen niet gauw voorkomen in officiële of formele teksten, terwijl ze in de gesproken taal in alle stijlen voorkomen zoals ook uit dit onderzoek blijkt. De vooropplaatsingskonstruktie, zoals ik de gevallen onder a. voortaan zal noemen, is dus een vreemde eend in de bijt, omdat deze wel in geschreven taal voorkomt. De voornaamste reden waarom a. toch in het onderzoek werd betrokken was, dat een grondig inzicht in de eigenschappen van de gewone eerste zinsdelen noodzakelijk was voor de bestudering van de andere spreektaalkonstrukties. Een andere reden is het voorkomen van zinnen als (9), die naar we aannemen van (10) kan worden afgeleid: (9) Dat soort dingen moet ik vaak aan denken (10) Ik moet vaak aan dat soort dingen denken Hier is het objekt 2. van een prepositie vooropgeplaatst, terwijl de prepositie zelf achter is gebleven. Deze konstruktie, die in 4.5. wordt behandeld, is weer een echte spreektaalkonstruktie. Het voornaamste doel van deze studie is meer gegevens te verkrijgen over het gebruik van de genoemde konstrukties. Het zal daarbij niet alleen gaan om de syntaktische eigenschappen van de zinnen waarin de konstrukties voorkomen, maar ook om eigenschappen van de sprekers. Wij zijn nagegaan of de frekwentie van deze konstrukties samenhangt met sociale eigenschappen van de spreker, en met de aard van het gesprek. Deze gegevens worden dan gebruikt voor de beantwoording van de kernvragen van dit onderzoek. Wat is de status van de spreektaalkonstrukties? Zijn het vergissingen, en dus vergelijkbaar met versprekingen? Zijn het varianten van de standaardtaal die minder gewaardeerd worden in sociolinguistisch opzicht? Of, een laatste mogelijkheid, zijn het konstrukties die tot het taalsysteem van de taalgebruiker behoren, en die als zodanig een eigen waarde hebben? In hoofdstuk 8 hebben we dat probleem ook langs een andere weg geprobeerd te benaderen. Met behulp van twee soorten tests gaan we daar na welke syntaktische eigenschappen de akseptabiliteit van de spreektaalkonstrukties bepalen. De resultaten van deze tests kunnen systematisch zijn of niet. Is het eerste het geval, dan kunnen we de systematiek in de waardering vergelijken met de systematiek in de produktie. Als deze twee overeenkomen dan is er een goede 2. Onder het objekt van een prepositie verstaat men de naamwoordsgroep die tezamen met het voorzetsel één konstituent vormt.

5 4 reden om aan te nemen dat de desbetreffende spreektaalkonstruktie onderdeel is van het taalvermogen van de spreker. Het bovenstaande is een omschrijving van de onderwerpen die hierna zullen worden behandeld. Voor de duidelijkheid voeg ik daar tenslotte nog enkele onderwerpen aan toe die straks niet aan de orde zullen komen. Ten eerste is dit geen verhandeling over de juiste manier van spreken. De doelstelling is dus niet normatief maar deskriptief. Ten tweede zal helemaal niets worden gezegd over de geschiedenis van spreektaalkonstrukties; er staat dus niets in over verandering van één of meer konstrukties. Ten derde zal ook de geschiedenis van de beschrijving van de spreektaalkonstruktie niet of nauwelijks aan bod komen. Deze gekompliceerde kwestie verdient nog eens apart te worden besproken. Tenslotte blijft ook het aspekt van de taalontwikkeling buiten beschouwing. Het gaat alleen over de gesproken taal van volwassenen. Aan een vergelijking van de resultaten met die van onderzoek naar kindertaal waag ik me hier niet.

6 5 2. Probleemstelling 2.0. Inleiding In dit hoofdstuk worden de problemen behandeld die het uitgangspunt waren voor het onderzoek. Het eerste probleemgebied kan omschreven worden als: het kontroleren van beweringen over het voorkomen van zinsvormen in het Nederlands (2.1.). Het tweede probleemgebied heeft te maken met het meten van het relatieve voorkomen van syntaktische konstrukties. Hoe weten we welke konstruktie meer voorkomt dan een andere (2.2.)? Het derde en laatste probleemgebied is meer specifiek sociolinguïstisch van aard. Is de frekwentie van sommige konstrukties (mede) afhankelijk van enkele niettalige eigenschappen van spreker en situatie (2.3.)? 2.1. Het voorkomen van zinsvormen Deze eerste paragraaf bestaat uit de volgende sekties. Allereerst ga ik zo beknopt mogelijk in op het traditionele probleem wanneer een bepaalde zinsvorm als een konstruktie van het Nederlands beschouwd moet worden (2.1.1.). Vervolgens geef ik wat argumenten om de prioriteit aan de taalproduktie te geven bij de bepaling welke zinsvormen akseptabel zijn (2.1.2.). Tenslotte geef ik de konstrukties waarvan we hebben onderzocht of er argumenten zijn om ze als Nederlandse zinsvorm te beschouwen (2.1.3.) Wanneer is iets een konstruktie van het Nederlands? Deze studie gaat niet over de vraag welke kriteria, houdbaar of onhoudbaar, er in het verleden zijn aangelegd om te beslissen welke zinsvorm tot een taal, i.c. het Nederlands moet worden gerekend en welke niet. Daarom geef ik in deze sektie een uiterst schematisch overzicht. Voordat dat gedaan kan worden moeten we eerst even aandacht besteden aan het onderscheid tussen grammatikaal en akseptabel. Een zinsvorm is grammatikaal als hij verantwoord kan worden door de regels van de Nederlandse grammatika. Een zinsvorm is akseptabel als hij door één of meer normale volwassen taalgebruikers van het Nederlands normaal wordt geacht. Volgens sommige linguïsten hebben beide begrippen helemaal niets met elkaar te maken. Zo probeert Otero (1973) te bewijzen dat er vier soorten zinnen zijn: 1. zinsvormen die zowel grammatikaal als akseptabel zijn, 2. zinsvormen die grammatikaal maar onakseptabel zijn, 3. zinsvormen die ongrammatikaal maar akseptabel zijn, en tenslotte

7 6 4. zinsvormen die zowel ongrammatikaal als onakseptabel zijn. In deze studie zal geen onderscheid gemaakt worden tussen grammatikaal en akseptabel, omdat ik het niet nodig heb. De oorzaak daarvan is mijn ongeloof in het bestaan van zinnen van het type 3.: als je de akseptabiliteit als toetssteen voor de juistheid van je regelstelsel afwijst, blijft er geen enkele andere manier over om te kontroleren of je regels juist zijn. Naar mijn smaak stapt Otero wat al te gemakkelijk over dat probleem heen. Het bestaan van zinnen uit groep 2. ontken ik niet. Het gaat dan om zinnen die ontstaan doordat sommige regels, bijvoorbeeld regels voor relatieve bijzinnen, zo vaak binnen één zin worden toegepast, dat er een te lang, ingewikkeld en onbegrijpelijk produkt ontstaat. Deze grammatikale maar onakseptable zinnen vormen geen probleem, omdat ze in gesproken taal nauwelijks voorkomen, althans in de gesproken taal van normale sprekers. Omdat groep 2. dus voor dit onderzoek niet relevant is, en groep 3. niet bestaat, blijven alleen die zinnen over die óf zowel grammatikaal als akseptabel, of zowel ongrammatikaal als onakseptabel zijn. In die situatie heeft een onderscheid tussen grammatikale en akseptabele zinnen geen zin. De eerste manier waarop je kan vaststellen of een reeks opeenvolgende woorden een Nederlandse konstruktie is, berust op de akseptabiliteit van die reeks woorden. Als Nederlandse taalgebruiker heb je meestal een duidelijke intuïtie over wat een normale zin is en wat niet. Op die manier kan het taalkundig onderzoek snel vorderen: de onderzoeker stelt een reeks woorden samen die alleen volgens een bepaalde regel verantwoord kan worden. Daarna gaat hij na, aan de hand van zijn eigen intuïties of deze reeks woorden een akseptabele Nederlandse zin is. Op deze methode is al van vele kanten kritiek geuit. Soms om redenen die makkelijk verholpen kunnen worden, zoals het geringe aantal waarnemers aan wie de krusiale zinnen ter beoordeling worden voorgelegd. Fundamenteler is een ander bezwaar tegen de methode: er is alle reden om te twijfelen aan het primaire karakter van intuities over welgevormdheid van taalbouwsels. Snow en Meijer (1976) laten zien dat intuïties een aspekt van het menselijk taalvermogen zijn, dat sekundair is vergeleken met andere aspekten, zoals het spreken en begrijpen van taal. Op grond van dat sekundaire karakter van intuïties, is het weinig waarschijnlijk dat deze gezien moeten worden als een vermogen van de mens dat helemaal los staat van zijn andere taalvermogens. Het ligt dan in de lijn van de verwachting dat er een relatie bestaat tussen de frekwentie waarmee een konstruktie gesproken wordt, en de akseptabiliteit ervan. Andere bezwaren tegen een ongekontroleerd gebruik van intuïties als basisgegevens zijn gegrond op de onzekerheid over het meespelen van normen: soms is het moeilijk om je bewust te maken van het bestaan van een norm. Dat betekent dat taalkundigen soms onbewust zinnen onakseptabel achten (en niet willen verantwoorden met behulp van hun regelsysteem) die men niet hóórt te gebruiken, terwijl ze wel gebruikt worden. Het zou onzin zijn om op grond van deze bezwaren intuïtieve oordelen

