Studiesucces in de G5

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Studiesucces in de G5"

Transcriptie

1 Studiesucces in de G5 Opbrengsten studiesucces onderzoek door vijf Randstadhogescholen 1

2 Colofon Titel Auteurs Studiesucces in de G5 Opbrengsten studiesucces onderzoek door vijf Randstadhogescholen Rutger Kappe, Marjon Molenkamp, Domien Wijsbroek, Olof Wiegert en Gerwin Hendriks, Zuke van Ingen (In samenwerking met Risbo/EUR). Uitgavedatum juli 2014 Overname van teksten, ideeën, en resultaten uit deze publicatie is vrij toegestaan, mits met bronvermelding. Kappe, F.R., Molenkamp, M.J.D., Wijsbroek, D.H.J., Wiegert, O., Hendriks, G., van Ingen, J.A. (2014). G5-onderzoeksgroep Juli 2014 De G5-onderzoeksgroep bestaat uit: Rutger Kappe (Hogeschool Inholland, voorzitter) Marjon Molenkamp (Hogeschool Rotterdam) Domien Wijsbroek (De Haagse Hogeschool) Olof Wiegert (Hogeschool van Amsterdam) Gerwin Hendriks (Hogeschool Utrecht) Zuke van Ingen (Hogeschool Inholland) 2

3 Woord vooraf Opbrengsten studiesucces onderzoek door vijf Randstadhogescholen In 2013 hebben de bestuurders van de vijf grote Randstandhogescholen (G5) besloten samen te werken op (onder meer ) het gebied van onderzoek naar studiesucces. Het zogenaamde G5 Onderzoeksteam heeft in 2013 een aantal studies verricht waarvan de belangrijkste in dit boek gebundeld zijn. De eerste studie betreft de Prestatieafspraken waarbij de Randstadhogescholen vergeleken zijn qua studiesucces en studentpopulatie met andere grote en kleine hogescholen. Gekeken is naar switch, uitval en rendement. Deze studie brengt een interessant fenomeen aan het licht dat door de onderzoekers het Randstad-effect is genoemd. De tweede studie is uniek in de zin dat voor het eerst het switchgedrag van studenten, zowel met als zonder BSA, grondig is onderzocht. Het biedt inzicht in de slaagkansen van studenten met een andere studie beginnen. De derde studie betreft de verkenning van de (on)mogelijkheden van het gebruik van experimentele onderzoekdesigns om hardere bewijzen te verkrijgen omtrent de effecten van interventies. Voor 2104 staan op de agenda van het G5 Onderzoeksteam een aantal studies naar het effect van de Studiekeuzecheck en vervolgstudies op het gebied van de Prestatieafspraken en switchgedrag. Met enige regelmaat zal het G5 Onderzoeksteam daarover publiceren. Ik beveel de studies in dit boek van harte bij u aan! Namens de besturen van de G5 hogescholen, Drs. Huug de Deugd Lid College van Bestuur Hogeschool Inholland 3

4 Inhoud Monitoring Prestatieafspraken 2013 Managementsamenvatting 1. Inleiding 1.1 Vraagstelling 1.2 Toelichting op de data en gevolgde analysemethode 1.3 Opbouw rapportage 2. Uitval 2.1 Landelijke risico- en succesgroepen: G5 vergeleken met het landelijke beeld 2.2 Risicogroepen uitval: G5 vergeleken met andere hbo-clusters 2.3 Succesgroepen uitval: G5 vergeleken met andere hbo-clusters 2.4 Bevindingen uitval 3. Switch 3.1 Landelijke risico- en succesgroepen: G5 vergeleken met het landelijke beeld 3.2 Risicogroepen switch: G5 vergeleken met andere hbo-clusters 3.3 Succesgroepen switch: G5 vergeleken met andere hbo-cluster 3.4 Bevindingen switch 4. Rendement 4.1 Landelijke risico- en succesgroepen: G5 vergeleken met het landelijke beeld 4.2 Risicogroepen rendement: G5 vergeleken met andere hbo-clusters 4.3 Succesgroepen rendement: G5 vergeleken met andere hbo-clusters 4.4 Bevindingen rendement 5. Bevindingen 5.1 Antwoorden op de onderzoeksvragen Bijlage 1: Landelijke rangorde 60 subgroepen voor uitval, switch en rendement Zicht op een 2e start Managementsamenvatting 1. Inleiding 1.1 Vraagstelling 1.2 Gehanteerde definities 1.3 Opbouw rapportage 2. Externe switch in kaart 2.1 Inleiding en vraagstelling 2.2 Cohorten na 1 studiejaar: het aandeel externe switch

5 3. NBSA-switch in kaart 3.1 Inleiding en vraagstelling 3.2 Het aandeel NBSA-switch in G5-cohorten na 1 jaar 3.3 Externe NBSA-switch nader bekeken 4. Het aandeel switchers in de G5-instroom 5. NBSA-switch en studiesucces 5.1 Inleiding en vraagstelling 5.2 Uitval en propedeuserendementen van cohort Uitval: 1 jaar na de NBSA-switch (vanaf cohort 2008) 5.4 Propedeuserendement: 1 en 2 jaar na de NBSA-switch (vanaf cohort 2008) 6. Samenvatting 6.1 Samenvatting naar switch-onderwerp 6.2 Tot slot Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4: Switch in kaart NBSA-switch in kaart Aandeel switchers in de G5-instroom BSA-regelementen G5-hogescholen Themanotitie: experimenteel design 1. Inleiding 2. Inventarisatie van onderzoek bij de G5 hogescholen 2.1 Het ontwerp van interventies 2.2 Onderzoek van (effecten van) veranderingen en interventies. 3. Experimenteel design als methode voor het meten van effect 3.1 Experimenteel design in het onderwijs 4. Dilemma s bij en pleidooi voor experimenteel design 5. Gevolgen voor de organisatie 6. Literatuur

6 Monitoring Prestatieafspraken 2013 Het Randstad-effect Vergelijkende analyse i.h.k.v. de prestatieafspraken op het gebied van uitval, switch en rendement brengt contouren van een Randstad-specifiek effect aan het licht November,

7 Managementsamenvatting De prestatieafspraken die de G5-hogescholen eind 2011 met het ministerie hebben gemaakt zijn inzet voor de G5-onderzoeksgroep om het Randstedelijke patroon van studiesucces nader te analyseren. Het gaat dan in eerste plaats om inzicht in studie-uitval, switch tussen opleidingen en het rendement bij de betrokken instellingen. Uit deze indicatoren blijkt dat het studiesucces afneemt zowel landelijk als ook bij de Randstad hogescholen. De vraag is of de verschillen in studiesucces verder kunnen worden ontrafeld door te kijken naar de prestaties van specifieke subgroepen in de studentenpopulatie en door deze prestaties op landelijken Randstadniveau te vergelijken. Daartoe zijn vier onderzoeksvragen geformuleerd: 1. Welke risico- en succesgroepen kunnen worden geïdentificeerd in de hbo-studentenpopulatie op basis van hun prestaties op de indicatoren uitval, switch en rendement? 2. Hoe zijn deze risico- en succesgroepen vertegenwoordigd binnen de G5 in vergelijking met andere hbo-clusters? 3. Hoe presteren deze risico- en succesgroepen binnen de G5 in vergelijking met andere hboclusters? 4. Hoe kunnen eventuele prestatieverschillen worden geduid en hoe hangen uitkomsten op prestatie-indicatoren (mogelijk) met elkaar samen? Om deze vragen te kunnen beantwoorden is op basis van het 1cijferHO- bestand gekeken naar de prestaties van zestig subgroepen in de populatie voltijdstudenten, die voor het eerst actief zijn in het hoger onderwijs. Deze subgroepen zijn tot stand gekomen door bekende studiesucces beïnvloedende achtergrondkenmerken van studenten te combineren. Het betreft etniciteit, vooropleiding, geslacht en opleidingssector. Op basis van hun studiesucces zijn deze zestig subgroepen vervolgens gerankt in vijftien risicogroepen, een middenmoot en vijftien succesgroepen. Vergelijking van de studieprestaties van de landelijke subgroepen met dezelfde subgroepen in de Randstad heeft per onderzoeksvraag geleid tot de volgende antwoorden: 1. Traditionele verdeling van risico- en succesgroepen ten aanzien van studiesuccesindicatoren. Binnen de risicogroepen zijn veelal de mannen en niet-westers allochtone studenten te vinden. In de succesgroepen zitten vooral vrouwen, vwo ers en autochtone studenten. Naar studiesuccesindicator verschilt het of vooral mbo ers of havisten tot risico- of succesgroepen behoren. De sector die het meest terugkomt in de succesgroepen is Techniek (bij switch samen met Gezondheidszorg). Sectoren die bij relatief veel risicogroepen terugkomen zijn voor: uitval: Gedrag & Maatschappij en Onderwijs; switch: Economie en Gedrag & Maatschappij; rendement: Economie, Onderwijs en Techniek. 2. Risicogroepen zijn sterker vertegenwoordigd in de Randstad en groeien Landelijke en G5 risico- en succesgroepen komen grotendeels overeen. Bij alle clusters van hogescholen groeit de instroom van risicogroepen waarbij gelijktijdig het studiesucces van deze risicogroepen daalt. Hoewel de dalende trend van studiesucces een landelijk beeld is, zijn de risicogroepen sterker vertegenwoordigd en succesgroepen zijn minder sterk vertegenwoordigd bij G5-instellingen. Daarnaast geven instroomcijfers ook aan dat het aandeel risicogroepen bij de G5-instellingen even hard of zelfs harder groeit dan bij andere hogescholen. 7

8 3. Het niveau van uitval en switch in de Randstad wijkt af van het landelijke niveau. De veronderstelling dat dezelfde risico- en succesgroepen over het land vergelijkbaar presteren blijkt niet te kloppen, hoewel dit een uitgangspunt is voor het hanteren van de normalisatiescore. Dat geldt met name voor uitval en switch. Het niveau van uitval na een jaar studie ligt bij alle subgroepen in de Randstadpopulatie hoger dan bij de subgroepen in de landelijke populatie, terwijl het niveau van switchen tussen opleidingen binnen de instelling voor alle subgroepen in de Randstadpopulatie juist lager ligt. Opvallend is dat vooral de autochtone studenten vaker uitvallen bij de G5-hogescholen. Tussen de G5-hogescholen varieert het studiesucces van de onderscheiden groepen niet zo sterk als de variatie met de andere clusters van hogescholen 4. Constatering van een Randstad-effect behoeft verder onderzoek De kern van de afwijkende prestaties tussen de G5 en grote niet-g5 zit vooral in uitval en switch. De prestaties van de herinschrijvers wijken voor deze clusters niet af. Bij de G5 is uitval overigens hoger en switch lager dan bij vergelijkbare landelijke groepen (excl. G5) en ten opzichte van de andere hbo-clusters. Waarom deze twee uitkomsten naast elkaar bestaan, is niet eenduidig aan te geven. Wellicht zijn studenten uit de Randstad minder verbonden aan hun hogeschool en/of maakt de aanwezigheid van meerdere hogescholen binnen reisafstand de keuze voor een andere hogeschool makkelijker (en daarmee uitval hoger) dan bij bijvoorbeeld de grote niet-g5-hogescholen. Het zou interessant zijn om het verband tussen uitval en switch te onderzoeken onder met name autochtone mannen: dit is immers een groep waar verschillen in uitval en switch tussen de G5-hogescholen en het cluster grote niet-g5-hogescholen opvallend groot zijn. Achter iedere prestatie-indicator lijkt een eigen dynamiek schuil te gaan. Zo is de top 15 risicogroepen voor uitval (op onderdelen) anders samengesteld dan de top 15 risicogroepen voor switch en rendement. Het lijkt er met andere woorden op dat iedere indicator andere target -groepen kent, die wellicht ook verschillende soorten interventies vragen om hun studiesucces te verhogen. Uitkomsten tonen dat dezelfde groepen verschillend presteren op verschillende (clusters van) hboinstellingen. Mogelijk zijn er specifieke (leer) omgevingskenmerken die deze verschillen in prestaties veroorzaken. Is er in het geval van de G5 sprake van een Randstad-effect : mogelijk hebben G5-hogescholen te maken met factoren (samenstelling studentenpopulatie, (leer)omgevingsfactoren) die zich versterkt voordoen binnen, specifiek zijn voor, en/of anders op elkaar inwerken binnen een grootstedelijke context, waardoor zich prestatieverschillen met andere hbo-clusters voordoen. De samenstelling van de studentpopulatie bepaalt dus in belangrijke mate het studiesucces van een hogeschool. Bij de beoordeling van de voortgang op de prestatieindicatoren verdient het aanbeveling om naast de samenstelling van de studentpopulatie ook het Randstad-effect mee te laten wegen in de beoordeling. Dit aangezien vergelijkbare (risico en succes) groepen sterker vertegenwoordigd zijn in de Randstad maar bovendien slechter presteren. Het Randstad-effect behoeft wel nader onderzoek. 8 In een vervolgstudie zal nader onderzocht worden of uitval bij G5-hogescholen leidt tot uitval uit het systeem van hoger onderwijs of tot switch van studenten tussen G5-instellingen. Daarbij zal het ook duidelijk worden in hoeverre de studenten die uitvallen (met of zonder negatief BSA) bij een andere hogeschool verder gaan met een andere of dezelfde opleiding en of zij in die nieuwe opleiding succesvol zijn.

9 1. Inleiding Vraagstukken rond studiesucces hebben voor G5-hogescholen een specifiek karakter. Zij verzorgen onderwijs binnen een grootstedelijke omgeving en hebben te maken met een grote diversiteit van de studentenpopulatie, bijvoorbeeld naar etnische herkomst. Gezien de context is het denkbaar dat het voor G5-hogescholen een meer complexe aangelegenheid is om studenten succesvol te begeleiden richting het diploma dan voor (grote) hogescholen buiten de Randstad. Eind 2011 hebben hogescholen met het ministerie van OCW Prestatieafspraken gemaakt waarin doelstellingen zijn opgenomen op diverse terreinen waaronder doelstellingen op het gebied van studiesucces. Om te monitoren of instellingen op koers liggen om de doelstellingen per december 2015 te realiseren, ontvangen instellingen jaarlijks gegevens uit het 1cijferHO-bestand van DUO. Deze gegevens van individuele instellingen leveren relevante informatie op over ontwikkelingen binnen de diverse instellingen op het gebied van studiesucces. Eén van de aangeleverde gegevens is het percentage normalisatie. Dit percentage, bijvoorbeeld voor de indicator uitval, is een gewogen landelijk gemiddelde gebaseerd op vooropleiding, geslacht en etniciteit. Opvallend is dat deze percentages voor alle indicatoren (te weten uitval, switch en rendement verslechteren (zie hiervoor bijlage 1)). Dit was de aanleiding om deze landelijke trends nader te onderzoeken. Deze rapportage, die het resultaat is van het samenwerkingsverband van onderzoekers van de grote Randstadhogescholen (G5-onderzoeksgroep¹), is bedoeld als verdere verdieping op bestaande gegevens met betrekking tot de Prestatieafspraken. Zo worden ontwikkelingen binnen de individuele instellingen bijeen gebracht zodat grotere trends zichtbaar worden en vergelijkingen met andere hogeschoolclusters, zoals niet-randstadhogescholen, mogelijk zijn. Deze rapportage vormt een eerste stap in het verder ontrafelen van het geheel aan factoren dat een rol speelt bij het studiesucces van studenten binnen de grootstedelijke omgeving. 1.1 Vraagstelling Zoals uit het onderzoek zal blijken wijkt de samenstelling van de studentenpopulatie binnen de G5 af van die op het landelijke niveau. Zo heeft de G5 te maken met een oververtegenwoordiging van bepaalde groepen die minder presteren. Maar om welke groepen gaat het precies? En wat zijn kenmerken van groepen die minder (of juist meer) dan gemiddeld studiesucces behalen? De vragen die wij in deze rapportage beogen te beantwoorden zijn: Welke risico- en succesgroepen kunnen worden geïdentificeerd in de hbo-studentenpopulatie op basis van hun prestaties op de indicatoren uitval, switch en rendement? Hoe zijn deze risico- en succesgroepen vertegenwoordigd binnen de G5 in vergelijking met andere hbo-clusters? Hoe presteren deze risico- en succesgroepen binnen de G5 in vergelijking met andere hboclusters? En hoe kunnen eventuele prestatieverschillen worden geduid en hoe hangen uitkomsten op prestatie-indicatoren (mogelijk) met elkaar samen? ¹ De G5 onderzoeksgroep beoogt gemeenschappelijk inzichten op te bouwen over de samenstelling van haar studentenpopulatie en de ontwikkeling van haar studiesucces. Deze vormen de basis voor het formuleren en onderbouwen van (gemeenschappelijk) beleid rond studiesucces. 9

10 Door in kaart te brengen welke specifieke groepen als risico- en als succesgroep beschouwd kunnen worden en hoe deze groepen presteren op de indicatoren uitval, switch en rendement, is de verwachting dat beleidsinspanningen meer gericht plaats kunnen vinden. Inspanningen die zich richten op risicogroepen (de zogenaamde groep van underachievers, waar uitval en switch hoog en rendementen laag zijn) kunnen leiden tot de grootste winst als het gaat om het terugdringen van uitval en switch en verhogen van rendementen. De aandacht voor succesgroepen (de zogenaamde groep van overachievers, waar uitval en switch laag zijn, en rendementen hoog) is ingegeven door de verwachting dat uit het succes van deze groepen lering kan worden getrokken zodat prestaties van risicogroepen kunnen worden verbeterd. Als succesgroepen zijn geïdentificeerd, dan kan de vraag worden gesteld welke factoren deze groepen tot een succes maken en of deze factoren een rol kunnen spelen bij het verhogen van studiesucces van risicogroepen. In deze studie wordt gerapporteerd over de uitval-, switch- en rendementsontwikkelingen op het G5- brede niveau. Er wordt nagegaan hoe de G5-hogescholen als groep presteren. De G5-brede ontwikkelingen worden in een breder perspectief geplaatst door een vergelijking te maken met andere hbo-clusters (in paragraaf 1.2 wordt toegelicht om welke hbo-clusters het gaat). In bijlage 3 zijn per G5-hogeschool ontwikkelingen met betrekking tot uitval, switch en rendement terug te vinden. 1.2 Toelichting op de data en gevolgde analysemethode Het databestand waarop de cijfers uit de rapportage zijn gebaseerd, is het landelijke 1CijferHO-bestand per april Dit bestand is onder strikte voorwaarden door DUO ter beschikking gesteld voor monitoring en onderzoek door de G5-onderzoeksgroep. Bij de datapreparatie zijn dezelfde definities gebruikt die DUO hanteert bij de berekening van uitval-, switch- en rendementscijfers in het kader van de Prestatieafspraken. Ter controle heeft Risbo de door DUO gegeneerde Prestatieafsprakengegevens (zie bijlage 1) gereproduceerd met het door DUO beschikbaar gestelde 1CijferHO-bestand. Deze reproductie leverde dezelfde uitkomsten op als de DUO-cijfers. Er is dus uniformiteit tussen de DUO-selecties en de selecties die voor dit rapport gebruikt zijn. De volgende stappen zijn toegepast om de gegevens te analyseren: 10 Stap 1: Creëren van subgroepen Om risico- en succesgroepen te identificeren zijn 60 subgroepen gecreëerd, gebaseerd op de studentkenmerken vooropleiding, etnische herkomst en geslacht (deze gegevens zijn ook gebruikt bij de berekening van het percentage normalisatie van de prestatie-indicatoren voor de G5) en het opleidingskenmerk sector (CROHO). De 60 subgroepen zijn opgebouwd uit een combinatie van de volgende categorieën² : Vooropleiding Sector Etnische afkomst Geslacht Mbo Havo Vwo Gezondheidszorg Gedrag & Maatschappij Economie Onderwijs Techniek Autochtoon Niet-westers allochtoon Vrouw Man ² Per kenmerk zijn de belangrijkste categorieën geselecteerd. Zo is bij vooropleiding de categorie Buitenlands buiten beschouwing gelaten omdat deze bij de G5-hogescholen, met uitzondering van De Haagse Hogeschool, een klein percentage van de instroom bedraagt. Ook zijn de sectoren Landbouw & natuurlijke omgeving en Taal & cultuur niet in de analyses betrokken omdat een meerderheid van de G5-hogescholen voor deze sectoren geen opleidingen aanbiedt.

