Anatomie en Fysiologie voor de opleiding tot Verpleegkundige

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Anatomie en Fysiologie voor de opleiding tot Verpleegkundige"

Transcriptie

1 Werkboek Anatomie en Fysiologie voor de opleiding tot Verpleegkundige

2 2 Anatomie en Fysiologie voor de opleiding tot Verpleegkundige

3 3 Inhoudsopgave Voorwoord en uitleg van de methode... 6 Anatomische begrippen... 8 Definities & woordbetekenissen... 9 Samenhang van de orgaanstelsels Statische en dynamische richtingaanduidingen Cellen en erfelijkheid Cel De bouw van de cel Mitose = celdeling Meiose = reductie-deling Chromosomen en erfelijke eigenschappen Weefsels en huid Klieren Bindweefsel Beenweefsel = botweefsel Spierweefsel Zenuwweefsel Huid en temperatuurregulatie Beenderstelsel Wervelkolom = columna vertebralis Borstkas = thorax Arm Been Schedel Bijzonderheden bij de schedelbotten Gewrichten Spierstelsel Algemene begrippen Enkele spieren van het hoofd Buikwandspieren Diafragma = middenrif Bekkenbodem Rugspieren Bovenarmspieren Onderarmspieren Bovenbeenspieren Onderbeenspieren Bloed en weefselvocht Cod = colloïd osmotische druk Mineralo osmotische druk = mod Bloedcellen Bloedstolling Bloedgroepen... 56

4 4 Hart, bloedsomloop en lymfe Bloedsomloop Hart = cor Kleine bloedsomloop Grote bloedsomloop Bloeddruk = tensie Foetale bloedsomloop Het lymfatisch systeem Milt De thymus = zwezerik Spijsvertering Mondholte Keelholte = pharynx Slokdarm Maag = ventriculus of gaster Dunne darm = intestinum tenue Dikke darm = intestinum crassum = colon Alvleesklier = pancreas Lever = hepar Leverfuncties Het spijsverteringsproces Peritoneum = buikvlies Uitscheiding Macroscopische bouw van de nier Microscopische bouw van de nier De urinewegen Ademhaling Neus Strottenhoofd = larynx Luchtpijpen Longen = pulmones Longcapaciteiten Regulatie van de ademhaling Zenuwstelsel Indeling van het zenuwstelsel Begrippen en structuren Indeling van de hersenen Thalamus, hypothalamus, reticulaire substantie, verlengde merg De twaalf paar hersenzenuwen Ruggenmerg = medulla spinalis Reflexen Het autonome of vegetatieve zenuwstelsel De hersenvliezen = meninges Het ventrikelsysteem en de liquorcirculatie Bloedvoorziening van de hersenen Enkele systemen van het zenuwstelsel

5 5 Zintuigen Pijn Tast Temperatuurwaarneming Reuk Smaak Oog Gehooroorgaan Evenwichtsorgaan Geslachtsorganen Begrippen Uitwendige vrouwelijke geslachtsorganen = vulva Inwendige vrouwelijke geslachtsorganen Uterus = baarmoeder Ovaria = eierstokken Tubae = salpinges (grieks) = eileiders De menstruele cyclus Geslachtshormonen Mannelijke geslachtsorganen Testis + zaadkanaal Hormonen Hypothalamus Hypofyse = hersenaanhangsel Hypofyse-achterkwab-hormonen Hypofysevoorkwabhormonen Schildklier = glandula thyroidea Bijschildkliertjes = glandulae parathyroidea Alvleesklier = pancreas Bijnieren = glandulae suprarenalis of adrenals Bijnierschors Bijniermerg Testes en ovaria = gonaden Andere hormonen of weefselhormonen

6 6 VOORWOORD EN UITLEG VAN DE METHODE Dit werkboek heeft als doel om de leerling verpleegkundige op een efficiënte wijze kennis en inzicht te bieden in de bouw en functies van het menselijk lichaam. In dit werkboek wordt een beknopt taalgebruik gehanteerd. Als je bepaalde woorden niet kent, zoek dan eerst de betekenis van die woorden op en verwacht niet dat de betekenis later vanzelf wel duidelijk zal worden; door het beknopte taalgebruik is dit niet het geval en je zult bij onbegrepen doorlezen de essentie van wat er staat missen en het niet gaan snappen. Het werkboek is ingedeeld in 14 hoofdstukken. Elk hoofdstuk begint met studievragen waardoor je een beeld krijgt van wat er in het hoofdstuk behandeld wordt en waarmee je moet oefenen om kennis en inzicht te verkrijgen. Er wordt voor de studievragen geen antwoordmodel verstrekt; alle antwoorden zijn in de tekst van het hoofdstuk te vinden! Het leerproces bestaat uit: Oriënteren; Oefenen; Toetsen en Terugkoppelen. Met terugkoppelen wordt bedoeld: Op grond van je toetsresultaten bepalen waar je je nogmaals op moet oriënteren. Oriënteren Oefenen Toetsen Terugkoppelen De bedoeling is dat je eerst de Vragen ter oriëntatie en oefening van één hoofdstuk doorleest, als een oriëntatie op wat komen gaat. Hetzelfde doe je met de leerstof van dat hoofdstuk. Daarna ga je de leerstof rustig en zorgvuldig bestuderen met behulp van de vragen. Aan het eind van elk hoofdstuk neem je jezelf een toets af en geef je jezelf een cijfer voor deze toets. Je kunt als cijfer gebruiken: Het aantal goed beantwoorde vragen gedeeld door het aantal vragen van de toets, en dit dan vermenigvuldigen met 10. Als je het cijfer wilt berekenen met de kansfactor voor vierkeuze vragen: Vermenigvuldig dan eerst het aantal fouten met 1 1 / 3 (of 1,33...) Voorbeeld: De toets heeft 40 vragen Je hebt er 12 fout Het cijfer zonder kansfactor is (40-12) / 4 = 7 (1 1 / 3 x 12 = 16) Het cijfer met kansfactor is (40-16) / 4 = 6 Zonodig oriënteer je je opnieuw op die onderdelen die je nog niet goed beheerst. De leerstof dient als basis voor de andere medische en verpleegkundige vakken. Bij je werk in de gezondheidszorg is kennis van - en inzicht in de Anatomie en Fysiologie van groot belang voor het kunnen bieden van voorlichting, begeleiding en opvang van de patiënt bij ziekte, onderzoek en medische behandeling. Anatomische en Fysiologische begrippen zijn de basisbegrippen van het medisch jargon. Het betreft een grote hoeveelheid kennis en inzicht die jij je eigen moet maken. Laat je niet verblinden door de hoeveelheid van de leerstof. Zoals geen mens in één dag al het voedsel kan consumeren dat hij/zij het komende jaar nodig heeft; zo kun jij ook niet in korte tijd veel leerstof "verorberen".

7 7 Als je regelmatig bezig bent met een behapbaar onderwerp dus met een kleinere hoeveelheid leerstof per keer, zul je merken dat het je lukt om de leerstof te beheersen. Om de leerstof in te delen in hapklare brokken zul je een indeling, planning of studieschema moeten gebruiken. Het leren van is niet alleen maar "in je geheugen stampen." Als je de leerstof begrijpt, zul je de verbanden tussen de verschillende leerstofonderdelen zien en zul je de stof veel beter kunnen onthouden en toepassen. Voor sommige onderwerpen is het wel simpelweg nodig om die als rijtjes uit het hoofd te leren; dat geldt bijvoorbeeld voor de onderdelen: statiek en dynamiek, de rijtjes bij weefselleer en de Latijnse namen van botten en spieren. Wanneer weet je of je de leerstof beheerst? Je komt al een heel eind als je het duidelijk aan iemand anders kan uitleggen! Daarnaast zal het blijken bij de toetsing. Succes! Woord van dank Een woord van dank gaat uit naar Alma de Greeuw. Alma, bedankt voor je zorgvuldige controle van het werkboek; door jouw opmerkingen en aanvullingen is het boek duidelijk verbeterd.

8 8 ANATOMISCHE BEGRIPPEN Vragen ter oriëntatie en oefening op dit hoofdstuk BASISBEGRIPPEN 1. Wat betekenen de woorden: Anatomie, Fysiologie, Histologie, Cytologie, Embryologie. 2. Beschrijf zes fysiologische kenmerken van het leven. 3. Wat is het meest essentiële kenmerk van het leven. 4. Vul de ontbrekende begrippen in: 1. Het organisme bestaat uit Deze bestaan uit Deze zijn opgebouwd uit Weefsels bestaan uit cellen. SAMENHANG 5. Uit welke vloeistof halen de lichaamscellen kun voedingsstoffen. 6. Op welke wijze wordt deze vloeistof ververst. 7. Via welke orgaanstelsels worden voedingsstoffen en zuurstof aan het bloed toegevoegd. 8. Noem twee voorbeelden van cellen die hun voeding van naburige cellen betrekken. 9. Noem drie organen die een functie hebben bij de uitscheiding van afvalstoffen. 10. Wat is het m.i. en het m.e. 11. Geef twee andere termen voor intercellulaire vloeistof. 12. Noem de orgaanstelsels en hun betekenis voor het lichaam. 13. Noem vier mechanismen waarvan het afweersysteem gebruik kan maken om ziektekiemen te bestrijden. 14. Welke structuur scheidt de borstholte van de buikholte. 15. Wat zijn animale verrichtingen, geef een voorbeeld. 16. Wat zijn autonome- of vegetatieve verrichtingen, geef voorbeelden. 17. Leg uit wat het sympathische en parasympathische deel van het autonome zenuwstelsel is en wat de functies ervan zijn. STATIEK EN DYNAMIEK 18. Geef de betekenis van de volgende begrippen: superior, inferior, craniaal, caudaal, anterior, posterior, ventraal, dorsaal, proximaal, distaal, mediaal, lateraal, sagittaal, mediaan, frontaal, transversaal, flexie, extensie, abductie, adductie, endorotatie, exorotatie, pronatie, supinatie, oppositie, repositie.

9 9 LEERSTOF DEFINITIES & WOORDBETEKENISSEN ANATOMIE = "De leer van de bouw van het (menselijk) lichaam" Deze leer is verkregen door het ontleden van (snijden in) het menselijk lichaam "Ana" = (van analoog) overeenkomstig, vergelijkend, onderzoekend "tomie" = snijden Bij de ontwikkeling van de wetenschap van de anatomie ontstonden een aantal hulpwetenschappen zoals: fysiologie; embryologie; histologie; cytologie FYSIOLOGIE = De leer van de levensverrichtingen (anatomie beschrijft hoe "het in elkaar zit;" fysiologie beschrijft "hoe het werkt") EMBRYOLOGIE = De leer van de ontwikkeling van de bevruchte eicel tot baby, van bevruchting tot geboorte CYTOLOGIE = Celleer HISTOLOGIE = Weefselleer Binnen de Fysiologie werd en wordt gezocht naar de essentie van het leven. Met andere woorden: "Wat maakt materie levend?" of "Waarin verschilt een levend wezen of een levende cel van een dood lichaam of een dode cel?" KENMERKEN VAN HET LEVEN 1. Stofwisseling = metabolisme = celademhaling 2. Voortplanting of celdeling 3. Groei 4. Reactie op prikkels 5. Aanpassing van en aan de omgeving (adaptatie of adaptie) 6. Leveren van arbeid, hieronder verstaan we: beweging, productie van stoffen, doorgeven van prikkels, steun geven etc. Het meest essentiële kenmerk van het leven is stofwisseling ; alle levende cellen vertonen dit. Niet alle cellen vertonen groei of celdeling. HIËRARCHISCHE STRUCTUUR De opbouw van het lichaam kent een zogenaamde hiërarchische structuur. Daarmee wordt het volgende bedoeld: 1. Het lichaam is opgebouwd uit vele cellen. 2. Deze cellen zijn gegroepeerd tot weefsels (bijvoorbeeld bindweefsel en dekweefsel). 3. Organen (bijvoorbeeld de maag of het hart) zijn opgebouwd uit verschillende soorten weefsels. 4. Orgaanstelsels (bijvoorbeeld het spijsverteringsstelsel) bestaan uit verschillende organen (bijvoorbeeld de slokdarm de maag en de alvleesklier). 5. Het totale lichaam wordt het organisme genoemd; het organisme bestaat uit een aantal orgaanstelsels. ORGAANSTELSELS We onderscheiden de volgende orgaanstelsels 1. Ademhalingsstelsel = tractus respiratorius 2. Spijsverteringsstelsel = tractus digestivus 3. Bloed en bloedsomloop = tractus circulatorius 4. Hormoonstelsel = tractus endocrinologicus 5. Zenuwstelsel = tractus neurologicus 6. Zintuigen (behoort tot 5) 7. Beenderstelsel = tractus locomotorius (tezamen met 8) 8. Spierstelsel (tractus musculatorius) 9. Uitscheidingsstelsel = tractus urologicus 10. Voortplantingsstelsel = tractus genitalis 11. Huid = tractus dermatologicus