8 7 af te willen schaffen. Daarvoor zijn ze te onontbeerlijk, zoals ook in de volgende hoofdstukken zal blijken. Het bovenstaande is alleen een pleidooi om zo mogelijk (ook) van andere middelen gebruik te maken. De tweede manier om de mogelijkheid van een zinsvorm vast te stellen, maakt wél gebruik van een primair aspekt van het menselijk taalvermogen. Je kan nagaan welke konstrukties begrijpelijk zijn voor sprekers van het Nederlands, en welke niet. We volgen dan een benadering waarbij elke konstruktie een Nederlandse zinsvorm is, die voor één of meer Nederlandse taalgebruikers begrijpelijk is. Zo'n methode, die overigens zeker eens geprobeerd moet worden, konden we niet toepassen om de volgende praktische redenen: Allereerst is de begrijpelijkheid van een zin voor alles een afgeleide van de begrijpelijkheid van de woorden in die zin (Martin, 1968). Dat betekent dat de woorden in het onderzoek naar de begrijpelijkheid als funktie van de syntaktische struktuur konstant zouden moeten worden gehouden. Zoiets vereist een zeer strikte experimentele opzet. De tweede faktor die een belangrijke invloed zou hebben op (spreektaal)konstrukties, is de kontekst waarin de zin geuit wordt. Ook deze zou konstant gehouden moeten worden, hetgeen nog weer andere strikte eisen aan proefpersonen en experimentele situatie gesteld zou hebben. Een dergelijke opzet is op zich wel mogelijk, maar was in dit geval niet goed kombineerbaar met de wijze van onderzoeken die voor de andere doelstellingen nodig was. We moesten dus afzien van de begrijpelijkheid als grondslag voor akseptabiliteit omdat de uitvoering van een dergelijk deelonderzoek niet paste in het totale onderzoeksplan. Daar komt nog een theoretisch probleem bij. Het is op voorhand waarschijnlijk dat de klasse van begrijpelijke Nederlandse spreektaalzinnen vrijwel alle andere klassen zou bevatten, ja zelfs alle spreektaalzinnen zou bevatten. Een spreektaalzin die om syntáktische redenen onbegrijpelijk is, kan ik me nauwelijks voorstellen. Daarom hebben we ook afgezien van begrijpelijkheid als maatstaf voor akseptabiliteit. Zodoende is nog maar één maatstaf overgebleven, namelijk de produktie van zinnen De relatie tussen akseptabiliteit en voorkomen in de spreektaal In het voorafgaande is betoogd, dat intuïtieve oordelen over akseptabiliteit onbetrouwbaar kunnen zijn, zodat het goed zou zijn, dat een dergelijk oordeel verstevigd zou kunnen worden met behulp van feiten over andere, primaire vormen van taalvermogen. De meest voor de hand liggende kapaciteit van de taalgebruiker is uiteraard het spreken, de produktie van taalbouwsels. De volgende relaties tussen produktie en akseptabiliteit zijn in theorie mogelijk: 1. akseptabel en voorkomend in de spreektaal 2. akseptabel en niet (of marginaal) voorkomend in de spreektaal 3. niet, of marginaal akseptabel en voorkomend in de spreektaal 4. noch akseptabel, noch voorkomend in de spreektaal.

9 8 Over de klassen 1 en 4 hoeven we niets te zeggen: hoe meer konstrukties tot één van deze klassen behoren, hoe beter het is. De moeilijkheden ontstaan pas bij 2 en 3. Daarover gaat dus verder deze paragraaf. Allereerst iets over klasse 2. Omdat de laatste jaren veel intuïtieve oordelen bekend geworden zijn over Nederlandse konstrukties, kunnen we met deze feiten in de hand bekijken, of de akseptabel geachte konstrukties ook in de spreektaal voorkomen. Is dat niet of nauwelijks het geval (klasse 2 dus), dan rijst de vraag: zijn dat nou Nederlandse zinnen of niet? Ik denk dat een antwoord op deze vraag vooralsnog niet gegeven kan worden, en wel om de volgende redenen. Ten eerste kan het aan de onderzoeksopzet, die immers tot een specifieke spreeksituatie leidde, hebben gelegen dat bepaalde konstrukties niet voorkomen. Ten tweede kan een konstruktie wel voorkomen, maar beperkt zijn tot geschreven taal, of een specifieke soort geschreven taal. Het is echter ook goed mogelijk dat een konstruktie inderdaad geen Nederlands is, en alleen intuïtief akseptabel lijkt omdat hij intuïtief over één kam geschoren wordt met een konstruktie met wezenlijk andere eigenschappen. Klasse 3 heeft omgekeerde kenmerken: konstrukties die wel gesproken worden, maar onakseptabel geacht worden. Zijn die konstrukties nu wel of geen Nederlands? Het antwoord moet naar mijn mening positief zijn: we worden wel gedwongen om zulke konstrukties te aksepteren, indien we het uitgangspunt serieus nemen dat intuïties slechts een sekundair aspekt van het menselijk taalvermogen vormen, tegenover taalproduktie een primair. Ik behandel de konstrukties uit klasse drie dan ook als normale Nederlandse konstrukties. De intuïtieve afkeuring ervan beschouw ik óók als een taalfeit, maar dan als een argument om na te gaan of ze geen substandaardkonstrukties zijn. Met andere woorden het gaat dan om een feit dat verklaard moet worden binnen een theorie over taalnormen. Bij klasse drie horen nog twee speciale gevallen. Als eerste noemen we die konstrukties waarvan de intuïtieve afkeuring gebaseerd is op verwarring met een konstruktie die er enigszins op lijkt. Het tweede speciale geval van intuïtieve afkeuring is de totale veronachtzaming ervan. Er komen in de spreektaal konstrukties voor die ondanks het intensieve onderzoek van de laatste jaren helemaal genegeerd zijn. Ook deze konstrukties, met al hun syntaktische eigenschappen dienen als Nederlandse konstruktie beschreven te worden Konkrete problemen bij het onderzoek naar het voorkomen van een konstruktie In de vorige sektie hebben we het gehad over de relatie tussen intuïtieve akseptabiliteit en voorkomen van zinnen in het algemeen. Dat laatste werd in de konkrete onderzoeksopzet al meteen beperkt tot spreektaalkonstrukties. De reden daarvoor is, zoals al gezegd, dat dit deelonderzoek moest passen in de totale onderzoeksopzet. De beperking tot spreektaalzinnen bracht met zich mee, dat uiteraard ook de lijst van

10 9 konstrukties waarover (twijfelachtige) intuïtieve oordelen zijn gepresenteerd, werd beperkt tot spreektaalkonstrukties. Het gaat immers niet aan, dat we het voorkomen van zinnen met bijvoorbeeld bijzonder ingewikkelde werkwoordelijke eindgroepen in de spreektaal zouden kontroleren, en, deze niet gevonden hebbende, zouden konkluderen dat dergelijke zinnen in het Nederlands niet bestaan. Met deze beperking konden de volgende vraagstellingen aan de hand van de volgende konstrukties nader worden getoetst: a. Bestaan er konstrukties in de spreektaal die volgens taalkundigen onakseptabel zijn? Zo ja, wat zijn de eigenschappen daarvan? Deze vraag wordt behandeld aan de hand van de strandingskonstruktie (4.5.). b. Zijn er konstrukties in de spreektaal die in het syntaktisch onderzoek veronachtzaamd zijn? Deze vraag wordt behandeld naar aanleiding van de deleties van eerste zinsdelen (5). c. Bestaan er konstrukties in de spreektaal die taalkundigen verwarren met andere konstrukties? Een voorbeeld daarvan zijn de linksdislokaties (6.), en de vooropplaatsingskonstruktie (4.) d. Zijn er spreektaalkonstrukties die als zodanig akseptabel worden geacht, maar niet voorkomen? Deze vraag wordt behandeld aan de hand van de LDkonstruktie (6.) 2.2. De frekwentie van zinsvormen Inleiding Het centrale probleem in deze paragraaf is: kan de methode, die al zo'n twintig jaar door sociolinguïsten wordt gebruikt om de frekwentie van fonologische varianten te bepalen, worden aangepast voor het gebruik bij de bepaling van de frekwentie van varianten in de zinsvorm? De opbouw van deze paragraaf is als volgt. Ik zal eerst beknopt uiteenzetten op welke manieren men de frekwentie van syntaktische vormen in het verleden zoal gemeten heeft, (2.2.1.). Vervolgens bespreek ik de methode die in de sociolinguïstiek wordt toegepast om de frekwentie van een bepaalde vorm te bepalen (2.2.2.). Daarna ga ik in op de problemen die ontstaan als je die methode wil gaan toepassen op varianten in de zinsvorm (2.2.3.). De laatste sektie, , gaat over de richting waarin we in de volgende hoodstukken de oplossing zullen zoeken Frekwentiemetingen van syntaktische vormen In 2.1. heb ik het steeds gehad over 'het voorkomen van zinsvormen'. Het ging er daar alleen maar om, of sprekers van het Nederlands sommige zinsvormen echt uiten, of niet. Daarom kon daar, althans in theorie, worden volstaan met een dergelijk vaag begrip. Zo gauw je in principe ook andere problemen wil gaan aanpakken, kan dat niet meer. We

