Regeling Nationaal Agentschap Leonardo da Vinci

Transcriptie

1 OCenW-Regelingen Regeling Nationaal Vinci Bestemd voor: CINOP; NUFFIC; instellingen voor beroepsonderwijs; instellingen voor hoger onderwijs. verbindend voorschrift Datum: 10 november 2000 Kenmerk: BVE/B/2000/26099 Datum inwerkingtreding: 1 februari 2000 Geldigheidsduur beleidsregel: n.v.t. Juridische grondslag: zie aanhef Relatie tot eerdere mededelingen: n.v.t. Informatie verkrijgbaar bij: CFI/ICO/BVH, De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, In overeenstemming met de minister van landbouw, natuurbeheer en visserij, Gelet op artikel 2.1 van de Bepalingen betreffende de verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie voor wat betreft de nationale agentschappen in het kader van de algemene richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de tweede fase van het programma Leonardo da Vinci en op artikel 2.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs; Besluit: Hoofdstuk I Algemene Bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen In dit besluit wordt verstaan onder: a. de Bepalingen: de Bepalingen betreffende de verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie voor wat betreft de nationale agentschappen in het kader van de algemene richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de tweede fase van het programma Leonardo da Vinci (CLII/27A/99-Nl-Def); b minister: de minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen; c CINOP: het Centrum voor innovatie van opleidingen te s Hertogenbosch; d NUFFIC: de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs; e Leonardo da Vinci-besluit: het Besluit van 26 april 1999 tot vaststelling van de tweede fase van het communautaire actieprogramma inzake beroepsopleiding Leonardo da Vinci (1999/382/EG); f Leonardo da Vinci-II: de tweede fase van het actieprogramma voor de ontwikkeling van een beleid van de Europese gemeenschap inzake beroepsopleiding Leonardo da Vinci, bedoeld in artikel 1 van het Leonardo da Vinci-besluit; g werkprogramma: het werkprogramma, bedoeld in artikel 3.3 van de Bepalingen. h Awb: de Algemene wet bestuursrecht. NUMMER november 2000

2 Artikel 2 Nationaal agentschap Leonardo da Vinci-II bedoeld in artikel 5.1 onder b van de Bepalingen, gemandeerd. 1. Het CINOP wordt aangewezen als Nationaal Vinci-II. 2. Het CINOP draagt zorg voor de uitvoering van Leonardo da Vinci-II in Nederland. Hoofdstuk 2 3. Het CINOP verricht de taken voor het nationale agentschap, zoals omschreven in bijlage II van de Bepalingen en aanvullende documenten, waarbij in Subsidieverlening geval van twijfel of verschil van interpretatie de originele Franse tekst van die taakomschrijving doorslaggevend is. Artikel 7 Subsidieverlening 1. Aan het CINOP wordt subsidie per boekjaar verleend Artikel 3 voor de taken bedoeld in artikel 2. Samenwerking met NUFFIC 2. Als boekjaar geldt het kalenderjaar, tenzij de minister 1. Het CINOP werkt ter uitvoering van de activiteiten anders beslist. bedoeld in artikel 2 samen met de NUFFIC en sluit daartoe met de NUFFIC een overeenkomst, waarin de taakverdeling en de verdeling van de middelen worden vastgelegd. Het CINOP legt daarbij voor zover nodig de verplichtingen voortvloeiend uit deze regeling, 3. De subsidie wordt eerst verleend nadat de Europese commissie het werkprogramma en de daarbij behorende begroting heeft goedgekeurd en bedraagt minimaal een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat de Europese Commissie aan CINOP ter beschikking stelt. waaronder in ieder geval die bedoeld in artikel 12, op aan de NUFFIC. 4. De subsidie omvat eventueel verschuldigde belasting toegevoegde waarde over privaatrechtelijke overeenkomsten 2 Het CINOP legt de overeenkomst bedoeld in het eerste lid ter goedkeuring voor aan de minister. De goedkeuring is verkregen wanneer de minister niet van CINOP met derden betreffende de uitvoe- ring van taken door derden. binnen zes weken na ontvangst van de overeenkomst aan het CINOP te kennen geeft dat goedkeuring is onthouden. Artikel 8 Subsidieaanvraag 1. De subsidie wordt op aanvraag verleend. 2. De subsidieaanvraag gaat vergezeld van het werkprogramma Artikel 4 en de bijbehorende begroting. Van toepassing zijnde bepalingen van de Awb Op de subsidie bedoeld in deze regeling is Titel 4.2, met inbegrip van afdeling 4.2.8, van de Awb van overeenkomstige 3. De subsidieaanvraag wordt ingediend voor 1 januari voorafgaande aan het boekjaar waarvoor zij is bestemd. toepassing. Regeling Nationaal Artikel 5 Procedures met betrekking tot de indiening van voorstellen voor Leonardo da Vinci-II Aan het CINOP wordt overeenkomstig afdeling van de AWB de bevoegdheid tot het vaststellen van de procedures en voorzieningen met betrekking tot de indiening van de voorstellen, bedoeld in het Leonardo da Vinci-besluit, bijlage I, deel III, punt 1 (procedure A) en 2 (procedure B), gemandateerd. Artikel 6 Delegatie van besluiten Aan het CINOP wordt overeenkomstig afdeling van de AWB de bevoegdheid tot het nemen van de besluiten, Artikel 9 Begrotingsvoorbehoud Subsidieverlening geschiedt onder voorbehoud van het beschikbaar stellen van middelen door de begrotingswetgever. Artikel 10 Voorschotten De minister verleent het CINOP jaarlijks een voorschot tot ten hoogste 80% van het subsidiebedrag. De minister kan een voorschot verstrekken na ontvangst van het werkprogramma en de begroting. NUMMER november 2000