10 10 SAMENHANG VAN DE ORGAANSTELSELS De lichaamscellen moeten voorzien worden van voedingsstoffen en zuurstof; daarbij dienen ze hun afvalstoffen te kunnen afvoeren. Voor een ééncellig organisme zoals bijvoorbeeld een pantoffeldiertje dat in het slootwater leeft is de voorziening van voedingsstoffen een relatief eenvoudige zaak. Hij haalt zijn voedingsstoffen uit het slootwater en deponeert zij afvalstoffen eveneens in dit slootwater. Voor de cellen van een meercellig organisme zoals de mens vervult de weefselvloeistof de functie van het 'slootwater'. De weefselvloeistof omspoelt de cellen van het lichaam. De cellen halen hun voedingsstoffen uit het weefselvocht. Daarnaast geven ze hun afvalstoffen af aan de weefselvloeistof. [Cellen die niet omgeven worden door weefselvloeistof (zoals kraakbeencellen en de cellen van de oppervlakkige lagen van de huid) krijgen hun voeding uit naburige cellen]. De weefselvloeistof wordt ververst door het bloed. Voedingsstoffen en zuurstof worden via het SPIJSVERTERINGSSTELSEL en het ADEMHALINGSSTELSEL aan het bloed gegeven. Het hart zorgt ervoor dat het bloed door het hele lichaam gepompt wordt. In de haarvaten wordt vocht uit het bloed met de daarin opgenomen voedingsstoffen onder invloed van de bloeddruk de bloedbaan uitgeperst; het wordt daardoor toegevoegd aan het weefselvocht. Onder invloed van de aanzuigende werking van de eiwitten die zich in het bloed bevinden wordt weefselvloeistof met de daarin opgenomen afvalstoffen weer in het bloed opgenomen. De lever, NIEREN en longen scheiden deze afvalstoffen uit naar de buitenwereld. In de anatomie wordt gesproken van het m.i. en het m.e. Met het m.i. wordt het milieu interieur bedoeld; dit is de ruimte om de cellen waarin zich dus de weefselvloeistof bevindt. Andere termen voor weefselvloeistof zijn: intercellulaire vloeistof interstitiële vloeistof extracellulaire vloeistof tussencelvloeistof (inter = tussen; dus de vloeistof tussen de cellen) (extra = buiten; dus de vloeistof buiten de cellen) Met het m.e. wordt het milieu exterieur bedoeld; dit is de buitenwereld of met andere woorden de ruimte om het hele lichaam heen. Het HORMOONSTELSEL en het ZENUWSTELSEL; zorgen voor de coördinatie (het in goede banen lopen) van de lichaamsfuncties. Het zenuwstelsel is samen met de ZINTUIGEN van belang voor de waarneming, het contact met de buitenwereld, het bewustzijn en het sociaal functioneren. Het SPIERSTELSEL en het BEENDERSTELSEL maken de bewegingen mogelijk en zorgen ervoor dat de kwetsbare inwendige organen tegen een zekere mate van mechanisch geweld beschermd worden. AFWEERSYSTEEM Het organisme beschikt over een afweersysteem tegen ziekmakende invloeden zoals bacteriën en virussen. Dit afweersysteem maakt gebruik van witte bloedcellen en reticulumcellen welke bacteriën kunnen opvreten (fagocyteren), antistoffen, verhoging van de lichaamstemperatuur (koorts) en verschillende chemische stoffen zoals het zoutzuur in de maag en het melkzuur in de vagina. Tevens gedraagt de lichaamseigen flora - zoals de bacteriën in het speeksel, in de dikke darm en op de huid - zich intolerant tegen lichaamsvreemde organismen.

11 11 SOORTEN WEEFSELS + VOORBEELDEN 1. Dekweefsels, bijv: huid en slijmvliezen. 2. Steun en bindweefsels, bijv: botten en kraakbeen. 3. Zenuwweefsel & Zintuigweefsel. 4. Spierweefsel. WILLEKEURIGE EN ONWILLEKEURIGE VERRICHTINGEN 1. Animale verrichtingen zijn willekeurige verrichtingen bijv. lezen, schrijven, leren. Deze verrichtingen zijn met de wil te beïnvloeden. De willekeurige verichtingen worden gestuurd door het willekeurige of animale zenuwstelsel. 2. Autonome of vegetatieve verrichtingen zijn onwillekeurige verrichtingen bijv. regulatie van de bloeddruk, regulatie van de spijsvertering. Deze verrichtingen zijn niet aan de wil onderhevig. (Animaal = dierlijk; autonoom = zelfstandig; vegetatief = plantaardig). De onwillekeurige verrichtingen worden gestuurd door het onwillekeurige of autonome zenuwstelsel. Aan het autonome zenuwstelsel onderscheiden we een sympathisch en een parasympathisch deel. Het sympathische deel heeft een stimulerende invloed op onder andere de hartactie, de ademhaling, de reactie snelheid. Het parasympathische deel heeft een stimulerende invloed op onder andere de spijsvertering, het rusten, het herstellen van de energievoorraden. Anders en generaliserend gezegd: het sympathische zenuwstelsel is actief als je actief bent; het parasympathische zenuwstelsel is actief als je rustig bent (meer informatie hierover vind je in het hoofdstuk over het zenuwstelsel).

12 12 STATISCHE EN DYNAMISCHE RICHTINGAANDUIDINGEN = STATIEK & DYNAMIEK = benamingen voor vlakken, richtingen, plaatsen en bewegingen. ANATOMISCHE STAND Bij de benoeming van vlakken, richtingen en bewegingen in de anatomie wordt uitgegaan van de zogenaamde anatomische stand van het lichaam. In de anatomische stand sta je rechtop, naar voren kijkend, voeten tegen elkaar, armen gestrekt, handpalmen naar voren. VLAKKEN Het frontale vlak is het vlak dat evenwijdig met het voorhoofd loopt Het transversale vlak is het vlak dat horizontaal, door het lichaam loopt (zoals je een boom doorzaagt) Het sagittale vlak is het vlak dat verticaal, voor-achterwaarts door het lichaam loopt Het mediaan vlak is het sagittale vlak dat precies in het midden van het lichaam loopt RICHTINGEN OF PLAATSAANDUIDINGEN BOVEN/BENEDEN of HOOG/LAAG Superior = naar boven, of zich hoog bevindend (Superieur = super = supra = hoog; epi- is op, over, boven) Inferior = naar beneden, of zich laag bevindend (Inferieur = laag; sub- = onder) Craniaal = in de richting van de schedel (Cranium = schedel) Caudaal = in de richting van de stuit of staart (Cauda = staart) VOOR/ACHTER Anterior = naar voren, of zich vóór bevindend (Ante- = vóór) Posterior = naar achteren, of zich achter bevindend (Post- = na) Ventraal = in de richting van de buik (Venter = buik) Dorsaal = in de richting van de rug (Dorsum = rug) MIDDEN/OPZIJ Mediaal = naar of in het midden Lateraal = naar opzij, zich aan de zijkant bevindend BINNEN/BUITEN Proximaal = naar binnen, zich meer van binnen bevindend Distaal = naar buiten, zich meer aan de buitenkant bevindend Centraal = naar of in het centrum Perifeer = naar of aan de buitenkant Endo- = van binnen; Intern = binnen Exo- = van buiten; Extern = buiten hoog, boven laag, onder "RICHTINGEN OF PLAATSEN" SCHEMATISCH SAMENGEVAT superior, craniaal inferior, caudaal van binnen centraal, proximaal BEWEGINGEN Flexie = buigen van buiten perifeer, distaal Extensie = strekken Anteflexie = naar voren buigen Retroflexie = naar achteren buigen Adductie = een ledemaat naar het lichaam toe bewegen Abductie = een ledemaat van het lichaam af bewegen Endorotatie = het naar binnen draaien van een arm of been Exorotatie = het naar buiten draaien van een arm of been Pronatie = het naar binnen draaien van de onderarm of het onderbeen Supinatie = het naar buiten draaien van de onderarm of het onderbeen Oppositie = het tegenoverstellen van de duim ten opzichte van de vingers Repositie = de duim van de vingers af bewegen voor achter midden opzij anterior, ventraal posterior, dorsaal mediaal lateraal

13 13 CELLEN EN ERFELIJKHEID Vragen ter oriëntatie en oefening op dit hoofdstuk 1. Wat is de kleinste levende eenheid van het menselijk lichaam. 2. Wat is cytoplasma, nucleoplasma en protoplasma. 3. Welke structuren bevinden zich in de celkern. 4. In welk gedeelte van de cel bevinden zich de celorganellen. 5. Beschrijf globaal en in je eigen woorden de functie van de celorganellen. 6. Beschrijf het proces van de mitose. 7. Hoe komt het dat na de mitose, de dochtercellen evenveel chromosomen hebben als de moedercel. 8. Beschrijf het verschil tussen de mitose en de meiose. 9. Welke cellen hebben het vermogen om zich te delen verloren en waarom. 10. Uit welke stof bestaan chromosomen. 11. Wat zijn chromatiden. 12. Wat is chromatine. 13. In welk gedeelte van de cel bevinden zich chromosomen, chromatiden of chromatine. 14. Tijdens welke fase van de celcyclus is het chromatine zichtbaar. 15. Geef de betekenis van de volgende begrippen: centrosoom; centriool; centromeer; spoellichaampje; poollichaampje. 16. Wat zijn chromosomen. 17. Hoeveel chromosomen bevinden zich in de menselijke lichaamscel. 18. Hoeveel paar chromosomen bevinden zich in de menselijke lichaamscel. 19. In welk gedeelte van de cel bevinden zich de chromosomen. 20. Bevatten alle menselijke cellen chromosomen. Zo nee, welke cellen niet en waarom niet. 21. Wat zijn geslachtschromosomen. 22. Welke geslachtschromosomen heeft de man. 23. Welke geslachtschromosomen heeft de vrouw. 24. Welk geslachtschromosoom bevindt zich in een eicel. 25. Welke geslachtschromosomen kunnen zich in de zaadcel bevinden. 26. Wordt het geslacht van het kind door de man of door de vrouw bepaald en waarom. 27. Wat zijn autosomen. 28. Hoeveel autosomen bevinden zich in de menselijke lichaamscel. 29. Hoeveel autosomen bevinden zich in een eicel. 30. Hoeveel autosomen bevinden zich in een zaadcel. 31. Wat zijn genen. 32. Wat wordt er bedoeld met allelen. 33. Geef de betekenis van de woorden: dominant, recessief, heterozygoot, homozygoot, genotype, fenotype.