11 Voorbeelden van subgroepen zijn: studenten met mbo-vooropleiding, studerend in de sector Economie, van autochtone herkomst en vrouw, of: studenten met een havo-vooropleiding, studerend in de sector Gezondheidszorg, van niet westerse herkomst en man. Stap 2: Identificeren risico- en succesgroepen Op landelijk niveau zijn de uitval-, switch- en rendementspercentage van elk van de 60 subgroepen berekend. Vervolgens is gekeken wat de landelijke top 15 risico- en succesgroepen voor deze drie prestatie-indicatoren zijn. Daarbij is rekening gehouden met de grootte van de groepen op instellingsniveau: er zijn alleen groepen meegeteld waarbij tenminste drie van de G5-hogescholen een gemiddelde jaarlijkse instroom hadden van 10 studenten of meer over de bestudeerde periodes. Dit selectiecriterium heeft tot gevolg gehad dat voor en uitval en switch 18 subgroepen en voor rendement 22 subgroepen buiten de analyses zijn gelaten. In bijlage 2 is de rangorde terug te vinden van subgroepen voor alle prestatie-indicatoren. Voor uitval en switch zijn de cohorten geanalyseerd, voor rendement de cohorten Deze komen overeen met de periodes waarover DUO rapporteert met betrekking tot uitval, switch en rendement. Stap 3: Vergelijking G5 met landelijk beeld en andere hbo-clusters Om na te gaan hoe het cluster van G5-hogescholen presteert ten opzichte van andere hogescholen, zijn de G5-ontwikkelingen op het gebied van uitval-, switch-, en rendement vergeleken met de volgende clusters: 1. Hbo-landelijk exclusief de G5. 2. Grote niet-g5-hogescholen. Dit zijn de hogescholen met een studentenpopulatie: Hogeschool Windesheim, Avans Hogeschool, Saxion Hogeschool, Hanzehogeschool Groningen, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Fontys Hogescholen. 3. Hbo overig. De kleinere hogescholen, zowel binnen als buiten de Randstad. G5 en hbo-landelijk (excl. G5) worden vergeleken naar gemiddelde uitval-, switch en rendementsjaarcijfers over de bestudeerde periodes. Bij de vergelijking tussen G5 en andere hbo-clusters worden cijfers per cohort gepresenteerd. 1.3 Opbouw rapportage In hoofdstuk 2 staat uitval centraal. Ten eerste worden landelijke risico- en succesgroepen voor uitval geïdentificeerd en worden uitval van de G5 en hbolandelijk (excl. G5) met elkaar vergeleken. Vervolgens komt de instroom van studenten uit risico- en succesgroepen aan bod, waarbij de G5 wordt vergeleken met andere grote niet-g5-hogescholen en het cluster hbo overig. Zo kan worden nagegaan in hoeverre risicogroepen over-, dan wel ondervertegenwoordigd zijn op de G5. Ten slotte wordt gekeken hoe de G5 presteert ten opzichte van andere hbo-clusters als het gaat om risico- en succesgroepen. In hoofdstuk 3 en 4 komen dezelfde vragen aan de orde, maar dan voor respectievelijk switch en rendement. In hoofdstuk 5 worden de bevindingen uit de eerdere hoofdstukken samengebracht en bevindingen geformuleerd die uitkomsten voor uitval, switch en rendement met elkaar verbinden en worden de vier onderzoeksvragen beantwoord. 11

12 2. Uitval Uitval is gedefinieerd conform de definitie van de Prestatie-indicatoren. Deze definitie luidt als volgt: Uitval is het aandeel van het totaal aantal voltijd bachelorstudenten (eerstejaars ho) dat na één jaar niet meer bij dezelfde instelling in het hoger onderwijs staat ingeschreven. Toelichting: Studenten tellen alleen mee bij de instelling van hun eerste jaar ho (hun debuut in het hoger onderwijs). Voorbeeld: wanneer studenten na hun eerste jaar ho switchen van instelling A naar instelling B, dan tellen zij mee bij het bepalen van uitvalcijfers van instelling A, maar tellen zij niet meer mee bij het bepalen van uitvalcijfers van instelling B. Overeenkomstig de door DUO gehanteerde selectiemethode, die leidend is voor deze rapportage, worden onder herinschrijvers alle studenten gerekend die zich in jaar 2 als voltijdstudent inschrijven op dezelfde instelling als in het cohortjaar (eerste jaar ho). Dit betekent dat in deze definitie ook studenten die zich in hun eerste jaar ho inschrijven als voltijdstudenten en zich in jaar 2 op dezelfde hbo-instelling herinschrijven anders dan als voltijdstudent (bijvoorbeeld als deeltijdstudent) uitvallers zijn DUO stelt als extra selectievoorwaarde aan uitval dat een uitvaller in het instroomjaar geen bachelordiploma behaald mag hebben. 2.1 Landelijke risico- en succesgroepen: G5 vergeleken met het landelijke beeld (excl. G5) In tabel 2.1 is de landelijke top 15 van risicogroepen (in oranje) en succesgroepen (in blauw) voor uitval weergegeven op basis van het gemiddelde uitvalpercentage over de periode Tabel 2.1 levert de volgende bevindingen op: De top 15 landelijke risicogroepen bestaat voor een meerderheid uit mbo ers, niet-westerse allochtonen en mannen. Dit is een bekende uitkomst die ook al in eerdere studies naar voren is gekomen³. Twee sectoren die veelvuldig naar voren komen bij de risicogroepen zijn Gedrag & Maatschappij en Onderwijs. De landelijke succesgroepen (groepen met een lage uitval) vormen een spiegelbeeld van de risicogroepen en bestaan vooral uit vwo ers en havisten, vrouwen en autochtonen. Geen enkele succesgroep herbergt niet-westerse allochtonen. Techniek is een sector die in relatief veel succesgroepen terugkomt. Het is belangrijk om aan te geven dat de risicogroepen in absolute aantallen- een kleiner aantal uitvallers geeft dan de succesgroepen bij elkaar. In absolute aantallen behoort 1/3 van de uitvallers tot een risicogroep en 2/3 tot een succesgroep (daarbij dient vermeld dat het totaal aantal studenten dat tot een risicogroep behoort ook kleiner is dan het totaal aantal studenten dat tot een succesgroep behoort (respectievelijk en studenten)). ³ Zie bijvoorbeeld: Wartenbergh, F. en Broek, A. van der.(2008). Studieuitval in het hoger onderwijs: Achtergrond en oorzaken. Onderzoek in opdracht van het ministerie van OCW. Nijmegen: ResearchNed; Onzenoort, van, C.H. (2010). Als uitval opvalt. Studie-uitval in het hoger beroepsonderwis. Oisterwijk: Uitgeverij 12 BOXpress

13 Op basis van de landelijk geïdentificeerde top 15 risico- en succesgroepen vergelijken we in tabel 2.2 de uitvalgegevens van de groep niet G5-hogescholen (landelijk, exclusief G5) met de uitvalgegevens van de G5. Tabel 2.1 Landelijke top 15 risicogroepen uitval (oranje=hoge uitval) en 15 succesgroepen (blauw=lage uitval), gemiddelde uitval na 1 jaar uit de instelling (cohorten ) In de uiterste rechterkolom staat het verschil in uitvalpercentages tussen de G5 en de landelijke cijfers (excl. G5): hoe roder de cel in deze kolom, hoe hoger de uitval van de G5 ten opzichte van het landelijke beeld (excl. G5). In de tabel wordt tevens, om een indicatie van uitvalontwikkeling te krijgen, de trend over de bestudeerde cohorten ( ) gegeven. Een positieve trend geeft een uitvalstijging aan. Een negatieve trend geeft een uitvaldaling aan. In de trendkolommen is dit als volgt aangegeven: hoe groener de cel, hoe sterker de uitvaldaling, hoe roder de cel, hoe sterker de uitvalstijging. De R2 geeft aan hoe dicht uitvalpercentages van een groep bij de trendlijn liggen: hoe dichter de R2 de 1 nadert, hoe dichter de percentages bij de trendlijn liggen en hoe minder fluctuaties er rond de trendlijn zijn. In de tabel staat dit als volgt weergegeven: hoe groener de cel in de R2-kolommen, hoe dichter de percentages bij de trendlijn, hoe roder, hoe sterker de fluctuaties in uitvalpercentages. 13

14 Als voorbeeld nemen we de landelijke groep 2 uit de tabel MBO - gedrag en maatschappij; NWallochtoon, M, die met een R2 van 0,924 een trendlijn heeft (een positieve waarde (0,03), wat een stijging van uitval inhoudt) die een zeer goede weergave is van de ontwikkelingen in uitval voor deze groep. Tabel 2.2 Gemiddelde uitval na 1 jaar uit de instelling (cohorten ), hbo landelijk (ex. G5) en G5 vergeleken voor de landelijke top 15 risicogroepen (oranje=hoge uitval) en succesgroepen (blauw=lage uitval) Tabel 2.2 levert de volgende inzichten op. Voor alle onderscheiden groepen, zowel risico- als succesgroepen, is de gemiddelde uitval hoger voor de G5 dan voor dezelfde groepen hbo landelijk (excl. G5). Bij de niet G5-hogescholen behoort 28% van de uitvallers tot de risicogroepen, bij de G5-hogescholen gaat het om een percentage van 40%. De grootste verschillen tussen G5 en hbo landelijk (excl. G5) zijn te vinden bij de groepen autochtone studenten (de meest donkerrode cellen in de rechterkolom). Gemiddeld is het verschil 18 procentpunten onder risicogroepen met autochtone studenten, voor risicogroepen met nietwesterse allochtone studenten is dit verschil 8,5 procentpunten. Bij succesgroepen van autochtone studenten is het gemiddelde verschil tussen de G5 en hbo landelijk (excl. G5) 9 procentpunten (er zijn geen succesgroepen met niet-westerse allochtone studenten).4 Bestudering van de trendontwikkelingen laat zien dat de G5 een groter aantal groepen met een uitvaldaling heeft dan landelijk (excl. G5) (9 versus 7 groepen). De uitvaldaling is bij de G5 vooral te zien bij de succesgroepen. Echter, de R2 voor deze groepen van beide clusters is (zeer) laag, wat een indicatie is dat de uitvalpercentages in deze gevallen sterk fluctueren. 4 Het gemiddelde verschil is berekend door voor alle groepen die tot een specifieke categorie behoren, bijvoorbeeld risicogroepen met autochtone studenten, verschillen op te tellen (meest rechter kolom) en te delen door het aantal groepen in deze categorie (5 groepen in het geval van risicogroepen met autochtone studenten). 14

15 De G5 heeft een groter aantal groepen die te maken hebben met een (sterke) uitvalstijging dan landelijk (excl. G5) (18 versus 11). In een meerderheid van deze gevallen is de stijging sterker bij de G5. De R2 voor deze groepen is bij beide clusters is (zeer) hoog, wat betekent dat de trendlijn een goede weergave is van de ontwikkeling van uitvalpercentages. 2.2 Risicogroepen uitval: G5 vergeleken met andere hbo-clusters In deze paragraaf zijn ontwikkelingen in instroom van risicogroepen en in uitvalpercentages van het cluster G5-hogescholen vergeleken met: 1. de clusters grote niet-g5-hogescholen (Hogeschool Windesheim, Avans Hogeschool, Saxion Hogeschool, Hanzehogeschool Groningen, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Fontys Hogescholen) 2. hbo overig (kleinere hogescholen binnen en buiten de Randstad). De data hebben betrekking op de top 15 risicogroepen als geheel (er worden dus geen aparte risicogroepen besproken). In figuur 2.1 wordt per hbo-cluster het aandeel eerstejaarsstudenten binnen de totale eerstejaarspopulatie weergegeven dat tot een van de 15 risicogroepen voor uitval behoort. Figuur 2.1 Aandeel top 15 risicogroepen uitval van totale instroom naar hbo-cluster (cohorten ) Uit figuur 2.1 blijkt dat studenten uit de landelijke Top 15 risicogroepen sterk oververtegenwoordigd zijn binnen de G5-hogescholen. Een meerderheid van deze groepen bestaat uit niet-westerse allochtone studenten. Dit zijn studenten die vooral studeren aan grootstedelijke hogescholen. In de loop der jaren zijn de verschillen tussen de G5 en de andere clusters groter geworden. 10 procent van de G5-studenten van cohort 2004 behoorde tot de top 15 uitvalrisicogroepen, in 2011 is dit percentage opgelopen tot bijna 18%. Bij de grote niet-g5-hogescholen is dit aandeel in dezelfde periode eveneens toegenomen, maar minder sterk (van 8 naar 11%). Het aandeel top 15 risicogroepen is het kleinst bij de groep hbo overig (tussen de 6-8%). Dit resultaat geeft aan dat de G5- instellingen te maken hebben gehad met een relatief grotere instroom van risicostudenten en dat die groep relatief gezien is de afgelopen jaren is toegenomen. Uit figuur 2.2 blijkt dat uitval uit de instelling na 1 jaar voor de top 15 risicogroepen het hoogst is voor de G5-hogescholen. Daarbij stijgt bij de G5-instellingen als groep het uitvalpercentage het snelst 15

16 (+5%; van 35% voor cohort 2008 naar 40% voor cohort 2011). De uitval van de top 15 risicogroepen is het laagst bij de groep grote niet-g5-hogescholen. Bij die groep blijft het uitvalpercentage vrij stabiel rond de 25%. Opvallend is dat deze grote hogescholen het beter doen dan de groep overige (kleinere) hogescholen, temeer omdat de kleinere hogescholen relatief minder risico studenten binnen krijgen. Dit verschil in uitval wordt mogelijk veroorzaakt doordat kleinere hogescholen vaak monosectoraal zijn of een beperkt aantal sectoren omvatten, zodat studenten die willen switchen ook eerder uitvallen uit de instelling. Hoewel de grote hbo-instellingen te maken hebben gehad met een vergroting van de instroom van risico studenten lijkt het effect daarvan op uitval bij de G5-hogescholen groter dan bij de overige grote hogescholen. Grootte van de instelling lijkt daarmee, als verklaring voor het verschil in uitval(stijging), een minder plausibele verklaring te zijn. Wellicht is er sprake van een Randstad-effect : mogelijk hebben G5-hogescholen te maken met factoren (samenstelling studentenpopulatie, (leer)omgevingsfactoren) die zich binnen een grootstedelijke context versterkt voordoen, en/of juist specifiek zijn voor deze grootstedelijke context, waardoor zich uitvalverschillen met andere hbo-clusters voordoen. Figuur 2.2 Uitval uit de instelling na 1 jaar van top 15 risicogroepen naar hbo-cluster (cohorten ) 2.3 Succesgroepen uitval: G5 vergeleken met andere hbo-clusters In deze paragraaf wordt dezelfde vergelijking gemaakt tussen de drie hbo-clusters/groepen maar dan voor de succesgroepen uitval, dat wil zeggen de groepen met een relatief laag uitvalpercentage. Figuur 2.3 Aandeel top 15 succesgroepen uitval van totale instroom naar hbo-cluster (cohorten ) 16

17 In figuur 2.3 wordt per hbo-cluster het aandeel eerstejaarsstudenten binnen de totale eerstejaarspopulatie weergegeven dat tot een succesgroep voor uitval behoort. De figuur toont dat studenten uit de top 15 succesgroepen voor uitval (lage uitval) oververtegenwoordigd zijn binnen het cluster grote niet-g5-hogescholen (rond 45%). Dit betekent dat het cluster grote niet-g5 een relatief grote groep studenten heeft die minder kans maakt om uit te vallen. Deze groep is kleiner bij de G5 en het minst sterk vertegenwoordigd bij het cluster hbo overig (rond de 36%). Figuur 2.4 Uitval uit de instelling na 1 jaar van top 15 succesgroepen naar hbo-cluster (cohorten ) Uit figuur 2.4 blijkt dat uitval uit de instelling na 1 jaar voor de top 15 succesgroepen het hoogst is bij de G5-hogescholen. Voor de cohorten ligt deze rond de 25%. De uitval van de top 15 succesgroepen is het laagst voor het cluster grote niet-g5-hogescholen en ligt met 15% zo n 10 procentpunten onder de G5-uitval. Dit betekent dat de groep grote niet-g5-hogescholen relatief de meeste succesvolle studenten binnen krijgen en die ook het beste weten te behouden. De G5-hogescholen slagen daar ten opzichte van de twee andere groepen minder goed in. 2.4 Bevindingen uitval Op basis van de landelijke uitvalpercentages bestaat de top 15 landelijke risicogroepen uitval voor een meerderheid uit mbo ers, niet-westerse allochtonen en mannen. De sector Gedrag & Maatschappij en de sector Onderwijs komen veelvuldig voor onder de risicogroepen. De top 15 landelijke succesgroepen uitval bestaan vooral uit vwo ers en havisten, vrouwen en autochtonen (geen enkele succesgroep herbergt niet-westerse allochtonen). Techniek is een sector die in relatief veel succesgroepen terugkomt. In absolute aantallen behoort 1/3 van de uitvallers tot een risicogroep en 2/3 tot een succesgroep. Daarbij dient vermeld dat het totaal aantal studenten dat tot een risicogroep behoort ook kleiner is dan het totaal aantal studenten dat tot een succesgroep behoort. Voor alle top 15 risico- en succesgroepen is uitval hoger voor de G5 dan voor hbo landelijk (excl. G5). Opmerkelijk is dat grootste verschillen tussen G5 en hbo landelijk (excl. G5) te vinden zijn bij de groepen autochtone studenten: gemiddeld is het verschil 18 procentpunten onder risicogroepen. Onder risicogroepen met niet-westerse allochtone studenten bedraagt het gemiddelde verschil 8,5 procentpunten. 17