11 10 moeten dan precies weten hoe vaak iets voorkomt. De eenvoudigste manier om dat te weten te komen is, alle gelijke zinsvormen bij elkaar op te tellen, en deze getallen enigszins geordend (bijvoorbeeld in afnemende frekwentie) neer te zetten. Op die manier verrichtte men kwantitatief syntaktisch onderzoek binnen de 'Groninger school' van de stilistische syntaksis (Overdiep 1949; Sassen 1953). Deze methode is alleen geschikt om er een overzicht mee te geven van wat er zoal voorkomt in een bepaald taalfragment. Zo kan het nuttig zijn om te weten hoe vaak in een middelnederlands gedicht meer dan twee zinsdelen voor de persoonsvorm in de hoofdzin voorkomen. Het nut van de gegevens is minder duidelijk als er weinig inzicht kan bestaan in de afgerondheid van het korpus. Dat is het geval bij de tellingen van Sassen en Van der Haar (1967). Een meer verfijnde vorm van frekwentiemeting is, dat je het voorkomen van een taalvorm deelt door het aantal eenheden op het zelfde nivo in hetzelfde korpusdeel. Zodoende kan je de frekwentie van werkwoorden meten, door het aantal werkwoorden te delen door het totaal aantal woorden in je korpus, en meer syntaktisch de frekwentie van bijzinnen, door een deling van het aantal bijzinnen door het totaal aantal zinnen. Deze methode komt onder andere al voor bij Bernstein (1962), maar wordt ook nu nog vaak gebruikt, met name door onderzoekers van de korrelatie tussen taal en sekse van de spreker, bijvoorbeeld Gerritsen (1980). De beide net genoemde methodes zijn eigenlijk alleen maar bevredigend, als het gaat om het meten van het voorkomen van taalvormen die geen varianten van elkaar zijn. Zo gauw er ook maar een vermoeden bestaat, dat twee taalvormen varianten van elkaar zijn, dat wil zeggen beide gekozen kunnen worden om hetzelfde uit te drukken, heb je niets aan die methoden. Bij varianten wil je immers allereerst te weten komen, welke redenen er bestaan voor een spreker om nu eens de ene variant, en dan weer de andere te kiezen. Inzicht in die redenen kan je krijgen door het voorkomen van de varianten aan elkaar te relateren. Dat laatste ontbreekt bij de bovengenoemde methodes. Een ander uitvloeisel van de frekwentiebepaling zonder relatie met de varianten is het volgende: stel dat een bepaalde taalvorm afwezig is in je korpus, dan weet je nooit of die afwezigheid struktureel is of dat de spreker ook helemaal geen varianten van die bepaalde taalvorm heeft uitgesproken. Tenslotte is er nog de eksperimentele methode. In een eksperiment wordt een aantal proefpersonen onder identieke omstandigheden een taaluiting ontlokt. Dat kan gebeuren door een plaatje te tonen, dat de proefpersonen moeten beschrijven (Uijlings 1956, Van Bree 1978). Een andere mogelijkheid is, telkens de eerste zin te bestuderen van het antwoord op een uiteraard steeds identieke vraag aan de proefpersonen. Weer iets anders is de methode, waarbij men de proefpersonen een zin laat afmaken (Kempen 1977). Het aantal keren dat op een bepaalde manier geantwoord wordt, kan men dan relateren aan het totale aantal opdrachten dat werd uitgevoerd. Deze eksperimentele methode is

12 11 onmisbaar voor het onderzoek naar de faktoren die de spreektaalkonstruktie konditioneren. Door de situatie te variëren kan met grote precisie worden vastgesteld wat een proefpersoon ertoe brengt om de ene variant wél te gebruiken en de andere niet. Toch heeft deze methode ook nadelen (vgl Labov 1975). We komen wel te weten welke keuzes een spreker maakt en op wat voor gronden, maar we weten niets over de geldigheid van onze resultaten. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de proefpersoon, of liever: alle sprekers van die taal, buiten het eksperiment precies dezelfde keuze maken. Integendeel, er is een argument tegen zo'n aanname. Om dat argument te kunnen appreciëren is het nodig eerst na te gaan in wat voor een taalsituatie de proefpersoon in een eksperiment zich bevindt. Die taalsituatie kan men als volgt karakteriseren: a. grote aandacht voor de eigen taal, b. grote aandacht voor de vorm van de eigen taal, en c. minimale betrokkenheid bij de inhoud van de uitingen. Deze eigenschappen zijn alle kenmerken van uiterst formeel taalgebruik. Nu heeft Labov (1966) aangetoond dat er belangrijke verschillen bestaan tussen informeel taalgebruik en formeel taalgebruik. Voor ons is vooral van belang, dat het taalgedrag in een formele situatie van veel personen veel inkonsistenter is dan het taalgedrag in een informele situatie. Op grond hiervan mogen we dus verwachten dat de gedragingen van een proefpersoon bij een eksperiment weinig of geen inzicht kunnen geven in hun taalgedrag in informelere situaties. Dat klemt te meer bij het onderzoek van spreektaalkonstrukties, waarbij immers een normatief aspekt op de achtergrond meespeelt. Daarom was de eksperimentele methode niet zo geschikt voor ons onderzoek De frekwentiemethode die hier gevolgd is Omdat de in genoemde methodes van frekwentiebepaling óf te weinig informatie bieden, óf te beperkte verklarende kracht hebben, kiest men tegenwoordig eerder voor een andere methode voor frekwentiebepaling. Daarbij wordt de mate van voorkomen van een taalvorm gerelateerd aan de mate waarin die taalvorm in het zelfde stukje taal had kunnen voorkomen. Voor de duidelijkheid geef ik eerst een voorbeeldje, dat ontleend is aan de sociolinguïstische bestudering van variatie op het nivo van de klankstruktuur. Het voorbeeldje betreft de optionele deletie van een t aan het einde van een woord, een verschijnsel dat voorkomt in een groot aantal Nederlandse dialekten. In een dergelijk dialekt, bijvoorbeeld het Leids, merken we op dat één en dezelfde spreker nu eens licht zegt, en dan weer lich, terwijl hij in beide gevallen nietdonker bedoelt. Hetzelfde verschijnsel nemen we waar bij bijvoorbeeld promp en prompt, herfs en herfst, en gehak en gehakt, en vervolgens stellen we de volgende regel op:

13 12 Door nu alle woorden in de spraak van een informant bij elkaar op te tellen waarin regel (1) wordt toegepast, en daarnaast alle woorden op te tellen die op [Ct] eindigen maar waarin de regel niét is toegepast, kunnen we berekenen wat de toepassingsfrekwentie is van regel (1) in een bepaalde hoeveelheid spraak van een informant. Die frekwentie is dan namelijk de breuk die ontstaat als je het aantal gevallen waarin (1) is toegepast deelt door het aantal gevallen waarin de regel niet is toegepast vermeerderd met het aantal gevallen waarin de regel wel is toegepast. Deze manier van doen heeft een uitbundige hoeveelheid resultaten opgeleverd die bovendien vergelijkbaar zijn. Het succes en de simpelheid van de methode nemen echter niet weg, dat het nuttig is, enige aandacht te besteden aan de grondslagen van de methode. Waarom kunnen we zo werken? De eerste, en mijns inziens belangrijkste grondslag heb ik al eens de onafhankelijkheid van de betekenis genoemd (Jansen 1978c). Dat is echter wat al te primitief gesteld. De relatie tussen de woordvorm en de betekenis is juist zeer vast. Dat blijkt wel uit de absurditeit van een onderzoek waarin haas en kers automatisch worden geskoord als twee gevallen waarin regel (1) wel is toegepast, omdat er immers ook haast en kerst bestaan. Een dergelijke handelswijze doet echter geen recht aan het feit dat ook haas en kers bestaan zonder een dergelijke t. De reden waarom zo'n onderzoek absurd is, moet gelegen zijn in het feit dat het voor iedere spreker van een taal intuïtief onmiddellijk duidelijk is dat kers en kers(t) twee verschillende woorden zijn, omdat ze twee geheel verschillende dingen betekenen. Het sociolinguïstisch onderzoek naar klankvariatie steunt dus in wezen op dié theorie over het woord, die erop neerkomt, dat een bepaalde betékenis juist van een klankvorm één bepaald woord maakt. Deze betekenis is onafhankelijk van de woordvorm. Met andere woorden: de klankvorm kan veranderen, maar het woord blijft konstant omdat de betekenis van het woord konstant blijft. Op grond van deze eerste grondslag, is niet alleen fonetisch onderzoek naar variatie mogelijk, maar ook onderzoek naar synoniemen. Zo is het goed mogelijk een onderzoek op te zetten naar het voorkomen van diender, kip, juut en agent. Omdat die woorden alle agent betekenen, mogen ze als varianten van elkaar beschouwd worden, en kan de frekwentie van één van hen ten opzichte van alle andere gemeten worden. Een dergelijk synoniemen onderzoekje maakt ook een tweede grondslag duidelijk waarop een onderzoek van klankvariatie berust, en dat is de algemene formulering van regel (1). Deze regel vormt het vertrekpunt van het onderzoek, omdat we gekonstateerd hebben dat alle klankvormen die op Ct eindigen ook wel eens zonder die laatste t voorkomen. De fonetische regel is dus onafhankelijk van de woorden waarop hij werkt. Daarom nemen we aan dat tikken en tiepen twee synoniemen zijn, en geen fonetische varianten: de regel die zegt: verander ik in iep tussen t en en komt alleen voor bij deze twee woorden zelf, en niet bij stikken: *stiepen; Door die aanname van algemeenheid is een snel onderzoek mogelijk. De derde grondslag van het onderzoek naar klankvariatie die ik hier

14 13 wil noemen, is de vastheid van de klankvorm. Woorden worden wel eens omschreven als die taalbouwsels waarvan de delen niet omstelbaar of uiteenplaatsbaar zijn (Reichling 1967). Dat brengt met zich mee dat de klankvarianten van één woord automatisch al niet radikaal van elkaar kunnen verschillen, bijvoorbeeld doordat de lettergrepen omgewiseld zijn. In de praktijk komt het zelden voor dat meerdere optionele regels op verschillende onderscheiden delen van een woord werkzaam zijn. Wat het meest gebeurt is reduktie binnen de onbeklemtoonde lettergrepen, die kan worden verantwoord door verschillende optionele regels aan te nemen die achtereenvolgens op eenzelfde segment werken. Wat helemaal niet voorkomt is, dat ten gevolge van de werking van een optionele regel op de ene plaats (bijvoorbeeld aan het begin van het woord), een regel die werkt op segmenten aan het einde, verplicht moet werken. Dat maakt de afleiding van woordvormen tot een tamelijk heldere, korte en doorzichtige zaak Problemen bij de toepassing van de potentieelgerealiseerdmethode op syntaktische variatie In deze subsektie ga ik in op de problemen die ontstaan als je de potentieelgerealiseerd methode zomaar toepast op het gebied van de syntaktische variatie. We zullen daarbij zien dat de grondslagen die een snelle voortgang van het onderzoek naar fonetische varianten mogelijk maakten, meestal ontbreken. Ik zal echter eerst een voorbeeldje geven van syntaktische variatie. Dat voorbeeldje is ontleend aan Jansen (1978b), de plaatsing van een voorzetselgroep voor en achter de werkwoordelijke eindgroep, zie respektievelijk (2) en (3): (2) Ik wil niet meer werken aan dat soort problemen (3) Ik wil aan dat soort problemen niet meer werken. Als er al een betekenisverschil tussen beide zinnen bestaat, dan is dat lastig onder woorden te brengen: het is namelijk nog niemand enigszins bevredigend gelukt. 1 Op grond van deze eigenschap, twee volgordes, geen betekenisverschil, kun je van varianten gaan spreken. De volgende stap is, dat je veel meer van deze volgordevarianten in een tekst opmerkt, zodat je gaat proberen de variatie in een optionele regel te vangen. Met behulp van zo'n regel kan je bekijken hoevaak de struktuur van (2) voorkomt ten opzichte van de struktuur van type (3) (Zie Jansen 1978b 1 Ik besteed hier geen aandacht aan de intonatie als faktor voor de betekenisverandering van zinnen (zie echter en 6.3.). Dat wil niet zeggen dat ik niet overtuigd ben van het belang van de melodische laag voor de zinsbouw. Die melodische laag is immers hét kriterium om van een zin te spreken (Reichling 1967), en een belangrijk middel om betekenisnuances in de fatische laag aan te brengen. De intonatie van de spreektaalzinnen blijft in dit onderzoek enigszins buiten beschouwing omdat het een opzet en instrumentarium vereist dat te veel verschilt van de rest van het onderzoek om tegelijkertijd gedaan te kunnen worden.

