Ontwikkeling biowarmtecentrale en toets natuurwetgeving

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Ontwikkeling biowarmtecentrale en toets natuurwetgeving"

Transcriptie

1 Ontwikkeling biowarmtecentrale en toets natuurwetgeving Verslechteringstoets Natuurbeschermingswet en toets Flora- en faunawet Stadsverwarming Purmerend BV LW-AF /WNR december 2011 definitief

2 Ontwikkeling biowarmtecentrale en toets natuurwetgeving Verslechteringstoets Natuurbeschermingswet en toets Flora- en faunawet dossier : AB registratienummer : LW-AF /WNR versie : 5 Stadsverwarming Purmerend BV december 2011 definitief DHV B.V. Niets uit dit bestek/drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DHV B.V., noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitssysteem van DHV B.V. is gercertificeerd volgens ISO 9001.

3 INHOUD BLAD 1 INLEIDING Natuurwetgeving Vraagstelling Doelstelling & detailniveau Leeswijzer 5 2 DE BIOWARMTECENTRALE Huidige situatie Aanlegfase Gebruiksfase Capaciteit van de inrichting en bedrijfstijden Beschrijving van de hoofdinstallaties 9 3 VERSLECHTERINGSTOETS NATUURBESCHERMINGSWET Natuurbeschermingswet 1998 en toetskader Natura 2000-gebieden en de instandhoudingsdoelstellingen Effectbeschrijving Methode Verstoring van soorten Effecten ten gevolge van stikstofdepositie op habitattypen Effecten op habitats van aangewezen soorten door verslechtering ten gevolge van stikstofdepositie Effectbeperkende maatregelen Conclusies en beantwoording vraagstellingen 32 4 TOETS FLORA- EN FAUNAWET Flora- en faunawet Beschermde flora en fauna Effecten en effectbeperkende maatregelen Conclusie en beantwoording vraagstellingen 40 5 BRONVERMELDING 42 6 COLOFON 43 BIJLAGEN 1 Memo Berekening Stikstofdepositie 2 Resultaten vleermuizenonderzoek 3 Geluidsberekeningen LW-AF /WNR - 1 -

4 1 INLEIDING Op het bestaande bedrijventerrein Baanstee Oost in de gemeente Purmerend, wordt door Stadsverwarming Purmerend B.V. (verder afgekort tot: SVP) een biowarmtecentrale gerealiseerd ten behoeve van de stadsverwarming. Dit bedrijventerrein is gelegen in de noord-oosthoek van Purmerend, met aan de noordkant de N244 en aan de zuidkant de golfbaan Burggolf, zie ook Figuur 1.1. Het adres is Contact 1a. Momenteel ligt het terrein waarop de inrichting zal worden gevestigd braak en wordt door derden gebruikt voor opslag van materieel (o.a. heikranen en damwanden) alsmede zand en stenen. Dit zal plaatsmaken voor de biowarmtecentrale, waarvan de bouw in 2012 zal aanvangen. In Figuur 1.1 is de locatie van de toekomstige biowarmtecentrale weergegeven. Figuur 1.1: Locatie Biowarmtecentrale te Purmerend (in groen vlakje (links) en zwart omrand (rechts) weergegeven, bron: De aanleg en ingebruikname van de biowarmtecentrale kan effecten hebben op natuurgebieden in de omgeving en op flora en fauna op het terrein zelf. SVP heeft DHV verzocht om deze effecten in kaart te brengen en te toetsen of en hoe de biowarmtecentrale te realiseren is binnen de geldende natuurwetgeving. In onderstaande paragraaf staat de relevante natuurwetgeving beschreven. Op basis daarvan zijn in navolgende paragrafen de vraagstelling en doelstelling geformuleerd. 1.1 Natuurwetgeving Gebiedsbescherming is geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998 en het EHS-beleid, soortbescherming is geregeld via de Flora- en faunawet. De relevantie van deze natuurwetten in relatie tot de realisatie van de biowarmtecentrale wordt hieronder kort beschreven. Meer informatie over deze wetten staat in hoofdstukken 3 en 4. Natura 2000-gebieden beschermd door de Natuurbeschermingswet 1998 In de ruime omgeving van het plangebied zijn 6 Natura 2000-gebieden gelegen, zie ook Figuur 3.1. De Natura 2000-gebieden zijn beschermd via de Natuurbeschermingswet In een oriëntatiefase (Voortoets) wordt onderzocht of er een kans is dat de biowarmtecentrale leidt tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen 1 van deze 6 gebieden. Indien (significant) negatieve effecten 1 Instandhoudingsdoelstellingen zijn doelstellingen voor habitattypen en soorten en zijn vastgelegd in aanwijzingsbesluiten. LW-AF /WNR - 2 -

5 zijn uit te sluiten, zijn geen verdere stappen vanuit de Natuurbeschermingswet 1998 nodig, er is dan geen vergunningplicht. Indien (significant) negatieve effecten niet op voorhand zijn uit te sluiten, is mogelijk vervolgonderzoek nodig en moet mogelijk ook een Nbwetvergunning art 19d worden aangevraagd, om de realisatie van de biowarmtecentrale mogelijk te maken. Als in de oriëntatiefase wordt vastgesteld dat er wel negatieve effecten, maar deze zeker niet significant zijn, dan dient met een verslechteringstoets als onderbouwing een vergunning te worden aangevraagd. In figuur 1.2 is de procedure schematisch weergegeven. Ecologische hoofdstructuur beschermd via bestemmingsplanregels De 6 Natura 2000-gebieden maken ook onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Als ingrepen buiten de EHS plaatsvinden (zoals hier het geval is) hoeft niet te worden getoetst aan het provinciaal beleid voor de EHS, dat verankerd is in het bestemmingsplan. Daarom worden effecten op de EHS ten gevolge van de biowarmtecentrale niet beschouwd in dit rapport. Flora en fauna: soorten zijn beschermd via de Flora- en faunawet Het is mogelijk dat op het terrein (streng) beschermde soorten aanwezig zijn. Indien dit het geval is kan de realisatie van de biowarmtecentrale leiden tot een overtreding van de Flora- en faunawet. De mogelijke aanwezigheid van streng beschermde soorten wordt bepaald op basis van habitatgeschiktheid, door het doen van een quickscan. Als uit de quickscan blijkt dat geen streng beschermde soorten op het terrein te verwachten zijn, zijn geen verdere stappen in het kader van de Flora- en faunawet nodig. Indien de aanwezigheid van streng beschermde soorten en effecten hierop niet is/zijn uit te sluiten, moet mogelijk gericht veldonderzoek worden verricht om het al dan niet aanwezig zijn van deze soorten vast te stellen. Indien streng beschermde soorten worden aangetroffen moet voor deze soorten mogelijk ontheffing in het kader van art 75 van de Flora- en faunawet worden aangevraagd. LW-AF /WNR - 3 -

6 Figuur 1.2: stroomschema vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 (bron: LW-AF /WNR - 4 -

7 1.2 Vraagstelling De vraagstelling valt uiteen in een vraagstelling voor de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet: Vraagstellingen Natuurbeschermingswet 1998: - Zijn (significant) negatieve effecten ten gevolge van de biowarmtecentrale op de instandhoudingsdoelstellingen van de omringende 6 Natura 2000-gebieden te verwachten of uit te sluiten? - Wat zijn globaal de mogelijkheden om eventuele (significant) negatieve effecten teniet te doen of te beperken? - Wat zijn benodigde vervolgstappen, zoals het doen van vervolgonderzoek naar effecten of het aanvragen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998? Vraagstellingen Flora- en faunawet: - Zijn soorten te verwachten op het terrein van de biowarmtecentrale die streng beschermd zijn via de Flora- en faunawet? En, indien deze te verwachten zijn, leidt de realisatie van de biowarmtecentrale tot het overtreden van de Flora- en faunawet? - Zijn eventuele overtredingen van de Flora- en faunawet op voorhand teniet te doen door het nemen van maatregelen? - Wat zijn benodigde vervolgstappen, zoals het doen van soortspecifiek veldonderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet? 1.3 Doelstelling & detailniveau De doelstelling van dit rapport is om duidelijkheid te verschaffen of en hoe de biowarmtecentrale kan worden gerealiseerd bezien vanuit de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Uit dit rapport moet blijken of er vervolgstappen vanuit deze wetgeving nodig zijn en zo ja, welke. Het detailniveau van dit rapport is dat van een verslechteringstoets 2 in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en een quickscan in het kader van de Flora- en faunawet. De verslechteringstoets kan worden gebruikt als onderbouwing van een vergunningsaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet De quickscan is van een te globaal niveau om ontheffing mee aan te vragen in het kader van de Flora- en faunawet. Indien nodig is hiervoor aanvullend veldonderzoek noodzakelijk. 1.4 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt nader uitleg gegeven over de aanleg- en gebruiksfase van de biowarmtecentrale. In hoofdstuk 3 wordt de verslechteringstoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 behandeld en in hoofdstuk 4 wordt de quickscan in het kader van de Flora- en faunawet behandeld. De opbouw van hoofdstukken 3 en 4 is identiek en is als volgt: - uitleg wetgeving; - beschrijving natuurwaarden (respectievelijk Natura 2000-gebieden en beschermde flora en fauna); 2 De keuze voor het opstellen van verslechteringstoets is genomen tijdens het onderzoek toen bleek dat er wel een toename van stikstofemissie maar geen significante gevolgen van het project alleen te verwachten waren. LW-AF /WNR - 5 -

8 - effectbeschrijving; - effectbeperkende maatregelen; - vervolgstappen; - conclusie met antwoord op de vraagstellingen. LW-AF /WNR - 6 -

9 2 DE BIOWARMTECENTRALE In dit hoofdstuk wordt ten behoeve van de verslechteringstoets en de quickscan het volgende beschreven: - huidige situatie terrein van biowarmtecentrale; - eigenschappen aanlegfase (periode, werkzaamheden, type effecten); - eigenschappen gebruiksfase (activiteiten en type effecten). 2.1 Huidige situatie Het terrein is gelegen aan Contact 1a te Purmerend, en is ongeveer één hectare groot. Momenteel ligt dit terrein braak en wordt gebruikt voor opslag van materieel (o.a. heikranen en damwanden) alsmede zand en stenen. In Figuur 2.1 is een foto van de huidige situatie van het plangebied weergegeven. Hierin is ook een populierenbos te zien wat aan de oostzijde buiten het plangebied ligt en de grens vormt tussen het stedelijk gebied van Purmerend en de polder. Tussen het plangebied en het populierenbos is een sloot gelegen. Figuur 2.1: Huidige situatie van het plangebied (datum 13 april 2011, foto J. Rink) LW-AF /WNR - 7 -

10 2.2 Aanlegfase De aanlegfase van het gebouw start op basis van de huidige planning (afhankelijk van het vergunningproces) in de 2 e helft van 2012 en duurt ongeveer één jaar. Als de bouw is afgerond worden de installaties geplaatst en ingesteld, wat nog circa een half jaar zal duren. De aanlegfase verloopt als volgt: - De locatie wordt door de gemeente bouwrijp aangeleverd, niet eerder dan april 2012; - realisatie funderingen en gebouw (start 2 e helft 2012); - inbouw van de installaties en inregelen (vanaf ca 2 de helft 2013); - biowarmtecentrale gereed (begin 2014). De biowarmtecentrale neemt ongeveer de helft van het terrein in beslag (ca. een halve hectare). Bij de aanleg van het gebouw wordt gegraven en zal aan het begin 3 tot 5 weken worden geheid. Vervolgens vinden bouwwerkzaamheden plaats, hiervoor worden materialen aangevoerd met vrachtwagens. De aanlegfase duurt ongeveer één jaar, de inbouw van de installaties en het inregelen kost vervolgens nog circa een half jaar. Dit resulteert uiteindelijk in een bebouwd oppervlak van ca 80x70 meter met een hoogte van ca 16 tot 18 meter. De schoorsteen wordt 25 meter hoog. Tijdens de aanlegfase zal zeer plaatselijk bemaling plaatsvinden, ten behoeve van de realisatie van stortbunkers en rookgaskanalen die gedeeltelijk ondiep onder maaiveld komen (tot maximaal 1 meter diep). De werkzaamheden vinden voornamelijk overdag (bij daglicht) plaats. In de winterperiode van 2012/2013 kan verlichting nodig zijn tussen 6.00/7.00 tot 17.30, als de dagen te kort worden. Ten behoeve van de aanleg van de biowarmtecentrale worden geen sloten gedempt, bomen gekapt of bebouwing gesloopt. Omdat er een toename is aan verhard oppervlak, zal hiervoor moeten worden gecompenseerd in de vorm van ongeveer 1400 m 2 vervangend waterbergend oppervlak. Het is niet bekend waar dit gegraven gaat worden, op het terrein van de biowarmtecentrale is hiervoor geen ruimte. Wel is bekend dat het gerealiseerd wordt in hetzelfde peilgebied. Mogelijk wordt het waterbergend oppervlak gekoppeld aan de sloot die aan de oostzijde grenst aan het plangebied, maar dit zal in een later stadium nader bepaald, onderzocht en uitgevoerd worden. 2.3 Gebruiksfase In een biowarmtecentrale wordt energie opgewekt door de verbranding van biomassa (houtsnippers) waarbij de vrijkomende warmte nuttig wordt toegepast. In de biowarmtecentrale zoals voorzien in Purmerend, wordt de vrijkomende warmte volledig ingezet ten behoeve van de levering van warmte aan het stadsverwarmingsnet van Purmerend. Hiertoe wordt warm water naar het stadsverwarmingsnet afgevoerd en wordt afgekoeld water ingevoerd door middel van een tweetal buisleidingen. De biowarmtecentrale bestaat uit 4 hoofdfuncties die zich op verschillende plekken in de inrichting bevinden. Dit zijn: 1. Aanvoer en opslag van biomassa 2. Verbranding van biomassa in de oven en overdracht van warmte met behulp van de ketel 3. Rookgasreiniging en verdere warmteterugwinning 4. Reststoffen opslag en afvoer Daarnaast zijn er diverse hulpsystemen en voorzieningen, zoals een waterzuiveringinstallatie, een noodstroomvoorziening en een werkplaats die noodzakelijk zijn voor een effectieve bedrijfsvoering. LW-AF /WNR - 8 -

11 De biowarmtecentrale zoals SVP die wil realiseren omvat in totaal 4 onafhankelijk functionerende lijnen voor de verbranding van biomassa, de terugwinning van warmte en de reiniging van de vrijkomende rookgassen. In Figuur 2.2 is een schematische tekening van de biowarmtecentrale weergegeven. De centrale zal rondom worden verlicht. Verlichting is gericht op het terrein zelf, uitstraling van verlichting wordt zoveel mogelijk voorkomen Capaciteit van de inrichting en bedrijfstijden De capaciteit van de inrichting bedraagt maximaal 44 MWth als alle lijnen in bedrijf zijn (in de koudere maanden). De biomassa wordt met vrachtwagens aangevoerd. Daarnaast worden met vrachtwagens hulpstoffen aangevoerd en reststoffen afgevoerd. De inrichting zal continu in bedrijf zijn. De aan- en afvoer van biomassa, hulpstoffen en reststoffen zal door de weeks plaatsvinden van uur s ochtends tot uur s avonds. Naar verwachting zullen per dag maximaal 30 vrachttransporten van of naar de inrichting plaatsvinden als de inrichting op volle capaciteit in werking is. Dagelijks zullen maximaal 8 personenvoertuigen van en/of naar de inrichting rijden Beschrijving van de hoofdinstallaties Hieronder worden de vier hoofdfuncties beschreven. Aanvoer en opslag van biomassa De aangevoerde biomassa, betreft schone houtsnippers, afkomstig van regulier onderhoud van Nederlandse bossen en landschappen. De opslagruimte voor biomassa bestaat uit een inpandige ruimte voorzien van stortputten met deuren die onder normale omstandigheden alleen worden geopend voor het lossen van biomassa en anders gesloten zijn. In de opslagruimte bevinden zich kranen die primair zorgdragen voor het leeg houden van de stortputten, het verplaatsen van biomassa vanuit de opslagruimte naar de vultrechters van de verbrandingslijnen en daarnaast, indien gewenst, voor het verplaatsen van biomassa bijvoorbeeld ten behoeve van het mengen van verschillende leveringen met het oog op het bereiken van een zo homogeen mogelijke voeding van de verbrandingslijnen. Vanuit de opslagruimte wordt bovendien de primaire verbrandingslucht voor de ovens aangezogen opdat in de opslagruimte een lichte onderdruk ontstaat waardoor verspreiding van stof en geur vanuit de opslagruimte naar de omgeving wordt voorkomen. Verbrandingslijnen met oven en ketel De verbrandingslijnen bevinden zich geheel inpandig en elke lijn bestaat uit een oven en een ketel. De brandstof passeert achtereenvolgens 2 zones: een droogzone en daarna een verbrandingszone. In de droogzone verdampt het in de brandstof aanwezige water onder invloed van warmte in de oven. In de verbrandingszone treedt de daadwerkelijke verbranding van de brandstof op. De luchttoevoer kan nauwkeurig worden geregeld om een optimale verbranding te bewerkstelligen en de vorming van NOx te beperken. De hete rookgassen stijgen op en passeren achtereenvolgens het stralingsgedeelte en convectiegedeelte van de ketel waarin de warmte van de rookgassen voor een groot deel wordt overgedragen aan het ketelwatersysteem van de verbrandingslijn. Bij een temperatuur van ca C verlaten de rookgassen de oven en komen dan in de rookgasreinigingstraat. LW-AF /WNR - 9 -

12 Rookgasreiniging De naar het ketelwatersysteem overgedragen warmte wordt ingezet om het stadsverwarmingnet te verwarmen. In de ketel wordt in een geschikte temperatuurzone (bij ca 950 C) ammonia ingespoten om de concentratie van NOx te reduceren. Dit proces staat bekend als SNCR (Selective Non-Catalytic Reduction, ofwel Selectieve Niet Katalytische Reductie). Stof wordt afgevangen in de rookgasreinigingstraat met behulp van een doekenfilter. Het residu na verbranding (bodemas) verlaat via het eind van het rooster, of via de onderkant van het stralingsgedeelte van de ketel, de oven en wordt opgevangen en opgeslagen voor afvoer. Na het passeren van de rookgasreinigingstraat verlaten de gereinigde en afgekoelde rookgassen de installatie definitief via de schoorsteen die direct is aangesloten op de rookgasreinigingstraat. Elke rookgasreinigingstraat en daarmee elke verbrandingslijn heeft een eigen rookgaskanaal. De rookgaskanalen, elk 25 meter hoog, worden gebundeld in één enkele schoorsteen. Reststoffen opslag De reststoffen worden tijdelijk opgeslagen in daarvoor geschikte voorzieningen. De tijdelijk opgeslagen reststoffen betreffen: - Bodemas, - vliegas en - slib van de waterbehandelinginstallatie. LW-AF /WNR