18 De G5 heeft te maken met een groter aantal groepen met een (sterke) uitvalstijging dan in landelijk opzicht (excl. G5) (respectievelijk 18 en 11 groepen). De G5-hogescholen hebben een relatief grote groep studenten dat tot de risicogroepen voor uitval behoort, waarbij verschillen met andere clusters ( grote niet-g5 en hbo overig ) in de loop der jaren groter zijn geworden. De groep studenten die tot een van de top 15 succesgroepen voor uitval behoort, is het sterkst vertegenwoordigd binnen het cluster grote niet-g5-hogescholen. Uitval uit de instelling na 1 jaar voor de top 15 risico- én succesgroepen is het hoogst voor de G5- hogescholen, het laagst voor het cluster grote niet-g5-hogescholen. Daarbij stijgt bij de G5 het uitvalpercentage onder risicogroepen het snelst. 3. Switch Switch is gedefinieerd conform de definitie van de Prestatie-indicatoren in het kader van de Prestatieafspraken. Deze definitie luidt als volgt: Switch is het aandeel van het totaal aantal voltijd bachelorstudenten (eerstejaars ho) dat na 1 jaar studie staat ingeschreven bij een andere studie bij dezelfde instelling. Toelichting: Studenten tellen alleen mee voor de instelling van hun eerste jaar ho (hun debuut in het hoger onderwijs). Wanneer studenten na hun eerste jaar ho switchen van instelling A naar instelling B, dan tellen zij niet mee bij de bepaling van de switchcijfers van instelling B (deze studenten zijn wel uitvaller voor instelling A). Overeenkomstig de door DUO gehanteerde selectiemethode, die leidend is voor deze rapportage, worden onder switchers alle studenten gerekend die zich in jaar 2 op dezelfde instelling inschrijven als in hun eerste jaar ho en in jaar 2 óf a. een andere opleiding volgen, óf b. de opleiding uit jaar 1 vervolgen, maar deze niet als voltijdstudent voorzetten. 3.1 Landelijke risico- en succesgroepen: G5 vergeleken met het landelijke beeld (excl. G5) In tabel 3.1 is de landelijke top 15 van risicogroepen (in oranje) en succesgroepen (in blauw) voor switch weergegeven op basis van het gemiddelde switchpercentage over de periode Tabel 3.1 toont dat de landelijke risicogroepen voor een meerderheid uit havisten, niet-westerse allochtonen en mannen bestaat. Sectoren die in veel risicogroepen terugkomen zijn Economie en Gedrag & Maatschappij. Landelijke succesgroepen (groepen met weinig switch) bestaan vooral uit mbo ers en vwo ers, autochtonen (14 van de 15 succesgroepen) en vrouwen. Gezondheidszorg en Techniek zijn sectoren van waaruit weinig geswitcht wordt. Een meerderheid van de switchers (80 procent) behoort tot een van de risicogroepen (onder uitvallers behoorde een meerderheid tot de succesgroepen). 18 Op basis van de landelijk geïdentificeerde top 15 risico- en succesgroepen vergelijken we in tabel 3.2 de switchgegevens van de groep niet G5-hogescholen (landelijk, exclusief G5) met de switchge-

19 gevens van de G5. In de uiterst rechterkolom staat het verschil in switchpercentages tussen de G5 en de landelijke cijfers (excl. G5): hoe groener de cel in deze kolom, hoe lager de switch voor de G5 ten opzichte van het landelijke beeld (excl. G5). In de tabel wordt tevens, om een indicatie van switchontwikkeling te krijgen, de trend over de bestudeerde cohorten ( ) gegeven. Een positieve trend geeft een switchstijging aan. Een negatieve trend geeft een switchdaling aan. In de trendkolommen is dit als volgt aangegeven: hoe groener de cel, hoe sterker de switchdaling, hoe roder de cel, hoe sterker de switchstijging. De R2 geeft aan hoe dicht switchpercentages van een groep bij de trendlijn liggen: hoe dichter de R2 de 1 nadert, hoe dichter de percentages bij de trendlijn liggen (hoe groener de cel in de R2-kolommen, hoe dichter de percentages bij de trendlijn, hoe roder, hoe verder de percentages van de trendlijn en hoe sterker de fluctuaties in switchpercentages). Als voorbeeld nemen we landelijke groep 3, HAVO - gedrag en maatschappij; NW-allochtoon, M die met een R2 van 0,913 een trendlijn heeft (een waarde van 0,06, wat een stijging van switch inhoudt) die een zeer goede weergave is van de ontwikkelingen in switch voor deze groep. Tabel 3.1 Landelijke switch top 15 risicogroepen (oranje=veel switch) en 15 succesgroepen (blauw=weinig switch), gemiddeld percentage switch na 1 jaar binnen de instelling (cohorten ) 19

20 Tabel 3.2 levert de volgende inzichten op. Over vrijwel de gehele linie komt switch binnen de instelling (veel) minder voor bij de G5 dan landelijk (excl. G5) (zie rechterkolom). Grote verschillen komen vooral voor bij autochtone mannen: van de tien groepen met de grootste verschillen (de meest donkergroene cellen in de rechterkolom) bestaan er zes uit autochtone mannen. Bij de G5-hogescholen switchen autochtone mannen veel minder vaak binnen de instelling dan landelijk (excl. G5). Een relatief sterke switchdaling (groene cellen in de trendkolommen) komt vaker voor bij de landelijke dan bij de G5 subgroepen (9 versus 3 groepen). Een relatieve switchstijging (rode cellen in de trendkolommen) komt vaker voor bij de G5 dan bij de landelijke subgroepen (8 versus 11 groepen). De R2 voor deze groepen is in een meerderheid van de gevallen hoog, wat betekent dat de trendlijn een goede weergave is van de ontwikkelingen (weinig fluctuaties rondom de trendlijn). Tabel 3.2 Gemiddelde switch na 1 jaar binnen de instelling (cohorten ), hbo landelijk (excl. G5) en G5 vergeleken voor de landelijke top 15 risicogroepen (oranje=veel switch) en succesgroepen (blauw=weinig switch) 3.2 Risicogroepen switch: G5 vergeleken met andere hbo-clusters In deze paragraaf vergelijken wij het cluster G5-hogescholen met de clusters grote niet-g5-hogescholen (Hogeschool Windesheim, Avans Hogeschool, Saxion Hogeschool, Hanzehogeschool Groningen, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Fontys Hogescholen) en hbo-overig (kleinere hogescholen binnen en buiten de Randstad), waarbij de top 15 risicogroepen als een geheel worden beschouwd. 20 In figuur 3.1 wordt per hbo-cluster het aandeel eerstejaarsstudenten binnen de totale eerstejaarspopulatie weergegeven dat tot een risicogroep voor switch behoort.

21 Figuur 3.1 Aandeel top 15 risicogroepen switch van totale instroom naar hbo-cluster (cohorten ) Uit figuur 3.1 blijkt dat studenten uit de landelijke top 15 risicogroepen voor switch sterker vertegenwoordigd zijn binnen de G5-hogescholen dan bij de andere twee hbo-clusters. De G5-hogescholen hebben dus een relatief grote groep studenten met een grote kans op switch binnen de instelling. In de loop der jaren zijn de verschillen met de andere hbo-clusters vrijwel hetzelfde gebleven. 35% van de G5-studenten van cohort 2004 behoorde tot de top 15 switchrisicogroepen, in 2011 is dit percentage opgelopen tot zo n 39%. Bij de grote niet-g5-hogescholen is dit aandeel in dezelfde periode van 30 naar 35% gegaan. Het aandeel top 15 risicogroepen is het kleinst bij de groep hbo overig (tussen de 15 en 20 procent). Figuur 3.2 toont dat switch binnen de instelling na 1 jaar voor de top 15 risicogroepen het minst voorkomt bij de G5-hogescholen (rond de 15%). Dit betekent dat, als het gaat om risicogroepen, G5-studenten minder binnen hun instelling van opleiding veranderen dan bij de andere hbo-clusters. Switch onder de top 15 risicogroepen is het hoogst voor het cluster grote niet-g5-hogescholen (rond de 25%). Het verschil tussen G5 en grote niet-g5-hogescholen lijkt wat kleiner te worden. Het cluster hbo overig is een tussengroep met een switch van bijna 20%. Figuur 3.2 Switch binnen instelling na 1 jaar van top 15 risicogroepen naar hbo-cluster (cohorten ) 21

22 3.3 Succesgroepen switch: G5 vergeleken met andere hbo-cluster In deze paragraaf vergelijken wij dezelfde drie hbo-clusters maar dan voor de top 15 succesgroepen (groepen met weinig switch). In figuur 3.3 wordt per hbo-cluster het aandeel eerstejaarsstudenten binnen de totale eerstejaarspopulatie weergegeven dat tot een succesgroep voor switch behoort. Figuur 3.3 Aandeel top 15 succesgroepen switch van totale instroom naar hbo-cluster (cohorten ) De figuur toont dat studenten uit de top 15 succesgroepen voor switch (lage switch) het sterkst vertegenwoordigd zijn binnen het cluster grote niet-g5-hogescholen. Rond de 25% hoort tot deze groep, met een daling voor cohort De grote niet-g5-hogescholen hebben dus een relatief grote groep studenten met een kleine kans op switch binnen de instelling. Het aandeel studenten uit de top 15 succesgroepen ligt voor de G5 en het cluster hbo overig vrijwel gelijk (rond de 20 procent). Uit figuur 3.4 blijkt dat switch binnen de instelling na 1 jaar voor de top 15 succesgroepen het hoogste is onder het hbo-cluster grote niet-g5-hogescholen. Voor de cohorten ligt deze rond de 10% met een lichte stijging voor cohort Switch van de top 15 succesgroepen is het laagst voor de G5. Voor dit cluster bedraagt het switchpercentage 4 à 5%. Dit betekent dat er op G5- hogescholen veel minder binnen de instelling van opleiding wordt gewisseld dan bij de grote niet-g5- hogescholen. Figuur 3.4 Switch binnen instelling na 1 jaar van top 15 succesgroepen naar hbo-cluster (cohorten ) 22

23 3.4 Bevindingen switch De landelijke risicogroepen voor switch bestaat voor een meerderheid uit havisten, niet-westerse allochtonen en mannen. Sectoren die in veel risicogroepen terugkomen zijn Economie en Gedrag & Maatschappij. Landelijke succesgroepen bestaan vooral uit mbo ers, vwo ers, vrouwen en autochtonen (slechts één succesgroep bestaat uit niet-westerse allochtonen). Gezondheidszorg en Techniek zijn sectoren van waaruit weinig geswitcht wordt. Switch binnen de instelling komt (veel) minder voor bij de G5 dan landelijk (excl. G5). Grote verschillen zijn vooral te vinden bij autochtone mannen: bij de G5-hogescholen switchen zij veel minder vaak dan landelijk (excl. G5). Switchdaling komt vaker voor bij de landelijke (excl. G5) dan bij de G5 subgroepen. Dit geldt zowel voor de risico- als succesgroepen. Switchstijging komt vaker voor bij de G5 dan bij de landelijke subgroepen (excl. G5). Ook dit geldt zowel voor de risico- als succesgroepen. De instroom van studenten die behoren tot de switchrisicogroepen is bij G5-hogescholen het grootst en stijgt ook de laatste jaren. Echter deze groepen hebben een veel lagere kans op switchen dan bij de grote niet-g5-hogescholen. De instroom van studenten die behoren tot de switchsuccesgroepen is bij de grote niet-g5-hogescholen het grootst. Deze groep bij de grote niet G5-hogescholen heeft een hoger switchpercentage dan bij de G5-hogescholen. De instroom van deze succesgroepen laat bij alle hogescholen een daling zien. Het switchpercentage onder de top 15 risico- én succesgroepen is het hoogst voor het cluster grote niet-g5-hogescholen en het laagst voor de G5. 4. Rendement Rendement is gedefinieerd conform de definitie van de Prestatie-indicatoren in het kader van de Prestatieafspraken. Deze definitie luidt als volgt: Rendement is het aandeel van de voltijd bachelorstudenten die zich na het eerste studiejaar opnieuw bij dezelfde instelling inschrijven (herinschrijvers) dat in de nominale studietijd + één jaar (c +1 jaar) bij dezelfde instelling het bachelorsdiploma behaalt. Toelichting: Rendement zoals gedefinieerd heeft betrekking op het diplomarendement van de groep herinschrijvers, dus van de groep studenten die zich ná het eerste studiejaar inschrijven bij dezelfde instelling. Uitvallers uit de instelling na hun eerste jaar ho worden niet meegenomen in de rendementsberekeningen. De opleiding van herinschrijving is niet van belang, het gaat erom dat de herinschrijving binnen dezelfde instelling plaatsvindt. Studenten tellen alleen mee voor de instelling van hun eerste jaar ho (hun debuut in het hoger onderwijs). Wanneer studenten na hun eerste jaar ho switchen van instelling A naar instelling B, 23

24 dan tellen zij niet mee bij het bepalen van de rendementscijfers van instelling B (deze studenten zijn wel uitvaller voor instelling A). Overeenkomstig de door DUO gehanteerde selectiemethode, die leidend is voor deze rapportage, worden onder herinschrijvers alle studenten gerekend die zich in jaar 2 als voltijdstudent inschrijven op dezelfde instelling als in het cohortjaar (eerste jaar ho). Studenten die zich in hun eerste jaar ho inschrijven als voltijdstudent en zich in jaar 2 op dezelfde instelling herinschrijven anders dan voltijdstudent (bijvoorbeeld als deeltijd- of duaalstudent) worden bij het bepalen van rendementen buiten beschouwing gelaten. 4.1 Landelijke risico- en succesgroepen: G5 vergeleken met het landelijke beeld (excl. G5) In tabel 4.1 wordt op basis van het gemiddelde rendementspercentage over de cohorten de landelijke top 15 van risicogroepen (in oranje) en succesgroepen (in blauw) weergegeven. Tabel 4.1 Landelijke rendementstop 15 risicogroepen (oranje=laag rendement) en 15 succesgroepen blauw=hoog rendement), gemiddeld rendement na 5 jaar (cohorten ) 24 Uit tabel 4.1 is af te lezen dat landelijke risicogroepen voor een meerderheid uit havisten, niet-westerse allochtonen en mannen bestaan. Sectoren die in veel risicogroepen terugkomen zijn Economie, Onderwijs en Techniek. Landelijke succesgroepen bestaan vooral uit mbo ers en vwo ers, autochtonen (alle 15 succesgroepen) en vrouwen. Techniek is de sector die het meeste voorkomt onder

25 de succesgroepen. Opvallend is dat de sector Techniek ook vaak bij de risicogroepen is te vinden. Blijkbaar is er binnen deze sector een tweedeling van zeer goede en zeer slechte presterende studentgroepen wat betreft rendement. Op basis van de landelijk geïdentificeerde top 15 risico- en succesgroepen worden in tabel 4.2 de rendementsgegevens van de groep niet G5-hogescholen (landelijk, excl. G5) met de rendementsgegevens van de G5 vergeleken. In de uiterst rechterkolom staat het verschil in rendement tussen de G5 en de landelijke cijfers (excl. G5): hoe groener de cel in deze kolom, hoe hoger het rendement voor de G5 ten opzichte van het landelijke beeld (excl. G5); hoe roder de cel in deze kolom, hoe lager het rendement voor de G5 ten opzichte van het landelijke beeld (excl. G5). In de tabel wordt tevens, om een indicatie van rendementsontwikkeling te krijgen, de trend over de bestudeerde cohorten ( ) gegeven. Een positieve trend geeft een rendementsstijging aan, een negatieve trend een rendementsdaling. In de trendkolommen is dit als volgt aangegeven: hoe groener de cel, hoe positiever de rendementsontwikkeling, hoe roder de cel, hoe negatiever de rendementsontwikkeling. De R2 geeft aan hoe dicht rendementspercentages van een groep bij de trendlijn liggen: hoe dichter de R2 de 1 nadert, hoe dichter de percentages bij de trendlijn liggen, hoe verder van 1, hoe sterker fluctuaties in rendementspercentages zijn (hoe groener de cel in de R2-kolommen, hoe dichter de percentages bij de trendlijn, hoe roder de cel, hoe sterker de fluctuaties in rendements-percentages). Als voorbeeld nemen we de landelijke groep 1 HAVO - economie; NW-allochtoon, M die met een R2 van 0,820 een trendlijn heeft (een waarde van -0,04, wat een daling van rendement inhoudt) die een goede weergave is van de ontwikkelingen in rendement voor deze groep. Tabel 4.2 Gemiddeld rendement na 5 jaar van de groep herinschrijvers na jaar 1 (cohorten ), landelijke top 15 risicogroepen (oranje=laag rendement) en top 15 succesgroepen (blauw=hoog rendement) 25

26 Tabel 4.2 levert de volgende inzichten op. Bij zowel de risico- als succesgroepen blijken de G5 en het cluster landelijk (excl. G5) elkaar in evenwicht houden als het gaat om de vraag waar beter gepresteerd wordt : het aantal groepen dat hogere gemiddelde rendementen behaalt bij de G5 dan op het landelijke niveau (excl. G5) is bijna even groot als vice versa. De G5 presteert relatief goed bij groepen met als profiel vrouwelijke autochtone studenten met een mbo- of havo-vooropleiding in de sectoren Gedrag & Maatschappij en Gezondheidszorg: het rendementsverschil met het landelijke niveau (excl. G5) bedraagt bij deze groepen vier procentpunten of meer. Het grootste verschil is echter te vinden bij mannelijke autochtone studenten met een havo-opleiding in de sector Gedrag & Maatschappij: de G5 scoort bij deze groep acht procentpunten hoger dan landelijk (excl. G5). De G5 presteert relatief minder bij groepen met als profiel autochtone Techniekstudenten. Bij deze groepen bedraagt het verschil met het landelijke niveau (excl. G5) drie procentpunten of meer. Het grootste verschil is echter te vinden bij nietwesterse allochtone studenten met een havo-vooropleiding in de sector Onderwijs. De G5 scoort voor deze groep zeven procentpunten lagere rendementen dan landelijk (excl. G5). Het aantal groepen met als trend een rendementsstijging is hetzelfde voor de G5 als landelijk (excl. G5): in beide clusters zijn er vijf groepen met een trend van +0,01 of hoger. Het gaat hier vooral om succesgroepen. Wel is het zo dat bij een meerderheid van deze groepen de stijging samen gaat met een (zeer) lage R2 wat duidt op sterke fluctuaties van cohort tot cohort. Het aantal groepen dat als trend een rendementsdaling laat zien (trend van -0,01 of lager) is vergelijkbaar voor de G5 en landelijk (excl. G5): 19 versus 21. Het gaat hier vooral om risicogroepen. De daling gaat voor een meerderheid van de groepen samen met een hoge R2, wat een indicatie is dat de trendlijn een goede weergave is van de rendementsontwikkeling. 4.2 Risicogroepen rendement: G5 vergeleken met andere hbo-clusters In deze paragraaf vergelijken wij het cluster G5-hogescholen met de clusters grote niet-g5-hogescholen (Hogeschool Windesheim, Avans Hogeschool, Saxion Hogeschool, Hanzehogeschool Groningen, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Fontys Hogescholen) en hbo-overig (kleinere hogescholen binnen en buiten de Randstad), waarbij de top 15 risicogroepen als een geheel worden beschouwd. In figuur 4.1 wordt per hbo-cluster het aandeel eerstejaarsstudenten binnen de totale eerstejaarspopulatie weergegeven dat tot een risicogroep voor rendement behoort. Uit de figuur blijkt dat studenten uit de landelijke Top 15 risicogroepen voor rendement sterker vertegenwoordigd zijn binnen de G5-hogescholen dan bij de andere twee hbo-clusters. In de loop der jaren zijn de verschillen vrijwel hetzelfde gebleven. Ongeveer 32 procent van de G5-studenten van cohort 2004 behoorde tot de top 15 uitvalrisicogroepen, tot en met cohort 2007 is dit percentage opgelopen tot zo n 35 procent. Bij de grote niet-g5-hogescholen is dit aandeel in dezelfde periode van ruim 25 naar 30 procent gegaan. Het aandeel top 15 risicogroepen is het kleinst bij de groep hbo overig (15 procent). 26

27 Figuur 4.1 Risicogroepen rendement: G5 vergeleken met andere hbo-clusters Rendementen na 5 jaar voor de top 15 risicogroepen zijn onder de hbo-clusters het hoogst voor het cluster Overig hbo. De rendementen voor de G5 en de grote niet-g5 liggen daar iets onder en lopen vrijwel gelijk (figuur 3.2). Bij alle clusters is een dalende trend in rendement waar te nemen. In 2005 is er bij de G5 een scherpere daling zichtbaar in de rendementsontwikkeling dan bij de clusters hbo overig en grote niet G5. Figuur 4.2 Rendement na 5 jaar van top 15 risicogroepen (herinschrijvers) naar hbo-cluster (cohorten ) 4.3 Succesgroepen rendement: G5 vergeleken met andere hbo-clusters In deze paragraaf vergelijken wij dezelfde drie hbo-clusters maar dan voor de top 15 succesgroepen (groepen met hoge rendementen). In figuur 4.3 wordt per hbo-cluster het aandeel eerstejaarsstudenten binnen de totale eerstejaarspopulatie weergegeven dat tot een succesgroep voor rendement behoort. De figuur toont dat studenten uit de top 15 succesgroepen voor rendement het sterkst vertegenwoordigd zijn binnen het cluster grote niet-g5-hogescholen. Voor cohort 2004 behoorde 25 procent tot een van de 15 succesgroepen. In de cohorten daarna nam dit toe tot ongeveer 33 procent. Het aandeel studenten uit de top 15 succesgroepen ligt voor de G5 en het cluster hbo overig vrijwel gelijk. Het verschil 27