14 14 LEERSTOF CEL Het menselijk lichaam is opgebouwd uit biljoenen cellen ( ). In het verleden werd de cel niet in verband met het leven gebracht. Men dacht dat de cellen de dode bouwstenen van het lichaam waren, vergelijkbaar met de stenen waaruit een huis is opgebouwd. De essentie van het leven werd gezocht in de werking van bepaalde organen zoals de lever of het hart. Pas na de ontwikkeling van betere microscopen en de toepassing van uiterst nauwkeurige en geduldige observatietechnieken werd de bouw en functie van de cel duidelijker. De essentie van het leven wordt nu vooral gezocht in de werking van de buitenste celwand. De buitenste celwand wordt het celmembraan genoemd. Via deze wand vindt de uitwisseling van voedingsstoffen en afvalstoffen van en naar de cel plaats. Deze uitwisseling wordt de celstofwisseling of ook wel de celademhaling genoemd. Deze stofwisseling is een essentieel kenmerk van het leven. De definitie van de cel luidt: "De cel is de kleinste levende bouwsteen van het organisme." DE BOUW VAN DE CEL De cel bestaat uit een cellichaam en een celkern. Het cellichaam wordt het soma van de cel genoemd (het woord soma betekent lichaam). De celkern is de nucleus van de cel (het woord nucleus betekent kern). Het vocht dat zich buiten de kern in de cel bevindt is het cytoplasma (cyto = cel, plasma = stof). In het cytoplasma bevinden zich veel vormsels of structuren; deze structuren noemen we de celorganellen. In de celkern bevindt zich kernvocht = nucleoplasma. Hierin bevinden zich de chromosomen die uit de stof D.N.A. (= Desoxyribo-Nucleïne-Acid) bestaan. Tevens vinden we in de kern de kernlichaampjes = nucleoli welke de stof R.N.A. (= Ribo-Nucleïne- Acid) produceren. (R.N.A. is benodigd als boodschapperen transportmedium voor de productie van eiwitten in de ribosomen, zie volgende bladzijde). Cytoplasma en nucleoplasma worden tezamen protoplasma genoemd. Even tussendoor een lesje Latijn! nucleus = kern nucleï = kernen nucleolus = kerntje nucleoli = kerntjes De processen in de cel staan onder invloed van enzymen die de cel veelal zelf maakt. Hoog gespecialiseerde = hoog gedifferentiëerde cellen hebben het vermogen om zich te delen verloren. Voorbeelden van hoog gedifferentiëerde cellen zijn: Zintuigcellen, zenuwcellen, spiercellen en rode bloedcellen (de rode bloedcellen hebben geen kern).

15 15 CELORGANELLEN: 1. ENDOPLASMATISCH RETICULUM = EPR: (endo = binnen, plasma = stof, reticulum = netwerk) Dit is een voortzetting van het dubbele kernmembraan, het zorgt voor het transport in de cel, het vormt vetachtige stoffen (lipiden). 2. RIBOSOMEN: bevinden zich op het EPR en vrij in de cel, ze maken D.N.A. en andere eiwitten. 3. GOLGIAPPARAAT: Dit komt voort uit het EPR, het vormt koolhydraten en bepaalde (voorstadia van) hormonen. 4. LYSOSOMEN: ontstaan uit het golgiapparaat, zorgen voor de verwerking van de afvalstoffen die bij de celstofwisseling ontstaan. Deze afvalstoffen kunnen worden: 1. Afgevoerd. 2. Afgebroken, (waarbij eventueel de afbraakstoffen opnieuw gebruikt worden; dit gebeurt bijvoorbeeld bij de productie van het schildklierhormoon thyroxine, er is hier dus sprake van recycling). 3. Levenslang opgeslagen. Na de dood van de cel zorgen de lysosomen voor de ontbinding van de cel. 5. MITOCHONDRIËN: zorgen voor de energievoorziening van de cel door verbranding van voedingsstoffen (dit d.m.v. koppeling aan zuurstof = oxydatieve stofwisseling). 6. CENTROSOOM: bestaat uit twee centriolen, is van belang voor de celdeling. 7. VACUOLEN: zijn holten gevuld met vocht, komen vooral bij plantaardige cellen voor, vullen de ruimte op, hebben verder geen functie. SAMENGEVAT: EPR, Golgiapp, Ribosomen produceren eiwitten, vetten, koolhydraten, slijm. Lysosomen zorgen voor de afvalverwerking. Centrosoom is voor de celdeling. Mitochondriën zorgen voor de energievoorziening. Vacuole = holte. MITOSE = CELDELING De fasen van de celcyclus bestaan uit: 1. Interfase = tussenfase = groeifase 2. Profase = voorfase 3. Metafase = rangschikfase 4. Anafase = uiteenwijkfase 5. Telofase = reconstructiefase "De interfase hoort niet bij de eigenlijke mitose". INTERFASE De D.N.A. ketens in de kern van de cel verdubbelen zich. De hoeveelheid cytoplasma neemt toe. In de kern zijn uitgestrekte D.N.A. ketens te zien. Deze D.N.A. ketens worden wegens hun kleurbaarheid chromatine genoemd. 'Chromatine bestaat dus uit D.N.A. ketens = uitgestrekte chromosomen.'

16 16 PROFASE De verdubbelde D.N.A. ketens trekken zich samen en worden zichtbaar als chromosomen. (Een chromosoom bestaat uit twee chromatiden die via een centromeer = 'lijm' met elkaar verbonden zijn). Het centrosoom = spoellichaampje in het cytoplasma deelt zich in twee centriolen = poollichaampjes, deze begeven zich naar de beide zijden (polen) van de cel. Het kernmembraan verdwijnt. METAFASE De chromosomen rangschikken zich in het equatorvlak. ANAFASE De 46 chromosomen splijten zich in het centromeer; de chromosoomhelften worden dan * chromatiden genoemd. Door spoeldraden uit de centriolen worden de chromatiden naar de beide zijden van de cel getrokken. Elke nieuwe cel krijgt 46 chromatiden. * 'De chromatiden verdubbelen zich in de interfase weer tot chromosomen; echter wanneer de chromatiden in de dochtercel zijn aangekomen worden zij al weer chromosomen genoemd!' TELOFASE Het celmembraan snoert zich t.h.v. het equatorvlak in. Er ontstaat een nieuw celen kernmembraan voor de beide dochtercellen. De chromosomen strekken zich uit tot lange D.N.A. ketens. MEIOSE = REDUCTIE-DELING De meiose vindt plaats bij de productie van geslachtscellen. Vóór de deling splijten de chromosomen zich niet. Elke dochtercel krijgt dus 23 chromosomen. (Tijdens de meiose vindt wel ruiling van gedeelten van chromosomen plaats).

17 17 CHROMOSOMEN EN ERFELIJKE EIGENSCHAPPEN BEGRIPPEN CHROMOSOMEN zijn samengetrokken DNA-strengen, elk chromosoom vertegenwoordigt een reeks ERFELIJKE EIGENSCHAPPEN. X- EN Y-CHROMOSOMEN zijn geslachtschromosomen, zij bepalen het geslacht. AUTOSOMEN zijn 'niet-geslachtschromosomen' dus alle andere chromosomen. Een GEN is een gedeelte van een chromosoom dat één erfelijke eigenschap vertegenwoordigt. ALLEL... Elke erfelijke eigenschap wordt beïnvloed door twee genen van het chromosomenpaar (één gen van je vader en één gen van je moeder). De beide genen van het chromosomenpaar die dezelfde erfelijke eigenschap vertegenwoordigen (bijv. de kleur van de ogen) noemen we ALLELEN. HETEROZYGOOT = een erfelijke eigenschap wordt bepaald door twee niet gelijke allelen. HOMOZYGOOT = een erfelijke eigenschap wordt bepaald door twee gelijke allelen. DOMINANT = de erfelijke eigenschap is overheersend aanwezig (bijv. bruine ogen). RECESSIEF = de erfelijke eigenschap is op de achtergrond aanwezig, bijv. hemofilie bij de vrouw, (bijv. hemofilie = bloederziekte is gebonden aan het X chromosoom) ERFELIJKE EIGENSCHAPPEN OF ZIEKTEN: vinden hun oorsprong in de genen. AANGEBOREN EIGENSCHAPPEN OF ZIEKTEN: zijn niet per definitie erfelijk, ze kunnen ook zijn ontstaan door ziekten tijdens de zwangerschap of door zuurstofgebrek bij de geboorte. GENOTYPE = Aanlegtype = wat je in aanleg aan eigenschappen in je genen hebt. FENOTYPE = Verschijningstype = zoals je er uit ziet, zoals je je manifesteert. Bijvoorbeeld: Een ééneiige tweeling heeft hetzelfde genotype, echter de moedervlek die de één wel heeft en de ander niet behoort tot het fenotype.

18 18 GLOBALE KANSBEREKENING BIJ ERFELIJKHEID Uitleg: De ouders hebben zowel het gen voor bruine ogen als het gen voor blauwe ogen van hun ouders geërfd. Ze hebben bruine ogen omdat het gen voor bruine ogen dominant is (pigment is dominant). Statistisch gezien is er een kans van 25% dat het kind een gen voor bruine ogen van zowel de vader als van de moeder erft. Er is een kans van 50% dat het kind een gen voor bruine ogen en een gen voor blauwe ogen erft. En er is een kans van 25% dat het kind een gen voor blauwe ogen van zowel de vader als de moeder erft. Dus statistisch gezien heeft in dit voorbeeld 75% van de kinderen bruine ogen en 25% van de kinderen blauwe ogen. Vul de hokjes in en bepaal 1. Welke kleur ogen hebben de kinderen. 2. Zijn de kinderen heterozygoot of homozygoot voor deze oogkleur.

19 19 WEEFSELS EN HUID Vragen ter oriëntatie en oefening ALGEMEEN 1. Welke vijf hoofdgroepen van weefsels kun je onderscheiden. 2. Waar bevindt zich endotheel, mesotheel en epitheel. Geef voorbeelden. 3. Welke soorten epitheel zijn er. Geef voorbeelden van waar zij zich bevinden. 4. Wat is de benaming van het epitheel dat zich aan de binnenzijde van de bloedvaten bevindt. 5. Wat is mesotheel; geef een voorbeeld van mesotheelweefsel. 6. De cellen van epitheel liggen aaneengesloten; juist/onjuist? 7. De cellen van de bindweefsels liggen aaneengesloten; juist/onjuist? 8. Op welke plaats(en) van het lichaam vind je verhoornend epitheel en is dit epitheel éénlagig of meerlagig. 9. Welke soort epitheel is mechanisch het sterkst en waarom. 10. Waarom zou het slijmvlies van de uterus zo dik en vochtrijk zijn. 11. Wat is de functie van het trilhaar van trilhaarepitheel. 12. De cellen van trilhaarepitheel zijn: (geef het goede antwoord aan) a. plat b. kubisch c. cilindrisch 13. Wat is het dunste epitheel en op welke plaatsen van het lichaam vind je dit. 14. Waarom is dit epitheel zo dun. KLIEREN 15. Wat is het verschil tussen endocriene en exocriene klieren. 16. Hormoonklieren zijn klieren met a. externe secretie b. interne secretie c. zowel interne als externe secretie 17. Een speekselklier is een buisvormige klier; juist/onjuist? 18. Een maagsapklier is een klier met externe secretie; juist/onjuist? BINDWEEFSEL 19. Welke weefsels behoren tot de groep van bind en steunweefsels. 20. Wat wordt bedoeld met de matrix van het bindweefsel. 21. Welke bindweefselsoorten kun je onderscheiden en waar bevinden zij zich. 22. Uit welke soort bindweefsel zijn pezen opgebouwd. 23. Wat is een ligament. 24. Op welke plaats(en) van het lichaam vind je losmazig bindweefsel. 25. Wat bedoelen we met de matrix van het bindweefsel. 26. Welke bijzondere eigenschappen bezitten reticulumcellen. 27. Noem drie functies van het vetweefsel. 28. De mechanisch sterkste soort bindweefselvezel is de: a. collagene b. elastische c. reticuline KRAAKBEEN 29. De meest doorschijnende soort kraakbeen is: a. hyalien kraakbeen b. elastisch kraakbeen c. vezelig kraakbeen

20 De mechanisch sterkste soort kraakbeen is: a. hyalien kraakbeen b. elastisch kraakbeen c. vezelig kraakbeen 31. In de oorschelpen vinden we: a. hyalien kraakbeen b. elastisch kraakbeen c. vezelig kraakbeen 32. Wat is het perichondrium, waar bevindt het zich en waarom bevindt dit zich niet op de gewrichtsvlakken. 33. Geef voorbeelden van waar de verschillende soorten kraakbeen zich bevinden. 34. Wat is chondrine. BEENWEEFSEL 35. Beschrijf de bouw van het beenweefsel. 36. Welke onderdelen kun je aan een pijpbeen onderscheiden. 37. Wat is spongiosa, compacta, corticalis, periost, endost. 38. Waarom heeft een oudere - bij een valpartij - een grotere kans op een botbreuk (= fractuur) dan een kind. 39. Wat bedoelen we met de epifyse van een pijpbeen. 40. Wat is het periost, waar bevindt dit zich. 41. De meest massieve soort beenweefsel noemen we: a. spongiosa b. compacta c. corticalis 42. Hoe vindt de lengte- en diktegroei van het bot plaats. 43. Wat is de functie van de epifysairschijf. 44. Waarom stopt de lengtegroei aan het eind van de puberteit. 45. Fractuurgenezing is een proces van: a. enchondrale verbening b. desmale verbening 46. Diktegroei van een bot is een proces van: a. enchondrale verbening b. desmale verbening 47. Bloedcellen worden gevormd in: a. het rode beenmerg b. het gele beenmerg c. het rode en gele beenmerg d. de kanalen van Havers 48. Waar bevindt zich het rode beenmerg. 49. Het rode beenmerg bevindt zich in de... van het bot: a. spongiosa b. compacta c. corticalis 50. Wat is enchondrale en desmale verbening. SPIERWEEFSEL 51. Welke soorten spierweefsel zijn er, noem hun kenmerken. 52. Hoe is dwarsgestreepte spierweefsel opgebouwd. 53. Wat bedoelen we met een syncytium. 54. Bij het hartspierweefsel is er sprake van een syncytium; juist/onjuist? 55. Welke soort spierweefsel kan de grootste kracht ontwikkelen. 56. Welke soort(en) spierweefsel zijn niet rechtstreeks met de wil te beïnvloeden. 57. Noem vier organen die in de wand glad spierweefsel bevatten. 58. Waarom is de myofibril het meest essentiële bestanddeel van de spier. 59. Wat is het verschil tussen een spiervezel en een myofibril. 60. Wat betekent het begrip 'contraheren'. 61. Als een spier contraheert wordt hij altijd korter; juist/onjuist? 62. Wat bedoelen we met de fascie van de spier. 63. Uit welke soort bindweefsel bestaat een fascie.

