VOORWOORD... 6 SAMENVATTING... 7 INLEIDING KORTE KARAKTERISTIEK ABIOTIEK Geologie en geomorfologie...

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "VOORWOORD... 6 SAMENVATTING... 7 INLEIDING KORTE KARAKTERISTIEK ABIOTIEK Geologie en geomorfologie..."

Transcriptie

1 Concept-Beheerplan GEULDAL 9 augustus 2009

2 Concept 2 Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE... 2 VOORWOORD... 6 SAMENVATTING... 7 INLEIDING KORTE KARAKTERISTIEK LIGGING GLOBALE GEBIEDSBESCHRIJVING EIGENDOM EN BEHEER ONTSTAANSWIJZE EN HISTORIE ABIOTIEK Geologie en geomorfologie Bodem Hydrologie HUIDIGE NATUURWAARDEN HABITATTYPEN, SOORTEN EN KERNOPGAVEN KERNOPGAVEN HABITATTYPEN Beken en rivieren met waterplanten (H3260-A) Pionierbegroeiingen op rotsbodem (H6110) Zinkweiden (H6130) Kalkgraslanden (H6210) Heischrale graslanden (H6230) Ruigten en zomen (H6430C) Glanshaverhooilanden (H6510A) Kalktufbronnen (H7220) Kalkmoerassen (H7230) Veldbies-beukenbossen (H9110) Beuken-eikenbossen met Hulst (H9120) Eiken-haagbeukenbossen (H9160B) Vochtige alluviale bossen (H91E0C) HABITATRICHTLIJNSOORTEN Spaanse vlag (H1078) Vliegend hert (H1083) Beekprik (H1096) Beekdonderpad (H1163) Kamsalamander (H1166) Geelbuikvuurpad (H1193) Meervleermuis (H1318) Ingekorven vleermuis (H1321) Vale vleermuis (H1324) Gaffellibel (H1037) BESCHERMD NATUURMONUMENT MEERTENSGROEVE Vroedmeesterpad HABITATTYPEN PER DEELGEBIED Inleiding

3 Concept Vijlenerbosch en Boven Geuldal Boven Gulpdal en het Plateau van Crapoel Midden Geuldal, incl. Vrakelberg Beneden Geuldal en haar zuidflank Bronzones Zuidflank Centraal Plateau De Geul en haar zijbeken Groeven VISIE: INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN IN OMVANG RUIMTE EN TIJD TOEKOMSTBEELD GEULDAL KANSEN EN KNELPUNTEN BELEID EN WETTELIJK KADER LIMBURGS PROVINCIAAL BELEID Provinciaal omgevingsplan Limburg Bosnota Limburg Jacht, beheer en schadebestrijding Faunabeheerplan Zuid-Limburg Stimuleringsplan Verdrogingsbeleid Integrale gebiedsuitwerking (IGU) Bestemmingsplan GRENSOVERSCHRIJDENDE PLANNEN EN BELEID Natura BESTAAND GEBRUIK INLEIDING NATUURBEHEER MONITORING EN ONDERZOEK JACHT, BEHEER EN SCHADEBESTRIJDING AGRARISCH GEBRUIK RECREATIE Wandelen, geleide excursies, fietsen en paardrijden Autorally s en motoren en quads Sportvisserij Campings, restaurants en overige recreatieve voorzieningen Golfbanen Waterrecreatie Recreatief gebruik van de groeven Recreatief gebruik van Militair Oefenterrein De Dellen VERKEER BEBOUWING EN BEWONING WATERMOLENS EN WATERKRACHT BEDRIJFSDOELEINDEN EN INDUSTRIE MILITAIRE GEBRUIK Rijden Lopen (rennen/sporten) Schieten Stationiare activiteiten Operationeel beheer GRONDWATERONTTREKKINGEN OPPERVLAKTEWATERBEHEER

4 Concept 4 6 TOETSING BESTAAND GEBRUIK AAN DE INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN INLEIDING UITWERKING BEOORDELING BESTAAND GEBRUIK Natuurbeheer Monitoring en onderzoek Jacht, beheer en schadebestrijding Agrarisch gebruik Ammoniakdepositie Recreatie Verkeer Bebouwing en bewoning Watermolens Bedrijfsdoeleinden en industrie Militaire oefeningen Drinkwaterwinningen Buitenland BEOORDELING VERGUNNINGVERLENING NIET VERGUNNINGPLICHTIGE PLANNEN EN/OF HANDELINGEN BEOORDELING VERGUNNINGVERLENING PLANNEN EN/OF ACTIVITEITEN SAMENVATTENDE TABEL INSTANDHOUDINGSMAATREGELEN IN KAARTBIJLAGE 16 ZIJN DE MAATREGELEN WEERGEGEVEN. IN ONDERSTAANDE PARAGRAFEN WORDEN DE MAATREGELEN NADER TOEGELICHT GGOR MAATREGELEN IN RELATIE TOT MAATREGELEN BEHEERPLAN MAATREGELEN OP HOOFDLIJNEN DEELGEBIEDSPECIFIEKE UITWERKING KORTE TERMIJN MONITORING VERPLICHTINGEN MONITORING MONITORING NATUURWAARDEN MONITORING WATERKWALITEIT EN -KWANTITEIT EVALUATIE MONITORING TOEZICHT EN HANDHAVING INLEIDING STRAFRECHT BESTUURSDWANG IN DE PRAKTIJK COMMUNICATIE HUIDIGE COMMUNICATIE COMMUNICATIE NATURA COMMUNICATIEMIDDELEN FINANCIERING PROVINCIALE SUBSIDIES EUROPESE SUBSIDIEREGELINGEN LITERATUURLIJST

5 Concept 5 5

6 Concept 6 VOORWOORD 6

7 Concept 7 SAMENVATTING Het Natura 2000-gebied Geuldal is gelegen in Zuid-Limburg en behoort tot het heuvelland. Het Geuldal bestaat uit grote delen van het beekdal van de Geul, de Gulp en een aantal zijbeken. Het gebied wordt gekenmerkt door grote hoogteverschillen en is mede daardoor bijzonder gradiëntrijk. In het dal bevinden zich betrekkelijk voedselrijke en natte tot vochtige gronden met een afwisseling van hooilanden zoals de dotterbloemhooilanden bij Cottessen en langs de Mechelderbeek en diverse bosgemeenschappen, waaronder bron- en broekbossen. De hoger gelegen, droge hellingen bestaan uit een voedselarme en kalkarme bovenste helft en een wat voedselrijkere onderste helft, waarbij kalkgesteente soms dagzoomt (in groeven). De graslanden en bossen die hier voorkomen bevatten orchideeënrijke hellingbossen, Kalkgraslanden, Heischrale graslanden en begroeiingen op rotsranden. In het zuidoosten komen op het plateau uitgestrekte beukenbossen voor waarvan de Veldbies-beukenbossen (Luzulo-Fagetum), voor Nederlandse begrippen bijzonder zijn. Vanwege deze bijzondere natuurwaarden is het gebied aangewezen als zogenoemd Natura gebied. Alle Natura 2000-gebieden vormen samen een netwerk van belangrijke natuurgebieden in Europa. Om de natuur van het Geuldal zo goed mogelijk te beschermen heeft de Minister van LNV doelen gesteld. In dit beheerplan worden de doelen vertaald naar maatregelen. Doelen De belangrijkste opgaven voor het Geuldal zijn; Herstel van volledige gradiënten met kleinschalige afwisseling van nat naar droog en van kalkrijk naar kalkarm; Versterken samenhang van het netwerk, van grotere gradiëntrijke complexen met tussenliggende stapstenen, met name ten behoeve van fauna; Herstel van samenhang van bron via beek naar rivier; Verbetering waterkwaliteit van de Geul en zijbeken. Hierbij dient in het bijzonder aandacht besteedt te worden aan een mozaïek van bijzondere graslanden, Geelbuikvuurpad, hellingbossen en zomen, structuurrijke plateaubossen, vissen en waterplanten, Kalkmoerassen, Zinkweiden en het winterbiotoop van vleermuizen. In tabel 1 staat een totaaloverzicht met de instandhoudingsdoelstellingen. 7

8 Concept 8 SVI Landelijk Relatieve bijdrage Doelstelling oppervlakte Doelstelling Kwaliteit Habitattypen H3260A Beken en rivieren met waterplanten - + > > (waterranonkels) H6110 * Pionierbegroeiingen op rotsbodem -- - > > H6130 Zinkweiden > > H6210 Kalkgraslanden - ++ > > H6230 * Heischrale graslanden > > H6430C Ruigten en zomen (droge bosranden) - + > > H6510A Glanshaver- en vossenstaarthooilanden - + > > (glanshaver) H7220 * Kalktufbronnen - - = = H7230 Kalkmoerassen -- - > > H9110 Veldbies-beukenbossen - ++ > > H9120 Beuken-eikenbossen met hulst - + = > H9160B Eiken-haagbeukenbossen (heuvelland) = > H91E0C * Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) - ++ > > Habitatsoorten SVI Landelijk Relatieve Doelstelling Doelstelling bijdrage leefgebied populatie H1037 Gaffellibel -- = > H1078 * Spaanse vlag + ++ = = H1083 Vliegend hert - + > > H1096 Beekprik > > H1163 Rivierdonderpad - ++ > > H1166 Kamsalamander - + = = H1193 Geelbuikvuurpad -- - > > H1318 Meervleermuis - + = = H1321 Ingekorven vleermuis + ++ = = H1324 Vale vleermuis - ++ > > Legenda SVI landelijk Landelijke Staat van Instandhouding (-- zeer ongunstig; - matig ongunstig, + gunstig) Relatieve bijdrage Relatieve bijdrage aan de Nederlandse populatie ++ groot (>15%); + gemiddeld (2-15%); - gering (<2%) Doelstelling oppervlakte/leefgebied = behoud; > uitbreiding Doelstelling kwaliteit/populatie = behoud; > uitbreiding/verbetering Tabel 1 Doelstellingen voor het Natura 2000-gebied Geuldal Om deze doelen te bereiken, moeten we goed weten hoe het systeem van bodem, water en reliëf op elkaar inspelen. Niet alleen de standplaats is belangrijk voor de te beschermen instandhoudingsdoelstellingen, ook het gebruik van het gebied en de omgeving kan invloed hebben op het behalen van de doelen. De belangrijkste vormen van gebruik in het Geuldal zijn beheer door de terreinbeheerders, recreatie (onder andere wandelen, fietsen en vissen) en waterwinning. Buiten het gebied zijn het vooral de agrarische sector en verkeer die een invloed op de instandhoudingsdoelstellingen hebben. In dit beheerplan zijn de bestaande activiteiten in en om het Geuldal getoetst aan hun invloed op de doelen. Deze toetsing is verplicht op grond van de Natuurbeschermingswet De conclusie is dat het 8

9 Concept 9 merendeel van het gebruik gewoon door kan gaan omdat er geen negatieve effecten zijn. Met andere woorden u kunt gewoon blijven wandelen, fietsen en paardrijden. Voor bepaalde activiteiten geldt als mitigerende maatregel dat sommige gebieden ontzien moeten worden. De belangrijkste knelpunten zijn: Verdroging als gevolg van grondwateronttrekking (Roodborn); Verdroging als gevolg van ontwatering en overkluizingen (deelgebied 1); Voedselrijk grondwater (met name voor de ontwikkeling van Kalkmoeras); Versnipperd eigendom; Verruiging van de bossen als gevolg van ammoniakdepositie. Wat gaan we doen in het Geuldal Om de doelen te behalen is het nodig om de versnippering tegen te gaan door onder andere het bermbeheer daarop in te stellen en gebiedsdekkend het beheer af te stemmen op habitattypen. Daarnaast zijn er maatregelen nodig om de stikstofbelasting in de natuurkernen tegen te gaan. Hiervoor is het onder andere nodig om bufferzones in te stellen. Dit geldt tevens voor de verbetering van de (grond)waterkwaliteit. Wat betreft het grondwater moet het stand-still beleid voor de aanleg en het debiet voor alle grondwateronttrekkingen gehandhaafd blijven. Het belangrijkste is dat we er de komende 6 jaar voor zorgen dat het gebied een goede uitgangspositie krijgt voor het behalen van de doelen op de langere termijn. Nader onderzoek en monitoring zullen uitwijzen of de maatregelen voldoende resultaat opleveren. 9

10 Concept 10 INLEIDING Het Geuldal maakt als Natura 2000-gebied onderdeel uit van een Europees netwerk van natuurgebieden. Het is mede aangewezen vanwege het nationale en Europese belang van aanwezige habitattypen die zeer zeldzaam zijn in Nederland en tevens alleen voorkomen in Zuid-Limburg. Een goed beheer is dus niet alleen van belang voor Zuid-Limburg maar ook voor de biodiversiteit in Nederland en Europa. Het behouden en ontwikkelen van de natuurwaarden van het Geuldal leidt niet alleen tot robuustere waarden ter plekke, maar geeft ook de mogelijkheid tot verspreiding van soorten naar andere gebieden waardoor de biodiversiteit bevorderd wordt. Met de aanwijzing van het Geuldal als onderdeel van het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura 2000), heeft de Nederlandse overheid zich verplicht om voor bepaalde soorten en leefgebieden in het Geuldal een gunstige staat van instandhouding te bereiken en te behouden. Door middel van het aanwijzingsbesluit wordt het gebied Geuldal aangewezen als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn. Het gebied is in mei 2003 aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van deze richtlijn waarna het gebied in december 2004 door de Europese Commissie onder de naam Geuldal en onder nummer NL is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Dit Habitatrichtlijngebied wordt voortaan aangeduid als Natura 2000-gebied Geuldal (landelijk gebiedsnummer 157). Natura 2000 bestrijkt ook de onder de Vogelrichtlijn aangewezen gebieden. De instandhoudingsdoelstellingen (hoofdstuk 2) en eventuele wijziging van de begrenzing zijn in algemene zin nader toegelicht in het Natura 2000-doelendocument. Dit document geeft het beleidskader van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen en de daarbij gehanteerde systematiek weer. Beschrijvingen van habitattypen en soorten waarvoor doelen zijn vastgesteld, zijn opgenomen in het Natura 2000-profielendocument. Binnen dit beheerplan dient er kritisch gekeken te worden welke maatregelen nodig zijn om er voor te zorgen dat habitats zoals Kalkmoerassen en soorten zoals Geelbuikvuurpad ook op langere termijn in het Geuldal kunnen blijven voorkomen. Ook voor het Geuldal zijn daarom specifieke instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. De instandhoudingsdoelstellingen voor het Geuldal zijn de volgende: Beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels): uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit; Pionierbegroeiingen op rotsbodem: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit; Zinkweiden: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit; Kalkgraslanden: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit; Heischrale graslanden: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit; Ruigten en zomen: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit; Glanshaverhooilanden: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit; Kalktufbronnen: behoud oppervlakte en kwaliteit; Kalkmoerassen: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit; Veldbies-beukenbossen: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit; Beuken-eikenbossen met Hulst: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit; Eiken-haagbeukenbossen (heuvelland): behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit; Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen): uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. Spaanse vlag: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud lokale populatie als bijdrage aan een duurzame populatie van ten minste 50 volwassen individuen in de regio Zuid Limburg; Vliegend hert: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit van het leefgebied voor uitbreiding populatie; 10

11 Concept 11 Beekprik: uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie; Beekdonderpad: uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie; Kamsalamander: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie; Geelbuikvuurpad: uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie; Meervleermuis: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie; Ingekorven vleermuis: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie; Vale vleermuis: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. Doelen uit voormalig Beschermd Natuurmonument Meertensgroeve: Vroedmeesterpad: behoud omvang en kwaliteit leefgebied van de populatie in de Meertensgroeve ten tijde van het aanwijzingsbesluit tot Beschermd Natuurmonument in Natura 2000 en beschermd natuurmonument Het Natura 2000-gebied Geuldal omvat het beschermd natuurmonument Meertensgroeve, waarvan de aanwijzing op 20 juli 1983 is vastgesteld conform artikel 15a lid 3 van de Natuurbeschermingswet Met de aanwijzing als Natura 2000-gebied vervalt de status van dit beschermd natuurmonument. De doelstellingen voor het beschermd natuurmonument blijven binnen de oude begrenzing van het gebied wel gelden, naast de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat ook rekening moet worden gehouden met deze doelen. De doelen voor het beschermd natuurmonument Meertensgroeve vallen niet direct samen met de doelstellingen van het gebied ten aanzien van Natura De Meertensgroeve is hierbij aangewezen vanwege het voorkomen van de grootste populatie Vroedmeesterpadden in Nederland en de in de Meertensgroeve aanwezige, voor deze soort gunstige, abiotische omstandigheden. De Geelbuikvuurpad, die wel als Natura 2000-doelsoort is opgenomen, heeft tot op zekere hoogte met de Vroedmeesterpad vergelijkbare habitateisen, maar heeft een grotere behoefte aan vochtige plekken. Verwachting is dat de maatregelen voor de Geelbuikvuurpad geen verslechtering opleveren voor de Vroedmeesterpad. Overigens komen beide soorten tegenwoordig voor in de Meertensgroeve. De vele verspreid liggende delen van het Natura 2000-gebied Geuldal vertegenwoordigden een breed scala aan natuurwaarden. Binnen dit beheerplan kan landschapsecologisch op hoofdlijnen een aantal deelgebieden worden onderscheiden namelijk: 1) Vijlenerbosch en Boven Geuldal 2) Boven-Gulpdal en het Plateau van Crapoel 3) Midden Geuldal, incl. Vrakelberg 4) Beneden Geuldal en haar zuidflank 5) Bronzones Zuidflank Centraal Plateau 6) De Geul en haar zijbeken 7) Groeven Binnen deze deelgebieden wordt het voorkomen van habitatsoorten en habitattypen besproken. Beheerplan Geuldal De Natuurbeschermingswet 1998 vereist dat voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan wordt opgesteld. Dit beheerplan is het kader voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen van het Geuldal. Het beheerplan beschrijft de maatregelen die in deze planperiode van 6 jaar worden genomen om de instandhoudingsdoelstellingen van habitattypen en soorten in het gebied te realiseren. Daarnaast beschrijft het beheerplan de activiteiten die zowel binnen als buiten de begrenzing van het Natura

12 Concept 12 gebied plaatsvinden en een mogelijk effect hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. In het Geuldal zijn de belangrijkste gebruiksvormen landbouw en natuur. Het beheerplan Geuldal brengt daarvoor geldende en nieuwe afspraken voor natuurbescherming bij elkaar en geeft gebruikers en beheerders inzicht in welke menselijke activiteiten op welke plaatsen en gedurende welke perioden van het jaar uit het oogpunt van de instandhoudingsdoelstellingen zijn toegestaan. Alle huidige activiteiten en gebruiksvormen (verder bestaand gebruik genoemd) die geen negatief effect hebben op het in stand houden van de natuurwaarden kunnen ongewijzigd voortgezet worden. Voor de andere gevallen staat in dit beheerplan beschreven of het mogelijk is met maatregelen de negatieve effecten te voorkomen of beperken. Die maatregelen zullen dan als voorwaarde gelden bij voortzetting van het bestaande gebruik. Voor nieuwe activiteiten of veranderingen/uitbreidingen van bestaande activiteiten, projecten en/of handelingen geldt een toetsing en beschrijft dit beheerplan welke procedure gevolgd moet worden. Het onderzoek naar de gevolgen van menselijke activiteiten in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied is uitgevoerd in de vorm van een voortoets. Door middel van monitoring en een evaluatie (na 6 jaar) (zie ook volgende paragraaf) zal worden gecontroleerd of de afspraken uit dit beheerplan in de praktijk de beoogde resultaten hebben. De maatregelen zullen zonodig worden bijgesteld in de volgende beheerplanperiode. Hoe en wanneer kunt u uw mening geven De minister van LNV en Gedeputeerde Staten van Limburg bieden het ontwerp-beheerplan ter inspraak aan. Tijdens de inspraakperiode van zes weken, ligt het ontwerp-beheerplan ter inzage en kunnen belanghebbenden hun zienswijzen over het beheerplan naar voren brengen. Na afronding van de inspraak stellen rijk en provincies het definitieve beheerplan vast. Tegen het besluit om het beheerplan vast te stellen, is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor de exacte periode waarin dit beheerplan ter inspraak ligt, verwijzen we naar de publicaties van de bevoegde gezagen. Looptijd en evaluatie Het beheerplan heeft een maximale geldigheidsduur van 6 jaar. Gedurende deze 6 jaar worden de effecten van het beheer gemonitord en tegen het einde van deze periode wordt het beheerplan door het bevoegd gezag geëvalueerd. Afhankelijk van de uitkomst van de evaluatie kan de geldigheid van het beheerplan met nog eens zes jaar worden verlengd of wordt een nieuw beheerplan vastgesteld. Naast de evaluatie van dit beheerplan wordt het Natura 2000-beleid op nationaal niveau geëvalueerd. De Minister van LNV is hiervoor verantwoordelijk. Aan de hand van deze evaluatie zal de Minister in overleg met de Europese Commissie en betrokken bevoegde instanties bezien welke aanpassingen voor de instandhoudingsdoelstellingen en/of maatregelen nodig zijn met het oog op de volgende generatie beheerplannen. Deze nationale evaluatie van Natura 2000 kan er dus toe leiden dat doelstellingen en/of maatregelen voor het Geuldal in het volgende beheerplan zullen worden gewijzigd. Afstemming tussen overheden en belangenorganisaties De maatregelen in het beheerplan van het Geuldal zijn opgesteld na afstemming met de bestuurlijke partners en maatschappelijke organisaties in de regio. Daarvoor is de volgende vorm van overleg gevoerd: Adviesgroepbijeenkomsten met terreinbeheerders en belanghebbende. Doel van dit overleg is om zoveel mogelijk informatie uit de streek te verzamelen, om de beheerplannen te laten beoordelen en om de achterban te informeren over het beheerplan. Leeswijzer Voor u ligt het concept-beheerplan Geuldal. Het beheerplan bevat 12 hoofdstukken, een literatuurlijst, een verklarende woordenlijst en bijlagen. In dit hoofdstuk, de inleiding, heeft u kunnen lezen waarom, op 12

13 Concept 13 welke wijze en door wie dit beheerplan is opgesteld en vastgesteld. In hoofdstuk 1 kunt u een ecologische gebiedsbeschrijving van het Geuldal vinden, in dit hoofdstuk is beschreven hoe het ecologische systeem werkt en wat de sleutelprocessen zijn. Hoofdstuk 2 werkt de instandhoudingsdoelstellingen uit voor de habitats zoals deze in het ontwerp-aanwijzingsbesluit voor het Geuldal zijn vastgesteld. Hierbij is naast de uitwerking van de habitatsoorten en typen een uitwerking per zeven deelgebieden opgenomen. De visie staat beschreven in hoofdstuk 3, hierin is per habitattype en soort uitgewerkt hoe de kansen zijn en worden in zijn algemeenheid de kansen en knelpunten voor het Natura 2000-gebied Geuldal benoemd. In hoofdstuk 4 Beleid en wettelijk kader worden relevante plannen en beleid voor de instandhoudingsdoelstellingen beschreven. Het bestaande gebruik wordt benoemd in hoofdstuk 5. Aansluitend wordt in hoofdstuk 6 het bestaand gebruik beoordeeld waaruit op te maken valt of de betreffende activiteit kan worden voortgezet of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 vereist is omdat het strijdig is met de instandhoudingsdoelstellingen. Hoofdstuk 7 geeft nog eens samenvattend weer waarvoor een vergunning nodig is en waarvoor niet. Hoofdstuk 8 bevat de maatregelen, de onderbouwing van het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen per deelgebied. Het negende hoofdstuk, de monitoring, beschrijft welke organisaties wat aan monitoring uitvoeren en welke frequentie daaraan gebonden is. Het hoofdstuk toezicht en handhaving, hoofdstuk 10, betreft zowel de controle op de naleving van vergunningen als op het opsporen van en optreden (in het veld) tegen overtredingen van een aantal artikelen van de Natuurbeschermingswet Om draagvlak te creëren is het hoofdstuk communicatie (hoofdstuk 11) opgenomen. Als afsluitende hoofdstuk, is in hoofdstuk 12 beschreven welke middelen benut kunnen worden voor het uitvoeren van de maatregelen. Meer informatie Dit beheerplan Geuldal is opgesteld in opdracht van de provincie Limburg. Meer informatie is verkrijgbaar bij: Provincie Limburg Postbus MA Maastricht Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Postbus EK Den Haag 13

14 Concept KORTE KARAKTERISTIEK Het eerste hoofdstuk geeft een korte beschrijving van het Natura 2000-gebied Geuldal. Naast een globale gebiedsomschrijving wordt er ook een stuk historie toegelicht. De abiotiek wordt dieper belicht, met speciale aandacht voor hydrologie Ligging Het Natura 2000-gebied Geuldal ligt in de provincie Limburg en behoort tot het grondgebied van de gemeenten Gulpen-Wittem, Maastricht, Margraten, Meerssen, Nuth, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal. De begrenzing is weergegeven in figuur 1.1. Figuur 1.2 geeft weer waar de groeves zich bevinden in het Geudal. Figuur 1.1 Begrenzing Natura 2000-gebied Geuldal 14

15 Concept 15 Figuur 1.2 Locatie groeves binnen Geuldal 1.2. Globale gebiedsbeschrijving Het Geuldal bestaat uit grote delen van het beekdal van de Geul, de Gulp en een aantal zijbeken met enkele aangrenzende hellingen en plateaudelen. Het gebied wordt gekenmerkt door grote hoogteverschillen en is mede daardoor bijzonder gradiëntrijk. Op de plateaus en hellingbossen zijn door afstromend water diepe grubben uitgesleten. Onder in het dal bevinden zich betrekkelijk voedselrijke en natte tot vochtige gronden met een afwisseling van hooilanden, zoals de dotterbloemhooilanden bij Cottessen en langs de Mechelderbeek, en diverse bosgemeenschappen, waaronder bron- en broekbossen. De hoger gelegen hellingen bestaan uit een voedselarme, droge en kalkarme bovenste helft en een wat voedselrijkere, vochtige en kalkrijke onderste helft; een mengsel van naar beneden gegleden kalk en löss. Halverwege de helling kunnen kalkafzettingen dagzomen. Op plaatsen waar kalkgesteente dagzoomt liggen enkele kleine open mergelgroeven of kalksteenwanden (Schaelsberg, Engwegen, Dölkesberg, Gulperberg) waar een bijzonder microklimaat heerst. 15

16 Concept 16 Op veel plaatsen zijn ook onderaardse mergelgroeven aanwezig. In het zuidelijke deel zijn tevens steengroeven (Cottessen, Onderste en Bovenste Bosch) aanwezig. Op veel plaatsen komen bronnen voor op de hellingen, waaruit smalle beekjes ontspringen. De graslanden en bossen die hier voorkomen omvatten orchideeënrijke hellingbossen, Kalkgraslanden, Heischrale graslanden en begroeiingen op rotsranden. In het zuidoosten, in het hoogst gelegen deel van Nederland, komen op het plateau uitgestrekte bossen voor met onder andere Veldbies-beukenbossen. Vaak zijn de graslanden van elkaar gescheiden door met struweel begroeide graften. Al sinds vele eeuwen, zijn er op tal van plaatsen langs de Geul en haar zijrivieren watermolens aanwezig. Die eeuwenlange aanwezigheid heeft ongemerkt ook een verregaand stempel gedrukt op de landschappelijke en ecologische ontwikkeling van de beken en hun dalvlakte Eigendom en beheer De meeste gronden zijn eigendom van Staatsbosbeheer. Deze organisatie bezit de bosgebieden in het zuiden van het gebied (onder andere Vijlenerbosch, Onderste Bosch) maar ook Kalkgraslanden (bijvoorbeeld delen van de Vrakelberg en het Gerendal). Limburgs Landschap en Natuurmonumenten zijn twee andere terreinbeherende organisaties met gronden in het gebied. Natuurmonumenten beheert het Bovenste Bosch, het zinkgrasland en diverse belangrijke bosgebieden (Oombos, Schaelsbergerbos). In deze bosgebieden heeft Natuurmonumenten veel ervaring opgedaan met het hakhoutbeheer. Limburgs Landschap beheert grote delen van de zuidelijke Geuldalflank in het Beneden Geuldal (onder andere De Dellen, Bergse heide) en terreinen rond Cottessen en Wittemmer molen. Naast terreinbeherende organisaties zijn ook particuliere eigendommen in het gebied aanwezig. Gedeelten van het Geuldal zijn in gebruik voor rundveehouderij (grasland), akkerbouw en fruitteelt. Ook enkele groeven zijn in particulier gebruik. Naast defensie, die het gebied Oefenterrein de Dellen bezit, hebben ook verschillende gemeenten eigendommen in het gebied. Gemeentelijk grondbezit is echter relatief klein en beperkt zich tot het westelijke deel van het Geuldal rond De Dellen en de Sibbegroeve. In het ontwerp-aanwijzingsbesluit staat de exacte begrenzing zowel tekstueel als visueel aangegeven. In dit besluit is tevens opgenomen welke delen zijn geëxclaveerd. In principe zijn alle bestaande bebouwing, tuinen, erven, verhardingen en hoofdspoorwegen geëxclaveerd. Zie voor een uitgebreide uitleg en een tekstueel overzicht van de geëxclaveerde delen het ontwerp-aanwijzingsbesluit Ontstaanswijze en historie Het voor Nederland zo a-typische Zuid-Limburgse heuvelland, is ontstaan door opstuwing van bodemlagen uit het Carboon (325 tot 270 miljoen jaar geleden) en het Krijt (138 tot 66 miljoen jaar geleden). Op verschillende plaatsen dagzomen de verschillende lagen langs de flanken van de heuvels en dalen, waardoor unieke abiotische omstandigheden ontstaan. De Geul, die in dit Natura 2000-gebied de centrale as vormt, ontspringt in Lichtenbusch (België) en is al eeuwen beeldbepalend en relatief onontgonnen. Samen met de Roer en de Swalm is het één van de meest natuurlijke beken in Nederland die op veel plaatsen nog vrij kan meanderen. Door deze vrije meandering en de relatief hoge stroomsnelheid van de Geul ontstaan op veel plaatsen hoge steilranden langs de oevers. Naast de bijzondere geologie en morfologie van het Geuldal, welke zorgen voor de diversiteit aan bijzondere soorten en habitattypen, verdient de ontstaansgeschiedenis van zinkweiden enige uitleg. Het ontstaan van zinkweiden is gekoppeld aan historische bodemvervuiling, met name vanuit België. De zinkindustrie die vroeger over de grens bloeide loosde haar proceswater op onder meer de Geul. Hierdoor is deze verontreinigd met zink. Bij hoge afvoeren overstroomde de Geul een deel van haar oevers, waar het zink werd afgezet en in de bodem opgeslagen werd. Omdat zink nauwelijks uitspoelt en moeilijk door planten wordt opgenomen of afgebroken, zijn de concentraties op delen van haar oevers nu nog steeds hoog te noemen. Alleen planten die zich hieraan hebben aangepast, kunnen hier overleven. Het huidige zo kenmerkende Zuid-Limburgse landschap is, naast de abiotische processen, voornamelijk gevormd door landbouwkundig gebruik. In het Holoceen, de warme periode na de laatste ijstijd (vanaf ca 16