15 14 en de daar aangehaalde literatuur voor de formulering van de regel(s)). Deze weergave van de opzet van een onderzoek naar syntaktische variatie doet echter geen recht aan de problemen die wel degelijk bestaan. Het eerste probleem heeft te maken met de eerste grondslag waarop het onderzoek naar fonetische variatie berustte: de aanname dat lich en licht één en hetzelfde woord zijn was vanzelfsprekend; dat (2) en (3) één en dezelfde zin zijn, daar kan over getwist worden (vergelijk Bakker 1975). De oorzaak van dit verschil zit in het feit dat de betekenis van een woord bevredigend kan worden beschreven, mede omdat de betekenis stoelt op intuïtieve ideeën daarover. De betekenis van zinnen is een puur theoretisch begrip en is dan ook niet voor allen hetzelfde. Hierop berust ook de kern van de kontroverse tussen Labov (1978) en Lavandera (1978): Lavandera toont aan dat er betekenisverschil kan optreden tussen twee syntaktische variaten, en konkludeert daaruit dat het onderzoek naar syntaktische variatie anders opgezet dient te worden. Labov meent dat we bij het onderzoek naar syntaktische variatie ongevoelig kunnen zijn voor sommige subtiele betekenisverschillen. Er is ruimte voor beide standpunten zolang de syntaktische theorie(en) zo weinig precies zijn in het omschrijven van gelijkheid van betekenis. Ook wat de tweede grondslag betreft zijn er moeilijkheden: de fonologische regel kon worden opgesteld, omdat de onderzoeker aanneemt dat alle woorden met een Ct einde in gelijke mate onderworpen zijn aan regel (1). Als dat niet waar is merk je dat gauw genoeg, omdat het aantal eigenschappen van de woorden dat invloed kan uitoefenen op de regel beperkt is. Dat ligt even anders bij de eigenschappen van de zinnen (2) en (3) die invloed hebben op die variatie: er zijn eigenschappen van de PP aan dat soort problemen die invloed hebben op de verplaatsfrekwentie; er zijn eigenschappen van het werkwoord werken en zijn verbinding met de PP die invloed hebben, en er zijn ook de eigenschappen van de andere zinsdelen, bijvoorbeeld hun aantal. Door deze veelheid van eigenschappen die allemaal de frekwentie kunnen beïnvloeden ben je er nimmer zeker van of je wel alle gevallen bij elkaar mag optellen, als je de frekwentie van de PPover Vregel gaat meten. Verlaat je die algemene regel, dan betekent dat, dat je de frekwentie van zo'n dozijn subregels moet gaan meten, en dat brengt weer mee dat je een welhaast onafzienbare hoeveelheid taalmateriaal nodig hebt. Het spreekt vanzelf dat de derde grondslag, de relatieve vormvastheid van het woord, voor de zin helemaal niet geldt. Woorden en zinsdelen zijn niet alleen omstelbaar en uiteenplaatsbáár, maar dat verplaatsen gebeurt ook veel. Daaruit volgt dat het een zeldzame gebeurtenis is, als je twee varianten tegenkomt, die minimaal verschillen op het syntaktische vlak. Met andere woorden: terwijl je bij fonologische varianten steeds een plusmin situatie hebt (de regel wordt wél of de regel wordt niet toegepast), heb je bij syntaktische variatie meestal drie of meer optionele regels die wel of niet worden toegepast. Dat laatste heeft drie praktische gevolgen. Ten eerste wordt de voortgang van het onderzoek vertraagd, omdat de basisstruktuur door de toepassing van die optionele regels

16 15 onhelder is geworden, zodat die gerekonstrueerd moet worden. Ten tweede bestaat er een veel grotere kans op onzekerheid omtrent het aantal potentiële konstrukties, omdat een element dat niet de PPoverVregel ondergaat, nog wel onderworpen kan zijn aan de PPvooropplaatsingsregel, met (4) als gevolg: (4) Aan dat soort problemen wil ik niet meer werken. In de derde plaats staat het niet vast of die verschillende optionele regels niet met elkaar in verband staan. Beschouw bijvoorbeeld de relatie tussen PPoverV en samentrekking. In het tweede konjunkt is PPoverV geen optionele regel meer, maar een verplichte. Vergelijk daarvoor (5) met (6): (5) Ik wil niet meer denken maar werken aan dat soort problemen (6) * Ik wil niet meer denken maar aan dat soort problemen werken Uit dit alles volgt dat ook de vierde grondslag waarop het onderzoek naar klankvariatie kon berusten, bij het syntaktisch onderzoek afwezig is: wat de spraakproduktie betreft zijn woorden en zinnen twee volkomen verschillende eenheden. Een spreker artikuleert een woordvorm in één keer. Het komt zelden voor dat hij midden in een woord ophoudt, om er iets anders van te maken. Uiteraard worden een groot aantal zinnen op dezelfde manier geartikuleerd, maar bij zinnen horen we toch veel frekwenter dat het geheel niet van te voren is bedacht. De spreker houdt dan midden in de zin op, en gaat op een manier verder die niet helemaal in overeenstemming te brengen is met het vorige. Als zo'n wijziging wordt doorgevoerd na een abrupte afbreking of een pauze heeft de onderzoeker het eigenlijk nog wel gemakkelijk. Hij kan dergelijke zinnen uit zijn materiaal verwijderen, of er een aparte bespreking aan wijden. Maar meestal gebeurt iets anders: de spreker gaat vloeiend binnen één intonationeel geheel van het ene zinstype over op een ander. Dergelijke gevallen zijn lastig omdat er zo weinig duidelijkheid kan bestaan over de aard van de andere varianten: hoe had zijn zin eruit gezien als hij niet middenin op iets anders was overgegaan. Mogen we zulke afgewezen opties als potentiële varianten beschouwen? Dit alles is één facet van het tijdsprobleem bij spraakonderzoek. Het is een goede gewoonte om bij onderzoek van de taalstruktuur het tijdsverloop buiten beschouwing te laten. Als we onderzoek naar variatie doen, hebben we echter te maken met de taalgebruiksstruktuur. Op het nivo van de woorden is het verschil tussen die twee strukturen niet zo groot, omdat het produceren van een woord geen omvangrijk tijdsverloop heeft. Bij het onderzoek naar syntaktische variatie grijpt het tijdsverloop echter dieper in op mogelijkheden en beperkingen van de spreker. We hebben al gezien dat hij meer mogelijkheden heeft: hij kan midden in de zin van plan veranderen. Bij de spraakproduktie heeft een taalgebruiker ook wel eens minder mogelijkheden dan in de taalstruktuur aanwezig zijn. Eén van de operaties waarmee taalkundigen op het nivo van de taalstruktuur relaties leggen tussen zinnen, is het naar voren of achteren plaatsen van een zinsdeel. Voor de spraakproducerende taalgebruiker is die variatiemoge

17 16 lijkheid slechts in beperkte mate aanwezig, omdat voor hem geen sprake kan zijn van het naar links of rechts schuiven van een zinsdeel, maar alleen van een beslissing een zinsdeel vroeger of later uit te spreken. Dat brengt met zich mee dat hij wel een zinsdeel kan uitstellen, zolang het tenminste nog niet al is uitgesproken. Maar hij kan niet beslissen een zinsdeel eerder te zeggen als hij eenmaal al een eind in de zin bezig is. Het gebeurde is niet te veranderen, het kan hoogstens met behulp van een herhaling verbeterd worden. Hieruit volgt, dat het aantal syntaktische varianten door de onzekerheid over de bedoeling van de spreker niet opsombaar kan zijn. In de tweede plaats is de variatie op syntaktisch nivo in de taalgebruiksstruktuur sterk afhankelijk van de plaats van de variant in het tijdsverloop. Hoe meer zinsdelen al uitgesproken zijn, des te beperkter de variatiemogelijkheden zijn. Om deze redenen is het sociolinguïstisch onderzoek naar syntaktische varianten veel minder eenvoudig uitvoerbaar dan hetzelfde onderzoek naar fonologische varianten. Toch bestaan er verschillende sociolinguïstische studies die syntaktische variatie tot onderwerp schijnen te hebben. Omdat deze studie niet in de eerste plaats handelt over de geschiedenis van de beschrijving van syntaktische variatie, kan ik hier nauwelijks aandacht besteden aan deze sociolinguïstische onderzoekingen. Het is bovendien mijn overtuiging, dat een belangrijk deel van deze artikelen niet zozeer over variatie in de syntaktische komponent van de grammatika gaat, maar eerder over variatie in andere komponenten. Zo is de deletie van het koppelwerkwoord be in het negerengels, die Labov (1969) beschrijft, een geval van variatie op het leksikaalfonologische vlak. Wie het probleem van de meervoudige negatie (Labov 1972c) als een geval van variatie in de semantische komponent wil zien, kan ook dáárvoor verscheidene argumenten aanvoeren. Daar staat het tweede deel van Van den Broeck (1977) tegenover. Hij onderzoekt verschillende gevallen van syntaktische variatie zoals Linksdislokatie (zie hoofdstuk 6) en vooropplaatsing van bijzinnen. Mijn benadering, die in de volgende subsektie aan de orde wordt gesteld, sluit nauw aan bij de zijne Een oplossing van de moeilijkheden bij het onderzoek naar syntaktische variatie In deze sektie gaat het over de methoden die we hebben gebruikt om aan de specifieke moeilijkheden die het onderzoek naar syntaktische varianten met zich mee brengt het hoofd te bieden. Het eerste probleem betreft de onzekerheid over de vraag of er betekenisverschillen tussen twee syntaktische varianten gevonden kunnen worden. Dit probleem wordt ontweken door alleen dié syntaktische varianten aan een beschouwing te onderwerpen die door een optionele syntaktische transformatie van elkaar afleidbaar zijn. Van dergelijke