21 Waarom is er bij glad spierweefsel geen dwarsstreping te zien en bij dwarsgestreept spierweefsel wel. ZENUWWEEFSEL 65. Wat is een neuron. 66. Teken een neuron en geef de verschillende onderdelen van het neuron op de tekening aan. 67. Een neuron bevat meestal meerdere neurieten en n dendriet; juist/onjuist? 68. De zenuwvezels die de zenuwprikkel van het cellichaam afvoeren zijn de dendrieten; juist/onjuist? 69. Wat is gliaweefsel. 70. Noem drie functies van gliaweefsel. 71. Wat is de functie van de myelineschede. BLOEDVOORZIENING VAN DE WEEFSELS 72. Waarom wordt medicijn dat in een spier wordt geïnjecteerd snel in het bloed opgenomen. 73. Insuline wordt onder de huid geïnjecteerd; waarom op die plaats? HUID & TEMPERATUURREGULATIE 74. Wat zijn de functies van de huid. 75. Onder invloed van welke soort straling wordt er in de huid vitamine-d gevormd. 76. In welk deel van de hersenen bevindt zich het warmteregulatiecentrum. 77. Op welke wijzen kan het lichaam warmte afvoeren. 78. Op welke wijze verliest het lichaam gewoonlijk de meeste warmte. 79. Op welke wijzen kan het lichaam warmte produceren. 80. Op welke wijzen kan het lichaam warmte behouden. 81. Beschrijf hoe de huid is opgebouwd. 82. Welke lagen van de huid bestaan uit dode cellen. 83. Welke lagen van de huid bestaan uit levende cellen. 84. Welke vorm hebben de cellen van de moederlaag van de huid. 85. Wat is melanine; door welke cellen wordt dit gemaakt en onder invloed van welke soort straling. 86. Op welke wijze vindt de voeding van de cellen van de opperhuid plaats. 87. Wat is de functie van de nagels. 88. Welke hoeveelheid transpiratievocht produceert een mens gemiddeld per 24 uur, in het Nederlandse klimaat. 89. Hoe ontstaat de lichaamsgeur. 90. Wat is cerumen en wat is de functie ervan. 91. Beschrijf de bouw van de mammae. 92. Welke hormonen hebben invloed op de melkproductie en melkejectie van de borst. 93. Welke soort vezels bevinden zich in de lederhuid. 94. Welke structuren bevinden zich in de lederhuid. 95. Wat bedoelen we met de splijtlijnen van de huid. 96. Wat zijn de papillen van de lederhuid. 97. Waar bestaat het onderhuidse bindweefsel uit.

22 22 LEERSTOF Het menselijk lichaam is een organisme. Een organisme is opgebouwd uit orgaanstelsels zoals het spijsverteringstelsel e.d. Orgaanstelsels bestaan uit meerdere organen. Een orgaan zoals bijv. de maag is opgebouwd uit meerdere soorten weefsels. HOOFDGROEPEN VAN WEEFSELS We onderscheiden de volgende hoofdgroepen van weefsels: 1. Dekweefsels (zoals de huid) 2. Bindweefsels en steunweefsels (zoals botten, kraakbeen en pezen) 3. Spierweefsels 4. Zenuwweefsel en zintuigweefsel 5. Bloed (vloeibaar weefsel); dit wordt ook vaak tot de groep van bind- en steunweefsels gerekend omdat het dezelfde embryonale oorsprong heeft als de bind- en steunweefsels. Het bloed wordt uitgebreid behandeld bij het hoofdstuk 'circulatie'. Bij de hoofdgroepen van weefsels kunnen we weer een onderverdeling maken. Zo bestaan er verschillende soorten dekweefsels. Dekweefsels bedekken het lichaamsoppervlak en ze bekleden de inwendige holten van het lichaam. Dekweefsels worden op verschillende manieren ingedeeld. INDELING VAN DEKWEEFSELS op grond van de plaats in het lichaam waar zij zich bevinden: 1. EPITHEEL = Het dekweefsel dat zich op de buitenzijde van het lichaam bevindt én het epitheel dat zich bevindt in de holten van het lichaam die met de buitenzijde van het lichaam in verbinding staan; bijv. het epitheel van het maagdarmkanaal, de luchtwegen en de vagina. 2. MESOTHEEL = Het dekweefsel van de borstvliezen en de buikvliezen. Deze dekweefsels staan niet in verbinding met de buitenwereld. De borst- en buikvliezen worden ook wel sereuze vliezen of weivliezen genoemd omdat het vochtige vliezen zijn (serum = vocht; wei = vocht). De mesotheliale vliezen bevatten ook bindweefsel. 3. ENDOTHEEL = De binnenbekleding van het hart en de bloedvaten. (Mesotheel en endotheel zien er uit als éénlagig plaveiselepitheel en worden daarom ook vaak wel epitheel genoemd.)! Een belangrijk kenmerk van epitheel is dat de cellen aaneengesloten liggen (zoals de tegels van het trottoir), er blijft dus geen ruimte tussen de cellen over. INDELING VAN EPITHEEL op grond van de vorm van de epitheelcel, het aantal lagen cellen en eventuele bijzondere kenmerken van de epitheelcellen. 1. VORM VAN DE EPITHEELCEL; we onderscheiden: plaveiselcellen = platte cellen kubische cellen = deze zijn even hoog als breed cilindrische cellen = de cellen zijn hoger dan ze breed zijn overgangscellen: deze kunnen van de ene vorm in de andere vorm overgaan, zijn sterk rekbaar 2. AANTAL LAGEN CELLEN: éénlagig meerlagig meerrijig = lijkt meerlagig doch is éénlagig, zie de schematische afbeelding. 3. BIJZONDERE KENMERKEN VAN DE CELLEN: verhoorning: dit zie je bij de huid, de haren en de nagels trilhaar = microscopisch kleine uitstulpingen van het celmembraan secretie of excretie = afscheiding van stoffen resorptie of absorptie = opname van stoffen

23 23 Op grond van de bovenstaande indelingen maken we onderscheid in de volgende soorten epitheel: VOORBEELDEN VAN SOORTEN EPITHEEL SOORT KENMERKEN PLAATSEN WAAR HET ZICH BEVINDT Éénlagig plaveiselepitheel Meerlagig plaveiselepitheel Verhoornend, meerlagig plaveiselepitheel Éénlagig, kubisch epitheel Éénlagig, cilindrisch epitheel Meerlagig, cilindrisch epitheel Trilhaarepitheel (is ook cilindrisch) Overgangsepitheel Zeer dun, laat gemakkelijk stoffen passeren Mechanisch sterk Mechanisch nog sterker Cellen die stoffen uitscheiden (exof secreterende cellen) Zeer vochtrijke cellen Het dikste en vochtrijkste epitheel Bevat microscopisch kleine uitstulpingen op het celmembraan Is sterk rekbaar; bestaat uit een bovenste laag platte cellen en een laag meerrijig cilindrisch epitheel. Longblaasjes; mesotheel; endotheel Slijmvlies van mond, slokdarm, vagina Huid Wand van de klieren; nierbuisjes Binnenbekleding van het maagdarmkanaal Binnenbekleding van de uterus (= baarmoeder) Luchtwegen; eileiders; buis van Eustachius (tuba auditiva) Blaas en urinewegen KLIEREN Klieren bezitten een wand van epitheliaal weefsel (meestal kubisch epitheel); daarom worden zij bij de dekweefsels behandeld. We onderscheiden de volgende soorten klieren: 1. MET EXTERNE SECRETIE = EXOCRIENE KLIEREN Deze hebben een afvoerbuis. Voorbeelden: speekselklieren; maagsapklieren; darmsapklieren; zweetklieren; talgklieren. Bij de exocriene klieren maken we een onderscheid tussen: BUISVORMIGE KLIEREN = maagsap- en zweetklieren. TROSVORMIGE KLIEREN = alle andere klieren. 2. MET INTERNE SECRETIE = ENDOCRIENE KLIEREN = HORMOONKLIEREN Deze hebben geen afvoerbuis. Ze leveren hun product (= hormoon) rechtstreeks af aan het bloed.

24 24 BINDWEEFSEL De GROEP VAN BIND- EN STEUNWEEFSELS bestaat uit de volgende soorten: 1. Bindweefsel (in engere zin) collageen bindweefsel elastisch bindweefsel losmazig bindweefsel (bevat zowel collagene - als elastische vezels) reticulair bindweefsel vetweefsel 2. Kraakbeen 3. Beenweefsel = bot 4. Bloed, (wordt tot de groep van binden steunweefsels gerekend omdat het dezelfde embryonale oorsprong heeft als bindweefsel) BINDWEEFSELCELLEN We onderscheiden de volgende soorten: 1. Bindweefselcellen (zoals bijv. in peesweefsel) = fibrocyten 2. Reticulumcellen; deze kunnen zich zelfstandig bewegen (= amoeboide beweeglijkheid) en bacteriën opvreten (= fagocyteren) 3. Vetcellen 4. Kraakbeencellen = chondrocyten 5. Botcellen (= beencellen) = osteocyten, osteoblasten en osteoclasten! Een belangrijk kenmerk van de bindweefsels is: "De bindweefselcellen liggen niet aaneengesloten doch zijn via VEZELS en TUSSENSTOF met elkaar verbonden." Bindweefsel bevindt zich overal in het lichaam; het doordrenkt de organen en verbindt deze met hun omliggende structuren. BINDWEEFSELVEZELS 1. Collagene : niet rekbaar, niet vertakt, wit van kleur 2. Elastische : rekbaar, vertakt, geel 3. Reticuline : niet rekbaar, vormen fijn vertakt netwerk, wit BINDWEEFSELTUSSENSTOF = MATRIX 1. Vloeibaar bijv. in bloed 2. Geleiachtig bijv. in kraakbeen 3. Vast bijv. in bot BINDWEEFSELSTRUCTUREN Dit zijn weefsels in die voornamelijk uit bindweefsel bestaan. Pees = tendo (pezen = tendines, peesje = tendinea, peesjes = tendineae) Peesplaat = aponeurose Bindweefselband = ligament Kapsel = fascie

25 25 SOORTEN BINDWEEFSEL VOORBEELDEN VAN PLAATSEN WAAR HET ZICH BEVINDT Collageen bindweefsel Losmazig bindweefsel (bevat zowel collagene als elastische vezels) Elastisch bindweefsel Reticulair bindweefsel Vetweefsel Pezen; ligamenten; fascies; peesplaten. Onder de huid en tussen de organen. In de wand van de grote slagaders. In de stembanden. Rode beenmerg; gele beenmerg; lymfatisch weefsel. Als reserve en warmte-isolatie onder de huid. Als steunvet om de nieren, in de gewrichten, oogkassen, wangen, handpalmen, voetzolen, borsten, billen. VETWEEFSEL HEEFT DE VOLGENDE FUNCTIES 1. Reservevoedsel 2. Vorm- en steungeving aan het lichaam 3. Warmte-isolatie KRAAKBEEN (= cartilago of chondrium) SOORTEN Hyaline kraakbeen = glasachtig kraakbeen Elastisch kraakbeen Vezelig kraakbeen (bevat veel collagene vezels) PLAATSEN WAAR HET ZICH BEVINDT Gewrichtsvlakken; tussen ribben en borstbeen; ringen van trachea; neustussenschot. Oorschelpen; strotklepje. Tussenwervelschijven; symfyse; menisci. De kraakbeencellen = CHONDROCYTEN liggen meestal bij elkaar in groepjes van twee tot vier cellen. De tussenstof van het kraakbeen heet CHONDRINE, dit is veerkrachtig en doorschijnend. Om het kraakbeen bevindt zich een kraakbeenvlies, dit vlies is het PERICHONDRIUM (peri= aan de buitenkant; chondrium = kraakbeen). ECHTER OP HET HYALINE KRAAKBEEN VAN DE GEWRICHTSVLAKKEN BEVINDT ZICH GEEN PERICHONDRIUM (dit zou door de bewegingen van de gewrichtsvlakken te snel wegslijten!).