17 Concept jaar geleden), hebben zich in het Geuldal voornamelijk vele bossen ontwikkeld op de plateau s, hellingen en dalen van beken. Omstreeks 4000 jaar voor de jaartelling werd er al in Zuid-Limburg landbouw uitgeoefend. Op de plateaus in het heuvelland werden stukken oerbos gekapt, waarna de lössakkers werden ingezaaid. Wanneer de bodem was uitgeput, werd het perceel verlaten en werd een ander stuk bos opengekapt. Door de ontbossing en intensief gebruikte landbouwgebieden, waren de plateau s en hellingen gevoelig voor erosie. Langs de hellingen spoelde de grond af en vormden dikke lagen colluvium onder aan de hellingen. In de Romeinse tijd (100 v. Chr n. Chr.) werden ook veel bossen op de hellingen gekapt voor landbouwgrond. Ook hier trad erosie op en ontstonden er opnieuw colluviumdekken op de dalbodems. Juist op de plateaus, de colluviumdekken en in de dalen werd vanwege de hoge voedselrijkdom van deze gronden landbouw bedreven. Om de erosie van de akkers tegen te gaan, werden graften aangelegd. Vanaf de Middeleeuwen tot aan de eerste helft van de vorige eeuw werden de minder geschikte, voedselarmere delen van het heuvelland (voornamelijk de voedselarme hellingen waar geen of minder löss lag), maar ook braakliggende akkers, begraasd door vee (voornamelijk schaapskuddes). Door de eeuwenlange begrazingen van deze delen van het heuvelland zijn de huidige Heischrale en Kalkgraslanden ontstaan. Vroeger waren deze schrale graslanden meer te vinden dan tegenwoordig. Een deel van de schrale graslanden zijn bebost met naaldhout voor de mijnindustrie, of niet meer onderhouden vanwege het verdwijnen van de schaapskuddes door de uitvinding van kunstmest en concurrentie van schaapswol uit Nieuw-Zeeland. Bepaalde delen van de bossen op de hellingen werden gebruikt om er hakhout, hout voor vakwerkhuizen, hout voor gereedschap en eikenbast (hoog looizuurgehalte) voor de leerlooierij vandaan te halen. In Zuid- Limburg werd deze vorm van hakhoutbeheer middenbosbeheer genoemd. Dit type gebruik zorgde voor grillige groeivormen van bomen (overstaanders) en dikke stobben met takhout, waardoor een meer open bos ontstond met veel ondergroei van kenmerkende soorten. In de dorpen, maar ook de weilanden waar het vee stond, was het vee afhankelijk van de gegraven drinkpoelen die door regenwater werden gevoed. De drinkpoelen in de dorpen waren meestal diepe poelen die ook dienst deden als brandvijvers. Juist in de vaak ondiepere drinkpoelen in weilanden op of onderaan de helling zaten de Vroedmeesterpad en Geelbuikvuurpad die er een geschikt leefgebied vonden. Maar ook andere amfibieen en libellen maakten dankbaar gebruik van deze poelen. Ook de meeste ondergrondse groeven hebben geen natuurlijke oorsprong. Door het winnen van vuursteen in de Nieuwe steentijd (Neolithicum) zijn er groeven ontstaan met vele gangenstelsels. Daarnaast is er eeuwenlang mergelsteen gewonnen door stenen uit te hakken in kilometers lange ondergrondse gangen. Door natuurlijke erosie zijn er zogenaamde karsten en orgelpijpen in het gesteente ontstaan, deze zijn door de gangen aangesneden. De lange gangenstelsels met een vaak hoge luchtvochtigheid en een stabiele koele temperatuur, zijn ideaal als winterverblijven voor vleermuizen Abiotiek Geologie en geomorfologie Het Geuldal maakt deel uit van het mergelland. De oudste afzettingen in het Mergelland dateren uit het Carboon. In deze periode bestond het Geuldal uit een dalend gebied, waarin voornamelijk zand, klei, leien zandsteen is afgezet. Daarnaast heeft er veel veenvorming plaats gevonden. Deze veenlagen vormen het basismateriaal voor de omvangrijke steenkoolvelden. Als gevolg van tektonische activiteiten kwam aan de afzettingen van mariene sedimentatie een eind. In deze periode zijn in het gebied verschillende breuken ontstaan en zijn de afzettingen uit het Carboon scheefgesteld, oplopend van noordwest naar zuidoost (I.V.N, 1978) Tijdens het Boven-Krijt overstroomde de zee vanuit het noorden en noordwesten langzaam het verweerde Carboongesteente. Als gevolg van kustinvloeden werden in deze periode zand en klei afgezet, behorende tot de Zanden van Aken. Langzaam verplaatste de zee zich naar het zuiden waardoor ter plaatse van het Mergelland glauconiethoudend zand en klei werd afgezet, behorende tot de Vaalser 17

18 Concept 18 groenzand. De afzettingen van de Vaalser groenzanden werden opgevolgd door afzettingen van wit fijnkorrelige kalksteenlagen, behorende tot de Formatie van Gulpen. Later werden deze kalkafzettingen bedekt door grovere, geelachtige kalksteenlagen met een duidelijke afwisseling van hardere en zachtere lagen. Deze kalksteenlagen behoren tot de Formatie van Maastricht. In het oostelijk deel van het Geuldal dagzomen deze verschillende afzettingen op de hellingen van het Geuldal. Daarnaast zijn hier verschillende (kalktuf)bronnen aanwezig op plaatsen waar de slecht doorlatende zandsteenbanken van de Zanden van Aken en de kleilagen van de Vaalser groenzanden dagzomen, zie figuur 1.3 (Bron: Hendrix en Meinardi, 2004). In de eerste periode van het Tertiair (Paleoceen) was het mergelland nog steeds bedekt met de Krijtzee. In deze periode is de zachte kalksteen, welke voorkomt langs de Geul tussen Valkenburg en Maastricht afgezet. Deze kalksteen behoort tot de Formatie van Houthem. Na verloop van tijd werd de Krijtzee steeds ondieper en werd de invloed van land groter, waarbij (glauconiethoudend) zand, klei en grind werd aangevoerd (met name ter plaatse van het Centraal Plateau). In deze perioden zijn de Formaties van Tongeren en Rupel gevormd. Op het Centraal Plateau (noordelijke helling Geuldal nabij Valkenburg) ontstaan plaatselijk, waar kleilagen van de Formatie van Tongeren dagzomen, (kalktuf)bronnen. Op de zuidelijke helling zijn bronnen, vanwege het ontbreken van slecht doorlatende lagen afwezig, zie figuur 1.4. Op plaatsen waar kalk aan de oppervlakte lag, verdween onder invloed van verwering de oplosbare kalk uit de bovenste laag. Er bleef een residu achter van kiezelhoudende leem, waarin ook de vuursteenmassa s werden opgehoopt die oorspronkelijk in de lagen van het kalksteen aanwezig waren. Zo is een pakket Vuursteeneluvium ontstaan die wel 20 meter dik kan zijn. In het gebied tussen St. Geertruid en Margraten komt vuursteeneluvium onder terrasafzettingen van de Maas voor. In het gebied tussen de Belgische grens en Noorbeek, Beutenaken, Epen, Vijlen en Vaals komt vuursteeneluvium op de Formatie van Gulpen aan het oppervlak voor (Bron: I.V.N, 1978). In het Pleistoceen krijgt het Mergelland door tectonische bewegingen zijn huidige vorm. Deze tectonische bewegingen vonden plaats in verschillende fasen. De Maas, die in het begin van het Pleistoceen langs Luik, Eijsden en zuidelijk van Heerlen naar het noordoosten stroomde, sneed zich in de schiervlakte in. Ook de beken snijden zich in deze periode in, waardoor onder ander de Geul en de Gulp 100 á 150 m lager liggen dan de plateaus. Tijdens rustigere perioden kon de Maas in de dalvlakte zand en grind afzetten. Bij latere opheffingen herhaalde dit proces zich. Daarbij bleven veelal resten van het oude dal als terrassen bewaard. In deze periode kantelde het Mergellandgebied enigszins, waadoor de Maas werd gedwongen een meer westelijke richting te kiezen. Alleen het uiterste zuidoostelijk deel van het Mergelland (het Vijlenerbosch, Eperheide, en het Onderste en Bovenste Bosch) zijn niet door de Maas geërodeerd. Tijdens de ijstijd heeft zich op het grootste gedeelte van het heuvelland löss afgezet. De dikte van deze laag kan variëren van 2 tot 20 meter Op steile dalhellingen en in het gebied van het Vijlenerbosch en de Vaalserberg ontbreekt löss (Bron: Staring Centrum, 1990). Door de complexe geologische opbouw kan het Geuldal geologisch gezien worden onderverdeeld in een aantal deelgebieden, zijnde het Centraal Plateau, Plateau van Ubachsberg, Plateau van Margraten, Plateau van Crapoel en Plateau van Vijlen. De doorsneden van de geologische opbouw van deze verschillende plateaus zijn weergegeven in figuur 1.3 en 1.4. Vooral gedurende de laatste 2500 jaar is de morfologische opbouw van de beekdalvlakte mede bepaald door menselijk handelen. Grootschalige ontbossingen, met name in de Romeinse tijd en later in de Middeleeuwen, leidden tot sterke toename van erosie van de lösslagen op de plateaus en hellingen. Op de dalvlakten werden hierdoor dikke lagen sediment afgezet. Hierbij speelden naar verwachting ook de toen al aanwezige molens een rol. 18

19 Concept 19 Figuur 1.3 Schematische dwarsdoorsnede oostelijk Geuldal met bijbehorende habitattypen 19

20 Concept 20 Figuur 1.4 Schematische dwarsdoorsnede westelijk Geuldal met bijbehorende habitattypen Bodem Het stroomgebied van de Geul wordt gekenmerkt door de hoge plateaus en talrijke dalen. De plateaus liggen min of meer vlak. In het Geuldal zijn vier kenmerkende bodemgeografische gebieden te onderscheiden, namelijk de rivierkleigebieden, lössgebieden, gebieden met oude afzettingen en hellinggebieden. In bijlage 9 is de bodemkaart weergegeven. De verschillende gebieden worden onderstaand in relatie tot het voorkomen van de verschillende instandhoudingsdoelstellingen verder toegelicht. In de dalen van de Geul en de Gulp en andere zijrivieren ligt jonge rivierklei. De jonge rivierklei bestaat overwegend uit verspoelde löss en is doorgaans kalkloos (eenheden Rd.C en Rn..C). Plaatselijk komen, door bijmengingen van erosieproducten van aangrenzende gebieden met kalksteen, ook kalkhoudende zavel en klei voor (eenheden Rd10A, Rd90A en Rn95A). Deze gebieden zijn niet goed ontwaterd en worden regelmatig overstroomd (Bron: Staring Centrum, 1990). Deze gebieden zijn geschikt voor de ontwikkeling van Vochtige alluviale bossen en Glanshaverhooilanden. De plateaus bestaan overwegend uit löss, waarin radebrikgronden (BLd6) zijn ontwikkeld. De randen van de plateaus zijn enigszins geërodeerd en hier worden bergbrikgronden (BLb6) aangetroffen. De bodems van de droge dalen zijn opgevuld met kalkrijke secundaire löss (Ldd6). Ter plaatse van deze gebieden worden met name de habitattypen Kalkgraslanden en Eiken-haagbeukenbossen aangetroffen. In het westelijk deel van het Geuldal, ter hoogte van Berg en Sibbe komen plaatselijk grindgronden (FG) voor. Deze gebieden zijn geschikt voor de ontwikkeling van het habitattype Heischrale graslanden. 20

21 Concept 21 Naast de Gulp en de Geul worden naast jonge rivierklei ook bodems met secundaire löss met ooivaaggronden (Ldh6) aangetroffen. Deze gronden zijn geschikt voor de ontwikkeling van de habitattypen Vochtige alluviale bossen, Glanshaverhooilanden en Zinkweiden. In het zuidoosten bestaat de bodem uit vuursteeneluvium bedekt met een lösslaag. Op deze gronden hebben zich met name Veldbies-beukenbossen en Eiken-haagbeukenbossen ontwikkeld. Tussen de Gulp en de Geul dagzomen diverse oude afzettingen. Deze gebieden behoren tot de brongebieden waar grondwater aan het oppervlak treedt. De ontwikkeling van de habitattypen Kalkmoeras en Kalktufbronnen is hier wellicht mogelijk. Ook op de noordhelling van het Geuldal ter hoogte van het Ravensbosch en Kloosterbosch komen eveneens plaatselijk Kalktufbronnen voor. In de hellinggebieden (helling >8%) dagzoomt veelal het moedermateriaal. Voorbeelden waar het kalksteen dagzoomt zijn bijvoorbeeld de verschillende kalkgroeves binnen het Natura 2000-gebied. Ter plaatse van de hellinggebieden kunnen de habitattypes Pionierbegroeiingen op rotsbodems en Veldbies-beukenbossen en Eiken-haagbeukenbossen ontwikkelen (Bron: Staring Centrum, 1990) Hydrologie Grondwater Plateaus Over het algemeen bestaat het Geuldal uit infiltratiegebieden op de hoger gelegen plateaus en uit kwelgebieden, als de Gulp en de Geul en zijwaterlopen en de in het gebied aanwezige bronnen op de hellingen. Onderstaand wordt ingegaan op de hydrologische situatie ter plaatse van de verschillende plateaus (zie figuren 1.3 en 1.4). Het Plateau van Margraten wordt gekenmerkt door een dikke onverzadigde zone bestaande uit loss, grindlagen en kalksteen. Het grondwater bevindt zich hier op enkele tientallen meters diepte in het kalksteenpakket. Tussen de grindafzettingen en de kalk bevindt zich een tertiaire slechtdoorlatende kleilaag, waar schijngrondwaterstanden ontstaan. Daar waar deze lagen aan het maaiveld dagzomen (op de dalhellingen) treedt het water uit (bijvoorbeeld ter plaatse van de Groeve Curfs) [Bron: Geohydrologische analyse Beneden-Geuldal, Witteveen en Bos, 21 april 2009, ref: MT897-1/mome/002]. Het centraal Plateau kan worden onderverdeeld in een ondiep en diep grondwatersysteem. Het ondiepe systeem bestaat uit neerslag en oppervlaktewater en grondwater in de Formatie van Beegden en Breda. Het diepe systeem wordt gevormd door grondwater in de kalksteenformaties van Houthem en Maastricht. De systemen worden van elkaar gescheiden door de slecht doorlatende Oligocene afzettingen. De systemen vertonen geen interactie, beide systemen functioneren los van elkaar [Bron: Invloed van winplaatsen Waterval engeulle op Natura 2000-gebied Bunder- en Elsöerbos, Witteveen en Bos, september 2008, ref: MT859-1/mome/028]. Op het Centraal Plateau komen slecht doorlatende kleilagen voor behorende tot de Oligocene afzettingen. Deze kleilagen veroorzaken schijngrondwaterstanden en in hellinggebieden waar de kleilagen dagzomen ontstaan bronnen. Voorbeelden hiervan zijn de bronnen van het Kloosterbosch en het Ravensbosch. Indien de kleilaag waarover het water afstroomt kalkhoudend is, kunnen Kalktufbronnen ontstaan. In het Ravensbosch en het Kloosterbosch komen in totaal 9 Kalktufbronnen voor. Ter plaatse van de plateaus van Crapoel, Vijlen en Ubachsberg bevindt het grondwater zich in het Geuldal met name in het kalksteenpakket. Door karstverschijnselen wordt de stroming van het grondwater beïnvloed. Als gevolg van preferente stroombanen kan verdroging ontstaan die ruimtelijk gezien niet direct met een onttrekking in verband gebracht kan worden. Het grondwater zit op de plateaus vrij diep, circa 30 tot 40 m-mv. Er is hier overwegend sprake van een infiltratiesituatie. Op de hellingen van het Plateau van Crapoel en het Plateau van Vijlen komen eveneens bronnen voor. Deze bronnen 21

22 Concept 22 ontstaan door het dagzomen van de slechtdoorlatende kleilagen en zandbanken van de Formaties van Vaals en Aken. Hierbij komen ter plaatse van het Bronnetjesbosch in Terziet ook Kalktufbronnen voor. De bronnen op de zuidelijke hellingen van het Plateau van Ubachsberg worden waarschijnlijk veroorzaakt door preferente stroombanen of verschillen in de doorlatendheden in het kalksteenpakket van de Formatie van Gulpen (Bron: Witteveen en Bos, 1995). De habitattypen Pionierbegroeiing op rotsbodem, Kalkgraslanden, Heischrale graslanden, Droge bosranden, Veldbies-beukenbossen en Beuken-eikenbossen met Hulst komen op de plateaus of op de helling van de plateaus voor. Deze habitattypen zijn grondwateronafhankelijk. Het benodigde vocht afkomstig van neerslag wordt langdurig vastgehouden in de löss. Ter plaatse van het Ravensbosch en Roodborn wordt het afstromend water uit de bronnen gestuwd, waardoor vijvers zijn ontstaan. Het karakteristieke bronmilieu heeft zich daardoor verplaatst. De bronnen ter plaatse van Schaelsberg zijn verdroogd door intensivering van drainage (Bron: provincie Limburg, 1998). Op basis van het debiet van de bronnen kan wel een inschatting worden gemaakt van het intrekgebied van de bronnen. De exacte ligging hiervan is echter niet te achterhalen (Bron: Hendrix & Meinardi, 2004). Waarom sommige bronnen in het gebied zich ontwikkelen tot Kalktufbronnen en sommige niet, is nog onduidelijk. Naar de randvoorwaarden en condities voor het ontstaan van Kalktufbronnen wordt in de komende tijd onderzoek verricht. In de omgeving van de bronnen kunnen zich mogelijk Kalkmoerassen ontwikkelen. De situering van de verschillende brongebieden in het Geuldal is weergegeven in bijlage 12. Geuldal De Geul heeft over het algemeen een drainerende functie, waarbij de Geul in het oostelijk gedeelte en het middengedeelte in contact staat met het diepere grondwater uit het kalksteenpakket. In het beneden Geuldal (ten westen van Valkenburg) heeft de Geul meer een infiltrerende functie en verliest hier het contact met het grondwater in het kalksteenpakket [Bron:. Geohydrologische analyse Beneden- Geuldal, Witteveen en Bos, 21 april 2009, ref: MT897-1/mome/002]. In het westelijk deel van het stroomdal van de Geul staat het grondwater, vanwege de diepe insnijding van de Geul gemiddeld op circa 4,5 m-mv. De grondwaterstand fluctueert sterk met de afvoerdynamiek van de Geul. Er is hier sprake van een lichte kweldruk, doordat de grondwaterstand van de diepere laag enkele centimeters hoger staat dan het grondwater in het freatisch pakket (Bron: Dinoloket 2009, peilbuis B62A0393). In het middengedeelte van het stroomdal van de Geul (ter hoogte van Wijlre) varieert het grondwater tussen 1,0 en 0,05 m-mv. Kwelsituaties worden hier afgewisseld met perioden waarbij het grondwater infiltreert (Bron: Dinoloket 2009). In het oostelijk deel van het stroomdal van de Geul varieert de grondwaterstand tussen 0,7 m-mv tot aan maaiveld. Het is niet bekend of hier sprake is van een kwelsituatie (Bron: Dinoloket 2008, peilbuis B62D0250). Op basis van de beschikbare gegevens kan niet vastgesteld worden of de laatste tientallen jaren voor het gehele Geuldal een daling van de grondwaterstand waarneembaar is. De relatief natte condities in het stroomdal van de geul zijn geschikt voor de ontwikkeling van de habitattypen Zinkweiden (hoger gelegen delen) en Vochtige alluviale bossen. Lokale verdroging wordt in het Geuldal vaak veroorzaakt door lokale maatregelen in de waterhuishouding zoals bijvoorbeeld het aanleggen van detailontwatering. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in de bronzones ter plaatse van Schaelsberg en plaatselijk op natte graslanden naast de Geul en zijbeken. Dit heeft een negatieve invloed op de ontwikkeling van Kalkmoerassen en Vochtige alluviale bossen. De exacte ligging van de gedraineerde percelen is binnen het Geuldal nog niet in kaart gebracht, maar komen op een grotere schaal voor dan enkele graslanden naast de Geul en zijbeken. Daarnaast zijn veel zijbeken van de Geul (deels) overkluisd, wat ook verdroging van het omliggend gebied tot gevolg heeft. De bijdragen van de detailontwatering en overkluizing op de lokale verdroging wordt verder onderzocht in het nog op te stellen GGOR. Onttrekkingen 22

23 Concept 23 De situering van de verschillende grondwateronttrekkingen is weergegeven in bijlage 12. Drinkwaterwinningen Binnen de begrenzing van het Geuldal ligt de waterwinning Roodborn welke sinds 1952 grondwater onttrekt. In de periode 1970 tot 1990 heeft de onttrekking geschommeld tussen 5 en 6,4 Mm 3 /jaar (Bron: WML, 2008). Ter plaatse van de winning Roodborn liggen een aantal bronnen. Als gevolg van de winning is het debiet van deze bronnen sterk achteruitgegaan, waardoor in de huidige situatie het habitattype Vochtige alluviale bossen sterk verdroogd is. In het verleden is door Witteveen en Bos een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijk te nemen maatregelen om de oorspronkelijke vegetatie en de afvoerdebieten van de bronnen te herstellen. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn diverse maatregelen genomen, waaronder vermindering van de waterwinning, afstemming van de belasting van het winveld, watervoerend houden bronnen, bronpeilgestuurde infiltratiemaatregelen, herstel van de Kalkgraslanden en weghalen van de populieren. In het Beneden Geuldal liggen ten noorden en ten zuiden van de Natura 2000 begrenzing 4 grondwateronttrekkingen. Het betreffen hier respectievelijk de grondwateronttrekkingen Waterval (vergund 2.5 Mm3/jaar), IJzeren Kuilen (vergund 4.5 Mm3/jaar), De Tombe (vergund 3 Mm3/jaar) en Heer-Vroendaal (vergund 4.7 Mm3/jaar waarvan 0.7 Mm3/jaar tijdelijk). Door Witteveen en Bos is een geohydrologische analyse verricht naar de invloed van de grondwateronttrekkingen Ijzeren Kuilen, De Tombe en Heer-Vroendaal op de grondwaterstand in het Natura 2000 gebied. Uit deze analyse blijkt dat ter plaatse van het Natura 2000 gebied sprake is van 3 grondwatersystemen, te weten: Grondwater in het kalksysteem; Uittredend grondwater op de tertiaire klei ter plaatse van de dalhellingen; Mogelijke schijngrondwaterstanden in het Geuldal. De winningen hebben tot in het Beneden Geuldal een verlaging van minimaal 5 cm van de grondwaterstand in het kalksteenpakket tot gevolg. Echter als gevolg van de aanwezigheid van beekafzettingen (kleilagen) is het mogelijk dat in het beekdal van de Geul schijngrondwaterstanden voorkomen door het stagneren van infiltrerend hemelwater op deze kleilagen. De winningen hebben geen effect op deze schijngrondwaterstanden. Echter of deze schijngrondwaterstanden in het Beneden Geuldal voorkomen is niet middels veldonderzoek vastgesteld. Het uittredend grondwater op de dalhellingen is afkomstig van neerslag dat via slecht doorlatende lagen uittreedt. De waterwinningen van WML hebben, als gevolg van de aanwezigheid van de tertiaire kleilaag geen invloed op het kwelmilieu op de dalhellingen van het Beneden Geuldal [Bron:. Geohydrologische analyse Beneden-Geuldal, Witteveen en Bos, 21 april 2009, ref: MT897-1/mome/002].. Door Witteveen en Bos is eveneens een onderzoek verricht naar de invloed van de winplaatsen Waterval en Geulle op het Natura gebied Bunder- en Elsoërbos. De resultaten van het onderzoek gelden, gezien de bodemopbouw, ook voor het Geuldal. Uit het onderzoek blijkt dat de winningen alleen invloed hebben op de diepe grondwaterstanden in het kalksteenpakket. Dit betekend dat de invloed dus tot in het Beneden Geuldal te merken is. Boven het kalksteenpakket ligt een ondiep grondwatersysteem. Door de aanwezigheid van een Oligocene slechtdoorlatende kleilaag staan deze twee watersystemen niet met elkaar in verbinding, waardoor het grondwater in het ondiepe systeem niet wordt beïnvloedt Bron: Invloed van winplaatsen Waterval engeulle op Natura 2000-gebied Bunder- en Elsöerbos, Witteveen en Bos, september 2008, ref: MT859-1/mome/028]. Industriële onttrekkingen In de directe omgeving van het Natura 2000-gebied zijn diverse grote en kleine industriële grondwateronttrekkingen aanwezig. De winningen vinden gewoonlijk plaats op grote diepte in het kalksteenpakket of in de Formatie van Aken of Vaals. In tabel 1.1 zijn de belangrijkste gegevens van alle winningen opgenomen. 23

24 Concept 24 WOnr. Bedrijfsnaam X Y Vergunde hoeveelheid m 3 Totale onttrekking 2007 m 3 Diepte filter m 30 BV GULPENER BIERBROUWERIJ SPORT EN RECREATIECENTRUM POLFERMOLEN BRAND BIERBROUWERIJ BV TREGA INTERNATIONAL BV BIERBROUWERIJ DE LEEUW 148 BV FAVINI MEERSSEN BV THERMAE 2000 NV GEMEENTE GULPEN-WITTEM WATERSCHAPSBEDRIJF 559 LIMBURG WML (Pompstation Waterval) WML (Pompstation IJzeren Kuilen) WML (Pompstation Roodborn) WML (Pompstation de Tombe) GEMEENTE MAASTRICHT HOENSHUIS GOLF B.V Tabel 1.1 Overzicht van alle drinkwater en industriële winningen (2007) Uit tabel 1.1 blijkt dat de winning van Favini Meerssen BV een zeer grote hoeveelheid grondwater onttrekt. De winningen is door de sluiting van de papierfabriek in 2008 beëindigd. De fabriek heeft echter in januari 2009 een doorstart gemaakt en de oude vergunning in het kader van de Grondwaterwet is ongewijzigd op de nieuwe eigenaar overgegaan. De onttrekking is hierbij weer opnieuw opgestart. Seizoensgebonden winningen Binnen of in de directe omgeving van het Natura 2000-gebied zijn vier seizoensgebonden grondwateronttrekkingen ten behoeve van de landbouw aanwezig. Het gaat om beregening (2), nachtvorstbestrijding (1) en veedrenk (1). De voorzieningen liggen in de omgeving van Wahlwiller (1), Terziet (1), aan de oostrand van Kloosterbosch-west (1) en bij Beutenaken (1), tevens de grootste onttrekking in deze categorie. Op jaarbasis gaat het om onttrekkingen tussen de 700 en m 3 /jaar. De ligging van deze onttrekkingen is weergegeven in bijlage 12. Nadere details van de onttrekkingen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Nrprov locatie Nr CD870 Klooste 2 rbosch 156 X- coordin aat , 96 Y- coordin aat , 84 Aantal putten dat verbond en aan de inrichtin g Cap. van de inrichti ng Verg unde cap. Hoeve elheid per jaar van de inrichti ng Diepte (mmv) Doel Beregen en

25 Concept CD894 8 CE324 W Beuten aken 141 Wahlwi ller Terziet , , , , 00 beregene n open teelt Druppelb evloeiïng / nachtvor st , , 95 Veedrenk Tabel 1.2 Overzicht van seizoensgebonden onttrekkingen ten behoeve van de landbouw Daarnaast wordt op een zevental plaatsen in de Geul water onttrokken. Onttrekkingen uit oppervlaktewater vinden plaats, zo lang ze geen noemenswaardige invloed hebben op het debiet van de beek. Onttrekkingen uit andere beken in het stroomgebied zijn niet toegestaan, met uitzondering van beregening voor nachtvorstbestrijding in fruitteelt en alleen in beperkte mate. Grondwaterkwaliteit Het grondwater is van nature vaak kalkrijk, sterk gebufferd en neutraal tot basisch van karakter, maar tegenwoordig vaak sterk belast met onder meer nitraat. Dit nitraatprobleem is de afgelopen decennia herhaaldelijk onderwerp geweest van uitvoerig onderzoek. (Klein 1988; IWACO 1996, 1999, Hendrix & Meinardi, 2004). Het intrekgebied van de bronnen bestaat vooral uit agrarisch gebied. Afhankelijk van hun positie in het landschap worden de bronnen gevoed door lokaal - dan wel regionaal grondwater of een combinatie daarvan. Afhankelijk van de afstand die het grondwater aflegt treedt in meer of mindere mate denitrificatie op. Denitrificatie in de diepere ondergrond blijkt echter gering te zijn, waardoor belasting aan het maaiveld bepalend is voor nitraatbelasting van het grondwater (Bron: Hendrix en Meinardi, 2004). In veel bronnen wordt een hoge nitraatbelasting waargenomen, als gevolg van de eutrofiering van de intrekgebieden. Bronnen, veelal hoog op de hellingen, die worden gevoed door met name lokaal grondwater, met een korte verblijftijd (minder dan tien jaar) zijn vaak zwaar belast, omdat er onderweg amper denitrificatie optreedt. De dieper in het dal gelegen bronnen zijn gewoonlijk wat minder belast. Deze worden gevoed met een gro(o)t(er) aandeel nog relatief schoon, regionaal grondwater met een lange verblijftijd. Het bronwater is wel vaak kalkrijk, sterk gebufferd en neutraal tot basisch van karakter. Daardoor is de gemiddelde belasting aan het maaiveld het belangrijkste proces. De sterke infiltratie van water op de plateaus leidt tot sterke uitspoeling van nitraat en bijgevolg hoge nitraatconcentraties in het grondwater en in bronzones. De hoger gelegen bronnen worden gevoed door lokaal (grond)water dat vaak geeutrofieerd is. De lager gelegen bronnen worden gevoed door dieper regionaal, minder belast grondwater. Een ander intrekgebied, de aanwezigheid van scheidende lagen en een langere verblijftijd, kunnen oorzaken zijn waardoor het uittredend grondwater in de lager gelegen bronnen minder belast is. In het zuidoostelijk deel van het Geuldal (Vijlner Plateau) zijn de bronnen relatief kalkarm en kenmerken zich in het algemeen door een relatief laag nitraatgehalte. De langere verblijftijd met mogelijkheden tot denitrificatie en een intrekgebied dat deels uit uitgestrekte bossen bestaat dragen hieraan bij (Bron: provincie Limburg, 1998). Een recente studie in het kader van het OGOR meetnet wijst uit dat de bronnen van het Ravensbosch tot de sterkst belaste bronnen van het Natura 2000-gebied behoren. Alleen de bronnen bij Cottessen benaderen de natuurlijke kwaliteit (De Mars & Vercoutere, 2009 in prep). Oppervlaktewater 25