18 17 transformaties mogen we per definitie aannemen dat ze geen betekenisverandering teweeg brengen. Nu was het echter zo, dat voor geen der konkrete variatieproblemen in de volgende hoofdstukken een pasklare transformatie uit de literatuur kon worden overgenomen, zodat we er telkens zelf een moesten opstellen. Om de kans zo klein mogelijk te maken dat ik betekenisveranderingen over het hoofd zou zien, besteedde ik vooral aandacht aan syntaktische variatie op een zeer beperkt domein, de zogenaamde lokale transformaties. Het opstellen van de transformaties, en ook de problematiek binnen wat voor theorie dergelijke regels op één of andere plaats konden worden ondergebracht, brachten weer heel andere moeilijkheden met zich mee. Deze meer praktische problemen komen aan de orde in Het tweede probleem, de onafzienbaarheid van de hoeveelheid grammatische eigenschappen die een konditionerende invloed op een syntaktische variant kunnen uitoefenen, kon niet ontweken worden. Vandaar dat we steeds eerst hebben geprobeerd om die invloed op te sporen (dat gebeurt telkens in de par. 2). Dergelijk onderzoek, dat op een deel van het materiaal berustte, kon echter niet uitputtend zijn. Integendeel, we hebben nog maar pas een begin gemaakt met het vaststellen welke grammatische eigenschappen van een zin de keuze voor één bepaalde syntaktische variant beïnvloeden. Dit onderzoek is daarom zo zinvol omdat uit de resultaten blijkt dat die grammatische eigenschappen een veel sterkere konditionerende kracht hebben dan de sociolinguïstische. Nadat de werkzaamheid van een grammatische faktor was vastgesteld, stond ik telkens voor de keuze de regel te splitsen in twee of meer aparte regels, waarin de desbetreffende faktor aandan wel afwezig was, of aan te nemen dat deze grammatische konditionerende eigenschap gelijkmatig over het korpus verdeeld zou zijn. In dat laatste geval konden we met één regel volstaan, omdat die grammatische eigenschap het beeld toch niet zou verstoren. Deze keuze maakte ik steeds op grond van praktische motieven, zoals de aantallen varianten per soort spraak en per spreker. Het derde probleem, het gebrek aan vormvastheid in de zin, hebben we ook geprobeerd zo klein mogelijk te maken door te zoeken naar varianten die zo weinig mogelijk van elkaar verschillen. Daarom vielen kleftzinnen en passieve zinnen buiten de mogelijkheden van het onderzoek: er zijn bij die konstrukties zoveel veranderingen in het spel, dat er nauwelijks zicht op is te krijgen, wat in een konkrete gesproken kleft of passiefzin nu een belangrijk kenmerk van de konstruktie is, en wat er min of meer toevallig aanwezig is. Deze problemen zijn bij kwesties als: wanneer geen, één, dan wel twee zinsdelen voor de persoonsvorm veel makkelijker te begrenzen. Hier sluit het vierde probleem, het tijdsverloop dat een vaste planning van de gesproken zin meestal onmogelijk maakt, nauw op aan. Ook dit probleem kan worden verkleind door alleen die syntaktische varianten te onderzoeken die op een klein domein te vinden zijn. Het tweede facet van het tijdsverloop, namelijk dat naarmate de zin vordert steeds minder sprake is van variatie, ontweken we door alleen syntaktische variatie te onderzoeken die met het begin van de zin te maken heeft.

19 De sociolinguïstische bepaaldheid van syntaktische varianten De derde en laatste doelstelling van het onderzoek was na te gaan of de mate van voorkomen van enkele syntaktische varianten korreleert met eigenschappen van spreker en spreeksituatie. Bij dit deel van het onderzoek baseerden we ons op de resultaten van het sociolinguïstisch onderzoek naar fonetische variatie, die als volgt kunnen worden samengevat: Indien we vooraf een onderscheid kunnen maken tussen een standaardvariant en één (of meer) substandaardvarianten, dan bemerken we dat de standaardvariant het meest verschijnt in de spreekstijl waarin mensen de grootste aandacht hebben voor hun eigen spraak, de standaardvariant het frekwentst voorkomt bij sprekers uit de hogere socioëconomische klassen, de standaardvariant ook meer voorkomt bij vrouwelijke sprekers dan bij mannelijke. Omdat deze resultaten telkens weer gevonden worden (zie Labov 1972a: 283 e.v.) ligt het voor de hand om eens te gaan kijken of ook op het syntaktische nivo niet iets dergelijks is terug te vinden. De volgende vragen kunnen daarbij gesteld worden: zit er een systematiek in het voorkomen van syntaktische varianten? hebben de onderzochte syntaktische konstrukties dezelfde korrelationele eigenschappen? zijn de korrelationele eigenschappen van de substandaard syntaktische konstrukties gelijk aan de fonologische? Om vooral de laatste vraag te kunnen beantwoorden, was eerst een antwoord op het volgende nodig: zijn er substandaard syntaktische konstrukties? Zo ja, welke? Het antwoord op deze laatste vraag is verre van eenvoudig. Het is trouwens al opmerkelijk dat het nodig is om deze vraag te stellen; dat wijst er nogmaals (zie ook ) op, dat syntaktische variatie niet automatisch over één kam kan worden geschoren met fonetische. De normen met betrekking tot klankvariatie zijn betrekkelijk vast in een taalgemeenschap verankerd. Aan de meeste kinderen uit de middenklasse en hoger wordt wel geleerd welke klankvarianten korrekt zijn, en welke niet. Daarom weten ze voor de rest van hun leven dat bijvoorbeeld [3.] en [λ.] wél mogen, maar [ai] en [oe:] niét in alle spreeksituaties geuit kunnen worden. Bij een groot aantal syntaktische varianten lijken makkelijk toegankelijke normen niet te bestaan. Dat wil niet zeggen dat er geen normen bestaan, maar wél, dat deze normen indien ze er al zijn alleen via een omweg aan het licht gebracht kunnen worden. Om die reden besloot ik uit te gaan van een norm van buiten het gebied van het objekt van onderzoek, namelijk de schrijftaal. 2 Als minder 2 Het idee om bij wijze van hypothese de norm voor standaard gesproken Nederlands te koppelen aan de schrijftaal is niet zo vergezocht als het lijkt, gezien de grote invloed die aan de schrijftaal toegeschreven wordt op de ontwikkeling van het algemeen beschaafd gesproken Nederlands (vergelijk onder meer Koelmans 1977, De Vries 1980)

Samenvatting Nederlands Module 9

Samenvatting Nederlands Module 9 Samenvatting Nederlands Module 9 Samenvatting door een scholier 1519 woorden 26 juni 2004 7,5 55 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Kiliaan Module 9: A3 Tekstsoorten A4 Structuur van de boodschap C4

Nadere informatie

Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur

Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur Samenvatting Impliciet leren van kunstmatige grammatica s: Effecten van de complexiteit en het nut van de structuur Hoewel kinderen die leren praten geen moeite lijken te doen om de regels van hun moedertaal

Nadere informatie

Schrijven tekstkenmerken productief A1 A2 B1 B2 C1 C2. Bereik van de woordenschat

Schrijven tekstkenmerken productief A1 A2 B1 B2 C1 C2. Bereik van de woordenschat Schrijven tekstkenmerken productief A1 A2 B1 B2 C1 C2 Bereik van de Heeft een zeer die bestaat uit geïsoleerde woorden en uitdrukkingen met betrekking tot persoonlijke gegevens en bepaalde concrete situaties

Nadere informatie

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol?

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol? Hoe word ik beter in geschiedenis? Als je beter wilt worden in geschiedenis moet je weten wat er bij het vak geschiedenis van je wordt gevraagd, wat je bij een onderwerp precies moet kennen en kunnen.

Nadere informatie

Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen

Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen Samenvatting Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen Negen casestudies naar de verwerving van het Engels, Duits en Zweeds door volwassen moedertaalsprekers

Nadere informatie

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek Jan Heerze Kortom Nederlandse grammatica Walvaboek WOORD VOORAF Kennis van de Nederlandse grammatica is geen doel in zichzelf, maar een hulpmiddel om tekortkomingen in eigen taalgebruik te corrigeren.

Nadere informatie

Eigenschap (Principe van welordening) Elke niet-lege deelverzameling V N bevat een kleinste element.