26 26 BEENWEEFSEL = BOTWEEFSEL Beenweefsel bestaat uit COLLAGENE VEZELS EN KALKZOUTEN (calciumfosfaat). Beenweefsel is geen statisch weefsel, doch het is juist erg dynamisch, het verandert steeds en past zich voortdurend aan de belasting aan. Het beenweefsel heeft een INTENSIEVE STOFWISSELING, DOORBLOEDING EN CELDELING. Beenweefsel en beenweefselcellen worden regelmatig vervangen; daartoe zijn er botoplossende cellen = OSTEOCLASTEN of "botvreters" en botvormende cellen = OSTEOBLASTEN aanwezig. De beenweefselcellen "in ruste" heten OSTEOCYTEN. Het bot van een kind bevat RELATIEF MEER COLLAGENE VEZELS dan het bot van een oudere, daardoor is het bot van een kind elastischer en minder breekbaar. Aan een pijpbeen zijn de volgende zaken te onderscheiden: (zie tekening) Epifyse; epifysaire schijf; diafyse; spongiosa; compacta; corticalis; hyaline kraakbeen; vezelig kraakbeen; periost; endost; rood beenmerg; geel beenmerg. We onderscheiden drie soorten been- of botweefsel: 1. SPONGIOSA; dit is botweefsel met een sponsachtige structuur. Sponsachtig betekent in dit geval niet dat het een zachte structuur heeft als van een spons; dit botweefsel is opgebouwd uit een stevig steigerwerk van botbalkjes. In de spongiosa bevindt zich het rode beenmerg. 2. COMPACTA; dit is dicht opeen gepakt botweefsel, het heeft een lamellenstructuur dat wil zeggen en opbouw van lagen botweefsel over elkaar. 3. CORTICALIS; dit is een korst van nog compacter botweefsel dat zich bevindt aan de buitenwand van de schacht van het pijpbeen. Corticalis is nog meer compact als compacta!

27 27 Het beenweefsel is concentrisch (ringvormig) opgebouwd rond z'n bloedvaten. Daardoor ontstaat het zogenaamde "LAMELLEN SYSTEEM VAN HAVERS." Deze lamellen bevinden zich als de jaarringen van een boom rond het bloedvat. Het bloedvat loopt door het "KANAAL VAN HAVERS." De EPIFYSAIRE SCHIJF is de groeischijf. De lange pijpbeenderen hebben er twee. De korte pijpbeenderen (bijv. vingerkootjes) hebben er één. De epifysaire schijf maakt lengtegroei van het botstuk mogelijk doordat hij naar de diafyse toe bot afzet. Hij verbeent volledig (o.a. onder invloed van de geslachtshormonen) aan het eind van de puberteit (16-20 jr). Dan stopt de lengtegroei. De diktegroei van het bot (en de fractuurgenezing) gaat uit van het periost; diktegroei is tot hoge leeftijd mogelijk. Het PERIOST bestaat uit bindweefsel dat is voorzien van veel bloedvaten en zenuwen, het is sterk pijngevoelig (denk aan een schop tegen je schenen). Het periost bevindt zich niet de op de gewrichtsvlakken, het zet zich daar voort als hyaline kraakbeen. Alle botten, behalve die van het schedeldak, ontstaan via een kraakbenig tussenstadium = ENCHONDRALE VERBENING (chondro= m.b.t. kraakbeen). Dit wil zeggen dat de oorsprongscellen van het betreffende botstuk eerst kraakbeencellen waren die zich later in beencellen omzetten. (Het skelet van een embryo is nog volledig van hyalien kraakbeen). De botten van het schedeldak worden rechtstreeks gevormd uit bindweefsel = DESMALE VERBENING (desmaal = bindweefselachtig), dit is zonder een kraakbenig tussenstadium van de betreffende botcellen; de bindweefselcellen worden direct omgezet in beencellen. Ook de diktegroei en de fractuurgenezing van het bot is een proces van desmale verbening. In het RODE BEENMERG worden bloedcellen gevormd. Het rode beenmerg bevindt zich in de spongiosa van de beenderen. Het skelet van een pasgeborene bevat overal rood beenmerg. Tijdens de groei wordt dit in de diafyseholte van de lange pijpbeenderen vervangen door geel beenmerg. Onder uitzonderlijke omstandigheden (bloedarmoede) kan geel beenmerg zich weer omzetten in rood beenmerg.

28 28 SPIERWEEFSEL Het begrip INNERVATIE betekent ZENUWVOORZIENING hiermee wordt bedoeld of het weefsel door het willekeurige of door het onwillekeurige zenuwstelsel wordt geprikkeld. SOORT * INNERVATIE SOORTEN SPIERWEEFSEL EN HUN KENMERKEN REACTIEVERMOGEN OF SNELHEID KRACHT Dwarsgestreept Animaal Snel Groot Spoedig VERMOEIBAARHEID Glad Autonoom Langzaam Redelijk Onvermoeibaar Hart Autonoom Snel Redelijk Onvermoeibaar Dwarsgestreept Aan het skelet Glad Hart PLAATSEN WAAR HET ZICH BEVINDT In de wand van de holle organen zoals: darm, blaas, uterus, bloedvaten en in de huid. In de wand van het hart. BOUW VAN HET DWARSGESTREEPTE SPIERWEEFSEL Het dwarsgestreepte spierweefsel is opgebouwd uit vele SPIERVEZELS OF SPIERFIBRILLEN. Deze spiervezels worden ook wel REUZENCELLEN OF SYNCYTIA genoemd. Bij een SYNCYTIUM is er sprake van een 'samensmelting' van vele cellen tot één reuzencel; deze reuzencel heeft een afmeting van maximaal 120 x 0,1 mm. De kernen van de cellen die met elkaar vervloeid zijn tot een syncytium liggen tegen het celmembraan van de reuzencel. "SPIERVEZEL = SPIERFIBRIL = REUZENCEL = SYNCYTIUM" Elke spiervezel bevat vele MYOFIBRILLEN, (myofibrillen zijn dus veel kleiner dan spierfibrillen). De myofibrillen bevatten lichte en donkere gedeelten die regelmatig gerangschikt liggen ten opzichte van elkaar en daardoor de dwarsstreping veroorzaken. Myofibrillen zijn bijzondere eiwitvezels. Ze kunnen zich aanspannen of samentrekken = CONTRAHEREN. "DE MYOFIBRIL IS DE KLEINSTE CONTRACTIELE EENHEID VAN DE SPIER EN IS DAARDOOR HET MEEST ESSENTIËLE BESTANDDEEL VAN DE SPIER!" Elke spiervezel wordt omgeven door bindweefsel. Vele spiervezels vormen met elkaar spierbundels. Deze spierbundels worden ook omgeven door bindweefsel. Vele spierbundels vormen met elkaar een spierbuik. De spierbuik wordt ook omgeven door bindweefsel; dit bindweefsel is de FASCIE = het spierkapsel. De fascie gaat over in de pees. De pees zit vast aan het bot. GLAD SPIERWEEFSEL Bestaat uit spoelvormige cellen met één kern. Deze cel bevat ook vele myofibrillen die echter minder netjes gerangschikt liggen als bij het dwarsgestreepte spierweefsel. Daarom is bij glad spierweefsel geen dwarsstreping te zien. HARTSPIERWEEFSEL Bestaat uit een netwerk van spiercellen die in hun bouw lijken op dwarsgestreepte spiercellen; ze vertonen dus wel een dwarse streping. Een hartspiercel heeft één of twee kernen en is daarom geen syncytium.

29 29 ZENUWWEEFSEL Het zenuwstelsel bestaat uit de hersenen, het ruggenmerg en de perifere zenuwen. Deze zijn opgebouwd uit zenuwweefsel. Het zenuwweefsel bestaat uit zeer veel zenuwcellen = NEURONEN en een speciaal soort binden steunweefsel = GLIAWEEFSEL. Een NEURON is een ZENUWCEL. Neuronen hebben als functie het 'wel of niet' doorgeven van zenuwprikkels. Het neuron heeft verschillende uitlopers (als de takken van een boom). De uitlopers van het neuron zijn de ZENUWVEZELS. Er zijn vezels die de zenuwprikkel naar het cellichaam van de zenuwcel toevoeren. Deze toevoerende zenuwvezels noemen we DENDRIETEN. Ook zijn er zenuwvezels die de zenuwprikkel van het cellichaam afvoeren; dit zijn de NEURIETEN. Het neuron heeft meestal vele dendrieten en slechts één neuriet. De plaats waar de zenuwprikkel van het ene neuron op het andere neuron wordt overgebracht is de SYNAPS. Het GLIAWEEFSEL is het steunen bindweefsel van het zenuwstelsel. Het zorgt voor de voeding en energievoorziening van de neuronen, het heeft een functie bij de afweer tegen ziektekiemen, het produceert hersenen ruggenmergsvocht (= liquor) en het vult loze ruimten op. De MYELINESCHEDE = mergschede bestaat uit een vetachtig omhulsel, hij bevindt zich om de neurieten en om sommige dendrieten. De myelineschede geeft een snelheidsverhoging en een enorme energiebesparing van de prikkelgeleiding in de zenuwvezel. De myelineschede heeft per segment een lengte van maximaal 2 mm en een dikte van 4 μm, de segmenten zijn van elkaar gescheiden door de knoop van Ranvier die 1 μm breed is. DE MATE VAN DOORBLOEDING VAN DE WEEFSELS Dekweefsels (huid); kraakbeen; vezelig bindweefsel (pezen en fascies). Losmazig (onderhuidse) bindweefsel. Spierweefsel en beenweefsel. Niet tot zeer matig doorbloed. Deze weefsels krijgen hun voeding voornamelijk uit de aangrenzende weefsels. Matig doorbloed. Medicijn dat geïnjecteerd wordt in dit weefsel wordt langzaam geresorbeerd. Sterk doorbloed.

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan.

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan. 1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan. 2. Wat zijn vegetatieve verrichtingen van de cel? A) Beweging en prikkelbaarheid. B) Prikkelbaarheid

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Weefsels

Samenvatting Biologie Weefsels Samenvatting Biologie Weefsels Samenvatting door een scholier 1693 woorden 29 oktober 2008 7,1 21 keer beoordeeld Vak Biologie Samenvatting epitheelweefsel: Epitheelweefsel kan in gedeeld worden naar vorm:

Nadere informatie

In welke volgorde vindt deze deling plaats?

In welke volgorde vindt deze deling plaats? 1. Wat behoort tot de vegetatieve levensverrichtingen van een cel? A) Beweging. B) Prikkelbaarheid. C) Stofwisseling. 2. Wat is de functie van het centraallichaampje? A) Het leveren van energie. B) Het

Nadere informatie

GEZONDHEIDSKUNDE. Het menselijk lichaam

GEZONDHEIDSKUNDE. Het menselijk lichaam GEZONDHEIDSKUNDE Het menselijk lichaam 1 KENMERKEN VAN HET LEVEN Anatomie à wetenschap die zich bezighoudt met de bouw van het menselijk lichaam (waar ligt wat?). Fysiologie à Wetenschap die zich bezighoudt

Nadere informatie

1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan.