26 Concept 26 Het hydrologisch karakter van Zuid-Limburg is, mede dankzij de bijzondere geologische opbouw en de aanwezigheid van hellingen, afwijkend van de rest van Nederland. De beken worden gevoed door uittredend grondwater over slecht doorlatende lagen in de ondergrond (bronnen) en ze voeren continu water. Bij hevige of langdurige regenval treedt afstroming van water over de oppervlakte op. Dit water wordt via grubbe, vloedgraven en holle wegen naar de beken getransporteerd. Hierdoor en mede door het groot verhard oppervlak van het gebied en de hoge intensiteit agrarisch gebruik kennen de beken een hoge afvoerdynamiek. De Geul en de zijbeken die in de Geul uitmonden hebben allen overwegend het karakter van een natuurlijk meanderende heuvellandbeek. De jaarafvoer van de Geul schommelt tussen de 0,40 en 60 m³/s. De Geul heeft een sterk meanderend karakter en een aanzienlijke hydrodynamiek. Gemiddeld varieert de stroomsnelheid tussen 0,4 en 1,0 m/s. De stroomsnelheid is goed voor de ontwikkeling van waterranonkels. In de Geul zijn een aantal knelpunten aanwezig voor vismigratie, zoals diverse molens bij Meerssen, Valkenburg, Wijlre en Mechelen en een stuwbodemval bij de A79 (Bron, Royal Haskoning, 2002). Waterschap Roer en Overmaas is momenteel bezig met het passeerbaar maken van de verschillende knelpunten in de Geul (Bron: Waterschap Roer en Overmaas). De Gulp is een forse, vrij diep ingesneden zijbeek van de Geul met een relatief hoge basisafvoer van gemiddeld 0,5 m 3 /s en een stroomsnelheid variërend van 0,5 tot 1,0 m 3 /s, wat voldoende is voor de ontwikkeling van waterranonkels (Bron: Royal Haskoning, 2002). De afvoer van de Gulp fluctueert, maar langs de beek treden zelden overstromingen op (Bron: Provincie Limburg, 1998). De habitattypen die regelmatig tot incidenteel overstroomd dienen te worden kunnen zich hier niet ontwikkelen. De Selzerbeek is een grotendeels natuurlijke sterk meanderende heuvellandbeek, die ontspringt in de omgeving van Aken. Tussen Vaals en Mamelis ligt de beek op de landsgrens. Ze mondt bij Partij uit in de Geul. Een afslagtak voert vanaf Partij langs de Wittemer allee en mondt bij Cartils uit in de Geul. De gemiddelde afvoer bedraagt 0,012 m³/s en heeft een relatief lage gemiddelde stroomsnelheid van 0,3 m/s (Bron: Royal Haskoning, 2002). Vanaf Nijswiller is de beek aangewezen als Natura 2000-beek. De Eyserbeek is een grotendeels natuurlijke sterk meanderende heuvellandbeek die ontspringt ten zuiden van Bocholtz en uitmondt bij Cartils in de Geul. De gemiddeld afvoer bedraagt 120 l/s en hij heeft een relatief lage gemiddelde stroomsnelheid van 0,3 m/s (Bron: Royal Haskoning, 2002). De relatief grote oppervlakte bebouwt gebied in haar stroomgebied, maakt haar gevoelig voor hoge piekafvoeren. In de zomer van 2008 zorgde hoogwater voor uitgebreide overstromingen van de beekdalvlakte in het Natura 2000-gebied ter hoogte van Roodborn. Oppervlakwaterkwaliteit De fysisch-chemische waterkwaliteit van de grotere beken in het Geuldal is in het algemeen heel redelijk voor Geul, Gulp en Selzerbeek, en wat minder voor de Eyserbeek. De zuurstofgehalten en het BZV (een maat voor de organische belasting) zijn gewoonlijk goed, mede dankzij de hoge stroomsnelheden in deze beken. In de meeste gevallen doen zich overschrijdingen van het MTR voor van totaal-fosfaat en totaalnitraat. De kwaliteit van het water in de Geul is de afgelopen jaren duidelijk verbeterd. Er worden nog wel bestrijdingsmiddelen aangetroffen. Daarnaast wordt de kwaliteit van het water en de waterbodem in de Geul belast met zware metalen afkomstig van lood- en zinkhoudende afzettingen van mijnafvalstorten in België (Bron: Royal Haskoning, 2002). Met name het gehalte aan zink en cadmium in de Geul bij de grens met België is zeer hoog. Door de hoge gehalten aan zink kunnen zich in het stroomdal Zinkweiden ontwikkelen. Door een verhoogde ph van de bodem komen de gehalten aan zink niet meer vrij, wat een knelpunt vormt voor de ontwikkeling van Zinkweiden. De biologische kwaliteit op basis van macrofauna van de Geul is momenteel redelijk goed, na een periode van een slechtere waterkwaliteit in de jaren 80 en 90. De kwaliteit in de benedenloop is inmiddels wat beter dan in de bovenloop, waar nog vrij sterke beïnvloeding van de waterkwaliteit vanuit 26

27 Concept 27 België optreedt. De biologische kwaliteit van de Gulp is redelijk tot goed, maar lijkt vrij instabiel. De Selzerbeek heeft eveneens een redelijke tot goede kwaliteit. De Eyserbeek heeft slechts een matige biologische kwaliteit, waarbij de benedenloop een iets gunstiger beeld geeft. De levensgemeenschap is nog steeds sterk verstoord, waarin organische belasting en verslibbing van substraten een belangrijke factor vormen. De kleine zijbeekjes van de Geul en zijbeken hebben over het algemeen een goede waterkwaliteit, zowel fysisch-chemisch als biologisch. Wel overschrijden nitraat en fosfaat veelal het MTR. De waterkwaliteit in het stroomgebied wordt beïnvloedt door veel verschillende factoren. Op de beken zijn riooloverstorten aanwezig, maar in Nederland is het aantal overstorten en de overstortfrequentie in de afgelopen jaren teruggedrongen. Hierdoor is bijvoorbeeld in de Eyserbeek een kwaliteitsverbetering te verwachten. Bij de Gulp komen industriële lozingen voor vanuit België. Vanuit het landbouwgebied vindt aanvoer van meer voedselrijk water en nutriënten plaats. Effluentlozingen van zuiveringsinstallaties vinden plaats in Simpelveld op de Eyserbeek en in Wijlre op de Geul. Er is voorzien in opheffing van de installatie van Simpelveld, waardoor de waterkwaliteit van de Eyserbeek een impuls zal krijgen. De installatie van Wijlre zal verder worden verbeterd. Ook in België lozen zuiveringsinstallaties op de Geul. Daar is nog sprake van ongezuiverde lozingen op de Geul, maar wordt ook verder gewerkt aan het aansluiten op zuiveringsinstallaties Huidige natuurwaarden Het Geuldal, bestaand uit verschillende deelgebieden, wordt gekenmerkt door grote hoogteverschillen en is mede daardoor bijzonder gradiëntrijk. In het dal bevinden zich betrekkelijk voedselrijke tot voedselarme bodems en natte tot vochtige gronden met een afwisseling van hooilanden en diverse bosgemeenschappen. De verschillende bostypen, graften en holle wegen herbergen zeldzame flora (orchideen, Gevlekte aronskelk, Eenbes) en fauna (Hazelmuis, Eikelmuis, Das, Spaanse vlag, Vliegend hert). De hoger gelegen, droge hellingen bestaan uit een voedselarme en kalkarme bovenste helft en een wat voedselrijkere onderste helft, waarbij kalkgesteente soms dagzoomt (in groeven). De graslanden en bossen die hier voorkomen bevatten orchideeënrijke hellingbossen, Kalkgraslanden, Heischrale graslanden en Pionierbegroeiingen op rotsbodem. In het zuidoosten komen op het plateau uitgestrekte beukenbossen voor waarvan de Veldbies-beukenbossen (Luzulo-Fagetum), voor Nederlandse begrippen, bijzonder zijn. Nabij de Belgische grens liggen graslanden langs de Geul waar zinkrijke sliblagen zijn afgezet door overstromingen van de Geul. Het hoge zinkgehalte is afkomstig van de zinkindustrie in België. Door deze zinkrijke afzetting komt er op deze plekken bijzondere en zeer zeldzame zinkflora voor als Zinkboerenkers en Zinkviooltje. De ondergrondse groeven in het Geuldal zijn belangrijk voor Ingekorven vleermuis, Vale vleermuis en Meervleermuis. Daarnaast zijn poelen in de (voormalige) dagbouwgroeven belangrijke voortplantingsplaatsen voor Vroedmeesterpad, Geelbuikvuurpad en Kamsalamander. De beken zelf in het Geuldal herbergen bijzondere stroomminnende vissoorten als de zeldzame Elrits, Barbeel, Kopvoorn, Beekdonderpad en Beekprik. 27

28 Concept HABITATTYPEN, SOORTEN EN KERNOPGAVEN In dit hoofdstuk wordt voor het Natura 2000-gebied Geuldal dieper ingegaan op de aangewezen habitattypen en -soorten en de mate van voorkomen binnen het gebied. Voorafgaand wordt ingegaan op de kerndoelen voor het gebied (paragraaf 2.1). Vervolgens worden de verschillende habitattypen en soorten beknopt besproken; ook wordt aangegeven wat de doelstellingen zijn voor het Geuldal (paragraaf 2.2 en 2.3). Gelet op het grote aantal typen en soorten dat is aangewezen voor het Geuldal is omwille van de leesbaarheid de uitgebreide informatie over onder meer kenmerkende vegetatietypen, kenmerkende soorten en standplaatsvereisten in bijlage opgenomen. Oude doelen vanuit het beschermd natuurmonument Meertensgroeve zijn beschreven in paragraaf 2.4. De focus in dit hoofdstuk ligt op het actuele voorkomen van de habitattypen en soorten. Daarbij zijn ook de trend en bedreigingen aan de orde. Vanwege het sterk versnipperde karakter van dit Natura 2000-gebied is het studiegebied ten behoeve daarvoor in verschillende, min of meer samenhangende deelgebieden verdeeld (paragraaf 2.5). Kaarten 13 en 14 laten de huidige verspreiding van de habitattypen en soorten zien. Op kaarten 15 is de potentiële situatie weergegeven. In bijlage 8 is beschreven hoe deze kaart tot stand is gekomen en in bijlage 10 is de onderverdeling van de kaartbladen weergegeven. In onderstaande paragrafen wordt de verspreiding en het voorkomen van habitattypen- en soorten verder beschreven. 2.1 Kernopgaven Ten behoeve van de formulering van de doelen op landelijk en op gebiedsniveau zijn per landschapstype, in dit geval het heuvelland, kernopgaven geformuleerd. Elk natuurgebied heeft één of meer kernopgaven toebedeeld gekregen. Elk Natura 2000-landschap én elk Natura 2000-gebied levert nu en op termijn een eigen specifieke bijdrage aan de instandhouding van de biodiversiteit van de Europese Unie. De kernopgaven voor het Geuldal staan in tabel 2.1 vermeld en hebben een wateropgave (ook ter verbetering van watercondities) en een beheeropgave. 28

29 Concept 29 Kernopgaven Opgave landschappelijke samenhang en interne compleetheid (Heuvelland) Herstel van volledige gradiënten met kleinschalige afwisseling van nat naar droog en van kalkrijk naar kalkarm. Versterken samenhang van het netwerk, van grotere gradiëntrijke complexen met tussenliggende stapstenen, met name ten behoeve van fauna. Herstel van samenhang van bron via beek naar rivier Mozaïek bijzondere graslanden 8.02 Geelbuikvuurpad 8.03 Hellingbossen en zomen 8.04 Structuurrijke plateaubossen 8.05 Vissen en waterplanten 8.06 Kalkmoerassen 8.07 Zinkgraslanden Behouden en uitbreiden mozaïek van pionierbegroeiingen op rotsbodem * H6110, kalkgraslanden * H6210, heischrale graslanden * H6230. Vergroting van het leefgebied en uitbreiding van aantal en omvang levensvatbare populaties van de geelbuikvuurpad H1193. Behoud van bestaand hellingbos en herstel gevarieerde vegetatiestructuur van eikenhaagbeukbossen (heuvelland) H9160_B, verzachten bosrand, ruigten en zomen (droge bosranden) H6430_C en waar relevant vergroten leefgebied vliegend hert H1083 en/of spaanse vlag * H1078. Herstel gevarieerde vegetatiestructuur van veldbies-beukenbossen H9110 en beukeneikenbossen met hulst H9120 (afwisseling open en dicht), verzachten bosrand en herstel natuurlijke boomsamenstelling. Herstel waterkwaliteit en morfodynamiek voor vissen (rivierdonderpad H1163 en beekprik H1096) en beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels) H3260_A; het gaat daarbij om voldoende variatie in samenstelling en structuur bedding met luwe plekken. Behoud en uitbreiding moerassige brongebieden (met kalkmoerassen H7230) door herstel hydrologie; betreft zowel de grondwaterstromen als het niveau en morfodynamiek van de beeklopen. Herstel zinkweiden * H6130 door gerichte beheermaatregelen (verzuring en terugdringen vermesting) Winterbiotoop vleermuizen Herstel kwaliteit winterbiotoop meervleermuis H1318, ingekorven vleermuis H1321 en vale vleermuis H1324. Tabel 2.1 Beknopt overzicht van habitattypen en habitatsoorten 2.2 Habitattypen Beken en rivieren met waterplanten (H3260-A) Beschrijving Dit habitattype omvat die gedeelten van beken en rivieren die, in meer of mindere mate, zijn begroeid met waterplanten van met name het Verbond van Grote waterranonkel of de Associatie van Doorgroeid fonteinkruid. Deze gedeelten worden gekenmerkt door een relatief grote mate van doorzicht in het water. De stroomsnelheid en de dimensies kunnen zeer verschillend zijn. Vanwege de grote variatie in leefgemeenschappen, wordt het habitattype verdeeld in twee subtypen, waarbij de dimensies van de beek leidend zijn. Voor het Geuldal is subtype A (Beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels)) van belang. Dit subtype omvat kleinere, heldere stromende wateren, met ondergedoken en drijvende waterplanten (met name waterranonkels). Dit soort beken vormt tevens het leefgebied van soorten als Gaffellibel, Weidebeekjuffer, Beekprik en Beekdonderpad. Doel Landelijk wordt gestreefd naar het duurzaam voorkomen in tenminste vijf waterlopen in Midden- en Zuid- Limburg. Daarbuiten in tenminste 20 laaglandbeken verspreid over Pleistoceen Nederland, waaronder twee gebieden in de duinen. In het Geuldal wordt gestreefd naar uitbreiding van het oppervlak en de verbetering van de kwaliteit van dit habitattype Pionierbegroeiingen op rotsbodem (H6110) Beschrijving Dit in Nederland zeer zeldzame habitattype betreft warmteminnende pionierbegroeiingen op kalkrijke rotsbodem. Het is een voedselarm en basenrijk milieu waar nauwelijks enige bodemvorming heeft plaatsgevonden. Het type komt voor op kalkrijke rotsranden van steile kalkhellingen en mergelgroeven. 29

30 Concept 30 Het betreft zonnige, s zomers sterk opwarmende en uitdrogende standplaatsen. De vegetatie is soortenrijk en komt vroeg in het seizoen tot volle ontwikkeling. Eenjarige planten, vetplanten, kort levende rozetplanten en mossen domineren. Kenmerkende soorten zijn onder meer Grote tijm, Geel zonneroosje, Steenhoornbloem en Tenger veldmuur. Doel Bij een gunstige staat van instandhouding horen begroeiingen van dit habitattype die in alle deelgebieden (binnen grasland-complexen) voorkomen waar het type ontwikkeld of hersteld kan worden. De in 2007 aan de Europese Commissie gerapporteerde referentiewaarden voor verspreidingsgebied en oppervlakte zijn respectievelijk 300 km 2 en 1 ha. Voor het Geuldal wordt gestreefd naar uitbreiding van de oppervlakte en de verbetering van de kwaliteit van dit habitattype Zinkweiden (H6130) Beschrijving Zinkweiden, een prioritair habitattype, komt voor op plekken waar zink in toxische concentraties aanwezig is. Deze vegetaties zijn betrekkelijk soortenarme graslanden met een min of meer gesloten vegetatie, met soorten als Zinkviootje, Zinkboerenkers en Zinkschapengras. In Nederland komt de zinkvegetatie vanouds voor in de overstromingsvlakte (vooral de meer zandige delen) langs de Geul in Zuid-Limburg. Hier is in het verleden zinkhoudend sediment afgezet, afkomstig van zink- en loodmijnen in België. Thans is het nog slechts op één plek aanwezig. Voor behoud van de zinkflora moeten de zinkconcentraties in de bodem hoog maar de kalkgehalten laag zijn. Aan het herstel van dit habitattype is een sense of urgency toegekend met een wateropgave. Doel Het streefbeeld bij de landelijke instandhoudingsdoelstelling is een vergroting van de oppervlakte tot meer dan 5 hectare. De in 2007 aan de Europese Commissie gerapporteerde referentiewaarden voor verspreidingsgebied en oppervlak zijn respectievelijk 200 km 2 en 5 ha. Voor het Geuldal wordt gestreefd naar uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van dit habitattype Kalkgraslanden (H6210) Beschrijving Dit habitattype omvat matig droge tot droge, zogenoemd halfnatuurlijke graslanden op ondiepe kalksteen bodems. De Kalkgraslanden zijn zeer soortenrijk en herbergen een groot aantal, vaak warmteminnende planten- en diersoorten, waaronder Dwergblauwtje, Bruin blauwtje, diverse soorten orchideeën en gentianen. Een opvallend kenmerk van de schrale hellingen in Zuid-Limburg is de gradiënt van plantengemeenschappen. De Kalkgraslanden vormen plaatselijk afwisselende complexen met soortenrijke zomen en struwelen, Glanshaverhooilanden en Heischrale graslanden. Doel Het streefbeeld bij de landelijke instandhoudingsdoelstelling is het behoud van dit habitattype in een juiste landschappelijke configuratie, in samenhang met andere (zogenoemd halfnatuurlijke) levensgemeenschappen. Indien mogelijk in een goede verspreiding over de beide deelgebieden waar het voor kan komen. Dit zijn de steile hellingen van het Maasdal in het westen van Zuid-Limburg en de wat minder steile flanken van het Geuldal en haar zijdalen, in de vierhoek Gulpen Simpelveld Voerendaal Valkenburg. De in 2007 aan de Europese Commissie gerapporteerde referentiewaarde voor het verspreidingsgebied is gelijk aan de huidige omvang. De gerapporteerde referentiewaarde voor oppervlak is 75 ha. Voor het Geuldal wordt gestreefd naar uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van dit habitattype Heischrale graslanden (H6230) Beschrijving Dit habitattype omvat in ons land min of meer gesloten, zogenoemde halfnatuurlijke graslanden op betrekkelijk zure, zwak gebufferde humeuze zand- en grindbodems. Goed ontwikkelde Heischrale 30

31 Concept 31 graslanden zijn zeer rijk aan allerlei grassoorten, kruiden en paddenstoelen. Onder meer kunnen worden genoemd Aardbeivlinder, Veldkrekel, Betonie, Groene nachtorchis en Liggend walstro. In het heuvelland is het te vinden langs de bovenranden van kalkhellingen waar de bodem bedekt is met een laag kalkarm materiaal. De standplaatsen zijn zeer kwetsbaar voor verzuring en eutrofiëring (depositie). Binnen het Geuldal is dit habitattype verreweg het meest kritische type ten aanzien van atmosferische stikstofdepositie. Doel Het streefbeeld voor een gunstige staat van instandhouding is het voorkomen van het habitattype in een goed ontwikkelde, vlakdekkende vorm (dus buiten wegranden en paden), een voorkomen in 20 of meer gebieden op de hogere zandgronden, 5 of meer gebieden in de duinen en 5 of meer gebieden in het heuvelland. Voor de totale oppervlakte van de goed ontwikkelde vorm wordt gestreefd naar 50 hectare. Voor verspreidingsgebied is de in 2007 aan de Europese Commissie gerapporteerde referentiewaarde meer dan huidig. Voor oppervlak is deze waarde veel meer dan huidig. Voor het Geuldal wordt gestreefd naar uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van dit habitattype Ruigten en zomen (H6430C) Beschrijving Het habitattype betreft enerzijds natte, veel biomassa producerende strooiselruigten op voedselrijke standplaatsen en anderzijds zomen langs vochtige tot droge bossen. Daarbij gaat het alleen om relatief soortenrijke ruigten met bijzondere soorten (soortenarme ruigten met uitsluitend zeer algemene soorten vallen buiten de definitie van het habitattype). Karakteristiek is het voorkomen van onder meer Kleine kaardebol en Kruisbladwalstro. De typische soorten komen vooral voor in zoomvegetaties op kalkrijke zandige en zavelige bodems in de beekdalen die incidenteel worden overstroomd. Doel Het streven naar een gunstige staat van instandhouding houdt in dat de huidige verspreiding, voor subtype C over het gehele rivierengebied, behouden moet blijven. De in 2007 aan de Europese Commissie gerapporteerde referentiewaarden voor verspreidingsgebied en voor oppervlak zijn meer dan huidig. Voor het Geuldal wordt gestreefd naar uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van dit habitattype Glanshaverhooilanden (H6510A) Beschrijving Het habitattype betreft soortenrijke, bloemrijke hooilanden op tamelijk voedselrijke, doorgaans kleihoudende, droge tot vochtige en periodiek vaak geïnundeerde gronden. Deze hooilanden liggen met name in de uiterwaarden en komgronden van het rivierengebied, de zavelige oeverwallen in beekdalen maar ook op hellingen en in droogdalen in het heuvelland. Twee subtypen worden onderscheiden, waarbij de Glanshaverhooilanden (subtype A) voor het Geuldal van belang zijn. Dit bloemrijke vegetatietype, met onder meer Groot streepzaad, Beemdooievaarsbek, Goudhaver en Rapunzelklokje, is afhankelijk van hooilandbeheer. Hierbij wordt de vegetatie jaarlijks een of twee keer gemaaid en afgevoerd, eventueel met nabeweiding. Vanwege de van nature vruchtbare bodem is bemesting meestal niet noodzakelijk of zelfs ongewenst, omdat een te hoge productiviteit leidt tot soortenarme vegetaties met vrijwel alleen Glanshaver. Doel Voor subtype A betekent dat het in tenminste vijf beekdalen in goed ontwikkelde vorm voorkomt. Voor beide subtypen A en B beoogt de doelstelling een toename van de huidige oppervlakte. De in 2007 aan de Europese Commissie gerapporteerde referentiewaarden voor verspreidingsgebied en oppervlak zijn respectievelijk meer dan huidig en veel meer dan huidig. Voor het Geuldal wordt gestreefd naar uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van dit habitattype. 31

32 Concept Kalktufbronnen (H7220) Beschrijving Dit habitattype (prioritair habitattype) betreft bronnen en bronbeken op beekdalflanken met zeer carbonaat- en calciumrijk water. Het zijn bronnen waar het hele jaar door water uittreedt (door hoge kweldruk) op schaduwrijke plaatsen. Het bronwater is oververzadigd met kalk zodat in het dagzomende bronwater kalkkorsten neerslaan, zogenaamde kalktuf of travertijn. In deze bronnen zijn karakteristieke mosrijke begroeiingen aanwezig, die vaak rijk aan Beekdikkopmos, Geveerd diknerfmos en/of Gewoon diknerfmos zijn. Kalktufbronnen zijn gevoelig voor eutrofiëring, betreding en vergraving. Doel Voor een gunstige staat van instandhouding van de Kalktufbronnen dienen de huidige locaties in goede kwaliteit behouden te blijven. In het Geuldal wordt gestreefd naar behoud van oppervlakte en kwaliteit van dit habitattype Kalkmoerassen (H7230) Beschrijving Kalkmoerassen (prioritair habitattype) zijn gelegen op de flanken van beekdalen op natte, basenrijke plekken. Het grondwater staat daar in winter en voorjaar rond het maaiveld. Meestal is er een dunne moerige laag aanwezig. Kalkmoerassen vallen vooral op door het voorkomen van zeldzame basenminnende plantensoorten zoals Moeraswespenorchis, Breed wollegras, Tweehuizige en Gele zegge en worden gekenmerkt door een hoge bedekking aan basenminnende mossen, vooral slaapmossen. In het heuvelland is dit type zeer gevoelig voor veranderingen in de hydrologie. Omdat het gaat om lokale kwelstromen, is het type daar bovendien gevoelig voor bemesting in het nabijgelegen intrekgebied. Dat leidt tot verhoogde nitraat- en sulfaatgehaltes in het toestromende grondwater met risico op interne eutrofiëring. Het enige nog overgebleven Kalkmoeras in het Geuldal bevindt zich in het Ravensbosch. Doel Voor een gunstige staat van instandhouding van het habitattype is een verspreiding gewenst van goed ontwikkelde vormen over minimaal 20 uurhokken. Omdat de typische soorten allemaal zeer zeldzaam zijn geworden, is extra aandacht nodig voor kwaliteitsverbetering, deels ondersteund door uitbreiding van de oppervlakte (de huidige vaak zeer kleine locaties zijn zeer gevoelig voor verdwijning van typische soorten door toevallige fluctuaties). De in 2007 aan de Europese Commissie gerapporteerde referentiewaarden voor verspreidingsgebied en oppervlak zijn veel meer dan huidig. Voor het Geuldal wordt gestreefd naar uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van dit habitattype. Aan het type is wat betreft herstel dan ook een sense of urgency toegekend met een wateropgave Veldbies-beukenbossen (H9110) Beschrijving Veldbies-beukenbossen zijn opgaande, submontaan getinte loofbossen op hoog gelegen koele neerslagrijke plateaus boven de meter NAP. Het habitattype is optimaal ontwikkeld indien Beuk domineert en tussen het dichte bladstrooisel her en der pollen Witte veldbies, Kranssalomonszegel en moskussens met Kussentjesmos en diverse andere specifieke submontane bladmossen aanwezig zijn. Het voorkomen van dit bostype in ons land is nagenoeg beperkt tot één type groeiplaats dat vanuit Europees perspectief gezien atypisch is: de vuursteeneluviumgronden die, al dan niet afgedekt met een dun laagje lössleem, te vinden zijn op het plateau van Vijlen en de omgeving van Eperheide. Doel Als uitgangssituatie (referentie) voor een gunstige staat van instandhouding gelden de huidige verspreiding, oppervlakte en soortensamenstelling. Wel is een afwisselendere structuur met meer open plekken gewenst, met een afwisselende leeftijdsopbouw en geleidelijk verlopende bosranden. De in

33 Concept 33 aan de Europese Commissie gerapporteerde referentiewaarden voor verspreidingsgebied en oppervlak zijn gelijk aan huidig. Voor het Geuldal wordt gestreefd naar uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van dit habitattype Beuken-eikenbossen met Hulst (H9120) Beschrijving Het habitattype betreft bossen met meestal Beuk in de boomlaag en veel Hulst en/of Taxus in de struiklaag. Het is te vinden op voedselarme tot licht voedselrijke zand- en leemgronden. De ondergroei is spaarzaam maar wel divers met soorten van vrij zure, zwak gebufferde standplaatsen met o.a. Dalkruid, Lelietje-van-dalen, Witte klaverzuring en Salomonszegel. Het habitattype komt voor op zowel de hogere zandgronden als in het heuvelland tot meter NAP. Hogerop wordt haar standplaats daar ingenomen door het submontane Veldbies-beukenbos. Tot het habitattype worden alleen die bossen gerekend waar al vóór 1850 bos voorkomt en de daaraan grenzende bosopstanden die minstens 100 jaar oud zijn. Doel Het streefbeeld voor een gunstige staat van instandhouding is het behouden van de huidige verspreiding, vergroting van oppervlakte en verbetering van kwaliteit. De in 2007 aan de Europese Commissie gerapporteerde referentiewaarden voor verspreidingsgebied en oppervlak zijn gelijk aan het huidige areaal. Voor het Geuldal wordt gestreefd naar behoud van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van dit habitattype Eiken-haagbeukenbossen (H9160B) Beschrijving Voor het Geuldal is alleen subtype B (heuvelland) van belang, daar dit type kenmerkend is voor het heuvelland en met name voorkomt op kalkhoudende gronden. Eiken-haagbeukenbossen vormen een zeer soortenrijke loofbosgemeenschap met een gevarieerde vegetatiestructuur met een (tot 30 m) hoge en een lage boomlaag. Bovendien is sprake van een goed ontwikkelde struiklaag en een weelderige, soortenrijke kruidlaag met typische soorten (onder andere Orchideeën, Bosviooltjes, Amandelwolfsmelk, Bosroos, Eenbes en Parelgras). De bossen bezitten daarbij een uitgesproken voorjaarsaspect (Bosanemoon). De kruidlaag kent doorgaans een mozaïekachtig karakter, doordat zowel ruimtelijk als in de tijd het lichtaanbod op de bodem sterk wisselt. De gevarieerde structuur van deze bossen hangt deels samen met een eeuwenlange menselijke exploitatie, waarvan het middenbosbeheer het belangrijkste aspect vormt. Doel Voor een gunstige staat van instandhouding wordt een goede verspreiding van het habitattype over Zuid- Limburg en Oost-Nederland vereist, waarbij op ten minste 20 locaties goed ontwikkeld Eikenhaagbeukenbos (Carpinionbos) voorkomt. Hiervan dienen ten minste 5 locaties een bosoppervlakte te hebben van minimaal 100 ha. Van de typische soorten dient 85% in een gunstige staat van instandhouding te verkeren, terwijl 85% van de oppervlakte een gunstige structuur en functie moet hebben. De in 2007 aan de Europese Commissie gerapporteerde referentiewaarde voor het verspreidingsgebied is gelijk aan het huidige oppervlak. Voor het Geuldal wordt gestreefd naar behoud van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van dit habitattype Vochtige alluviale bossen (H91E0C) Beschrijving Dit habitattype omvat beekbegeleidende (bron)bossen die groeien op lemige beek- of rivierafzettingen. Van de drie subtypen is het subtype C (beekbegeleidende bossen) kenmerkend voor het Geuldal. Dit subtype komt voor in beekdalen vooral op plekken die onder invloed staan van overstromend beekwater en/of gevoed worden door grondwater dat afkomstig is van aangrenzende hoger gelegen gebieden. Op de natste standplaatsen komen broekbossen voor. De grondwaterstanden liggen hier in het voorjaar rond het maaiveld en zakken in de zomer hooguit ondiep weg. De beekbegeleidende bossen bezitten een 33

34 Concept 34 soortenrijke ondergroei met een opvallend voorjaarsaspect (Bosmuur, Bosanemoon, Speenkruid, Dotterbloem). Deze vochtige bossen vormen het leefgebied van bijvoorbeeld de Grote weerschijnvlinder. In de nabijheid van bron- en kwelplekken treft men onder meer soorten aan als Bittere veldkers, Reuzenpaardestaart, Hangende zegge en Goudveil. Bronnen en bronbeken zijn het leefgebied van de Vuursalamander. De kenmerkende, maar zeer zeldzame kokerjuffer Lepidostoma hirtum komt vrij sporadisch voor in de benedenloop van de Geul (vanaf Valkenburg) en is karakteristiek voor bosomzoomde grotere beken. Doel Het streven naar een gunstige staat van instandhouding is te bewerkstelligen doordat beekbegeleidende bossen over het gehele Pleistocene deel van Nederland en heuvelland verspreid voorkomen. De in 2007 aan de Europese Commissie gerapporteerde referentiewaarden voor verspreidingsgebied en oppervlak zijn respectievelijk gelijk aan huidig en veel meer dan huidig. Voor het Geuldal wordt gestreefd naar uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van dit habitattype. 2.3 Habitatrichtlijnsoorten Spaanse vlag (H1078) Beschrijving De Spaanse vlag is een dagactieve nachtvlinder. De volwassen vlinders en de rupsen van de Spaanse vlag prefereren ieder een verschillende habitat. De volwassen dieren leven op warme, liefst kalkrijke hellingen, waar ze min of meer gebonden zijn aan bosranden, struwelen, zomen en ruigten bij voorkeur met Koninginnekruid. De rupsen leven juist op vochtige, schaduwrijke plaatsen, meestal langs beken, waar ze worden aangetroffen op algemene plantensoorten, zowel op lage kruiden als op hoog opschietende ruigteplanten, onder meer Grote brandnetel en bramen. De vlinders trekken niet over grote afstanden, zodat een combinatie van een warme helling en een beek aan de voet van de helling het geëigende biotoop vormt voor de soort. Doel In Nederland wordt gestreefd naar een natuurlijk verspreidingsgebied van 11 10x10 km-hokken voor een populatie van 300 exemplaren. Het doel in het Geuldal is daarom behoud van oppervlakte en kwaliteit van het leefgebied voor behoud van de populatie Vliegend hert (H1083) Beschrijving Het Vliegend hert is de grootste kever van Europa. Ze leeft in open, oude eikenbossen, bij ons voornamelijk in hakhout, en in het cultuurland in houtwallen, lanen en parken met oude bomen. De kever legt zijn eitjes in oude stobben van voornamelijk eik, maar ook wel andere bomen. De larven, die tot 7 jaar nodig hebben om te volgroeien, voeden zich met vermolmd hout. De broedbomen moeten aan specifieke eisen voldoen: ze moeten groot genoeg zijn (voldoende voedsel), goeddeels vermolmd zijn (juiste kwaliteit voedsel) en een juist microklimaat hebben (vochtgehalte, temperatuur). Doel In Nederland wordt gestreefd naar een natuurlijk verspreidingsgebied van 35 10x10 km-hokken voor een populatie van 451 1x1 km-hokken. In het Geuldal wordt daarom gestreefd naar uitbreiding van oppervlak en kwaliteit van het leefgebied voor uitbreiding van de populatie Beekprik (H1096) Beschrijving De Beekprik leeft het grootste deel van zijn leven als larve in de bodem van beken met langzaam tot matig snelstromend zuurstofrijk water met een fijn zandige bodem. De paaiplaatsen bestaan uit plekken met een grind- of kiezelbodem in zuurstofrijk (Crombaghs et al., 2000), ondiep water (tot ca. 30 cm) met 34