Eigenschap (Principe van welordening) Elke niet-lege deelverzameling V N bevat een kleinste element. Hoofdstuk 2 De regels van het spel 2.1 De gehele getallen Grof gezegd kunnen we de (elementaire) getaltheorie omschrijven als de wiskunde van de getallen 1, 2, 3, 4,... die we ook de natuurlijke getallen

Nadere informatie

Basisgrammatica. Doelgroep Basisgrammatica

Basisgrammatica. Doelgroep Basisgrammatica Basisgrammatica In Muiswerk Basisgrammatica wordt aandacht besteed aan de drie belangrijkste woordsoorten die de traditionele grammatica onderscheidt. Verder komen de eerste beginselen van zinsontleding

Nadere informatie

Rekenen aan wortels Werkblad =

Rekenen aan wortels Werkblad = Rekenen aan wortels Werkblad 546121 = Vooraf De vragen en opdrachten in dit werkblad die vooraf gegaan worden door, moeten schriftelijk worden beantwoord. Daarbij moet altijd duidelijk zijn hoe de antwoorden

Nadere informatie

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen Onderzoek naar het gebruik van metaforen door kinderen werd populair in

Nadere informatie

Niveaus van het Europees Referentiekader (ERK)

Niveaus van het Europees Referentiekader (ERK) A Beginnend taalgebruiker B Onafhankelijk taalgebruiker C Vaardig taalgebruiker A1 A2 B1 B2 C1 C2 LUISTEREN Ik kan vertrouwde woorden en basiszinnen begrijpen die mezelf, mijn familie en directe concrete

Nadere informatie

Cover Page. Author: Scholz, Franziska Title: Tone sandhi, prosodic phrasing, and focus marking in Wenzhou Chinese Issue Date:

Cover Page. Author: Scholz, Franziska Title: Tone sandhi, prosodic phrasing, and focus marking in Wenzhou Chinese Issue Date: Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/19983 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Scholz, Franziska Title: Tone sandhi, prosodic phrasing, and focus marking in

Nadere informatie

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten 1 Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding G.J.E. Rutten Introductie In dit artikel wil ik het argument van de Amerikaanse filosoof Alvin Plantinga voor

Nadere informatie

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Basisgrammatica Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Doelgroepen Basisgrammatica Het computerprogramma Basisgrammatica

Nadere informatie

VOOR HET SECUNDAIR ONDERWIJS. Kansmodellen. 3. Populatie en steekproef. Werktekst voor de leerling. Prof. dr. Herman Callaert

VOOR HET SECUNDAIR ONDERWIJS. Kansmodellen. 3. Populatie en steekproef. Werktekst voor de leerling. Prof. dr. Herman Callaert VOOR HET SECUNDAIR ONDERWIJS Kansmodellen. Werktekst voor de leerling Prof. dr. Herman Callaert Hans Bekaert Cecile Goethals Lies Provoost Marc Vancaudenberg . Populatie: een intuïtieve definitie.... Een

Nadere informatie

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/20932 holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/20932 holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/20932 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Haar, Sita Minke ter Title: Birds and babies : a comparison of the early development

Nadere informatie

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste Samenvatting Mensen zijn in het algemeen geneigd om consensus voor hun eigen gedrag waar te nemen. Met andere woorden, mensen denken dat hun eigen gedrag relatief vaak voorkomt. Dit verschijnsel staat

Nadere informatie

Persoonsvorm en voegwoord

Persoonsvorm en voegwoord Persoonsvorm en voegwoord P.C. Paardekooper bron P.C. Paardekooper, Persoonsvorm en voegwoord. In: De Nieuwe Taalgids 54 (1961), p. 296-301. Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/paar001pers01_01/colofon.htm

Nadere informatie

Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 1

Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 1 Toelichting bij de Korte Verhandeling van Spinoza Nummer 1 Deel 1, Hoofdstuk 1 - Dat er iets buiten ons bestaat. Rikus Koops 8 juni 2012 Versie 1.1 In de inleidende toelichting nummer 0 heb ik gesproken

Nadere informatie

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden Formuleren voor gevorderden Het Muiswerkprogramma Formuleren voor Gevorderden is gemaakt voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en voor leerlingen in mbo en hbo voor wie vaardigheden

Nadere informatie

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord Woordsoorten Nederlands Aanwijzend voornaamwoord Betrekkelijk voornaamwoord Bezittelijk voornaamwoord Bijvoeglijk gebruikt werkwoord Bijvoeglijk naamwoord Bijwoord Bijzin Hoofdzin Hulpwerkwoord Koppelwerkwoord

Nadere informatie

Meer weten, minder kansen

Meer weten, minder kansen Meer weten, minder kansen Jean Paul Van Bendegem Aanleiding In dit kort stukje wil ik een probleem aankaarten in verband met waarschijnlijkheden en kansen. We weten allemaal, dankzij de ondertussen ontelbare

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation. Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/20984 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Hosono, Mayumi Title: Object shift in the Scandinavian languages : syntax, information

Nadere informatie

Inleiding: Combinaties

Inleiding: Combinaties Zinnen 1 Inleiding: Combinaties Combinaties op verschillende niveaus: Lettergrepen als combinaties van fonemen. Woorden als combinaties van morfemen. Zinnen als combinaties van woorden en woordgroepen.

Nadere informatie

De doelgroep. Wat is eenvoudig schrijven

De doelgroep. Wat is eenvoudig schrijven Dit is een stuk over eenvoudig schrijven. Het is bedoeld om het belang van eenvoudig schrijven te laten zien en te helpen bij het schrijven van brieven of verslagen voor cliënten. Eenvoudig schrijven is

Nadere informatie

Tellen met Taal. Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten. Marco René Spruit

Tellen met Taal. Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten. Marco René Spruit Tellen met Taal Het meten van variatie in zinsbouw in Nederlandse dialecten Marco René Spruit Taalkundige afstand Iedereen weet dat de afstand tussen Amsterdam en Utrecht kleiner is dan de afstand tussen

Nadere informatie

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden Formuleren voor gevorderden Het programma Formuleren voor Gevorderden is gemaakt voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en voor leerlingen in mbo en hbo voor wie vaardigheden op het

Nadere informatie

1 Rekenen in eindige precisie

1 Rekenen in eindige precisie Rekenen in eindige precisie Een computer rekent per definitie met een eindige deelverzameling van getallen. In dit hoofdstuk bekijken we hoe dit binnen een computer is ingericht, en wat daarvan de gevolgen

Nadere informatie

Standaardrapportage (strikt vertrouwelijk)

Standaardrapportage (strikt vertrouwelijk) Standaardrapportage (strikt vertrouwelijk) Naam: Mevrouw Bea Voorbeeld Adviseur: De heer Administrator de Beheerder Datum: 19 juni 2015 Inleiding In dit rapport wordt ingegaan op alle afgeronde onderdelen.

Nadere informatie

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991.

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991. De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06 Pag. 47 47 Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991. De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie 07-11-13 / 15:06

Nadere informatie

Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Grammatica op maat Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw. Doelgroepen Grammatica op maat Dit programma is

Nadere informatie

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden Formuleren voor gevorderden Het Muiswerkprogramma Formuleren voor Gevorderden is gemaakt voor leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en voor leerlingen in mbo en hbo voor wie vaardigheden

Nadere informatie

Europees Referentiekader

Europees Referentiekader Europees Referentiekader Luisteren Ik kan vertrouwde woorden en basiszinnen begrijpen die mezelf, mijn familie en directe concrete omgeving betreffen, wanneer de mensen langzaam en duidelijk spreken. Ik

Nadere informatie

Taalverandering. 19. Taalverandering. Opdracht 19.1

Taalverandering. 19. Taalverandering. Opdracht 19.1 19. Taalverandering Opdracht 19.1 Vraag: Noem twee voorbeelden van varianten in het Nederlands (of in een andere taal) die steeds meer gebruikt lijken te gaan worden. Geef een lexicale en een andere variant.

Nadere informatie

A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali. geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt

A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali. geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt Summary 352 12. Samenvatting A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt door de Idaksahak, een groep van ongeveer 30.000

Nadere informatie

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven. 1.8 Nederlands formuleren Als je zuiver Nederlands schrijft, moet je net als een verzorgde spelling een verzorgde zinsbouw gebruiken. Veel voorkomende fouten moet je daarbij vermijden. Deze fouten vind

Nadere informatie

Niveaus Europees Referentie Kader

Niveaus Europees Referentie Kader Niveaus Europees Referentie Kader Binnen de niveaus van het ERK wordt onderscheid gemaakt tussen begrijpen, spreken en schrijven. Onder begrijpen vallen de vaardigheden luisteren en lezen. Onder spreken

Nadere informatie

De wijde wereld in wandelen

De wijde wereld in wandelen 127 De wijde wereld in wandelen Valrisico schatten door het meten van lopen in het dagelijks leven Om een stap verder te komen in het schatten van valrisico heb ik het lopen in het dagelijks leven bestudeerd.

Nadere informatie

Kan ik het wel of kan ik het niet?

Kan ik het wel of kan ik het niet? 1 Kan ik het wel of kan ik het niet? Hieronder staan een aantal zogenaamde kan ik het wel, kan ik het niet-schalen. Deze hebben betrekking op uw taalvaardigheid in zowel het Nederlands als het Engels.

Nadere informatie

Behorende bij het proefschrift How Politics Becomes News and News Becomes Politics geschreven

Behorende bij het proefschrift How Politics Becomes News and News Becomes Politics geschreven Samenvatting Behorende bij het proefschrift How Politics Becomes News and News Becomes Politics geschreven door Luzia Helfer aan de Universiteit Leiden en de Universiteit Antwerpen Verdedigd op 9 december

Nadere informatie

huisstijl provincie antwerpen TAALGEBRUIK

huisstijl provincie antwerpen TAALGEBRUIK TAALGEBRUIK provincie Antwerpen Richtlijnen voor in Een persoonlijkheid uit zich in daden, maar natuurlijk ook in woorden. De taal die je spreekt, verraadt je karakter en onthult de waarden die je aanhangt.