1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan. 1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan. 2. Wat is een voorbeeld van een animale verrichting? A) De stofwisseling. B) De uitscheiding

Nadere informatie

3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling?

3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling? 1. Welke stof beweegt zich het makkelijkst door het celmembraan? A) Eiwit. B) Vet. C) Water. 2. Waarbij zijn de centraallichaampjes van belang? A) Bij de celdeling. B) Bij de celgroei. C) Bij de celstofwisseling.

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Celleer

Samenvatting Biologie Celleer Samenvatting Biologie Celleer Samenvatting door een scholier 2690 woorden 9 april 2006 6,7 153 keer beoordeeld Vak Biologie Celleer Celmembraan De wand van de cel heet: celmembraan Deze is semi- permeabel

Nadere informatie

Algemene anatomie en fysiologie

Algemene anatomie en fysiologie Naam kandidaat: Voetverzorger Kwalificatiecode 10505 Algemene anatomie en fysiologie Datum : 4 juni 2009 Werktijd : 60 minuten Deelkwalificatiecode : 51934 Waardering Cesuur Werkwijze : 1 punt per vraag,

Nadere informatie

6.1 Inleiding Pathologie Diagnostische methoden die gebruikt kunnen worden door de patholoog Samenvatting...

6.1 Inleiding Pathologie Diagnostische methoden die gebruikt kunnen worden door de patholoog Samenvatting... Medische Terminologie Les 6 Cel en weefselleer Inhoudsopgave 6.1 Inleiding... 2 6.2 De menselijke cel... 2 6.2.1 Overzicht menselijke cel... 3 6.2.2 DNA en RNA... 4 6.2.3 Weefselleer... 6 6.2.4 Epitheel...

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen Samenvatting door M. 721 woorden 15 januari 2014 7,1 28 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Organismen Organismen is een levend wezen:

Nadere informatie

Capabel Examens 2011 Pagina 1

Capabel Examens 2011 Pagina 1 1. Wat is de kleinste levende eenheid van een organisme? A) Een cel. B) Een orgaan. C) Een weefsel. 2. Bij welke levensverrichting van de cel speelt chromatine een belangrijke rol? A) Bij de prikkelbaarheid.

Nadere informatie

Inhoud. Woord vooraf 1 1. Over de auteurs 1 2. Redactionele verantwoording 1 3 Curriculummodel 1 3 Didactisch concept Basiswerken 1 4

Inhoud. Woord vooraf 1 1. Over de auteurs 1 2. Redactionele verantwoording 1 3 Curriculummodel 1 3 Didactisch concept Basiswerken 1 4 Inhoud Woord vooraf 1 1 Over de auteurs 1 2 Redactionele verantwoording 1 3 Curriculummodel 1 3 Didactisch concept Basiswerken 1 4 1 Cellen en weefsels 1 6 1.1 Kenmerken van het leven 1 7 1.2 De opbouw

Nadere informatie

Samenvatting Biologie H3 Organen en cellen

Samenvatting Biologie H3 Organen en cellen Samenvatting Biologie H3 Organen en cellen Samenvatting door een scholier 751 woorden 30 mei 2017 8,2 6 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou H3 organen en cellen iets uitleg voorbeelden

Nadere informatie

MEDISCHE BASISKENNIS INLEIDING HOOFDSTUK 1 2015/2016

MEDISCHE BASISKENNIS INLEIDING HOOFDSTUK 1 2015/2016 MEDISCHE BASISKENNIS HOOFDSTUK 1 INLEIDING 2015/2016 2 INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1 INLEIDING Inhoud: 1:1 inleiding: 1:2 anatomie: 1:3 fysiologie 1:4 topografie. 3 1:1 INLEIDING ANATOMIE FYSIOLOGIE EN PATHOLOGIE

Nadere informatie

1) Tot de flexorenvan de knie behoort o.a. A) M Soleus B) M Glutaeus maximus C) M Gastrocnemius D) M Vastus medialis. Vragen les 1 fysiologie

1) Tot de flexorenvan de knie behoort o.a. A) M Soleus B) M Glutaeus maximus C) M Gastrocnemius D) M Vastus medialis. Vragen les 1 fysiologie 1) Tot de flexorenvan de knie behoort o.a. A) M Soleus B) M Glutaeus maximus C) M Gastrocnemius D) M Vastus medialis Vragen les 1 fysiologie 2) Aan de spina iliaca anterior superior (sias) hechten vast:

Nadere informatie

De romp bestaat uit een borstholte en een buikholte, gescheiden door het middenrif.

De romp bestaat uit een borstholte en een buikholte, gescheiden door het middenrif. Samenvatting Thema 1: Organen en cellen Basisstof 1 Levenskenmerken (levensverschijnselen): - stofwisseling (ademhaling, voeding, uitscheiding) - groei - voortplanting - reageren op prikkels - ontwikkeling

Nadere informatie

Het bewegingsstelsel. 1 Inleiding

Het bewegingsstelsel. 1 Inleiding DC 14 Het bewegingsstelsel 1 Inleiding Wij bewegen voortdurend. Om dat mogelijk te maken, hebben we een heel systeem. Dat systeem bestaat voornamelijk uit beenderen, gewrichten en spieren. De spieren worden

Nadere informatie

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Deelexamen 1 In dit proefexamen worden over de volgende onderwerpen vragen gesteld: opbouw van het menselijk lichaam algemene fysiologie spijsverteringsstelsel ademhalingsstelsel

Nadere informatie

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Deelexamen In dit proefexamen worden over de volgende onderwerpen vragen gesteld: bloed uitscheidingsstelsel huid beenderstelsel spierstelsel Beschikbare tijd: 45 minuten

Nadere informatie

In het lichaam van een meercellig organisme treedt specialisatie van cellen op.

In het lichaam van een meercellig organisme treedt specialisatie van cellen op. Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 2 Cellen Bouw en functie van cellen Levende organismen bestaan uit één of meer cellen, die er voor zorgen dat de soort en het individu in stand wordt

Nadere informatie

Anatomie / fysiologie Circulatie. Spierweefsel. Spierweefsel indeling. Cxx53 13 en 14 Spieren Skelet

Anatomie / fysiologie Circulatie. Spierweefsel. Spierweefsel indeling. Cxx53 13 en 14 Spieren Skelet Anatomie / fysiologie Circulatie Cxx53 13 en 14 Spieren Skelet FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie 1 Spierweefsel Spiercellen gekenmerkt door aanwezigheid van in serie geschakelde

Nadere informatie

Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen. Behaalde punten Hulpmiddelen geen

Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen. Behaalde punten Hulpmiddelen geen Cijfer In te vullen voor docent In te vullen door leerling Beroepsprestatie B.P.1.3 S.B Naam leerling Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen Klas SB3O1A+B Versie 1 Datum Tijdsduur 60 minuten Naam docent

Nadere informatie

Biologie ( havo vwo )

Biologie ( havo vwo ) Tussendoelen Biologie ( havo vwo ) Biologie havo/vwo = Basis Biologische eenheid Levenskenmerk Uitleggen hoe bouw en werking van onderdelen van een organisme bijdragen aan de functies voeding, verdediging

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 6

Samenvatting Biologie Thema 6 Samenvatting Biologie Thema 6 Samenvatting door Saar 879 woorden 10 april 2018 0 keer beoordeeld Vak Biologie Aantekeningen Biologie P3: Homeostase en regelkringen: Bij meercellige organismen: de cellen

Nadere informatie

Eencellige en meercellige organismen

Eencellige en meercellige organismen 2 Eencellige en e organismen 2.1 Eencelligen en en Tonen onderstaande microscopische foto s een of een organisme? Kruis aan. 1 2 pantoffeldiertje amoebe 3 4 lever nier 5 6 blauwwier wortel tuinboon Conclusie

Nadere informatie

Inleiding Anatomie & Fysiologie

Inleiding Anatomie & Fysiologie Werkboek Inleiding tot de Anatomie & Fysiologie Bouw en Werking van het Menselijk Lichaam 2 3 Anatomie & Fysiologie Inhoudsopgave Voorwoord en uitleg van de methode... 6 Begrippen, cellen, weefsels en

Nadere informatie

Van cel tot organisme hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. https://maken.wikiwijs.nl/62551

Van cel tot organisme hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. https://maken.wikiwijs.nl/62551 Auteur VO-content Laatst gewijzigd Licentie Webadres 25 oktober 2016 CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie https://maken.wikiwijs.nl/62551 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs Maken

Nadere informatie

Fenotype nakomelingen. donker kort 29 donker lang 9 wit kort 31 wit- lang 11

Fenotype nakomelingen. donker kort 29 donker lang 9 wit kort 31 wit- lang 11 1. Bij honden is het allel voor donkerbruine haarkleur (E) dominant over het allel voor witte haarkleur (e). Het allel voor kort haar (F) is dominant over het allel voor lang haar (f). Een aantal malen

Nadere informatie

Regeling. Regeling is het regelen van allerlei processen in het lichaam. Regeling vindt plaats via twee orgaanstelsels: Zenuwstelsel.

Regeling. Regeling is het regelen van allerlei processen in het lichaam. Regeling vindt plaats via twee orgaanstelsels: Zenuwstelsel. Regeling Regeling is het regelen van allerlei processen in het lichaam. Regeling vindt plaats via twee orgaanstelsels: (1) Zenuwstelsel (2) Hormoonstelsel Verschillen in bouw en functie: bestaat uit functie

Nadere informatie

Examen Voorbereiding Cellen

Examen Voorbereiding Cellen Examen Voorbereiding Cellen Teylingen College Leeuwenhorst 2015/2016 Thema 2 Cellen Begrippenlijst: Begrip Organellen Plastiden Stamcellen Embryonale stamcellen Adulte stamcellen Endoplasmatisch reticulum

Nadere informatie

BOTTUMOREN. 1. Normaal botweefsel

BOTTUMOREN. 1. Normaal botweefsel BOTTUMOREN Om beter te kunnen begrijpen wat een bottumor juist is, wordt er in deze brochure meer uitleg gegeven over de normale structuur van het bot. Op die manier krijgt u een beter zicht op wat abnormaal

Nadere informatie

A. de hersenen en het ruggenmerg B. het hersenvlies en de hersenstam C. het cerebrospinaal vocht en de gevoelszenuwen D. de klieren en de lymfevaten

A. de hersenen en het ruggenmerg B. het hersenvlies en de hersenstam C. het cerebrospinaal vocht en de gevoelszenuwen D. de klieren en de lymfevaten Hoofdstuk 1 Meerkeuzevraag 1.1 Meerkeuzevraag 1.2 Meerkeuzevraag 1.3 Meerkeuzevraag 1.4 Meerkeuzevraag 1.5 Meerkeuzevraag 1.6 Meerkeuzevraag 1.7 Waar ligt de lever in de buikholte? A. Boven rechts B. Boven

Nadere informatie

Samenvattingen. Samenvatting Thema 6: Regeling. Basisstof 1. Zenuwstelsel regelt processen:

Samenvattingen. Samenvatting Thema 6: Regeling. Basisstof 1. Zenuwstelsel regelt processen: Samenvatting Thema 6: Regeling Basisstof 1 Zenuwstelsel regelt processen: - regelen werking spieren en klieren - verwerking van impulsen van zintuigen Zintuigcellen: - staan onder invloed van prikkels

Nadere informatie

VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 minuten per week

VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 minuten per week PROGRAMMA VAN TOETSING EN AFSLUITING TSG VMBO CURSUSJAAR 2016-2017 NIVEAU BASIS VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 uten per week P periode

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Regeling

Samenvatting Biologie Regeling Samenvatting Biologie Regeling Samenvatting door P. 1319 woorden 20 maart 2016 10 1 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Biologie samenvatting Regeling SE2 Het zenuwstelsel Het zenuwstelsel

Nadere informatie

Cellen en weefsels. Bouw en functie van het lichaam hangen sterk met elkaar samen. Daarom staan ze bij elkaar in elke hoofdstuk van dit boek.