28 tussen het cluster G5 en grote niet-g5 lijkt licht toe te nemen. Wat verder opvalt is de toename van het aandeel studenten uit succesgroepen van cohort 2004 naar cohort 2005 bij alle clusters. Vanaf cohort 2005 is dit aandeel voor alle clusters vrij stabiel. Een verklaring voor deze knik is mogelijk onderwerp voor verder onderzoek. Figuur 4.3 Aandeel top 15 succesgroepen rendement van totale instroom herinschrijvers naar hbo-cluster (cohorten ) Rendement na 5 jaar voor de top 15 succesgroepen is onder de hbo-clusters het hoogst voor de G5 en het cluster Overig hbo (figuur 4.4). Voor de cohorten ligt deze rond de 80 procent. Rendementen van de top 15 succesgroepen is het laagst voor de grote niet-g5-hogescholen. De verschillen met de G5 zijn echter klein (hooguit 3 procentpunten). Figuur 4.4 Rendement na 5 jaar top 15 succesgroepen (herinschrijvers) naar hbo-cluster (cohorten ) 4.4 Bevindingen rendement Landelijke risicogroepen bestaan voor een meerderheid uit havisten, niet-westerse allochtonen en mannen. Sectoren die in veel risicogroepen terugkomen zijn Economie, Onderwijs en Techniek. 28

29 Landelijke succesgroepen bestaan vooral uit mbo ers, vwo ers, autochtonen (geen enkele succesgroep herbergt niet-westerse allochtonen) en vrouwen. Techniek is de sector die het meeste voorkomt onder succesgroepen. In vergelijking met het landelijke beeld (excl. G5) presteert de G5 relatief goed bij groepen met als profiel vrouwelijke autochtone studenten met een mbo- of havo-vooropleiding in de sectoren Gedrag & Maatschappij en Gezondheidszorg. Het grootste verschil is echter te vinden bij mannelijke autochtone studenten met een havo-opleiding in de sector Gedrag & Maatschappij. De G5 presteert relatief minder bij groepen met als profiel autochtone Techniekstudenten. Het grootste verschil is echter te vinden bij niet-westerse allochtone studenten met een havo-vooropleiding in de sector Onderwijs. Het aantal groepen met als trend een rendementsstijging is vergelijkbaar voor de G5 en landelijk (excl. G5). Het zelfde geldt voor het aantal groepen met een rendementsdaling. De groep studenten uit de landelijke top 15 risicogroepen is sterker vertegenwoordigd binnen de G5-hogescholen dan bij de clusters grote niet-g5-hogescholen en hbo overig. De groep studenten uit de landelijke top 15 succesgroepen is sterker vertegenwoordigd binnen het cluster grote niet-g5- hogescholen dan bij de G5 en het cluster hbo overig. De rendementen voor risicogroepen voor de G5 en de grote niet-g5 lopen vrijwel gelijk en zijn dalende (bij het cluster hbo overig zijn de rendementen voor risicogroepen het hoogst). Rendementen van de top 15 succesgroepen is het laagst voor de grote niet-g5-hogescholen. Echter, de verschillen met de G5, waarvan de rendementen vergelijkbaar zijn met die van het cluster hbo overig, zijn klein (hooguit 3 procentpunten). 5. Bevindingen Vraagstukken rond studiesucces hebben voor G5-hogescholen een specifiek karakter. Zij verzorgen onderwijs binnen een grootstedelijke omgeving en hebben te maken met een grote diversiteit van de studentenpopulatie, bijvoorbeeld naar etnische herkomst. Gezien de context werd in de inleiding gesteld dat het denkbaar is dat het voor G5-hogescholen een meer complexe opdracht is om studenten succesvol te begeleiden richting het diploma dan voor (grote) hogescholen buiten de Randstad. Eind 2011 hebben hogescholen met het ministerie van OCW Prestatie-afspraken gemaakt waarin doelstellingen zijn opgenomen op diverse terreinen waaronder doelstellingen op het gebied van studiesucces. Om te monitoren of instellingen op koers liggen om de doelstellingen per december 2015 te realiseren, ontvangen instellingen jaarlijks gegevens uit het 1cijferHO-bestand van DUO (zie bijlage 1). Deze rapportage, die het resultaat is van de samenwerking tussen de Randstadhogescholen (G5-onderzoeksgroep), is bedoeld als verdere verdieping op bestaande gegevens met betrekking tot de Prestatieafspraken. In de rapportage is op zoek gegaan naar antwoorden op een geformuleerde onderzoeksvragen. Deze antwoorden worden in dit afsluitende hoofdstuk gegeven. 29

30 5.1 Antwoorden op de onderzoeksvragen 1. Welke risico- en succesgroepen kunnen worden geïdentificeerd in de hbo-studentenpopulatie op basis van hun prestaties op de indicatoren uitval, switch en rendement5? Uit dit onderzoek blijkt dat een landelijke indeling in risico- en succesgroepen grotendeels eenzelfde onderscheid laat zien als de indeling die de G5-hogescholen vanuit eigen onderzoek binnen hun hogescholen kennen. Binnen de risicogroepen zijn veelal de mannen en niet-westers allochtone studenten te vinden. In de succesgroepen zitten vrouwen, vwo ers en autochtone studenten. Naar studiesuccesindicator verschilt het of vooral mbo ers of havisten tot risico- of succesgroepen behoren. Aanvullend in dit onderzoek is de toevoeging van het kenmerk opleidingssector op de kenmerken die het ministerie hanteert voor het bepalen van de normalisatiescores (vooropleiding, geslacht en etni-sche herkomst). De sector die het meest terugkomt in de succesgroepen is Techniek (bij switch samen met Gezondheidszorg). Sectoren die bij relatief veel risicogroepen terugkomen zijn voor: Uitval: Gedrag & Maatschappij en Onderwijs, Switch: Economie en Gedrag & Maatschappij Rendement: Economie, Onderwijs en Techniek. 2. Hoe zijn deze risico- en succesgroepen vertegenwoordigd binnen de G5 in vergelijking met andere hbo-clusters? De resultaten wat betreft de samenstelling van de instroom bevestigen dat de G5-instellingen meer studenten uit risicogroepen en minder studenten uit succesgroepen binnen de studentenpopulatie hebben dan bij andere instellingen, met name vergeleken met het cluster grote niet-g5. Er wordt een landelijke instroomstijging van risicogroepen geconstateerd, maar deze stijging doet zich bij de G5 sterker voor dan bij de andere (clusters van) hbo-instellingen. Hiermee wordt tevens bevestigd dat de G5-instellingen extra inspanningen moeten leveren om op een vergelijkbaar niveau van studiesucces te komen als andere (clusters van) hbo-instellingen. 3. Hoe presteren deze risico- en succesgroepen binnen de G5 in vergelijking met andere hboclusters? Onder het hanteren van de normalisatiescore ligt de veronderstelling dat dezelfde (risico- en succes) groepen over het land verspreid vergelijkbaar presteren (of zij zich nu op een G5-hogeschool bevinden of niet). Uitkomsten laten echter zien dat deze veronderstelling niet altijd opgaat. Zo blijkt deze niet te kloppen voor uitval, waar het geheel aan top 15 risico- en succesgroepen slechter presteert bij de G5 dan bij de grote niet-g5 6. Zeer opmerkelijk is de hogere uitval van subgroepen met autochtone studenten voor de G5 ten opzichte van het landelijke beeld (excl. G5): onder risicogroepen met autochtone studenten bedraagt dit verschil gemiddeld 18 procentpunten (voor risicogroepen met niet-westerse allochtone studenten gemiddeld 8,5 procentpunten). Ook zijn er verschillen op het terrein van switch: deze komt onder de top 15 risico- en succesgroepen (veel) minder voor bij de G5. Wederom zijn grote verschillen vooral te vinden bij autochtone mannen: bij de G5-hogescholen switchen zij veel minder vaak dan landelijk (excl. G5). 5 De in deze aangehouden definities zijn conform de door het ministerie van OCW-gehanteerde definities voor de prestatie-indicatoren (zie voor een toelichting op deze definities de begintekst van de hoofdstukken 2, 3 en 4). Deze definities luiden: - Uitval is het aandeel van het totaal aantal voltijd bachelorstudenten (eerstejaars ho) dat na één jaar niet meer bij dezelfde instelling in het hoger onderwijs staat ingeschreven. - Switch is het aandeel van het totaal aantal voltijd bachelorstudenten (eerstejaars ho) dat na 1 jaar studie staat ingeschreven bij een andere studie bij dezelfde instelling. - Rendement is het aandeel van de voltijd bachelorstudenten die zich na het eerste studiejaar opnieuw bij dezelfde instelling inschrijven (herinschrijvers) dat in de nominale studietijd + één jaar (c +1 jaar) bij dezelfde instelling het bachelorsdiploma behaalt hogescholen: Hogeschool Windesheim, Avans Hogeschool, Saxion Hogeschool, Hanzehogeschool Groningen, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Fontys Hogescholen.

31 Wat betreft rendement zijn de verschillen klein tussen de G5 en andere hbo-clusters. Zo is bij een vergelijking tussen de G5 en het cluster grote niet-g5 het verschil onder risicogroepen minimaal en onder succesgroepen hooguit 3 procentpunten (in het voordeel van de G5). 4. Hoe kunnen eventuele prestatieverschillen worden geduid en hoe hangen uitkomsten op prestatie-indicatoren (mogelijk) met elkaar samen? Hoe kunnen eventuele prestatieverschillen worden geduid en hoe hangen uitkomsten op prestatieindicatoren (mogelijk) met elkaar samen? De verschillen tussen de G5 en grote niet-g5 zijn voor uitval (10 tot 15 procentpunten) veel groter dan voor rendement (hooguit 3 procentpunten). Dit duidt erop dat de selectie in het 1e jaar bij de G5 onder risico- en succesgroepen een groep herinschrijvers oplevert waarmee de G5 zich kan meten met de grote niet-g5. De groep herinschrijvers van de G5 presteert immers net zo goed als de groep herinschrijvers van de grote niet-g5. Hiermee lijkt het belangrijkste probleem voor de G5 ten opzichte van de grote niet-g5 zich voor te doen op het terrein van uitval en het behouden van studenten. Op basis van waargenomen trends is de verwachting dat risicogroepen de komende jaren een steeds groter deel van de instroom van de G5-hogescholen vormen. In combinatie met de bevinding dat het belangrijkste G5-probleem zit in het behouden van studenten, zal uitval (en op termijn wellicht ook rendement) op de G5-hogescholen de komende jaren mogelijk nog verder onder druk komen te staan. Bij de G5 is uitval hoger en switch lager dan bij vergelijkbare landelijke groepen (excl. G5) en ten opzichte van de andere hbo-clusters. Waarom deze twee uitkomsten naast elkaar bestaan, is niet eenduidig aan te geven. Wellicht zijn studenten uit de Randstad minder verbonden aan hun hogeschool en/of maakt de aanwezigheid van meerdere hogescholen binnen reisafstand de keuze voor een andere hogeschool makkelijker (en daarmee uitval hoger) dan bij bijvoorbeeld de grote niet-g5- hogescholen. Het zou interessant zijn om het verband tussen uitval en switch te onderzoeken onder met name autochtone mannen: dit is immers een groep waar verschillen in uitval en switch tussen de G5-hogescholen en het cluster grote niet-g5-hogescholen opvallen groot zijn. Achter iedere prestatie-indicator lijkt een eigen dynamiek schuil te gaan. Zo is de top 15 risicogroepen voor uitval (op onderdelen) anders samengesteld dan de top 15 risicogroepen voor switch en rendement. Het lijkt er met andere woorden op dat iedere indicator andere target -groepen kent, die wellicht ook verschillende soorten interventies vragen om hun studiesucces te verhogen. Uitkomsten tonen dat dezelfde groepen verschillend presteren op verschillende (clusters van) hboinstellingen. Mogelijk zijn er specifieke (leer)omgevings kenmerken die deze verschillen in prestaties veroorzaken. Is er in het geval van de G5 sprake van een Randstad -effect: mogelijk hebben G5- hogescholen te maken met factoren (samenstelling studentenpopulatie, (leer)omgevings-factoren) die zich versterkt voordoen binnen, specifiek zijn voor, en/of anders op elkaar inwerken binnen een grootstedelijke context, waardoor zich prestatieverschillen met andere hbo-clusters ontstaan. 31

32 Bijlage 1: Landelijke rangorde 60 subgroepen voor uitval, switch en rendement Tabel 2.A Landelijke rangorde 60 subgroepen voor uitval (oranje=risicogroepen, blauw=succesgroepen) 32

33 Tabel 2.B Landelijke rangorde 60 subgroepen voor switch (oranje=risicogroepen, blauw=succesgroepen) 33

34 Tabel 2.C Landelijke rangorde 60 subgroepen voor rendement (oranje=risicogroepen, blauw=succesgroepen) 34

35 35

36 Zicht op een 2e start Het externe switchgedrag na 1 jaar van G5-studenten, voor het eerst in kaart gebracht. Februari,

37 Managementsamenvatting Voor het eerst zicht op switch tussen G5-hogescholen Tot op heden was het voor G5-hogescholen onbekend waar studenten, die de instelling zonder diploma verlieten, heen gingen. Ook was niet bekend van welke hogeschool of universiteit instromende studenten, die van een andere hoger onderwijsinstelling kwamen, afkomstig waren. De opdracht voor dit rapport was om voor het eerst zicht te krijgen op de groep G5-voltijd bachelorstudenten die 1 jaar na hun hoger onderwijsdebuut overstapt naar een andere hoger onderwijsinstelling (externe switch na 1 jaar), met extra aandacht voor de groep externe NBSA-switchers (studenten die hun G5-opleiding na 1 jaar moesten verlaten vanwege een negatief bindend studieadvies (NBSA) en daarna van hoger onderwijsinstelling wisselden). Ook is gekeken naar de omvang van de groep externe switchers die op G5-hogescholen instroomt. De G5-instroom van voltijd bachelorstudenten bestaat voor acht à negen procent uit switchers die 1 jaar na hun ho-debuut van instelling zijn gewisseld. De helft daarvan wisselt van G5-hogeschool, de andere helft komt van buiten de G5. Andere belangrijke instroomgroepen zijn ho-debutanten (1e inschrijver ho: 53 tot 60 procent van de G5-instroom) en late switchers (studenten die minstens twee jaar eerder in het hoger onderwijs debuteerden: tussen de 20 en 25 procent van de G5-instroom). Inzicht in drie switch-onderwerpen In de rapportage zijn drie switch-onderwerpen onderzocht. Deze komen hieronder aan bod komen, inclusief de bijbehorende onderzoeksvragen en belangrijkste bevindingen. a. Switchers in kaart 1. Hoe groot is de groep switchers tussen G5-hogescholen en zijn er trends te signaleren? 2. Wat zijn kenmerken van de groep switchers tussen G5-hogescholen? Aantal G5-studenten dat wisselt van instelling neemt toe. Tussen de 14 en 15 procent van de groep ho-debutanten aan de G5 stapt na 1 jaar studie over naar een andere ho-instelling. Procentueel is de omvang van deze groep externe G5-switchers stabiel, in absolute zin gaat het om een groeiende groep studenten: van in cohort 2007 naar in cohort De meeste externe G5-switchers blijven de G5 trouw. De groep switchers is anders samengesteld dan de groep herinschrijvers. Meer dan de helft van de externe G5-switchers zet de hoger onderwijsloopbaan voort op een andere G5-hogeschool. Binnen de groep externe switchers die binnen de G5 blijft, is het aandeel economiestudenten groter dan bij de groep G5-herinschrijvers (ho-debutanten die zich na 1 jaar inschrijven op dezelfde opleiding en G5-hogeschool). Van deze groep economiestudenten die extern switchen blijft 70 procent binnen de economiesector. b. NBSA-Switchers in kaart 1. Hoe groot is de groep NBSA-switchers tussen G5-hogescholen ten opzichte van de totale groep externe switchers? En hoe groot is de groep NBSA-switchers die: a. dezelfde opleiding kiest bij een andere hogeschool. b. een andere opleiding kiest bij een andere hogeschool. 37

38 2. Wat zijn kenmerken van de groep NBSA-switchers tussen G5-hogescholen? 3. Zijn eventuele verschillen in switchgedrag te verklaren door de hoogte van de BSA-norm? Circa één op de vijf G5 ho-debutanten krijgt een negatief BSA na 1 jaar Tussen de 17 en 19 procent van de groep hbo-debutanten van de G5-cohorten 2007 tot en met 2010 krijgt na 1 jaar een NBSA. Cohort 2011 laat een stijging zien naar bijna 25 procent aan NBSA-studenten. Deze stijging lijkt vooral terug te voeren op een verandering in de NBSA-registratie aan de HvA¹. Een derde van de G5 NBSA-switchers wisselt van instelling. Een op de drie studenten uit de G5-groep NBSA-studenten switcht van instelling zij vormen tevens bijna de helft van de totale groep G5-switchers dat 1 jaar na het ho-debuut van instelling wisselt, waarvan bijna 50 procent voor een andere opleiding kiest binnen het G5-cluster. Binnen de groep NBSA-switchers die naar een andere opleiding overstappen, is het aandeel techniek- en economiestudenten groter dan bij de groep G5-herinschrijvers. Een klein aantal NBSA-switchers kiest dezelfde opleiding op een andere G5-hogeschool. Het aantal NBSA-switchers dat dezelfde opleiding opnieuw start aan een andere G5-hogeschool, bedraagt 300 à 400 studenten. Dit aantal komt overeen met 0,5 procent van de totale groep G5 hodebutanten waaruit deze switchers afkomstig zijn. Hoogte BSA-norm vertoont weinig samenhang met extern switchgedrag Uitkomsten met betrekking tot het verband tussen de BSA-norm en switch, wijzen erop dat de hoogte van de BSA-norm (zeer) beperkt samenhangt met switchgedrag: het switchgedrag lijkt niet mee te bewegen met een veranderende BSA-normering. c. NBSA-Switchers en studiesucces Verschilt het studiesucces van NBSA-switchers tussen G5-hogescholen significant van het studiesucces van ho-debutanten? NBSA-switchers na overstap minder succesvol dan ho-debutanten Op de G5-opleidingen zijn ho-debutanten meer succesvol dan hun jaargenoten die vanuit een andere G5-opleiding en/of -hogeschool instroomden met een NBSA. De uitval uit de instelling na 1 jaar van ho-debutanten is minder en hun propedeuserendementen na 1 en 2 jaar zijn hoger. NBSAswitchers die op dezelfde G5-instelling zijn gebleven, vallen het vaakst uit na 1 jaar. NBSA-switchers die naar dezelfde opleiding op een andere G5-hogeschool zijn overgestapt (het gaat hier om een kleine groep studenten) behalen zowel na 1 als 2 jaar de laagste p-rendementen. De dalende rendementen na 2 jaar bij de NBSA-switchers die zijn gewisseld van opleiding én G5-hogeschool vormen een punt van aandacht. 38 Tot slot De groep switchers is vanwege haar omvang momenteel meer dan 30 procent van de G5-instroom, met een meerderheid aan late switchers een zeer belangrijke (instroom)groep voor de G5. Als ervan wordt uitgegaan dat het afnemende studiesucces van NBSA-switchers illustratief is voor het studiesucces van de totale groep switchers, dan is specifieke beleidsaandacht voor deze groep evident, zowel vanuit bedrijfseconomisch (bekostigingssystematiek), als maatschappelijk oogpunt. ¹ De invulling van de BSA wordt zeer divers toegepast binnen de G5. Zo zijn er verschillen in criteria, normering, aanvullende (kwalitatieve) eisen en wijze van NBSA-registratie (zie bijlage 4 voor een overzicht van de BSA-regelementen van de diverse G5-hogescholen). Daarenboven zijn de BSA-regimes op instellingsniveau in de afgelopen jaren regelmatig bijgesteld. Hierdoor is een vergelijking tussen G5-hogescholen van de ontwikkeling van het aantal afgegeven NBSA s weinig zinvol.