Nadere informatie

Netwerkdiagram voor een project. AON: Activities On Nodes - activiteiten op knooppunten

Netwerkdiagram voor een project. AON: Activities On Nodes - activiteiten op knooppunten Netwerkdiagram voor een project. AON: Activities On Nodes - activiteiten op knooppunten Opmerking vooraf. Een netwerk is een structuur die is opgebouwd met pijlen en knooppunten. Bij het opstellen van

Nadere informatie

nederlandse samenvatting Dutch summary

nederlandse samenvatting Dutch summary Dutch summary 211 dutch summary De onderzoeken beschreven in dit proefschrift zijn onderdeel van een grootschalig onderzoek naar individuele verschillen in algemene cognitieve vaardigheden. Algemene cognitieve

Nadere informatie

DEEL III. Het bestuursprocesrecht

DEEL III. Het bestuursprocesrecht DEEL III Het bestuursprocesrecht Inleiding op deel III In het voorgaande deel is het regelsysteem van art. 48 (oud) Rv besproken voor zover dit relevant was voor art. 8:69 lid 2 en 3 Awb. In dit deel

Nadere informatie

Het voorspellen van de kans op vallen de hoeveelheid en kwaliteit van het alledaags lopen als risicofactoren

Het voorspellen van de kans op vallen de hoeveelheid en kwaliteit van het alledaags lopen als risicofactoren amenvatting 123 amenvatting 125 Het voorspellen van de kans op vallen de hoeveelheid en kwaliteit van het alledaags lopen als risicofactoren Vallen is één van de meest belangrijke oorzaken van letsel

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 3

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 3 Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 3 Samenvatting door een scholier 802 woorden 14 februari 2004 5,4 39 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Topniveau 3.5 persuasieve teksten betoog beschouwing Bevat

Nadere informatie

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM Instructie Dit document hoort bij het beoordelingsformulier. Op het beoordelingsformulier kan de score per criterium worden ingevuld. Elk criterium kan op vijf niveaus

Nadere informatie

Exponentiële Functie: Toepassingen

Exponentiële Functie: Toepassingen Exponentiële Functie: Toepassingen 1 Overgang tussen exponentiële functies en lineaire functies Wanneer we werken met de exponentiële functie is deze niet altijd gemakkelijk te herkennen. Daarom proberen

Nadere informatie

Eigen vaardigheid Taal

Eigen vaardigheid Taal Eigen vaardigheid Taal Door middel van het beantwoorden van de vragen in dit blok heeft u inzicht gekregen in uw kennis en vaardigheden van de grammatica en spelling van de Nederlandse taal. In het overzicht

Nadere informatie

Thuiswerktoets Filosofie, Wetenschap en Ethiek Opdracht 1: DenkTank De betekenis van Evidence Based Practice voor de verpleegkunde

Thuiswerktoets Filosofie, Wetenschap en Ethiek Opdracht 1: DenkTank De betekenis van Evidence Based Practice voor de verpleegkunde Thuiswerktoets Filosofie, Wetenschap en Ethiek Opdracht 1: DenkTank De betekenis van Evidence Based Practice voor de verpleegkunde Universitair Medisch Centrum Utrecht Verplegingswetenschappen cursusjaar

Nadere informatie

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde Luisteren - kwalitatieve niveaucriteria en zinsbouw tempo en articulatie Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben o.a. betrekking op zeer betrekking op betrekking op betrekking

Nadere informatie

Studiewijzer TaalCompetent

Studiewijzer TaalCompetent TaalCompetent - Studiewijzer 1 Studiewijzer TaalCompetent leer-/werkboek basisvaardigheden taalbeheersing Nederlands 1 Werken met TaalCompetent 2 Overzicht uitwerkingen 3 Taaltoetsen voor de pabo 4 Kennistrainingen

Nadere informatie

Samenvatting Maatschappijwetenschappen Onderzoek doen

Samenvatting Maatschappijwetenschappen Onderzoek doen Samenvatting Maatschappijwetenschappen Onderzoek doen Samenvatting door Lotte 2060 woorden 2 jaar geleden 0 keer beoordeeld Vak Maatschappijwetenschappen Maatschappijwetenschappen: onderzoek doen Hoofdstuk

Nadere informatie

Werkstuk Levensbeschouwing Relaties

Werkstuk Levensbeschouwing Relaties Werkstuk Levensbeschouwing Relaties Werkstuk door een scholier 2503 woorden 3 maart 2008 6,6 10 keer beoordeeld Vak Levensbeschouwing 1 Wie versiert wie? De jongen het meisje? Andersom? Of kan het beide?

Nadere informatie

Spreken tekstkenmerken A1 A2 B1 B2 C1 C2. Bereik van woordenschat

Spreken tekstkenmerken A1 A2 B1 B2 C1 C2. Bereik van woordenschat Spreken tekstkenmerken A1 A2 B1 B2 C1 C2 Bereik van woordenschat Heeft een zeer elementaire woordenschat die bestaat uit geïsoleerde woorden en uitdrukkingen met betrekking tot persoonlijke gegevens en

Nadere informatie

Educatief Professioneel (EDUP) - C1

Educatief Professioneel (EDUP) - C1 Educatief Professioneel (EDUP) - C1 Voor wie? Voor hogeropgeleide volwassenen (18+) die willen functioneren in een uitdagende kennis- of communicatiegerichte functie: in het hoger onderwijs, als docent

Nadere informatie

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP Nr. WJZ/2005/30013 (3764) (Hoofd) Afdeling DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet

Nadere informatie

1 WOORDSOORTEN 3 2 ZINSDELEN 8

1 WOORDSOORTEN 3 2 ZINSDELEN 8 Deel 1 Grammatica 1 1 WOORDSOORTEN 3 1.1 Tot welke woordsoort behoren de onderstreepte woorden in de volgende zinnen? 3 1.2 Multiple choice. Benoem de onderstreepte woorden 4 1.3 Benoem de onderstreepte

Nadere informatie

Samenvatting Nederlands Examenbundel Nederlands

Samenvatting Nederlands Examenbundel Nederlands Samenvatting Nederlands Examenbundel Nederlands 2006-2007 Samenvatting door een scholier 1526 woorden 1 mei 2007 7,5 102 keer beoordeeld Vak Nederlands Samenvatting examenbundel Nederlands 2006-2007 1.

Nadere informatie

Bijzondere kettingbreuken

Bijzondere kettingbreuken Hoofdstuk 15 Bijzondere kettingbreuken 15.1 Kwadratische getallen In het vorige hoofdstuk hebben we gezien dat 2 = 1, 2, 2, 2, 2, 2, 2,.... Men kan zich afvragen waarom we vanaf zeker moment alleen maar

Nadere informatie

Uitleg van de Hough transformatie

Uitleg van de Hough transformatie Uitleg van de Hough transformatie Maarten M. Fokkinga, Joeri van Ruth Database groep, Fac. EWI, Universiteit Twente Versie van 17 mei 2005, 10:59 De Hough transformatie is een wiskundige techniek om een

Nadere informatie

SAMENVATTING Het doel van dit proefschrift is drieledig. Ten eerste wordt inzicht verschaft in het gebruik van directe-rede-constructies (bijvoorbeeld Marie zei: Kom, we gaan! ) door sprekers met afasie.

Nadere informatie

Hoofdstuk 3. Equivalentierelaties. 3.1 Modulo Rekenen

Hoofdstuk 3. Equivalentierelaties. 3.1 Modulo Rekenen Hoofdstuk 3 Equivalentierelaties SCHAUM 2.8: Equivalence Relations Twee belangrijke voorbeelden van equivalentierelaties in de informatica: resten (modulo rekenen) en cardinaliteit (aftelbaarheid). 3.1

Nadere informatie

1 Binaire plaatjes en Japanse puzzels

1 Binaire plaatjes en Japanse puzzels Samenvatting Deze samenvatting is voor iedereen die graag wil weten waar mijn proefschrift over gaat, maar de wiskundige notatie in de andere hoofdstukken wat te veel van het goede vindt. Ga er even voor

Nadere informatie

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl)

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) Examen VWO Vragenboekje Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Maandag 19 mei 9.00 12.00 uur 20 03 Voor dit examen zijn

Nadere informatie

Getaltheorie I. c = c 1 = 1 c (1)

Getaltheorie I. c = c 1 = 1 c (1) Lesbrief 1 Getaltheorie I De getaltheorie houdt zich bezig met het onderzoek van eigenschappen van gehele getallen, en meer in het bijzonder, van natuurlijke getallen. In de getaltheorie is het gebruikelijk

Nadere informatie

Inleiding taalkunde. Inleiding - 23 april 2013 Marieke Schouwstra

Inleiding taalkunde. Inleiding - 23 april 2013 Marieke Schouwstra Inleiding taalkunde Inleiding - 23 april 2013 Marieke Schouwstra 1 Dit college Overzicht cursus Wat is natuurlijke taal? Wat is taalkunde? 2 Docenten Marieke Schouwstra taalevolutie en betekenis Yoad Winter

Nadere informatie

BIJLAGE. o De werknemer heeft een WW-uitkering ontvangen voordat hij ging. werken (starter of herintreder).

BIJLAGE. o De werknemer heeft een WW-uitkering ontvangen voordat hij ging. werken (starter of herintreder). BIJLAGE In deze bijlage zal aan de hand van enkele rekenvoorbeelden, worden aangegeven in welke situaties het nieuwe Dagloonbesluit tot hetzelfde of een ander dagloon leidt dan de Star-optie. Bij elk rekenvoorbeeld

Nadere informatie

Niveaubepaling Nederlandse taal

Niveaubepaling Nederlandse taal Niveaubepaling Nederlandse taal Voor een globale niveaubepaling kunt u de niveaubeschrijvingen A1 t/m C1 doornemen en vaststellen welk niveau het beste bij u past. Niveaubeschrijving A0 Ik heb op alle

Nadere informatie

Nederlands havo 2019-II

Nederlands havo 2019-II Tekst 3 De onderstaande tekst is een column op Neerlandistiek, een online tijdschrift voor taal- en letterkundig onderzoek. WhatsAppachtig taalgebruik (1) Onlangs kreeg ik een mailtje doorgestuurd waarin

Nadere informatie

SAMENVATTING (Summary in Dutch)

SAMENVATTING (Summary in Dutch) SAMENVATTING (Summary in Dutch) Taal speelt een belangrijke rol in ons dagelijks leven. Het is een van de meest centrale aspecten bij de interactie tussen mensen. Ons taalgebruik wordt beïnvloed door onze

Nadere informatie

Voordat ik je uitleg wat voornaamwoorden zijn, wil ik je vragen of je bij het lezen van de onderstaande zinnen een plaatje voor je ziet.

Voordat ik je uitleg wat voornaamwoorden zijn, wil ik je vragen of je bij het lezen van de onderstaande zinnen een plaatje voor je ziet. Voornaamwoorden Door Henk Wolf. Groningen, 2014. In dit artikeltje leer je wat voornaamwoorden zijn, welke soorten voornaamwoorden er bestaan en welke kenmerken elk van die soorten heeft. Wat zijn voornaamwoorden?