Cellen en weefsels. Bouw en functie van het lichaam hangen sterk met elkaar samen. Daarom staan ze bij elkaar in elke hoofdstuk van dit boek. Cellen en weefsels 1 Voor een goed begrip van dit eerste hoofdstuk van het boek Anatomie en fysiologie wordt eerst een aantal belangrijke woorden uitgelegd: anatomie is de wetenschap die zich bezighoudt

Nadere informatie

Theorie-examen Fysiologie 21 april 2006.

Theorie-examen Fysiologie 21 april 2006. Theorie-examen Fysiologie 21 april 2006. 1. Welke bestanddelen horen, onder normale omstandigheden, niet voor te komen in urine? A. Hormonen en afbraakproducten. B. Eiwitten. C. Zouten. 2. Wat is een voorbeeld

Nadere informatie

Zijn er bij deze onderwerpen deficiënties, dan kun je via de volgende sites je kennis vergroten: - -

Zijn er bij deze onderwerpen deficiënties, dan kun je via de volgende sites je kennis vergroten: -  - VOORKENNIS BIOLOGIE Inhoud Organen en Cellen... 2 Voortplanting... 3 Erfelijkheid... 3 Planten... 4 Verbranding en ademhaling... 5 Voeding en vertering... 5 De cursus biologie, die je voorbereidt op het

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 4:

Samenvatting Biologie Thema 4: Samenvatting door L. 717 woorden 19 juni 2013 4,8 5 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Samenvatting Biologie Thema 4: Zintuig Ligging Prikkel Waarneming Gezichts~ In de ogen Licht Zien

Nadere informatie

Van cel tot organisme vmbo-b12. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. https://maken.wikiwijs.nl/62357

Van cel tot organisme vmbo-b12. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. https://maken.wikiwijs.nl/62357 Auteur VO-content Laatst gewijzigd Licentie Webadres 09 juni 2016 CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie https://maken.wikiwijs.nl/62357 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs Maken van Kennisnet.

Nadere informatie

Tentamen Structuur en functie van cel en weefsel (Vakcode 8W210) van uur

Tentamen Structuur en functie van cel en weefsel (Vakcode 8W210) van uur Tentamen Structuur en functie van cel en weefsel (Vakcode 8W210) 17-01-2011 van 09.00-12.00 uur Opmerkingen bij dit tentamen: Zorg ervoor dat op elk formulier dat je inlevert, je identiteitsnummer en naam

Nadere informatie

Inhoudstabel Thuisstudie

Inhoudstabel Thuisstudie Inhoudstabel Thuisstudie Cel, weefsel en huid Anatomie en fysiologie 1 Anatomie en fysiologie 2 Cosmetica Huidanalyse Reinigen en ontharen Lichaamsmassage Ontharen Inrichting en apparatuur Gezichtsmassage

Nadere informatie

H5 Begrippenlijst Zenuwstelsel

H5 Begrippenlijst Zenuwstelsel H5 Begrippenlijst Zenuwstelsel acetylcholine Vaak voorkomende neurotransmitter, bindt aan receptoren en verandert de permeabiliteit van het postsynaptische membraan voor specifieke ionen. animatie synaps

Nadere informatie

VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 minuten per week

VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 minuten per week PROGRAMMA VAN TOETSING EN AFSLUITING TSG VMBO CURSUSJAAR 205-206 NIVEAU BASIS VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x uten per week P periode C code

Nadere informatie

H.6 regeling. Samenvatting

H.6 regeling. Samenvatting H.6 regeling Samenvatting Zenuwstelsel Het zenuwstelsel bestaat uit: Centrale zenuwstelsel ( bestaat uit: grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg Zenuwen Functies van zenuwstelsel: Verwerken

Nadere informatie

Pagina 2. -Inhoudsopgave. 2 Inhoudsopgave. 3 Inleiding. 4 Hoofdstuk 1. Celleer. 11 Hoofdstuk 2. Weefselleer/Histologie. 23 Hoofdstuk 3.

Pagina 2. -Inhoudsopgave. 2 Inhoudsopgave. 3 Inleiding. 4 Hoofdstuk 1. Celleer. 11 Hoofdstuk 2. Weefselleer/Histologie. 23 Hoofdstuk 3. Pagina 1 -Inhoudsopgave. Paginanummer Onderdeel 2 Inhoudsopgave 3 Inleiding 4 Hoofdstuk 1. Celleer. 11 Hoofdstuk 2. Weefselleer/Histologie 23 Hoofdstuk 3. De huid 34 Hoofdstuk 4. De stofwisseling 37 Hoofdstuk

Nadere informatie

Celleer-cytologie. Celleer cytologie. Celleer cytologie. Celleer: bouw. Celkern: functie. Celkern: bouw 8-10-2012

Celleer-cytologie. Celleer cytologie. Celleer cytologie. Celleer: bouw. Celkern: functie. Celkern: bouw 8-10-2012 Celleer-cytologie Celleer cytologie Lesstof Beauty Level Basics 2 Blz. 11-17 2009 Celleer cytologie Definitie Kleinste eenheid van leven dat levensverrichtingen vertoont Celleer: bouw Celkern/nucleus (8)

Nadere informatie

ERFELIJKHEID. 1 N i e t a l l e m a a l h e t z e l f d e Afbeelding 17-2

ERFELIJKHEID. 1 N i e t a l l e m a a l h e t z e l f d e Afbeelding 17-2 ERFELIJKHEID 1 N i e t a l l e m a a l h e t z e l f d e Afbeelding 17-2 Afbeelding 17-1 Mensen uit elkaar houden vind je vast makkelijker. Toch hebben ook mensen veel meer overeenkomsten dan verschillen.

Nadere informatie

Herhalingsles Het lichaam. Ademhaling. Benoem de aangeduide delen op onderstaande tekeningen aan.

Herhalingsles Het lichaam. Ademhaling. Benoem de aangeduide delen op onderstaande tekeningen aan. Herhalingsles Het lichaam Ademhaling Benoem de aangeduide delen op onderstaande tekeningen aan. Als we ademen, stroomt er lucht binnen in ons lichaam. Welke weg legt deze lucht af? Vul het schema aan.

Nadere informatie

Fysiologie. Algemeen. 1.1 organisatieniveau s. Cel. Weefsel. Orgaan. Orgaanstelsel. Organisme

Fysiologie. Algemeen. 1.1 organisatieniveau s. Cel. Weefsel. Orgaan. Orgaanstelsel. Organisme Fysiologie Algemeen De fysiologie bestudeert met behulp van natuurwetenschappelijke methoden het functioneren van levende organismen. De kleinst levende eenheid van de mens is de cel. 1.1 organisatieniveau

Nadere informatie

Jongetje of meisje? hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Jongetje of meisje? hv12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. Auteur VO-content Laatst gewijzigd 24 October 2016 Licentie CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie Webadres http://maken.wikiwijs.nl/62534 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs Maken

Nadere informatie

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan THEMA 4 REGELING EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN 3 VMBO-bk Examentrainer Vragen vmbo-bk Scan In een Engelse folder staat informatie over een bepaald apparaat. Hiermee kan het centrale zenuwstelsel onderzocht

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1: CELLEN VAN ONS LICHAAM

HOOFDSTUK 1: CELLEN VAN ONS LICHAAM HOOFDSTUK 1: CELLEN VAN ONS LICHAAM Cellen, weefsels en organen (grondig lezen) Cellen: Organen: Weefsel: kleinste functionele eenheden van ons lichaam zeer uiteenlopende morfologie (=vorm/bouw) die samenhangt

Nadere informatie

01_hfd01 24-01-2013 12:03 Pagina 2 L i c h a a m e n u i t e r l i j k 1

01_hfd01 24-01-2013 12:03 Pagina 2 L i c h a a m e n u i t e r l i j k 1 01_hfd01 24-01-2013 1 12:03 Pagina 2 Lichaam en uiterlijk 01_hfd01 24-01-2013 12:03 Pagina 3 1 l i c h a a m e n u i t e r l i j k De mens leeft in de wereld door middel van zijn lichaam. Door je lichaam

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 4 groei

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 4 groei Samenvatting Biologie Hoofdstuk 4 groei Samenvatting door een scholier 058 woorden 31 mei 011,4 4 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar HOOFDSTUK 4 Groei Fasen van een mensenleven: -baby: afhankelijk

Nadere informatie

Ooit nagedacht over wat er gebeurt onder een halsband?

Ooit nagedacht over wat er gebeurt onder een halsband? Ooit nagedacht over wat er gebeurt onder een halsband? Bij mensen kan slechts 1 w h i p l a s h a c c i d e n t langdurige pijn en lijden veroorzaken. De anatomie van de hond is fundamenteel gelijk aan

Nadere informatie

Uit: prometheus. Reina Welling WM/SM-theorieles 2. Transversale / frontale as = van links naar rechts = rekstok

Uit: prometheus. Reina Welling WM/SM-theorieles 2. Transversale / frontale as = van links naar rechts = rekstok Herhaling vorige les Nomenclatuur: bewegingsbepalende uitdrukkingen Reina Welling WM/SM-theorieles 2 Histologie: botweefsel, dekweefsel Myologie: m. tibialis anterior, extensorengroep en de peroneusgroep

Nadere informatie

MIND & MOVEMENT COACH. Bewegen

MIND & MOVEMENT COACH. Bewegen Bewegen Om te kunnen bewegen hebben we spieren nodig, maar ook een skelet dat ons lichaam vorm geeft en de beweging mogelijk maakt. Onze gewrichten zorgen er voor dat dit mogelijk is binnen ons lichaam.

Nadere informatie

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen).

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen). Samenvatting door M. 1493 woorden 28 februari 2014 5 5 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Genotype en fenotype Veel eigenschappen zijne erfelijk. Je hebt deze eigenschappen geërfd van

Nadere informatie

3.Mitose. 2.Mitose. Hoeveel chromatiden bevat een menselijke cel maximaal tijdens te mitose?

3.Mitose. 2.Mitose. Hoeveel chromatiden bevat een menselijke cel maximaal tijdens te mitose? In welke cellen vindt mitose plaats? Hoeveel chromatiden bevat een menselijke cel maximaal tijdens te mitose? Hoeveel centromeren bevat een menselijke cel maximaal tijdens de mitose? Een cel ondergaat

Nadere informatie

GEZONDHEIDSKUNDE-AFP LES 3. Zintuigen

GEZONDHEIDSKUNDE-AFP LES 3. Zintuigen GEZONDHEIDSKUNDE-AFP LES 3 Zintuigen 1 INLEIDING Zintuigcellen Reuk-, smaak- en PH-sensoren Smaakzintuig Warmte- en koudesensoren Tast-, druk- en pijnsensoren Fotosensoren 2 ZINTUIGEN VORMEN DE VERBINDING

Nadere informatie

Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam

Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam Werkstuk door een scholier 2111 woorden 5 maart 2003 6,1 174 keer beoordeeld Vak Biologie Inhoud 1.1 het skelet 1.2 botten en kraakbeen 1.3 alle botten in het lichaam

Nadere informatie

Voortplanting en celdeling

Voortplanting en celdeling Voortplanting en celdeling Inleiding Kenmerkend voor de levende natuur is het streven om de soort in stand te houden. Voor de groene plant als groep komt daar nog bij het vastleggen en beschikbaar maken

Nadere informatie

Juli blauw Biologie Vraag 1

Juli blauw Biologie Vraag 1 Biologie Vraag 1 Bij bijen komt parthenogenese voor. Dit is de ontwikkeling van een individu uit een onbevruchte eicel. Bij bijen ontstaan de darren (mannelijke bijen) parthenogenetisch. De koningin en

Nadere informatie

Juli geel Biologie Vraag 1

Juli geel Biologie Vraag 1 Biologie Vraag 1 Bij bijen komt parthenogenese voor. Dit is de ontwikkeling van een individu uit een onbevruchte eicel. Bij bijen ontstaan de darren (mannelijke bijen) parthenogenetisch. De koningin en

Nadere informatie

OMSCHRIJVING LESSTOF

OMSCHRIJVING LESSTOF PROGRAMMA VAN TOETSING EN AFSLUITING KLAS 3 VAK : : Biologie METHODE : Biologie voor Jou KLAS: : 3 NIVEAU : KADER CONTACTUREN PER WEEK 3 X 50 MINUTEN PER WEEK STUDIEJAAR : 2017-2018 EINDCIJFER KLAS 3 MOET