13 Figuur 2.2: Schematische tekening van de biowarmtecentrale. Aan de rechter- en onderzijde staat de aanvoerroute (grijs vlak). Vrachtwagens lossen hun lading in de centrale bunker (B), en verlaten het terrein via de afvoerroute aan de rechterzijde. De twee vierkante blokken (K10 & K20) boven de bunker betreffen de twee verbrandingsinstallaties met ieder twee ovens. LW-AF /WNR

14 3 VERSLECHTERINGSTOETS NATUURBESCHERMINGSWET 1998 Ten behoeve van deze verslechteringstoets wordt achtereenvolgens beschreven: - De Natuurbeschermingswet 1998 en het toetskader; - Werkwijze; - Natura 2000-gebieden en de instandhoudingsdoelstellingen; - Effecten; - Effectbeperkende maatregelen; - Vervolgstappen; - Conclusie met antwoord op de vraagstellingen. 3.1 Natuurbeschermingswet 1998 en toetskader In Nederland zijn de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn wat betreft bescherming van gebieden vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (verder Nbwet). Op grond van de Nbwet zijn Natura gebieden aangewezen om het duurzaam voortbestaan van soorten en habitattypen te verzekeren. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn in het (ontwerp) aanwijzingsbesluit instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd waarvoor het gebied landelijk gezien een belangrijke bijdrage levert. Projecten moeten getoetst worden vanwege art 19d uit de Nbwet: Het is verboden om zonder vergunning projecten te realiseren die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen (..) de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Om te onderzoeken of effecten optreden met verslechterende gevolgen wordt een verslechteringstoets opgesteld. Op basis van vooronderzoek- en overleg is bepaald dat effecten niet kunnen worden uitgesloten, maar dat deze effecten zeker niet significant zijn. In deze verslechteringstoets wordt deze verwachting getoetst en het beperkte effect zo scherp mogelijk in beeld gebracht zodat het bevoegde gezag (Provincie Noord-Holland) voldoende informatie heeft om te besluiten over de vergunningverlening. Als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten, zal toch een passende beoordeling moeten worden opgesteld. In onderstaand kader staat uitgelegd wat wordt verstaan onder effecten en significante effecten. Aantasting of effect Elke beïnvloeding van een bepaald leefmilieu of een bepaalde diersoort, die in het licht van de beoogde beschermingsdoelstellingen van Nota Ruimte of Vogelrichtlijn/Habitatrichtlijn als negatief moet worden gekwalificeerd (naar uitspraak Rechtbank Leeuwarden in Idema et al. 2000). Significant effect / aantasting van wezenlijke kenmerken. Veranderingen in abiotische situatie en de ruimtelijke structuur, die de natuurlijke dynamiek te boven gaan en het leefmilieu van planten- en/of diersoorten zodanig beïnvloeden dat er letterlijk unieke situaties verloren dreigen te gaan of ecologische processen blijvend worden verstoord, of het voortbestaan van populaties van nationaal zeldzame soorten of voor dat systeem kenmerkende soorten op termijn niet meer op hetzelfde niveau verzekerd is, dan wel de betekenis van een gebied voor soorten aanmerkelijk afneemt (naar EU, 2000). LW-AF /WNR

15 Cumulatie Bij deze verslechteringstoets worden ook effecten door cumulatie met andere projecten en handelingen betrokken en beoordeeld. Dit om de kans op (significant) negatieve effecten in combinatie met andere projecten of andere handelingen goed te kunnen beoordelen. Bij de beoordeling van cumulatie van effecten wordt rekening gehouden met de soorten, hun leefgebied en de habitattypen van de Natura gebieden waarop de aanleg en het gebruik van de biowarmtecentrale mogelijk negatieve significante effecten heeft (LNV, 2005). Toetskader Het toetskader voor deze verslechteringstoets is: zijn er (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de zes omringende Natura 2000-gebieden? 3.2 Natura 2000-gebieden en de instandhoudingsdoelstellingen In de omgeving van het plangebied liggen, met de klok mee, de volgende Natura 2000-gebieden, zie ook Figuur 3.1 (tussen haakjes staan de afstanden vanaf de rand van de natuurgebieden tot het plangebied aangegeven): - Polder Zeevang (ca. 2 kilometer) - Markermeer en IJmeer (ca. 4 kilometer) - Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (ca. 6 kilometer) - Polder Westzaan (ca. 14 kilometer) - Wormer- en Jisperveld (ca. 7.5 kilometer) - Eilandspolder (ca kilometer) In Tabel 3.1 staan de soorten en habitattypen waarvoor deze gebieden zijn aangewezen, opgesomd. Voor de instandhoudingsdoelstellingen wordt verwezen naar de website van de rijksoverheid. Indien bij de effectbeschrijving duidelijk wordt dat de realisatie van invloed is op aangewezen soorten en habitats, zal ook de informatie over de instandhoudingsdoelstelling worden benoemd. Alle gebieden behoren tot het Natura 2000-landschap Meren en Moerassen. Dit wordt gekenmerkt door een open landschap met sloten, vaarten, rietlanden, weilanden en moeras. De gebieden zijn van groot belang als broed- foerageer- en leefgebied voor verschillende broedvogels en overwinterende vogels en vissoorten. De ruigtes zijn het leefgebied van de Noordse woelmuis. De meervleermuis foerageert boven de veenweide gebieden, de watergangen en meren, vaste verblijfplaatsen van de meervleermuis bevinden zich in stedelijk gebied, zoals in Purmerend. Op en om het plangebied is de meervleermuis tijdens veldonderzoek in het kader van de ontwikkeling van deze biowarmtecentrale niet aangetroffen (zie ook Figuur 4.3 en bijlage 2). Polder Zeevang ligt het dichtst bij het plangebied. Deze polder was voorheen een Vogelrichtijngebied. Dat wil zeggen dat de instandhoudingsdoelstellingen gericht zijn op vogels. De andere gebieden hebben doelstellingen voor zowel habitattypen als (vogel-)soorten. Momenteel worden voor deze gebieden beheerplannen opgesteld waarin naast een beschrijving van de huidige natuurkwaliteit, de doelstellingen voor de komende 6 jaar worden uitgewerkt en een doorkijk wordt gegeven naar de perioden daarna. Ook zullen de beheerplannen maatregelen bevatten waardoor de doelstellingen (op termijn) gerealiseerd kunnen worden. LW-AF /WNR

16 Polder Westzaan Figuur 3.1: De 6 Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied ( De rode stip geeft de locatie van het plangebied weer. LW-AF /WNR

17 Tabel 3.1: Aangewezen Habitattypen, Habitatrichtlijnsoorten en Vogelrichtlijnsoorten (broed- en nietbroedvogels). Zie ook de (ontwerp-)aanwijzingsbesluiten voor de instandhoudingsdoelstellingen ( Alleen het gebied Polder Zeevang is definitief aangewezen, de andere gebieden zijn in ontwerp aangewezen. Gebied Habitattypen Aangewezen Habitat Richtlijn soorten Polder Zeevang Markermeer & IJmeer Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske Polder Westzaan Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder Eilandspolder Geen habitattypen aangewezen Kranswierwateren Kranswierwateren, Vochtige heiden, Ruigten en zomen, Overgangs- en trilvenen, Hoogveenbossen Schorren en zilte graslanden, Vochtige heiden, Ruigten en zomen, Overgangs- en trilvenen Vochtige heiden, Ruigten en zomen, Overgangs- en trilvenen Ruigten en zomen, Overgangs- en trilvenen Meervleermuis (complementair) Rivierdonderpad, Meervleermuis Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Meervleermuis, Noordse woelmuis Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Meervleermuis, Noordse woelmuis Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Meervleermuis, Noordse woelmuis Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Noordse woelmuis Aangewezen broedvogels Geen broedvogels aangewezen Aalscholver, Visdief Roerdomp, Bruine kiekendief, Kemphaan, Watersnip, Visdief, Snor, Rietzanger Roerdomp, Snor Roerdomp, Kemphaan, Rietzanger Rietzanger Aangewezen niet - broedvogels Kleine zwaan, Brandgans, Goudplevier, Kolgans, Grauwe gans, Smient, Kievit, Grutto, Wulp Lepelaar, Brandgans, Nonnetje, Dwergmeeuw, Zwarte stern, Fuut, Grauwe gans, Smient, Krakeend, Slobeend, Krooneend, Tafeleend, Kuifeend, Topper, Brilduiker, Grote zaagbek, Meerkoet Grauwe gans, Smient, Krakeend, Slobeend, Meerkoet, Grutto Smient, Slobeend, Grutto Lepelaar, Goudplevier, Smient, Wintertaling Meerkoet, Kievit, Grutto LW-AF /WNR

18 3.3 Effectbeschrijving Methode Bij de effectbeschrijving wordt beoordeeld of de realisatie van de biowarmtecentrale leidt tot (significant) negatieve externe effecten ten op de instandhoudingsdoelstellingen van de omringende 6 Natura gebieden. Hierbij is de volgende splitsing in drie paragrafen gemaakt: - effecten op aangewezen soorten door verstoring ten gevolge van geluid, beweging en verlichting; - effecten op habitats van aangewezen soorten door verslechtering ten gevolge van stikstofdepositie; - effecten op aangewezen habitattypen door verslechtering ten gevolge van stikstofdepositie. Voor de effectbeschrijving is onderzocht in hoeverre de verstorings- en verslechteringsfactoren leiden tot een toename van verstoring of verslechtering ten opzichte van de bestaande situatie. Vervolgens is bepaald of dit leidt tot effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Ten behoeve van het bepalen van effecten ten gevolge van extra stikstofdepositie zijn modelberekeningen uitgevoerd. Omdat de ingreep buiten de Natura 2000-gebieden plaatsvindt, is alleen sprake van externe effecten. Externe effecten kunnen optreden ten gevolge van: 1. geluid, 2. beweging, 3. verlichting, 4. stikstofdepositie. Deze effecten treden op ten gevolge van bouwwerkzaamheden tijdens de aanlegfase en ten gevolge van verkeersbewegingen, bedrijfsprocessen en stikstofuitstoot van de centrale tijdens de gebruiksfase. Tijdens de aanlegfase worden één of enkele ondiepe kelders gerealiseerd (maximaal 1 meter diep), waarvoor tijdelijk bemaling plaatsvindt. De omvang van deze bemaling is dusdanig beperkt en ondiep, dat er geen effecten zijn op de grondwaterstand. De aangewezen vissoorten zijn gevoelig voor aantasting van het watermilieu door bijvoorbeeld waterstandsdaling in sloten. Doordat hiervan geen sprake is zijn effecten op de aangewezen vissoorten uit te sluiten. Bij de effectbeschrijving wordt bepaald of effecten optreden door te beoordelen of de effectafstand 3 overlapt met de verstoringafstand 4 van aangewezen soorten. Voor stikstofdepositie wordt modelmatig berekend wat de depositie op de relevante Natura 2000 is. Indien de effectafstand en verstorings- of verslechteringsafstand niet overlappen treedt geen effect op en treedt evenmin een effect op op de instandhoudingsdoelstelling. Indien er wel sprake is van overlap, moet worden beoordeeld in welke mate er een effect optreedt en of dit leidt tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. In de praktijk is niet voor elke situatie een afstand te kwantificeren omdat de dosis-effectrelaties niet op die manier bekend zijn. Daarom moeten effecten in het licht van de ingreep, de omgeving en de aanwezigheid van soorten en habitats worden bezien. Voor de ligging van habitats is gebruik gemaakt van kaartmateriaal verstrekt door Landschap Noord- Holland. Om te bepalen of de meervleermuis op of rondom het plangebied voorkomt is in het voorjaar van 2011 onderzoek verricht. Het voorkomen van aangewezen vogels op en rondom het plangebied is bepaald op basis van habitatgeschiktheid. 3 de afstand tot waar een effect reikt, gemeten vanaf de projectlocatie 4 de afstand waarbinnen effecten door verstoring op soorten kunnen optreden LW-AF /WNR

19 3.3.2 Verstoring van soorten De voor de omringende Natura 2000-gebieden aangewezen Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten zijn gevoelig voor storingsfactoren waarvan de oorsprong buiten de grenzen van deze gebieden is gelegen. Hierbij moet voor alle Vogelrichtlijnsoorten en de Habitatrichtlijnsoorten Noordse woelmuis en meervleermuis rekening worden gehouden met verstoring door geluid, beweging en licht. Voor Vogelrichtlijnsoorten en de meervleermuis moet ook rekening gehouden worden met het verstoren van vliegroutes door schoorsteenhoogte en door verlichting. Aanlegfase Verstoring ten gevolge van de aanlegfase van de biowarmtecentrale blijft beperkt tot tijdelijke bouwwerkzaamheden met als gevolg emissie van geluid, beweging en uitstraling van verlichting naar de omgeving. Geluid Een verhoging van de geluidbelasting kan plaatsvinden tijdens de aanlegfase, waarbij het geluid van heien het hoogste geluidsniveau veroorzaakt. Het geluid van heien kan reiken tot circa 1 kilometer afstand tot het verdwijnt in het achtergeluid 5 : het langtijdgemiddelde berekende geluidsniveau is op 1 km afstand 42 db(a) (op 1,5 meter hoogte boven het maaiveld) (zie bijlage 3). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Polder Zeevang, dit is gelegen op twee kilometer ten noorden van het plangebied, de andere gebieden liggen op 4 kilometer afstand of verder. Dit betekent dat geluid uit het plangebied, tijdens de aanlegfase, niet waarneembaar is op de grens van Natura 2000 gebieden. Er zijn binnen deze verstoringsafstand ook geen gebieden gelegen die essentieel zijn voor het behalen van de instandhoudingsdoelen van Natura 2000 gebieden, zoals essentiële foerageergebieden voor smient, kleine zwanen of ganzen. Dit zijn soorten die geregeld ver van hun slaapplaatsen vliegen om te foerageren. Essentiële foerageergebieden liggen in polder Zeevang zelf en in Waterland-Oost 6 (afstand tot plangebied is circa 3,5 kilometer). Effecten van geluid op Natura 2000 instandhoudingsdoelstellingen tijdens de aanlegfase zijn niet aan de orde. Beweging en verlichting Beweging en verlichting is alleen in de directe omgeving merkbaar (orde grootte enkele tientallen meters). Dit zal grotendeels wegvallen in de aanwezige verstoring zoals deze reeds aanwezig is op het bedrijventerrein Baanstee Oost (vele vervoersbewegingen over de aanwezige wegen). Bovendien wordt de uitstraling van licht gedempt doordat de locatie rondom wordt afgeschermd door bebouwing en een populierenbos. In het buitengebied zal extra bewegingen op het terrein niet merkbaar zijn vanwege de afschermende werking van de populieren. Het is uitgesloten dat effecten van geluid en verlichting reiken tot aan de grens van een Natura 2000 gebied op minstens 2 km afstand. Voor Polder Zeevang is ook de meervleermuis aangewezen als habitatrichtlijnsoort. Vooraf was geen informatie beschikbaar over foerageerroutes bijvoorbeeld naar de weilanden ten oosten van het plangebied en verblijfplaatsen (oude huizen in Purmerend). Om te bepalen of de meervleermuis op en om het plangebied aanwezig is, is veldonderzoek gedaan naar foerageergebied en vliegroutes. Dit onderzoek is verricht conform het vleermuizenprotocol en het protocol vleermuizen en natte infrastructuur (A. J. Haarsma, 2010). Het laatste document is opgesteld in opdracht van de Provincie Noord-Holland. De 5 Berekeningen op basis van het geluidsmodel van DHV, december kaart ganzenfoerageergebieden van LW-AF /WNR

20 resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Figuur 4.3 en in bijlage 2. De meervleermuis is tijdens de inventarisaties niet op of om het plangebied aangetroffen. Tevens is vastgesteld dat het plangebied en de directe omgeving daarvan ongeschikt zijn als foerageergebied. Er wordt gewerkt tussen 6.00 en Dit betekent dat er alleen bouwverlichting nodig is in de winterperioden als de dagen te kort worden. Effecten op vleermuizen als gevolg van verlichting zijn dan uitgesloten, aangezien de vleermuizen dan in winterslaap zijn. Er worden geen gebouwen gesloopt of bomen gekapt, hierdoor kunnen eveneens geen effecten optreden op vliegroutes of vaste rust- of verblijfplaatsen. De omvang van het gebouw en de hoogte van de schoorstenen kunnen leiden tot een barrière in vliegroutes. Boven het plangebied zijn echter geen vliegroutes aangetroffen, deze worden hier vanwege de verlichting en afwezigheid van een markante lijn evenmin verwacht. Negatieve effecten op de meervleermuis ten gevolge van de realisatie van de biowarmtecentrale zijn daarom uit te sluiten. De overige aanwezen Habitatrichtlijnsoorten zijn aangewezen voor gebieden op een afstand van 4 kilometer of meer, hierop zijn effecten door verlichting en beweging eveneens uit te sluiten. Effecten van beweging en verlichting op Natura 2000 instandhoudingsdoelstellingen tijdens de aanlegfase zijn niet aan de orde. Gebruiksfase Tijdens de gebruiksfase kan een toename plaatsvinden van geluid, verlichting, beweging en stikstofemissie ten opzicht van de huidige situatie. Geluid Er is een prognose gemaakt van het geluid dat vrijkomt zodra de biowarmtecentrale in gebruik wordt genomen 7. Hieruit blijkt dat de 40dB(A)-contour (daggemiddelde) op circa 250 meter van het plangebied ligt. Deze 40dB(A) contour is de locatie waar het geluid van de biomassacentrale volledig wegvalt in het achtergrondgeluid. De figuren zijn opgenomen in bijlage 3. Het daggemiddelde betreft de hoogste waarde, omdat overdag het meeste geluid wordt geproduceerd. De hoogste geluidsniveaus ontstaan als de vrachtwagens een lading biomassa lossen. De verstoring reikt zeker niet tot in het Natura 2000 gebied polder Zeevang op twee kilometer afstand. Beweging en verlichting Verstoring door, verlichting en beweging blijft beperkt tot een zone van enkele tientallen meters rondom de te gebruiken aan- en afvoerroute via de wegen Magneet en de N244. Er geldt dat de toename van het aantal verkeersbewegingen op deze wegen beperkt is ten opzichte van de huidige verkeersbelasting. Verlichting zal gericht zijn op het plangebied om verstoring door verlichting zoveel mogelijk te beperken. Bovendien is tijdens het vleermuizenonderzoek de meervleermuis niet aangetroffen. Hierdoor zullen geen effecten optreden op de meervleermuis. Samengevat: effecten op de Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten zoals genoemd in Tabel 3.1 ten gevolge van verstoring door geluid, licht en beweging zijn uit te sluiten omdat: - de Natura 2000-gebieden op 2 kilometer afstand of verder van het plangebied zijn gelegen; - verstoring tijdens aanleg- en gebruikfase niet reikt tot in Natura 2000 gebieden foerageergebieden die van belang zijn voor de Natura 2000 instandhoudingsdoelstellingen; 7 Geluidsprognose Biomassacentrale Purmerend. DHV, MD-AF /mvi LW-AF /WNR