35 Concept 35 een matige stroming (Vis en Water, 2008). De optimale watertemperatuur voor de Beekprik bedraagt circa 12 graden Celsius. Een te hoge watertemperatuur is fataal (Crombaghs et al., 2000). Doel Landelijk wordt gestreefd naar een natuurlijk verspreidingsgebied van 22 10x10 km-hokken voor een populatie van 187 1x1 km-hokken. In het Geuldal wordt daarom gestreefd naar uitbreiding van oppervlak en kwaliteit van het leefgebied voor uitbreiding van de populatie Beekdonderpad (H1163) Beschrijving De Donderpad (Cottus spec.) sensu lato (in brede zin) betreft een groep nauw verwante soorten. In Nederland komen twee soorten voor de Rivierdonderpad sensu stricto (in strikte zin) en de in Nederland veel zeldzamere Beekdonderpad (Cottus rhenanus). Het zijn bodembewonende vissen kenmerkend voor koele, zwak stromend tot vrij sterk stromend water. Onlang is vastgesteld dat het voorkomen in het Geulsysteem alleen betrekking heeft op de meer kritische Beekdonderpad (Dorenbosch et al., 2008). Het voortplantingshabitat kenmerkt zich door een hoge stroomsnelheid, weinig fijn sediment en veel grof substraat zoals stenen, puin en grind. In recente jaren heeft de soort in het Geulsysteem zich sterk uitgebreid. De beeksystemen in Nederland waar de Beekdonderpad voorkomt zijn alle niet optrekbaar voor vissen vanuit de grote rivieren. De Beekdonderpad komt in tegenstelling tot de Rivierdonderpad juist voor in delen die voor vissen niet optrekbaar zijn (Dorenbosch et al., 2008). Doel In Nederland is nog geen juridisch onderscheid gemaakt tussen de Rivierdonderpad en de Beekdonderpad. Voor de oude soort Rivierdonderpad (Cottus gobio) is aangegeven dat voor het Geuldal wordt gestreeft naar een natuurlijk verspreidingsgebied van x10 km-hokken en een populatie van x1 km-hokken. De Beekdonderpad (Cottus rhenanus) komt echter alleen voor in het stroomgebied van de Geul en de beken de Berkel en de Aa (Gelderland). Voor een duurzaam behoud van de Beekdonderpad zijn in Nederland minimaal vijf beken met een levensvatbare populatie van zeker 500 dieren nodig. Hier draagt het Geuldal het grootste deel aan bij. In het Geuldal wordt daarom gestreefd naar uitbreiding van oppervlak en kwaliteit van het leefgebied voor uitbreiding van de populatie Kamsalamander (H1166) Beschrijving De Kamsalamander leeft bij voorkeur in kleinschalige landschappen met bospercelen, heggen en struwelen. Het voortplantingsbiotoop bestaat voornamelijk uit matig voedselrijke tot voedselrijke, stilstaande wateren met een goed ontwikkelde onderwatervegetatie. Veel vindplaatsen zijn beek- of rivierbegeleidend. De poel is hooguit half-beschaduwd en moet permanent water bevatten (Ravon, 2008). Doel In Nederland wordt gestreefd naar een natuurlijk verspreidingsgebied van x10 km-hokken en een populatie van 6000 wateren met voortplantende Kamsalamanders. In het Geuldal wordt daarom gestreefd naar behoud van oppervlak en kwaliteit van het leefgebied voor behoud van de populatie Geelbuikvuurpad (H1193) Beschrijving De Geelbuikvuurpad is één van de zeldzaamste amfibieën in Nederland. In Zuid-Limburg bereikt hij de noordwestgrens van zijn areaal. Het is een warmteminnende soort uit heuvelachtige landschappen. Het is een bewoner van zeer dynamische biotopen waar continu nieuwe natte plekken ontstaan. Voortplantingsbiotopen in het heuvelland worden vooral gevormd door kaalgevreten veedrinkpoelen en natte plekken in weilanden en groeven (Lenders, 2000; Ravon, 2008). Doel 35

36 Concept 36 In Nederland wordt gestreefd naar een natuurlijk verspreidingsgebied van 3 10x10 km-hokken en een populatie van 3200 volwassen exemplaren. In het Geuldal wordt daarom gestreefd naar uitbreiding van oppervlak en kwaliteit van het leefgebied voor uitbreiding van de populatie Meervleermuis (H1318) Beschrijving De Meervleermuis is een bewoner van waterrijke gebieden. Ze houden hun winterslaap op vochtige en temperatuurstabiele plaatsen, waaronder mergelgroeven. Dieren die in de Nederlandse mergelgroeven overwinteren komen onder meer uit West Nederland (Haarsma ongepubl.). Het Geuldal is als Natura 2000-gebied aangewezen voor de Meervleermuis vanwege de belangrijke overwinteringsfunctie van de mergelgroeven. Doel Behoud van verspreiding, omvang en kwaliteit van het leefgebied voor het behoud van de populatie Ingekorven vleermuis (H1321) Beschrijving De Ingekorven vleermuis is een bewoner van halfopen landschappen met bossen en weilanden. In de zomer verblijven de vrouwtjes bij elkaar in een kraamkolonie. In Nederland zijn slechts twee plaatsen bekend met zomerkolonies. Beide liggen in het Natura 2000-gebied Abdij Lilbosch en voormalig klooster Mariahoop. Vermoedelijk zijn er een aantal zomerkolonies in de Voerstreek. In de winter zijn Ingekorven vleermuizen in winterslaap op vochtige en temperatuurstabiele plaatsen. In Nederland zijn mergelgroeven de overwinteringsplaatsen. De overwinteringsperiode valt in de regel in oktober tot mei. Het Geuldal is als Natura 2000-gebied aangewezen voor de Ingekorven vleermuis vanwege de belangrijke overwinteringsfunctie in de mergelgroeven. Nederland vormt de noordrand van het verspreidingsgebied van de Ingekorven vleermuizen en dat maakt ze relatief kwetsbaarder dan elders. Doel Behoud van verspreiding, omvang en kwaliteit van het leefgebied voor het behoud van de populatie Ingekorven vleermuizen Vale vleermuis (H1324) Beschrijving De Vale vleermuis is een bewoner van halfopen landschappen met bossen en weilanden. In de zomer verblijven de vrouwtjes bij elkaar in een kraamkolonie. Kraamkolonies bevinden zich in holle bomen en in gebouwen. Mannetjes verblijven dan meestal solitair op andere plaatsen. Het voedsel bestaat uit allerlei insecten, maar met name grotere soorten zoals Meikevers. In de winter zijn Vale vleermuizen in winterslaap op vochtige en temperatuurstabiele plaatsen. In Nederland zijn met name de mergelgroeven overwinteringplaatsen. Dieren die in de Nederlandse mergelgroeven overwinteren komen uit de ruime omgeving van die groeven. De keuze voor de specifieke overwinteringplaats is tamelijk conservatief; in veel gevallen is er aanleiding om te veronderstellen dat hetzelfde dier op ongeveer dezelfde plaats in een groeve overwintert. In de regel worden vooral de grotere groeven als overwinteringplaats gekozen. De overwinteringsperiode valt in de regel in oktober tot maart. In de nazomer treedt zwermgedrag op rond de ingangspartij van de mergelgroeven. Het zwermen heeft een functie in de paarvorming en dient voor overdracht van kennis van de deelnemende dieren. Het Geuldal is als Natura 2000-gebied aangewezen voor de Vale Vleermuis vanwege de belangrijke overwinteringsfunctie van de mergelgroeven. 36

37 Concept 37 Doel Behoud van verspreiding, omvang en kwaliteit van het leefgebied voor het behoud van de populatie Vale vleermuizen Gaffellibel (H1037) Beschrijving De Gaffellibel is een onmiskenbare vertegenwoordiger van de familie van de rombouten. De Gaffellibel is een soort van stroomdallandschappen met snel stromende, ongestoorde, brede beken en rivieren. Belangrijk voor de soort zijn een goede waterkwaliteit (vooral een hoge zuurstofconcentratie), een zand of grindbodem en een hoge natuurlijke dynamiek. De voortplantingsbiotopen van de Gaffellibellen zijn de zonbeschenen gedeeltes van snelstromende rivieren en beken. Langs en in de directe omgeving van het water van een deel van deze biotopen staan bomen en struiken. Vaak zijn de oevers en het water direct ter plaatse relatief arm aan vegetatie. Breder bezien bestaat de oeverzone veelal uit een opgaande ruigte. De Gaffellibel komt (nog) niet in het stroomgebied van de Geul voor, in Nederland is de soort vooralsnog beperkt tot de Roer, Swalm en Vlootbeek (in afnemend belang). Doel In Nederland wordt gestreefd naar zes beeksystemen met populaties Gaffellibellen voldoende voor een duurzame instandhouding. Dit komt overeen met 7 10x10 km-hokken, aangezien de huidige populatie van de Roer twee 10x10 km-hokken omvat. Gestreefd wordt naar een populatie van 900 exemplaren, verdeeld over zes populaties. Het Geuldal draagt hieraan bij door kwaliteitsverbetering en uitbreiding van potentieel habitat (zie ook vochtig alluviale bossen). 2.4 Beschermd Natuurmonument Meertensgroeve Het voormalige beschermd natuurmonument Meertensgroeve is aangewezen op 20 juli 1983 (NLB/GS/GA-1357). Het doel van de aanwijzing is het beschermen van het leefgebied van de Vroedmeesterpad Vroedmeesterpad Beschrijving De Vroedmeesterpad (Alytes obstetricans) is een kleine gedrongen pad. De grote ogen hebben een verticale pupil. Het trommelvlies is duidelijk zichtbaar. De grondkleur is bruin, grijs of olijfkleurig met daarop kleine rode tot geelachtige wratjes. De buik is wittig. Vroedmeesterpadden worden tot 5,5 cm groot. De Vroedmeesterpad komt van nature alleen in Zuid-Limburg voor maar is elders in Nederland uitgezet. De Vroedmeesterpad is een warmteminnende soort van heuvelachtige landschappen. De soort wordt aangetroffen op ruderale plaatsen (groeven, oude bebouwing en kerkhoven) en in hellingbossen en graften. De soort wordt in zekere zin gezien als een cultuurvolger. Een stenige structuur van de bodem is de belangrijkste bepalende factor voor de verspreiding van de soort. Meer dan 80% van de vindplaatsen in Zuid-Limburg is gelegen in de associatie van krijt- en krijtverweringsgronden. De soort heeft een duidelijke voorkeur voor naar het zuiden geëxponeerde hellingen. De Vroedmeesterpad heeft zijn naam te danken aan het feit dat mannetjes de eisnoeren 3 tot 7 weken met zich mee dragen op het land. Als de eitjes op het punt van uitkomen staan, gaat het mannetje naar het water en kruipen de larven uit het ei. Door deze speciale vorm van broedzorg verkleint de soort het risico dat er iets met de eieren gebeurt. ( Doel Vanuit Natura 2000 zijn voor deze soort geen doelen geformuleerd. Vanuit de aanwijzing als beschermd natuurmonument is het volgende geformuleerd: In de Meertensgroeve, dat ligt in de overgangszone tussen het plateau van Margraten en de steile zuidelijke wand van het Geuldal, komt de grootste 37

38 Concept 38 Nederlandse populatie van de Vroedmeesterpad voor. Naast aanwijzing in de Natuurbeschermingswet 1998, is de Vroedmeesterpad op de lijst van beschermde diersoorten van het Verdrag van Bern geplaatst. Zowel de Vroedmeesterpad als zijn leefmilieu dienen beschermd te worden. De beschrijving indiceert dat de doelstelling voor het beschermd natuurmonument het behoud van de populatie en de kwaliteit van het leefgebied van de Vroedmeesterpad ten tijde van het aanwijzingsbesluit is. Deze interpretatie van de doelstelling wordt in dit beheerplan aangehouden. 2.5 Habitattypen per deelgebied Inleiding De vele verspreid liggende delen van het Natura 2000-gebied Geuldal vertegenwoordigen een breed scala aan natuurwaarden. Het gebied, dat gekenmerkt wordt door grote hoogteverschillen, omvat zowel snelstromende waterlopen, beekdalgraslanden, bronweiden en zowel hellingbossen als (sub-montane) plateaubossen. Deze grote verscheidenheid draagt er dan ook sterk aan bij dat dit gebied een grote biodiversiteit herbergt. Landschapsecologisch gezien kan op hoofdlijnen een aantal deelgebieden worden onderscheiden (zie tevens figuur 2.1). Elk heeft een eigen karakteristiek en verschil in zwaartepunten qua taakstelling. De verschillende deelgebieden zijn: 1: Vijlenerbosch en Boven Geuldal 2: Boven-Gulpdal en het Plateau van Crapoel 3: Midden Geuldal, incl. Vrakelberg 4: Beneden Geuldal en haar zuidflank 5: Bronzones Zuidflank Centraal Plateau 6: De Geul en haar zijbeken 7: Groeven 38

39 Concept 39 Figuur 2.1 Ligging deelgebieden In de hierna volgende paragrafen zullen de instandhoudingsdoelstellingen per hierboven genoemd deelgebied worden besproken Vijlenerbosch en Boven Geuldal. De Vijlenerboschen (600 ha) op het Plateau van Vaals en het Onderste en Bovenste bosch aan de westkant van het Geuldal gelden als de hoogst gelegen natuurgebieden van Nederland ( m). Het neemt ook bodemkundig een geheel eigen plaats in, door de aanwezigheid van ontkalkt, zuur vuursteeneluvium. Zowel klimaat als aanwezige natuurwaarden worden gekenmerkt door een submontane inslag. Aan weerszijden van het Geuldal dagzomen lager op de flanken van de plateaus en gewoonlijk buiten de bossen, slecht doorlatende Vaalser groenzanden en Akense witzanden. Hier worden dan ook op tal van plaatsen bronnen en bronzones aangetroffen. Een deel daarvan ligt binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Daarvan is de beekdalflank bij Cottessen verreweg het grootste en het meest belangwekkende met een uitzonderlijke kwaliteit. 39

40 Concept 40 De dalvlakte bestaat uit verspoelde löss (colluvium) en beekafzettingen, die door de eeuwenlange ontginning en verwerking van metaalertsen (La Calamine), sterk verrijkt zijn geraakt met zink, lood en cadmium. Dit deel van het Natura 2000-gebied bestaat grotendeels uit matige voedselarme bossen met een submontane inslag. Naast Kranssalomonszegel zijn hier ook vele montane en subcontinentale mossoorten aanwezig, waaronder Klein klauwtjesmos (Hypnum pallescens), Stobbegaffeltandmos (Dicranum flagellare) en Geel smaltandmos (Ditrichum pallidium), met een zwaartepunt in het bosreservaat van het Kerperbosch. In het Onderste bosch ligt Nederlands hoogst gelegen, droge heideveld. Van de zuidrand van het Vijlenerbosch is het Vliegend hert bekend, terwijl aan de westelijke rand van het bosgebied populaties van de Vuursalamander en Hazelmuis voorkomen. De broedvogelbevolking herbergt diverse typische oud-bos soorten waaronder Middelste bonte specht en Kortsnavelboomkruiper. Bij Cottessen treffen we nog uitgestrekte bronweiden aan, gevoed uit twee bronniveau s op de helling, die worden gekenmerkt door soorten als Bosbies, Dotterbloem, Veldrus en Breedbladige orchis. Ze vormen hier een uniek mozaïek met tussenliggende droge (hei)schrale zones (brem, blauwe knoop, bevertjes, voorjaarszegge). Twee landschappelijke kwaliteitsindicatoren bij uitstek, de Hazelmuis en de Grauwe klauwier, zijn ook bekend van Cottessen. Ook het bronbos van Terziet is van zeer hoge kwaliteit. Op andere plaatsen is de situatie echter beduidend minder rooskleurig. Een uniek ecotoop wordt gevormd door de Zinkweiden. Het komt echter nog maar op een plaats langs de Geul voor, nabij hoeve Ter Graat. Op Belgisch grondgebied is aansluitend op het Vijlenerbosch, op enkele plaatsen ook de bosstrook langs de grens aangewezen als Natura 2000-gebied. Het Bovenste bosch sluit over de grens aan op het in België begrensde deel van het Gulpdal. Habitats: *Zinkweiden (H6310) *Heischrale graslanden (H6230) *Kalktufbronnen (H7220) Droge bosranden (H6430_C) Glanshaverhooilanden (H6510_A) Beuken-eikenbossen met Hulst (H9120) Veldbies-beukenbos (H9110) Vochtige alluviale bossen (H91E0_C) Soorten: Vliegend hert Zinkweiden (H6310) Verspreiding en oppervlakte Zinkweidevegetatie komt nog slechts op een perceel nabij Hoeve Ter Graat lang de Geul voor. Daarnaast komen verspreid nog wat fragmenten en individuele soorten voor langs de Geuloevers. De totale oppervlakte bedraagt circa 0,5 ha. Trend In de afgelopen decennia is het habitattype zowel in oppervlakte als in kwaliteit achteruitgegaan. Beschrijvingen uit de jaren dertig en veertig vermelden dat de Geulweiden in mei op sommige plekken geel zien van de zinkviooltjes. Vroeger kwam de zinkflora stroomafwaarts voor tot Partij-Wittem, maar tegenwoordig wordt de noordgrens bij Mechelen bereikt. Vermesting met meststoffen uit de agrarische omgeving (bekalking), maar ook bladval van populieren spelen hierbij onmiskenbaar een rol (Lucassen et al, 2009). In de periode is nog steeds sprake van een verdere achteruitgang in oppervlakte en kwaliteit van de zinkvegetatie in ons land. Zo 40

41 Concept 41 heeft de laatste omvangrijke vindplaats van een zinkweidevegetatie te lijden onder afkalving van een buitenbocht van de Geul. Kwaliteit & bedreigingen De kwaliteit van de zinkvegetatie op haar laatste vindplaats is afgelopen decennia ook stelselmatig achteruitgegaan. Toenemende beschaduwing en eutrofiëring door bladval, maar ook overstroming met door antropogene lozingen geëutrofieerd en kalkrijker geworden slibrijk water van de Geul, hebben de Zn/Ca-ratio in het wortelmilieu uiteindelijk zodanig negatief beïnvloedt, dat van nature minder zinktolerante grassen toch de overhand beginnen te krijgen. Verder vormt de afkalving van de laatste standplaats met de meeste zinkvegetaties een groot probleem. Perspectief onder de huidige omstandigheden Zonder actief ingrijpen om afkalving, beschikbaar P en concurrentie met grassen aan te pakken, verdwijnt de zinkvegetatie uit het terrein en daarmee uit Nederland. Het perspectief is echter niet geheel negatief. Er is veel onderzoek naar gedaan in het kader van de OBN (Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit), met verschillende resultaten. De resultaten uit de laatste experimenten (Lucassen et al, 2009; Van der Ent, 2007) geven een hoopvol beeld voor het behoud en mogelijke ontwikkeling van zinkvegetaties in de toekomst. Experimenten hebben duidelijk gemaakt dat de zink-concentraties in de bodem hoog genoeg zijn. Plaggen en uitleggen van vers hooi, afkomstig van een goed ontwikkelde Zinkweide in België, kan tot effectief herstel leiden van zinkvegetaties. Afgelopen zomer is dit plagexperiment opgeschaald (Lucassen et al, 2009). *Heischrale graslanden (H6230) Verspreiding en oppervlakte Tegenwoordig is het areaal Heischrale graslanden in dit deelgebied nagenoeg beperkt tot de naaste omgeving van Cottessen. Hier is het te vinden op net wat drogere ruggen en randen in afwisseling met bronweiden. Het gaat hier dus om relatief vochtige, door zwak zuur grondwater beïnvloedde standplaatsen. De betreffende vegetatie is daar echter niet strikt van afhankelijk. De landschappelijke positie in aanmerking genomen moet het vroeger in de overgangszone van vuursteeneluvium naar colluvium op veel meer plaatsen zijn voorgekomen. Daar zijn soms nog relicten aanwezig in wegbermen (Blauwe knoop, Blauwe zegge, Bleke zegge, Brem). Het totale areaal is minder dan 0,5 ha. Kwaliteit & bedreigingen De kwaliteit van de Heischrale graslanden bij Cottessen is sinds 1989 redelijk in stand gebleven. Het tijdelijk wegvallen van maaibeheer heeft echter geleid tot een uitbreiding van braamstruwelen en bosopslag op een deel van de toenmalige standplaatsen. Recent is een deel van de opslag op die plaatsen weer teruggezet. Met name het wegvallen van begrazing op een deel van het terrein is oorzaak van een tijdelijke achteruitgang (verruiging). Het raster is nu weer verzet zodat grazers weer bij de Heischrale graslanden kunnen komen. Te veel verstruiking met struweel moet worden voorkomen, maar Stichting Limburgs Landschap wil ook graag de kernpopulatie van de Grauwe klauwier die er broedt behouden. Maatwerk is dus nodig. Perspectief onder de huidige omstandigheden Hoewel de positie van dit habitattype marginaal is, lijkt er toch enig perspectief op langere termijn te zijn. Vooral langs randen van de vuursteeneluvium plateaus lijken nog kansen te liggen. In het Onderste bosch is met succes op vuursteeneluvium droge heide hersteld en is een verdere toename van het areaal al in ontwikkeling. Dat suggereert dat de kans op herstel van heischrale condities, die vooral wat lager op de helling moet worden gezocht, ook een redelijke kans van slagen hebben. Voorwaarde is wel dat die gronden voorheen niet in agrarisch gebruik zijn geweest. Beheer is cruciaal, periodiek begrazen en maaien moeten voorkomen dat de locaties dichtgroeien. *Kalktufbronnen (H7220) 41

42 Concept 42 Verspreiding en oppervlakte Kalktufbronnen komen in dit deel van het Natura 2000-gebied alleen voor in het bronnetjesbos bij Terziet. Het betreft kleine oppervlakten in bronnen en bronbeken die zijn ingebed in het habitattype Vochtige alluviale bossen. Aangezien Kalktufbronnen nog nooit eerder afzonderlijk zijn gekarteerd, zijn de nu bekende locaties (2008) op de habitattypenkaart weergegeven. Het totale oppervlakte is minder 0,1 ha. Trend De aanwezigheid van Kalktufbronnen is, voor zover bekend, nooit eerder gerapporteerd. Zodat het beschrijven van een trend niet mogelijk is. In de oudst bekende literatuurbron over de bronnen, waarvan de onderzoekgegevens dateren uit midden jaren 50 van de vorige eeuw, wordt geen gewag gemaakt van Kalktufbronnen. Kwaliteit & bedreigingen De kalktuf-gemeenschap is niet optimaal ontwikkeld, maar de plaatsen waar het wordt aangetroffen maken een weinig verstoorde indruk. (Zie verder onder Vochtige alluviale bossen). De ligging tegen de landsgrens op een noordhelling, betekent dat het intrekgebied van de bronnen in België ligt. De percelen zijn daar als intensieve weide in gebruik. Verdroging door het capteren en vergraven van bronnen vormt een bedreiging (Zie ook Vochtige alluviale bossen). Het hogerop gelegen weiland lijkt getuige de pijpjes die aan de noordkant in de steilrand steken deels gedraineerd te zijn. Er ontbreekt een bufferzone tussen het bronbos en de intensief gebruikte weiden. De (nitraat)belasting van het grondwater vormt eveneens een bedreiging. Betreding van dit kwetsbare habitat door gasten van de aangrenzende camping kan de vegetatie en tufvorming beschadigen. Perspectief onder de huidige omstandigheden Het perspectief lijkt op het eerste gezicht gunstig. Hoewel het grondwater wel duidelijk is belast, behoort het nog tot de relatief schoonste bronnen in Zuid-Limburg (NO 3 - : mg/l). De grensoverschrijdende relatie kan echter een complicerende factor zijn voor een duurzaam behoud en beheer. Veldbies-beukenbos (H9110) Verspreiding en oppervlakte Dit sub-montane getinte habitattype is beperkt tot de hoogst gelegen delen van Zuid-Limburg, de schiervlakte van de Vijlenerboschen en de zuidkant van het Plateau van Heijenrath in het bijzonder. Daarbuiten komt het getuige de aanwezigheid van Witte veldbies zeer lokaal ook nog voor aan de bovenrand van hellingen, onder meer bij Stokkem en, buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied, in het Platte Bosch (bij Banholterheide). Op deze lager gelegen gebieden is vaak al sprake van een overgang naar het nauw verwante laaglandtype, de Beuken-eikenbossen met Hulst (zie 2.2). Het bostype is vooral te vinden op de vlakkere delen van het plateau. Op de stenige hellingen komen overgangen naar arme vormen van het Eiken-haagbeukenbos voor. Dit laatste bostype is in haar meer typische vorm alleen op enkele kleine locaties te vinden ter weerszijde van de Pas van Wolfshaag en aan de onderrand van het bos ten zuiden van Vijlen. Op dit soort plaatsen dagzoomt plaatselijk kalksteen. Het totale areaal bedraagt actueel ongeveer 80 ha (delen Kerperbosch, Holsetterbosch, Schimperbosch, Preusbosch en Bovenste bosch). Trend Het areaal is de afgelopen decennia licht toegenomen, wat te danken is aan het verdwijnen van de hakhoutcultuur en verouderen van de bossen. 42

43 Concept 43 Kwaliteit & bedreigingen De kwaliteit van de bestaande standplaatsen lijkt de afgelopen jaar te verbeteren. Dit hangt in eerste instantie samen met het wegvallen van de hakhoutcultuur en het extensiveren van het bosbeheer. Dit uit zich inmiddels vooral in de vestiging en toename van tal van kenmerkende sub-montane en continentale mossoorten. De afname van de zure depositie draagt hier ook aan bij. De kenmerkende vaatplanten houden ook stand. Het verdwijnen van de Zevenster was het gevolg van wegwerkzaamheden. Aanplant van - en doorplanten met naaldhout heeft echter veel potentiële bosopstanden aangetast. Hoge stikstofdepositie en inwaaien van eutrofiërende stoffen vanuit aangrenzende landbouwgronden vormt een reële bedreiging voor de voedselarme ondergroei en draagt bij aan verbraming. Perspectief onder de huidige omstandigheden Het potentiële areaal van het Veldbies-beukenbos op de hoge plateaus is veel groter en omvat die delen waar het vuursteeneluvium het dominante bodemtype is. Zo bezien gaat het om een paar honderd hectare. Delen daarvan zijn thans nog met sparren beplant (onder andere het Malensbosch). Deels gaat het nog om jonge aanplantbossen onder andere ten westen van Rugweg in de Vijlenerboschen. Omvorming en voortgaande bosontwikkeling zal binnen afzienbare tijd kunnen leiden tot het gewenste habitattype. De slechte bodemgesteldheid (stenige, zure leem) zorgt er voor dat de bomen ondiep wortelen waardoor windworp veelvuldig optreedt. Deze kleinschalige verstoringsdynamiek, komt ten goede aan de structuurvariatie van bodem, het lichtklimaat en vegetatie. Dit vrij lichte bostype houdt zich daardoor zelf in stand. Beuken-eikenbossen met Hulst (H9120) Verspreiding en oppervlakte De Beuken-eikenbossen met Hulst komen in het heuvelland vooral op de hogere delen van de plateaus en hellingen verspreid voor. De standplaats kenmerkt zich vooral door zure lemige zand- (Maasafzettingen) en lössgronden. Het onderscheidt met het Veldbies-beukenbos is niet eenvoudig, maar het meest opvallende verschil zit in het ontbreken van Witte veldbies. Het habitattype wordt echter ook op de Schiervlakte aangetroffen maar dan op gemiddeld dikkere lösslagen dan het Veldbiesbeukenbos, zoals dat ook op vlakke toppen van de Schiervlakte voorkomt (Malensbosch, Vijlenerbosch en het Onderste bosch). Het totale areaal bedraagt circa 50 ha. Trend De Beuken-eikenbossen met Hulst ontwikkelen zich spontaan vanuit de voormalige eikenhakhoutcomplexen, door de vestiging en uitbreiding van de Beuk en in een latere fase de vestiging van de schaduwtolerante Hulst. De vestiging van typische oud bosplanten (Lelietje-van-dalen, Dalkruid) duurt echter veel langer. Kwaliteit & bedreigingen Op hoofdlijnen is de ontwikkeling van de kwaliteit van dit habitattype de afgelopen decennia niet wezenlijk negatief. Meer in detail bekeken blijkt echter dat de randzones van dit bostype vaak verruigd zijn. De voedselarme bodems zijn gevoelig voor verzuring en eutrofiëring. Daardoor verruigd de ondergroei vaak sterk met eutrafente braamsoorten en brandnetels. Het gaat hierbij vooral om de bossen die op het bovenste deel van de helling liggen, grenzend aan agrarisch gebied (Plateau van Heijenrath/Crapoel). Als gevolg van uitspoeling van met meststoffen verrijkt water dat op de percelen infiltreert of oppervlakkig afspoelt. Echter, ook het inwaaien van meststoffen heeft bijgedragen aan eutrofiëring van de bosranden. Karakteristieke zoomplanten ontbreken daardoor vaak. De versnipperde ligging van vele objecten zorgt voor een verhoudingsgewijs grote bosrandlengte. 43

44 Concept 44 Aangezien de bossen zich ontwikkelen vanuit voormalige hakhoutbossen zijn de opstanden doorgaans uniform qua structuur en leeftijdsopbouw. Er ontstaan dan dichte schaduwrijke bossen. Kansen op de vestiging en ontwikkeling van typische bosplanten en zoomplanten is daardoor ook op termijn beperkt. Perspectief onder de huidige omstandigheden Het perspectief voor de ontwikkeling van deze bossen is vrij gunstig. Spontane bosontwikkeling in de bossen op zure, maar wel sterk lemige en zandige standplaatsen zal leiden tot dit habitattype. Storende invloeden van buitenaf (randeffecten) moeten echter teniet worden gedaan. Vochtige alluviale bossen (Vogelkers-essenbos) Verspreiding en oppervlakte Dit bostype komt weinig voor binnen dit deelgebied en is voornamelijk geassocieerd met enkele brongebieden en bronbeken (Terzieterbeek, Belleterbeek, Mechelderbeek, Bervesbergbeek, Cottesserbeek en Klitserbeek). Daarnaast komt het in Geuldal voor tegen de oostelijke dalflank onder andere nabij de Heimansgroeve en plaatselijk als smalle zomen langs de Geul. Op een dergelijke plek komt bij Epen de uiterst zeldzame Gele monnikskap voor. In de beboste bronzones aan de westzijde van de Vijlenerboschen komt ook de Vuursalamander voor. De totale oppervlakte bedraagt maximaal 5 à 10 ha. Trend Het areaal heeft zich sinds 1990 mede dankzij bosaanplant in het Geuldal, nabij de Heimansgroeve, uitgebreid. Kwaliteit & bedreigingen De kwaliteit van de verschillende locaties is erg wisselend. Het meest fraaie voorbeeld wordt aangetroffen in het Terzieterbronnetjesbos (zie ook 1.3: Kalktufbronnen), hoewel ook hier langs de bovenranden van het complex eutrofiëringverschijnselen zichtbaar zijn (verruiging met brandnetel en bramen). Ook de vaak hoge nitraatlast van het (bron)water zorgt voor eutrofiëringverschijnselen. Vergelijkbare verschijnselen zijn ook nadrukkelijk zichtbaar op de sterk geïsoleerde Natura 2000-locaties langs de Mechelderbeek. Inspoeling en afspoeling van eutrofiërende stoffen uit de naaste omgeving ligt hieraan ten grondslag. Ook ont- en afwatering in de naaste omgeving zal daaraan bijdragen (verdroging). Bij Bellet lijkt diepe insnijding van de beek en daarmee verdroging, ook mede aan de verruiging bij te dragen. Verdroging speelt ook in het Terzietterbronnetjesbos, door het capteren en vergraven van de bronzone in het verleden en het plaatselijk doorplanten met populieren (toename verdamping). Het hogerop gelegen weiland (België) lijkt getuige de pijpjes die aan de noordkant uit de steilrand steken deels gedraineerd te zijn. Overmatige betreding van de kwetsbare bronbosvegetatie door gasten van de aangrenzende camping kan de vegetatie (en tufvorming) beschadigen. De kwaliteit van de beekdalbossen in het Geuldal is matig tot slecht. Dat laatste wordt vooral ingegeven door de geringe ouderdom van deze bosjes. Dat laat onverlet dat ook deze bosjes vaak nog steeds worden ontwaterd, zodat de ontwikkeling al bij voorbaat niet ongestoord verloopt. Ook hier geldt dat oppervlakkige inspoeling van eutrofiërende stoffen vanuit de aangrenzende vrij intensief gebruikte weiden en akkers plaatsvindt. De ecologische relatie van de zijbeken met de Geul is soms beperkt als gevolg van overkluizingen (gebrekkig netwerk). Perspectief onder de huidige omstandigheden Het perspectief voor de locaties in het Geuldal lijkt vrij gunstig tot ongunstig. Daar waar sprake is van voeding met grondwater, speelt namelijk vaak ook een eutrofiëringprobleem door vervuiling van het grondwater. Toch is de problematiek op de oostelijke Geuldalflank minder groot dan op de westelijke dalflank of elders in het heuvelland. Extensief grondgebruik en het feit dat een deel van de intrekgebieden in het Vijlenerbosch moet worden gezocht spelen daar een cruciale rol bij. De waterkwaliteit van bronnen bij Cottessen benadert zelfs de natuurlijke situatie. 44