39 1. Inleiding Vraagstukken rond studiesucces hebben voor G5-hogescholen een specifiek karakter. Zij verzorgen onderwijs binnen een grootstedelijke omgeving en hebben te maken met een grote diversiteit van de studentenpopulatie. Een belangrijk thema in relatie tot studiesucces is switch: het verlaten van een opleiding zonder het behalen van een diploma, om vervolgens ergens anders verder te studeren. In deze rapportage staat externe switch na 1 jaar centraal, oftewel de overstap van de ene naar de andere hoger onderwijsinstelling een jaar na het ho-debuut van studenten. Er wordt gekeken naar externe switchers in het algemeen en naar externe switchers die met een negatief BSA hun opleiding hebben moeten verlaten (NBSA-switchers) in het bijzonder. Daarbij ligt de nadruk op bestudering van switchen van de ene naar de andere G5-hogeschool. Maar ook de overstap naar een niet-g5-hogeschool of een universiteit komt aan bod. Tot op heden is op de G5-hogescholen nog weinig bekend over externe switch. G5-hogescholen zien dat een groep studenten voortijdig vertrekt, maar het is niet bekend hoeveel van deze studenten elders doorstudeert of daadwerkelijk uit het ho uitvalt. Daarnaast is het voor ho-instellingen lastig is om goed zicht te krijgen op het aandeel switchers hun instroom: van welke specifieke hogeschool (of universiteit) zijn zij afkomstig? Ook is tot nu toe nog niet systematisch gekeken naar het studiesucces van de groep externe switchers: hoe doen zij het bijvoorbeeld in vergelijking met studenten die debuteren in het hoger onderwijs? 1.1 Vraagstelling In de Onderzoeksagenda 2013 van de G5-onderzoeksgroep wordt het onderzoek naar externe switch uitgesplitst naar een drietal deelstudies. De onderzoeksvragen van deze deelstudies zijn als volgt geformuleerd: Deelstudie 1: Switchers in kaart 1. Hoe groot is de groep switchers tussen G5-hogescholen en zijn er trends te signaleren? 2. Wat zijn kenmerken van de groep switchers tussen G5-hogescholen? Deelstudie 2: NBSA-Switchers in kaart 1. Hoe groot is de groep NBSA-switchers tussen G5-hogescholen ten opzichte van de totale groep externe switchers? En hoe groot is de groep NBSA-switchers die: a. dezelfde opleiding kiest bij een andere hogeschool. b. een andere opleiding kiest bij een andere hogeschool. 2. Wat zijn kenmerken van de groep NBSA-switchers tussen G5-hogescholen? 3. Zijn eventuele verschillen in switchgedrag te verklaren door de hoogte van de BSA-norm? Deelstudie 3: NBSA-Switchers en studiesucces Verschilt het studiesucces van NBSA-switchers tussen G5-hogescholen significant van het studiesucces van ho-debutanten? 39

40 Als aanvulling op de drie deelstudies is ook gekeken wat het aandeel switchers is in de instroom. De eerstejaarspopulatie voltijdstudenten op een hogeschool bestaat immers uit diverse herkomst - groepen. Zo is een deel afkomstig van de middelbare school en mbo en debuteert in het hoger onderwijs, terwijl een ander deel afkomstig is van een andere ho-opleiding en/of -instelling. In deze rapportage is gekeken hoe groot deze laatste groep is en welk deel zij uitmaakt van de totale eerstejaars instroom. 1.2 Gehanteerde definities In deze rapportage is een aantal analysegroepen samengesteld, zoals 1e inschrijvers zonder enige hoger onderwijservaring (ho-debutanten), herinschrijvers en switchers. Voor de verschillende analysegroepen worden de volgende definities gehanteerd. Ho-debutanten: Dit is de groep de 1e inschrijvers ho, ofwel alle studenten die eerstejaars ho zijn en zich als voltijd hbo-bachelorstudent* hebben ingeschreven. Bij studenten die zowel een hoofd- als neveninschrijving hebben, wordt alleen de hoofdinschrijving meegeteld. Daarnaast is de hoogste opleiding voor het ho gelijk aan de hoogste vooropleiding. Deze definitie is gelijk aan de door DUOgehanteerde definitie van 1e inschrijvers. Het jaar van eerste inschrijving ho is het cohortjaar. Herinschrijvers opleiding/instelling: Alle studenten die zich in hun 2e inschrijvingsjaar ho als voltijdstudent hebben ingeschreven op dezelfde opleiding en instelling als in het cohortjaar. Interne switch: Alle studenten die zich in hun 2e inschrijvingsjaar ho voor een andere opleiding aan dezelfde instelling als voltijdstudent hebben ingeschreven als in het cohortjaar, of dezelfde opleiding op dezelfde instelling niet als voltijdstudent voortzetten. Externe switch: Alle studenten die zich in hun 2e inschrijvingsjaar ho hebben ingeschreven aan een andere instelling als in het cohortjaar. Uitvallers uit het ho-systeem: Alle 1e inschrijvers die zich na 1 jaar niet hebben heringeschreven in het ho niet aan een hbo- of wo-instelling en uit het ho-systeem zijn gevallen. In deze rapportage wordt gekeken naar de samenstelling van groepen naar studiesector. De sectorindeling is gelijk aan de door DUO-gehanteerde indeling van opleidingen. Deze kan afwijken van de door hogescholen gemaakte opleidingsindelingen (zoals in instituten, academies, schools of domeinen). Wij hebben voor de DUO-indeling gekozen zodat studentenpopulaties van hogescholen met elkaar vergeleken kunnen worden. *Bij De Haagse Hogeschool worden ook de (voltijd)duaalstudenten als voltijdstudent meegenomen. 1.3 Opbouw rapportage 40 In hoofdstuk 2 komen de omvang en ontwikkelingen op het gebied van de totale externe switch vanuit en tussen de G5-hogescholen aan de orde. Hoofdstuk 3 heeft betrekking op omvang van en ontwikkelingen rond externe NBSA-switch. Hoofdstuk 4 is gewijd aan het aandeel (externe) switchers in de totale G5-instroom. In hoofdstuk 5 staat het studiesucces van NBSA-switchers op de G5-instellingen na de switch centraal. In hoofdstuk 6 wordt een samenvatting van deze switchstudie gegeven.

41 2. Externe switch in kaart 2.1 Inleiding en vraagstelling Deelstudie 1 is gericht op het in kaart brengen van de aantallen en kenmerken van switchers binnen de G5-hogescholen. De G5-hogescholen krijgen hiermee zicht op studenten die hun instelling verlaten om ergens anders te gaan studeren alsmede op studenten die, na een eerdere poging in het ho, zich bij hen aanmelden. De onderzoeksvragen voor deelstudie 1, zoals geformuleerd in de G5- Onderzoeksagenda 2013 zijn: 1. Hoe groot is de groep switchers tussen G5-hogescholen en zijn er trends te signaleren? 2. Wat zijn kenmerken van de groep switchers tussen G5-hogescholen? 2.2 Cohorten na 1 studiejaar: het aandeel externe switch Tabel 2.1 Aandeel en aantal externe switchers na 1 jaar van G5-cohorten (ho-debutanten, voltijd bachelor- studenten, hoofdinschrijving) In tabel 2.1 is per instroomcohort ho-debutanten aangegeven hoeveel studenten van de G5-hogescholen na 1 jaar overstapt naar een andere hoger onderwijsinstelling. Het gaat om een groeiend aantal studenten: van in cohort 2007 naar in cohort In relatieve zin is de omvang van deze groep externe groep stabiel. Vanaf cohort 2008 verandert tussen de 14 en 15 procent van de ho-debutanten na 1 jaar van hoger onderwijsinstelling. Figuur 2.1 Percentage externe switch na 1 jaar van G5 cohorten (ho-debutanten voltijd bacheloropleidingen, hoofdinschrijving), naar G5 hogeschool 41

42 Tabel 2.1 geeft een beeld van de gezamenlijke G5-hogescholen. In figuur 2.1 wordt een onderscheid gemaakt naar G5-hogeschool. Hogeschool Utrecht is de G5-instelling waarvan de meeste hodebutanten na 1 jaar zijn overgestapt naar een andere hoger onderwijsinstelling. De laagste externe switch is te vinden bij Hogeschool Rotterdam. We richten ons in het vervolg van dit hoofdstuk op de G5-hogescholen als cluster. In figuur 2.2 is weergegeven voor welke bestemming externe switchers van de G5 kiezen². Ruim de helft van de externe G5-switchers zet de hoger onderwijsloopbaan voort op een andere G5 hogeschool. De op een na grootste groep stapt over naar het wetenschappelijke onderwijs. De kleinste groepen bestaan uit externe G5-switchers die verder studeren aan een grote niet-g5-hogeschool of een kleinere hbo-instelling. Figuur 2.2 Externe switchers na 1 jaar van G5 cohorten (ho-debutanten voltijd bacheloropleidingen, hoofdinschrijving) naar bestemming Op de vraag hoe de groep externe G5-switchers gekenmerkt kan worden, is gekeken naar sectorsamenstelling. Indien de groep externe switchers anders is samengesteld naar sector vanwaar zij afkomstig zijn, dan de groep herinschrijvers (studenten van de G5-hogescholen die zich in jaar 2 inschrijven voor dezelfde opleiding aan dezelfde hogeschool), dan betekent dit dat in bepaalde sectoren externe switch relatief vaak (of minder vaak) voorkomt. Wanneer de sectorsamenstelling van de verschillende bestemmings groepen enerzijds en de groep herinschrijvers anderzijds worden vergeleken, dan levert dit de volgende uitkomsten op (zie voor de exacte cijfers bijlage 1, tabel a.1): 1. Onder externe switchers naar een andere G5-hogeschool is de groep economiestudenten sterk oververtegenwoordigd. Het aandeel (percentage) economiestudenten is in deze groep opvallend hoger dan in de groep herinschrijvers. 2. Onder externe switchers naar een niet G5-hogeschool is de groep techniekstudenten het meest oververtegenwoordigd. Het aandeel (percentage) techniekstudenten is in deze groep in een meerderheid van de cohorten opvallend hoger dan in de groep herinschrijvers. 42 ² Grote niet-g5-hogescholen zijn hogescholen met een studentenpopulatie: Hogeschool Windesheim, Avans Hogeschool, Saxion Hogeschool, Hanzehogeschool Groningen, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Fontys Hogescholen. Hbo overig zijn de kleinere hogescholen, zowel binnen als buiten de Randstad.

43 3. Onder externe switchers naar een kleine hogeschool is de groep studenten uit de sector onderwijs het sterkst oververtegenwoordigd. Het aandeel (percentage) van deze studenten is in deze groep in vrijwel alle cohorten opvallend hoger dan in de groep herinschrijvers. G5-economiestudenten die van instelling switchen blijven dus relatief vaak binnen het G5-cluster. Van deze groep blijft rond de 70 procent doorstuderen in economiesector (zie bijlage 1, tabel a.2). G5-techniekstudenten stappen relatief vaak over naar een grote niet-g5-hogeschool. Over de periode blijft gemiddeld 65 procent van deze groep studenten binnen de technieksector. G5-studenten uit de sector onderwijs verruilen hun G5-hogeschool relatief vaak voor een kleinere hogeschool. Rond de 50 procent van deze groep vervolgt de hbo-loopbaan binnen de sector onderwijs (ter vergelijking: 40 procent van de onderwijsstudenten die switchen naar een grote hogeschool, G5 of niet-g5, blijft in de sector onderwijs). De uitkomsten met betrekking tot sectorsamenstelling wijzen in de eerste plaats uit dat de groep externe switchers anders is samengesteld dan de groep herinschrijvers. Daarnaast is bij iedere bestemmingsgroep (naar een andere G5-hogeschool, een grote niet-g5-hogeschool of een kleinere hogeschool) een andere sector oververtegenwoordigd ten opzichte van de groep herinschrijvers. Ten derde komt switch naar een andere sector vaker voor bij de ene dan bij de andere sector (bij de sector onderwijs bijvoorbeeld vaker dan bij de sector economie). 3. NBSA-switch in kaart 3.1 Inleiding en vraagstelling Deelstudie 2 is gericht op het in kaart brengen van de aantallen NBSA-switchers na 1 jaar binnen de G5. NBSA-switchers zijn van opleiding en/of opleiding gewisseld omdat zij verplicht waren hun eerste opleiding te verlaten vanwege het niet behalen van het minimale aantal studiepunten (de BSA-norm) waardoor zij een negatief BSA kregen. Voor dit onderzoek is het 1CijferHO-bestand, verrijkt met door de G5 verstrekte BSA-gegevens na jaar 1. In de G5-Onderzoeksagenda 2013 zijn de onderzoeksvragen voor deelstudie 2 als volgt geformuleerd: 1. Hoe groot is de groep NBSA-switchers tussen G5-hogescholen ten opzichte van de totale groep externe switchers? En hoe groot is de groep NBSA-switchers die: a. dezelfde opleiding kiest bij een andere hogeschool. b. een andere opleiding kiest bij een andere hogeschool. 2. Wat zijn kenmerken van de groep NBSA-switchers tussen G5-hogescholen? 3. Zijn eventuele verschillen in switchgedrag te verklaren door de hoogte van de BSA-norm? 3.2 Het aandeel NBSA-Switch in G5-cohorten na 1 jaar Figuur 3.1 geeft het aandeel van de totale G5-groep ho-debutanten en per G5-hogeschool aan dat na 1 jaar een negatief BSA heeft ontvangen en dus van de opleiding moet vertrekken. De G5-cijfers zijn berekend aan de hand van absolute aantallen van alle G5-hogescholen tezamen (en zijn dus geen gemiddelde van de getoonde instellingspercentages). 43

44 Figuur 3.1 Aandeel Negatief BSA na 1 jaar van G5-cohorten (ho-debutanten voltijd bacheloropleidingen, hoofdinschrijving) naar cohort en G5-hogeschool* De groep ho-debutanten van de G5-cohorten 2007 tot en met 2010 bestaat na 1 jaar tussen de 17 en 19 procent uit studenten die een negatief BSA hebben gekregen. Voor cohort 2011 is dit percentage toegenomen tot bijna 25 procent. De groep NBSA is relatief groot bij De Haagse Hogeschool en neemt over de periode toe. Bij de Hogeschool van Amsterdam neemt het percentage NBSA-switch van cohort 2011 sterk toe ten opzichte van de cohorten daarvoor. De relatief hoge NBSA-percentages bij De Haagse Hogeschool en (sinds cohort 2011) bij de Hogeschool van Amsterdam zijn het gevolg van de BSA-registratie: bij deze hogescholen krijgen alle studenten die de BSA-norm niet hebben gehaald een negatief BSA. Hieronder valt bijvoorbeeld ook de groep 1-februaristakers, die bij de overige G5-hogescholen buiten de BSA-registratie blijft, en bij deze overige G5-hogescholen dus niet wordt meegeteld als NBSA-student (zie bijlage 4 voor een overzicht van de BSA-regelementen van de diverse G5-hogescholen). De groep NBSA kan worden uitgesplitst naar verschillende bestemmings groepen: a. Uitvallers uit het ho b. Externe NBSA-switchers c. Interne NBSA-switchers De relatief hoge NBSA-percentages bij De Haagse Hogeschool en (sinds cohort 2011) bij de Hogeschool van Amsterdam zijn het gevolg van de BSA-registratie: bij deze hogescholen krijgen alle studenten die de BSA-norm niet hebben gehaald een negatief BSA. Hieronder valt bijvoorbeeld ook de groep 1-februaristakers, die bij de overige G5-hogescholen buiten de BSA-registratie blijft, en bij deze overige G5-hogescholen dus niet wordt meegeteld als NBSA-student (zie bijlage 4 voor een overzicht van de BSA-regelementen van de diverse G5-hogescholen). 44 Het aandeel van deze groepen in de totale groep ho-debutanten na 1 jaar, komt terug in de figuren 3.2a tot en met 3.2c. De G5-cijfers zijn ook hier berekend aan de hand van absolute aantallen van alle G5-hogescholen tezamen (en zijn dus geen gemiddelde van de getoonde instellingspercentages).

