Afleiden of opruimen De strijd om de beste aanpak tegen rivierbederf WERKGROEP VEILIGHEID

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Afleiden of opruimen De strijd om de beste aanpak tegen rivierbederf WERKGROEP VEILIGHEID"

Transcriptie

1 Afleiden of opruimen De strijd om de beste aanpak tegen rivierbederf S PA N K R A C H T S T U D I E WERKGROEP VEILIGHEID

2 Ministerie van Verkeer en Waterstaat jklmnopq Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling RIZA Afleiden of opruimen De strijd om de beste aanpak tegen het rivierbederf een beschouwing van 300 jaar rivierverbetering in het kader van de spankrachtstudie Dr Willem van der Ham (met medewerking van Prof. Dr G.P. van de Ven) "De gevaren voor overstrooming, waaraan een groot gedeelte van ons land bij hooge waterstanden en bij ijsgang telkenmale is blootgesteld, hebben reeds sedert tal van jaren aanleiding gegeven tot opsporing van middelen, om de rivieren zoodanig te verbeteren, dat doorbraken van dijken niet meer te vreezen zouden zijn. ( ) De verschillende ontwerpen zijn thans van vele kanten gewikt en gewogen, waardoor vrij wel eenstemmigheid bestaat tusschen de verschillende waterbouwkundigen van onzen tijd omtrent vele hoofdpunten, die bij verbetering onzer rivieren in acht genomen moeten worden. Eevenwel worden ook thans nog dikwijls nieuwe voorstellen gedaan of oude voorstellen wederom ter sprake gebracht, die vroeger afgekeurd waren, hetgeen vooral het geval is, wanneer door eene groote overstrooming opnieuw gebleken is, dat ons land nog niet tegen zulk een gevaar beveiligd is. De kennis van de voornaamste voorstellen tot rivierverbetering in vroeger jaren, alsmede hun voor- en nadeelen, blijft dan ook steeds belangrijk, en is haast onmisbaar, om grondig te kunnen oordeelen over de mogelijkheid tot afdoende verbetering onzer rivieren (C. Lely, Rivieren en rivierwerken, tweede deel afd. XI in de serie Waterbouwkunde door N.H. Henket, Ch. M. Schols en J.M. Telders ( s-gravenhage 1890), 258 Afleiden of opruimen 1

3 Afleiden of opruimen 2

4 Inhoud Voorwoord 5 Inleiding 7 Deel I Het bederf der rivieren en hoe dat bederf te voorkomen 11 De toestand der rivieren 11 Plannen tot Plannen Plannen De aanpak van de rivieren na Rivierbeheer in de 20 e eeuw 44 Evaluatie van het 19 e eeuwse rivierbeleid 47 Deel II Overstromingen en hoogwater in het verleden 55 Overstromingen bij ijsgang 57 Overstromingen bij hoogwater 62 Kwestbare plekken en inundatiepatronen 68 Deel III Zijdelingse afleidingen en hun werking 73 Theoretische beschouwingen 73 De werking van overlaten in de praktijk 79 Samenvatting en conclusie 89 Bijlage 1: Overzicht van de belangrijkste plannen 97 Sleutelpublikaties en literatuur 111 Afleiden of opruimen 3