Nadere informatie

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai Thema: Transport HAVO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai Doelstellingen De student moet - de bestanddelen van bloed kunnen noemen, ingecalculeerd de kenmerken

Nadere informatie

Samenvatting biologie thema 2

Samenvatting biologie thema 2 Samenvatting biologie thema 2 Doelstelling 1 Je moet in een context een cel kunnen beschrijven als zelfstandig functionerende biologische eenheid. - Zelforganisatie is zichtbaar in de structuur van cellen

Nadere informatie

Thema: Inleiding in de biologie & Cellen

Thema: Inleiding in de biologie & Cellen Thema: Inleiding in de biologie & Cellen HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA Docent: A. Sewsahai VWO DOELSTELLINGEN (1) 4V:

Nadere informatie

6.7. Werkstuk door een scholier 1654 woorden 17 april keer beoordeeld. Biologie voor jou. Erfelijkheidsmateriaal

6.7. Werkstuk door een scholier 1654 woorden 17 april keer beoordeeld. Biologie voor jou. Erfelijkheidsmateriaal Werkstuk door een scholier 1654 woorden 17 april 2006 6.7 33 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Erfelijkheidsmateriaal Het menselijk lichaam bestaat uit een veel organen, deze organen

Nadere informatie

OMSCHRIJVING LESSTOF

OMSCHRIJVING LESSTOF PROGRAMMA VAN TOETSING EN AFSLUITING KLAS 3 VAK : : Biologie METHODE : Biologie voor Jou KLAS: : 3 NIVEAU : KADER CONTACTUREN PER WEEK 3 X 50 MINUTEN PER WEEK STUDIEJAAR : 2017-2018 EINDCIJFER KLAS 3 MOET

Nadere informatie

PROGRAMMA VAN TOETSING EN AFSLUITING TSG VMBO CURSUSJAAR 2015-2016 NIVEAU KADER

PROGRAMMA VAN TOETSING EN AFSLUITING TSG VMBO CURSUSJAAR 2015-2016 NIVEAU KADER PROGRAMMA VAN TOETSING EN AFSLUITING TSG VMBO CURSUSJAAR 2015-2016 NIVEAU KADER VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- K Deel 1, 2, 3 en 4 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 4 x 50 uten per week P

Nadere informatie

Als het bloed uit de holle ader verder stroomt, in welk bloedvat komt het dan?

Als het bloed uit de holle ader verder stroomt, in welk bloedvat komt het dan? De lever is gelegen in de buikholte? A. Boven rechts B. Boven links C. Onder rechts D. Onder links Als het bloed uit de holle ader verder stroomt, in welk bloedvat komt het dan? A. De aorta B. De holle

Nadere informatie

Tussen de trofoblast en de kiemschijf wordt de navelstreng gevormd.

Tussen de trofoblast en de kiemschijf wordt de navelstreng gevormd. Biologie SE4 Hoofdstuk 6 Paragraaf 1 Tijdens de ovulatie komt een eicel vrij uit een van de beide ovaria. Deze eicel komt terecht in een eileider. Een van de zaadcellen die de tocht van de vagina naar

Nadere informatie

MEDISCHE BASISKENNIS. De Cel HOOFDSTUK 2 2015/2016

MEDISCHE BASISKENNIS. De Cel HOOFDSTUK 2 2015/2016 MEDISCHE BASISKENNIS HOOFDSTUK 2 De Cel 2015/2016 2 INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 2 DE CEL Inhoud: 2:1 bouw van de cel; 2:2 celdeling: 2:2.1 mitose; 2:2.2 meiose; 2:3 embryologie; 2:4 metabolisme. 3 2:1 BOUW

Nadere informatie

V5 Begrippenlijst Hormonen

V5 Begrippenlijst Hormonen V5 Begrippenlijst Hormonen ADH Hormoon dat de terugresorptie van water in de nierkanaaltjes stimuleert. adrenaline Hormoon dat door het bijniermerg wordt afgescheiden. Adrenaline wordt ook door zenuwvezels

Nadere informatie

Fig. 0. 1 De Leefstijlacademie

Fig. 0. 1 De Leefstijlacademie Inleiding Wat goed dat je hebt doorgezet naar de volgende cursus! Je wilt dus nog meer te weten komen over hoe je lichaam precies in elkaar zit en hoe het werkt! En dat precies is wat je in deze cursus

Nadere informatie

Antwoorden bij het katern CEL, WEEFSEL EN HUID

Antwoorden bij het katern CEL, WEEFSEL EN HUID Antwoorden bij het katern CEL, WEEFSEL EN HUID Behorend bij deelkwalificatie 3.11 Analyse en behandelingsplan KOC Nederland Cel, weefsel en huid - 1 - Hoofdstuk 1 Celleer Opdracht 1 a. Wat weet je van

Nadere informatie

1 Cellen en weefsels Basisbegrippen Cellen Weefsels Nog enkele basisbegrippen Afsluiting 35

1 Cellen en weefsels Basisbegrippen Cellen Weefsels Nog enkele basisbegrippen Afsluiting 35 Inhoud Voorwoord 5 Inleiding 6 1 Cellen en weefsels 9 1.1 Basisbegrippen 9 1.2 Cellen 11 1.3 Weefsels 23 1.4 Nog enkele basisbegrippen 31 1.5 Afsluiting 35 2 Skelet en spieren 36 2.1 Het bewegingsapparaat:

Nadere informatie

Paragraaf 6.1 en 6.2. 2. Osmotische waarde, ph weefselvloeistof, glucosegehalte

Paragraaf 6.1 en 6.2. 2. Osmotische waarde, ph weefselvloeistof, glucosegehalte Paragraaf 6.1 en 6.2 1. Neem de volgende begrippen over in je schrift en geef een omschrijving Homeostase In stand houden van het interne milieu opperhuid Bovenste laag van de huid chitine Koolhydraat

Nadere informatie

Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam

Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam Werkstuk door een scholier 1888 woorden 29 januari 2006 7,1 80 keer beoordeeld Vak Biologie Mijn werkstuk gaat over het menselijk lichaam. Na veel zoeken en nadenken

Nadere informatie

Biologie (jaartal onbekend)

Biologie (jaartal onbekend) Biologie (jaartal onbekend) 1) Bijgevoegde fotografische afbeelding geeft de elektronenmicroscopische opname van een organel (P) van een cel. Wat is de belangrijkste functie van dit organel? A. Het transporteren

Nadere informatie

Les 2 Weefsels. Van cel tot organisme. Orgaanstelsels van de mens. functies. Weefsels, wondgenezing, kanker

Les 2 Weefsels. Van cel tot organisme. Orgaanstelsels van de mens. functies. Weefsels, wondgenezing, kanker Les 2 Weefsels Weefsels, wondgenezing, kanker ANZN 1e leerjaar - Les 02 - Matthieu Berenbroek, 2000-2011 1 Van cel tot organisme Celis basisbouwsteen, metabolisme eenheid Weefsel is opgebouwd uit eenzelfde

Nadere informatie

Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen?

Welke van de bovenstaande celorganellen of levensprocessen kunnen zowel in prokaryote, als in eukaryote cellen voorkomen? Biologie Vraag 1 Celorganellen en levensprocessen bij levende cellen zijn: 1. Ribosomen 2. ATP synthese 5. DNA polymerase 3. Celmembranen 6. Fotosynthese 4. Kernmembraan 7. Mitochondria Welke van de bovenstaande

Nadere informatie

Normwaarde = is een waarde die je af leest, zoals bij de thermostaat, zie je 19 graden staan dan is dat de normwaarde. Zo warm moet het zijn.

Normwaarde = is een waarde die je af leest, zoals bij de thermostaat, zie je 19 graden staan dan is dat de normwaarde. Zo warm moet het zijn. Boekverslag door E. 1602 woorden 17 maart 2014 6.8 55 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Biologie samenvatting paragraaf 1 Een regelkring = is een kring van meerdere apparaten die samen

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 13 Hormonen

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 13 Hormonen Samenvatting Biologie Hoofdstuk 13 Hormonen Samenvatting door Elin 1039 woorden 4 april 2018 9,5 8 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Biologie Hoofdstuk 13 13.1 * Hormoonklieren = organen die

Nadere informatie

Beide helften van de hersenen zijn met elkaar verbonden door de hersenbalk. De hersenstam en de kleine hersenen omvatten de rest.

Beide helften van de hersenen zijn met elkaar verbonden door de hersenbalk. De hersenstam en de kleine hersenen omvatten de rest. Biologie SE4 Hoofdstuk 14 Paragraaf 1 Het zenuwstelsel kent twee delen: 1. Het centraal zenuwstelsel bevindt zich in het centrum van het lichaam en bestaat uit de neuronen van de hersenen en het ruggenmerg

Nadere informatie

De beenderen in het hoofd vormen samen de schedel. De schedel word gedragen door de wervelkolom die in de romp naar beneden loopt.

De beenderen in het hoofd vormen samen de schedel. De schedel word gedragen door de wervelkolom die in de romp naar beneden loopt. THEMA 8 Paragraaf 1 het skelet De mens heeft ( net als alle andere gewervelden) een inwendig skelet of geraamte. Dit skelet bestaat uit vele beenderen (botten). De beenderen in het hoofd vormen samen de

Nadere informatie

Fysiologie / zenuwstelsel

Fysiologie / zenuwstelsel Fysiologie / zenuwstelsel Zenuwcel/neuron. 5 1. Korte uitlopers dendrieten 2. Lange uitloper neuriet of axon 3. Myelineschede/schede van Schwann 4. Motorische eindplaat of synaps 5. Kern of nucleus Zenuwcel/neuron.

Nadere informatie

3 Factoren die het watergehalte van organismen 40 bepalen. 3.1 Bepalende factoren voor watergehalte 40 3.2 Belang van water voor levende wezens 41

3 Factoren die het watergehalte van organismen 40 bepalen. 3.1 Bepalende factoren voor watergehalte 40 3.2 Belang van water voor levende wezens 41 3 1 Functionele morfologie van de cel 1 De cel gezien door de lichtmicroscoop 06 2 De cel gezien door de elektronenmicroscoop 09 2.1 Bouw en functie van het eenheidsmembraan 10 2.2 Overzicht van de celorganellen

Nadere informatie

MODULE 3 Levensreddende handelingen

MODULE 3 Levensreddende handelingen MODULE 3 Levensreddende handelingen cursus brandweerman Levensreddende handelingen Hoofdstuk 1: Algemene interventieprocedures Het menselijk lichaam De eerste minuten Opbouw van het lichaam Ons lichaam

Nadere informatie

Woord vooraf 1 3 Over de auteurs 1 4 Redactionele verantwoording 1 6

Woord vooraf 1 3 Over de auteurs 1 4 Redactionele verantwoording 1 6 Inhoud Woord vooraf 1 3 Over de auteurs 1 4 Redactionele verantwoording 1 6 1 Cellen en weefsels 1 9 1.1 Kenmerken van het leven 1 9 1.2 Hiërarchische opbouw 2 0 1.3 Het menselijk lichaam als eenheid 2

Nadere informatie

Onwillekurig of Autonoom Ingedeeld in parasympatisch en orthosympatisch

Onwillekurig of Autonoom Ingedeeld in parasympatisch en orthosympatisch Paragraaf 8.1 en 8.2 perifere zenuwstelsel Uitlopers van zenuwcellen buiten de hersenen en het ruggenmerg centrale zenuwstelsel Zenuwcellen en uitlopers in hersenen en ruggenmerg autonome zenuwstelsel

Nadere informatie

Module Anatomie en fysiologie

Module Anatomie en fysiologie Module Anatomie en fysiologie Colofon Auteur Body Bosgra Esther van Schuur Henriëtte van Grinsven Marianne de Jonge Marieke Poort Redactie Clazien Rodenburg, Tekstbureau RoMein Beeld ARKA media BV Het

Nadere informatie

1. De huid. Dermatologie. Neem altijd uw verzekeringsgegevens en identiteitsbewijs mee!

1. De huid. Dermatologie. Neem altijd uw verzekeringsgegevens en identiteitsbewijs mee! 1. De huid Dermatologie Neem altijd uw verzekeringsgegevens en identiteitsbewijs mee! De huid vormt het omhulsel van het lichaam en schermt daarmee de mens af van de buitenwereld. De huid is het grootste

Nadere informatie