45 Concept 45 Glanshaverhooiland Verspreiding en oppervlakte Half natuurlijke beekdalgraslanden komen nog amper voor. Slechts verspreid in het gebied worden relicten van dit vegetatietype aangetroffen. Ze zijn teruggedrongen tot steilrandjes en bermen, waar het meestal de Glanshaver-variant betreft. Het mooiste voorbeeld is te vinden bij Cottessen op zandige koppen aan de onderrand van de bronweiden, waar het plaatselijk wordt afgewisseld met Heischrale graslanden. De totale oppervlakte bedraagt minder dan 5 ha. Trend De trend in de afgelopen decennia laat een gestage afname zien van deze half-natuurlijke hooilanden in de beekdalen. Nagenoeg alle beekdalgraslanden zijn vooral na 1950 intensief beheerd. In dit deel van het Geuldal hebben daarbij veel hooilanden plaatsgemaakt voor nog wel aanwezige, relatief soortenrijke kamgrasweiden. Slechts enkele kleine locaties lijken de dans te zijn ontsprongen. Op deze locaties lijkt iets van herstel op te treden. Kwaliteit en bedreigingen Nog bestaande relicten in bermen en op steilrandjes dreigen door verwaarlozing of klepel-maaibeheer te verruigen. Nog relatief soortenrijke percelen kunnen door verdere intensivering verder aan waarde inboeten. Perspectief onder de huidige omstandigheden Extensivering van het grondgebruik en het instellen van een extensief hooilandbeheer, levert al na enige jaren een bloemrijkere vegetatie op, temeer daar zaadbronnen daarvoor dankzij de nog aanwezige vegetatierelicten in de directe omgeving aanwezig zijn. Kansrijk zijn wat dat betreft vooral relatief soortenrijke Kamgrasweiden. Het toepassen van een beheer gekenmerkt door louter extensieve beweiding, leidt echter op dergelijke, vaak nog te voedselrijke standplaatsen niet of nauwelijks tot verschraling, en werkt verruiging met brandnetel en distels in de hand. Begrazing kan wel als beheervorm indien het wordt ingezet als nabeweiding in combinatie met hooilandbeheer. Vliegend hert Verspreiding Binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied is alleen een vindplaats bekend aan de zuidkant van Schimpersbosch. De omvang van de populatie is onbekend. Mogelijk bevindt een deel van de populatie zich hier ook op Belgische grondgebied. Buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied komt de soort even ten noorden van het Elzetterbosch op enkele plekken voor. Het habitat heeft daar betrekking op de oude houtkanten of holle wegen rond Melleschet. Trend Algemeen wordt aangenomen dat het leefgebied sinds midden 20 e eeuw met het stoppen van de hakhoutcultuur (stobben), en de sloop van oude houtkanten is afgenomen. De referentieperiode is Er was tot voor kort slechts één plaats bekend, in de omgeving Epen, waar de soort alleen voor 1990 is aangetroffen. Nadien waren er lange tijd geen vindplaatsen meer bekend uit deze regio. Recent is de soort op enkele plaatsen in de regio teruggevonden. Het nu bekende voorkomen binnen het Natura 2000-gebied is uiterst beperkt. Kwaliteit & bedreigingen De soort is qua vegetatiestructuur en ouderdom gebaat bij gevarieerde bossen en vooral houtkanten (bosranden, graften, holle wegen, houtwallen) waarin dikke eikenstobben voorhanden zijn (broedbiotoop). Veel van de huidige bossen en houtkanten ontberen een dergelijke karakteristieke combinatie, of is die door het ontbreken van beheer in de afgelopen decennia verloren gegaan. 45

46 Concept 46 Een deel van de bekende vindplaatsen liggen in houtkanten buiten de huidige Natura 2000-begrenzing, waardoor de soort hier kwetsbaarder is voor verstoringen en afname van habitatkwaliteit door verkeerd beheer. Perspectief onder de huidige omstandigheden Met het verouderen van de bossen, het omzetten van naaldhout in meer natuurlijk loofbos, het huidige bosrandbeheer, het bewust laten liggen van dood hout en lokaal het opnieuw in beheer nemen van oude houtkanten, lijkt het perspectief voor het Vliegend hert in dit deelgebied in principe niet ongunstig. De soort blijkt echter erg honkvast, zodat herkolonisatie uiterst traag verloopt. Aanvulling vanuit het noordelijker gelegen kerngebied (zie deelgebied 3), ligt dus niet direct voor de hand. Uitbreiding vanuit de bekende locaties bij Melleschet en Schimpersbosch lijkt nog de meeste kans van slagen te hebben Boven Gulpdal en het Plateau van Crapoel Het Gulpdal is een betrekkelijk smal maar afwisselend beekdallandschap, met nog een vrij sterke ecologische samenhang. Brongebieden treft men er weinig aan (onder andere Beutenaken). Het dal wordt aan de oostzijde begrensd door het hoog oprijzende Plateau van Crapoel ( m). Steile dalflanken van het Gulpdal en de droogdalen die in het plateau zijn ingesneden, worden deels ingenomen door hellingbossen waaronder het Groote Bosch en Roebelsbosch en Dunnen -Schweibergerbosch. Lokaal wordt het beeld verlevendigd door beboste graften en relatief schrale, bloemrijke en kalkrijke graslanden, zoals het gebied tussen Beutenaken en Slenaken. De bermen en graften bij Crapoel en Slenaken zijn plaatselijk bijzonder soortenrijk en dragen zo bij aan de ecologische samenhang van de verschillende deelgebieden. Het is met deelgebied 1, één van de weinige gebieden in Zuid-Limburg waar de Hazelmuis plaatselijk (weer) veelvuldig voorkomt. Deze soort wordt onder andere aan de onderrand van het Groote Bosch aangetroffen. Tot voor 2004 kwam in de omgeving van Crapoel-Landsrade de Geelbuikvuurpad nog voor. De Vroedmeesterpad is hier nog wel aanwezig. De broedvogelbevolking van de Plateaubossen herbergt diverse typische oud-bossoorten waaronder Middelste bonte specht en Kortsnavelboomkruiper. Ook het Belgische deel van het Gulpdal is aangewezen als Natura 2000-gebied waar, in aansluiting op Roebelsbosch, ook goed ontwikkelde hellingbossen liggen. Belangrijk verschil met het Nederlandse deel is dat hier meer bronnen en drassige bronweitjes zijn te vinden in het dal. Habitats *Kalkgraslanden (H6210) Glanshaverhooilanden (H6510_A) Beuken-eikenbossen met Hulst (H9120) Eiken-haagbeukenbos (heuvelland) (H9160_B) Vochtige alluviale bossen (H91E0_C) Soorten Spaanse vlag (H1078) Kamsalamander *Kalkgraslanden (H6210) Verspreiding en oppervlakte In het Gulpdal komen aan de onderrand van de helling op meerdere plaatsen zogenaamde Kalkkamgraslanden voor, dat ook tot dit habitattype wordt gerekend. Het is een beweid type grasland waarin meer alledaagse weilandplanten en bepaalde, typische soorten van het kalkgrasland naast elkaar voorkomen. Het betreft in het Gulpdal meerdere percelen van enige omvang op de oostflank, tussen Slenaken en Waterop. Alleen daar waar kalksteen dagzoomt, zoals op de Loorberg bij Slenaken is sprake van echt kalkgrasland. Het gaat echter om fragmenten. Het totale areaal bedraagt circa 5 ha. 46

47 Concept 47 Trend Zoals bij veel schrale bloemrijke graslanden is het qua verbreiding in het landschap de afgelopen decennia teruggedrongen tot de steilere dalflanken. Terwijl het vroeger ook op de dalvlakte voorkwam. Voorkomens in bermen en graften staan onder druk vanwege eutrofiëring en verruiging. Kwaliteit & bedreigingen Een te intensieve beweidingdruk is de enige directe bedreiging voor de percelen in het Gulpdal. Inspoeling van nutriënten speelt vooral een rol bij lijnvormige elementen buiten het Gulpdal, in de omgeving van Crapoel. Perspectief onder de huidige omstandigheden Het perspectief is in het Gulpdal als gunstig te betitelen aangezien de meeste percelen liggen ingebed in extensief gebruikt landschap en bos. *Kalkgraslanden (H6210) Verspreiding en oppervlakte In het Gulpdal komen aan de onderrand van de helling op meerdere plaatsen zogenaamde Kalkkamgraslanden voor, dat ook tot dit habitattype wordt gerekend. Het is een beweid type grasland waarin meer alledaagse weilandplanten en bepaalde, typische soorten van het Kalkgrasland naast elkaar voorkomen. Het betreft in het Gulpdal meerdere percelen van enige omvang op de oostflank, tussen Slenaken en Waterop. Alleen daar waar kalksteen dagzoomt, zoals op de Loorberg bij Slenaken is sprake van echt Kalkgrasland. Het gaat echter om fragmenten. Het totale areaal bedraagt circa 5 ha. Trend Zoals bij veel schrale bloemrijke graslanden is het qua verbreiding in het landschap de afgelopen decennia teruggedrongen tot de steilere dalflanken. Terwijl het vroeger ook op de dalvlakte voorkwam. In bermen en graften staat dit habitattype onder druk vanwege eutrofiëring en verruiging. Kwaliteit & bedreigingen Een te intensieve beweidingdruk is de enige directe bedreiging voor de percelen in het Gulpdal. Inspoeling van nutriënten speelt vooral een rol bij lijnvormige elementen buiten het Gulpdal, in de omgeving van Crapoel. Perspectief onder de huidige omstandigheden Het perspectief is in het Gulpdal als gunstig te betitelen aangezien de meeste percelen liggen ingebed in extensief gebruikt landschap en bos. *Heischrale graslanden (H6230) Verspreiding en oppervlakte Het habitattype Heischrale graslanden is net als elders nagenoeg verdwenen uit dit deelgebied. Fragmenten zijn verspreid over het gebied nog wel aan te treffen en verraden daarmee de vroegere verbreiding. Het is binnen de Natura 2000-begrenzing alleen op de oostflank van het Gulpdal tussen de Helenahoeve en Beutenaken aanwezig. Hier is het bijvoorbeeld te vinden op steilrandjes, met onder andere Blauwe knoop. Het totale areaal bedraagt minder dan 0,5 ha. Trend Tot halverwege de vorige eeuw moet dit habitattype een veel grotere verspreiding gekend hebben. Sindsdien is het areaal constant afgenomen als gevolg van intensivering van het landgebruik en een 47

48 Concept 48 steeds hogere bemestingsdruk. Verruigen, verwaarlozing en het dichtgroeien van bermen doet de resterende locaties in het agrarische gebied stilaan verdwijnen. Kwaliteit & bedreigingen De locatie in het Gulpdal en op de Golfbaan liggen ingebed in extensief gebruikte gebieden en maken een stabiele indruk. Hoe de toestand bij Crapoel zich ontwikkelt, is niet bekend. De bedreiging zit deels besloten in het geringe oppervlak. Vanwege dat geringe oppervlak vraagt het beheer speciale aandacht. Verwaarlozing (dichtgroeien, vervilten) kan een reëel probleem vormen voor de laatste fragmenten. Perspectief onder de huidige omstandigheden In het Gulpdal lijkt het perspectief vrij gunstig dankzij de inbedding binnen een grotere, extensief beheerde eenheid. Glanshaverhooilanden (H6510_A) Verspreiding en oppervlakte Dit habitattype komt in goed ontwikkelde toestand amper nog voor en is teruggedrongen tot bermen. Op de dalvlakte van de Gulp komen afgeleide, begraasde vormen voor (kamgrasweide). De totale oppervlakte bedraagt minder dan 1 ha. Trend Tot omstreeks 1950 kwamen er ook soortenrijke hooilanden op de dalvlakte en de dalvoet van de Gulp voor. Intensivering in de landbouw heeft die bloemrijke hooilanden totaal doen verdwijnen. Kwaliteit & bedreigingen Dit habitattype is weinig kritisch ten aanzien van haar standplaats, maar vraagt om een niet te voedselrijke standplaats, die wel met enige frequentie wordt gehooid. Waar uitsluitend wordt beweid gaat de vegetatie over in een Kamgrasweide. Dat type neemt hier in het Gulpdal een flink areaal in. Perspectief onder de huidige omstandigheden Het perspectief is onder de huidige omstandigheden matig omdat op korte termijn waarschijnlijk de beweiding prevaleert. Begrazing kan gunstig zijn als beheervorm indien het wordt ingezet als nabeweiding in combinatie met hooilandbeheer. Beuken-eikenbossen met Hulst (H9120) Verspreiding en oppervlakte Dit habitattype wordt gekenmerkt door veel Hulst in de ondergroei en komt in dit deelgebied vooral op de hogere delen van de plateaus en hellingen verspreid voor. Het is te vinden op zure lemige zandbodems (Maasafzettingen) en vuursteeneluvium bodems. Het wordt op wat minder extreme, vaak wat dikkere lösslagen aangetroffen dan het nauw verwante Veldbies-beukenbos. Het onderscheidt met het Veldbiesbeukenbos is in deze hoog gelegen omgeving ( m) echter niet eenvoudig. Het meest opvallende verschil zit in het ontbreken van de Witte veldbies, die echter ook binnen de huidige Beuken-eikenbossen met Hulst op meerdere plaatsen wel degelijk voorkomt. De oorzaak is dat op dezelfde standplaats op het vuursteeneluvium op uitgebreide schaal, andere of sterk gedegenereerde vormen van beide bostypen voorkomen in een mozaiek, beperkt door het successiestadium en voedselrijkdom. Binnen dit deelgebied zijn er echter geen goed ontwikkelde Veldbies-beukenbossen te vinden door de afwezigheid van aan het oppervlak liggende vuursteeneluvium. Het totale oppervlak bedraagt naar schatting ha. Trend Het beboste areaal is de afgelopen 100 jaar amper afgenomen, maar het areaal hakhout daarbinnen is de afgelopen 50 jaar totaal verdwenen. Op die plaatsen staan nu opgaande bossen. 48

49 Concept 49 Kwaliteit & bedreigingen De locaties zijn al heel lang bezet door bos en/of hakhout. De kwaliteit van de opstanden kan van plaats tot plaats echter sterk verschillen, samenhangend met het voormalige bosbeheer. Zowel de bovenrand van het Groote Bosch als de bossen van De Molt en Kruisbosch zijn gedeeltelijk beplant of geheel doorplant met naaldhout. Dit is ten koste gegaan van dit habitattype en kan ook de standplaatscondities hebben aangetast (verzuurd). De kwetsbaarheid zit in haar van nature zure, voedselarme karakter, waardoor het gevoelig is voor verzuring en eutrofiëring. Aan bovenrand van de hellingen zijn vaak verruigde zones te vinden met bramen of brandnetels. Dat wijst op het inwaaien en afspoeling van meststoffen. Perspectief onder de huidige omstandigheden Matig ongunstig. Een deel van de bossen zonder noemenswaardige ondergroei ontwikkelt zich misschien op termijn richting dit habitattype. Eiken-haagbeukenbos (heuvelland) (H9160_B) Verspreiding en oppervlakte Dit habitattype komt in dit deelgebied weinig voor. Het komt vaak voor als betrekkelijk smalle zone op de lemige, deels kalkrijke onderrand van hellingen. De meest soortenrijke standplaatsen liggen aan de onderrand van het Roebelsbosch. Verder is het te vinden in het Dunnenbosch. Hier en daar komt het ook voor aan de onderranden van het Groote Bosch, het Wagelerbosch en het Schweibergerbosch. Het totale oppervlak bedraagt circa 15 ha. Trend Het oppervlak aan goed ontwikkelde Eiken-haagbeukenbos is de afgelopen decennia afgenomen. Met het verdwijnen van de hakhoutcultuur omstreeks 1950, zijn deze bossen doorgeschoten en zijn daardoor van karakter aan het veranderen. Bosrandbeheer aan onder andere de onderrand van het Groote Bosch ten gunste van de Hazelmuis biedt misschien op kleine schaal enige verbetering. Kwaliteit & bedreigingen Vooral de bossen op de kalkrijke onderrand van de dalflanken (colluvium) zijn vaak zeer soortenrijk ontwikkelt. Ze dreigen die soortenrijkdom deels te verliezen. Sinds het doorschieten van het hakhout, na 1950, zijn de voormalige hakhoutcomplexen echter veranderd in opgaand bos. Met het verder verouderen en dichtgroeien van de kroonlaag, waardoor de opbouw van een humusprofiel en schaduwwerking toegenomen zijn, verdwijnen op middenlange termijn lichtminnende soorten uit de kruidlaag (onder andere orchideeën). Daarnaast zijn de locaties op het plateau gevoelig voor verruiging als gevolg van depositie van meststoffen vanuit de aangrenzende landbouwgebieden. Hier is de ondergroei in vergelijking met een natuurlijke plantensamenstelling vaak nogal nutriëntenrijk ontwikkeld. Dat valt vooral op in de drogere variant, door het voorkomen van onder meer Braam, opslag van Gewone vlier en Kleefkruid. Op meerdere plaatsen is zelfs sprake van door brandnetel of bramen gedomineerde vegetaties, vooral langs bosranden. Perspectief onder de huidige omstandigheden Ongunstig Vochtige alluviale bossen (H91E0C) Verspreiding en oppervlakte Dit bostype beslaat in dit deelgebied slechts een zeer gering oppervlak, voornamelijk te vinden in de omgeving van de kasteelhoeve Karsveld bij Beutenaken. Daarnaast zijn er verspreid nog wat kleine bosjes en zomen langs de Gulp die tot dit type zijn te rekenen. Mogelijk is ook de oostzijde van Karsveld en Beutenaken hier aan toe te delen. 49

50 Concept 50 Aan de onderrand van de steile oostflank van het Gulpdal komen in dit soort bosjes ook wel bronnen voor. Noemenswaardig is de aanwezigheid van Lidsteng in een bron nabij Karsveld. Het enige echte bronbosje in het Gulpdal, ligt even ten zuiden van Slenaken op de westoever van de Gulp (onder andere met Paarbladig goudveil). De totale oppervlakte bedraagt circa 3 ha. Trend De grotere bosjes in het dal zijn vaak nog erg jong en berusten (tenminste deels) op aanplant van omstreeks 1990, na een voorgeschiedenis van populierenteelt. Kwaliteit & bedreigingen Ander dan een kans op overbetreding zijn bij Waterop geen directe bedreigingen te noemen. Zelfs de hydrologische condities lijken hier wat te verbeteren sinds een bovenliggende weide omstreeks 2000 uit het reguliere agrarische beheer is gehaald. De ter plaatse aan de voet gelegen bron was een van de twee bronnen in Zuid-Limburg die een afname liet zien van de mineraalrijkdom tussen 1996 en De morfologie in het bosje bij Karsveld maakt een wat kunstmatige, ooit flink vergraven indruk. Er ligt een kaarsrechte waterloop dwars door heen, die mogelijk een ontwaterende functie vervult voor het gebied stroomopwaarts. Afgaand op de vegetatie lijkt hier ook sprake van eutrofiëring. Dit laatste geldt zeer zeker ook voor het bronbosje ten zuiden van Slenaken waarvan het intrekgebied op de westflank van het dal ligt. Hier is ook sprake van oppervlakkige afspoeling vanuit het direct aangrenzende intensief beheerde weiland, waar ook bronwater uittreedt. Perspectief onder de huidige omstandigheden Het ontwikkelingsperspectief lijkt ongunstig tot gunstig, afhankelijk van de locatie. De waterkwaliteit van de beek is in het benedenstroomse gedeelte verbeterd. In het bovenstroomse deel blijft de kwaliteit achter vanwege nutriëntenbelastingen vanuit België. Het landgebruik in het beekdal en op de dalflank zijn grotendeels extensief. Afspoeling en uitspoeling van nutriënten zullen in een groot deel van het gebied gaandeweg afnemen. Vooral het bosje bij Waterop zal met de jaren aan natuurwaarden kunnen winnen. Verstoring door recreatie kan plaatselijk aan de orde zijn. Het perspectief voor het geëutrofieerde bronbosje bij Slenaken is zeer ongunstig. Ze ontvangt haar water uit een bovenliggende landbouwgebied. *Spaanse vlag (H1078) Verspreiding De soort is voor het eerst in 1981 waargenomen in het dal van de Geul en de Gulp ten zuiden van Gulpen. Daarnaast komt de soort ook in Gulpen zelf voor. Uit recente waarnemingen blijkt dat het hier gaat om een kleine populatie van Spaanse vlag. Trend Het feit dat de soort zich ruim twintig jaar weet te handhaven wekt de indruk dat de populatie tamelijk stabiel is. Over de aantalsontwikkeling is echter niets bekend. Kwaliteit & bedreigingen De populatie van de Spaanse vlag in het dal van de Geul en de Gulp ten zuiden van Gulpen ligt slechts enkele kilometers verwijderd van de dichtstbijzijnde meldingen die gedaan zijn langs de zomen van het Eyserbosch. Deze twee populaties sluiten waarschijnlijk op elkaar aan. Perspectief onder de huidige omstandigheden De populatie is klein, maar andere populaties zijn inmiddels vrij groot (bijvoorbeeld Eys). De soort lijkt sterk vooruit te gaan. De warmere zomers aan het begin van de 21ste eeuw lijken de soort een extra impuls te geven. Het toekomstperspectief voor de Spaanse vlag in het dal van de Geul en de Gulp ten zuiden van Gulpen lijkt dus gunstig. Behoud van de huidige situatie volstaat voor een gunstige staat van instandhouding. 50

51 Concept 51 Kamsalamander Verspreiding De soort is in deze omgeving al sinds dertig jaar aanwezig in het gebied rond Crapoel en Landsrade. Het voortplantingshabitat bestaat poelen die buiten de Habitatrichtlijn begrenzing liggen. Het is mogelijk dat de wel begrensde bossen deel uitmaken van het beperkte leefgebied (vuistregel straal 250 m rond de poel). Alleen de lijnvormige elementen kunnen hier nog fungeren als migratieroutes. In dezelfde omgeving komt overigens van nature ook nog een populatie Vroedmeesterpadden voor. Trend Het feit dat de soort zich al dertig jaar weet te handhaven wekt de indruk dat de populatie tamelijk stabiel is. Over de aantalsontwikkeling is echter niets bekend. Kwaliteit & bedreigingen De poelen en het ecologische netwerk van soortenrijke bermen is kwetsbaar voor nivellerende invloeden. Eutrofiëring en verruiging van habitats en droogval van poelen kunnen grote gevolgen hebben voor de overleving van de soort in deze omgeving. Perspectief onder de huidige omstandigheden Het perspectief voor de toekomst is ongunstig. De voortplantingslocaties en een deel van het leefgebied liggen geheel of gedeeltelijk buiten de begrenzing van de Natura 2000-bosgebieden in deze omgeving. De voortgaande intensivering van het agrarische grondgebruik kan tot verdere isolatie leiden van de verschillende leefgebieden. Dit geldt ook voor de Vroedmeesterpad Midden Geuldal, incl. Vrakelberg Het Midden Geuldal is een afwisselend gebied gekenmerkt door het samenkomen van verschillende grote beek- en droogdalen. Op de flanken van het Plateau van Margraten (Gulpens en Maastrichts Krijt) treffen we een min of meer samenhangende gordel met opvallend soortenrijke hellingbossen aan. Op verschillende plaatsen liggen in die gordel ook Kalkgraslanden (o.a. Laamheide, Berghofweide, Wijlre akkers) ingebed. Vooral in deze omgeving ligt een belangrijk leefgebied voor het Vliegend hert. Aan de oostkant van het Geuldal, rond het Plateau van Ubachsberg (Kunrader kalk), komen op de dalflanken van de zijdalen plaatselijk kalkgraslandcomplexen voor (Vrakelberg, bij Roodborn) evenals enkele kleinere boscomplexen (Eyserbosch, landgoed Goedenraad). Ook een geïsoleerd voorkomen van Kalkgrasland op de Gulpenerberg wordt tot dit deelgebied gerekend. Zowel binnen als buiten de begrenzing van de verschillende Natura 2000-deelgebieden treft men vaak soortenrijke graften en holle wegen aan. Een zeer gevarieerd, soortenrijk gebied wordt gevormd door het graftenlandschap op de zuidflank van de Kruisberg, tussen Nijswiller en Wahlwiller. In dit landschap komen bloemrijke graften, met kalkrijke bosjes, struweelrijke droge zomen, kalkgraslandjes en onkruidakkers voor. Het Midden-Geuldal herbergt enkele geïsoleerde populaties van de Geelbuikvuurpad. Habitats *Kalkgraslanden (H6210) en *Heischrale graslanden (H6230) *Pionierbegroeiingen op rotsbodem (H6110) Eiken-haagbeukenbos (heuvelland) (H9160_B) Vochtige alluviale bossen (H91E0_C) Soorten Spaanse vlag (H1078) Vliegend hert 51

52 Concept 52 Geelbuikvuurpad *Kalkgraslanden (H6210) en *Heischrale graslanden (H6230) Verspreiding en oppervlakte Beide typen zijn hier samengenomen, omdat beide hier naast elkaar voorkomen (Berghofweide). Heischrale graslanden komen langs de zandige bovenrand van de graslandcomplexen voor. Lager op de kakrijke helling gaan ze over in Kalkgrasland. Het areaal Heischrale graslanden is echter gering. In Zuid-Limburg komt kalkgesteente slechts plaatselijk aan het oppervlak, in tegenstelling tot in veel, omringende landen. Grote oppervlakten komen hier dan ook niet voor. In dit deelgebied komen op meerdere plaatsen nog Kalkgraslanden voor. Dit deelgebied geldt daarom binnen het Natura Geuldal als hét kerngebied voor dit habitattype. Kalkgrasland is te vinden in het Gerendal (Laamheide), Berghofweide en Wijlre-akkers op de westflank van het Geuldal. Aan de oostkant ligt een groot complex op de zuidflank van de Vrakelberg, bij Roodborn en op de Kruisberg. Tot slot zijn nog een aantal fragmenten op de Gulpenerberg, in het bijzonder langs Berghemmerweg, aanwezig. Het totale areaal bedraagt minder dan 10 ha. Trend De begraasde kalkhellingen zijn op oude foto s van begin 20 e eeuw vaak nog vrij van houtopslag. Er zijn vaak kalkrotsen en kale karrensporen te zien. Bovendien liepen er schapen en koeien. Als na 1930 het traditionele beheer en gebruik in verval raakt lopen veel terreinen dicht met houtopslag en treedt er een sterke versnippering op, doordat grote delen van de hellingen bebost raken. Op sommige plaatsen wordt echter Kalkgrasland geboren. Enkele oude, verlaten akkers worden sinds de jaren 1970 omgevormd tot Kalkgrasland. Voorbeelden hiervan zijn de Wijlre akkers (Stokkem), Vrakelberg en meer recent de Piepert (Roodborn). Ondanks die aanwas is de trend tot diep in de 20 e eeuw negatief. Omstreeks komt de extensieve begrazing weer meer in zwang. Sindsdien is er sprake van een kentering en is het areaal Kalkgrasland weer wat toegenomen, mede dankzij aankoop en omvormingsbeheer. Kwaliteit & bedreigingen De kwaliteit van de meeste objecten is doorgaans nog steeds goed, hoewel in de afgelopen 20 jaar zeker verliezen zijn te betreuren (onder andere Parnassia en Rozenkransje). Andere soorten zijn nog maar van een enkele locatie bekend (Franjegentiaan, Groene nachtorchis en Herfstschroeforchis). Illustratief voor de ontwikkeling van de Kalkgraslanden in het algemeen in deze regio is de ontwikkeling op de Berghemmerweg (Gulpenerberg). Deze is goed gedocumenteerd en gefotografeerd. Naast een sterke afname van het oppervlak door verbossing, tekent zich sinds in de resterende delen een gestage voedselverrijking af met als gevolg een steeds dichter en productiever wordende vegetatie. Dit is het gevolg van de in die periode sterk toegenomen atmosferische stikstofdepositie en uitspoeling van meststoffen vanuit een hogerop gelegen perceel. Vergelijkbare situaties met afspoeling van mest zijn ook te zien op de Berghofweide. Na een reeks van jaren met een aangepast beheer, is afgelopen jaar het grondgebruik direct boven het reservaat toch weer geïntensiveerd. De verschillende percelen zijn te klein zodat ze onvoldoende gebufferd zijn tegen nivellerende invloeden van buitenaf. Een gunstige ontwikkeling is dat de depositie afneemt. Voor de begeleidende (warmteminnende) fauna (vlinders, bijen, etc) geldt dat de versnippering een groot probleem vormt voor de duurzame instandhouding van soorten en restpopulaties. Steeds meer wegbermen en graften verruigen, waardoor de isolatie en daarmee de uitsterfkans alleen maar verder toeneemt. (Zie bijvoorbeeld het verdwijnen van het hooibeestje op veel percelen sinds 1990.) Perspectief onder de huidige omstandigheden Voor de meeste locaties en fragmenten in de omgeving, is de situatie niet zo ongunstig. Dit ondanks de voortgaande belasting van meststoffen en de vergaande mate van versnippering. Herstelbeheer en kennis daarvan is sterk toegenomen en heeft bijgedragen aan het behoud en gedeeltelijk herstel van de laatste Kalkgraslanden. Op de Bemelerberg wordt sinds begin van dit jaar geëxperimenteerd met grootschalig herstel op afgeplagde, voorheen intensief bemeste 52