Nadere informatie

Educatief Professioneel (EDUP) - C1

Educatief Professioneel (EDUP) - C1 Educatief Professioneel (EDUP) - C1 Voor wie? Voor hogeropgeleide volwassenen (18+) die willen functioneren in een uitdagende kennis- of communicatiegerichte functie: in het hoger onderwijs, als docent

Nadere informatie

Min maal min is plus

Min maal min is plus Min maal min is plus Als ik een verontruste wiskundeleraar moet geloven, is de rekenregel voor het product van twee negatieve getallen nog steeds een probleem. Hessel Pot schreef me: waarom willen we dat

Nadere informatie

Breuken met letters WISNET-HBO. update juli 2013

Breuken met letters WISNET-HBO. update juli 2013 Breuken met letters WISNET-HBO update juli 2013 De bedoeling van deze les is het repeteren met pen en papier van het werken met breuken. Steeds wordt bij gebruik van letters verondersteld dat de noemers

Nadere informatie

Aanvullende tekst bij hoofdstuk 1

Aanvullende tekst bij hoofdstuk 1 Aanvullende tekst bij hoofdstuk 1 Wortels uit willekeurige getallen In paragraaf 1.3.5 hebben we het worteltrekalgoritme besproken. Dat deden we aan de hand van de relatie tussen de (van tevoren gegeven)

Nadere informatie

DE RIJDENDE RECHTER. Bindend Advies. gegeven door mr. F.M.Visser, verder te noemen de rijdende rechter.

DE RIJDENDE RECHTER. Bindend Advies. gegeven door mr. F.M.Visser, verder te noemen de rijdende rechter. Zaaknummer: S20-06 Datum uitspraak: 26 oktober 2012 Plaats uitspraak: Zaandam DE RIJDENDE RECHTER in het geschil tussen: R.J. Kok te Enkhuizen verder te noemen: Kok, tegen: Bindend Advies Stichting Woondiensten

Nadere informatie

6.2. Boekverslag door C. 727 woorden 17 mei keer beoordeeld. Nederlands. Paragraaf 1. Dubbel op. Onjuiste herhaling

6.2. Boekverslag door C. 727 woorden 17 mei keer beoordeeld. Nederlands. Paragraaf 1. Dubbel op. Onjuiste herhaling Boekverslag door C. 727 woorden 17 mei 2016 6.2 3 keer beoordeeld Vak Methode Nederlands Nieuw Nederlands Nederlands Paragraaf 1 Dubbel op Onjuiste herhaling 2x een voorzetsel wordt gebruikt, maar 1 overbodig

Nadere informatie

Gödels theorem An Incomplete Guide to Its Use and Abuse, Hoofdstuk 3

Gödels theorem An Incomplete Guide to Its Use and Abuse, Hoofdstuk 3 Gödels theorem An Incomplete Guide to Its Use and Abuse, Hoofdstuk 3 Koen Rutten, Aris van Dijk 30 mei 2007 Inhoudsopgave 1 Verzamelingen 2 1.1 Definitie................................ 2 1.2 Eigenschappen............................

Nadere informatie

Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek

Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek Basisbegrippen van de taalwetenschap: Variatielinguïstiek Marc van Oostendorp M.van.Oostendorp@umail.LeidenUniv.NL 29 november 2004 Variatielinguïstiek Wat is variatielinguïstiek? De studie van taalvariatie

Nadere informatie

OPA-methode. Inhoud. 1. De OPA-methode maakt uw zinnen leesbaar 2. Zinnen bestaan uit zinsdelen 3

OPA-methode. Inhoud. 1. De OPA-methode maakt uw zinnen leesbaar 2. Zinnen bestaan uit zinsdelen 3 OPA-methode Inhoud 1. De OPA-methode maakt uw zinnen leesbaar 2 Zinnen bestaan uit zinsdelen 3 U kunt zinnen altijd in de vier OPA-volgordes schrijven 5 PP in taal 2001 versie april 2001 1 1. De OPA-methode

Nadere informatie

Willen sterven. Wie anders dan ik zelf zou het recht hebben om te beslissen over mijn leven? Moment voor religieuze bezinning en waardevol leven

Willen sterven. Wie anders dan ik zelf zou het recht hebben om te beslissen over mijn leven? Moment voor religieuze bezinning en waardevol leven Wie anders dan ik zelf zou het recht hebben om te beslissen over mijn leven? Paul van Tongeren was tot zijn emeritaat hoogleraar wijsgerige ethiek in Nijmegen en Leuven. Hij is als geassocieerd onderzoeker

Nadere informatie

DE RIJDENDE RECHTER. Bindend Advies. gegeven door mr. F.M.Visser, verder te noemen de rijdende rechter.

DE RIJDENDE RECHTER. Bindend Advies. gegeven door mr. F.M.Visser, verder te noemen de rijdende rechter. Zaaknummer: S21-17 Datum uitspraak: 20 oktober 2014 Plaats uitspraak: Zaandam DE RIJDENDE RECHTER in het geschil tussen: D. Brevet te Deventer verder te noemen: Brevet, tegen: S. Isitan te Deventer verder

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opgave 2 Spiritueel scepticisme 6 maximumscore 4 een uitleg dat McKenna in tekst 6 vanuit epistemologisch perspectief over solipsisme spreekt: hij stelt dat de kennisclaim over het bestaan van andere mensen

Nadere informatie

Zakelijk Professioneel (PROF) - B2

Zakelijk Professioneel (PROF) - B2 Zakelijk Professioneel (PROF) - B2 Voor wie? Voor hogeropgeleiden die hun taalvaardigheid in het Nederlands zullen moeten bewijzen op de werkvloer in Vlaanderen, Nederland of in een buitenlands bedrijf

Nadere informatie

Antwoorden Nederlands Ontleding

Antwoorden Nederlands Ontleding Antwoorden Nederlands Ontleding Antwoorden door een scholier 1587 woorden 27 april 2010 5,8 10 keer beoordeeld Vak Nederlands Taalkundig ontleden; Lidwoorden; Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig

Nadere informatie

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde Luisteren - kwalitatieve niveaucriteria en zinsbouw tempo en articulatie Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben Teksten hebben o.a. betrekking op zeer betrekking op betrekking op betrekking

Nadere informatie

Verordening ex artikel 213a Gemeentewet. Informatievoorziening grondexploitaties

Verordening ex artikel 213a Gemeentewet. Informatievoorziening grondexploitaties Verordening ex artikel 213a Gemeentewet en Informatievoorziening grondexploitaties Kleine onderzoeken op twee domeinen Memorandum van het tiende, gecombineerde onderzoek van de Rekenkamercommissie van

Nadere informatie

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen 1.1 Eigen kennis 1.1.1 Kinderen kunnen hun eigen kennis activeren, m.a.w. ze kunnen aangeven wat ze over een bepaald onderwerp al weten en welke ervaringen ze er

Nadere informatie

VMBO-T / Nederlands / 2011 / tijdvak 2

VMBO-T / Nederlands / 2011 / tijdvak 2 VMBO-T / Nederlands / 2011 / tijdvak 2 Voorbeeld van een zakelijke brief: Eigen naam Adres Postcode en plaats Zoektocht T.a.v. de heer Victor Brent Adres Postcode en plaats Geachte heer Brent, Plaats,

Nadere informatie

8 Fragment 2 Groter als/dan derde graad DERDE GRAAD. Fragment 2 Taalnorm

8 Fragment 2 Groter als/dan derde graad DERDE GRAAD. Fragment 2 Taalnorm Fragment 2 Taalnorm DERDE GRAAD Sommige taalfouten maak je altijd opnieuw, hoe vaak je de regel ook herhaalt. Bovendien werd je waarschijnlijk ooit gewezen op een taalfout, terwijl de zin of woordgroep

Nadere informatie

Rooster Zie roosterinformatie op het web.

Rooster Zie roosterinformatie op het web. Studiehandleiding Onderwerp Een kind dat het Nederlands als zijn moedertaal leert, blijkt de belangrijkste eigenschappen ervan al snel te ontdekken. Bovendien verloopt het verwervingsproces bij Nederlands

Nadere informatie

Reflectieverslag mondeling presenteren

Reflectieverslag mondeling presenteren Reflectieverslag mondeling presenteren Naam: Registratienummer: 900723514080 Opleiding: BBN Groepsdocente: Marjan Wink Periode: 2 Jaar: 2008 Inleiding In dit reflectieverslag zal ik evalueren wat ik tijdens

Nadere informatie

DE ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD

DE ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD DE ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD Een didactiek om het begrip ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD aan te leren in het 4e leerjaar (Groep 6). Enkele voorafgaande opmerkingen over de toekomende tijd van het werkwoord.

Nadere informatie

1 Delers 1. 3 Grootste gemene deler en kleinste gemene veelvoud 12

1 Delers 1. 3 Grootste gemene deler en kleinste gemene veelvoud 12 Katern 2 Getaltheorie Inhoudsopgave 1 Delers 1 2 Deelbaarheid door 2, 3, 5, 9 en 11 6 3 Grootste gemene deler en kleinste gemene veelvoud 12 1 Delers In Katern 1 heb je geleerd wat een deler van een getal

Nadere informatie

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten Subdomein A 1.1: Woordenschat 1.1 h/v de betekenis van onbekende woorden afleiden uit de context; 1.2 h/v de betekenis

Nadere informatie

i n h o u d Inhoud Inleiding

i n h o u d Inhoud Inleiding V Inhoud Inleiding IX 1 Informatie structureren 1 1.1 Onderwerp in kaart brengen 1 1.1.1 Je doel vaststellen 1 1.1.2 De lezers inschatten 2 1.1.3 Het onderwerp afbakenen 3 1.1.4 Van ideeën naar mindmap

Nadere informatie

Opmerking vooraf.

Opmerking vooraf. Opmerking vooraf. Door het volgende heb ik geprobeerd een indruk te geven van Frege s constructie van het begrip getal. De paragrafen betreffen zijn bespreking van de opvatting van verschillende filosofen.

Nadere informatie

5.3 SAMENVATTEND SCHEMA SOORTEN VERBANDEN

5.3 SAMENVATTEND SCHEMA SOORTEN VERBANDEN 10.2.9 Andere verbanden Soms worden ook nog de volgende verbanden onderscheiden: 1 toelichtend verband (komt sterk overeen met het uitleggend verband) 2 argumenterend verband 3 verklarend verband Deze

Nadere informatie

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld Samenvatting Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld om hen heen. Zo hebben vele mensen een natuurlijke neiging om zichzelf als bijzonder positief te beschouwen (bijv,

Nadere informatie