45 Op G5-niveau bestaat de grootste groep studenten met een negatief BSA uit uitvallers. Rond de zeven procent van de totale groep G5 ho-debutanten krijgt na 1 jaar een negatief BSA en valt daarna uit het ho-systeem (figuur 3.2a). Dit komt overeen met ongeveer 2/5 deel van de totale groep NBSAswitchers. Op de tweede plaats komt de groep externe NBSA-switchers: zo n zes procent van de G5 ho-debutanten krijgt na 1 jaar een negatief BSA en stapt daarna over naar een andere instelling (figuur 3.2b). Dit komt overeen met een derde van de totale groep NBSA-switchers en bijna de helft van de totale groep externe G5-switchers na 1 jaar (zie voor het percentage externe switchers na 1 jaar tabel 2.1). De kleinste groep wordt gevormd door interne NBSA-switchers: rond de vijf procent krijgt na een jaar een negatief BSA, blijft op dezelfde hogeschool maar verandert van opleiding (figuur 3.2c). Dit komt overeen met nog geen 30 procent van de totale groep NBSA-switchers. De genoemde percentages van de verschillende NBSA-bestemmingsgroepen binnen de totale groep G5 ho-debutanten liggen voor cohort 2011 hoger dan voor de cohorten daarvoor. In meer algemene zin kan gesteld worden dat iedere G5-hogeschool te maken heeft met een eigen omvang van de groep studenten met een negatief BSA en ook dat iedere bestemmings groep (uitval, externe switch, interne switch) verschilt voor wat betreft omvang. Figuur 3.2a Aandeel uitvallers uit het ho-systeem met een negatief BSA na 1 jaar van G5-cohorten (1e Inschrijvers voltijd bacheloropleidingen, hoofdinschrijving) naar cohort en G5-hogeschool 45

46 Figuur 3.2b Aandeel externe NBSA-switchers van G5-cohorten (ho-debutanten voltijd bacheloropleidingen, hoofdinschrijving) naar cohort en G5-hogeschool Figuur 3.2c Aandeel interne NBSA-switchers na 1 jaar van G5-cohorten (ho-debutanten voltijd bacheloropleidingen, hoofdinschrijving) naar cohort en G5-hogeschool Om een idee te krijgen in hoeverre switchgedrag kan worden verklaard door de hoogte van de BSA-norm, wordt in tabel 3.1 eerst een overzicht gegeven van de BSA-normen die de afzonderlijke G5-hogescholen in de periode hebben gehanteerd. 46

47 Tabel 3.1 BSA-normen na 1 jaar naar cohort en G5-hogeschool* Bij de vraag of het switchgedrag en de hoogte van de BSA-norm na 1 jaar met elkaar samenhangen, richten we ons op Hogeschool Rotterdam en Hogeschool Inholland. Dit zijn hogescholen die de gehele bestudeerde periode een instellingsbrede BSA-norm hebben gehanteerd en deze norm tijdens dit tijdvak hebben verhoogd. Als we de normen van deze twee hogescholen naast hun externe en interne NBSA-switchontwikkelingen leggen (figuren 3.2b en 3.2c), dan blijkt een verhoging van de BSA-norm samen te gaan met zeer kleine verschuivingen in switchgedrag: de percentages interne en externe NBSA-switch in cohort 2011 van Hogeschool Rotterdam en Hogeschool Inholland verschillen weinig met de percentages van cohorten 2008 tot en met Er is in ieder geval geen opvallende trendbreuk te herkennen na invoering van een verhoogde BSA-norm. Overigens gaat bij De Haagse Hogeschool de toename van het aandeel externe NBSA-switch samen met het aantal opleidingen met een verhoogde BSA-norm. Om na te gaan of deze toename van de externe NBSA-switch ook daadwerkelijk komt door een verhoogde BSA-norm bij een groeiend aantal opleidingen, is een analyse op opleidingsniveau nodig waarbij ook studentaantallen verdisconteerd worden. Deze analyse valt buiten het bestek van deze rapportage. 3.3 Externe NBSA-switch nader bekeken In deze paragraaf staat de groep externe NBSA-switchers na 1 jaar centraal. Wat zijn de kenmerken van deze groep en waar vervolgen zij hun hoger onderwijsloopbaan? Op de vraag hoe de groep externe NBSA-switchers van de G5 gekenmerkt kan worden, is gekeken naar de sectorsamenstelling. Indien deze groep studenten anders is samengesteld naar sector (vanwaar zij afkomstig zijn) dan de groep herinschrijvers, dan betekent dit dat in bepaalde sectoren externe NBSA-switch relatief vaak voorkomt. Er zijn drie groepen onderscheiden: herinschrijvers, externe NBSA-switchers die overstappen naar dezelfde opleiding op een andere instelling, en externe NBSA-switchers die overstappen naar een andere opleiding. Wanneer deze drie groepen met elkaar worden vergeleken, dan levert dit de volgende uitkomsten op (zie bijlage 2, tabel b.2): 1. Onder externe NBSA-switchers die naar dezelfde opleiding op een andere instelling overstappen, zijn studenten uit de sectoren onderwijs en economie oververtegenwoordigd. Het aandeel (percentage) onderwijs- en economiestudenten is in deze groep hoger dan in de groep herinschrijvers. 2. Onder externe NBSA-switchers die naar een andere opleiding overstappen zijn de groepen techniek- en economiestudenten oververtegenwoordigd. Het aandeel (percentage) techniek- en econo-miestudenten is in deze groep hoger dan in de groep herinschrijvers. 47

48 Wat is de bestemming van de groep externe NBSA-switchers? Uit figuur 3.3 is af te lezen dat bijna de helft van alle G5-studenten die met een NBSA wisselt van instelling, naar een andere opleiding op een andere G5-hogeschool vertrekt. De groep studenten die dezelfde opleiding nog eens probeert op een andere G5-hogeschool schommelt tussen de 15 en 18 procent. Dit komt overeen met absolute aantallen van 262, 314, 353, 306 en 383 studenten voor de respectievelijke cohorten 2007 tot en met Per G5-hogeschool gaat het dus om een beperkte groep studenten. Nog geen vijf procent van de externe NBSA-switchers zet de hoger onderwijsloopbaan voort in het wetenschappelijk onderwijs. Figuur 3.3 Externe NBSA-switchers na 1 jaar G5, naar bestemming en cohort 48

49 4. Het aandeel switchers in de G5-instroom De eerstejaarspopulatie voltijdstudenten op een hogeschool bestaat uit diverse herkomst -groepen. Zo is een deel afkomstig van de middelbare school en mbo en debuteert in het hoger onderwijs, terwijl een ander deel afkomstig is van een andere ho-opleiding en/of -instelling. Om een beeld te krijgen van de samenstelling van de voltijdinstroom, en het aandeel switchers daarbinnen, wordt in figuur 4.1 cohort 2012 ontleed in de verschillende instroomgroepen. Figuur 4.1 Samenstelling G5 eerstejaarspopulatie voltijdstudenten naar instroomgroep, cohort 2012 Veruit de grootste instroomgroep bestaat uit ho-debutanten: 60 procent van de totale instroom van cohort 2012 bestaat uit studenten die zich in het academische jaar 2012/13 voor het eerst in het hoger onderwijs hebben ingeschreven. Bijna een kwart van de instroom bestaat uit de groep late switchers. Dit zijn studenten die hun ho-debuut hadden in 2010 of eerder. Het instroomaandeel van de verschillende instroomgroepen switchers na 1 jaar (ho-debutanten in 2011) is relatief klein. Vijf procent van de instroom bestaat uit studenten die een jaar eerder hun ho-debuut hadden aan een van de G5-hogescholen en daarna van G5-hogeschool zijn gewisseld (drie procent met een negatief BSA, twee procent zonder negatief BSA), vier procent uit switchers die afkomstig zijn van een niet-g5 hogeschool. In totaal bestaat dus negen procent van de instroom van 2012 uit studenten die in 2011 debuteerden in het hoger onderwijs aan een andere (G5-)instelling. Zes procent van de instroom bestaat uit interne switchers (studenten die in 2011 hun ho-debuut hadden aan een G5- hogeschool en in 2012 startten aan een andere opleiding op dezelfde G5-hogeschool). De samenstelling naar instroomgroepen van cohort 2012 komt in grote lijnen overeen met die van voorafgaande cohorten (zie bijlage 3, tabel c.1): een grote meerderheid (tussen de 53 en 60 procent) bestaat uit ho-debutanten, gevolgd door een vijfde tot een kwart deel late switchers, acht à negen procent vroege externe switchers (studenten die een jaar na hun ho-debuut van instelling zijn gewisseld) en rond de zes procent vroege interne switchers. 49

50 Hoofdstuk 5 NBSA-switch en studiesucces 5.1 Inleiding en vraagstelling Dit hoofdstuk is gericht op het in kaart brengen van het studiesucces van NBSA-switchers. Hiervoor is in de G5-Onderzoeksagenda 2013 de volgende vraag geformuleerd³: Verschilt het studiesucces van NBSA-switchers tussen G5-hogescholen significant van het studiesucces van ho-debutanten? In dit hoofdstuk wordt deze vraag beantwoord aan de hand van een aantal indicatoren van studiesucces. Deze indicatoren zijn bepaald op basis van de mogelijkheden van het 1CijferHO. De indicatoren zijn: 1. Uitval uit de instelling na 1 jaar opleiding. 2. Propedeuserendement (p-rendement) na 1 jaar opleiding. 3. Propedeuserendement (p-rendement) na 2 jaar opleiding. Zoals in het vorige hoofdstuk duidelijk werd krijgen G5-instellingen bij de instroom van een cohort studenten te maken met verschillende groepen, zoals ho-debutanten (1e inschrijvers) en switchers. Om uitspraken te doen over het relatieve studiesucces van NBSA-switchers zijn van de volgende instroomgroepen uitval en p-rendementen nagegaan: a. Ho-debutanten b. Externe NBSA-switchers na 1 jaar, afkomstig van dezelfde opleiding van een andere G5-hogeschool c. Externe NBSA-switchers na 1 jaar, afkomstig van een andere opleiding van een andere G5-hogeschool d. Interne NBSA-switchers na 1 jaar, afkomstig van een andere opleiding van dezelfde G5- instelling In paragraaf 5.1 komen uitvalcijfers en p-rendementen van de diverse instroomgroepen van cohort 2010 aan bod. Dit is het meest recente cohort in het analysebestand waarvan gegevens van alle drie studiesucces-indicatoren beschikbaar zijn. In paragraaf 5.2 en 5.3 worden uitval en p-rendementen van de cohorten vanaf 2008 gepresenteerd. Deze geven inzicht in de studiesuccesontwikkelingen door de jaren heen. 5.2 Uitval en propedeuserendementen van cohort 2010 In tabel 5.1 worden van cohort 2010 uitvalpercentages na 1 jaar en propedeuserendementen na 1 en 2 jaar gepresenteerd. Om een beeld te krijgen van de omvang van de verschillende instroomgroepen is in de tabel tevens aangegeven om welke aantallen het per instroomgroep gaat, en wat hun aandeel is in de totale instroom. 50 ³ In de G5-onderzoeksagenda is ook een onderzoeksvraag geformuleerd met betrekking tot het verschil in studiesucces tussen BSA switchers en early switchers. Het gebruikte databestand bevat echter geen gegevens waarmee early switchers geïdentificeerd kunnen worden, waardoor deze vraag niet kan worden beantwoord. Toekomstige analysebestanden zullen met deze gegevens mogelijk worden verrijkt.

51 Tabel 5.1 Instroomgroepen G5-cohort 2010 naar aantal (N) en aandeel (%) in de totale instroom, uitval-% na 1 jaar en propedeuserendementen na 1 en 2 jaar De groep ho-debutanten blijkt op alle drie indicatoren het meest succesvol van de vier geselecteerde instroomgroepen. Zij vallen het minste uit na 1 jaar en behalen de hoogste propedeuserendementen, zowel na 1 als 2 jaar. De minst succesvolle instroomgroep van cohort 2010 zijn studenten die met een negatief BSA zijn ingestroomd vanuit dezelfde opleiding van een andere G5-hogeschool. Dit is vooral terug te zien bij de p-rendementen. Na 1 jaar studie heeft nog geen acht procent uit deze instroomgroep de propedeuse behaald. Na 2 jaar studie is het p-rendement 29 procent, 10 procentpunten minder dan de twee andere NBSA-switchgroepen en ruim 22 procentpunten minder dan de groep ho-debutanten. 5.3 Uitval: 1 jaar na de NBSA-switch (vanaf cohort 2008) Figuur 5.1 toont de uitval na 1 jaar voor de instroomgroepen van 2008 tot en met Ter verduidelijking: de ho-debutanten van cohort 2008 hadden hun eerste ho-inschrijving in 2008, de NBSAswitchers van cohort 2008 hadden hun eerste ho-inschrijving in

52 Figuur 5.1 Uitval uit de instelling na 1 jaar G5, naar instroomgroep en cohort Uitval is het laagste bij de groep ho-debutanten. Bij de verschillende groepen NBSA-switchers is de uitval hoger. Bovendien is bij deze groepen een stijgende trend waar te nemen. In een meerderheid van de cohorten heeft de groep interne NBSA-switchers de hoogste uitvalcijfers. 5.4 Propedeuserendement: 1 en 2 jaar na de NBSA-switch (vanaf cohort 2008) In figuur 5.2 worden de propedeuserendementen na 1 jaar gepresenteerd voor de verschillende instroomgroepen voor de cohorten 2008 tot en met Uit de figuur komt naar voren dat de groep ho-debutanten de hoogste propedeuserendementen na 1 jaar behalen. Externe NBSA-switchers die afkomstig zijn van dezelfde opleiding van een andere instelling behalen de laagste propedeuserendementen na 1 jaar. 52

53 Figuur 5.2 Propedeuserendement na 1 jaar G5, naar instroomgroep en cohort Figuur 5.3 Propedeuserendement na 2 jaar G5, naar instroomgroep en cohort In figuur 5.3 worden de propedeuserendementen na 2 jaar gepresenteerd voor de verschillende instroomgroepen van de cohorten 2008 tot en met Uit de figuur komt naar voren dat wederom de groep ho-debutanten de hoogste propedeuserendementen behalen. Externe NBSA-switchers die van dezelfde opleiding van een andere instelling afkomstig zijn, behalen de laagste propedeuserendementen na 2 jaar. Bovendien valt op dat de propedeuserendementen na 2 jaar van de groepen ho-debutanten en interne NBSA-switchers door de jaren heen stabiel zijn, terwijl deze voor de twee groepen externe NBSA-switchers (studenten die afkomstig zijn van een andere G5-hogeschool) sterk dalen. 53

54 6. Samenvatting Een belangrijk thema in relatie tot studiesucces is switch: het verlaten van opleiding zonder het behalen van een diploma, om vervolgens ergens anders verder te studeren. In deze rapportage staat externe switch na 1 jaar centraal, oftewel de overstap van de ene naar de andere hoger onderwijsinstelling na het 1e opleidingsjaar. Daarbij ligt de nadruk op switch tussen G5-hogescholen en is er extra aandacht voor de groep externe NBSA-switchers, oftewel de groep studenten die hun opleiding moest verlaten vanwege een negatief BSA en is overgestapt naar een andere instelling. Tot op heden is op de G5-hogescholen nog weinig bekend over externe switch. Het is onbekend hoeveel studenten die voortijdig vertrekken, elders doorstudeert, en van welke hogeschool of universiteit instromende studenten, die van een andere hoger onderwijsinstelling komen, afkomstig zijn. Ook is tot nu toe niet systematisch gekeken naar het studiesucces van externe switchers. In de volgende paragraaf geven wij een samenvatting van het switchonderzoek aan de hand van de onderzoeksvragen die in de G5-Onderzoeksagenda 2013 zijn geformuleerd. Deze onderzoeksvragen zijn onderverdeeld naar drie switch-onderwerpen: Switchers in kaart NBSA-switchers in kaart NBSA-switchers en studiesucces 6.1 Samenvatting naar switch-onderwerp Switchers in kaart 1. Hoe groot is de groep switchers tussen G5-hogescholen en zijn er trends te signaleren? 2. Wat zijn kenmerken van de groep switchers tussen G5-hogescholen? Tussen de 14 en 15 procent van de groep ho-debutanten aan de G5 stapt na 1 jaar studie over naar een andere ho-instelling. Procentueel is de omvang van deze groep stabiel over de cohorten , in absolute zin gaat het om groeiend aantal studenten: van in cohort 2007 naar in cohort Ruim de helft van de externe G5-switchers zet de hoger onderwijsloopbaan voort op een andere G5- hogeschool. De op een na grootste groep stapt over naar het wetenschappelijke onderwijs (1 op de vijf externe G5-switchers). De kleinste groepen bestaan uit externe G5-switchers die verder studeren aan een grote niet-g5-hogeschool of een kleinere hbo-instelling. 54 Wat betreft sectorsamenstelling wijkt de groep externe G5-switchers af van de groep G5-herinschrijvers (ho-debutanten die zich na 1 jaar inschrijven op dezelfde opleiding en G5-hogeschool). Onder externe switchers die van G5-hogeschool wisselen is het aandeel economiestudenten opvallend hoger dan in de groep G5-herinschrijvers. Van deze groep geswitchte economiestudenten blijft rond de 70 procent in de economiesector. Onder externe switchers die naar een niet G5-hogeschool overstappen is het aandeel techniekstudenten opvallend hoger dan in de groep G5-herinschrijvers. Zo n 65 procent van deze groep geswitchte techniekstudenten blijft binnen de technieksector. Onder externe switchers die switchen naar een kleine hogeschool is het aandeel studenten uit de sector onderwijs opvallend hoger dan in de groep G5-herinschrijvers. Rond de 50 procent van deze groep studenten vervolgt de hbo-loopbaan binnen de sector onderwijs.

55 NBSA-Switchers in kaart 1. Hoe groot is de groep NBSA-switchers tussen G5-hogescholen ten opzichte van de totale groep externe switchers? En hoe groot is de groep NBSA-switchers die: a. dezelfde opleiding kiest bij een andere hogeschool. b. een andere opleiding kiest bij een andere hogeschool. 2. Wat zijn kenmerken van de groep NBSA-switchers tussen G5-hogescholen? 3. Zijn eventuele verschillen in switchgedrag te verklaren door de hoogte van de BSA-norm? De groep ho-debutanten van de G5-cohorten 2007 tot en met 2010 bestaat na 1 jaar studie tussen de 17 en 19 procent uit studenten met een negatief BSA. Voor cohort 2011 is dit percentage toegenomen tot bijna 25 procent. Dit hoge NBSA-percentage voor cohort 2011 is het gevolg van een verandering van NBSA-registratie aan de HvA4. Op G5-niveau blijkt ongeveer 40 procent van de groep studenten dat na 1 jaar een negatief BSA krijgt, na 1 jaar uit te vallen. Rond een derde van deze groep stapt over naar een andere instelling (externe NBSA-switch). Nog geen 30 procent stapt over naar een andere opleiding op dezelfde instelling (interne NBSA-switch). Uitkomsten met betrekking tot het verband tussen de BSA-norm en switch, wijzen erop dat de hoogte van de BSA-norm (zeer) beperkt samenhangt met switchgedrag: het switchgedrag lijkt niet mee te bewegen met een veranderende BSA-normering. Bijna de helft van alle G5-studenten die met een negatief BSA overstapt van instelling, gaat naar een andere opleiding op een andere G5-hogeschool. De groep studenten die dezelfde opleiding nog eens probeert op een andere G5-hogeschool bestaat op G5-niveau uit 262, 314, 353, 306 en 383 studenten voor de respectievelijke cohorten 2007 tot en met Dit komt overeen met 0,5 procent van de groep ho-debutanten van waaruit deze studenten afkomstig zijn. Zowel op G5-niveau als per G5-hogeschool gaat het dus om een beperkte groep studenten. Binnen de groep externe NBSA-switchers die naar een andere opleiding overstappen, is het aandeel techniek- en economiestudenten groter dan in de groep herinschrijvers (ho-debutanten ho die na 1 jaar niet zijn geswitcht). Binnen de groep externe NBSA-switchers die naar dezelfde opleiding op een andere instelling overstappen, is het aandeel studenten uit de sectoren onderwijs en economie groter dan in de groep herinschrijvers. 4 De invulling van de BSA wordt zeer divers toegepast binnen de G5. Zo zijn er verschillen in criteria, normering, aanvullende (kwalitatieve) eisen en wijze van NBSA-registratie (zie bijlage 4 voor een overzicht van de BSA-regelementen van de diverse G5-hogescholen). Daarenboven zijn de BSA-regimes op instellingsniveau in de afgelopen jaren regelmatig bijgesteld. Hierdoor is een vergelijking tussen G5-hogescholen van de ontwikkeling van het aantal afgegeven NBSA s weinig zinvol. 55

56 NBSA-Switchers en studiesucces Verschilt het studiesucces van NBSA-switchers tussen G5 instellingen significant ten opzichte van de eerste keer ho-inschrijvers? Hoger onderwijsinstellingen krijgen bij de instroom te maken met verschillende instroomgroepen, zoals ho-debutanten en NBSA-switchers. Wanneer het studiesucces van de diverse instroomgroepen op G5-niveau wordt vergeleken dan blijkt dat: de groep ho-debutanten succesvoller is dan de verschillende groepen NBSA-switchers. De uitval uit de instelling na 1 jaar van ho-debutanten is minder en de propedeuserendementen na 1 en 2 jaar van ho-debutanten zijn hoger. de groep interne NBSA-switchers in een meerderheid van de cohorten de hoogste uitvalcijfers na 1 jaar heeft. externe NBSA-switchers die naar dezelfde opleiding op een andere instelling zijn overgestapt, zowel na 1 als 2 jaar de laagste propedeuserendementen behalen. de dalende rendementen na 2 jaar bij de NBSA-switchers die zijn gewisseld van opleiding én G5-hogeschool een punt van aandacht vormen. Het aandeel switchers in de G5-instroom Als aanvulling op de drie switch-onderwerpen is ook gekeken naar het aandeel switchers in de G5- instroom. De samenstelling van de G5-instroom van voltijd bachelorstudenten ziet er in de periode in grote lijnen als volgt uit: acht à negen procent uit switchers die 1 jaar na ho-debuut van instelling zijn gewisseld. De helft daarvan wisselt van G5-hogeschool, de andere helft komt van buiten de G5. Andere belangrijke instroomgroepen zijn ho-debutanten (1e inschrijver ho: 53 tot 60 procent van de G5-instroom) en late switchers (studenten die minstens twee jaar eerder in het hoger onderwijs debuteerden: een vijfde tot een kwart van de G5-instroom). Rond de zes procent van de G5-instroom bestaat uit vroege interne switchers. De overige G5-instroom kent een diverse samenstelling, bijvoorbeeld van studenten met een neveninschrijving. 6.2 Tot slot In deze rapportage is externe switch van G5-studenten na 1 jaar onderzocht, met speciale aandacht voor (het studiesucces van) NBSA-switchers. Een groot deel van de switchers na 1 jaar blijft binnen de G5-instellingen. Zij maken deel uit van een veel omvangrijkere groep instromende switchers, die meer dan 35 procent van de G5-instroom uitmaakt en voor een meerderheid bestaat uit late switchers. Het rapport laat verder zien dat de groep studenten met een NBSA na 1 jaar, die direct aansluitend switchen, na de switch minder studiesucces behaalt dan groep ho-debutanten. Het is duidelijk dat de groep switchers vanwege haar omvang momenteel meer dan 30 procent van de G5-instroom, met een meerderheid aan late switchers een zeer belangrijke (instroom)groep is voor de G5. Als ervan wordt uitgegaan dat het mindere studiesucces van NBSA-switchers illustratief is voor het studiesucces van de groep switchers als geheel, dan is specifieke beleidsaandacht voor deze groep evident van belang, zowel vanuit bedrijfseconomisch (de bekostigingssystematiek), als maatschappelijk oogpunt. 56

