Informatica. Hoofdstuk 1

Transcriptie

1 Hoofdstuk 1 Informatica Vraag 1.1 Beschouw onderstaand algoritme dat inwerkt op twee gehele getallen a en b. 1. Stel t=0 2. Herhaal zolang a < b 2.1 verhoog a met verhoog b met verhoog t met 1 3. Schrijf de waarde van t uit 4. STOP Welke waarde wordt uitgeschreven, wanneer het algoritme toegepast wordt voor a=10 en b=15? 5 Vraag 1.2 Beschouw onderstaand algoritme dat inwerkt op een String s. 1. Stel t=0, k=0 2. Is het karakter op positie t van s een uitroepteken? 2.1J ga naar stap N.1 verhoog t met 1 2.1N.2 ga naar stap Verhoog t met 1 4. Is het karakter op positie t van s een uitroepteken? 1

2 4.1J ga naar stap N.1 verhoog t met 1 4.1N.2 verhoog k met 1 4.1N.3 ga naar stap Schrijf de waarde van k uit 6. STOP Welke waarde wordt uitgeschreven, wanneer het algoritme toegepast wordt voor s= Abc!aaaaaa!aaa? 6 Vraag 1.3 Beschouw onderstaand algoritme dat inwerkt op een rij gehele getallen a, bestaande uit N elementen (de rij-elementen hebben dus een rangnummer tussen 0 en N-1, grenzen inbegrepen). 1. Stel i=0, inv=0 2. Herhaal voor i : 0 t.e.m. N-2 (in stappen van 1) 2.1 (a i > a i+1 )? 2.1J incrementeer inv 3. Schrijf inv uit 4. STOP Wat is het resultaat indien toegepast op de rij a={1,2,3,4,3,2,1,2,3,2}? 4 Vraag 1.4 Wat is de waarde van de uitdrukking 0xA3+0x2B? 206 Vraag 1.5 Wat is de waarde van r na uitvoering van onderstaand 2

3 int a=1,b=2,c=3; int r=(a++)*b%c; 2 Vraag 1.6 Wat is de waarde van r na uitvoering van onderstaand int a=2,b=3; int r=b*(a/b)-(a*b)/b; -2 Vraag 1.7 Wat is de waarde van r na uitvoering van onderstaand double a=8.1,b=3.5; double r=math.ceil(math.floor(a/b)) - Math.floor(Math.ceil(a/b)); -1.0 Vraag 1.8 Wat is de waarde van r na uitvoering van onderstaand int a=0,b=1,c=2,d=3; int r=math.max(math.min(a,c), Math.min(b,d)); 1 3

4 Vraag 1.9 Wat is de waarde van b+c na uitvoering van onderstaand int a=3,b=5,c=10; c+ = (a > 3)?(b+ = 10) : (b + +); 21 Vraag 1.10 Wat is de waarde van b na uitvoering van onderstaand int a=-35; int b = (a >> 2)&( 2); -11 4

5 Hoofdstuk 2 Algemene Scheikunde Vraag 2.1 Bereken de samenstelling in m% van natriumnitraat 27.05% Na, 16.48% N, 56.47% O Vraag 2.2 Welke van de onderstaande uitspraken is NIET correct? De component die in de kleinste hoeveelheid aanwezig is in een homogene oplossing wordt het oplosmiddel genoemd. Vraag 2.3 Bereken de concentratie van natriumhydroxide in een oplossing die bereid werd door verdunnen van 25 mililiter van een 0.35 M oplossing van natriumhydroxide tot 1 liter M Vraag 2.4 Welke van de onderstaande verbindingen is een zwak elektrolyt? een zwak zuur 5

6 Vraag 2.5 Welk type reactie is de onderstaande reactie? AgNO 3(aq) + NH 4 Cl (aq) NH 4 NO 3(aq) + AgCl (v) neerslagreactie Vraag 2.6 Welk van de onderstaande verbindingen is een binaire ionaire verbinding? KCl Vraag 2.7 Waarom is NaCl een sterk elektrolyt? het dissocieert volledig in ionen bij oplossen. Vraag 2.8 Een waterige oplossing van bariumsulfide wordt gemengd met een waterige oplossing van koper(ii)sulfaat. Geef aan of er reactie optreedt. Indien er reactie optreedt, schrijf de netto ionaire reactie in evenwicht. Ba 2+ (aq) + S2 (aq) + Cu2+ (aq) + SO2 4(aq) BaSO 4(v) + CuS (v) Vraag 2.9 Welk van de onderstaande verbinding is geen gas bij T = 25 C en P = 1 bar? CaCl 2 Vraag 2.10 Volgens de wet van de zwaartekracht wordt de kracht tussen twee massas, m 1 and m 2, op een afstand r van elkaar gegeven door F = G m 1 m 2 r 2. Wat is de dimensie van G? m 3 kg 1 s 2 6