21 Omdat effecten niet optreden zijn effecten op instandhoudingsdoelstellingen van de aangewezen soorten uit te sluiten Effecten ten gevolge van stikstofdepositie op habitattypen Het gebruik van de biowarmtecentrale zorgt voor emissie van stikstofcomponenten (NOx) 8. Dat kan leiden tot verhoogde stikstofdepositie in Natura 2000 gebieden. Hierdoor kan een toename van nutriëntenrijkdom in de bodem optreden, waardoor de instandhouding van habitattypen die afhankelijk zijn van een nutriëntenarme bodem (zoals de in Tabel 3.1 genoemde vochtige heiden, overgangs- en trilvenen en hoogveenbossen) mogelijk in gevaar komt. Toename van nutriëntenrijkdom kan leiden tot het verdringen van voor deze habitattypen kenmerkende plantensoorten door soorten die gedijen bij hoge nutriëntenconcentraties zoals verschillende grassoorten. Bij het bepalen of effecten optreden door toename van stikstofdepositie spelen de volgende punten een rol: - de kritische depositie waarde en in hoeverre het project er toe leidt dat deze wordt overschreden; - in hoeverre andere factoren dan stikstofdepositie van belang zijn voor het al dan niet behalen van instandhoudingsdoelstellingen van habitattypen; - cumulatie met andere projecten. Deze punten worden hieronder toegelicht en worden in de navolgende paragrafen uitgewerkt. Kritische depositie waarde De gevoeligheid van habitattypen wordt uitgedrukt in de kritische depositie waarde (KDW). Dit geeft de grens aan waarboven het risico niet kan worden uitgesloten dat de kwaliteit van het habitattype significant wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepostie. Deze waarden zijn afkomstig uit het rapport Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden (Van Dobben en Van Hinsberg, 2008). Ten behoeve van de effectbeoordeling zal worden onderzocht: - wat de kritische depositiewaarden van de aangewezen habitattypen is; - of deze wordt overschreden ten gevolge van de realisatie van de biowarmtecentrale en hoe dit zich verhoudt relatief ten opzichte van de KDW. Hierbij speelt uiteraard de huidige stikstofdepositie (i.e. de achtergronddepositie) een belangrijke rol. Andere factoren dan stikstofdepositie spelen ook een rol Naast stikstofdepositie spelen zaken als beheer, inrichting en hydrologie een belangrijke rol bij het al dan niet behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Cumulatie In cumulatie met andere projecten kan het realiseren van de biowarmtecentrale leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingdoelstellingen. Dit wordt inzichtelijk gemaakt door te bepalen hoe hoog de stikstofdepositie is in cumulatie met andere projecten. 8 Indien er geen biomassacentrale wordt gerealiseerd zal de stadsverwarming op andere wijze gerealiseerd moeten worden waarbij over het algemeen ook emissies van NOx op zullen treden (conventionele energiecentrale of verwarmingsketels in woningen). LW-AF /WNR

22 Kritische depositiewaarden habitats omringende Natura 2000-gebieden De KDW s van de relevante habitattypen zijn aangegeven in Tabel 3.2. Hierin staat eveneens aangegeven wat de achtergronddepositie in 2010 was (gegevens afkomstig van het Planburo voor de Leefomgeving) deze wordt beschouwd als maatgevend voor de huidige achtergronddepositie, zie ook bijlage 1). Indien deze hoger is dan of bij benadering gelijk is aan de KDW van de habitattypen van een gebied is dit per habitattype in oranje aangegeven. Voor deze (in oranje aangegeven) habitattypen zal moeten worden bepaald of er een toename van stikstofdepositie te verwachten is tengevolge van de biowarmtecentrale, dit wordt gedaan in paragraaf Vervolgens wordt in paragraaf bepaald of een eventuele toename leidt tot effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van deze habitattypen. Omdat voor Polder Zeevang geen habitattypen zijn aangewezen en het leefgebied van de vogelsoorten niet door stikstof beperkt wordt, is dit onderwerp voor Polder Zeevang niet relevant. De vogels waarvoor dit gebied zijn aangewezen zijn juist afhankelijk van relatief voedselrijke omstandigheden. De KDW van het Markermeer & IJmeer (gebaseerd op de KDW van het habitattype kranswierwateren) ligt ver boven de achtergronddepositie. Dit geldt ook voor de KDW van de habitattypen ruigten en zomen en schorren en zilte graslanden zoals aangewezen voor (een deel van) de andere gebieden. Momenteel is al duidelijk dat de toename van stikstofdepositie op deze gebieden ten gevolge van de biowarmtecentrale zeker niet zal leiden tot het overschrijden van de KDW omdat de KDW momenteel 500 mol/ha/jaar hoger ligt dan de achtergronddepositie. De toename van stikstofdepositie op deze gebieden zal zeker niet meer zijn dan 10 mol/ha/jaar (expert judgement, ook ondersteund door de depositieberekening die verderop wordt gepresenteerd). Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van deze habitattypen zijn daarom ook uit te sluiten en zullen verder buiten beschouwing worden gelaten. Tabel 3.2: KDW s van de 6 gebieden (Alterra, 2008). In oranje staat aangegeven voor welke habitattypen de KDW reeds wordt overschreden door de huidige achtergronddepositie. Als een habitattype voor het betreffende Natura 2000-gebied niet is aangewezen, wordt dit aangegeven met het symbool -. De gebiedswaarde is gebaseerd op de KDW van het meest kritische habitattype. Kritische depositie waarden (mol N/ha/jaar) Gebied Kranswierwateren (H3140) Vochtige heiden (H4010) Ruigten en zomen (H6430) Overgangs- en Trilvenen (H7140) Hoogveenbossen (H91D0) Schorren en zilte Graslanden (H1330_B) gebiedswaarde Huidige achtergronddepositie 2010 (mol/ha/jr) Markermeer & IJmeer Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske Polder Westzaan Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder > > > > > Eilandspolder - - > LW-AF /WNR

23 1350 Toename stikstofdepositie in vergelijking met kritische depositiewaarde Om te bepalen of er door de realisatie van de biowarmtecentrale een toename is te verwachten van stikstofdepositie op de in Tabel 3.2 in oranje aangegeven habitattypen is hiervan een modelberekening uitgevoerd. Hierbij is rekening gehouden met voltijd maximale belasting van de biowarmtecentrale, dus maximale stikstofuitstoot (worst case scenario). In de praktijk zal de centrale alleen in de winterperiode maximaal draaien. De methode en resultaten van deze berekening zijn opgenomen in bijlage 1. De belangrijkste conclusies van deze berekening worden in deze paragraaf toegelicht ten behoeve van de effectbeoordeling. In Figuur 3.2 staat de toename van stikstofdepositie in 2013 ten gevolge van de biowarmtecentrale aangegeven ten opzichte van de situatie in 2010 zonder biowarmtecentrale. Daarnaast staat in Figuur 3.3 aangegeven wat het verschil in stikstofdepositie is tussen 2010 zonder biowarmtecentrale en 2020 inclusief biowarmtecentrale. De toename van stikstofdepositie per gebied ten gevolge van de biowarmtecentrale is opgenomen in tabel 3.3 (op basis van Figuur 3.2). LW-AF /WNR

24 Figuur 3.2: toename van stikstofdepositie ten gevolge van de ingebruikname van de biowarmtecentrale in het jaar 2013 (projectbijdrage). De ligging van Natura 2000 gebieden in de omgeving is met gele contouren weergegeven. Uit deze figuur blijkt dat de toename van de depositie als gevolg van de biomassacentrale in de meeste stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden lager is dan 0,5 mol/ha/jr. Alleen in de noordoosthoek van het Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske en de oostgrens van Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder is sprake van tussen 0,5 mol en 1 mol/ha/jr extra depositie. LW-AF /WNR

25 Eilandspolder Polder Zeevang Wormer en -Jisperveld & Kalverpolder Ilpverveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske Polder Westzaan Markermeer & IJmeer Figuur 3.3: verschil in totale stikstofdepositie tussen 2010 (zonder biowarmtecentrale) en 2020 (inclusief biowarmtecentrale). De rode stip geeft de locatie van de biowarmtecentrale weer. Tabel 3.3: bijdrage aan stikstofdepositie van biowarmtecentrale in 2013 voor de 4 relevante Natura gebieden. Gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske Polder Westzaan Wormer- Jisperveld Kalverpolder en & Kritische Depositie Waarde (mol/ha/jr) van meest gevoelige habitattype van gebied Huidige achtergronddepositie 2010 (mol/ha/jr) Bijdrage biowarmte centrale 2013 (mol/ha/jr) Percentage bijdrage biowarmtecentr ale t.o.v. KDW (%) Percentage bijdrage biowarmtecentr ale t.o.v ,2-0,7 0,100% 0,059% ,1-0,4 0,057% 0,026% ,2-0,5 0,071% 0,048% achtergronddepositie 2010 (%) LW-AF /WNR

26 Eilandspolder ,2-0,4 0,057% 0.036% Uit Figuur 3.2 en tabel 3.3 blijkt dat de toename van stikstofdepositie op de omringende Natura gebieden ten gevolge van de realisatie van de biowarmtecentrale tussen de 0,1 en de 0,7 mol N/ha/jaar ligt. Ten opzichte van de laagste KDW van de aangewezen habitattypen van deze gebieden (dit is alleen de KDW behorende bij het habitattype overgangs- en trilvenen) levert de biowarmtecentrale een toename van tussen 0,057% en 0,1%.Ten opzichte van de achtergronddepositie is dit een toename van tussen 0,026% en 0,059%. De percentages van de bijdrage van de biowarmtecentrale ten opzichte van de KDW en de huidige achtergronddepositie zijn maximaal genomen. Ofwel de hoogste bijdrage van de range van bijdragen van de biowarmtecentrale is relatief gesteld ten opzichte van de laagste achtergronddepositie van de range van achtergronddeposities voor een gebied of ten opzichte van de laagste KDW van een aangewezen habitattype. Uit figuur 3.2 blijkt duidelijk dat dit een worst-case is: de 0,5 Mol contour ligt net binnen de gevoelige Natura 2000 gebieden Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske en Wormer&Jisperveld en & Kalverpolder. De bijdrage aan stikstof door het project is ook berekend als worstcase, door aan te nemen dat de centrale continu op maximaal vermogen draait. In de praktijk zal waarschijnlijk alleen in de winter op maximaal vermogen worden gedraaid. Duiding van de stikstoftoename in absolute en relatieve zin In het grootste gedeelte van de relevante Natura 2000 gebieden is de toename van stikstofdepositie minder dan 0,5 Mol/ha/ja (figuur 3.2). Dit is in absolute zin een zo kleine verandering dat deze verwaarloosbaar is. Ter vergelijking: op weidevogelgraslanden wordt vaak kg N per ha per jaar aan mest aangebracht 9, om de voedselrijkdom voor volwassen weidevogels op peil te houden. Dit komt overeen met Mol N/ha/ja. 0,5 mol stikstof is gelijk aan een theelepel kunstmest (circa 7 gram pure stikstof). Verspreid over één hectare, aangebracht gedurende een jaar heeft dit geen enkel effect op de vegetatie. Ook relatief gezien is de toename aan stikstof verwaarloosbaar. Jaspers et al (2010) 10 betogen dat een toename stikstof die kleiner is dan 0,5% van de KDW, ecologisch feitelijk niet meer meetbaar is. De biowarmtecentrale Purmerend zit met maximaal 0,1% hier een factor 5 onder. Ook ten opzichte van natuurlijke fluctuaties is de toename van maximaal 0,7 mol N/ha/ja verwaarloosbaar. Meteorologische omstandigheden kunnen bovendien resulteren in fluctuaties in depositie van 10% bij gelijke emissies 11. Aangezien de achtergronddepositie tussen de mol/ha/ja ligt, betekent dit een jaarlijkse fluctuatie tot ca mol N/ha/ja. Ook in het licht hiervan is een maximale bijdrage van 0,7 mol N/ha/ja nihil. De stikstofdepositie in Nederland en ook in deze regio vertoont een dalende trend. In het gebied rondom de biowarmtecentrale zal de depositie in 2020 ongeveer mol/ha/jr lager liggen dan in 2010 als gevolg van vigerend beleid ( grootschalige concentratiekaarten Nederland). Uit Figuur 3.3 blijkt dat dit voor alle relevante Natura 2000 gebieden geldt (met de laagste daling in Eilandspolder). In Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske is de maximale toename als gevolg van de biowarmtecentrale, in de noordrand van het Natura 2000-gebied, 0,7 mol/ha/ja. Tussen 2010 en 2020 zal, 9 Weijden, A.A.G. van der en Guldemond J.A., Wormenland en vliegjesland Bemesting in relatie tot voedsel voor de grutto. 10 Jasper, H., M. Mouissie, D. Tuitert & F. Kwadijk, Het slot en de sleutel. Stikstofdepositie en natuur. Toets 10(1): Planburo voor de leefomgeving, Grootschalige stikstofdepositie in Nederland. Herkomst en ontwikkeling in de tijd. LW-AF /WNR

27 inclusief de effecten van de biowarmtecentrale Purmerend, de stikstofbelasting op dit Natura 2000 gebied afnemen met mol/ha/ja. De daling als gevolg van vigerend beleid is dus vele malen groter. Effecten op instandhoudingsdoelstellingen Bij de effectbepaling moet worden onderzocht of er (significant) negatieve effecten zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van de habitattypen aangewezen voor de Natura 2000-gebieden. De instandhoudingsdoelstellingen met betrekking tot oppervlakte en kwaliteit van de habitattypen voor de 4 gebieden zijn weergegeven in Tabel 3.4. Tabel 3.4: instandhoudingsdoelstellingen voor de habitattypen waarvan de KDW al wordt overschreden door de achtergronddepositie voor de 4 Natura 2000-gebieden. Het eerste symbool geeft het doel voor oppervlak weer, het tweede symbool geeft het doel voor kwaliteit weer. > betekent verbetering; = betekent behoud; betekent dat het habitattype niet voor het gebied is aangewezen. Gebied Vochtige heiden Overgangs- en trilvenen Hoogveenbossen Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske Oppervlak Kwaliteit Oppervlak Kwaliteit Oppervlak Kwaliteit > = > = = = Polder Westzaan > = = = - - Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder > = = = - - Eilandspolder - - = = - - Hieronder volgt de effectbeschrijving ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen van de habitattypen. Effecten niet merkbaar door verwaarloosbare toename Uit paragraaf blijkt dat de toename van stikstofdepositie van de biowarmtecentrale zeer klein is (zie Tabel 3.3). Zowel in absolute als in relatieve zin is de toename in stikstofdepositie dusdanig klein dat deze als verwaarloosbaar wordt gekarakteriseerd. Bovendien zal deze verwaarloosbare toename niet herkenbaar zijn in de dagelijkse fluctuatie van de achtergronddepositie. Doordat de toename in stikstofdepositie te verwaarlozen is zal geen verandering in vegetatiesamenstelling optreden en worden habitats en habitattypen niet aangetast. Hierdoor kan met zekerheid worden uitgesloten dat de biowarmtecentrale enige negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstelling van de habitattypen Vochtige heiden, Overgangs- en trilvenen en Hoogveenbossen zoals aangewezen voor de gebieden Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske, Polder Westzaan, Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder en Eilandspolder. Cumulatie Zoals hierboven toegelicht is de toename stikstofdepositie die de biowarmtecentrale Purmerend veroorzaakt op kwetsbare habitattypes verwaarloosbaar klein. De Provincie Noord-Holland (bevoegd gezag) heeft wel gevraagd om ook andere projecten in de omgeving in beeld te brengen, zodat duidelijk in beeld blijft hoe de lokale stikstofbronnen zich ontwikkelen. In voorgaande paragrafen is de stikstofdepositie LW-AF /WNR

28 afgezet tegen de achtergronddepositie in de huidige situatie, en tegen de situatie in 2020 met het project. Nu worden ook projecten in beschouwing genomen die op dit moment in procedure zijn voor een Nbwet vergunning, of recent een Nbwet vergunning hebben ontvangen. Feitelijk wordt op deze manier de gegevens van de achtergronddepositie aangevuld met bekende, toekomstige, lokale bronnen. De cumulerende projecten dienen daarom ook in het licht van de achtergronddepositie beschouwd te worden. Om vast te stellen of dit project in cumulatie met andere projecten leidt tot effecten door verhoogde stikstofdepositie, zijn door de Provincie Noord-Holland gegevens aangeleverd van projecten die leiden tot extra stikstofdepositie. In onderstaande alinea s staat per Natura 2000-gebied beschreven of effecten ten gevolge van cumulatie optreden. De aangeleverde gegevens betreffen: Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder - Vergunning aan veehouderij Snijder; - Vergunning aan Nuon voor de ingebruikname van een warmtekrachtcentrale te Diemen; Ilperveld, Oostzanerveld, Varkensland en Twiske - Vergunning aan veehouderij Schipper; - Vergunning aan veehouderij Verbij; - Vergunning aan Nuon voor de ingebruikname van een warmtekrachtcentrale te Diemen; - Vergunning aan Chemtura - Vergunning aan veehouderij VOF Spaans; - Vergunning aan Maja. Polder Westzaan - Vergunning aan EUCO-corporation Holding BV voor de ingebruikname van een biowarmtecentrale te Amsterdam; - Vergunning aan Nuon voor de ingebruikname van een warmtekrachtcentrale te Diemen; - Vergunning aan Nuon voor de ingebruikname van een electriciteitscentrale te Amsterdam; - Vergunning aan Chemtura - Vergunning aan Maja. Eilandspolder - Vergunning aan veehouderij Jantjes; - Vergunning aan veehouderij Koot - Vergunning aan veehouderij Klinkhamer; - Vergunning aan veehouderij Kostelijk; - Vergunning aan veehouderij de Ruiter; - Vergunning aan veehouderij Zijp; In Tabel 3.5 staan de gegevens met betrekking tot de stikstofdepositie van bovenstaande projecten aangegeven. Ook is de cumulatie berekend door de optelsom van de stikstofbijdragen van de verschillende projecten met de stikstofbijdrage van de biowarmtecentrale. Daarnaast is aangegeven hoe dit cumulatief zich procentueel verhoudt tot de achtergronddepositie en de meest kritische KDW. Dit is per Natura 2000-gebied gedaan. Vervolgens staat per gebied beschreven of de biowarmtecentrale in cumulatie met bovenstaande projecten leidt tot effecten. Ook is in figuur 3.4 het kaartbeeld van de cumulerende projecten weergegeven. Provincie Noord-Holland heeft gegevens aangeleverd waaruit blijkt welke depositietoename het vergunde project veroorzaakt op een specifieke locatie met een stikstofgevoelig habitattype. Voor alle projecten is de maximale depositie binnen het Natura 2000 gebied gebruikt, en wordt er van uit gegaan dat deze maximale depositie voor het gehele betreffende Natura 2000 LW-AF /WNR