53 Concept 53 landbouwgronden. In dit deelgebied liggen op de westflank van het Geuldal meerdere objecten zo dicht bij elkaar dat het met elkaar in verbinding brengen middels corridors op relatief korte termijn zou moeten kunnen. Zo zou ook de relatie tussen de Vrakelberg en het iets noordelijker gelegen Natura 2000-gebied Kunderberg versterkt kunnen worden. *Pionierbegroeiingen op rotsbodem (H6110) Verspreiding en oppervlakte Dit habitattype beslaat gewoonlijk slechts luttele vierkante meters of minder, op kale kalksteenrotsen en kale plekken in Kalkgrasland. Op dergelijke vaak extreem droge en warme standplaatsen kan het vrij lang standhouden. Zelfs in fragmentaire vorm komt het voor zover bekend niet (meer) voor. De totale oppervlakte bedraagt minder dan 0,01 ha. Trend Veel potentiële locaties in het gebied zijn na 1945 in snel tempo verloren gegaan door het wegvallen van het intensieve beheer, het vervilten van de vegetatie en dichtgroeien van de standplaatsen met bosopslag (zie ook 3.1). Door het opnieuw invoeren van begrazing op de Kalkgraslanden trad in Zuid- Limburg sinds enig herstel op. In hoeverre dat ook geldt voor deze regio is niet bekend. Kwaliteit & bedreigingen Dichtgroeien en overgroeien van de vaak kleine habitats met struiken en bosopslag vormt een grote bedreiging voor het duurzaam voortbestaan. Perspectief onder de huidige omstandigheden Dankzij de toegenomen aandacht voor dit soort karakteristieke habitats, in combinatie met de intensivering van het beheer van de Kalkgraslanden en het vrijstellen van beboste kalkrotsen is het perspectief vrij goed te noemen. Het perspectief is positief door de relatief eenvoudige maatregelen voor behoud, herstel en uitbreiding. Dit ondanks het sporadisch voorkomen van het habitattype in het gebied. Eiken-haagbeukenbos (heuvelland) (H9160_B) Verspreiding en oppervlakte Dit habitattype komt met name op de westelijk Geuldalhellingen vrij algemeen voor. Het gaat daarbij om verspreid gelegen boskernen (Dolsberg, Berghof, Keutenberg, Gerendal, Sint Jansbosch en de flanken van het Biebosch). Ook langs de noordkant van het Eyserbeekdal (Eyserboschsen, Goedenraad) komt het voor. Het is bodemkundig geassocieerd met voorkomens van kalkrijke kleefaarde en/of dagzomend kalksteen. Hogerop liggen vaak schrale zandige bodems (bijvoorbeeld Biebosch, Sint Jansbosch, Berghof). Dit deelgebied is samen met hellingbossen stroomafwaarts van Valkenburg (deelgebied 4) het belangrijkste gebied voor dit habitattype in het Natura 2000-gebied Geuldal. Het zwaartepunt ligt echter duidelijk in dit deelgebied. Het totale areaal bedraagt 50 ha. Trend De totale oppervlakte van goed ontwikkelde Eiken-haagbeukenbos neemt de afgelopen decennia gestaag af. Die trend komt overeen met de algemene trend die voor dit bostype opgaat. Met het verdwijnen van de hakhoutcultuur omstreeks 1950, zijn deze bossen doorgeschoten. Hierdoor is hun karakter aan het veranderen. Een recente ontwikkeling is het opnieuw in hakhoutbeheer nemen van percelen in het Biebosch, het Gerendal-Oombosch en op de Schaelsberg. Kwaliteit & bedreigingen 53

54 Concept 54 Vooral de bossen op de kalkrijke onderrand van de dalflanken (colluvium) zijn vaak zeer soortenrijk ontwikkeld. Ze dreigen die soortenrijkdom echter deels te verliezen. Sinds het doorschieten van het hakhout, na 1950, zijn de voormalige hakhoutcomplexen veranderd in opgaand bos. Met het verder verouderen en dichtgroeien van de kroonlaag en bijgevolg toenemende schaduwwerking, leidt dat op middenlange termijn tot het geleidelijk verdwijnen van lichtminnende soorten in de kruidlaag. Herintroductie van het hakhoutbeheer op enkele plekken heeft aardige successen opgeleverd, waaronder een opbloei van lichtminnende orchideeën. De stikstof- en strooiselophoping in de afgelopen 50 jaar dragen bij aan een verruiging met Bosrank als dit hakhoutbeheer voor het eerst weer wordt toegepast. Pas na enkele kaprondes lijkt dat af te nemen. De uitvoering ervan is echter zeer arbeids- en kostenintensief en staat een grootschalige toepassing in de weg. Vrijkomend takhout wordt noodgedwongen niet afgevoerd maar ter plaatse verbrand. Dit drukt een stempel op de vegetatieontwikkeling. Daarnaast is dit bostype ook gevoelig voor verruiging als gevolg van atmosferische stikstofdepositie. In vergelijking met een natuurlijke plantensamenstelling valt op dat de ondergroei vaak nogal nutriëntenrijk is ontwikkeld. Dat valt vooral op in de drogere variant, door het voorkomen van onder meer Braam, opslag van Gewone vlier en Kleefkruid. Op meerdere plaatsen is zelfs sprake van door brandnetel of bramen gedomineerde vegetaties, vooral langs bosranden. Perspectief onder de huidige omstandigheden Het perspectief is ongunstig, vanwege de toenemende schaduwwerking door het verouderen van het bos. Vochtige alluviale bossen (H91E0_C) Verspreiding Dit habitattype komt binnen de begrenzing van dit Natura 2000-deelgebied alleen in fragmentaire vorm voor, onder meer pal onderlangs de Keutenberg en de Schaelsberg langs de Geuloevers en bij Roodborn. Daar is het te vinden in enkele drooggevallen geulen (Bittere veldkers, Hangende zegge) die door het bos slingeren, en langs een bronbeek die daar ontspringt aan de voet van het talud van het Miljoenenlijntje. Hier groeit veel Reuzenpaardestaart. Morfologisch is de belangrijkste bronzone aangetast door het graven van poelen in het verleden en de recente aanleg van kades. Periodiek wordt de dalvlakte hier bij hoogwater geïnundeerd. Het inunderende water bestaat voor een deel uit rioolwatereffluent uit de overstorten. Het mooiste voorbeeld aan de voet van de Dolsberg bij Beertsenhoven, ligt buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Hier komt het voor in combinatie met een opmerkelijk karstbronsysteem waar het een overgang vormt naar Essenbronbos. Op deze plaats groeit onder meer volop Moerasstreepzaad maar ook Hangende zegge en Kleine watereppe. Trend Alleen van Roodborn is een globale trend aan te geven. Sinds de jaren vijftig is het debiet van de bronnen sterk afgenomen en daarmee ook het areaal van dit habitattype. Bekend is dat een bronvegetatie bij het Poortje onder spoorlijn in 1984 nog aanwezig was, maar in 1989 volledig was opgedroogd (De Mars et al. 1989). Kwaliteit & bedreigingen Sinds medio jaren 90 is de grondwaterwinning wat verminderd en is de watervoerendheid wat meer gegarandeerd. Daarvoor was het bronmilieu sterk onderhevig aan dagelijkse debietfluctuaties. Periodieke inundaties met voedselrijk beekwater zijn evenmin gunstig voor de kwaliteit. Daarnaast is de waterkwaliteit van de bronnen geëutrofieerd waardoor in het min of meer stagnante milieu van de bronpoelen sterke algenbloei optreedt. De locaties langs de Geuloevers hebben bovendien te leiden van betreding. 54

55 Concept 55 Perspectief onder de huidige omstandigheden Bij het huidige onttrekingsregime en morfologische toestand (poelen), is het perspectief voor het bronmilieu ongunstig. * Spaanse vlag (H1078) Verspreiding De grote populatie van Spaanse vlag langs de zomen van het Eyserbosch is pas recent aanwezig. Ondanks dat de eerste meldingen pas uit het jaar 2000 stammen, worden hier de laatste jaren relatief grote aantallen waargenomen. Het maximale aantal exemplaren van de Spaanse vlag op één dag is van deze locatie afkomstig en bedroeg 15 exemplaren in De jaren erna waren de aantallen iets lager, maar werden relatief veel exemplaren gezien. Mogelijk is er sprake van een kleine populatie nabij Schin op Geul. Het gaat hier om meldingen uit de bebouwde kom. Deze waarnemingen kunnen duiden op een aanwezige populatie in de directe nabijheid van Schin op Geul. Trend De populatie nabij het Eyserbosch lijkt zich gestabiliseerd te hebben. Wellicht dat er in de toekomst een uitbreiding van de populatie plaats kan vinden daar er een verbinding lijkt te zijn met de populatie nabij het dal van de Geul en de Gulp ten zuiden van Gulpen. Kwaliteit & bedreigingen De populatie van Spaanse vlag in het Eyserbosch ligt slechts enkele kilometers verwijderd van de dichtstbijzijnde meldingen die gedaan zijn in het dal van de Geul en de Gulp ten zuiden van Gulpen. De waarnemingen nabij Schin op Geul kunnen duiden op een aanwezige populatie in de directe nabijheid van Schin op Geul. Echter kan er niet uitgesloten worden dat het hier om zwervende exemplaren zou gaan, maar het kan ook zijn dat op de genoemde locatie sprake is van een populatie. Extra onderzoek is hiervoor nodig. Perspectief onder de huidige omstandigheden De soort lijkt sterk vooruit te gaan. De warmere zomers aan het begin van de 21ste eeuw lijken de soort een extra impuls te geven. Het toekomstperspectief van de Spaanse vlag nabij het Eyserbosch lijkt dus gunstig. Behoud van de huidige situatie volstaat voor een gunstige staat van instandhouding. Vliegend hert Verspreiding Dit deelgebied kan worden beschouwd als het kerngebied in het voorkomen van de Vliegend hert binnen het Natura 2000-gebied Geuldal. De meeste waarnemingen concentreren zich in twee hellingbossen: het Schaelsbergerbosch ten westen van Schin op Geul en de Keuterberg, ten zuidoosten van Schin op Geul. Typerend voor de hellingen zijn de talrijke holle wegen en de graften. De waarnemingen uit dit deelgebied geven aan dat enkele populaties aanwezig moeten zijn, maar dat het nog niet geheel duidelijk is waar deze zich precies bevinden. Trend Aangenomen wordt dat het leefgebied sinds midden 20 e eeuw met het stoppen van de hakhoutcultuur (stobben), en de sloop van oude houtkanten is afgenomen. De referentieperiode is Echter, met het ouder worden van de bossen, het hernieuwde onderhoud aan houtkanten en de aanwezigheid van meer dood hout lijkt sprake van een positieve kentering. Kwaliteit en bedreiging De soort is qua vegetatiestructuur als ook ouderdom gebaat bij gevarieerde bossen en vooral houtkanten (bosranden, graften, holle wegen, houtwallen) waarin dikke eikenstobben voorhanden zijn (broedbiotoop). Veel van de huidige bossen en houtkanten missen een dergelijke combinatie. 55

56 Concept 56 Mogelijk ligt een deel van de vindplaatsen in houtkanten die buiten de Natura 2000-begrenzing vallen, waardoor de soort hier kwetsbaarder is voor verstoringen en afname van habitatkwaliteit door verkeerd beheer. Perspectief onder de huidige omstandigheden Met het verouderen van de bossen, het omzetten van naaldhout in meer natuurlijk loofbos, het bewust laten liggen van dood hout en lokaal het opnieuw in beheer nemen van oude houtkanten, lijkt het perspectief voor het Vliegend hert in dit deelgebied in principe niet ongunstig. De soort is echter erg honkvast, zodat verspreiding naar de omgeving traag verloopt. Geelbuikvuurpad Verspreiding De soort met een voorkeur voor pioniermilieus, komt binnen dit deelgebied nog op drie plaatsen voor, te weten in het Gerendal, Berghofweide en op de Kruisberg (Wahlwiller). De populaties in het Gerendal en Berghofweide omvatten elk niet meer dan 5 tot 10 dieren. Op de Kruisberg gaat het om hooguit een dertigtal exemplaren. Trend De soort is sinds de vijftiger jaren van de vorige eeuw dramatisch in verspreiding afgenomen. Deze trend heeft zich ook na 2000 doorgezet. Zo is ze bij Beertsenhoven recent nog verdwenen. De weinige nog overgebleven populaties zijn sterk geïsoleerd geraakt, zoals die op de Kruisberg. Bedreigingen De populaties zijn vanwege hun beperkte omvang sterk bedreigd. De voornaamste bedreiging is het dichtgroeien van het land- en waterhabitat. Pioniersituaties zijn buiten groeven zeldzaam geworden in het landelijke gebied. Essentieel is een groot aanbod van niet permanente wateren met veel zon. Concurrentie en predatie van larven door groene kikkers kan ook een knelpunt vormen (Groene kikkers kwamen tot voor kort in Zuid-Limburg in minder grote aantallen en een beperktere verspreiding voor dan tegenwoordig). Daarnaast is de uitwisseling met andere populaties niet mogelijk vanwege het ontbreken van een daartoe geschikt ecologisch netwerk. Ook het illegaal vangen en het vertrappen van Geelbuikvuurpadden door recreanten vormt een bedreiging voor deze soort. Perspectief Het perspectief is ongunstig. De individuele populaties zijn te klein en zitten te geïsoleerd ten opzichte van elkaar en andere bekende populaties (zie deelgebied 4) om van een duurzame populatie te kunnen spreken. Een metapopulatie van 1500 dieren in het heuvelland is gewenst, waarbij het Geuldal grotendeels bijdraagt Beneden Geuldal en haar zuidflank In het Beneden Geuldal, stroomafwaarts van Valkenburg, ligt één van de grotere min of meer samenhangende boscomplexen die deel uitmaken van het Natura 2000-gebied. De Geul stroomt op dit traject pal onderlangs de steile dalhelling. Het omvat vooral hellingbossen en relatief jonge beekdalbossen in het Geuldal. Op de hellingvoet gaat het vaak om soortenrijke bossen. Aan de voet zijn die soms sterk vochthoudend wat onder meer resulteert in het voorkomen van Groot springzaad. Hogerop komen voedselarmere bostypen voor. Daarnaast liggen in dit gebied meerdere dagbouwgroeven. Deze groeven zijn van belang voor amfibieën als de Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad. Om die reden is de Meertensgroeve in het verleden aangewezen als Beschermd Natuurmonument gebied. In de Curfsgroeve broedt sinds enkele jaren de Oehoe. Daarnaast komen in dit deelgebied meerdere ondergrondse groevenstelsels voor (Zie deelgebied 7) die als overwinteringslocaties van diverse soorten vleermuizen dienen, waaronder Vale vleermuis en de 56

57 Concept 57 Ingekorven vleermuis. Er is in de groeve Curfs zowel potentie voor de ontwikkeling van Kalkmoeras als kalkgrasland (op de droge zuidelijk geëxponeerde hellingen) Habitats *Pionierbegroeiingen op rotsbodem (H6110) Glanshaverhooilanden (H6510_A) Beuken-eikenbossen met Hulst (H9120) Eiken-haagbeukenbos (heuvelland) (H9160_B) Vochtige alluviale bossen (H91E0_C) Soorten Geelbuikvuurpad (H1193) Vroedmeesterpad *Pionierbegroeiingen op rotsbodem (H6110) Verspreiding en oppervlakte Dit habitattype beslaat vaak maar luttele vierkante meters op kale kalksteenrotsen en kale plekken in kalkgrasland. Op dergelijke vaak extreem droge en warme standplaatsen kan het vrij lang standhouden. In de actuele toestand komt het, voor zover bekend, in fragmentaire vorm alleen voor in de dagbouwgroeven van de Curfsgroeve. De totale oppervlakte bedraagt minder dan 0,1 hectare. Trend Veel potentiële locaties in het gebied zijn sinds begin vorige eeuw in snel tempo verloren gegaan door het dichtgroeien van de standplaatsen. Door het opnieuw invoeren van begrazing op kalkgrasland trad in Zuid-Limburg sinds 1980 enig herstel op, meer recent gevolgd door het vrijkappen van voormalige kalkrotsen (bijvoorbeeld bij Geulhem). Kwaliteit & bedreigingen Vervilten en overgroeien van de vaak kleine habitats met grassen, struiken en bosopslag vormt een grote bedreiging voor het duurzaam voortbestaan. In groeven gaan veel potentiële locaties verloren door de vaak verplichte afwerking van steile wanden met stoll. Perspectief onder de huidige omstandigheden Door de toegenomen aandacht voor dit soort karakteristieke habitats, de intensivering van het kalkgraslandherstel, vrijstellen van beboste kalkrotsen en de vaak meer natuurlijke afwerking en beheer van kalksteengroeven is het perspectief goed te noemen, vooral als de afwerking van steile groevewanden achterwege blijft. Perspectief is positief door de relatief eenvoudige maatregelen voor behoud, herstel en uitbreiding. Dit ondanks het sporadisch voorkomen van het habitattype in het gebied. Glanshaverhooilanden (H6510_A) Verspreiding en oppervlakte In de actuele situatie komt dit habitattype in goed ontwikkelde toestand amper voor. Het is teruggedrongen tot bermen. In een verruigde vorm is het onder andere bij Geulzicht en St. Gerlach te vinden. Het staat echter nog te bezien in hoeverre deze locaties (al) tot dit habitattype gerekend mogen worden. De totale oppervlakte bedraagt minder dan 1 hectare. Trend Tot omstreeks kwamen soortenrijke hooilanden op de dalvlakte van de Geul voor. 57

58 Concept 58 Intensivering in de landbouw heeft die bloemrijke weiden en hooilanden totaal doen verdwijnen. In de delen van de Geuldalvlakte, die sinds 1995 onder extensieve begrazing zijn geplaatst, komen nu ruige varianten van dit type tot ontwikkeling. Het is de vraag of die zich onder het huidige beheer zullen ontwikkelen tot het gewenste habitattype. Kwaliteit & bedreigingen Dit habitattype is weinig kritisch ten aanzien van haar standplaats, maar vraagt een niet te voedselrijke standplaats. Jarenlange bemesting en in mindere mate overstromingen met eutroof water heeft de dalvlakte sterk verrijkt. Het huidige beheer met extensieve begrazing zorgt in dergelijke situaties niet voor een noemenswaardige verschraling, die noodzakelijk is om tot een meer typisch ontwikkelde gemeenschap te komen. Verruiging met brandnetels en distels steekt dan vaak de kop op. Perspectief onder de huidige omstandigheden Het perspectief is onder de huidige omstandigheden matig, omdat op korte termijn geen echte kwaliteitsverbetering te verwachten is, als gevolg van het extensieve graasbeheer. Dit leidt niet tot een wezenlijke verschraling van de standplaatsen. Als beheersvorm kan begrazing wel een gunstig perspectief bieden indien het wordt ingezet als nabeweiding in combinatie met hooilandbeheer. Beuken-eikenbossen met Hulst (H9120) Verspreiding en oppervlakte Dit habitattype komt slechts op enkele, verspreid gelegen plaatsen, op de hogere delen van de helling voor. Het gaat om boslocaties, die al vóór 1850 waren bebost of uit hakhout bestonden. In de rest van het gebied komen op uitgebreide schaal, andere of fragmentaire vormen voor die op dit bostype lijken, maar die niet tot dit habitattype mogen worden gerekend. Het gaat om delen van de helling die tot voor kort grotendeels nog ontbost waren (zoals tussen Vilt en Berg). De totale oppervlakte van dit type bedraagt minder dan 5 hectare. Trend De informatie over de locaties is zo summier dat een trend niet te beschrijven is. Kwaliteit en bedreigingen De locaties zijn in de huidige situatie nog niet optimaal ontwikkeld. Aan de bovenrand van de hellingen is vaak sprake van een verruigde zone met bramen of brandnetels. Dat wijst op depositie en afspoeling van meststoffen. Perspectief onder de huidige omstandigheden Matig ongunstig. Een deel van de bossen zonder noemenswaardige ondergroei ontwikkelt zich misschien op termijn richting dit habitattype. Het doorplanten met naaldhout (verzurend) heeft echter, op sommige plaatsen, mogelijk afbreuk gedaan aan de standplaatscondities. Eiken-haagbeukenbos (heuvelland) (H9160_B) Verspreiding en oppervlakte Dit habitattype komt op de zuidelijke dalflank in twee varianten algemeen voor. Een relatief vochtige en uitgesproken weelderige ontwikkelde variant; en een drogere, schraler aandoend bostype. De weelderige variant groeit op dikke, vochtige, colluviale leembodems waarbij vooral stroomopwaarts van Geulhem plaatselijk kalksteen aan of dicht onder het maaiveld zit. Vooral tussen Geulhem en Rothem kan aan de onderrand van de helling plaatselijk nog sprake zijn van grondwaterinvloed, getuige het voorkomen van Groot springzaad op de voet van de helling (alluviale boszone). De drogere variant komt gewoonlijk hoger op de dalflank voor, waar voedselarmere, meer zandige afzettingen dagzomen op de helling. Stroomafwaarts van Geulhem, waar de kalksteeninvloed al snel verdwijnt, komt deze variant ook lager op de helling voor. De totale oppervlakte van dit habitattype bedraagt circa 100 hectare. 58

59 Concept 59 Trend De trend in het Geuldal komt overeen met de algemene trend die voor dit bostype opgaat. Verzuring, verdroging en eutrofiëring hebben de ondergroei sinds 1950 negatief beïnvloed. Vooral langs de randen is het effect vaak evident. Met het verdwijnen van de hakhoutcultuur, zijn deze bossen doorgeschoten. Kwaliteit & bedreigingen Vooral de bossen op de kalkrijke onderrand van de dalflank zijn zeer soortenrijk ontwikkeld. Sinds het doorschieten van het hakhout, na 1950, tot een meer gesloten, opgaand bos blijken bepaalde lichtminnende soorten (bijv orchideeën) in aantal af te nemen en te verdwijnen. Dit bostype is gevoelig voor verruiging als gevolg van atmosferische stikstofdepositie. In vergelijking met een natuurlijke plantensamenstelling valt op dat de ondergroei vaak nogal nutriëntenrijk is ontwikkeld. Dat valt vooral op in de drogere variant, door het voorkomen van onder meer Braam, opslag van Gewone vlier en Kleefkruid. Op meerdere plaatsen is zelfs sprake van door brandnetel of bramen gedomineerde vegetaties, vooral langs bosranden. Het verder verouderen en dichtgroeien van de kroonlaag en bijgevolg toenemende schaduwwerking, leidt op middenlange termijn tot het geleidelijk verdwijnen van lichtminnende soorten in de kruidlaag. Herinvoering van het hakhoutbeheer blijkt arbeids- en kostenintensief te zijn (Zie ook deelgebied 3). Perspectief onder de huidige omstandigheden Het perspectief is ongunstig vanwege de gevoeligheid voor eutrofiëring via het inwaaien van eutrofiërende stoffen uit de omgeving, en de toenemende schaduwwerking door het verouderen van het bos. Vochtige alluviale bossen (H91E0_C) Verspreiding en oppervlakte De Vochtige alluviale bossen komen in dit deelgebied slechts op een beperkt aantal plaatsen voor. Langs de Geul is het soms als smalle zone langs de oever aanwezig. Nabij Geulhem komt op een dergelijke plaats de uiterst zeldzame Gele monnikskap voor. Daarnaast komt het vooral onderlangs de steile, vochtige en schaduwrijke zuidflank van het dal voor, onder meer ter hoogte van de Dellen, met onder andere veel Groot springzaad. Echte bronbossen ontbreken in dit deelgebied. In de dalvlakte van de Geul zijn sinds 1995 spontaan dichte bossen opgeslagen op voormalig cultuurland in het Meerssenerbroek (Gemeentebroek). Deze bossen zijn nog erg jong en qua structuur weinig gedifferentieerd. Hoewel de verwantschap duidelijk aanwezig is, is het grootste deel (nog) niet tot dit habitattype gerekend. Het totale oppervlak bedraagt circa 10 hectare. Trend Alles lijkt er op te wijzen dat het areaal toeneemt. Ondanks dat de omstandigheden voor echte bronbossen ontbreken, ontwikkelen zich Vochtige aluviale bossen op de oevers van de Geul. Kwaliteit & bedreigingen De bossen op de onderrand van de schaduwrijke dalflank, zijn vooral stroomafwaarts van Geulhem vaak soortenrijk ontwikkeld. Eutrofiëring vormt op dit moment ook een belangrijke bedreiging voor dit habitattype. Het gaat daarbij met name om de uitloging van verontreinigingen afkomstig van (afgedekte) afvaldumps in de kleine groeven op de voet van de helling, het storten van tuinafval en toestromend vervuild grondwater. De waterkwaliteit van de beek is in het benedenstrooms gedeelte verbeterd. In het bovenstroomse deel blijft de kwaliteit achter vanwege belastingen vanuit België. 59

60 Concept 60 In hoeverre grondwaterwinningen (onder andere IJzeren kuilen) een verdrogend effect hebben op de grondwaterafhankelijke standplaatsen aan de onderrand van Geuldalhelling, is niet duidelijk. De ecologische relatie tussen zijbeken en Geul uit het oogpunt van Vochtige alluviale bossen, wordt daarnaast beperkt door het zeer fragmentair voorkomen van dit habitattype langs de Geul zelf. De Geul ligt feitelijk te diep ingesneden in het landschap en vertoont nauwelijks overgangen naar Vochtig alluviale bossen. Toename van meandering en het toelaten van bosontwikkeling kan leiden tot herstel. Aandacht dient daarbij te zijn voor ruimtelijke variatie (afwisseling hooiland/beekbegeleidend bos/onbeschaduwde beekdelen). Perspectief onder de huidige omstandigheden Onder de huidige omstandigheden lijkt het perspectief goed. De verwachting is dat de nu nog jonge bossen op de dalvlakte de komende decennia zullen evolueren tot dit habitattype. Geelbuikvuurpad (H1193) Verspreiding Deze soort, met een voorkeur voor pioniermilieus, komt binnen dit deelgebied voor in de Meertensgroeve en Groeve Curfs. De populaties in beide groeven komen voort uit herintroductie na uitvoering van het soortbeschermingsplan Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad (Crombaghs, 2005). De populatie omvat ongeveer rond de 50 adulte exemplaren. Ook in de nabijgelegen groeve Blom bij Terblijt is deze soort aanwezig (Natura 2000-gebied Bemelerberg-Schiepersberg). Trend De soort is sinds de vijftiger jaren vooral in verspreiding sterk afgenomen. Veel populaties zijn geïsoleerd geraakt. In de periode kwam ze nog voor in de Curfsgroeve, maar was daar in 2005 verdwenen. In de Meertensgroeve, waar de soort eerder wel was waargenomen, is de soort in 2006 uitgezet ( subadulte exemplaren in 2006). In Groeve Curfs zijn eveneens exemplaren uitgezet. Bedreigingen De populatie is vanwege haar omvang niet onmiddellijk bedreigd. Duurzaam is ze echter niet te noemen. De voornaamste bedreiging is het dichtgroeien van het land- en waterhabitat in de groeve. Essentieel is een groot aanbod van niet permanente wateren met veel zon instraling. Concurrentie en predatie van larven door Groene kikkers lijkt ook een knelpunt te vormen in de Meertensgroeve. (Groene kikkers kwamen tot voor kort in Zuid-Limburg in minder grote aantallen en een beperktere verspreiding voor dan tegenwoordig). Daarnaast is uitwisseling met andere populaties niet of nauwelijks nog mogelijk vanwege het ontbreken van een daartoe geschikt ecologisch netwerk. Perspectief Het perspectief is ongunstig. De populatie is weliswaar vrij groot maar is toch te klein en zit te geïsoleerd ten opzichte van de andere bekende populaties (Rooth, Groeve Blom) om van een duurzame populatie te kunnen spreken. Een metapopulatie van 1500 dieren in het heuvelland is gewenst, waarbij het Geuldal grotendeels moet bijdragen Vroedmeesterpad Verspreiding Deze soort, met een voorkeur voor pioniermilieus, komt binnen dit deelgebied voor in Groeve Curfs, de Meertensgroeve en enkele poelen in het bos (de Dellen en ten westen van Geulhem). De populatie omvat tientallen exemplaren (Crombaghs & Bosman, 2006, geven een populatiegrootte aan van exemplaren). Ook in de nabijgelegen groeve Blom bij Terblijt is deze soort aanwezig met nog enkele exemplaren (Natura 2000-gebied Bemelerberg-Schiepersberg) (Crombaghs & Bosman, 2006). Trend De soort is sinds de jaren tachtig zowel in verspreiding als aantal sterk afgenomen. Veel populaties zijn geïsoleerd geraakt. Omdat de Meertensgroeve een van de laatste bolwerken was in Zuid-Limburg (>500 60

61 Concept 61 exemplaren), is de Meertensgroeve tot Beschermd Natuurmonument verklaard in Eind jaren tachtig is de populatie flink in elkaar gestort, mede doordat het beheer in de Meertensgroeve in onvoldoende mate gericht was op het behoud van de Vroedmeesterpad. De Vroedmeesterpad laat dankzij de goede landelijke monitoringsresultaten van 2007 voor het eerst een landelijke trend zien: een matige toename! De indexberekening begint pas in het jaar 2001, het jaar nadat het Soortbeschermingsplan Geelbuikvuurpad en Vroedmeesterpad van start ging. Hoe het met de soort gaat in de Meertensgroeve is onduidelijk. Bedreigingen De populatie is vanwege haar geringe omvang in de Meertensgroeve niet duurzaam. De voornaamste bedreiging is het dichtgroeien van het land- en waterhabitat in de groeve. Essentieel is een groot aanbod van niet permanente wateren met veel zon instraling. Concurrentie en predatie van larven door Groene kikkers lijkt ook een knelpunt te vormen in de Meertensgroeve. Daarnaast is uitwisseling met andere populaties nauwelijks nog mogelijk vanwege het ontbreken van een daartoe geschikt ecologisch netwerk. Dit vormt een knelpunt voor het voortbestaan van de soort op de langere termijn, door genetische verarming is het duurzaam voortbestaan van de populatie in het geding. Perspectief Het perspectief is ongunstig. De populatie is vrij klein en zit geïsoleerd ten opzichte van andere bekende populaties (Groeve Curfs, t Rooth en Groeve Blom) om van een duurzame populatie te kunnen spreken. Aangezien voor het beheerplan alleen de Meertensgroeve van belang is, wordt gestreefd naar een duurzame populatiegrootte van tenminste 250 adulte exemplaren (bron: RAVON). Op de langere termijn wordt gestreeft naar de oorspronkelijke populatiegrootte ten tijde van het aanwijzingsbesluit (500 adulte exemplaren) Bronzones Zuidflank Centraal Plateau Hoog op de noordflank van het Beneden Geuldal liggen verspreid enkele boscomplexen die deel uitmaken van het Natura 2000-gebied Geuldal. Het gaat om het Ravensbosch en het Kloosterbosch. In deze bossen liggen op verschillende plaatsen bronnen en bronzones, waarbij in het Ravensbosch sprake is van echte Kalktufbronnen. Ze worden namelijk gevoed met grondwater dat afstroomt van het Centraal Plateau (Plateau van Schimmert) over kalkhoudende kleilagen, die hier op de dalflank dagzomen. De bronbossen zijn soortenrijk ontwikkeld (beide soorten Goudveil, Boswederik, Bittere veldkers) en worden plaatselijk gekenmerkt door veel Moeraszegge en Reuzenpaardestaart. Daarnaast is ook de flora van het kalkrijke hellingbos goed vertegenwoordigd met onder meer Eenbes en Bosbingelkruid. Van het Ravensbosch is bekend dat het in de Romeinse tijd ten minste gedeeltelijk was ontbost, getuige fundamentenresten van een villa complex. Ook loopt hier het tracé van een oude Romeinse weg van noord naar zuid door het bos. Habitats *Kalktufbronnen (H7220) Kalkmoerassen (H7230) Beuken-eikenbossen met Hulst (H9120) Eiken-haagbeukenbos (heuvelland) (H9160_B) Vochtige alluviale bossen (H91E0_C) Soorten - *Kalktufbronnen (H7220) en Kalkmoerassen (H7230) Verspreiding en oppervlakte Het zwaartepunt voor beide habitattypen in het Natura 2000-gebied Geuldal ligt zonder twijfel in het Ravensbosch. Hier komen beide habitattypen naast elkaar voor. Ze liggen landschappelijk gezien op 61