3 Regeling Nationaal Hoofdstuk 3 Subsidieverplichtingen Artikel 11 Goedkeuring werkprogramma en overeenkomst met de Europese Commissie 1. Het werkprogramma wordt pas aan de Europese Commissie overgelegd na goedkeuring van de minister. 2. Het CINOP behoeft voor het aangaan van de overeenkomst bedoeld in artikel 3.2 van de Bepalingen de goedkeuring van de minister. Artikel 12 Voorafgaande instemming met activiteiten Het CINOP behoeft de instemming van de minister voor het indienen van projectvoorstellen en voor het deelnemen als partner in een project in het kader van Leonardo da Vinci-II. Artikel 13 Verslag van activiteiten 1. Het CINOP biedt uiterlijk 1 juni van ieder jaar de minister een verslag van activiteiten aan over het voorgaande begrotingsperiode. 2. Het verslag van activiteiten bevat een overzicht van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee bereikte resultaten. 3. De inrichting van het verslag komt overeen met de inrichting van het werkprogramma, met dien verstande dat richtlijnen van de Europese commissie ter zake worden gevolgd. 4. Het verslag bevat in elk geval een gespecificeerd overzicht van de werkzaamheden verricht door het CINOP, de NUFFIC en derden en geeft inzicht in de voortgang van de werkzaamheden. 5. Het verslag bevat, voor zover van toepassing, een analyse van verschillen tussen de voorgenomen activiteiten en beoogde resultaten, vermeld in het werkprogramma, en de feitelijke realisatie. Artikel 14 Financiële verantwoording 1. Het CINOP biedt uiterlijk 1 juni van ieder jaar de minister een financieel verslag aan over de voorgaande begrotingsperiode. 2. Het financiële verslag bevat een overzicht van alle baten, lasten en rentebaten met betrekking tot de uit- voering van Leonardo da Vinci-II. Het financiële verslag dient eveneens te worden opgenomen in een afzonderlijke bijlage behorende bij het financiële verslag van het CINOP bedoeld in artikel 8 van de Wet subsidiëring onderwijsondersteunende activiteiten. 3. Het financiële verslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. 4. De verklaring van de accountant bevat tevens een oordeel over de naleving van de subsidievoorwaarden door het CINOP. 5. De minister kan nadere verplichtingen opleggen in verband met de inrichting van de verklaring van de accountant. 6. In het geval dat, blijkens het financiële verslag, de kosten in enig jaar lager zijn dan het betaalde voorschot, beslist de minister hoe het teveel betaalde verrekend wordt. 7. Rente wordt bij de vaststelling van de subsidie verevend tenzij de minister op voorstel van het CINOP anders beslist. Artikel 15 Verstrekken van inlichtingen; verschaffen van toegang 1. Het CINOP verstrekt de minister of door hem aangewezen personen de gevraagde inlichtingen die deze in het kader van uitvoering van dit besluit nodig acht. 2. Het CINOP draagt er zorg voor dat de minister of door hem aangewezen personen volledige inzage hebben in alle gevraagde bescheiden, inclusief privaatrechtelijke contracten met onderaannemers. 3. Het CINOP verleent de minister of door hem aangewezen personen toegang tot de door haar in het kader van de subsidie gebruikte plaatsen. 4. Het CINOP stelt de minister onverwijld in kennis van na de aanvraag opgekomen of bekend geworden feiten of omstandigheden die redelijkerwijs van belang zijn voor de vaststelling van de subsidie. Artikel 16 Overeenkomsten met contractanten 1. Bij het aangaan van een overeenkomst als bedoeld in artikel 7.3 van de Bepalingen, bedingt CINOP dat de wederpartij bij het niet, niet tijdig of niet volledig nakomen van de verplichtingen van de overeenkomst de bedragen die in het kader van de overeenkomst aan de wederpartij ter beschikking zijn gesteld, volledig en direct opeisbaar zijn. 2. CINOP is gehouden om alle redelijke inspanningen te verrichten gericht op nakoming van de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, dan wel, indien is vast komen te staan dat nakoming niet mogelijk is, gericht NUMMER november 2000