29 gebied geldt. Er wordt hier dus een slechts denkbaar scenario voorgesteld, omdat de depositie als gevolg van de projecten in ruimtelijke zin varieert, en niet in het gehele gebied de maximale waarde heeft. De getallen op figuur 3.4 geven de cumulatieve bijdrage weer van de verschillende projecten. De bijdrage van de biowarmtecentrale is niet in dit getal meegerekend. Voor Ilperveld, Oostzanerveld, Varkensland & Twiske is voor de afzonderlijke deelgebieden de cumulatieve bijdrage berekend. Tabel 3.5: Bijdragen van stikstofdepositie van verschillende projecten en de biowarmtecentrale per Natura 2000-gebied. Ook staat de cumulatie aangegeven. Gebied & Project Maximale stikstof depositie door projecten Maximale stikstof depositie door biowarmte centrale Cumulatie cumulatie tov achtergrond depositie cumulatie tov KDW (mol N/ha/jr) (mol N/ha/jr) (mol N/ha/jr) (%) (%) Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder Veehouderij Snijder; -3.4 Warmtekrachtcentrale, Diemen 0.7 Cumulatie % -0.31% Ilperveld, Oostzanerveld, Varkensland en Twiske Ilperveld Chemtura 0.02 Maja 0.6 Cumulatie Ilperveld % 0.19% Oostzanerveld Warmtekrachtcentrale, Diemen 1.7 Chemtura 0.01 Cumulatie Oostzanerveld % 0.34% Varkensland Veehouderij Verbij; 8.9 Chemtura 0.01 Maja 1 Veehouderij Schipper; 0,26 Cumulatie Varkensland % 1.56% Twiske VOF Spaans 0.19 Chemtura 0 Cumulatie Twiske % 0.13% Polder Westzaan Biomassacentrale, Amsterdam 1.14 Warmtekrachtcentrale, Diemen 0.6 Electriciteitscentrale, A dam 0.19 Maja 0.2 Chemtura 0 LW-AF /WNR

30 Cumulatie % 0.36% Eilandspolder Veehouderij Jantjes 0.33 Veehouderij Klinkhouder 0.18 Veehouderij Kostelijk Veehouderij de Ruijter 0.99 Veehouderij Zijp 1.75 Veehouderij Koot 1.88 Cumulatie % 0.66% Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder Uit de vergunning van veehouderij Snijder blijkt dat de veehouderij wordt verplaatst waardoor de afstand tot het Natura 2000-gebied Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder afneemt. Hierdoor treedt er een afname van stikstofdepositie op. Ten gevolge van de warmtekrachtcentrale te Diemen is er een lichte stijging van stikstofdepositie. In cumulatie van beide projecten en de biowarmtecentrale treedt een afname van 2.2 mol N/ha/jaar op. Hierdoor zijn (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen uitgesloten. Effecten ten gevolge van cumulatie zijn dus uit te sluiten. Figuur 3.4: toename van stikstofdepositie ten gevolge van de ingebruikname van de biowarmtecentrale en cumulatieve toename van verschillende projecten in de omgeving. De getallen binnen de Natura 2000 LW-AF /WNR

31 gebieden geven de maximale cumulatieve toename aan stikstofdepositie, van de verschillende projecten (exclusief de toename van de biowarmtecentrale). Ilperveld, Oostzanerveld, Varkensland en Twiske De toename van stikstofdepositite op dit gebied ten gevolge van de biowarmtecentrale te Purmerend is maximaal 0,7 mol N/ha/jaar, in het noorden van het Natura 2000 gebied. Op de zuidgrens is de toename maximaal 0.2 mol N/ha/jaar. In cumulatie met bovenbeschreven projecten is de stikstofdepositie maximaal (de maximale cumulatie + de maximale toename als gevolg van de biowarmtecentrale): In Ilperveld: 1,32 mol N/ha/ja In Oostzanerveld: 2,41 mol N/ha/ja In Varkensland: 10,91 mol N/ha/ja In Twiske: 2,6 mol N/ha/ja In Ilperveld, Oostzanerveld en Twikse zijn ook de cumulatieve toenames dusdanig beperkt, dat deze verwaarloosbaar zijn, zowel in absolute als relatieve zin. De grootste toename vindt plaats in Varkensland en deze is voor >80% toe te schrijven aan de uitbreiding van veehouderij Verbij. De biowarmtecentrale levert van deze 10,91 mol maximaal 0,7 mol. De stikstoftoename van de biowarmtecentrale is meer dan een factor 10 kleiner dan de toename vanuit veehouderij Verbij. De veehouderij ligt op circa 100 meter ten oosten van de begrenzing van Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twikse. Uit de verleende vergunning blijkt dat het ruimtelijke effect van de stikstofdepositie vanuit de Veehouderij gering is, aangezien er nog ruim voldoende oppervlakte beschikbaar blijft om de instandhoudingsdoelstelingen voor het habitattype veenmosrietland te garanderen. Aangezien dit project op zichzelf het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen niet in de weg staat, zal de maximaal 0,7 mol N/ha/ja extra vanuit de biowarmtecentrale hier ook niet toe leiden. In Varkensland zal de stikstofdepositie in de komende tien jaar met mol N/ha/jaar afnemen. Er is door de Provincie Noord-Holland voor de veenmosrietlanden een tussendoel gesteld om de depositie tot 1400 mol N/ha/jaar te laten dalen 12. Met dit tussendoel blijven de instandhoudingsdoelstellingen haalbaar. De maximaal 0,7 mol N/ha/ja die de biowarmtecentrale Purmerend aan toename veroorzaakt, is ook in dit licht verwaarloosbaar. Het beheer speelt ook een belangrijke rol in het realiseren van de doelstellingen: Het behoud en de uitbreiding van veenmosrietlanden is in het algemeen (ook in Varkensland) afhankelijk van de mogelijkheden tot nieuwvorming in een verlandingreeks. Veenmosrietland is een specifiek stadium in een successiereeks dat begint met open water en kan eindigen in moerasbos (afhankelijk tot hoever een beheerder de natuur laat ontwikkelen). In het concept Natura 2000 beheerplan zijn maatregelen opgenomen zoals het graven van petgaten 13. Vanuit dit open water komen verlandingsreeksen op gang die binnen een aantal jaren tot veenmosrietland zijn ontwikkeld. Om vervolgens het stadium veenmosrietland zo lang mogelijk vast te houden, biedt beheer uitkomst. Door te maaien en af te voeren en de ontwikkeling van bomen en struiken geen kans te geven (bijvoorbeeld door opgekomen boompjes uit de vegetatie te trekken), blijft de gewenste veenmosvegetatie lang in stand. Stikstofdepositie zorgt voor een versnelde successie, en dus een verkort stadium veenmosrietland, of een grotere beheersinspanning. Met goed beheer (regelmatig maaien) en het cyclisch graven van petgaten, zodat er altijd nieuwe 12 Vergunning Natuurbeschermingswet 1998 voor veehouderij Verbij. Kenmerk: Minke Huurnink, Adrie van Hooff, Piet Oudejans, Robbert Blijleven. Concept beheerplan Natura 2000 Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske. Concept 11 januari Tauw, Amsterdam. LW-AF /WNR

32 ontwikkeling van onder andere veenmosrietlanden mogelijk is, is het heel goed mogelijk om de doelstellingen van veenmosrietland te realiseren. Ondanks dat de stikstofdepositie nog niet onder de kritische depositiewaarde ligt. De maximaal 0,7 mol N/ha/ja toename als gevolg van de biowarmtecentrale is ook in dit licht verwaarloosbaar: beheer van de veenmosrietlanden en nieuwvorming vanuit verlandingsreeksen zijn vele malen sterker bepalend voor de omvang en kwaliteit van het veenmosrietland. De instandhoudingsdoelstellingen zijn dus nog steeds haalbaar via maatregelen die sowieso genomen dienen te worden om de veenmosrietlanden te behouden en uit te breiden, ondanks de beperkte stikstoftoename. Polder Westzaan De toename van stikstofdepositite op Polder Westzaan ten gevolge van de biowarmtecentrale te Purmerend is maximaal 0,4 moln/ha/jaar. In cumulatie met bovenbeschreven projecten is de stikstofdepositie 2.53 moln/ha/jaar. Dit cumulatief is dusdanig klein (0.17% ten opzichte van achtergronddepositie en 0.436% van de KDW) dat (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van habitattypen van Polder Westzaan zijn uitgesloten. Eilandspolder De toename van stikstofdepositite op Eilandspolder ten gevolge van de biowarmtecentrale te Purmerend is maximaal 0,4 moln/ha/jaar. In cumulatie met bovenbeschreven projecten is de stikstofdepositie 4,59 mol N/ha/jaar. Dit cumulatief is dusdanig klein (0.42% ten opzichte van achtergronddepositie en 0.66% van de KDW) dat (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van habitattypen van Eilandspolder zijn uitgesloten. Worst case benadering Er is in alle relevante stappen van de beoordeling uitgegaan van worst case, waardoor de al verwaarloosbaar kleine toenames van de biowarmtecentrale, een overschatting zijn van de werkelijke situatie: Er is bij de emissiebepaling van uit gegaan dat de centrale constant op maximaal vermogen draait. In de praktijk levert dit een overschatting op. Bij de cumulatiebepaling is er van uit gegaan dat de maximale bijdrage van de biowarmtecentrale, overlapt met de maximale bijdrage van de cumulatieve projecten. Door een ruimtelijke analyse te maken zou kunnen blijken dat verschillende projecten niet samenvallen waardoor de depositie lager uitvalt. Gezien de verwaarloosbare bijdrage van het project biowarmtecentrale, is deze analyse niet nodig. Ook bij het berekenen van de relatieve bijdrage stikstof (ten opzicht van KDW en achtergronddepositie) is uitgegaan van worst-case door aan te nemen dat de maximale bijdrage in heel het gebied plaatsvindt, en de ondergrens te gebruiken van de KDW en achtergronddeposities waarden. Andere factoren dan stikstofdepositie spelen een belangrijke rol bij kwaliteitsbehoud van habitattypen Uit de Atlas van de Natura 2000-gebieden in Laag Holland (Landschap Noord-Holland, 2009) blijkt dat de kwaliteit van de habitattypen Vochtige heiden, Overgangs- en trilvenen en Hoogveenbossen in de eerder genoemde gebieden naast stikstofdepositie wordt bedreigd door de volgende factoren: - Intensivering en omzetting van habitattypen naar graslanden; onder meer door peilverlaging, bemesting (ook van aangrenzend land) en/of het opbrengen van bagger; - Verdroging en eutrofiëring door permanente of tijdelijke peilverlaging; - Verzuring onder invloed van voedselrijk, sulfaatrijk en verzoet water; - Wintermaaien voor of tijdens strenge vorst; LW-AF /WNR

33 - Overbeweiding met rundvee, paarden of schapen; - Eutrofiëring en overbeweiding door overzomerende ganzen; - Achterstallig beheer: staken van maaibeheer of boompjes trekken (verbossing); - Laten liggen van het maaisel of in het geval van hoogveenbossen het laten liggen van gekapte struiken en bomen; - Regelmatige betreding - Versnippering (kleine geïsoleerde moerasbossen < 0.5 ha) Deze factoren hebben allen betrekking op beheer, inrichting en waterhuishouding en zijn van toepassing op alle gebieden waar deze habitattypen in aanwezig zijn. Het goed op orde hebben/krijgen hiervan door de verantwoordelijke terreinbeherende organisaties is naast het terugdringen van stikstofdepositie van groot belang om de instandhoudingsdoelstelling van kwaliteitsbehoud van de drie habitattypen te realiseren. Conclusie cumulatie In cumulatie met andere projecten leidt de realisatie van de biowarmtecentrale tot een zeer beperkte toename van stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden. De grootste toename vindt plaats in Varkensland, waar de cumulatieve toename 10,1 mol N/ha/ja bedraagt. De biowarmtecentrale levert 0,7 van deze 10,1 mol, de rest wordt geleverd door veehouderijen. Vanwege deze toename is het project biowarmtecentrale Purmerend niet vergunningvrij. Er wordt een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 aangevraagd. In voorliggende verslechteringstoets is aangetoond dat de toename niet zorgt voor significante effecten op de Natura 2000 instandhoudingsdoelstellingen, om feitelijk twee redenen: De toename is dusdanig klein dat deze verwaarloosbaar is, zowel absoluut gezien als relatief ten opzichte van de kritische depositiewaarde en de achtergronddepositie en de overige projecten die in de cumulatie zijn meegewogen. Het realiseren van de doelstellingen voor veenmosrietland is gestoeld op drie pijlers: 1) creëren van nieuwe verlandingsreeksen 2) vegetatiebeheer om veenmosrietlandstadium zo lang mogelijk te behouden 3) verder terugbrengen van de stikstofdepositie. Via het creëren van verlandingsreeksen en het beheer van de veenmosrietlanden kunnen de doelstellingen behaald worden. Ook omdat de stikstofdepositie de komende 10 jaar met mol N/ha/jaar afneemt in Varkensland. Met de cumulatieve projecten neemt de stikstofdepositie alsnog met mol N/ha/jaar af. Hiermee blijft het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen ruim binnen bereik via inrichting- en beheermaatregelen. Voor de twee overige habitattypen die minder gevoelig zijn voor stikstofdepositie dan de veenmosrietlanden (vochtige heiden en hoogveenbossen) geldt dat de kritische depositiewaarden ca 2-2,5 keer zo hoog ligt. Daarmee is de bijdrage aan stikstofdepositie van het project biowarmtecentrale in nog hogere mate verwaarloosbaar. 3.4 Effecten op habitats van aangewezen soorten door verslechtering ten gevolge van stikstofdepositie Uit voorgaande hoofdstukken is gebleken dat de toename van stikstofdepositie op de omringende Natura 2000-gebieden te verwaarlozen is. Hierdoor zijn effecten op habitats van aangewezen soorten door verslechtering ten gevolge van stikstofdepositie eveneens uitgesloten. Bovendien zijn de aangewezen soorten afhankelijk van (matig) voedselrijke habitats zoals ruigtes, en voedselrijke graslanden. Deze habitats zijn ongevoelig voor een geringe toename in stikstofdepositie omdat dit per definitie voedselrijkere systemen zijn. LW-AF /WNR

34 3.5 Effectbeperkende maatregelen Aangezien (significant) negatieve effecten zijn uit te sluiten, zijn geen effectbeperkende maatregelen nodig. De al verwaarloosbare depositie wordt in het huidige ontwerp beperkt door het aanbrengen van een rookgasreiniging, onder andere gebaseerd op DeNOx installatie. Dit is echter geen mitigerende maatregel, maar onderdeel van het ontwerp. 3.6 Conclusies en beantwoording vraagstellingen In onderstaande alinea s worden de in de inleiding genoemde vraagstellingen voor de Natuurbeschermingswet 1998 beantwoord. Zijn (significant) negatieve effecten ten gevolge van de biowarmtecentrale op de instandhoudingsdoelstellingen van de omringende 6 Natura 2000-gebieden te verwachten of uit te sluiten? Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de omringende 6 Natura gebieden zijn uit te sluiten omdat: - door de afstand tot de gebieden en de beperkte uitstraling van licht en geluid door de biowarmtecentrale, verstorende effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de aangewezen Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten niet optreden; - de directe omgeving van de biowarmtecentrale geen essentieel leefgebied is van de aangewezen Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten - het behalen van de Natura 2000 instandhoudingsdoelen wordt niet in gevaar gebracht door verwaarloosbaar kleine toename van stikstof als gevolg van de biowarmtecentrale. - In cumulatie met andere projecten is de toename van stikstof dusdanig beperkt dat het behalen van de instanhoudingsdoelstellingen voor stikstofgevoelige habitattypen niet in gevaar komt. Door middel van de maatregelen in het kader van het Natura 2000 beheerplan, en het feit dat de stikstofdepositie teruggedrongen zal worden de komende tien jaar kunnen de doelen behaald worden. - door de verwaarloosbare toename in stikstofdepositie, verslechterende effecten op de habitats van aanwezen soorten niet optreden. Wat zijn mogelijkheden om eventuele (significant) negatieve effecten teniet te doen of te beperken? Gezien (significant) negatieve effecten zijn uit te sluiten zijn geen effectbeperkende maatregelen nodig. De al verwaarloosbare depositie wordt in het huidige ontwerp beperkt door het aanbrengen van een rookgasreiniging onder andere gebaseerd op de DeNox installatie. Dit is echter onderdeel van het op best beschikbare technieken gebaseerde ontwerp en geen mitigerende maatregel. Wat zijn benodigde vervolgstappen, zoals het doen van vervolgonderzoek of het aanvragen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998? Aangezien (significant) negatieve effecten zijn uitgesloten is geen passende beoordeling nodig. Omdat er wel sprake is van enige verhoogde stikstofbelasting dient een vergunning aangevraagd te worden. Zodoende kan het Bevoegd Gezag goed bij blijven houden hoe de lokale stikstofbronnen zich ontwikkelen. Op basis van de uitkomsten van deze verslechteringstoets kan vergunning worden aangevraagd. LW-AF /WNR

35 4 TOETS FLORA- EN FAUNAWET Ten behoeve van deze quick scan worden achtereenvolgens beschreven: - de Flora- en faunawet en het toetskader; - beschermde soorten; - effecten; - knelpunten. 4.1 Flora- en faunawet De Flora- en faunawet regelt de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten en dieren in Nederland. De wet gaat uit van het nee, tenzij- beginsel. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Voor initiatiefnemers die activiteiten of plannen willen uitvoeren, zijn met name de zorgplicht en de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet relevant. De zorgplicht houdt in dat bij de uitvoering rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van planten en dieren en dat schade zoveel mogelijk voorkomen moet worden. De zorgplicht geldt altijd voor alle individuen van in Nederland voorkomende planten en dieren, ongeacht of de soort beschermd is en of ontheffing of vrijstelling is verleend. Voor de in de wet opgenomen beschermde soorten gelden de volgende verbodsbepalingen: Art. 8: Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen; Art. 9: Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen; Art. 10: Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten; Art. 11: Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren; Art. 12: Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. In een aantal gevallen is het mogelijk vrijstelling of ontheffing te verkrijgen voor het overtreden van de verbodsbepalingen uit artikel 8 tot en met 12. Dit is afhankelijk van het niveau van de bescherming van de aanwezige beschermde soorten en van het type handeling. De beschermde soorten zijn te verdelen in een aantal categorieën elk met een verschillend beschermingsniveau. In tabel 1 is een overzicht gegeven van de toetsingscriteria voor het verlenen van ontheffingen van beschermde soorten. Tabel 4.1: Toetsingscriteria voor het verlenen van ontheffingen van beschermde soorten Categorie soorten Toetsingscriteria voor het verlenen van ontheffingen Tabel 1: Algemene Algehele vrijstelling van toepassing in het geval van bepaalde vormen beschermde soorten van bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik of van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Tabel 2: Overige beschermde soorten Vrijstelling met gedragscode of ontheffing met lichte toets De activiteit mag er niet voor zorgen dat er afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van (de betreffende LW-AF /WNR