62 Concept 62 dezelfde positie in het landschap, in een zijdal halverwege de helling, en worden gevoed door kalkrijk water. De Kalktufbronnen, vaak weinig meer dan puntlocaties, liggen op beschaduwde plaatsen in het bos. Het Kalkmoeras ligt in een open veld en maakt deel uit van een bronveentje dat ter plaatse bekend staat als het Carex-weitje. In beide gevallen is sprake van venige bodems, waarbij vooral in de Kalktufbronnen ook actieve kalktufvorming plaatsvindt. Daarnaast treedt ook in sommige bronnetjes in het Kloosterbosch kalktufvorming op. Tot voor kort zijn Kalktufbronnen nooit afzonderlijk gekarteerd. In onderstaande tabel zijn de nu bekende locaties vastgelegd. Het totale oppervlak bedraagt voor beide typen circa 0,1 hectare. Trend Het Kalkmoeras in het Ravensbosch wordt al vanaf begin 20 e eeuw uitvoerig beschreven. Het kenmerkte zich door veel bijzondere soorten. Het Kalkmoeras was onderdeel van een grotere open gekapte weide op de helling. Na de Tweede Wereldoorlog liep het perceel dicht met bos. Omstreeks 1995 is het perceel opnieuw open gekapt en is met redelijk succes weer maaibeheer ingevoerd. Een deel van de soorten keerde terug waaronder Gele zegge, Schubzegge, maar ook Wolmos en Rozetmos. Van de historische ontwikkeling in de Kalktufbronnen is weinig bekend. Aangezien kalktuf in het gebied op meer plaatsen wordt aangetroffen dan waar nu actieve tufvorming plaatsvindt, is het vermoeden dat het areaal is afgenomen. Kwaliteit & bedreigingen De kwaliteit van beide habitattypen is doorgaans matig tot slecht. Het Carex-weitje wordt bedreigd door verruiging, als gevolg van toestromend vervuild grondwater met een hoog nitraat- en sulfaatgehalte. Het venige substraat breekt daardoor als gevolg van interne eutrofiëring af en werkt zo verruiging in de hand. Vooral langs de afstromende beek dringen ruigtekruiden sterk op (onder andere Harig wilgenroosje). Verbossing van de standplaats is een probleem, dat zonder adequaat maaibeheer de overhand zal krijgen. Direct ten noorden van het Carex-weitje, bevinden zich ook standplaatsen van een hellingveen/kalkmoeras-complex. Dit is 50 jaar geleden beplant met Essen, maar maakt desondanks nog steeds geen florissante indruk. Aan de noordzijde wordt het Kalkmoeras begrensd door een oud, gemengd bos met sparren, gelegen in een deel van het lokale intrekgebied. Hiervan zal een verdrogende werking uitgaan. Het is bekend dat naaldhout meer verdampt dan loofhout. Mogelijk heeft daar ook het diep ingesneden (vervallen) bospad een periodiek drainerende werking op het perceel. Op bepaalde plaatsen wordt in het gebied kalktuf aangetroffen. Op locaties waar op dit moment geen water uittreedt of de ph te laag is, slaat tegenwoordig geen tuf meer neer. Dit wijst op verdroging. In en rond Kalktufbronnen wordt op meerdere plaatsen verruiging met bramen en of brandnetels geconstateerd (zie tabel in bijlage 1). Eén van de locaties ligt in een sparrenbosje (zie tabel in bijlage 1). Betreding van dit kwetsbare habitat kan de vegetatie en tufvorming beschadigen. Perspectief onder de huidige omstandigheden De uitbreiding van Gele zegge in het perceel lijkt er op te wijzen dat op korte termijn dankzij het gevoerde beheer nog enige kwaliteitsverbetering van het Kalkmoeras tegemoet kan worden gezien. Toch is de instandhouding op langere termijn ongunstig. Zonder sterke verbetering van het zwaar verontreinigde grondwater is vooral het behoud van het Kalkmoeras op langere termijn twijfelachtig. Gelet op het debiet dat afstroomt uit dit hellingveentje, kan het intrekgebied niet al te groot zijn en beslaat het naar verwachting direct bovenstrooms, hooguit enkele hectaren, een deel hiervan is bos. Areaalvergroting van het Kalkmoeras in het Ravensbosch is niet opportuum, aangezien dan een groot oppervlak op eenzelfde gradient dient te worden opengekapt. Binnen het Ravensbosch zijn er geen van dit soort gradientrijke zones aanwezig die dezelfde of een betere waterkwaliteit hebben voor de ontwikkeling van Kalkmoeras. De enige uitbreidingsmogelijkheid voor Kalkmoeras binnen het Natura 2000 gebied het Geuldal ligt in deelgebied 4. Er is binnen deelgebied 4 ooit nog een Kalkmoeras geweest. Dit lag in een grubbe in de 62

63 Concept 63 toenmalige Meerssenerheide (De Dellen). Tegenwoordig is ook dit gebied met bos bedekt. Op de grens van de Dellen met de Groeve Curfs, maar ook in de groeve zelf, zijn uitbreidingsmogelijkheden voor Kalkmoeras na gericht onderzoek naar de mogelijkheden voor de ontwikkeling van Kalkmoeras na inrichting van de hellingen van de groeve. Ook voor de Kalktufbronnen is de instandhouding op langere termijn als matig ongunstig tot ongunstig te betitelen. Vooral voor de locaties op venig substraat, gelden dezelfde overwegingen als voor het Kalkmoeras, vanwege de toestroom van zwaar belast grondwater. Op meer stenige standplaatsen is het perspectief ingeschat als matig ongunstig. Deze puntlocaties kunnen door de verruiging die in het omliggende bronbos optreedt (brandnetel, braam) overgroeid raken en hun kenmerkende mosflora verliezen. Beuken-eikenbossen met Hulst (H9120) Verspreiding en oppervlakte Dit habitattype komt alleen in het Ravensbosch verspreid voor op de wat hogere delen van de hellingen. Elders ontbreekt het. Het type is vooral in de noordelijke helft van het Ravensbosch aanwezig waar het op de dalflank boven het bronbos op meerdere, verspreid gelegen plaatsen is te vinden. In het zuidelijk deel komt het alleen aan de zuidrand voor. In de rest van het gebied komen op uitgebreide schaal, andere of sterk gedegenereerde vormen van dit bostype voor. De totale oppervlakte bedraagt ongeveer 4 hectare. Kwaliteit & bedreigingen In de huidige situatie is het nog allerminst optimaal ontwikkeld. Grote delen van het bos, waaronder het noordelijke deel van het Ravensbosch, hebben geen noemenswaardige ondergroei. Bovendien zijn aan de bovenrand van de hellingen vaak verruigde zonen met bramen of brandnetels aanwezig. Dat wijst op het inwaaien en afspoelen van meststoffen. Op sommige plaatsen lijkt het doorplanten met sparren afbreuk te hebben gedaan aan dit bostype. Perspectief onder de huidige omstandigheden Matig ongunstig. Een deel van de bossen zonder noemenswaardige ondergroei ontwikkelt zich misschien op termijn richting dit habitattype. Eiken-haagbeukenbos (heuvelland) (H9160_B) Verspreiding en oppervlakte Dit habitattype komt binnen dit deelgebied, in meerdere varianten, vrij algemeen voor. Het is vooral op de hellingen te vinden. Plaatselijk dankt het haar voorkomen aan de beïnvloeding door grondwater. In deze situaties zijn ze vaak veel weelderiger ontwikkeld dan de drogere vormen hoger op de hellingen. In het Ravensbosch is het type vooral in de noordelijke helft aanwezig, waarbij de vochtige variant rond de bronzones en in een smalle zoom langs de beek is te vinden. De drogere variant komt hier hoger op de helling voor, buiten de invloedsfeer van grondwater. Deze variant is ook in de verschillende delen van het Kloosterbosch aanwezig. De totale oppervlakte van dit habitattype bedraagt circa 16 hectare. Trend De trend komt overeen met de algemene trend die voor dit bostype opgaat. Verzuring, verdroging en eutrofiëring hebben de ondergroei sinds 1950 negatief beïnvloed. Kwaliteit & bedreigingen Aangezien een deel van dit habitattype als grondwaterafhankelijk valt te betitelen, is het niet alleen gevoelig voor verdroging. Het kan ook verruigen als gevolg van de verslechterde grondwaterkwaliteit. Op 63

64 Concept 64 meerdere plaatsen is sprake van door brandnetel of bramen gekarakteriseerde vegetaties. Daarbij komt dat de verschillende boskernen vaak klein en smal zijn, waardoor randinvloeden vrijwel overal doordringen. Bepaalde bosjes liggen bijvoorbeeld ingebed temidden van intensief gebruikte akkers. In vergelijking met een natuurlijke plantensamenstelling valt op dat de ondergroei nogal nutriëntenrijk zijn ontwikkeld. Dat valt te zien aan het voorkomen van onder meer Braam, opslag van Gewone vlier en Kleefkruid. In het Kloosterbosch-Oost hebben dit soort verruigde vegetaties zelfs de overhand. Perspectief onder de huidige omstandigheden Het perspectief is ongunstig, vanwege de gevoeligheid voor verdroging en eutrofiëring via zowel het grondwater als het inwaaien van eutrofiërende stoffen uit de omgeving. Vochtige alluviale bossen (H91E0_C) Verspreiding en oppervlakte Verreweg het grootste oppervlak is te vinden in het Kloosterbosch-West (Bron-welleput), maar dat behoort niet tot het Natura 2000-gebied. Daarnaast komt een klein oppervlak voor langs de bronbeken in het Kloosterbosch-Oost en het Ravensbosch. In dat laatste gebied is het hoger op de oostelijke helling in bron- en kwelzones te vinden. Op een enkele plek, ten noorden van het Carex-weitje (Kalkmoeras) in het Ravensbosch, neemt het deels de standplaats in van een hellingveen/kalkmoeras. Het totale areaal bedraagt 4 hectare. Trend De trend in dit habitattype laat zich lastig beschrijven. Duidelijk is dat de eutrofiëring op tal van plaatsen in de loop der tijd is toegenomen. Plaatselijk lijkt ook verdroging aan de orde. Een lichte verbetering lijkt op te treden in het Ravensbosch, sinds daar de lozingen bovenstrooms zijn gestaakt. Kwaliteit & bedreigingen In het Kloosterbosch-west gaat het vooral om fragmentaire vormen of verruigde vormen. In het Ravensbosch gaat het naast verruigde vormen op de dalvloer om goed ontwikkelde vormen die vooral in de bron- en kwelzones op de dalflank (bronbossen) zijn aan te treffen. In goed ontwikkelde vorm is het voorts aan de zuidrand van Kloosterbosch-west aan te treffen en in Kloosterbosch-oost. De fragmentaire ontwikkeling hangt deels samen met de ouderdom van de opstanden. Deels gaat het daar om voormalige naaldhout en populierenstandplaatsen. Echter, eutrofiëring van de standplaatsen, geïndiceerd door een hoog aandeel brandnetels in het bos of vlak rond de bronnen, is het gevolg van een voeding met het in deze omgeving extreem sterk met nitraat en sulfaat belaste grondwater. Op de dalvloer kan het ook mede het gevolg zijn door de invloed van vervuild, oppervlakkig afstromend water. Dat water is afkomstig van de hogerop gelegen intensief gebruikte plateaugebieden. De Strabekervloedgraaf in het Ravensbosch kreeg vroeger ook nog afvalwater te verwerken dat afkomstig was uit het Groot Haasdal. Verdroging speelt ook een rol. Een grote bron hoog op de oostflank vlak onder Berkenhof, blijkt te zijn gecapteerd ten gunste van de watervoorziening van de boerderij Holswick. In de loop liggen daar ook nog oude leidingen. Het bronbeekje in Kloosterbosch-Oost maakt eveneens een verdroogde indruk. Perspectief onder de huidige omstandigheden Het perspectief is matig ongunstig. De bronnen en brongemeenschappen zijn nog steeds soortenrijk ontwikkeld. De randzones maken echter vaak een verruigde indruk. Dat wijst er op dat het habitat onder druk staat. 64

65 Concept De Geul en haar zijbeken De Geul is een typische heuvellandbeek, een relatief snelstromend beektype. Haar oorsprong ligt in België, aan de voet van de Ardennen. Op Nederlands grondgebied legt de Geul nog 38 km af naar de Maas. Het Nederlandse deel van het stroomgebied omvat circa 120 kilometer aan beken. Tot de bekendste zijbeken behoren de Gulp, Selzerbeek en Eyserbeek. De Geul en haar zijbeken hebben zich in het verleden meanderend door het landschap ingesneden. De natuurlijke meandering is echter vanaf de Middeleeuwen op veel plekken in de Geul stopgezet door al dan niet kunstmatige vastlegging en kanalisering van trajecten. De vastlegging en het rechttrekken van trajecten is pas op grote schaal toegepast vanaf de 19 e eeuw. De bescherming van lager gelegen landbouwpercelen zijn hier debet aan. Een deel van de oeververdediging is inmiddels verwijderd, waardoor delen van de beken weer kunnen meanderen. Vanaf de grens tot aan Mechelen snijdt de Geul zich in overwegend kalkarme zanden en verspoelde löss in op een ondergrond van Carboonafzettingen (zandsteen en schalies). Vanaf Mechelen tot bij Gulpen doorsnijdt ze, net als de Gulp, een zone met Vaalser groenzand en Akens witzand. Dit zijn afzettingen die stroomopwaarts, hoger op de Geuldalflanken dagzomen en daar aanleiding geven tot vele bronnen. In deze geologische formatie ligt dan ook het oorspronggebied van al haar zijbeken (onder andere Cottesserbeek, Terzieterbeek, Mechelderbeek, Selzerbeek). Vanaf Gulpen tot Oud-Valkenburg snijdt de Geul Gulpens krijt aan, terwijl ze stroomafwaarts daarvan op haar zuidflank Maastricht krijt blootlegt en op haar noordoever de Oligocene zand- en kleibodems van het Centraal Plateau aansnijdt. In de bovenloop snijdt de beek metaalertsvoorkomens aan (La Calamine, Kelmis), waardoor de beek van nature al belast was met onder andere zink en lood. Vanaf de Romeinse tijd tot begin 20 e eeuw was daar een florerende mijn- en metaalindustrie gehuisvest. Stortbergen met metaalslakken vormen nog altijd een bron van zware metalen voor de Geul. Ook de beemden zijn een bron van zwate metalen. De alluviale bodems van de beemden zijn namelijk tot diep onder maaiveld sterk belast met deze stoffen. De hoogste concentraties worden stroomopwaarts van Gulpen-Mechelen aangetroffen. Hier liggen de concentratie een factor 5 hoger dan verder stroomafwaarts. Door erosie van de oevers gaan deze stoffen andermaal op transport. Toch heeft deze metaalbelasting nooit verhinderd dat het Geulsysteem vanouds rijk was aan beekvissen. De boven- en benedenloop van de Geul hebben verschillende waterkwaliteitsontwikkelingen doorgemaakt. De waterkwaliteit van de benedenloop is sterk verbeterd in de jaren 90. De bovenloop heeft juist in de jaren 90 (en 2 e helft jaren 80) een sterke verslechtering meegemaakt. Een verbetering dankzij waterzuiveringen en de sanering van overstorten en puntlozingen is daar pas opgetreden sinds circa 2000, maar behoeft nog verdere verbetering. Ook bovenstrooms, in België, verbetert de situatie de laatste tijd. De Geul komt bij afvoeren van m 3 /s (meetpunt Meerssen) plaatselijk tot overstroming. Bij afvoeren van meer dan 40 m 3 /s doen zich grootschalige overstromingen voor. Een dergelijk debiet doet zich tegenwoordig ongeveer eens in de tien jaar voor. Morfologisch gezien voldoet een groot deel van de waterlopen in het Nederlandse stroomgebied al (weer) aan de hoogste kwaliteitsniveaus, de Gulp in het bijzonder. Deze hoge score is mede te danken aan het feit dat in het afgelopen decennium langs de Geul op tal van plaatsen de oeververdedigingen weer zijn verwijderd, met spectaculaire morfo-dynamische processen tot gevolg (onder andere Ingendael). Ook zijn of worden op verschillende knelpunten vismigratie voorzieningen aangelegd. Sinds 2000 gaan ook de stroomminnende beekvispopulaties weer sterk vooruit (onder andere Barbeel, Gestippelde alver en Beekdonderpad). Habitats Beken en rivieren met waterplanten (H3260_A) Oeverruigten en droge bosranden (H6430_C) Soorten 65

66 Concept 66 Beekprik (H1096) Beekdonderpad: H1163) Complementair: Gaffellibel (H1037) De Gaffellibel komt op dit moment nog niet langs de Geul en haar zijbeken voor. Habitatkenmerken zijn wel aanwezig en bieden inmiddels voldoende perspectief voor een toekomstige kolonisatie. Beken en rivieren met waterplanten (H3260_A) Verspreiding en oppervlakte De Vlottende waterranonkel is op te vatten als de kenmerkende soort die het voorkomen van dit habitattype indiceert. Ze is aangetroffen op meerdere plaatsen in de benedenloop, tussen Houthem en Meerssen, bij Etenaken, maar ook stroomopwaarts van Mechelen. Trend De trend lijkt positief. De Vlottende waterranonkel is gevoelig voor watervervuiling. De soort komt vooral stroomopwaarts van Mechelen voor. In de middenloop en benedenloop van de Geul zijn hooguit zeer verspreide vondsten bekend. De Vlottende waterranonkel komt momenteel niet in de Gulp voor. De boven- en benedenloop van de Geul hebben een verschillende waterkwaliteitsontwikkeling doorgemaakt. De benedenloop is sterk verbeterd in de jaren 90. De bovenloop heeft daarentegen in de jaren 90 (en 2e helft jaren 80) een sterke verslechtering meegemaakt. Echter na 2000 is in de bovenloop van de Geul een verbetering opgetreden, maar deze behoeft nog een verdere verbetering. Kwaliteit en bedreigingen De verbeterende waterkwaliteit en het herstel van de morfo-dynamiek in het Geulsysteem zijn voldoende voor een duurzame instandhouding. Een te sterk verhoogde sliblast als gevolg van erosie is mogelijk wel een probleem. Perspectief onder de huidige omstandigheden Gezien de op veel plaatsen herstelde morfo-dynamiek, de verbeterde waterkwaliteit en vele grindbanken zijn er nog grote potenties voor een verdere uitbreiding van het areaal en de kwaliteit van dit type. Ruigten en zomen (droge bosranden) (H6430_C) Verspreiding en oppervlakte Dit type, dat gebonden is aan open plekken en randen van zandige oeverwalbossen, komt slechts in fragmentaire vorm voor, onder andere bij Waterop langs de Gulp. Twee kenmerkende soorten, Kruisbladwalstro en Kleine kaardebol komen alleen tussen Gulpen en Valkenburg en in mindere mate stroomafwaarts tot Geulhem in elkaars nabijheid voor. Langs de Gulp en Eyserbeek ontbreekt Kruisbladwalsto maar is de Kleine kaardebol wel aanwezig. Het omgekeerde is echter het geval langs de Geul bovenstrooms van Gulpen. Andere karakteristieke soorten van dit habitattype Torenkruid, Knolribzaad en Stijve steenraket zijn niet bekend uit het Geuldal. In de benedenloop nabij Meerssen verschijnt in de oeverruigten Lancetbladig kruiskruid. Het huidige totale oppervlakte is zeer gering. Trend Het fragmentaire karakter van deze gemeenschap maakt de beschrijving van een trend zeer lastig. Het areaal lijkt echter te zijn afgenomen. Kwaliteit en bedreigingen In het algemeen geldt dat de ruigten en zomen in het heuvelland de afgelopen decennia een veel sterker nitrofiel karakter hebben gekregen onder invloed van watervervuiling (slib) en bemestingsdruk. Dit zal bij dit type van minder voedselrijke ruigten, zo mogelijk, nog sterker gelden. Op dit soort half open 66

67 Concept 67 standplaatsen kunnen daardoor brandnetels gaan domineren en wil ook Reuzenberenklauw nog al eens verwilderen. Ook het volledig dichtgroeien van de standplaatsen met bosopslag vormt voor dit type vegetaties een probleem. Perspectief onder de huidige omstandigheden Herstel van de morfo-dynamiek en daarmee het ontstaan van hogerop gelegen, zandige oeverwallen, kan op termijn gunstig zijn voor dit type mede dankzij het geëxtensiveerde landgebruik langs grote delen van de beken, de Geul in het bijzonder. Beekprik (H1096) Verspreiding en habitats Deze soort is tegenwoordig (weer) in de Geul en enkele zijbeken stroomopwaarts van Gulpen bekend, zoals de Terzietterbeek en Mechelderbeek. In deze zijbeken is een standpopulatie aanwezig, maar er is ook optrek vanuit de Geul geconstateerd. In 2005 werd een populatie buiten de Natura 2000-begrenzing, aangetroffen, namelijk in de benedenloop van de Zieversbeek. De soort was daar ruim 40 jaar niet meer waargenomen. Het voorkomen in andere zijbeken waar ze voorheen van bekend was, wordt niet uitgesloten. Het paai- en leefgebied van de Beekprik bevindt zich in zonnige, relatief snelstromende (0,4-0,8 m/s) beektrajecten met zand en fijn grind. Het opgroeigebieden van de larven ligt echter in slibrijke, meer stroomluwe habitats. Trend Tot circa 1930 was de Beekprik als vrij algemeen te betitelen in de Geul tot Meerssen. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw kwam de soort nog bovenstrooms van Wittem voor. Ze werd toen ook nog aangetroffen in de Terzietterbeek, de Mechelderbeek, de Cottesserbeek en de Zieversbeek. In de periode ging de soort verder achteruit als gevolg van de sterk verslechterende waterkwaliteit door riool- en gierlozingen. Tegelijkertijd werden zijbeken geheel of gedeeltelijk overkluisd. De vondsten sinds 1990 wijzen weer op een uitbreiding en herkolonisatie van het eerder verloren gegane leefgebied. Dit is een gevolg van onder andere waterkwaliteitsverbetering. Bedreigingen Hoge piekafvoeren, en puntlozingen kunnen de kleine populaties bedreigen. Overkluizing van delen van zijbeken op de oostelijke Geuldalflank maar ook in de Terzieterbeek, heeft de toegang tot bovenloopjes en brongebieden onmogelijk gemaakt (versnippering leefgebied). Hetzelfde effect kunnen hoge drempels hebben, zoals in de Klitserbeek bij de kruising met de weg. Perspectief Gelet op de trend is het perspectief gunstig: De soort hersteld zich. Verdere verbetering van de waterkwaliteit en het verwijderen van overkluizingen in zijbeken maakt deze beter toegankelijk en zorgt niet alleen voor versterking van de habitatkwaliteit maar ook voor een robuuster ecologisch netwerk. Verdere verbetering van de water- en waterbodemkwaliteit is essentieel voor Beekprik. Na eventuele milieucatastrofes in de hoofdloop kunnen die dan weer sneller worden gekoloniseerd. Beekdonderpad (H1163) Verspreiding en habitat Recent is vast komen te staan dat de oorspronkelijke Rivierdonderpad (Cottus gobio) niet in Nederland voorkomt, maar dat er sprake is van het voorkomen van twee andere soorten donderpadden, namelijk de (Laagland) Rivierdonderpad (Cottus perifretum) en Beekdonderpad (Cottus rhenanus). Deze eerstgenoemde heeft zich sinds 1980 sterk uitgebreid binnen Nederland. Deze soort komt vooralsnog niet voor in het Natura 2000-gebied Geuldal. In het Geulsysteem komt echter de nationaal veel sterker bedreigde Beekdonderpad frequent voor. Ze is in de Geul, de Gulp en zijtakken te vinden, zo ook buiten de Natura 2000-gebied begrenzing, in de Zieversbeek. 67

68 Concept 68 De soort is gebaat bij morfologisch gevarieerde beken met een goede waterkwaliteit en habitatdiversiteit. Naast snelstromende beken heeft de soort ook langzamer stromende delen (0,1 0,5 m/s) nodig om te schuilen. Trend Na een geleidelijk herstel in de zijbeken voor 2000 en in de Geul in België, heeft de Beekdonderpad zich sinds 2000 krachtig hersteld in de Geul zelf, waar ze tussen nog amper voorkwam. De soort heeft zich waarschijnlijk vanuit een kernpopulatie in België en de zijbeken van de Geul, verder verspreid tot aan de Groote molen bij Meerssen (Dorenbosch et al, 2008). Bedreigingen Beperkende factoren zijn waarschijnlijk de waterkwaliteit, vervuilde slibbodems (met een hoge concentratie zware metalen), gebrek aan habitat en migratiebarrières in de beek. Afvalwaterlozingen (vooral vanuit België) en daarmee samenhangende lage zuurstofgehaltes, hebben een negatieve invloed. Waarschijnlijk komt de Beekdonderpad vanwege de relatief slechte waterkwaliteit in het bovenstroomse deel van de Geul niet voor op het traject tussen Mechelen en de grens met België. Door het vastleggen van oevers en slibafzet in stroomluwte van de beek verdwijnt geschikt habitat. Bekend is dat daar waar populaties van de Rivierdonderpad en de (forsere) Beekdonderpad elkaar ontmoeten hybridisatie op kan treden (Dorenbosch et al, 2008). Hybridisatie kan daarmee een bedreiging vormen voor het voortbestaan van één van de weinige, maar wel de grootste Nederlandse populatie Beekdonderpadden. De precieze effecten van hybridisatie en in welke mate de Beekdonderpad resistent is voor de invasieve Rivierdonderpad, zijn onvoldoende bekend (mondelinge meded. M. Dorenbosch). Op dit moment voorkomt alleen de stuw nabij de Groote molen bij Meerssen nog dat de beide soorten met elkaar contact maken. Overige molens in de Geul zijn of worden binnenkort passeerbaar voor vissen. Zodra deze laatste barrière vervalt kan de Rivierdonderpad verder stroomopwaarts trekken en kan de typische Beekdonderpad mogelijk tot de kleinere zijbeken worden teruggedrongen of misschien zelfs door hybridisatie verdwijnen. Hiernaast is het onvoldoende bekend of de Beekdonderpad een mate van resistentie kan ontwikkelen voor de Rivierdonderpad indien de soorten met elkaar in contact komen (mondelinge meded. M. Dorenbosch). Onderzoek naar de effecten van hybridisatie en de mate van resistentie van de Beekdonderpad voor de Rivierdonderpad dienen te worden onderzocht, voordat de Groote Molen bij Meerssen vispasseerbaar kan worden gemaakt. Er liggen stroomopwaarts van de Groote molen bij Meerssen nog tal van mogelijkheden tot verder habitatherstel voor de Beekdonderpad. Deze dienen eerst te worden benut alvorens de stuw bij Meerssen op te heffen. De populatie Beekdonderpadden in de Geul is dan zo optimaal mogelijk verspreid waardoor competitie met Rivierdonderpadden mogelijk beter aangegaan kan worden. Perspectief De doelstelling voor deze soort kan grotendeels worden behaald door verbetering van de habitatkwaliteit (waterkwaliteit, oevermorfologie en, indien noodzakelijk, beter passeerbaar maken van molens of stuwen). Verdere verbetering van de waterkwaliteit stroomopwaarts van Mechelen en het verwijderen van overkluizingen in zijbeken maakt het stroomgebied van de Geul beter toegankelijk. Verdere verbetering van de water- en waterbodemkwaliteit is essentieel voor Beekdonderpad. Het zorgt daar ook voor een verbetering van de kwaliteit van het habitat van deze soort en de ontwikkeling van een robuuster ecologisch netwerk Groeven De ondergrond van Natura 2000-gebied Geuldal bestaat vrijwel overal uit mergel (Formaties van Maastricht en Gulpen). In de omgeving van Valkenburg en Meerssen is de samenstelling zodanig dat er al vanaf de Middeleeuwen in ondergrondse groeven mergelblokken (huizenbouw) en losse mergel (voor de landbouw) werden gewonnen. De gangenstelsels die hieruit ontstonden zijn voor vele doeleinden in gebruik (geweest), waaronder het gebruik als overwinteringsgebied voor verschillende vleermuissoorten. Er vindt in mergelgroeven geen specifiek beheer plaats voor de vleermuizen. Veel mergelgroeven, ook de Gemeentegroeve, Fluweelengroeve, Sibbergroeve en de Geulhemergroeve, zijn in de zomer en winter in gebruik voor menselijke activiteiten. Alle groeven zijn overigens wel afgesloten met toegangshekken. 68

69 Concept 69 Voor de groeven van de natuurbeherende instanties geldt een gedragscode waarbij in het gebruik rekening wordt gehouden met de overwinterende vleermuizen door het beperken van de toegang in de winterperiode (zie In het Geuldal bevinden zich rond de honderd grotere en kleinere ondergrondse mergelgroeven Habitats - Soorten Meervleermuis (H1318) Ingekorven vleermuis (H1321) Vale vleermuis (H1324) Meervleermuis (H1318) Verspreiding Overwinterende Meervleermuizen komen in het Geuldal in hoofdzakelijk 16 groeven voor; de Flessenberg, de Gemeentegroeve en de Fluweelengroeve zijn hiervan verreweg de belangrijkste (zie bijlage 3). In de Gemeentegroeve betreft het, het zogenaamde Oud Deel en alle gedeelten achter de voormalige schuilkelder. De grotere groeven vormen een geschikt overwinteringsgebied voor Meervleermuizen omdat verder weg van de ingang een uiterst stabiel klimaat heerst. Trend De aantalsontwikkeling van Meervleermuizen is door jaarlijkse tellingen sedert medio vorige eeuw bekend. Sedert 1985 is de aantalsontwikkeling in Natura 2000-gebied Geuldal neutraal, al zijn er jaarlijkse fluctuaties (figuur 2.2). Figuur 2.2 Aantalsontwikkeling van de Meervleermuis in Natura 2000-gebied Geuldal (Bron: VZZ, CBS). Bedreigingen Bedreigingen voor Meervleermuizen liggen vooral in de aard van hun voedsel en in de kolonieplaatsen of overwinteringplaatsen. Meervleermuizen foerageren met name op insecten en zijn daarmee kwetsbaar wanneer de insectenrijkdom (via de waterkwaliteit) verminderd. Kolonieplaatsen kunnen bedreigd worden door restauraties of afbraak van oude gebouwen. Bedreiging van de overwinteringsplaatsen is er door menselijk gebruik van mergelgroeven wanneer de rust voor de winterslaap verstoord wordt of in de nazomer (augustus) ingangspartijen s nachts doorlopend verlicht worden. De verstoring door menselijk medegebruik binnen de groeven hangt vooral samen met geluid, licht en veranderingen in vochtigheid en temperatuur. De frequentie en intensiteit waarmee verstorende invloeden optreden is eveneens van belang (Van Wijngaarden 1967; Voûte & 69