57 Bijlage 1: Switch in kaart Tabel a.1 G5 cohorten naar sectorsamenstelling (T) en bestemming na 1 jaar (T+1) 57

58 Tabel a.2 Aandeel van totale groep externe G5-switchers na 1 jaar dat binnen dezelfde sector blijft, naar bestemming (T+1), sector en cohort (T) 58

59 Bijlage 2: NBSA-Switch in kaart Tabel b.1 Aandeel Negatief BSA na 1 jaar van G5-cohorten HO-debutanten, naar G5-instelling en cohort Tabel b.2 G5 cohorten (HO-debutanten en externe NBSA-switchers) naar sectorsamenstelling (T) en bestemming na 1 jaar (T+1) 59

60 Bijlage 3: Aandeel switchers in de G5-instroom Tabel c.1 G5 cohorten naar instroomgroepen 60

Studiesucces in de G5

Studiesucces in de G5 Studiesucces in de G5 Opbrengsten studiesucces onderzoek door zes Randstadhogescholen 2015 Colofon Titel Studiesucces in de G5 Opbrengsten studiesucces onderzoek door zes Randstadhogescholen Auteurs Rutger

Nadere informatie

Afgestudeerden en uitvallers in Avans en het hoger beroepsonderwijs

Afgestudeerden en uitvallers in Avans en het hoger beroepsonderwijs Leer- en Innovatiecentrum Breda, 's-hertogenbosch, Tilburg NOTITIE ons kenmerk IR24052017 contactpersoon Daniël Rijckborst telefoon 0610359505 onderwerp Factsheet Vereniging Hogescholen e-mail d.rijckborst@avans.nl

Nadere informatie

Afgestudeerden en uitvallers in Avans en het hoger beroepsonderwijs

Afgestudeerden en uitvallers in Avans en het hoger beroepsonderwijs Leer- en Innovatiecentrum Breda, 's-hertogenbosch, Tilburg NOTITIE ons kenmerk IR06062016 contactpersoon Daniël Rijckborst datum 06-06-2016 telefoon 0610359505 onderwerp Factsheet Vereniging Hogescholen

Nadere informatie

Veranderen van opleiding

Veranderen van opleiding Totale switch na stijging weer op 20 procent... 3 Switchers pabo oorzaak stijging in 2012 en 2013... 4 Meer switch van mbo ers in sector Onderwijs in 2013... 5 Bij tweedegraads lerarenopleidingen meer

Nadere informatie

Uitval studenten. Sectorbeeld Onderwijs, Inspectie van het Onderwijs,

Uitval studenten. Sectorbeeld Onderwijs, Inspectie van het Onderwijs, Studenten sector Onderwijs vallen vaker uit... 2 Veel uitval bij 2 e graads hbo... 3 Meer uitval van pabo studenten met mbo-achtergrond... 5 Steeds meer mannen vallen uit bij pabo... 7 Studenten met niet-westerse

Nadere informatie

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. April 2016

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. April 2016 Feiten en cijfers Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs April 2016 Feiten en cijfers 2 Het algemene beeld Start van de studie uitval en wisselaars Tal van inspanningen bij hogescholen

Nadere informatie

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers Feiten en cijfers Afgestudeerden en uitvallers April 2017 Inhoud 1 Het algemene beeld 2 2 Start van de studie: uitvallers 4 3 Start van de studie: wisselaars 5 4 Afsluiting van de studie: studiesucces

Nadere informatie

Factsheet. Samenvatting

Factsheet. Samenvatting Studiesucces en uitval 2018 Deze factsheet bevat de belangrijkste ontwikkelingen in het hbo op het gebied van studiesucces, studieduur, uitval en studiewissel van voltijd bachelorstudenten uitgesplitst

Nadere informatie

Dit onderdeel gaat over diploma s van bekostigde opleidingen. Hierbij onderscheiden we diplomarendement en het aantal diploma s.

Dit onderdeel gaat over diploma s van bekostigde opleidingen. Hierbij onderscheiden we diplomarendement en het aantal diploma s. Na vijf jaar 38 procent met hbo-diploma Onderwijs... 2 Hbo-rendement tot voor kort dalend... 3 Wo-rendement stijgt... 4 Mbo ers in Onderwijs hoger rendement dan havisten... 6 Vrouwen halen hoger rendement

Nadere informatie

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. Mei 2015

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. Mei 2015 Feiten en cijfers Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs Mei 2015 Feiten en cijfers 2 Inleiding Op 19 mei 2015 hebben de hogescholen hun strategische agenda #hbo2025: wendbaar & weerbaar1

Nadere informatie

Factsheet. Samenvatting

Factsheet. Samenvatting Afgestudeerden en uitvallers 2017 In deze factsheet staan de belangrijkste kengetallen en ontwikkelingen met betrekking tot uitval, studiewissel en studiesucces. Alle cijfers betreffen voltijd hbo-bachelorstudenten

Nadere informatie

Uitval en studiesucces van Avans studenten vergeleken met de landelijke cijfers in 2017

Uitval en studiesucces van Avans studenten vergeleken met de landelijke cijfers in 2017 Leer- en Innovatiecentrum Breda, 's-hertogenbosch, Tilburg NOTITIE ons kenmerk IR21062018 contactpersoon Daniël Rijckborst datum 21-06-2018 telefoon 0610359505 onderwerp Factsheet Vereniging Hogescholen

Nadere informatie

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. mei 2010

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. mei 2010 Feiten en cijfers Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs mei 2010 1 Feiten en cijfers Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs Inleiding Deze factsheet geeft informatie

Nadere informatie

Dit onderdeel gaat over diploma s van bekostigde opleidingen. Hierbij onderscheiden we diplomarendement en het aantal diploma s.

Dit onderdeel gaat over diploma s van bekostigde opleidingen. Hierbij onderscheiden we diplomarendement en het aantal diploma s. Na nominaal plus 1 jaar 45 procent een diploma... 2 Rendement wo stijgt, hbo-rendement daalt... 4 Hbo-ontwerpopleidingen laagste rendement van de sector... 6 Hoger rendement wo biologie, scheikunde en

Nadere informatie

Prestatie-indicatoren uit 1 cijfer ho en het algemeen studentenoordeel over de opleiding (nse).

Prestatie-indicatoren uit 1 cijfer ho en het algemeen studentenoordeel over de opleiding (nse). pagina: 1 (v6) Nummer instelling Naam instelling Plaats instelling : 21CW : HAS Hogeschool : S HERTOGENBOSCH Aantal opleidingen vt/dt/du, aantal unieke opleidingen, aantal hoofd- en neveninschrijvingen

Nadere informatie

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. juni 2011

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. juni 2011 Feiten en cijfers Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs juni 2011 2 Feiten en cijfers Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs Meer dan zeven op de tien studenten

Nadere informatie

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. juni 2008

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. juni 2008 Feiten en cijfers Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs juni 2008 Meer gedetailleerde informatie kunt u vinden op de website www.hbo-raad.nl, via Feiten en Cijfers. Deze webpagina

Nadere informatie

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. juni 2008

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. juni 2008 Feiten en cijfers Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs juni 2008 1 Feiten en cijfers Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs Inleiding Deze factsheet geeft informatie

Nadere informatie

Feiten en cijfers. Studentenaantallen in het hoger beroepsonderwijs

Feiten en cijfers. Studentenaantallen in het hoger beroepsonderwijs Feiten en cijfers Studentenaantallen in het hoger beroepsonderwijs 2010 1 Feiten en cijfers Studentenaantallen in het hoger beroepsonderwijs 2010 Ten opzichte van 2009 is de instroom stabiel: -0,3 procent

Nadere informatie

nog nooit zo allochtoon gevoeld als op de universiteit.

nog nooit zo allochtoon gevoeld als op de universiteit. nog nooit zo allochtoon gevoeld als op de universiteit. Onderzoek naar sociale hulpbronnen als studiesuccesfactor voor niet-westerse allochtone studenten in het Nederlandse hoger onderwijs Lunchbijeenkomst

Nadere informatie

NOTITIE. De onderstaande figuren geven informatie weer over: Uitval in jaar 1; Het behalen van de propedeuse, in jaar 1 en 2; Het bachelorrendement.

NOTITIE. De onderstaande figuren geven informatie weer over: Uitval in jaar 1; Het behalen van de propedeuse, in jaar 1 en 2; Het bachelorrendement. Leer- en Innovatie Centrum Breda, 's-hertogenbosch, Tilburg NOTITIE datum 7 maart 2017 onderwerp Verwante en niet verwante Mbo-instroom van Etienne van Nuland contactpersoon Etienne van Nuland telefoon

Nadere informatie

Studenten aan lerarenopleidingen

Studenten aan lerarenopleidingen Studenten aan lerarenopleidingen Factsheet januari 219 In de afgelopen vijf jaar is het aantal Amsterdamse studenten dat een lerarenopleiding volgt met ruim 9% afgenomen. Deze daling is het sterkst voor

Nadere informatie

Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1

Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1 Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1 Inleiding Hoeveel en welke studenten (autochtoon/allochtoon) schrijven zich in voor de pabo (lerarenopleiding basisonderwijs) en blijven na

Nadere informatie

Instroom en inschrijvingen

Instroom en inschrijvingen Instroom en inschrijvingen Minder studenten beginnen aan opleidingen in de sector Onderwijs... 2 Instroom pabo keldert in 2015 maar herstelt zich deels in 2016... 3 Minder mbo ers naar sector Onderwijs...

Nadere informatie

Benchmark Axisopleidingen

Benchmark Axisopleidingen Benchmark Axisopleidingen In opdracht van: Platform Bèta Techniek In samenwerking met Ministerie van OCW HBO-raad Project: 2008.104 Datum: Utrecht, 22 december 2008 Auteurs: Guido Ongena, MSc. drs. Rob

Nadere informatie

Instroom en Inschrijvingen

Instroom en Inschrijvingen Instroom en Inschrijvingen Meer instroom van studenten in de sector Techniek... 2 Veel instroom in ontwerp-opleidingen... 3 Meer havisten en minder mbo ers in hbo-bacheloropleidingen... 5 Groeiende instroom

Nadere informatie

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. mei 2009

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. mei 2009 Feiten en cijfers Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs mei 2009 1 Feiten en cijfers Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs Inleiding Deze factsheet geeft informatie

Nadere informatie

Meerjarenafspraken studiesucces allochtone studenten De Haagse Hogeschool

Meerjarenafspraken studiesucces allochtone studenten De Haagse Hogeschool Meerjarenafspraken studiesucces allochtone studenten De Haagse Hogeschool Utrecht, 24 augustus 2009 In dit convenant worden de principeafspraken van het convenant Meer studiesucces voor allochtone studenten

Nadere informatie

1,4% ten opzichte van studiejaar

1,4% ten opzichte van studiejaar 1 februari 2018 Feiten & Cijfers Stijgende lijn in instroom, inschrijvingen en aantal gediplomeerden hbo houdt stand. Grote toename instroom associate degrees. De instroom in het hbo in studiejaar 2017-2018

Nadere informatie

Meerjarenafspraken studiesucces allochtone studenten Hogeschool Utrecht

Meerjarenafspraken studiesucces allochtone studenten Hogeschool Utrecht Meerjarenafspraken studiesucces allochtone studenten Hogeschool Utrecht Utrecht, 24 augustus 2009 In dit convenant worden de principeafspraken van het convenant Meer studiesucces voor allochtone studenten

Nadere informatie

Als studenten na één jaar studie niet meer staan ingeschreven in het bekostigd hoger onderwijs worden zij gerekend tot de groep van uitvallers.

Als studenten na één jaar studie niet meer staan ingeschreven in het bekostigd hoger onderwijs worden zij gerekend tot de groep van uitvallers. Uitval studenten... 2 Hbo ers in vallen minder uit... 3 Uitval in technische wo-masters lager... 5 Studenten met mbo-vooropleiding vallen minder uit... 6 Als studenten na één jaar studie niet meer staan

Nadere informatie

Meerjarenafspraken studiesucces allochtone studenten Hogeschool van Amsterdam

Meerjarenafspraken studiesucces allochtone studenten Hogeschool van Amsterdam Meerjarenafspraken studiesucces allochtone studenten Hogeschool van Amsterdam Utrecht, 24 augustus 2009 In dit convenant worden de principeafspraken van het convenant Meer studiesucces voor allochtone

Nadere informatie

Figuur 1: aandeel mannelijke studenten in instroom bij de pabo s in 2010 (bron: HBO-Raad, bewerking sbo)

Figuur 1: aandeel mannelijke studenten in instroom bij de pabo s in 2010 (bron: HBO-Raad, bewerking sbo) Analyse: mannelijke studenten op de pabo Mannelijke studenten zijn ondervertegenwoordigd op de pabo s. Bovendien vallen relatief meer mannen uit dan vrouwen. In 2009 was ongeveer 13 procent van de gediplomeerde

Nadere informatie

Subsector geografie. Sectorbeeld Gedrag & Maatschappij, Inspectie van het Onderwijs,

Subsector geografie. Sectorbeeld Gedrag & Maatschappij, Inspectie van het Onderwijs, Samenvatting... 2 Minst aantal opleidingen... 2 Minst aantal studenten... 3 Instroom neemt af... 3 Laagste uitval... 3 Lager diplomarendement... 3 Daling in switch... 3 Twee nieuwe opleidingen... 4 Weinig

Nadere informatie

Factsheet. Totale hbo-instroom, inschrijvingen en diploma s

Factsheet. Totale hbo-instroom, inschrijvingen en diploma s Instroom, inschrijvingen en diploma s 2018/19 De instroom in het hbo is dit studiejaar toegenomen met 3,4% tot 110.307 eerstejaars aan een associate degree, bachelor of masteropleiding. Dit is de hoogste

Nadere informatie

Meerjarenafspraken studiesucces allochtone studenten Hogeschool Rotterdam

Meerjarenafspraken studiesucces allochtone studenten Hogeschool Rotterdam Meerjarenafspraken studiesucces allochtone studenten Hogeschool Rotterdam Utrecht, 24 augustus 2009 In dit convenant worden de principeafspraken van het convenant Meer studiesucces voor allochtone studenten

Nadere informatie

Monitor beleidsmaatregelen 2014. Anja van den Broek

Monitor beleidsmaatregelen 2014. Anja van den Broek Monitor beleidsmaatregelen 2014 Anja van den Broek Maatregelen, vraagstelling en data Beleidsmaatregelen Collegegeldsystematiek tweede studies uit de Wet Versterking besturing inclusief uitzonderingen

Nadere informatie

Relatie intake - studiesucces

Relatie intake - studiesucces Relatie intake - studiesucces Opleiding S&B cohort 2009 Relatie intake - studiesucces November 2010 Beleidsdienst: Rutger Kappe, Margo Pluijter 0 Inhoudsopgave De inhoudsopgave van de resultaatevaluatie

Nadere informatie

Analyse van instroom en rendement in hogescholen in de GS5 en in de overige Nederlandse hogescholen

Analyse van instroom en rendement in hogescholen in de GS5 en in de overige Nederlandse hogescholen Bijlage bij hoofdstuk 2 Analyse van instroom en rendement in hogescholen in de GS en in de overige Nederlandse hogescholen Instroom, uitval- en rendementcijfers In figuur 1 is te zien hoe groot het aandeel

Nadere informatie

Technisch rapport Studentenstromen en selecterende opleidingen

Technisch rapport Studentenstromen en selecterende opleidingen Technisch rapport Studentenstromen en selecterende opleidingen Technisch rapport Studentenstromen en selecterende opleidingen De hoofdlijnen Na een jarenlange daling stabiliseert de totale doorstroom vanuit

Nadere informatie

Instroom hbo afgenomen maar forse groei aantal gediplomeerden

Instroom hbo afgenomen maar forse groei aantal gediplomeerden Instroom hbo afgenomen maar forse groei aantal gediplomeerden Groei bij gezondheidszorg, aantal studenten in het hbo stabiliseert, aandeel allochtonen blijft groeien, 5% groei in diploma s, aantal Ad-studenten

Nadere informatie

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs Esther van Kralingen Tussen studiejaar 1995/ 96 en 21/ 2 is het aandeel van de niet-westerse allochtonen dat in het hoger onderwijs

Nadere informatie

Benchmark Hogescholen In opdracht van Platform Bètatechniek Ten behoeve van bestuurlijk overleg met hogescholen

Benchmark Hogescholen In opdracht van Platform Bètatechniek Ten behoeve van bestuurlijk overleg met hogescholen Benchmark Hogescholen In opdracht van Platform Bètatechniek Ten behoeve van bestuurlijk overleg met hogescholen Auteur: ir.ing. R.M.F. Brennenraedts Datum: mei 2007 Projectnummer: 2007.039 Achtergrond

Nadere informatie

Investeren in kwaliteit Kansrijk op arbeidsmarkt. Onderzoek met impact. Hbo als emancipatiemotor. Hbo in vogelvlucht. #hbocijfers

Investeren in kwaliteit Kansrijk op arbeidsmarkt. Onderzoek met impact. Hbo als emancipatiemotor. Hbo in vogelvlucht. #hbocijfers Investeren in kwaliteit Kansrijk op arbeidsmarkt Hbo als emancipatiemotor Onderzoek met impact Hbo in vogelvlucht #hbocijfers Februari 2018 Hbo als emancipatiemotor 453.354 Ingeschreven studenten in studiejaar

Nadere informatie

Subsector psychologie

Subsector psychologie Samenvatting... 2 Gemiddeld qua aantallen opleidingen... 2 Groot aantal studenten... 3 Grotendeels wo-subsector... 3 Weinig mbo-instroom in hbo-bachelor... 3 Weinig uitval... 3 Minste switch... 3 Diplomarendement

Nadere informatie

Analyse instroom

Analyse instroom Instroomontwikkeling 2016 2017 In 2016 was er een instroomtoename van 5,5% bij de hbo-bachelor- en ad-opleidingen, opgebouwd uit: Een toename van de directe doorstroom vanuit havo, mbo en vwo met 1,0%

Nadere informatie

Instroom hbo afgenomen maar forse groei aantal gediplomeerden

Instroom hbo afgenomen maar forse groei aantal gediplomeerden Instroom hbo afgenomen maar forse groei aantal gediplomeerden Groei bij gezondheidszorg, aantal studenten in het hbo stabiliseert, aandeel allochtonen blijft groeien, 5% groei in diploma s, aantal Ad-studenten