36 Tabel 3 en soorten opgenomen in bijlage 4 van de Habitatrichtlijn: Strikt beschermde soorten Vogels populatie van) de soort; De activiteit moet een redelijk doel dienen. Ontheffing met uitgebreide toets Er mag geen andere bevredigende oplossing voor de geplande activiteit zijn; De activiteit mag er niet voor zorgen dat er afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort; Er moet sprake zijn van een in of bij de wet genoemd belang: dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten; de bescherming van flora en fauna en de openbare veiligheid De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt (nesten, holen en dergelijke) inclusief de functionele omgeving (kwantiteit, kwaliteit, bereikbaar en dergelijke) om het broeden succesvol te doen zijn én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop twee uitzonderingen: Nesten van bosuil, steenuil, kerkuil, groene specht, zwarte specht en grote bonte specht zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd onder artikel 11. De lijst is limitatief, nesten van bijvoorbeeld gierzwaluwen vallen alleen tijdens de broedperiode onder het beschermingsregime van artikel 11. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding van artikel 11 zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft; Nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten en van ransuil zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken daarom gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Ook hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep. In het plangebied kunnen beschermde soorten voorkomen die verstoord kunnen worden door de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen en de daaraan gekoppelde activiteiten. Daarom zal er in deze rapportage een toetsing worden uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet. Toetskader Het toetskader waaraan de ontwikkeling wordt getoetst is: zijn er in en om het plangebied streng beschermde soorten aanwezig in de zin van de Flora- en faunawet en worden ten gevolge van de ingreep verbodsbepalingen uit artikel 8 tot en met 13 van de Flora- en faunawet overtreden? 4.2 Beschermde flora en fauna Op dinsdag 12 april 2011 is een bezoek gebracht aan het terrein van de toekomstige biowarmtecentrale en de omgeving daarvan. Tijdens dit veldbezoek is gelet op de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en op habitats die mogelijk geschikt zijn voor beschermde flora en fauna. Daarnaast is aanvullend LW-AF /WNR

37 vleermuizenonderzoek verricht op 26 april, 8 mei (beide avond-nachtbezoeken) en 24 mei (nachtochtendbezoek). Gezien de 4 veldbezoeken hebben plaatsgevonden in het voorjaar en de weersomstandigheden goed waren voor het doen van soortgericht veldwerk, geven de resultaten van het veldwerk een volledig en representatief beeld van de verspreiding van flora en fauna op en om het plangebied. Hieronder staat per soortgroep beschreven wat is aangetroffen en in hoeverre het habitat geschikt is voor het voorkomen van beschermde soorten uit de soortgroep. Flora Op het terrein zijn enkele hopen grond aanwezig. Hierop groeien algemeen voorkomende plantensoorten zoals braam, brandnetel, fluitekruit en smeerwortel. Ook staan er een aantal wilgenscheuten. Het terrein is ongeschikt voor strenger beschermde flora. Vissen, amfibieën en reptielen Aan de oostzijde van het plangebied is een ca. 6 meter brede sloot gelegen. In de sloot zijn enkele driedoornige stekelbaarzen gevonden met behulp van een grofmazig RAVON schepnet. Gezien de baggerrijke bodem is de sloot ook geschikt voor de kleine modderkruiper (tabel 2). Gezien de grootte van de sloot en omdat deze in verbinding staat met sloten in de omgeving kan ook de bittervoorn (tabel 3) voorkomen in de sloot. Tijdens de veldbezoeken zijn geen amfibieën of reptielen aangetroffen. De sloot aan de oostzijde van het plangebied is een goed leefgebied voor groene en bruine kikker en voor de pad en kleine watersalamander (allen tabel 1). De hopen grond en zand op het terrein zijn ongeschikt voor de rugstreeppad omdat deze volledig begroeid zijn. Reptielen zijn niet aangetroffen, mogelijk dat de omgeving van het plangebied leefgebied is van de ringslang (tabel 3), deze soort wordt op het terrein bij hoge uitzondering verwacht. Figuur 4.1: Links: een opvliegend paartje wilde eenden. Rechts: twee driedoornige stekelbaarzen. (foto J. Rink) Zoogdieren Tijdens de veldbezoeken is een maal een bruine rat waargenomen. Verder zijn geen zoogdieren aangetroffen. De hopen grond en stenen op het plangebied zijn geschikt voor algemeen voorkomende muizen zoals aardmuis en veldmuis en de egel (allen tabel 1). De volgende vleermuissoorten kunnen worden verwacht boven of rondom het plangebied: gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis, meervleermuis, rosse vleermuis en laatvlieger. Het plangebied en de sloot ten oosten van LW-AF /WNR

38 het plangebied worden mogelijk als foerageergebied gebruikt. Op grotere afstand van het plangebied zijn vooral de polders, sloten en het golfterrein geschikt foerageergebied. Mogelijk worden lijnvormige elementen rondom het plangebied in het industrieterrein Baanstee-Oost, gebruikt als vliegroute. Hierbij gaat het om de sloten en bomenrijen, maar ook wegen al dan niet met bomenrijen erlangs. De vleermuizen die op en om het industriegebied foerageren, hebben zeer waarschijnlijk vaste rust- en verblijfplaatsen op en om het industrieterrein. Op het plangebied van de biowarmtecentrale zelf zijn geen vaste rust- of verblijfplaatsen (zoals oudere bomen met holtes of bebouwing) aanwezig. In Figuur 4.2 staat aangegeven waar mogelijke vaste rust- of verblijfplaatsen, foerageergebied en vliegroutes hiertussen bevinden. Figuur 4.2: In het industriegebied Baanstee-Oost (binnen rode cirkel) zijn mogelijke vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig in de aanwezige bebouwing. Ook wordt dit gebied mogelijk als foerageergebied benut. Vanuit het industriegebied vliegen vleermuizen naar de omgeving om te foerageren. De peilen geven globale vliegroutes (VR) aan richting foerageergebied. De meervleermuis zal onder andere vliegen richting de veenweide gebieden en het IJsselmeer. Het zwarte blok geeft de ligging van het plangebied weer. Aanvullend vleermuizenonderzoek In een overleg tussen Stadverwarming Purmerend en de vergunningsverleners voor de Natuurbeschermingswet 1998 van de Provincie Noord-Holland is besloten aanvullend onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen op en rondom het plangebied te doen. De methode en resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 2. Er zijn drie soorten vleermuizen aangetroffen, namelijk de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis en de laatvlieger. Deze komen allen voor op circa 50 meter afstand of verder van de randen van het plangebied, namelijk langs de sloot ten zuidzuidoosten van het plangebied die het LW-AF /WNR

39 industrieterrein van de golfbaan scheidt en de sloot ten oostzuidoosten van het plangebied tussen het populierenbos en de polder. Boven het plangebied zelf zijn geen vleermuizen waargenomen. Boven de sloot direct langs het plangebied (ten oostzuidoosten daarvan) is twee maal een waarneming gedaan van een overvliegende gewone dwergvleermuis. Deze waarnemingen zijn weergegeven in Figuur 4.3. Figuur 4.3: Op de trajecten aangegeven met de rode lijnen zijn gewone en ruige dwergvleermuizen waargenomen op 26 april en 8 mei Op enkele plekken waren op 26 april en 8 mei 2011 hotspots met ca. 5 tot 8 individuen ter plaatse. Dit is weergegeven in de zwarte cirkels. Tijdens het avond bezoek op 8 mei 2011 zijn aanvullend nog twee maal een gewone dwergvleermuis (vliegroute, blauwe lijn) boven de sloot direct grenzend aan het plangebied en een laatvlieger (foerageergebied, gele cirkel) aan de andere kant van het populierenbos waargenomen. Het plangebied is weergegeven in het zwarte vierkant. Vogels Tijdens de veldbezoeken zijn de volgende vogelsoorten waargenomen. Op het plangebied: grasmus, zwartkop. In het populierenbos aan de oostzijde: kool- en pimpelmees, boomkruiper, grote bonte specht, fitis, tjiftjaf, zwartkop, vink, zwarte kraai (slaapplaats van een grote groep), winterkoning. In de sloot aan de oostzijde: paar wilde eenden, waterhoen op nest, meerkoet, overvliegende zilvermeeuw. Op het golfterrein: lepelaar en krakeend. Op het terrein zelf zijn geen vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig. Alle vogels zijn streng beschermd via de Flora- en faunawet. LW-AF /WNR

40 Overige soorten Het plangebied is niet geschikt voor overige beschermde tabel 2 of 3 soorten als vlinder, libelles, kevers, slakken of mieren. 4.3 Effecten en effectbeperkende maatregelen Het plangebied heeft slechts weinig natuurwaarden, mogelijk komen wel algemeen beschermde tabel 1 soorten voor. Deze zijn vrijgesteld van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet, wel geldt de zorgplicht (zie verderop). Uit voorgaand hoofdstuk blijkt dat naast algemeen voorkomende soorten ook enkele strenger beschermde soorten voorkomen namelijk: - kleine modderkruiper en bittervoorn in de oostelijke sloot; - ringslang in de omgeving van het plangebied; - gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger; - vogels. Per strenger beschermde soort(groep) wordt beschreven of effecten zijn te verwachten en hoe deze zullen worden voorkomen of geminimaliseerd. Tot slot wordt aangegeven hoe rekening wordt gehouden met de zorgplicht die voor alle flora en fauna geldt. Onderstaande maatregelen zal SVP ten uitvoer brengen tijdens de aanlegfase. DHV adviseert SVP om de maatregelen vast te leggen in een ecologisch werkprotocol. Kleine modderkruiper en bittervoorn in de oostelijke sloot Indien extra waterbergend oppervlak wordt gecreëerd zal dit worden aangetakt op de bestaande sloot aan de oostzuidoostzijde van het plangebied. Hier zal vanuit de slootkant extra oppervlak bij worden gegraven. Met name als aan de bestaande slootkant wordt gewerkt bestaat er een zeer kleine kans op beschadiging van kleine modderkruipers en bittervoorns en het verstoren of vernielen van voortplantingsplaatsen. Dit is een overtreding van de Flora- en faunawet artikel 9 en 11. Dit wordt voorkomen door de hieronder beschreven maatregelen in acht te nemen. Wanneer de graafmachine de slootberm of het wateroppervlak beroert zal een deel van de vissen al zijn gevlucht, deze kunnen dan niet meer worden beschadigd. Kleine modderkruipers duiken echter diep de bagger in, beschadiging van kleine modderkruipers moet dan ook worden voorkomen door de bagger in de te vergraven slootbermen verder de sloot in te schuiven. Indien gebaggerd wordt, moet de bagger op vissen worden nagelopen en moeten deze worden teruggeplaatst in de sloot. Het vernielen van voortplantingsplaatsen wordt voorkomen door de werkzaamheden in het najaar uit te voeren. Indien dit niet mogelijk is volstaat het om bagger met eventuele larven voorzichtig verder de sloot in te schuiven. De geringe grootte van de ingreep in combinatie met het nemen van bovenstaande maatregelen geven zekerheid dat de Flora- en faunawet niet wordt overtreden. Ringslangen in de omgeving van het plangebied De kans bestaat dat in de omgeving van het plangebied ringslangen voorkomen. Bij eventuele werkzaamheden zullen deze vluchten. Bovendien is het plangebied zelf ongeschikt voor ringslangen. Effecten op de ringslang zijn dan ook uit te sluiten. Gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger Tijdens de aanlegfase worden het foerageergebied en/of de vliegroutes van vleermuizen mogelijk verstoord en/of aangetast door bouwwerkzaamheden en extra verlichting. Tijdens de gebruiksfase treedt mogelijk eveneens verstoring van foerageergebied en van vliegroutes op ten gevolge van verlichting en beweging. LW-AF /WNR

41 De vleermuizen zijn aangetroffen op ca. 50 meter afstand van het plangebied. Binnen deze 50 meter is een strook van 50 meter bos gelegen, die het licht van de aanleg of gebruiksfase grotendeels uitdooft. Ten opzichte van de huidige situatie zal er zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase nauwelijks sprake zijn van een merkbare toename van verstoring door verlichting, geluid of beweging. Omdat de werkzaamheden tijdens de aanlegfase in principe overdag plaatsvinden (als de vleermuizen niet actief zijn) en er tijdens de gebruiksfase slechts een geringe extra verlichting van het plangebied zal worden toegepast treden geen effecten op op de in de omgeving aangetroffen vleermuizen als gevolg van verlichting, geluid of beweging. Ter hoogte van het plangebied zijn geen vleermuizen waargenomen. Wel is één maal een overvliegende gewone dwergvleermuis waargenomen boven de sloot ten oostzuidoosten van het plangebied. Dit is momenteel reeds sterk onderhevig aan verstoring door verlichting en daarmee zeer ongeschikt voor vleermuizen. De aanleg- en gebruiksfase zullen deze geschiktheid niet merkbaar verder doen afnemen. De omvang van het gebouw en de hoogte van de schoorstenen kunnen leiden tot een barrière in vliegroutes. Boven het plangebied zijn echter geen vliegroutes aangetroffen, deze worden hier vanwege de verlichting en afwezigheid van een markante lijn evenmin verwacht. Hierdoor zijn effecten door barrièrewerking niet te verwachten. Tot slot kan dit kleine stuk industrieterrein niet worden gekenmerkt als essentieel foerageer- en leefgebied voor vleermuissoorten. Vleermuizen zullen de omgeving prefereren als habitat omdat de golfbaan, sloten en weilanden veel beter foerageer- en leefgebied bieden dan het plangebied. Er zullen geen merkbare effecten op vleermuizen optreden omdat: - het plangebied en de omgeving tot een afstand van 50 meter geen geschikt leefgebied voor vleermuizen biedt; - verstoring door verlichting, geluid en beweging wordt uitgedoofd door de bomen die in die zone van 50 meter staan; - er nauwelijks sprake is van een toename van verlichting, geluid en beweging ten opzichte van de huidige situatie. Voorwaarde voor het niet optreden van effecten is wel dat bij de inrichting van de biowarmtecentrale wordt rekening gehouden met het gebruik van verlichting. Verlichting tijdens de aanleg- en gebruiksfase moet voldoen aan de volgende criteria: - verlichting moet tot de noodzakelijke verlichting worden beperkt; - niet noodzakelijke verlichting moet via een sensorbeweging gestuurd zijn; - verlichting moet op het plangebied gericht zijn en niet er van af; - lichtuitstraling richting de omgeving moet worden voorkomen door armaturen te gebruiken die er voor zorgen dat verlichting is gericht op het plangebied; - verlichting moet waar mogelijk laag geplaatst worden (i.e. straatlantaarnpaalhoogte of lager, maximaal 4 meter hoog). Vogels Rondom het plangebied zijn verschillende vogelsoorten waargenomen. Broedende vogels mogen conform de Flora- en faunawet niet worden verstoord. De vogels die ten oosten van de sloot aanwezig zijn of broeden zullen door de aanleg van de biowarmtecentrale nauwelijks worden verstoord gezien dit allen soorten betreffen die in stedelijk gebied voorkomen en dus een behoorlijk hoge verstoringstolerantie hebben. Indien aan de sloot wordt gewerkt moet rekening worden gehouden met aldaar broedende vogels, zoals wilde eenden, meerkoeten of waterhoentjes. Nesten van deze soorten mogen niet worden verstoord of vernield. LW-AF /WNR

42 Ook op het terrein zelf kunnen vogels broeden. Deze kunnen worden verstoord door het aanleggen van de biowarmtecentrale. Verstoring van broedvogels in de sloot en op het terrein moet worden voorkomen, dit kan door: - buiten het broedseizoen te werken (buiten de periode februari tot en met juli) en/of de werkzaamheden buiten het broedseizoen op te starten; - indien tijdens het broedseizoen wordt gewerkt moet worden voorkomen dat zich in de sloot bermen en op het terrein broedvogels vestigen. Dit kan door voorafgaand aan het broedseizoen de volgende maatregelen te treffen: o het terrein ontdoen van broedgelegenheid door hopen grond en stenen, begroeiing en struweel te verwijderen en er voor te zorgen dat het terrein kaal blijft (als eventueel gras is gaan groeien dit weer maaien); o slootkanten kaal te maaien en kaal te houden, daar waar de slootkanten vergraven worden. Zorgplicht Maatregelen die voor algemene (al of niet-) beschermde soorten moeten worden genomen, hebben te maken met het niet onnodig laten lijden van dieren of het vernielen van bijzondere flora. Egels, mollen, muizen en amfibieën (padden en kikkers) verblijven bij voorkeur tussen hogere vegetatie, in slootranden, hopen stenen of ruigtes. Hiermee moet extra worden opgepast. Bij het opruimen van het terrein (i.e. verwijderen hopen grond, stenen, struweel en begroeiing) is het belangrijk dat er vluchtroutes zijn (dus oppassen dat dieren niet in een hoek worden gejaagd en vervolgens worden vergraven of vermaaid). Als dieren aangetroffen worden, kunnen ze voorzichtig worden verplaatst of weggejaagd. 4.4 Conclusie en beantwoording vraagstellingen In onderstaande alinea s worden de in de inleiding genoemde vraagstellingen voor de Flora- en faunawet beantwoord. Zijn soorten te verwachten op het terrein van de biowarmtecentrale die streng beschermd zijn via de Flora- en faunawet? En, indien deze te verwachten zijn, leidt de realisatie van de biowarmtecentrale tot het overtreden van de Flora- en faunawet? Het plangebied is van zeer geringe betekenis voor flora en fauna. Mogelijk komen voornamelijk algemeen voorkomende soorten amfibieën en muizen voor op het terrein zelf. Bij de ingreep kunnen deze gedood of verwond raken. Bij het aanleggen van extra waterberging is er een kleine kans op het beschadigen of verstoren van (voortplantingsplaatsen van) kleine modderkruipers of bittervoorns. Effecten op leefgebied van de strenger beschermde ringslang en vleermuizen worden niet verwacht doordat incidenteel voorkomende ringslangen zullen vluchten en vleermuizen in de omgeving ruim voldoende mogelijkheid hebben om te foerageren. Vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aanwezig en worden dus ook niet aangetast. In de omgeving van het plangebied komen verschillende broedvogelsoorten voor. Vaste rust- of verblijfplaatsen van vogels zijn niet aanwezig en worden dus ook niet aangetast. De realisatie van de biowarmtecentrale leidt dus mogelijk tot het overtreden van de Flora- en faunawet door het aantasten van de kleine modderkruiper en bittervoorn en door het verstoren van broedende vogels. Zijn eventuele overtredingen van de Flora- en faunawet op voorhand teniet te doen door het nemen van maatregelen? LW-AF /WNR