4 op terugvordering van de bedragen die in het kader van de overeenkomst aan de wederpartij ter beschikking zijn gesteld. 3. CINOP draagt zorg voor de verkrijging van een accountantsverklaring ter zake van de rechtmatigheid en de juistheid van de uitgaven voor het programma Leonardo da Vinci-II. Hoofdstuk 4 Slotbepalingen Artikel 17 Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na de datum van uitgifte van Uitleg OCenW- Regelingen, waarin deze regeling is geplaatst en werkt terug tot en met 1 februari De uitvoering van dit besluit vindt plaats in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december De facto is het programma op 27 januari 2000 van start gegaan. Het programma Leonardo da Vinci II is gericht op de verbetering, vernieuwing en ontwikkeling van een Europese dimensie in beroepsopleidingsstelsels en praktijken door middel van transnationale samenwerking. Dit wordt verwezenlijkt door middel van de volgende maatregelen: 1. Steun voor transnationale mobiliteit van personen in opleiding en leerkrachten; 2. Steun voor transnationale proefprojecten gericht op innovatie en kwaliteitsverhoging in de beroepsopleiding; 3. Bevordering van talenkennis; 4. Steun voor transnationale samenwerkingsnetwerken; 5. Ontwikkeling en actualisering van gemeenschappelijk referentiemateriaal. Het programma is gericht op de sectoren Hoger Onderwijs en Middelbaar Beroepsonderwijs, alsmede de postinitiële beroepsopleidingen. Regeling Nationaal Artikel 18 Bekendmaking Deze regeling zal met de toelichting in Uitleg OCenW- Regelingen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant. Artikel 19 Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Leonardo da Vinci-II. De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen drs. L.M.L.M.A. Hermans Toelichting De Europese Raad heeft bij het Besluit van de Raad van 26 april 1999 tot vaststelling van de tweede fase van het communautaire actieprogramma inzake beroepsopleiding Leonardo da Vinci (Besluit van de Raad 94/819/EG, Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 340/94) het nieuwe programma Leonardo da Vinci-II ingesteld. In de eerste helft van 2000 zijn op basis van bovengenoemd besluit in overleg tussen de Europese Commissie en vertegenwoordigers van de in het programma deelnemende landen uitvoeringsbepalingen uitgewerkt, die zijn vastgelegd in de Bepalingen betreffende de verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie voor wat betreft de nationale agentschappen in het kader van de algemene richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de tweede fase van het programma Leonardo da Vinci. Door de Europese Commissie is besloten dat ieder land dat deelneemt aan Leonardo da Vinci-II een Nationaal agentschap (NA) instelt, waarvan de taken zijn omschreven in de Bepalingen. Voor Nederland is het CINOP aangewezen als NA. Het CINOP werkt daarbij samen met de NUFFIC. Deze beide organisaties hebben eveneens de Nationaal coördinerende instantie gevormd voor Leonardo-I. Het Nationale Agentschap heeft in grote lijnen de volgende taken: A. De uitvoering van de geheel gedecentraliseerde maatregelen (Procedure A). Dit betreft alle activiteiten in het kader van maatregel 1 (mobiliteit). Hierbij organiseert het NA de selectie van aanvragen volgens de richtlijnen die de Commissie hiervoor opstelt en beheert zij het daarvoor beschikbare budget, de zoge noemde block grant, namens de Commissie, verricht de noodzakelijke betalingen aan de projecten en beoordeelt het de rekening en verantwoording daarop. Het NA rapporteert hierover aan de Commissie. NUMMER november 2000