Nadere informatie

Feiten en cijfers. Studentenaantallen in het hoger beroepsonderwijs. februari 2010

Feiten en cijfers. Studentenaantallen in het hoger beroepsonderwijs. februari 2010 Feiten en cijfers Studentenaantallen in het hoger beroepsonderwijs februari 2010 1 Feiten en cijfers Studentenaantallen in het hoger beroepsonderwijs Inleiding Deze factsheet geeft informatie over het

Nadere informatie

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs 7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs Vergeleken met autochtonen is de participatie in het hoger onderwijs van niet-westerse allochtonen ruim twee keer zo laag. Tussen studiejaar 1995/ 96 en 21/

Nadere informatie

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2014: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. April 2015

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2014: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. April 2015 Feiten en cijfers HBO-Monitor 2014: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo April 2015 Feiten en cijfers 2 Inleiding In deze factsheet staan de arbeidsmarktresultaten van hbo-afgestudeerden

Nadere informatie

Veranderen van opleiding

Veranderen van opleiding Veranderen van opleiding Veel hbo-psychologie studenten door naar een wo-opleiding... 2 Havisten in Gedrag & Maatschappij stappen vaker over naar wo... 3 Mbo ers en havisten in psychologie-opleidingen

Nadere informatie

Achtergrondinformatie

Achtergrondinformatie BIJLAGE 3 Achtergrondinformatie Diplomarendement Daling diplomarendement voltijd hbo-bacheloropleidingen De trend die de Inspectie van het Onderwijs de afgelopen jaren signaleerde in het hbo zet door:

Nadere informatie

Veranderen van opleiding

Veranderen van opleiding Switch in het wo neemt toe... 2 Soorten switch... 4 Mbo ers switchen minder vaak... 5 Naar een opleiding in de sector Economie of Natuur... 6 studenten minder vaak van hbo naar wo... 7 Studenten wiskunde,

Nadere informatie

Onderwijs in Kaart 2018 Cijfermatige onderwijsontwikkelingen in Noord-Brabant HBO

Onderwijs in Kaart 2018 Cijfermatige onderwijsontwikkelingen in Noord-Brabant HBO Onderwijs in Kaart 2018 Cijfermatige onderwijsontwikkelingen in Noord-Brabant HBO 1 - Onderwijs in Kaart 2018-hbo.docx - 16-6-2017 Transvorm Inhoud 1. Inleiding... 3 2. Hbo Gezondheidszorg en Sociale Studies

Nadere informatie

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden HBO-Monitor 2018 De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden Managementsamenvatting In deze factsheet staat de arbeidsmarktpositie van de hbo-afgestudeerden uit studiejaar 2016-2017 centraal. Eind 2018,

Nadere informatie

Subsector sociale wetenschappen

Subsector sociale wetenschappen Samenvatting... 2 Weinig opleidingen... 2 Kleinste aantal instromende studenten... 3 Uitval lager... 3 Veel switch... 3 Diplomarendement beter dan sector, slechter dan totaal ho... 3 Accreditaties met

Nadere informatie

TUSSENBERICHT SELECTIE VAN VOLTIJD MASTEROPLEIDINGEN IN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS EN STUDENTENSTROMEN

TUSSENBERICHT SELECTIE VAN VOLTIJD MASTEROPLEIDINGEN IN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS EN STUDENTENSTROMEN TUSSENBERICHT SELECTIE VAN VOLTIJD MASTEROPLEIDINGEN IN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS EN STUDENTENSTROMEN December 2016 In de wet Kwaliteit in Verscheidenheid is met ingang van het studiejaar 2014/2015

Nadere informatie

Subsector overig. Subsector overig

Subsector overig. Subsector overig Subsector overig Samenvatting... Grote subsector... 2 Veel switchende studenten... 3 Hoge uitval onder mbo ers... 4 Hoog wo-diplomarendement... 4 Minste studenten van hbo naar wo... 4 8 accreditaties na

Nadere informatie

Factsheet Toelatingstoets PABO

Factsheet Toelatingstoets PABO Pabo-opleidingen zitten in de lift De pabo s hebben de afgelopen jaren veel stappen gezet om de kwaliteit verder te versterken, onder meer door de invoering van de toelatingstoetsen. Deze maatregelen betalen

Nadere informatie

Subsector maatschappelijke hulp en dienstverlening

Subsector maatschappelijke hulp en dienstverlening Subsector maatschappelijke hulp en dienstverlening Samenvatting... Grootste subsector... Gemiddeld meer studenten per opleiding... 3 Weinig instroom in relatief veel deeltijdopleidingen... 3 Mbo-instroom

Nadere informatie

Stromen door het onderwijs

Stromen door het onderwijs Stromen door het onderwijs Vanuit het derde leerjaar van het vo 2003/2004 Erik Fleur DUO/IP Juni 2013 1. Inleiding In schooljaar 2003/2004 zaten bijna 200 duizend leerlingen in het derde leerjaar van het

Nadere informatie

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013 Fact sheet nummer 5 maart 2013 Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Er zijn ruim 133.000 jongeren van 15 tot en met 26 jaar in Amsterdam (januari 2012). Met de meeste jongeren gaat het goed in het onderwijs

Nadere informatie

Inschrijvingen en Instroom

Inschrijvingen en Instroom Veel studenten... 2 Minder studenten beginnen aan deeltijdopleiding... 3 Behoorlijk minder hbo-masterstudenten bij deeltijdopleidingen... 4 Veel instroom in maatschappelijke hulp en dienstverlening...

Nadere informatie

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

UvA-DARE (Digital Academic Repository) UvA-DARE (Digital Academic Repository) Presteren op vreemde bodem: Een onderzoek naar sociale hulpbronnen en de leeromgeving als studiesuccesfactoren voor niet-westerse allochtone studenten in het Nederlandse

Nadere informatie

Feiten en cijfers. Studentenaantallen in het hoger beroepsonderwijs. februari 2009

Feiten en cijfers. Studentenaantallen in het hoger beroepsonderwijs. februari 2009 Feiten en cijfers Studentenaantallen in het hoger beroepsonderwijs februari 2009 1 Feiten en cijfers Studentenaantallen in het hoger beroepsonderwijs Inleiding Deze factsheet geeft informatie over het

Nadere informatie

Eerstegraads lerarenopleidingen kunst/lichamelijke opvoeding

Eerstegraads lerarenopleidingen kunst/lichamelijke opvoeding Eerstegraads lerarenopleidingen kunst/lichamelijke opvoeding Samenvatting en conclusies... 3 Inleiding... 4 De eerstegraadslerarenopleidingen kunst/lichamelijke opvoeding... 8 Inschrijvingen aan de eerstegraads

Nadere informatie

5. Onderwijs en schoolkleur

5. Onderwijs en schoolkleur 5. Onderwijs en schoolkleur Niet-westerse allochtonen verlaten het Nederlandse onderwijssysteem gemiddeld met een lager onderwijsniveau dan autochtone leerlingen. Al in het basisonderwijs lopen allochtone

Nadere informatie

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden HBO-Monitor 2017 De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden Managementsamenvatting In deze factsheet staat de arbeidsmarktpositie van de hbo-afgestudeerden uit studiejaar 2015-2016 centraal. Eind 2017,

Nadere informatie

Figuur: Procentuele uitval studenten hbo lerarenopleidingen na het eerste studiejaar (instroomjaren 2004 tot en met 2008)

Figuur: Procentuele uitval studenten hbo lerarenopleidingen na het eerste studiejaar (instroomjaren 2004 tot en met 2008) Uitval van studenten aan lerarenopleidingen Bij de verschillende hbo lerarenopleidingen vallen in het algemeen minder studenten uit dan in het totale hbo. Bij de talenopleidingen vallen relatief veel studenten

Nadere informatie

Factsheet. Instroom hbo toegenomen, lichte groei aantal inschrijvingen en aantal gediplomeerden neemt gestaag toe.

Factsheet. Instroom hbo toegenomen, lichte groei aantal inschrijvingen en aantal gediplomeerden neemt gestaag toe. 30 januari 2017 Feiten & Cijfers Instroom hbo toegenomen, lichte groei aantal inschrijvingen en aantal gediplomeerden neemt gestaag toe. Het aantal beginnende studenten in het hbo is in 2016-17 gegroeid

Nadere informatie

Diploma behaald. Sectorbeeld Gedrag & Maatschappij, Inspectie van het Onderwijs,

Diploma behaald. Sectorbeeld Gedrag & Maatschappij, Inspectie van het Onderwijs, Mbo ers doen het beter dan havisten... 2 55 procent behaald -diploma na vijf jaar... 2 62 procent behaald -diploma na vier jaar... 3 Wo psychologie heeft bovengemiddeld rendement... 4 Rendement van master

Nadere informatie

Aantal instromende studenten tussen 2010 2014 gedaald. Figuur 1: Ontwikkeling instroom lerarenopleidingen 2010 2014. 1

Aantal instromende studenten tussen 2010 2014 gedaald. Figuur 1: Ontwikkeling instroom lerarenopleidingen 2010 2014. 1 Het aantal studenten dat start met een opleiding tot leraar basisonderwijs, leraar speciaal onderwijs of leraar voortgezet onderwijs is tussen en afgenomen. Bij de tweedegraads en eerstegraads hbo-lerarenopleidingen

Nadere informatie

Meerdere keren zonder werk

Meerdere keren zonder werk Meerdere keren zonder werk Antoinette van Poeijer Ontvangers van een - of bijstandsuikering en ers worden gestimuleerd (weer) aan de slag te gaan. In veel gevallen is dat succesvol. Er zijn echter ook

Nadere informatie

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden HBO-Monitor 2016 De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden Managementsamenvatting In deze factsheet staat de arbeidsmarktpositie van de hbo-afgestudeerden uit studiejaar 2014/2015 centraal. Eind 2016,

Nadere informatie

Factsheet Jongeren buiten beeld 2013

Factsheet Jongeren buiten beeld 2013 Factsheet Jongeren buiten beeld 2013 1. Aanleiding en afbakening Het ministerie van SZW heeft CBS gevraagd door het combineren van verschillende databestanden meer inzicht te geven in de omvang en kenmerken

Nadere informatie

Doorstroom mbo-studenten naar lerarenopleidingen op de Hogeschool Rotterdam: de stand van zaken

Doorstroom mbo-studenten naar lerarenopleidingen op de Hogeschool Rotterdam: de stand van zaken Doorstroom mbo-studenten naar lerarenopleidingen op de Hogeschool Rotterdam: de stand van zaken Factsheet september 2009. Contactpersoon: Daphne Hijzen, onderzoeker en lid van de Kenniskring beroepsonderwijs

Nadere informatie

FACTSHEET. Toptalenten VO in het vervolgonderwijs

FACTSHEET. Toptalenten VO in het vervolgonderwijs FACTSHEET Toptalenten VO in het vervolgonderwijs De onderwijsprestaties van Nederlandse leerlingen zijn gemiddeld genomen hoog, maar er blijft ruimte voor verbetering. Deze factsheet geeft inzicht in de

Nadere informatie

Erratum. In dit artikel zijn helaas enkele onnauwkeurigheden geslopen.

Erratum. In dit artikel zijn helaas enkele onnauwkeurigheden geslopen. Erratum In dit artikel zijn helaas enkele onnauwkeurigheden geslopen. In figuur 1, pagina 19, is de legenda onjuist weergegeven, waardoor de categorieën en verwisseld zijn. De juiste grafiek is hieronder

Nadere informatie

Onderwijs; verplichte indicatoren

Onderwijs; verplichte indicatoren RC schets: overzicht van gebruikte indicatoren en bronnen Onderwijs; verplichte indicatoren Kwaliteit /excellentie: Studentenoordeel over de opleiding in het algemeen Studentenoordeel over de opleiding

Nadere informatie

Bron Definities Onderwerpen

Bron Definities Onderwerpen Bron De kengetallen van de HBO-raad over studenten zijn gebaseerd op een extract uit het Centraal Register Inschrijvingen Hoger Onderwijs (CRIHO) dat de IB-groep in de eerste week van december 2010 heeft

Nadere informatie

TECHNISCH RAPPORT HOOFDSTUK 1 - DE LERAAR. De Staat van het Onderwijs 2015/2016. April 2017

TECHNISCH RAPPORT HOOFDSTUK 1 - DE LERAAR. De Staat van het Onderwijs 2015/2016. April 2017 TECHNISCH RAPPORT HOOFDSTUK 1 - DE LERAAR De Staat van het Onderwijs 2015/2016 April 2017 1 2 Inleiding Dit is het technische rapport dat ten grondslag ligt aan de paragraaf over de leraar van de Staat

Nadere informatie

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010 FORUM Maart Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt 9-8e monitor: effecten van de economische crisis In steeg de totale werkloosheid in Nederland met % naar 26 duizend personen. Het werkloosheidspercentage

Nadere informatie

Het hbo ontcijferd 2005

Het hbo ontcijferd 2005 Het hbo ontcijferd 2005 HET HBO ONTCIJFERD 2005 april 2005 Colofon Titel: Het hbo ontcijferd 2005 Het hbo ontcijferd is een terugkerende publicatie van de HBO-raad en is gericht op de ontwikkelingen van

Nadere informatie

Nominaal is Normaal bij FSW

Nominaal is Normaal bij FSW Faculteit der Sociale Wetenschappen Nominaal is Normaal bij FSW Tweede rapportage met resultaten over studiekeuze, instroom, studieresultaten en gerapporteerde zelfstudietijd Datum: Maart 2012 Auteurs:

Nadere informatie

Subsector pedagogische opleidingen

Subsector pedagogische opleidingen Samenvatting... 2 Gemiddeld in aantal en inschrijvingen... 2 Meeste instroom in hbo-... 3 Weinig uitval... 3 Relatief minder switchers... 3 Hoog rendement in hbo-bachelor en wo-master... 3 Accreditatie-uitkomsten:

Nadere informatie

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016 1 Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 20 Fact sheet april 20 De totale werkloosheid onder Amsterdamse jongeren is het afgelopen jaar vrijwel gelijk gebleven aan 2015. Van de 14.000 Amsterdamse jongeren

Nadere informatie

Biologie, scheikunde en medische opleidingen

Biologie, scheikunde en medische opleidingen Biologie, scheikunde en medische opleidingen... 2 Wiskunde, natuurkunde en informatica... 2 Bouwkunde en civiele techniek... 3 Ontwerpopleidingen... 4 Techniek en maatschappij... 4 Biologie, scheikunde

Nadere informatie

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014. Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014. Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014 Nummer 6 juni 2014 Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014 Factsheet Ondanks eerste tekenen dat de economie weer aantrekt blijft de werkloosheid. Negen procent van de Amsterdamse beroepsbevolking is werkloos

Nadere informatie

FACTSHEET. Instroom en succes in de opleiding tot leerkracht. Platform Beleidsinformatie Mei 2013

FACTSHEET. Instroom en succes in de opleiding tot leerkracht. Platform Beleidsinformatie Mei 2013 FACTSHEET Instroom en succes in de opleiding tot leerkracht Platform Beleidsinformatie Mei 2013 Samenstelling: Pauline Thoolen (OCW/Kennis) Rozemarijn Missler (OCW/Kennis) Erik Fleur (DUO/IP) Arrian Rutten

Nadere informatie

De Studiekeuzecheck: voor wie werkt het?

De Studiekeuzecheck: voor wie werkt het? De Studiekeuzecheck: voor wie werkt het? Show & Share 2016 Haarlem, 15 juni 2016 Dr. F. Rutger Kappe, Carlijn Knuiman MSc, Eline Vis, lectoraat studiesucces Inholland Opzet SKC in het hbo Resultaten SKC

Nadere informatie

De Studiekeuzecheck: voor wie werkt het?

De Studiekeuzecheck: voor wie werkt het? De Studiekeuzecheck: voor wie werkt het? Onderzoek naar SKC bij de Randstad hogescholen Dr. F. Rutger Kappe 17 maart, Utrecht rutger.kappe@inholland.nl Opzet Landelijk overzicht SKC in het hbo Resultaten

Nadere informatie

céáíéå=éå=åáàñéêë= HBO-Monitor 2012: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo juni 2013

céáíéå=éå=åáàñéêë= HBO-Monitor 2012: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo juni 2013 céáíéå=éå=åáàñéêë= HBO-Monitor 2012: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo juni 2013 céáíéå=éå=åáàñéêë 2 Inleiding In deze factsheet staan de arbeidsmarktresultaten van hbo-afgestudeerden

Nadere informatie

Uitleg van de figuren VO 1

Uitleg van de figuren VO 1 Uitleg van de figuren VO 1 Uitleg van de figuren - VO In dit document worden de verschillende figuren nader toegelicht die in het NCO rapport Waar blijven uw oud-leerlingen? worden getoond. Voor ieder

Nadere informatie

Nominaal = Normaal aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en de (mogelijke) invloed op instroom en studiesucces van (subgroepen) studenten

Nominaal = Normaal aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en de (mogelijke) invloed op instroom en studiesucces van (subgroepen) studenten Nominaal = Normaal aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en de (mogelijke) invloed op instroom en studiesucces van (subgroepen) studenten Dr. Gerard Baars, drs. Paul van Wensveen, ing. Peter Hermus Aanleiding

Nadere informatie

Mobiliteit van leraren tussen onderwijssectoren

Mobiliteit van leraren tussen onderwijssectoren Mobiliteit van leraren tussen onderwijssectoren Versie 2 Datum 15 oktober 2018 Status Definitief Onze referentie 1427719 Colofon Directie Projectnaam Contactpersoon Kennis/DUO Mobiliteit leraren Ministerie

Nadere informatie

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2015: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. Juni 2016

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2015: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. Juni 2016 Feiten en cijfers HBO-Monitor 2015: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo Juni 2016 Feiten en cijfers 2 Inleiding In deze factsheet staan de arbeidsmarktresultaten van hbo-afgestudeerden

Nadere informatie

Basisgegevens opleidingsbeoordelingen Indicatoren en definities. 19 februari 2015

Basisgegevens opleidingsbeoordelingen Indicatoren en definities. 19 februari 2015 Basisgegevens opleidingsbeoordelingen Indicatoren en definities 19 februari 2015 Inhoud 1 Inleiding 3 2 Basisgegevens hbo-bacheloropleidingen 4 2.1 Voltijd hbo-ba 4 2.2 Deeltijd en duaal hbo-ba 5 3 Basisgegevens

Nadere informatie

3.1.1 Bezoekersaantallen Open Dag

3.1.1 Bezoekersaantallen Open Dag 3 Onze studenten 3.1 Oriëntatie op vervolgonderwijs 3.1.1 Bezoekersaantallen Open Dag Bezoekersaantallen per vestiging nov 06 2007 2008 2009 2010 De Haagse Hogeschool 2832 14926 15575 19529 17405 De Haagse

Nadere informatie

INTRODUCTIE & STUDIESUCCES

INTRODUCTIE & STUDIESUCCES INTRODUCTIE & STUDIESUCCES DEELRAPPORT STUDENT ANALYTICS 201 1 AUGUSTUS 201, V1 INHOUD CONTEXT ONDERZOEK: STUDENT ANALYTICS Dit deelrapport van het project Student Analytics 201 behandelt de relatie tussen

Nadere informatie

TECHNISCH RAPPORT SECTORHOOFDSTUK HOGER ONDERWIJS. De Staat van het Onderwijs 2014/2015. April 2016

TECHNISCH RAPPORT SECTORHOOFDSTUK HOGER ONDERWIJS. De Staat van het Onderwijs 2014/2015. April 2016 TECHNISCH RAPPORT SECTORHOOFDSTUK HOGER ONDERWIJS De Staat van het Onderwijs 2014/2015 April 2016 INHOUD Inleiding 3 Belangrijkste bevindingen en aandachtspunten 4 1 Databronnen en definities 5 1.1 Databronnen

Nadere informatie