43 Effecten op algemeen voorkomende soorten worden geminimaliseerd door te voldoen aan de zorgplicht. Door het nemen van gemakkelijk te treffen maatregelen wordt voorkomen dat bij het vergraven van slootkanten effecten op beschermde vissoorten optreden. Broedende vogels mogen nooit worden verstoord. Door buiten het broedseizoen te werken of het terrein ongeschikt te maken voor broeden voorafgaand aan het broedseizoen wordt het verstoren van broedende vogels voorkomen. DHV adviseert SVP om de maatregelen vast te leggen in een ecologisch werkprotocol. Wat zijn benodigde vervolgstappen, zoals het doen van soortspecifiek veldonderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet? Door te voldoen aan de zorgplicht en de hiervoor beschreven maatregelen in acht te nemen kan met zekerheid worden voorkomen dat overtreding van de Flora en faunawet optreedt. Hierdoor zijn geen vervolgstappen nodig. LW-AF /WNR

44 5 BRONVERMELDING A. J. Haarsma, Protocol vleermuizen en natte infrastructuur. Van Dobben & Van Hinsberg, Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden Alterra. Landschap Noord-Holland, Atlas van de Natura 2000-gebieden in Laag Holland. EU Guidance. Assessment of plans and projects significantly affecting Natura 2000 sites. Zoogdiervereniging, Vleermuizenprotocol LW-AF /WNR

45 6 COLOFON Stadsverwarming Purmerend BV/Ontwikkeling biowarmtecentrale en toets natuurwetgeving LW-AF /WNR Opdrachtgever : Stadsverwarming Purmerend BV Project : Ontwikkeling biowarmtecentrale en toets natuurwetgeving Dossier : AB Omvang rapport : 43 pagina's Auteur : Joost Rink Bijdrage : Diederik van Bentum Interne controle : Karen Zwerver Projectleider : Floor Molenaar Projectmanager : Gerard Nijboer, Ard Slomp Datum : 21 december 2011 Naam/Paraaf : LW-AF /WNR

46 Laan 1914 nr EX Amersfoort Postbus BC Amersfoort T (033) F (033) E info@dhv.com

47 BIJLAGE 1 Memo Berekening Stikstofdepositie MEMO Aan Van Kopie Dossier Project Betreft Ons kenmerk Datum : 21 oktober 2011 Classificatie : Klant vertrouwelijk : Joost Rink : Robert van der Waall : Ard Slomp : BA : Onderzoek natura2000 : Onderzoek stikstofdepositie realisatie biowarmtecentrale Purmerend op Natura 2000-gebieden in de omgeving : MD-AF In deze memo wordt inzicht gegeven in de stikstofdepositie op zes Natura 2000-gebieden in de omgeving van de locatie van de nieuw te realiseren biowarmtecentrale Purmerend. Deze centrale wordt gerealiseerd door Stadsverwarming Purmerend en veroorzaakt onder andere de emissie van de component NO x, wat zorgt voor stikstofdepositie. Deze toets wordt uitgevoerd in het kader van de vereisten zoals die gesteld zijn in de Natuurbeschermingswet. Op het industrieterrein Baanstee Oost in de gemeente Purmerend, wordt aan Contact 1a te Purmerend een biowarmtecentrale gerealiseerd ten behoeve van de stadsverwarming. Deze biowarmtecentrale zal bestaan uit vier productielijnen van 11 MWth. De rookgassen van de vier productielijnen komen samen in een gezamenlijke schoorsteen. In de schoorsteen zijn vier aparte rookgaskanalen aanwezig met ieder een diameter van 0,6 meter. In het rapport Onderzoek luchtkwaliteit biowarmtecentrale Purmerend met rapportnummer MD-AF , worden de emissievrachten voor NO x gegeven. Met deze gegevens is deze memo opgesteld. De biowarmtecentrale zal naar verwachting in 2013 in gebruik worden genomen. Naast de emissies van de biowarmtecentrale, vinden NO x emissies plaats door de vervoersbewegingen van personenauto s en vrachtwagens. In figuur 1 is in het groen gemarkeerd de locatie van de biowarmtecentrale weergegeven. Bijlage 2 1

48 Figuur 1: Locatie Biowarmtecentrale te Purmerend (in groen weergegeven) 1. Inleiding Natura 2000-gebieden. De Habitatrichtlijn verplicht Nederland ertoe om alle habitattypen en soorten waar het verantwoordelijkheid voor draagt in een gunstige staat van instandhouding te houden of te brengen. Daartoe zijn Natura gebieden aangewezen en instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. De instandhoudingsdoelstellingen vormen het centrale uitgangspunt van Natura Deze moeten (op termijn) gehaald worden en daartoe moeten de ecologische condities op orde worden gebracht. Deze condities hebben betrekking op de zuurgraad, de vochttoestand, het zoutgehalte, de voedselrijkdom, de overstromingstolerantie en de grondwatertoestand. Kritische depositiewaarden worden gebruikt als hulpmiddel bij het bepalen van de vereiste ecologische condities met betrekking tot voedselrijkdom en zuurgraad. Het bereiken van de kritische depositiewaarden is echter geen doel op zich. Het doel van Natura 2000-gebieden is het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen. Daarbij spelen meer factoren een rol dan alleen stikstofdepositie. In het rapport van Van Dobben & Van Hinsberg, Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden (Alterra-rapport 1654; 2008), wordt per Natura gebied kritische depositiewaarden gegeven. In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van het Natura gebieden en de kritische depositiewaarden die van belang zijn voor de biowarmtecentrale van Stadsverwarming Purmerend. Bijlage 2 2

49 Tabel 1; Overzicht relevante Natura 2000-gebieden omgeving Stadsverwarming Purmerend(*). Nummer Benaming Kritische Code Naam habitattype Natura gebieden depositiewaarden (mol N ha -1 jr -1 ) Habitattype 93 Polder Zeevang n.v.t. n.v.t. n.v.t. 73 Markermeer & IJmeer > Kranswierwateren 92 Ilperveld, Varkensland, B Overgangs- en trilvenen Oostzanerveld & (veenmosrietlanden) Twiske 91 Polder Westzaan B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) 90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) 89 Eilandspolder B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) (*) Gegevens afkomstig uit Bijlage 3; Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op Natura gebieden. 2. Achtergrond depositiewaarden. Via het Planbureau voor de Leefomgeving zijn de achtergrond depositiewaarden van totaal stikstof in Nederland over het jaar 2010 te verkrijgen. Nederland is hierbij opgedeeld in een grid waarbij ieder vlak een lengte en een breedte heeft van 1 km (1*1 km vlakken). Per kilometervlak is de achtergronddepositie bepaald. De Grootschalige Depositiekaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving zijn echter alleen beschikbaar voor de jaren 2010 en 2015, terwijl de biowarmtecentrale naar verwachting in 2013 in gebruik wordt genomen. Omdat de stikstofdepositie in Nederland een dalende trend laat zien is, om onderschatting van de depositie in 2013 te voorkomen ervoor gekozen de achtergronddepositie van 2010 te gebruiken. De range van de achtergronddepositiewaarden van de bovenstaande Natura gebieden, is hieronder weergegeven. Tabel 2; Overzicht hoogste achtergrond depositiewaarde natura 2000-gebieden. Nummer Benaming Range depositiewaarde Natura (mol N ha -1 jr -1 ) gebieden 93 Polder Zeevang Markermeer & IJmeer Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske 91 Polder Westzaan Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder 89 Eilandspolder Op de locaties waar de huidige achtergronddepositie de kritische depositie voor het betreffende Natura 2000-gebied overschrijdt, is in principe geen verdere overschrijding toegestaan. Indien toch een toename van de stikstofdepositie in deze gebieden plaatsvindt, zal er door middel van een ecologische toets moeten worden onderzocht of de aanwezige beschermde habitattypen geen schade ondervinden van de toename in stikstofdepositie. Indien de achtergronddepositie plus de bijdrage van de voorgenomen Bijlage 2 3

50 activiteiten onder de kritische depositiewaarde van het Natura 2000-gebied ligt, is stikstofdepositie geen belemmerende factor. Voor de Natura 2000-gebieden Polder Zeevang en Markermeer & IJmeer, ligt de stikstofdepositie na de ingebruikname van de biowarmtecentrale onder de kritische depositiewaarde. Voor Polder Zeevang is geen kritische depositiewaarde bepaald, omdat in dit Natura 2000-gebied geen beschermde habitattypen voorkomen. Voor deze twee Natura 2000-gebieden, is dan ook geen ecologische studie vereist. Met betrekking tot de overige onderzochte Natura 2000-gebieden, geldt dat de kritische depositiewaarden in de huidige situatie al overschreden worden. Trend Stikstofdepositie De stikstofdepositie in het gebied toont een dalende trend. In het algemeen kan gesteld worden dat in het gebied rondom de SVP de depositie in 2020 ongeveer mol N/ha/jaar lager ligt ten opzichte van de depositie in Dit wordt zichtbaar als de depositiekaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving van 2010 en 2020 met elkaar worden vergeleken. In bijlage 1 worden de figuren gepresenteerd over het jaar 2010 en In figuur 4 wordt het verschil tussen N-depositie in mol N/ha/jaar tussen 2010 en 2020 gegeven. Figuur 4: Verschil N-depositie in mol/ha/jr tussen 2010 en 2020 (negatieve waarde is toename depositie tussen 2010 en 2020). De rode stip geeft de locatie van de Biowarmtecentrale aan. Bijlage 2 4

51 3. Bijdrage stikstofdepositie ten gevolge van de activiteiten bij de biowarmtecentrale van de Stadsverwarming Purmerend Emissies naar de lucht worden veroorzaakt door verschillende bronnen. Dit zijn: Vier productielijnen van elk 11 MWth; Vervoersbewegingen door vrachtwagens voor de aanvoer van brandstoffen; Vervoersbewegingen door personenauto s. Bij de productielijnen wordt het rookgas door een DeNOx gereinigd. Hiervoor wordt ammoniak gebruikt. Omdat niet alle ammoniak zal worden gebruikt om de stikstofemissie te reduceren zal er sprake zijn van een restemissie in de vorm van ammoniakslip (maximaal 5 mg/m 3 ). Uitgaande van een diameter van 0,6 meter en 20 meter per seconde in de schoorsteen bedraagt op vollast het debiet m 3 per uur. Per productielijn is de ammoniakslip dan 5 mg/m 3 * m 3 /uur * uur per jaar / = 892 kg per jaar. Voor beide componenten is een aparte depositieberekening gedaan. De resultaten van beide berekeningen zijn bij elkaar opgeteld en leveren zo de totale stikstofdepositie als gevolg van de activiteiten van de biowarmtecentrale met DeNOx. De NO x - en NH 3 emissies van de voorgenomen activiteiten zijn gemodelleerd met het modelleerprogramma OPS-Pro 4.3. Voor de bepaling van de NO x-emissievrachten per emissiebron wordt verwezen naar de rapportage Onderzoek luchtkwaliteit biowarmtecentrale Purmerend met rapportnummer MD-AF Een overzicht van de invoergegevens voor OPS Pro wordt in tabel 3 weergegeven: Tabel 3; Invoergegevens OPS-PRO Bron RDCxas (m) RDCyas (m) Productielijn Productielijn Productielijn Productielijn Emissie (NOx / NH 3) kg per jaar / / / / 892 Emissie (NOx/NH 3) g/s 0,64 / 0,0283 0,64 / 0,0283 0,64 / 0,0283 0,64 / 0,0283 Heat Content (MW) Hoogte bron (m) Diameter bron (m) (*) 0, , , , Vrachtwagens 80 m ,9 0,11 0, Personenauto s ,4 0, , Nooddieselgenerator , , (*) OPS PRO Modelbeperking. Afronding op hele meters. Categorie Energy Production Energy Production Energy Production Energy Production Traffic & Transport Traffic & Transport Energy Production Bijlage 2 5

52 Resultaten en conclusie In figuur 5 zijn de Natura 2000-gebieden en de bronbijdrage (NO x + NH 3) van de biowarmtecentrale Purmerend weergegeven. In tabel 4 zijn de gegevens van de onderzochte Natura 2000-gebieden, in combinatie met de kritische- en huidige achtergronddepositie en de maximale bijdrage van de activiteiten weergegeven. Tabel 4, Overzicht stikstofdepositiewaarden Gebied Kritische depositie Huidige Bijdrage Overschrijding waarde (mol/ha/jr) achtergronddepositie activiteiten SVP t.o.v. KDW 2010 (mol/ha/jr) 2013 (mol/ha/jr) Polder Zeevang Niet van toepassing ,1-7,8 Nee Markermeer & IJmeer > ,3-0.8 Nee Ilperveld, Varkensland, ,2-0,7 Ja Oostzanerveld & Twiske Polder Westzaan ,1-0,4 Ja Wormer- en Jisperveld ,2-0,5 Ja & Kalverpolder Eilandspolder ,2-0,4 Ja Figuur 5: Overzicht stikstofdepositie (mol N/ha/jaar) natura 2000-gebieden Bijlage 2 6

53 De maximale bijdrage van de activiteiten is voor alle Natura 2000-gebieden hoger dan 0,1 mol/ha/jaar. Voor de Natura 2000-gebieden Polder Zeevang, Markemeer & IJmeer wordt de kritische stikstofdepositiewaarde niet overschreden. Bij de natura 2000-gebieden Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske, Polder Westzaan, Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder en Eilandspolder wordt de kritische stikstofdepositiewaarde wel overschreden. Dit wordt echter gecompenseerd door de autonome afname van de stikstofdepositie in het gebied (zie figuur 4) rond de nieuwe biowarmtecentrale van SVP, die in de periode jaarlijks in de orde van grootte van 5-15 mol/ha/jaar ligt. Hierdoor kan worden gesteld dat de toename als gevolg van de nieuwe biowarmtecentrale van Stadsverwarming Purmerend snel wordt gecompenseerd door de autonome afname van de stikstofdepositie. Bijlage 2 7

54 Bijlage 1. Figuren met stikstofdepositie (achtergrond) Figuur 1: Stikstofdepositie (mol N/ha/jr) in 2010 (bron: Grootschalige Depositiekaarten PBL) Bijlage 2 8

55 Figuur 2: Stikstofdepositie (mol/ha/jr) in 2020 (bron: Grootschalige Depositiekaarten PBL) Bijlage 2 9

56 BIJLAGE 2 Resultaten vleermuizenonderzoek In onderstaande paragrafen staan de resultaten van de drie vleermuizenonderzoeken beschreven. De resultaten van alle drie de onderzoeken zijn in figuur 6.1 weergegeven. Het onderzoek is uitgevoerd met een batdetector (Pettersson D230) en verricht conform het vleermuizenprotocol van de zoogdierenvereniging uit 2010 en het protocol vleermuizen en natte infrastructuur (A. J. Haarsma, 2010). Het laatste document is opgesteld in opdracht van de Provincie Noord-Holland. Alle onderzoeken zijn uitgevoerd door Joost Rink. Avond-nachtbezoek, dinsdag 26 april, , windkracht 4, ca. 12 graden celcius. Het open terrein waar de biowarmtecentrale komt stond bloot aan harde wind (windkracht 4), mogelijke waren mede hierdoor weinig vleermuizen aanwezig boven het plangebied. Ook boven de wegen direct rondom het plangebied zijn geen vleermuizen waargenomen. Het populierenbos, wat als een zoom rondom het plangebied is gelegen, bood luwte tegen de wind. Hier zijn tientallen foeragerende gewone dwergvleermuizen en enkele ruige dwergvleermuizen aangetroffen. De meervleermuis is niet waargenomen. Avond-nachtbezoek, zondag 8 mei, , windkracht 1, ca. 17 graden celcius. Warme en windstille omstandigheden met vergelijkbare waarnemingen ten opzichte van het vorige avondnachtbezoek. Dus voornamelijk gewone dwergvleermuizen boven de twee sloten ten zuidzuidoosten van het plangebied en boven de sloot ten oostzuidoosten van het plangebied. Dit maal ook twee keer een snel overvliegende gewone dwergvleermuis boven de sloot direct ten oostzuidoosten van het plangebied. Verderop (achter het populierenbos) werd ook een laatvlieger waargenomen. Wederom zijn geen meervleermuizen waargenomen. Nacht-ochtendbezoek, dinsdag 24 mei, , windkracht 3, ca. 12 graden celcius. Deze ochtend zijn geen vleermuizen waargenomen. Vermoedelijk waren vleermuizen reeds vertrokken naar (de directe omgeving van) de verblijfplaatsen in stedelijk gebied. Bijlage 2 10

57 Figuur 6.1: Op de trajecten aangegeven met de rode lijnen zijn gewone en ruige dwergvleermuizen waargenomen op 26 april en 8 mei. Op enkele plekken waren op 26 april en 8 mei hotspots met ca. 5 tot 8 individuen ter plaatse. Dit is weergegeven in de zwarte cirkels. Tijdens het avond bezoek op 8 mei zijn aanvullend nog twee maal een gewone dwergvleermuis (vliegroute, blauwe lijn) boven de sloot direct grenzend aan het plangebied en een laatvlieger (foerageergebied, gele cirkel) aan de andere kant van het populierenbos waargenomen. Het plangebied is weergegeven in het zwarte vierkant. Bijlage 2 11

58 Bijlage 2 1

59 BIJLAGE 3 geluidsberekeningen Figuur 1: Berekende geluidscontouren van een in bedrijf zijnde biowarmtecentrale, op een grid van 50m x 50 m. B 1

Notitie. Voortoets Spoorallee Zevenaar

Notitie. Voortoets Spoorallee Zevenaar Notitie Contactpersoon Marike Aalbers en Elles van Drunen Datum 12 juni 2014 Kenmerk N005-1222424XMA-baw-V02-NL Aanleiding Voor het terrein aan de Spoorallee te Zevenaar wordt een nieuw bestemmingsplan

Nadere informatie

Voortoets ruimtelijke structuurvisie Zaanstad

Voortoets ruimtelijke structuurvisie Zaanstad Voortoets ruimtelijke structuurvisie Zaanstad Zichtbaar Zaans Gemeente Zaanstad juni 2010 definitief Voortoets ruimtelijke structuurvisie Zaanstad Zichtbaar Zaans dossier : registratienummer : D1616.01.001

Nadere informatie

Quick scan ecologie Watergang, Kanaaldijk 63

Quick scan ecologie Watergang, Kanaaldijk 63 Quick scan ecologie Watergang, Kanaaldijk 63 Quick scan ecologie Watergang, Kanaaldijk 63 Auteur P.J.H. van der Linden Opdrachtgever Projectnummer Ingen Buro Vijn 10.109 januari 2011 foto omslag het huidige

Nadere informatie

Voortoets bestemmingsplan bedrijventerrein Julianaweg, Volendam

Voortoets bestemmingsplan bedrijventerrein Julianaweg, Volendam Voortoets bestemmingsplan bedrijventerrein Julianaweg, Volendam 29 juni 2015 Voortoets bestemmingsplan bedrijventerrein Julianaweg, VolendamVolendam Verantwoording Titel Voortoets bestemmingsplan bedrijventerrein

Nadere informatie

Toetsing Leeuwenveld III en IV te Weesp Onderzoek in kader van Natuurbeschermingswet en EHS

Toetsing Leeuwenveld III en IV te Weesp Onderzoek in kader van Natuurbeschermingswet en EHS projectnr. 249939 rev. 00 13 augustus 2012 auteur ir. M. Korthorst Opdrachtgever Blauwhoed Eurowoningen B.V. Piet Heinkade 201 1019 HC Amsterdam datum vrijgave beschrijving revisie 0.0 goedkeuring Vrijgave

Nadere informatie

Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis

Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis 3 april 2014 Zoon ecologie Colofon Titel Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis Opdrachtgever mro Uitvoerder ZOON ECOLOGIE Auteur C.P.M. Zoon Datum 3 april

Nadere informatie

Natuurtoets. 1. Wet- en regelgeving. Permanente openstelling A12 Woerden Gouda

Natuurtoets. 1. Wet- en regelgeving. Permanente openstelling A12 Woerden Gouda Natuurtoets Permanente openstelling A12 Woerden Gouda 1. Wet- en regelgeving Flora- en faunawet (Ffw) De Ffw is gericht op de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied.