70 Concept 70 Smeenk 1991; Voûte & Lina 1986; Daan, 1980; Weinreich & Oude Voshaar 1987; Limpens et al., 1997; Broekhuizen et al., 1992; Glas 1986). Verstoring gaat daarom uit van exploitaties en van illegaal bezoek. Perspectief onder de huidige omstandigheden De mogelijkheden voor de uitbreiding van de populatie worden met name in de zomersituatie gedacht. Hiervoor dient de rust in de huidige overwinteringsgebieden en lokaties wel geborgd te worden. Dat geldt ook voor de toegangen tot de overwinteringsverblijven, waarvan eventuele verlichting een storende factor is en dus tegengegaan moet worden. Het perspectief van de functie van de overwinteringsverblijven is onder de huidige omstandigheden neutraal. Ingekorven vleermuis (H1321) Verspreiding De Ingekorven vleermuis overwintert in een groot aantal groeven in het Geuldal. De belangrijkste zijn de Sibbergroeve (in Oud deel), Schenkgroeve, Gemeentegroeve (in Oud deel + gedeelten achter de voormalige schuilkelder) en de Vallenberggroeve. In bijlage 3 staat dit weergegeven. Naast de groeven die in de tabel zijn genoemd worden incidenteel ook Ingekorven vleermuizen in andere groeven gevonden. De grotere groeven vormen een geschikt overwinteringsgebied voor deze soort omdat verder weg van de ingang een uiterst stabiel klimaat heerst. Ook s zomers komen Ingekorven vleermuizen in het Zuid-Limburgse landschap voor. Hierover zijn weinig gegevens beschikbaar, zodat er geen uitspraak over aantallen Ingekorven vleermuizen in de zomer gedaan kan worden. Trend Figuur 2.3 Aantalsontwikkeling van de Ingekorven vleermuis in Natura 2000-gebied Geuldal (Bron: VZZ, CBS). De aantalsontwikkeling van Ingekorven vleermuizen is door jaarlijkse tellingen sedert medio vorige eeuw bekend. Na een aanvankelijk dramatische achteruitgang tussen de veertiger jaren en de zestiger jaren van de vorige eeuw is de populatie eerst langzaam enigszins hersteld; tegenwoordig is er een groter herstel al zijn de aantallen van rond de 2 e Wereldoorlog nog niet bereikt (zie ook figuur 2.3). Bedreigingen Bedreigingen voor vleermuizen liggen in zijn algemeenheid vooral in de aard van hun voedsel en in de kolonieplaatsen of overwinteringplaatsen. Ingekorven vleermuizen foerageren met name op de grotere insecten en zijn daardoor kwetsbaar wanneer die in aantal achteruit gaan. Kolonieplaatsen kunnen bedreigd worden door restauraties of via bosonderhoud. Bedreiging van de overwinteringplaatsen is er door menselijk gebruik van mergelgroeven wanneer de rust voor de winterslaap verstoord wordt of in de nazomer (augustus) ingangspartijen s nachts doorlopend verlicht worden. De verstoring door menselijk medegebruik binnen de groeven hangt vooral samen met geluid, licht en veranderingen in vochtigheid en temperatuur. De frequentie en intensiteit waarmee verstorende invloeden optreden is eveneens van belang (Van Wijngaarden, 1967; Voûte & 70

71 Concept 71 Smeenk, 1991; Voûte & Lina, 1986; Daan, 1980; Weinreich & Oude Voshaar, 1987; Limpens et al., 1997; Broekhuizen et al., 1992; Glas, 1986). Verstoring gaat daarom uit van exploitaties en van illegaal bezoek. Perspectief onder de huidige omstandigheden Ingekorven vleermuizen komen in Nederland voor aan de noordrand van hun verspreidingsgebied. Dit maakt ze relatief kwetsbaar. De toenemende belangstelling voor menselijk medegebruik van de overwinteringslocaties is een bedreiging. De mogelijkheden voor de uitbreiding van de populatie worden met name in de zomersituatie gedacht. De rust in de huidige overwinteringsgebieden en -locaties dient dan wel geborgd te worden. Dat geldt ook voor de toegangen tot de overwinteringsverblijven, waarvan eventuele verlichting een storende factor is. Het perspectief van de functie van de overwinteringsverblijven is onder de huidige omstandigheden neutraal. Vale vleermuis (H1324) Verspreiding De Vale vleermuizen overwinteren naast de Sibbergroeve (Oude deel) en Gemeentegroeve (Oud deel en alle gedeelten achter de voormalige atoomschuilkelder) in een viertal andere groeven in het Geuldal. In bijlage 3 staat dit weergegeven. De grotere groeven vormen een geschikt overwinteringsgebied voor Vale vleermuizen omdat verder weg van de ingang een uiterst stabiel klimaat heerst. Er zijn sporadisch waarnemingen uit andere groeven bekend binnen het Geuldal. s Zomers komen Vale vleermuizen ook in het Zuid-Limburgse landschap voor, maar gegevens daarover zijn zo onregelmatig dat die hier buiten beschouwing worden gelaten. Trend De aantalsontwikkeling van Vale vleermuizen is door jaarlijkse tellingen sedert medio vorige eeuw bekend. In de recente tijd is de aantalsontwikkeling in Natura 2000-gebied Geuldal neutraal (figuur 2.4). Figuur 2.4 Aantalsontwikkeling van de Vale vleermuis in Natura 2000-gebied Geuldal (Bron: VZZ, CBS). Bedreigingen Vale vleermuizen komen in Nederland voor aan de noordrand van hun verspreidingsgebied. Dit maakt ze relatief kwetsbaar. Bedreigingen voor vleermuizen liggen vooral in de aard van hun voedsel en in de kolonieplaatsen of overwinteringplaatsen. Vale vleermuizen foerageren met name op de grotere insecten en zijn daardoor kwetsbaar wanneer die bestreden worden. Kolonieplaatsen kunnen bedreigd worden door restauraties of via bosonderhoud. 71

Natura 2000 gebied Savelsbos

Natura 2000 gebied Savelsbos Natura 2000 gebied 160 - Savelsbos (Zie leeswijzer) Kenschets 160_gebiedendocument_Savelsbos_november 2006 Natura 2000 Landschap: Heuvelland Status: Habitatrichtlijn Site code: NL9801040 Beschermd natuurmonument:

Nadere informatie

Natura 2000 gebied Geuldal

Natura 2000 gebied Geuldal Natura 2000 gebied 157 - Geuldal CONCEPT GEBIEDENDOCUMENT Kenschets Natura 2000 Landschap: Heuvelland Status: Habitatrichtlijn Site code: NL9801041 Beschermd natuurmonument: Meertensgroeve BN Beheerder:

Nadere informatie

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). Afbeelding I.1. Vorming stuwwal Nijmegen en stuwwal Reichswald Zandige

Nadere informatie

Het Zuid-Limburgse Heuvelland is een uniek stuk Nederland. Uniek door de hoge geologische ouderdom, het reliëf van plateaus en dalen en een

Het Zuid-Limburgse Heuvelland is een uniek stuk Nederland. Uniek door de hoge geologische ouderdom, het reliëf van plateaus en dalen en een andschapsisie Zuidimburg Het Zuid-Limburgse Heuvelland is een uniek stuk Nederland. Uniek door de hoge geologische ouderdom, het reliëf van plateaus en dalen en een bijzondere flora en fauna. Uniek ook

Nadere informatie

Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept

Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept a Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Colofon Deze samenvatting is een uitgave van de

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum : 8 oktober 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2010-005930- gemeente Harderwijk Activiteit : Uitbreiding

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 16 januari 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-015534 - gemeente Ede Activiteit : Verbreding

Nadere informatie

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken Resultaten WAHYD Hoe zit het in elkaar: afkijken bij Noord-Brabant In het onderzoeksproject WAHYD (Waterkwaliteit op basis van Afkomst en HYDrologische systeemanalyse)

Nadere informatie

Programma van Eisen - Beheerplannen

Programma van Eisen - Beheerplannen Programma van Eisen - Beheerplannen Eisen voor de inhoud Inventarisatie 1. Het beheerplan geeft allereerst een beschrijving van de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied (de actuele situatie en trends,

Nadere informatie

De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus AA Ede. Geldermalsen, 28 oktober Geachte heer Van den Top,

De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus AA Ede. Geldermalsen, 28 oktober Geachte heer Van den Top, De Bunte Vastgoed Oost BV T.a.v. dhr. W. van den Top Postbus 8029 6710 AA Ede Geldermalsen, 28 oktober 2015 betreft: project: referentie: behandeld door: bijlage(n): Toetsing herinrichting aan NNN en Natura-2000

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 2 juni 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-017295 - gemeente Arnhem Activiteit : Aanpassingen van

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NOORBEEMDEN & HOOGBOS

ONTWERPBESLUIT NOORBEEMDEN & HOOGBOS ONTWERPBESLUIT NOORBEEMDEN & HOOGBOS Gelet op artikel 3, eerste lid en artikel 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding

Nadere informatie

96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN

96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN 96-(224) 2.0 LOSSE GESTEENTEN Grondboor en Hamer, jrg. 43, no. 5/6, p. 225-227, 3 fig., november 1989 AFZETTINGEN VAN RIJN EN MAAS IN LIMBURG W.M. Felder* In de loop van het Mioceen, 10 tot 7 miljoenn

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 25 maart 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-017295 - gemeente Arnhem Activiteit : Aanpassingen

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 18 maart 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-012117 - gemeente Ermelo Activiteit : verbreden van het

Nadere informatie

Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Geuldal (157)

Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Geuldal (157) Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Geuldal (157) Vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg : december 2015 Definitief, 1 december 2015 Colofon

Nadere informatie

Het Natura 2000 beheerplan Drentsche Aa-gebied: wat houdt het in, wat gaat er gebeuren? Programma

Het Natura 2000 beheerplan Drentsche Aa-gebied: wat houdt het in, wat gaat er gebeuren? Programma Het Natura 2000 beheerplan Drentsche Aa-gebied: wat houdt het in, wat gaat er gebeuren? Informatieavond, 9 december 2014 De Aanleg, Deurze 1 Programma 1. Welkom (Hendrik Oosterveld) 2. Doel van de avond

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 2 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-014232 - gemeente Apeldoorn Activiteit : faunabeheer aan

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum : 21 mei 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2013-018796 - gemeente Beekbergen Activiteit : Sloop en nieuwbouw vakantiewoningen

Nadere informatie

Inspraakwijzer beheerplannen Natura 2000 Drenthe

Inspraakwijzer beheerplannen Natura 2000 Drenthe Inspraakwijzer beheerplannen Natura 2000 Drenthe Waarom deze inspraakwijzer? Deze inspraakwijzer is geschreven als toelichting op de terinzagelegging van het ontwerp-beheerplan voor Natura 2000-gebied

Nadere informatie

Programma. Beheerplan Elperstroomgebied

Programma. Beheerplan Elperstroomgebied Beheerplan Elperstroomgebied Alie Alserda Pietop t Hof Christina Schipper Rienko van der Schuur 1 Elperstroomgebied Natura 2000 14 mei 2013 Programma Inleiding Doelen Knelpunten Activiteiten Aanvullend

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Documentnummer(s). inzagestukken: 02181703 ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND 1 Datum besluit : 24 augustus 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2015-006478

Nadere informatie

ACHTERGRONDDOCUMENT. Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen. Juni 2008

ACHTERGRONDDOCUMENT. Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen. Juni 2008 ACHTERGRONDDOCUMENT Ontwikkelingsvisie en Beheerplan voor de landgoederen Nieuw- en Oud Amelisweerd en Rhijnauwen Juni 2008 Inhoud deel I BASISGEGEVENS 1. Bodem, grondwater en hydrologie 2. Historie van

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 30 mei 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2016-002095 - gemeente Ede Activiteit : sloop en bouw van nieuwe

Nadere informatie

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bijlage 1 Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bijlagel Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek Bodemopbouw en Geohydrologie Inleiding In deze bijlage wordt

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 3 december 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-014232 - gemeente Apeldoorn Activiteit : faunabeheer

Nadere informatie

Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998

Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Vergunning Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 Stille Maatschap L.L.E. Hupperichs en R.A.M. Hupperichs-Coenjaerts te Wijlre Zaaknummer: 2015-0271

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 30 april 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-006073 gemeente Brummen Activiteit : het in bedrijf

Nadere informatie

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

Projectnummer: D03011.000284. Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam MEMO Onderwerp Geohydrologisch vooronderzoek Amsterdam, WTC 5C, 2 oktober 2013 Van mw. M. Duineveld MSc. Afdeling IBZ Aan ZuidasDok Projectnummer D03011.000284. Opgesteld door mw. M. Duineveld MSc. Ons

Nadere informatie

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld Hartelijk welkom Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld Programma Opening Opzet en doel van deze avond Even terug kijken Hoe staat het met de Programmatische Aanpak Stikstof Korte samenvatting

Nadere informatie

Natura 2000-gebied Geuldal

Natura 2000-gebied Geuldal Natura 2000-gebied Geuldal De Staatssecretaris van Economische Zaken Gelet op artikel 3, eerste lid, en artikel 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding

Nadere informatie

WATEROPGAVE GULPDAL visie op landschappelijke inpassing maatregelen bestuurlijk overleg 19 maart 2019

WATEROPGAVE GULPDAL visie op landschappelijke inpassing maatregelen bestuurlijk overleg 19 maart 2019 WATEROPGAVE GULPDAL visie op landschappelijke inpassing maatregelen bestuurlijk overleg 19 maart 2019 historische kaart 1850 topografische kaart 2017 leven met het landschap productiebos - landbouw - boomgaarden

Nadere informatie

Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Geuldal (157)

Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Geuldal (157) Natura 2000 Gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Geuldal (157) Vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg : juni 2015 Definitief, 16 juni 2015 Colofon Datum Definitief,

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 8 september 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2014-004757 gemeente Ede Activiteit : het wijzigen

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 8 september 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-002524 - gemeente Ede Activiteit : het

Nadere informatie

Voorstel aan de commissie Integraal Waterbeheer van 30 november 2011:

Voorstel aan de commissie Integraal Waterbeheer van 30 november 2011: Datum: 16-11-2011 Voorstelnummer: I8025 Onderwerp: voorstel peilgestuurde drainage Voorstel aan de commissie Integraal Waterbeheer van 30 november 2011: 1. het dagelijks bestuur te adviseren over bijgevoegd

Nadere informatie

Programmatische Aanpak Stikstof: PAS

Programmatische Aanpak Stikstof: PAS Programmatische Aanpak Stikstof: PAS Toelichting voorlopig programma Presentatie technische briefing Vaste commissie voor LNV van de Tweede Kamer 30 september 2010 Waarom een Programmatische Aanpak Stikstof

Nadere informatie

Natura essentietabellen Leeswijzer

Natura essentietabellen Leeswijzer Natura 2000- essentietabellen Leeswijzer Ministerie van LNV, juni 2009 Inleiding In diverse Natura 2000-documenten staat informatie over Natura 2000-doelen die sturend is voor het opstellen van beheerplannen.

Nadere informatie

Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet Café Restaurant Rijstal Venhof V.O.F., te Herkenbosch Zaaknummer:

Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet Café Restaurant Rijstal Venhof V.O.F., te Herkenbosch Zaaknummer: Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Vergunning Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 Café Restaurant Rijstal Venhof V.O.F., te Herkenbosch Zaaknummer: 2016-600903 Kenmerk: 2016/86141 d.d. 3

Nadere informatie

Vergunning Artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming. Ontheffing Artikel 3.8, eerste lid, Wet natuurbescherming

Vergunning Artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming. Ontheffing Artikel 3.8, eerste lid, Wet natuurbescherming Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Vergunning Artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming Ontheffing Artikel 3.8, eerste lid, Wet natuurbescherming Gemeente Valkenburg aan de Geul Kerstmarkt

Nadere informatie

Vergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998

Vergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Vergunning Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 J.G.A.M. Vanderheijden, J.M.A.M. Vanderheijden en E.H.M. Vanderheijden-Knops te Epen Zaaknummer: 2012-0295

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 14 juli 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-016050 - gemeente Apeldoorn Activiteit : mestverwerkingsinstallatie

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d, e, f en g Natuurbeschermingswet 1998, Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland en Beleidsregels Stikstof en

Nadere informatie

Procedurewijzer. Voor het ontwerpwijzigingsbesluit Solleveld & Kapittelduinen. #99 Solleveld & Kapittelduinen

Procedurewijzer. Voor het ontwerpwijzigingsbesluit Solleveld & Kapittelduinen. #99 Solleveld & Kapittelduinen Procedurewijzer Voor het ontwerpwijzigingsbesluit Solleveld & Kapittelduinen #99 Solleveld & Kapittelduinen Inhoud Procedurewijzer 2 Wat is Natura 2000? 2 Aanwijzingsbesluit 3 Zienswijze indienen (ontwerpwijzigingsbesluit

Nadere informatie

Natura 2000 gebied 23 - Fochteloërveen

Natura 2000 gebied 23 - Fochteloërveen Natura 2000 gebied 23 - Fochteloërveen (Zie leeswijzer) Kenschets Natura 2000 Landschap: Hoogvenen Status: Habitatrichtlijn + Vogelrichtlijn Site code: NL9801007 + NL9801007 Beschermd natuurmonument: -

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 25 maart 2016 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2016-002095 - gemeente Ede Activiteit : sloop en bouw

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 2 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-014947 - gemeente Arnhem Activiteit : Herinrichting recreatieterrein

Nadere informatie

LANDSCHAPSANALYSE. 3: Landschapsvormen Hoog-Nederland. Sabine Geerlings Academie van Bouwkunst - 27 aprii. 27 september 2013 Academie van Bouwkunst

LANDSCHAPSANALYSE. 3: Landschapsvormen Hoog-Nederland. Sabine Geerlings Academie van Bouwkunst - 27 aprii. 27 september 2013 Academie van Bouwkunst LANDSCHAPSANALYSE 3: Landschapsvormen Hoog-Nederland 27 september 2013 Academie van Bouwkunst Sabine Geerlings Academie van Bouwkunst - 27 aprii Onderwerpen 1. Rivierenlandschap 2. Zandlandschap 3. Krijt-

Nadere informatie

Achtergrondartikel grondwatermeetnetten

Achtergrondartikel grondwatermeetnetten Achtergrondartikel grondwatermeetnetten Wat is grondwater Grondwater is water dat zich in de ondergrond bevindt in de ruimte tussen vaste deeltjes, zoals zandkorrels. Indien deze poriën geheel met water

Nadere informatie

Procedurewijzer. Voor het wijzigingsbesluit Solleveld & Kapittelduinen. #99 Solleveld & Kapittelduinen

Procedurewijzer. Voor het wijzigingsbesluit Solleveld & Kapittelduinen. #99 Solleveld & Kapittelduinen Procedurewijzer Voor het wijzigingsbesluit Solleveld & Kapittelduinen #99 Solleveld & Kapittelduinen Inhoudsopgave Procedurewijzer - 2 Wat is Natura 2000? - 2 Wijzigingsbesluit - 2 In beroep gaan (wijzigingsbesluit

Nadere informatie

1.2 landschap, natuur en recreatie. Landschap

1.2 landschap, natuur en recreatie. Landschap 1.2 landschap, natuur en recreatie Landschap Radio Kootwijk vormt een belangrijke schakel in een aaneengesloten open tot halfopen droog tot vochtig stuifzand- en heidegebied dat zich uitstrekt van het

Nadere informatie

Ontwerpbesluit Geuldal. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Ontwerpbesluit Geuldal. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 1 Ontwerpbesluit Geuldal De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Gelet op artikel 3, eerste lid, en artikel 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding

Nadere informatie

Projectnummer: C01012.100139.0400/LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: 078572453:0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd)

Projectnummer: C01012.100139.0400/LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: 078572453:0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd) MEMO ARCADIS NEDERLAND BV Beaulieustraat 22 Postbus 264 6800 AG Arnhem Tel 026 3778 911 Fax 026 4457 549 www.arcadis.nl Onderwerp: Beknopte watersysteemanalyse de Knoop, Doetinchem Arnhem, 29 juli 2015

Nadere informatie

Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe

Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Gelet op de artikelen 10a en 15 van de Natuurbeschermingswet 1998; BESLUIT:

Nadere informatie

Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder

Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder Natura 2000 gebied 89 - Eilandspolder (Zie leeswijzer) Kenschets Natura 2000 Landschap: Meren en moerassen Status: Habitatrichtlijn + Vogelrichtlijn Site code: NL3004002 + NL4000056 Beschermd natuurmonument:

Nadere informatie

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 en zonder vogeldoelen Erratum Bijlage 9 Toetsing typische soorten in Natura 2000 en zonder vogeldoelen Onderstaande tekst vervangt bijlage 9 bij het

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 9 februari 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-010956 - gemeente Voorst Activiteit

Nadere informatie

Drie aardkundige monumenten

Drie aardkundige monumenten 10 Drie aardkundige monumenten Aardkundige monumenten geven iets weer van de ontstaansgeschiedenis van ons landschap. Een geschiedenis die ons honderden, duizenden of zelfs miljoenen jaren terugvoert in

Nadere informatie

Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Brabantse Wal

Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Brabantse Wal Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Brabantse Wal De Staatssecretaris van Economische Zaken Gelet op de artikelen 10a en 15 van de Natuurbeschermingswet 1998; BESLUIT: Artikel 1 Het besluit van 25 april

Nadere informatie

Drainage en beregening rondom Natura 2000 gebieden

Drainage en beregening rondom Natura 2000 gebieden Drainage en beregening rondom Natura 2000 gebieden 1. Inleiding Ingevolge artikel 19d van de Natuurbeschermingswet is het verboden zonder vergunning projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk

Nadere informatie

Nieuwe vijver aan de Groen van Prinstererlaan.

Nieuwe vijver aan de Groen van Prinstererlaan. Nieuwe vijver aan de Groen van Prinstererlaan. Medio 2015 heeft een graafmachine een grote kuil gegraven onderaan het talud op de hoek van de Groen van Prinstererlaan en de Thorbeckelaan (zie onderstaande

Nadere informatie

Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe

Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe De Staatssecretaris van Economische Zaken Gelet op artikel 3, eerste lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 8 september 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2015-008633 - gemeente Voorst Activiteit

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 27 oktober 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-003821 - gemeente Putten Activiteit : het

Nadere informatie

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Fochteloërveen

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Fochteloërveen Hartelijk welkom Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Fochteloërveen Programma Opening Opzet en doel van deze avond Even terug kijken Hoe staat het met de Programmatische Aanpak Stikstof Korte samenvatting

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d, 19e en 19kd lid 1 onder b Datum : 19 september 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2014-00078 - gemeente Nunspeet

Nadere informatie

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen

Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 gebieden zonder vogeldoelen Bijlage 9 - Toetsing typische soorten in Natura 2000 en zonder vogeldoelen Er zijn acht Natura 2000 en waarvoor geen vogeldoelen zijn geformuleerd, maar die wel binnen één van de helikopterlaagvliegen

Nadere informatie

Hierdense Beek: building with nature in een Veluws beeksysteem. Peter van Beers Waterschap Vallei en Veluwe 3 maart 2016

Hierdense Beek: building with nature in een Veluws beeksysteem. Peter van Beers Waterschap Vallei en Veluwe 3 maart 2016 Hierdense Beek: building with nature in een Veluws beeksysteem Peter van Beers Waterschap Vallei en Veluwe 3 maart 2016 Overzicht presentatie Overzicht presentatie: 1. Systeem & gebied 2. Wat speelt er

Nadere informatie

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

Bergvennen & Brecklenkampse Veld Bergvennen & Brecklenkampse Veld Terugkoppeling resultaten onderzoek 15 november 2016 Programma 20:00 uur 20:10 uur 20:15 uur 20:45 uur 21.15 uur 21:20 uur 22:00 uur Opening door Aart van Cooten Proces

Nadere informatie

Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet Maatschap Steinbusch, Eindstraat 30 te Sint Geertruid Zaaknummer:

Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet Maatschap Steinbusch, Eindstraat 30 te Sint Geertruid Zaaknummer: Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Vergunning Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 Maatschap Steinbusch, Eindstraat 30 te Sint Geertruid Zaaknummer: 2015-0395 Kenmerk: 2016/32244 d.d. 28

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 18 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2015-005202 - gemeente Ede Activiteit

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 17 maart 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-013738 - gemeente Oldebroek Activiteit

Nadere informatie

1 Inleiding en projectinformatie

1 Inleiding en projectinformatie Project: Groenhorst College te Velp Onderwerp: hemelwater infiltratieonderzoek Datum: 9 november 2011 Referentie: 25.515/61341/LH 1 Inleiding en projectinformatie Het Groenhorst College, gelegen aan de

Nadere informatie

Grondwatereffecten door aanleg van de tunneltraverse A2

Grondwatereffecten door aanleg van de tunneltraverse A2 Grondwatereffecten door aanleg van de tunneltraverse A2 Projectbureau A2 Eindrapport 9P2534 000... 0...,.._0---- 000 HASKONING NEDERLAND BV RUIMTELlJKE ONTWIKKELING Randwycksingel 20 Postbus 1754 6201

Nadere informatie

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N001-4524746BTM-V01 06-12-2007

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N001-4524746BTM-V01 06-12-2007 14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw 06-12-2007 Notitie Concept Contactpersoon Maaike Bevaart Datum 6 december 2007 Geohydrologie Zuidbuurt Eemnes 1 Inleiding Ter voorbereiding op de ontwikkeling van

Nadere informatie

Beekherstel Dommel door Eindhoven tot het Wilhelminakanaal

Beekherstel Dommel door Eindhoven tot het Wilhelminakanaal Inhoud presentatie Beekherstel Dommel door Eindhoven tot het Wilhelminakanaal 1. Aanleiding 2. Het gebied 3. Doel van het project 4. Ontwerpproces en uitdagingen 5. Voorbeelden Frank Gerritsen, projectmanager

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Datum besluit : 8 oktober 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-009184 - gemeente Apeldoorn Activiteit : aanpassing

Nadere informatie

VEEL GESTELDE VRAGEN NATURA 2000

VEEL GESTELDE VRAGEN NATURA 2000 VEEL GESTELDE VRAGEN NATURA 2000 1. Algemeen...1 2. Gebieden...3 3. Beheerplan...4 4. Gevolgen...5 5. Europa...6 6. Relatie met andere wetgeving...6 7. Belanghebbende...7 8. Financiering...8 1. Algemeen

Nadere informatie

Tuinstraat 13 te Wijlre

Tuinstraat 13 te Wijlre Tuinstraat 13 te Wijlre Tuinstraat 13, 6321 EJ te Wijlre Rijksweg 4 6271 AE Gulpen T 043 323 35 11 info@klemen t2.com www.klement2.com IBAN NL62 ABNA 0537 2583 88 KVK 61719765 BTW NL 854460500B01 Samenvatting

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 6 november 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2014-010581 - gemeente Barneveld Activiteit

Nadere informatie

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL Bekijk op https://www.youtube.com/watch?v=pgyczqy-krm voor het herinirichtingplan Sarsven en De Banen. Begin vorige eeuw kwamen plantenliefhebbers uit het hele land al naar

Nadere informatie

Procedurewijzer. Voor het ontwerpaanwijzigingsbesluit Noordhollands Duinreservaat. #87 Noordhollands Duinreservaat

Procedurewijzer. Voor het ontwerpaanwijzigingsbesluit Noordhollands Duinreservaat. #87 Noordhollands Duinreservaat Procedurewijzer Voor het ontwerpaanwijzigingsbesluit Noordhollands Duinreservaat #87 Noordhollands Duinreservaat Inhoudsopgave Procedurewijzer 2 Wat is Natura 2000? 2 Aanwijzingsbesluit 2 Zienswijze indienen

Nadere informatie

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee?

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee? PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee? Beheerdersdag 2015 Jan Willem van der Vegte, BIJ12 - PAS-bureau Leon van den Berg, Bosgroepen Programmatische Aanpak Stikstof

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 8 oktober 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2014-005393 - gemeente Barneveld Activiteit :

Nadere informatie

Perceel Schutterijweg Sint Pietersberg

Perceel Schutterijweg Sint Pietersberg Contra-expertise Perceel Schutterijweg Sint Pietersberg In het kader van de natuurwetgeving Martin W. van den Hoorn Status: Definitief Datum oplevering: 4 december 2015 CENW-rapport: CENW.RA1503.01 In

Nadere informatie

Procedurewijzer. Voor het ontwerpwijzigingsbesluit Waddenzee. #1 Waddenzee

Procedurewijzer. Voor het ontwerpwijzigingsbesluit Waddenzee. #1 Waddenzee Procedurewijzer Voor het ontwerpwijzigingsbesluit Waddenzee #1 Waddenzee Inhoud Procedurewijzer 2 Wat is Natura 2000? 2 Aanwijzingsbesluit 3 Zienswijze indienen (ontwerpwijzigingsbesluit Waddenzee) 3

Nadere informatie

Gebiedswijzer Wierdense Veld

Gebiedswijzer Wierdense Veld Programmatische Aanpak Stikstof Gebiedswijzer Wierdense Veld Nederland heeft ruim 160 natuurgebieden aangewezen als Natura 2000-gebied. Samen met de andere landen van de Europese Unie werkt Nederland zo

Nadere informatie

Vergunning. Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet H.F.P.M. Gerrekens te Reijmerstok

Vergunning. Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet H.F.P.M. Gerrekens te Reijmerstok Ontwerpbesluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Vergunning Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998 H.F.P.M. Gerrekens te Reijmerstok Zaaknummer: 2013-0098 Kenmerk: 2013/52141 d.d. 19 september 2013

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 5 februari 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2014-012666 - gemeente Epe Activiteit

Nadere informatie

atrium-orbis heerlen Atrium-Orbis Medisch Centrum Heerlen Voortoets Natuurbeschermingswet 1998

atrium-orbis heerlen Atrium-Orbis Medisch Centrum Heerlen Voortoets Natuurbeschermingswet 1998 Rapport atrium-orbis heerlen Atrium-Orbis Medisch Centrum Heerlen Voortoets Natuurbeschermingswet 1998 ATRIUM-ORBIS HEERLEN Atrium-Orbis Medisch Centrum Heerlen Voortoets Natuurheschermingswet 1998 Projectnummer:

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 18 november 2013 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2013-011300 - gemeente Aalten Activiteit : het

Nadere informatie

BESCHIKKING D.D. 13 AUGUSTUS ZAAKNUMMER VAN GEDEPUTEERDE STATEN

BESCHIKKING D.D. 13 AUGUSTUS ZAAKNUMMER VAN GEDEPUTEERDE STATEN BESCHIKKING D.D. 13 AUGUSTUS 2012 - ZAAKNUMMER 2011-019213 - VAN GEDEPUTEERDE STATEN Natuurbeschermingswet 1998 Artikel 19 D/E Rundvee-, pluimvee-, en varkenshouderij aan de Veenstraat 7 te Lunteren Beslissing

Nadere informatie

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND BESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum : 21 januari 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2013-014115 - gemeente Putten Activiteit : het

Nadere informatie

Procedurewijzer. Voor het wijzigingsbesluit Waddenzee. #1 Waddenzee

Procedurewijzer. Voor het wijzigingsbesluit Waddenzee. #1 Waddenzee Procedurewijzer Voor het wijzigingsbesluit Waddenzee #1 Waddenzee Inhoudsopgave Procedurewijzer - 2 Wat is Natura 2000? - 2 Wijzigingsbesluit - 2 In beroep gaan (wijzigingsbesluit Waddenzee) - 3 Inzien

Nadere informatie

Overlegorgaan 18 maart agendapunt 5

Overlegorgaan 18 maart agendapunt 5 Overlegorgaan 18 maart agendapunt 5 Cover over concept beheerplan Natura 2000 Sallandse Heuvelrug Inleiding Op de vergadering van het Overlegorgaan zal een toelichting worden gegeven. Het OO bespreekt

Nadere informatie

2 e ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Artikelen 19d en 19e

2 e ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Artikelen 19d en 19e 2 e ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikelen 19d en 19e Datum : 1 augustus 2014 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2013-018427 - gemeente Dronten Activiteit

Nadere informatie

Stappenplan vergunningaanvraag

Stappenplan vergunningaanvraag Stappenplan vergunningaanvraag Op grond van de natuurbeschermingswet 1998 1 De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van gebieden, die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Een belangrijk

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 30 juni 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998 2015-006217 - gemeente Ede Activiteit

Nadere informatie

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND Artikel 19d en 19e Datum besluit : 14 juli 2015 Onderwerp : Natuurbeschermingswet 1998-2015-008721 - gemeente Apeldoorn

Nadere informatie

Bomen over de Wet natuurbescherming

Bomen over de Wet natuurbescherming Bomen over de Wet natuurbescherming Boominfodag 2016 9 juni 2016, Mirjam Broekmeyer, Alterra WUR Wet natuurbescherming wat en waarom? 2 Wetgeving niet eenvoudig... 3 Proces Wetsvoorstel Natuurbescherming

Nadere informatie