5 Regeling Nationaal B. De uitvoering van de gedeeltelijk gedecentraliseerde maatregelen (Procedure B). Dit betreft een deel van de activiteiten vallend onder de maatregelen 2 (proefprojecten), 3 (talenkennis) en 4 (netwerken). Hierbij organiseert het NA de selectieprocedure van de projecten in deze maatregelen binnen de lidstaat. Dat geschiedt in twee fasen. De eerste fase omvat de selectie op basis van een kort, globaal voorstel (prepoposal). De voorstellen die geschikt worden geacht om verder te worden uitgewerkt worden daartoe geselecteerd na een zorgvuldige procedure. Deze procedure omvat de beoordeling door twee onafhankelijke experts en een advies van het Nationaal Leonardo Comité (NLC). De minister besluit welke voorstellen doorgaan in de tweede fase. In de tweede fase wordt het definitieve voorstel beoordeeld door de lidstaat en de Commissie. Het NA organiseert de beoordelingsprocedure volgens dezelfde lijnen, twee experts en advies van het NLC. De Commissie en de minister besluiten gezamenlijk over het voorstel. In de uitvoeringsfase beheert het NA het voor het project toegewezen budget namens de Commissie, verricht het de noodzakelijke betalingen aan de projecten, beoordeelt het de rekening en verantwoording daarop en verrekent het eventuele overschotten en tekorten met de projecten. Het rapporteert hierover aan de Commissie. C. Bij de gecentraliseerde activiteiten, waarbij de Commissie alleen de besluitvorming organiseert en ook alleen beslist (Procedure C), verricht het NA uitsluitend ondersteunende activiteiten. D. De algemene coördinatie van het Leonardo da Vinci II programma in Nederland. Het NA stelt jaarlijks overeenkomstig de bepalingen een werkprogramma op dat na goedkeuring door de minister wordt toegezonden aan de Commissie. Dit werkprogramma vormt de basis voor de toekenning van een subsidie aan het NA door de Commissie. Deze subsidie is gemaximeerd tot een jaarlijks door de Commissie vast te stellen bedrag dat voor iedere lidstaat kan verschillen. De subsidie van de minister aan het NA bedraagt evenveel als het door de Commissie toegekende bedrag. Als de uitvoering van het werkplan dit vergt kan de minister daar ook bovenuit gaan. Het beheer van gelden namens de Commissie door het NA geschiedt op basis van een Overeenkomst voor gedecentraliseerde acties tussen NA en de Commissie. Het Nationaal Leonardo Comité (NLC) is een informeel orgaan waarin de betrokken ministeries en de werkgeversen werknemersorganisaties vertegenwoordigd zijn. Het NLC verschaft het programma het nodige draagvlak. Het adviseert de minister inzake de aanwijzing van projecten en evaluatie en monitoring van het programma. De onderhavige regeling betreft uitsluitend de taken van CINOP als NA en de subsidiëring van het CINOP daartoe. Artikelsgewijze toelichting Artikel 2 en 3 Het CINOP wordt aangewezen als Nationaal agentschap. Het CINOP dient daarbij samen te werken met de Nuffic. De Nuffic verricht in ieder geval taken ten aanzien van het hoger onderwijs. Artikel 4 Op de subsidiëring van deze regeling is titel 4.2 van de AWB (de subsidietitel) van overeenkomstige toepassing verklaard. Onderwerpen waarvoor bij deze regeling geen afzonderlijke of afwijkende voorschriften zijn gegeven zoals bijvoorbeeld de subsidievaststelling, vallen daarmee onder het regime van de AWB. Artikel 5 en 6 Op grond van de Bepalingen neemt de lidstaat de definitieve besluiten over de voorstellen voor Procedure A (steun voor transnationale mobiliteit van personen in opleiding en leerkrachten). Gelet op de taken die het CINOP heeft bij de voorbereiding van deze besluiten en ook weer ter uitwerking van deze besluiten is het wenselijk ter voorkoming van onnodige administratieve lasten - om de bevoegdheid om besluiten ten aanzien van deze voorstellen te nemen, ook aan het CINOP over te dragen. Uiteraard is er gedurende de gehele looptijd van het programma Leonardo-II voortdurend overleg tussen CINOP en het ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschappen. Ook de bevoegdheid tot het vaststellen van de procedures voor de indiening van voorstellen in het kader van procedure A en procedure B wordt aan het CINOP gemandateerd. Artikel 7, 8 en 10 De procedure met betrekking tot subsidieverlening is als volgt. Allereerst legt het CINOP bij de subsidieaanvraag het werkprogramma voor het volgende jaar over. De minister beslist dan of het werkprogramma in die vorm aan de Europese Commissie kan worden voorgelegd. Nadat vervolgens het werkprogramma door de Europese Commissie is goedgekeurd kan het besluit over de subsidieverlening worden genomen. NUMMER november 2000

6 Artikel 12 Het is niet uitgesloten dat het CINOP zelf projecten uitvoert of deelneemt aan projecten in het kader van Leonardo da Vinci-II. Wel moet daarvoor vooraf toestemming gevraagd worden ter voorkoming van mogelijke belangenverstrengeling. Regeling Nationaal Artikel 13 tot en met 15 In deze artikelen zijn de gebruikelijke verplichtingen ten aanzien van verslaglegging en het verstrekken van inlichtingen opgenomen. Artikel 16 Het CINOP sluit ingevolge de Bepalingen zelf overeenkomsten met projectaanvragers. Gelet op de mogelijke (uit de Bepalingen voortvloeiende) aansprakelijkheid van de minister voor financiële problemen bij de afwikkeling van de projecten, dient het CINOP alle redelijke voorzorgen te nemen ter voorkoming van dergelijke problemen. NUMMER november 2000