Nadere informatie

Bijlage Overzicht Natura 2000-gebieden 1

Bijlage Overzicht Natura 2000-gebieden 1 Bijlage Overzicht Natura 2000-gebieden 1 In en in de ruimere omgeving van het plangebied zijn verschillende Natura 2000-gebieden gelegen. Binnen het plangebied zijn geen ontwikkelingen voorzien in de Natura

Nadere informatie

Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder

Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder (Zie leeswijzer) Kenschets Natura 2000 Landschap: Meren en moerassen Status: Habitatrichtlijn + Vogelrichtlijn Site code: NL3004002 + NL4000056 Beschermd natuurmonument:

Nadere informatie

Nieuwe bedrijfslocaties

Nieuwe bedrijfslocaties E c o l o g i s c h e i n v e n t a r i s a t i e Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Midwolda-Nieuwlandseweg Arts/Rulo te toetsen, is een ecologische inventarisatie uitgevoerd. Tevens is gekeken

Nadere informatie

Gemeente Purmerend. 16 december Dit is een automatisch gegenereerd document.

Gemeente Purmerend. 16 december Dit is een automatisch gegenereerd document. Gemeente Purmerend 16 december 2015 Dit is een automatisch gegenereerd document. 1. Inleiding In Nederland zijn flora en fauna beschermd door de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Initiatiefnemers

Nadere informatie

Habitattoets inpassingsplan verbreding N244

Habitattoets inpassingsplan verbreding N244 Habitattoets inpassingsplan verbreding N244 Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 Definitief Provincie Noord-Holland oktober 2013 Habitattoets inpassingsplan verbreding N244 Voortoets

Nadere informatie

Instandhoudingsdoelstellingen Hollands Diep en Haringvliet, doelen beschermde natuurmonumenten

Instandhoudingsdoelstellingen Hollands Diep en Haringvliet, doelen beschermde natuurmonumenten BIJLAGE 5 Instandhoudingsdoelstellingen Hollands Diep en Haringvliet, doelen beschermde natuurmonumenten Hollands Diep Habitattypen SVI Landelijk Opp.vl. Kwal. H6430B Ruigten en zomen (harig - = = wilgenroosje)

Nadere informatie

Notitie. 1 Aanleiding

Notitie. 1 Aanleiding Aan Bart van Eck Onderwerp Advies over natuurwetgeving bij de inrichtingsplannen voor de waterberging de Ronde Hoep 1 Aanleiding De polder de Ronde Hoep is aangewezen voor calamiteitenberging in de deelstroomgebiedsvisie

Nadere informatie

Effectenanalyse FBP Noord-Holland 2009 2013. Natura 2000-gebieden. Oktober 2009

Effectenanalyse FBP Noord-Holland 2009 2013. Natura 2000-gebieden. Oktober 2009 Effectenanalyse FBP Noord-Holland 2009 2013 Natura 2000-gebieden Oktober 2009 2 3 4 INLEIDING...7 1 INHOUD VAN DE ANALYSE...8 2 NATURA 2000-GEBIEDEN IN NOORD-HOLLAND...9 3 MOGELIJKE EFFECTEN OP HABITATTYPEN

Nadere informatie

memo INLEIDING GEBIEDSBESCHERMING ZAND/ZON/ c.c.: datum: 22 augustus 2013 Achterweg 48, Lisse

memo INLEIDING GEBIEDSBESCHERMING ZAND/ZON/ c.c.: datum: 22 augustus 2013 Achterweg 48, Lisse memo aan: van: OG ZAND/ZON/130372 c.c.: datum: 22 augustus 2013 betreft: Achterweg 48, Lisse INLEIDING Bij alle ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om

Nadere informatie

Voortoets Natura Melkveebedrijf De Bieshorst Dwarsdijk 2 te Halle

Voortoets Natura Melkveebedrijf De Bieshorst Dwarsdijk 2 te Halle Voortoets Natura 2000 Melkveebedrijf De Bieshorst Dwarsdijk 2 te Halle Aanleiding Voor het perceel gelegen aan de Dwarsdijk 2 te Halle is een vergroting van de rundveestalling voorzien, evenals een vergroting

Nadere informatie

Soortenonderzoek Julianahof Zeist

Soortenonderzoek Julianahof Zeist Soortenonderzoek Julianahof Zeist 21 sept 2013 ZOON ECOLOGIE Colofon Titel Soortenonderzoek Julianahof Zeist Opdrachtgever mro Uitvoerder ZOON ECOLOGIE Auteur C.P.M. Zoon Datum 21 sept 2013 ZOON ECOLOGIE

Nadere informatie

Bij besluit Wet natuurbescherming Project Peilbesluit IJsselmeergebied 1 ONDERWERP AANVRAAG PROCEDURE WETTELIJK KADER...

Bij besluit Wet natuurbescherming Project Peilbesluit IJsselmeergebied 1 ONDERWERP AANVRAAG PROCEDURE WETTELIJK KADER... Bij besluit Wet natuurbescherming Project Peilbesluit IJsselmeergebied Directoraat-generaal Agro en Directie en Biodiversiteit Behandeld door Datum 29 september 2017 Bijlage nummer 1 Horend bij kenmerk

Nadere informatie

Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt

Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt CONCEPT Omgevingsdienst Regio Utrecht juli 2012 kenmerk/ opgesteld door beoordeeld door Ronald Jansen Dagmar Storm INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding...

Nadere informatie

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons) Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk 14-16 (KuiperCompagnons) NATUUR Kader De Flora- en faunawet (hierna: Ffw) beschermt alle in het wild levende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën. Van deze soortgroepen

Nadere informatie

Bijlagen van Plan-MER windenergie Dordrecht. Opdrachtgever:

Bijlagen van Plan-MER windenergie Dordrecht. Opdrachtgever: Bijlagen van Plan-MER windenergie Dordrecht Opdrachtgever: Bijlagen van Plan-MER windenergie Dordrecht 5 juni 2015 Auteurs: Drs. Ing. Jeroen Dooper Steven Velthuijsen Msc. Bosch & Van Rijn Prins Bernhardlaan

Nadere informatie

QUICK SCAN FLORA EN FAUNA. Heilleweg 21 te Sluis

QUICK SCAN FLORA EN FAUNA. Heilleweg 21 te Sluis QUICK SCAN FLORA EN FAUNA Heilleweg 21 te Sluis 1 QUICK SCAN FLORA EN FAUNA Heilleweg 21 te Sluis Opdrachtgever: A.C. Dingemans Heilleweg 21 4524 KL Sluis Opgesteld door: ZLTO Advies Cereshof 4 4463 XH

Nadere informatie

Memo oplegnotitie natuurtoets Gesterkoog pagina 2/

Memo oplegnotitie natuurtoets Gesterkoog pagina 2/ Memo oplegnotitie natuurtoets Gesterkoog pagina 2/6 Afbeelding 2. Impressie plangebied met mogelijk te kappen bomen. 1.2 Wijzigingen toetsingskader Het project wordt uitgevoerd in 2017. Op 1 januari 2017

Nadere informatie

Bijlage Overzicht Natura 2000-gebieden 1

Bijlage Overzicht Natura 2000-gebieden 1 Bijlage Overzicht Natura 2000-gebieden 1 Natura 2000 Binnen het plangebied en in de omgeving daarvan zijn verschillende Natura 2000-gebieden gelegen (zowel in Nederland als in Vlaanderen). Op grond van

Nadere informatie

De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus AA Ede. Geldermalsen, 28 oktober Geachte heer Van den Top,

De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus AA Ede. Geldermalsen, 28 oktober Geachte heer Van den Top, De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus 8029 6710 AA Ede Geldermalsen, 28 oktober 2015 betreft: project: referentie: behandeld door: bijlage(n): Toetsing herinrichting aan NNN en Natura-2000

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum : 8 oktober 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2010-005930- gemeente Harderwijk Activiteit : Uitbreiding

Nadere informatie

memo Voortoets vermesting en verzuring uitbreiding manege Rijksweg Noord 123, Elst

memo Voortoets vermesting en verzuring uitbreiding manege Rijksweg Noord 123, Elst memo aan: van: Gemeente Overbetuwe SAB: Johan van der Burg, Nicol Hesselink-Lodewick datum: 21 mei 2013 betreft: Voortoets vermesting en verzuring uitbreiding manege Rijksweg Noord 123, Elst project: 80917.18

Nadere informatie

Natura 2000 gebied 90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

Natura 2000 gebied 90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder Natura 2000 gebied 90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (Zie leeswijzer) Kenschets Natura 2000 Landschap: Meren en moerassen Status: Habitatrichtlijn + Vogelrichtlijn Site code: NL2003054 + NL9802058

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 3 oktober 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2016-011430 gemeente Apeldoorn Activiteit : plaatsen

Nadere informatie

PROVINCIE FLEVOLAND. Wat. Gedeputeerde Staten van Flevoland afdeling Gebiedsprogramma's en Europa Mevrouw M.F.A. Haselager.

PROVINCIE FLEVOLAND. Wat. Gedeputeerde Staten van Flevoland afdeling Gebiedsprogramma's en Europa Mevrouw M.F.A. Haselager. PROVINCIE FLEVOLAND Postbus 55 8200 AB Lelystad Gedeputeerde Staten van Flevoland afdeling Gebiedsprogramma's en Europa Mevrouw M.F.A. Haselager Postbus 55 8200 AB LELYSTAD Telefoon (0320)-265265 Fax (0320)-265260

Nadere informatie

Buro SRO Utrecht `t Goylaan AA Utrecht

Buro SRO Utrecht `t Goylaan AA Utrecht Buro SRO Utrecht `t Goylaan 11 3525 AA Utrecht Betreft: effectbeoordeling stikstofdepositie Hollandsekade 23, Woerdense Verlaat Datum: 8 juli 2015 Nummer: 15014/01 Bijlage(n) 1 (AERIUS_bijlage_20150708113544_2DuYUA6Eaz.pdf)

Nadere informatie

1 NATUUR. 1.1 Natuurwetgeving & Planologie

1 NATUUR. 1.1 Natuurwetgeving & Planologie 1 NATUUR 1.1 Natuurwetgeving & Planologie De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking

Nadere informatie

1 INLEIDING. 1.1 Het begrip EHS

1 INLEIDING. 1.1 Het begrip EHS Memo Aan: Memo Nr.: 10016541-ECM 16-0359 Ron Hoogsteen - Essent Power B.V. Van: R&S/ECM Datum: 2 maart 2016 Kopie: Birgitta van der Sande Essent Power B.V. Opgesteld. door: Jan Rienk Bloembergen Beïnvloeding

Nadere informatie

10 Wettelijke toetsingskaders natuur

10 Wettelijke toetsingskaders natuur MER Windpark Bouwdokken 133 10 Wettelijke toetsingskaders natuur 10.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de effecten op de natuur, zoals beschreven in het voorgaande hoofdstuk, getoetst aan het beleid en

Nadere informatie

omgevingsdienst HAAGLANDEN

omgevingsdienst HAAGLANDEN Zaaknummer Ons Kenmerk Datum Beschikking 00490424 ODH-2017-00073147 2 8 JULI 2017 omgevingsdienst Bezoekadres Zuid-Hollandplein 1 2596 AW Den Haag Postadres Postbus 14060 2501 GB Den Haag T (070) 21 899

Nadere informatie

TB Verdubbeling N33 Stikstofdepositieonderzoek

TB Verdubbeling N33 Stikstofdepositieonderzoek TB Verdubbeling N33 Stikstofdepositieonderzoek Stikstofdepositie Rijkswaterstaat directie Noord-Nederland april 2012 Definitief TB Verdubbeling N33 Stikstofdepositieonderzoek Stikstofdepositie dossier

Nadere informatie

NOTITIE. Aanleiding. Natuurbeschermingswet 1998

NOTITIE. Aanleiding. Natuurbeschermingswet 1998 NOTITIE Betreft Voortoets Harnaschpolder Noord 2014 Opdrachtgever Bedrijvenschap HarnaschPolder Contactpersoon Dhr. R. Wooning Werknummer 881.600.00 Datum 2 december 2014 Aanleiding Het voornemen is binnen

Nadere informatie

Figuur 1: Links: Luchtfoto plangebied (bron: Google Maps, maart 2016). Rechts: foto plangebied (juni 2014).

Figuur 1: Links: Luchtfoto plangebied (bron: Google Maps, maart 2016). Rechts: foto plangebied (juni 2014). Notitie Referentienummer Kenmerk 349218 Betreft Natuuronderzoek in het kader van Goede Ruimtelijke Onderbouwing voor het realiseren van een hotel-woningen complex aan de Croeselaan 1-3 in Utrecht. 1 Inleiding

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum : 8 oktober 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2014-021574 - gemeente Zaltbommel Activiteit : productie chemische

Nadere informatie

De wijziging betreft een verlenging van de periode dat werkzaamheden worden uitgevoerd.

De wijziging betreft een verlenging van de periode dat werkzaamheden worden uitgevoerd. Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 48 88 overijssel.nl postbus@overijssel.nl RABO Zwolle 39 73 41 121 TenneT TSO de heer L. den Otter Postbus 718 6800 AS

Nadere informatie

Overwegingen; Snelheidsverhoging traject Naarden- Bussum; Naardermeer 1 ONDERWERP AANVRAAG PROCEDURE WETTELIJK KADER...

Overwegingen; Snelheidsverhoging traject Naarden- Bussum; Naardermeer 1 ONDERWERP AANVRAAG PROCEDURE WETTELIJK KADER... Overwegingen; Snelheidsverhoging traject Naarden- Bussum; Naardermeer Directoraat-generaal Agro en Bijlage nummer 1 Horend bij kenmerk DGAN-NB/18017991 Inhoud 1 ONDERWERP AANVRAAG... 2 2 PROCEDURE... 2

Nadere informatie

Notitie Flora- en faunaonderzoek Enter

Notitie Flora- en faunaonderzoek Enter Notitie Flora- en faunaonderzoek Enter Ff-onderzoek Wierdenseweg, Enter Datum: 19-9-2013 Opgesteld door: Vincent de Lenne Projectnummer: 6444 Aanleiding en doel Binnen het plangebied (zie bijlage 1) wordt

Nadere informatie

Memo. memonummer rev. 00 datum 27 augustus 2015 BDP Ontwikkeling BV S. Visser

Memo. memonummer rev. 00 datum 27 augustus 2015 BDP Ontwikkeling BV S. Visser Memo memonummer 196529-20150827 - rev. 00 datum 27 augustus 2015 aan BDP Ontwikkeling BV van S. Visser goedkeuring D. Bouman project Bestemmingsplan Hoensbroek Zuid deelgebied Overbroek projectnr. 196529

Nadere informatie

Notitie flora en fauna

Notitie flora en fauna Notitie flora en fauna Titel/locatie Projectnummer: 6306 Datum: 11-6-2013 Opgesteld: Rosalie Heins Gemeente Baarn is voornemens om op de locatie van de huidige gemeentewerf een nieuwe brede school ontwikkelen.

Nadere informatie

Conform uw opdracht hebben wij een veldonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de weilanden en kassen gelegen achter Zwaagdijk-Oost 189.

