Het Amsterdam Museum gaat over Amsterdam. In het museum hangen schilderijen.

Transcriptie

1

2 2

3 INTRODUCTIE Het programma is gemaakt door het. Het gaat over Amsterdam. In het museum hangen schilderijen. Een schilderij is gemaakt door een schilder. In het museum zijn ook voorwerpen te zien. Het gaat over Amsterdam van vroeger, Amsterdam van nu en het Amsterdam van de toekomst. Achterin het werkboek vind je een woordenlijst. Hierin kun je alle onderstreepte woorden opzoeken. ER ZIJN MEDIA-, BEELDENDE-, TAAL- EN SPREEKVAARDIGHEID OPDRACHTEN. JE KUNT ZE HERKENNEN AAN DEZE ICONEN: 3

4 LES 01

5 OPDRACHT 1 Zoek plaatjes uit het lespakket die passen bij. OPDRACHT 2 Vertel waarom je voor deze plaatjes hebt gekozen. 5

6 OPDRACHT 3 Lees de tekst. Bespreek de tekst daarna in tweetallen. In het museum hangen schilderijen. Een schilderij is gemaakt door een schilder. In het museum zijn ook voorwerpen te zien. Het gaat over Amsterdam van vroeger, Amsterdam van nu en het Amsterdam van de toekomst. 6

7 OPDRACHT 4 Zoek op het internet een plaatje van Amsterdam in de toekomst. Plak het op of teken het na. 7

8 OPDRACHT 5 Kijk op de website en zoek de volgende informatie op: 5.1 Op welke speciale dagen is het museum gesloten? 5.2 Wat is het adres? 5.3 Hoe kan ik daar komen? 8

9 OPDRACHT 6 In het museum gaat het over: ZOEK UIT DE COLLECTIE VAN HET MUSEUM EEN AFBEELDING BIJ HET WOORD. DIT KAN EEN SCHILDERIJ ZIJN OF EEN VOORWERP. VERTEL DE GROEP WAT JE ZIET OP HET KAARTJE. 9

10 OPDRACHT 7 Wat wil je weten over de geschiedenis van Amsterdam? Mijn vraag over leren of school is: Mijn vraag over zorg is: Mijn vraag over familie is: 10

11 AANTEKENINGEN TIJDENS HET MUSEUMBEZOEK: 11

12 OPDRACHT 8 Maak een woordweb over Leren. Schrijf of teken alles wat je weet over het onderwerp. 12

13 OPDRACHT 9 Maak een woordweb over Zorg. Schrijf of teken alles wat je weet over het onderwerp. 13

14 OPDRACHT 10 Maak een woordweb over Familie. Schrijf of teken alles wat je weet over het onderwerp. 14

15 OPDRACHT 11 Jullie gaan een tentoonstelling maken. Omcirkel het woord waar je het meest over weet. OPDRACHT 12 Maak jouw eigen tentoonstelling: Kies de plaatjes die passen bij het woord dat je hierboven hebt uitgekozen. 15

16 OPDRACHT 13 Werk in tweetallen. Presenteer aan de ander jouw tentoonstelling. OPDRACHT 14 Geef je tentoonstelling een titel. OPDRACHT 15 Werk in tweetallen. Maak een collage over het onderwerp. Gebruik hiervoor een groot wit vel. Schrijf onder de collage een korte beschrijving. 16

17 17

18 WOORDENLIJST MUSEUM De tentoonstelling Het laten zien van een deel van de collectie van een museum. Het schilderij Een kunstwerk dat door een schilder is gemaakt. Het kunstwerk Een product van kunst. De schilder Iemand die schildert als beroep. Het voorwerp Object, iets dat je kunt aanraken. Het museum Gebouw waar waardevolle dingen worden bewaard en tentoongesteld. De collectie Verzameling van (kostbare of zeldzame) dingen die bij elkaar horen. Het kaartje Stuk papier waarmee je ergens naar binnen kunt. De entree Plaats waar je in een gebouw naar binnengaat. De suppoost Bewaker in een museum. De rondleider Gids in het museum. De titel De naam van een tentoonstelling, een schilderij of een tekst. De presentatie (presenteer) Het aan een publiek tonen en vertellen van informatie. WOORDENLIJST LEREN De school Instelling waar onderwijs wordt gegeven Het onderwijs Het geven van lessen. De weeskinderen Kinderen die in weeshuizen worden grootgebracht. De wees Kind dat geen ouders meer heeft. Het weeshuis Instelling waar kinderen zonder ouders opgevangen en verzorgd worden. Spelen Bezig zijn met een spel of sport De museumdocent Docent (leerkracht) in het museum. 18

19 Het spel Iets wat je leuk vindt in je vrije tijd, ook met anderen samen. De opdracht Wat iemand moet doen van iemand anders. De collage Kunstwerk waarin verschillende materialen zijn verwerkt. WOORDENLIJST ZORG De verpleger Man die als beroep zieke mensen verpleegt. De verpleegster Vrouw die als beroep zieke mensen verzorgd. De verzorger Verpleger. WOORDENLIJST FAMILIE De grootouders Ouders van je vader of moeder. De ouders Vader en moeder. Het kind Jong persoon die nog niet volwassen is. Volwassen Zo oud dat hij of zij niet meer groeit. De armoede Wanneer iemand te weinig geld heeft om van te leven. De rijkdom Bezit en geld. Het ziekenhuis Gebouw waar mensen die ernstig ziek of gewond zijn, worden onderzocht, behandeld en verpleegd 19

20 amsterdammuseum.nl