Conform uw opdracht hebben wij een veldonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de weilanden en kassen gelegen achter Zwaagdijk-Oost 189. NatuurBeleven bv Oostermeerkade 6 1184 TV Amstelveen HB Adviesbureau bv T.a.v.: Peter Aalders Postbus 9230 1800 GE ALKMAAR Datum: 30 oktober 2009 uw brief van 23 oktober 2009 en 27 oktober 2009 uw kenmerk

Nadere informatie

Bestemmingsplan buitengebied Wageningen

Bestemmingsplan buitengebied Wageningen Bestemmingsplan buitengebied Wageningen Toetsingsadvies over het milieueffectrapport 12 augustus 2013 / rapportnummer 2755 40 1. Oordeel over het MER De gemeente Wageningen wil haar bestemmingsplan voor

Nadere informatie

Notitie verkennend Flora- en faunaonderzoek Lettele

Notitie verkennend Flora- en faunaonderzoek Lettele Notitie verkennend Flora- en faunaonderzoek Lettele Butersdijk nabij nummer 21, Lettele Datum: 12-3-2014 Opgesteld door: Vincent de Lenne Projectnummer: 6546 Aanleiding en doel Aan de Butersdijk, nabij

Nadere informatie

Bijlage 6: Oplegnotitie bij bijlage 5 Gevolgen voor beschermde en bedreigde natuurwaarden inrichting Skûlenboarch, Buro Bakker, 2011

Bijlage 6: Oplegnotitie bij bijlage 5 Gevolgen voor beschermde en bedreigde natuurwaarden inrichting Skûlenboarch, Buro Bakker, 2011 Bijlage 6: Oplegnotitie bij bijlage 5 Gevolgen voor beschermde en bedreigde natuurwaarden inrichting Skûlenboarch, Buro Bakker, 2011 Gevolgen voor beschermde en bedreigde natuurwaarden inrichting Skûlenboarch

Nadere informatie

Natura 2000 gebied 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

Natura 2000 gebied 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving Natura 2000 gebied 10 Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (Zie leeswijzer) Kenschets Natura 2000 Landschap: Status: Site code: Beschermd natuurmonument: Beheerder: Provincie: Gemeente: Oppervlakte:

Nadere informatie

Quickscan flora en fauna Vijfheerenlanden Vianen 12 december 2013

Quickscan flora en fauna Vijfheerenlanden Vianen 12 december 2013 Quickscan flora en fauna Vijfheerenlanden Vianen 12 december 2013 Zoon ecologie Colofon Titel Quickscan flora en fauna Vijfheerenlanden Vianen Opdrachtgever mro Uitvoerder ZOON ECOLOGIE Auteur C.P.M. Zoon

Nadere informatie

Memo. Figuur 1:Situering snelfietspad. blad 1 van 20

Memo. Figuur 1:Situering snelfietspad. blad 1 van 20 Memo memonummer datum 23 november 2017 aan Marijke Visser Antea Group van Christel Schellingen Antea Group kopie project Corridor Amsterdam Hoorn projectnr. 410260 betreft Locatie Natura 2000-waarden Oostzanerveld

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 16 november 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2016-011244 - gemeente Berg en

Nadere informatie

Aanvulling toets Natuurbeschermingswet ivm de wijziging van het Tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam- Almere

Aanvulling toets Natuurbeschermingswet ivm de wijziging van het Tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam- Almere Aanvulling toets Natuurbeschermingswet ivm de wijziging van het Tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam- Almere Datum 12 juni 2012 Status Definitief Inhoud 1 Inleiding 5 2 Nadere beschouwing wijzigingen

Nadere informatie

RUD de heer DJ. Slobbe Wnb Vergunning artikel 2.7, tweede lid Wagenweg 1, Katwoude

RUD de heer DJ. Slobbe Wnb Vergunning artikel 2.7, tweede lid Wagenweg 1, Katwoude Uitvoeringsdienst Heliflight T.a.v. de heer De Kruif Stroeërweg 46 VERZONDEN I 0 APR. 2019 3776 MJ STROE Hoorn, 9 april 2019 Zaaknummer Behandelaar Betreft Locatie RUD.276513 de heer DJ. Slobbe Wnb Vergunning

Nadere informatie

Verzenddatum Bijlagen Uw kenmerk Ons kenmerk 9 augustus z

Verzenddatum Bijlagen Uw kenmerk Ons kenmerk 9 augustus z Postbus 55 8200 AB Lelystad Gemeente Zeewolde De heer Postbus 1 3890 AA ZEEWOLDE Telefoon (0320)-265265 Fax (0320)-265260 E-mail provincie@flevoland.nl Website www.flevoland.nl *2224710* Verzenddatum Bijlagen

Nadere informatie

Notitie. Referentienummer Datum Kenmerk november Betreft Notitie actualisatie natuuronderzoek Willevenstraat te Schaijk

Notitie. Referentienummer Datum Kenmerk november Betreft Notitie actualisatie natuuronderzoek Willevenstraat te Schaijk Notitie Referentienummer Datum Kenmerk 254564 13 november 2014 254564 Betreft Notitie actualisatie natuuronderzoek Willevenstraat te Schaijk 1 Aanleiding en doel De ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor

Nadere informatie

Directie Natuur en Biodiversiteit Team Vergunningen Nb-wet POV-dag 'het delen-durven-doen'festival donderdag 5 januari 2017

Directie Natuur en Biodiversiteit Team Vergunningen Nb-wet POV-dag 'het delen-durven-doen'festival donderdag 5 januari 2017 Directie Natuur en Biodiversiteit 1 Directoraat-Generaal Agro en Natuur Directie Natuur en Biodiversiteit Team Vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 Het delen, durven, doen festival Directie Natuur en

Nadere informatie

Stappenplan vergunningaanvraag

Stappenplan vergunningaanvraag Stappenplan vergunningaanvraag Op grond van de natuurbeschermingswet 1998 1 De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van gebieden, die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Een belangrijk

Nadere informatie

PROVINCIAAL BLAD. Provincie Noord-Holland; Verordening Natura 2000-gebieden Noord-Holland.

PROVINCIAAL BLAD. Provincie Noord-Holland; Verordening Natura 2000-gebieden Noord-Holland. PROVINCIAAL BLAD Officiële uitgave van provincie Noord-Holland. Nr. 6109 15 november 2016 Provincie Noord-Holland; Verordening Natura 0-gebieden Noord-Holland. Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland

Nadere informatie

BIJLAGE 1: EXPERT JUDGEMENT OVER EFFECT WIJZIGING OP MILIEUEFFECTEN EN PROCEDURES

BIJLAGE 1: EXPERT JUDGEMENT OVER EFFECT WIJZIGING OP MILIEUEFFECTEN EN PROCEDURES BIJLAGE 1: EXPERT JUDGEMENT OVER EFFECT WIJZIGING OP MILIEUEFFECTEN EN PROCEDURES INHOUD 1 Beschrijving van de wijziging... 1 2 Vraagstelling... 1 3 Beschrijving effecten aanvullend op Passende Beoordeling...

Nadere informatie

NATURA 2000 IN NIEUWKOOP

NATURA 2000 IN NIEUWKOOP 1 NATURA 2000 IN NIEUWKOOP Gebiedsanalyse Aanvulling en wijziging van gegevens in verband met de publicatie van het Ontwerpbesluit INCAconsult 16 september 2008 2 Aanvulling en wijziging van gegevens in

Nadere informatie

Eindrapport Natuurwetgeving kleidepot Deest

Eindrapport Natuurwetgeving kleidepot Deest Eindrapport Natuurwetgeving kleidepot Deest Rijkswaterstaat 21 juli 2015 BC6279-101-100 HASKONINGDHV NEDERLAND B.V. RIVERS, DELTAS & COASTS Larixplein 1 5616 VB Eindhoven + 31 88 348 42 50 Telefoon Fax

Nadere informatie

omgevingsdienst HAAGLANDEN Ons Kenmerk ODH Zaaknummer

omgevingsdienst HAAGLANDEN Ons Kenmerk ODH Zaaknummer Gemeente Nieuwkoop T.a.v. de heer E. Haselhoff Postbus 1 2460 AA TER AAR omgevingsdienst i 16.09537 Bezoekadres Zuid-Hollandplein 1 2596 AW Den Haag Postadres Postbus 14060 2501 GB Den Haag T (070) 21

Nadere informatie

Deze wet beschermt van ongeveer 500 van de dier- en plantensoorten die in Nederland

Deze wet beschermt van ongeveer 500 van de dier- en plantensoorten die in Nederland Bijlage 3. Ecologie B3.1. Beleidskader Aanleiding en doel De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van 31 woningen op een deels braakliggende kavel en delen van zeer diepe achtertuinen (zie ook paragraaf

Nadere informatie

Aanvulling op de effectbeoordeling Regelwerk Pannerden [R SIH-evp-V03-NL] ten behoeve van de beoordeling voor een NB-wet vergunning

Aanvulling op de effectbeoordeling Regelwerk Pannerden [R SIH-evp-V03-NL] ten behoeve van de beoordeling voor een NB-wet vergunning Notitie Contactpersoon Hanneke Oudega (telefoon: +31 65 46 80 79 5 / email: hanneke.oudega@tauw.nl) Datum 21 februari 2012 Kenmerk N002-4798963OJT-evp-V03-NL Aanvulling op de effectbeoordeling Regelwerk

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum : 3 november 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-011120 - gemeente Gennep (Li.) Activiteit : compostfabriek

Nadere informatie

AANPAK NATUURONDERZOEK NATUURHAVEN MUIDEN 20 MEI 2017

AANPAK NATUURONDERZOEK NATUURHAVEN MUIDEN 20 MEI 2017 AANPAK NATUURONDERZOEK NATUURHAVEN MUIDEN 20 MEI 2017 Contactpersonen REINOUD KLEIJBERG T +31627061585 M +31627061585 E Reinoud.Kleijberg@arcadis.com Arcadis Nederland B.V. Postbus 264 6800 AG Arnhem Nederland

Nadere informatie

Memo. Inleiding. Werkzaamheden. Aan. Hilke de Vries Van. Carola van den Tempel CC Datum 9 september 2016 Betreft

Memo. Inleiding. Werkzaamheden. Aan. Hilke de Vries Van. Carola van den Tempel CC Datum 9 september 2016 Betreft Aan Hilke de Vries Van Carola van den Tempel CC Datum 9 september 2016 Betreft Memo Kap en Werkzaamheden Groene Lint Project Activiteiten Quatrebras Inleiding De gemeente Haarlemmermeer, Rijkswaterstaat

Nadere informatie

Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg

Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg Verantwoording Titel : Verkennend natuuronderzoek N237 Soesterberg Subtitel : Projectnummer : Referentienummer : Revisie : C1 Datum : 30-10-2012 Auteur(s) :

Nadere informatie

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 en zonder vogeldoelen Erratum Bijlage 9 Toetsing typische soorten in Natura 2000 en zonder vogeldoelen Onderstaande tekst vervangt bijlage 9 bij het

Nadere informatie

Laagraven Investment t.a.v. dhr. W. Toet Datum 27 juli 2017 Projectnummer Flora & fauna Liesbosch Nieuwegein

Laagraven Investment t.a.v. dhr. W. Toet Datum 27 juli 2017 Projectnummer Flora & fauna Liesbosch Nieuwegein Memo Ter attentie van Laagraven Investment t.a.v. dhr. W. Toet Datum 27 juli 2017 Projectnummer 160712 Auteur Ir. T.F. Kroon Onderwerp Flora & fauna Liesbosch Nieuwegein SAMENVATTING ONDERZOEKEN FLORA

Nadere informatie

A&W-rapport 1504 Passende beoordeling Natuurboulevard 1 2 A&W-rapport 1504 Passende beoordeling Natuurboulevard 3 4 A&W-rapport 1504 Passende beoordeling Natuurboulevard 5 6 A&W-rapport 1504 Passende beoordeling

Nadere informatie

BESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Wnb hfdst 2 gebieden Artikel 1.13, artikel 2.7 lid 2 en 3 en artikel 2.8 lid 3 en 9 Wet natuurbescherming en artikel 2.7 Besluit natuurbescherming

Nadere informatie

omgevingsdienst HAAGLANDEN

omgevingsdienst HAAGLANDEN Zaaknummer Ons Kenmerk Datum Beschikking 00490425 ODH-2017-00081885 2 8 AUG. 2017 omgevingsdienst Bezoekadres Zuid-Hollandplein 1 2596 AW Den Haag Postadres Postbus 14060 2501 GB Den Haag T (070) 21 899

Nadere informatie

Bijlage bij besluit DRZO/ Vergunning Natuurbeschermingswet 1998 Kribverlaging Waal Traject Km INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN

Bijlage bij besluit DRZO/ Vergunning Natuurbeschermingswet 1998 Kribverlaging Waal Traject Km INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN Bijlage bij besluit DRZO/2010-3270 Vergunning Natuurbeschermingswet 1998 Kribverlaging Waal Traject Km 902-905 INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN De aanvraag De aanvraag betreft de realisatie van het project Kribverlaging

Nadere informatie

Quick scan ecologie. Mientweg 5 & 29 te Lutjewinkel

Quick scan ecologie. Mientweg 5 & 29 te Lutjewinkel Quick scan ecologie Mientweg 5 & 29 te Lutjewinkel Samenvatting Inhoud H 01 Aanleiding Voor de Mientweg 5 en Mientweg 29 te Lutjewinkel wordt een ruimtelijke ontwikkeling voorbereidt. Het gaat om de ontwikkeling

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT WET NATUURBESCHERMING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Wnb hfdst 2 gebieden Artikelen 2.7 lid 2 en lid 3, 2.8 leden 3 en 9 en 1.13 Wet natuurbescherming en artikel 2.7 Besluit natuurbescherming

Nadere informatie

Bijlage 1: Algemene toelichting

Bijlage 1: Algemene toelichting Bijlage 1: Algemene toelichting Toelichting op de activiteit De activiteit bestaat uit het plaatsen van 9000 zonnepanelen met een capaciteit van 2,3 MWp op frames die op het maaiveld geplaatst zullen worden.

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 24 juni 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2016-001656 - gemeente Lingewaard Activiteit : Festival

Nadere informatie

Notitie Quickscan flora en fauna

Notitie Quickscan flora en fauna Notitie Quickscan flora en fauna De Uithof/ Kromhout te Utrecht Projectnummer: 5755.9 Datum: 5-5-2017 Projectleider: Opgesteld: Opdrachtgever: Universiteit Utrecht Universiteit Utrecht laat jaarlijks bomen

Nadere informatie

Verkennend natuuronderzoek locatie Hessenweg

Verkennend natuuronderzoek locatie Hessenweg Verkennend natuuronderzoek locatie Hessenweg 101 te Dalfsen Onderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten en gebieden Datum: 09-10-2012 Auteur: A. Tuitert Opdrachtgever: Aveco de Bondt Rapportnummer:

Nadere informatie

Bijlage 1 Natuurtoets

Bijlage 1 Natuurtoets Bijlage 1 Natuurtoets B1.1. Aanleiding en doel Aanleiding Door de aanleg van de N57 ten oosten van Middelburg dient ook de aansluiting in de stad aangepast te worden. Dit betreft een herinrichting van

Nadere informatie

De Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming Consequenties voor gemeenten De Wet natuurbescherming Omgevingsdienst West-Holland, Leiden, 28-1-2016 Wim Heijligers m.m.v. Vincent Wisgerhof Opbouw presentatie 1. Natuurbeschermingswetgeving; bescherming

Nadere informatie

Bestemmingsplannen en PAS

Bestemmingsplannen en PAS Bestemmingsplannen en PAS Dr. F.L.H. Vanweert PAGINA 0 Bestemmingsplannen en PAS 3 NOVEMBER 2015 Overzicht PAS; Natuurbeschermingswet en Bestemmingsplannen; PAS en Bestemmingsplannen; Voortoets en Passende

Nadere informatie

memo Actualisatie Flora- en faunaonderzoek in verband met nieuwe Wet natuurbescherming.

memo Actualisatie Flora- en faunaonderzoek in verband met nieuwe Wet natuurbescherming. memo aan: van: ons kenmerk: Gemeente Haaren SAB FRAN/VERK/100799.03 datum: 27 februari 2017 betreft: Actualisatie Flora- en faunaonderzoek in verband met nieuwe Wet natuurbescherming. INLEIDING In Esch

Nadere informatie

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 en zonder vogeldoelen Er zijn acht Natura 2000 en waarvoor geen vogeldoelen zijn geformuleerd, maar die wel binnen één van de helikopterlaagvliegen

Nadere informatie

Effectbepaling ganzengebied Oosteinde en Westeinde 76 te Nieuwleusen

Effectbepaling ganzengebied Oosteinde en Westeinde 76 te Nieuwleusen Notitie Contactpersoon Benjamin Flierman Datum 29 oktober 2010 Effectbepaling ganzengebied Oosteinde 56-58 en Westeinde 76 te Nieuwleusen 1.1 Inleiding In het kader van de Rood voor Rood-regeling worden

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 16 december 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-008636 - gemeenten Harderwijk, Nunspeet en

Nadere informatie

Wnb; overwegingen vergunning; seismisch onderzoek Lemsterland; Rottige Meenthe & Brandemeer en Weerribben.

Wnb; overwegingen vergunning; seismisch onderzoek Lemsterland; Rottige Meenthe & Brandemeer en Weerribben. Directoraat-generaal, Visserij en Landelijk Gebied Behandeld door Wnb; overwegingen vergunning; seismisch onderzoek Lemsterland; Rottige Meenthe & Brandemeer en Datum 5 december 2018 Bijlage nummer 1 Horend

Nadere informatie

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 3 oktober 2016 tot vaststelling van de Verordening Natura 2000-gebieden Noord-Holland.

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 3 oktober 2016 tot vaststelling van de Verordening Natura 2000-gebieden Noord-Holland. Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 3 oktober 2016 tot vaststelling van de Verordening Natura 2000-gebieden Noord-Holland. Provinciale Staten van Noord-Holland; Gelezen de voordracht van

Nadere informatie

Natuurtoets. Fort Oranje 27. Woerden

Natuurtoets. Fort Oranje 27. Woerden Natuurtoets Fort Oranje 27 Woerden 19 augustus 2013 ZOON ECOLOGIE Colofon Titel Natuurtoets Fort Oranje 27 Woerden Opdrachtgever mro Uitvoerder ZOON ECOLOGIE Auteur C.P.M. Zoon Datum 19 augustus 2013 ZOON

Nadere informatie

Stikstofdepositieonderzoek bestemmingsplan Duingeest te Monster

Stikstofdepositieonderzoek bestemmingsplan Duingeest te Monster Notitie Contactpersoon Elger Niemendal Datum 28 november 2016 Kenmerk N001-1241747ENX-los-V01-NL Stikstofdepositieonderzoek bestemmingsplan Duingeest te Monster 1 Inleiding In het kader van het bestemmingsplan

Nadere informatie

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA QUICKSCAN FLORA EN FAUNA Behorende bij project: Oostkanaalweg 44, te Ter Aar Gemeente Nieuwkoop Opdrachtgever : Keijzer Dakbedekking b.v. Projectnummer : PS.2017.714 Datum : 21 augustus 2017 Niets uit

Nadere informatie

Instandhoudingsdoelen Nederlandse Natura 2000- gebieden

Instandhoudingsdoelen Nederlandse Natura 2000- gebieden Bijlage C. Instandhoudingsdoelen Nederlandse Natura 2000- gebieden Waddenzee Habitat H1110A H1140A Permanent overstroomde zandbanken (getijdengebied) Slik- en zandplaten, (getijdengebied) Behoud oppervlakte

Nadere informatie

Memo. Stefan Buskermolen Liandon B.V. Sander van Rijn 2 e lezer Ellen Bults. 13 juli 2012 RLO 476-SOM

Memo. Stefan Buskermolen Liandon B.V. Sander van Rijn 2 e lezer Ellen Bults. 13 juli 2012 RLO 476-SOM Liandon B.V. Aan Stefan Buskermolen Liandon B.V. Van Sander van Rijn 2 e lezer Ellen Bults Memo Contactpersoon drs. Sander van Rijn Telefoon +31 6 21 47 95 82 sander.van.rijn@alliander.com Datum Betreft

Nadere informatie

1 ONDERWERP AANVRAAG PROCEDURE WETTELIJK KADER... 2

1 ONDERWERP AANVRAAG PROCEDURE WETTELIJK KADER... 2 Directie en Biodiversiteit Bijlage nummer 1 Horend bij kenmerk DGAN-NB/18096623 Inhoud 1 ONDERWERP AANVRAAG... 2 2 PROCEDURE... 2 3 WETTELIJK KADER... 2 3.1 Relevante artikelen Wet natuurbescherming...

Nadere informatie

Habitattoets De Nieuwe Tuinderij Oost en West

Habitattoets De Nieuwe Tuinderij Oost en West Habitattoets De Nieuwe Tuinderij Oost en West Van der Goes en Groot ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Hazenkoog 35A Bovendijk 35-G 1822 BS Alkmaar 2295 RV Kwintsheul www.vandergoesengroot.nl G&G-rapport

Nadere informatie

Notitie Flora- en faunaonderzoek Apeldoorn

Notitie Flora- en faunaonderzoek Apeldoorn Notitie Flora- en faunaonderzoek Apeldoorn Elburgweg 59, Apeldoorn Datum: 21-10-2013 Opgesteld door: Vincent de Lenne Projectnummer: P3959 Aanleiding en doel Aan de Elburgweg te Apeldoorn worden twee kippenschuren

Nadere informatie