5 Afleiden of opruimen 4

6 Voorwoord In het kader van de Spankrachtstudie is het afgelopen jaar onderzocht op welke wijze een mogelijk toekomstige maatgevende afvoer van m 3 /s van de Rijn en m 3 /s op de Maas veilig naar zee afgevoerd kan worden, rekening houdend met een zeespiegelstijging van circa 60 cm. Al snel werd duidelijk dat maatregelen in het winterbed, zoals zomerbedverdieping en uiterwaardverlaging, tekort schieten en dat wellicht binnendijkse maatregelen overwogen moeten worden. Gedacht wordt aan retentiegebieden, dijkterugleggingen en groene rivieren. Besluiten hierover zijn ingrijpend voor betrokkenen, en vormen bovendien voor de huidige generatie rivierkundigen en waterbeheerders onbekend terrein wat betreft mogelijkheden, uitvoerbaarheid en waterloopkundige consequenties. Wie de geschiedenis van Rijkswaterstaat bestudeert merkt op dat vergelijkbare discussies zich de afgelopen eeuwen eerder voltrokken. De weerslag hiervan is in de archieven te vinden als een rijke verzameling studies en plannen waarin inzichten en voorstellen gepresenteerd werden, en rapporten waarin ze bediscussieerd, aangenomen of verworpen werden. Om te kijken wat we hiervan kunnen leren voor de huidige praktijk, is in het kader van de Spankrachtstudie door Dr. Willem van der Ham, met medewerking van Prof. Gerard van de Ven, een deelstudie uitgevoerd, waarin de belangrijkste rivierverbeteringstudies uit de afgelopen twee eeuwen geïnventariseerd zijn, en de rivierkundige argumenten uit de discussies verzameld zijn. Deze deelstudie heeft een boeiend rapport opgeleverd, met veel citaten over dijkverhoging versus rivierverruiming, de inzet van retentiegebieden en groene rivieren met een soms verbazingwekkende actualiteit. De vraag is nu, hebben we nog wat aan die "kennis uit de oude doos"? Immers, een van de belangrijkste oorzaken van overstromingen in het verleden, de vorming van ijsdammen op ondieptes, is dankzij de riviernormalisaties uit de 19 e eeuw vrijwel verdwenen. Daar staat tegenover dat Nederland de afgelopen twee eeuwen veel dichter bevolkt is geraakt, en het landoppervlak veel intensiever gebruikt wordt. Aan de planning, inpassing, inzet en het beheer van rivierverruimende maatregelen worden daarom nog hogere eisen gesteld dan vroeger. Een aantal van de aandachtspunten uit het verleden verdient daarom wellicht nog grotere aandacht dan destijds: Het kostte in het verleden grote moeite maatregelen met een lage frequentie van inzet (zijdelingse afleidingen, groene rivieren) vrij van ander gebruik te houden. De daadwerkelijke inzet van retentiegebieden en groene rivieren om benedenstrooms erger te voorkomen stuitte in het verleden vaak op dermate grote weerstand dat het leger ingezet moest worden. Regelmatig werd gepleit voor een bestuurlijke organisatie die onder deze omstandigheden adequaat kon optreden. Door voorgaande twee punten voldeed de inzet van de Beerse Overlaat, Liemers en groene rivieren langs de IJssel daarom zelden aan de verwachtingen. Permanent stroomvoerende maatregelen, zoals de aanleg van de Bergse Maas en de Nieuwe Merwede, bleken het minst gevoelig voor wisselende opvattingen en tanend beheer. Uit het verleden zijn voorbeelden bekend waarin dijkdoorbraken bovenstrooms ontlastend werkten voor benedenstroomse gebieden, maar ook voorbeelden waarin desondanks benedenstrooms dijken alsnog bezweken, bijvoorbeeld omdat er sprake was van langdurige hoogwaterperiode, waarin de dijken over de hele linie verzwakt waren, of door een doorbraak nabij de splitsingspunten, waardoor een riviertak via een omweg meer water ontving dan hij stroomafwaarts kon afvoeren. Om de overstromingsschade te beperken hanteerde men compartimenteringsdammen en had men vluchtplaatsen voor als het echt mis ging. Dijken vervulden vroeger vaak deze vluchtplaatsfunctie, en waren ook essentieel als communicatie- en transportroute. Afleiden of opruimen 5

7 Rivierafleidingen leidden in het verleden vaak tot aanzandingen in het zomerbed, met niet alleen hinder voor de scheepvaart, maar ook een herintroductie van ijsdammengevaar. Inmiddels is er veel meer inzicht in hoe een rivierafleiding moet worden vormgegeven en treden de bezwaren uit het verleden niet meer noodzakelijk (in die mate) op. Vanwege dit soort aandachtspunten ben ik ervan overtuigd dat deze studie een waardevolle aanvulling vormt op de andere studies die in het kader van de Spankrachtstudie zijn uitgevoerd. Op grond van de diverse onderbouwende studies moet nu een verantwoorde beslissing genomen worden ten aanzien van een duurzame veilige inrichting van het rivierengebied. Ik hoop dat de lessen uit het verleden de kwaliteit van deze keuze verhogen. En voorts wens ik u veel leesplezier tijdens deze soms herkenbare reis door het verleden. Jos van Alphen voorzitter Spankracht Werkgroep Veiligheid en opdrachtgever Afleiden of opruimen 6

8 Inleiding In de toekomst moet met een toename van rivierafvoeren worden rekening gehouden. De regering leek het daarom nuttig een onderzoek te laten uitvoeren als voorbereiding op een volgende fase van het project Ruimte voor de rivier. Daarbij werd gedacht aan een goede mix van technische en ruimtelijke maatregelen, met een voorkeur voor het laatste. Dit kwam ook tot uitdrukking in het kabinetsstandpunt Anders omgaan met water, waarin het voornemen werd aangekondigd in ieder geval de Ooijpolder, het Rijnstrangengebied en de Biesbosch daarvoor te reserveren. Doel van het onderzoek (de zogenaamde spankrachtstudie) is het verwerven van meer inzicht in de vraag hoe een grotere rivierafvoer veilig kan worden verwerkt, waarbij als uitgangspunt een afvoer van m 3 /s geldt. Een belangrijk onderdeel van het onderzoek is het geven van een ruimtelijke visie en het verschaffen van inzicht in het traject om te komen tot die eventuele binnendijkse, ruimtelijke reserveringen. In het verleden is veel over deze thema s gediscussieerd. Het land werd geteisterd door overstromingen en wateroverlast. Tal van plannen zijn gelanceerd om het land voortaan van overstromingen te vrijwaren. Het betrof plannen voor nieuwe rivieren, overlaatstelsels en inundatiegebieden. Omdat deze plannen destijds nauwgezet zijn onderzocht en beoordeeld, werd het zeer nuttig bevonden de spankrachtstudie te verrijken met een historisch onderzoek naar de plannen in het verleden en de afwegingen die toen zijn gemaakt om tot een goede aanpak van rivierverbetering te komen. Het resultaat is deze historische beschouwing van 300 jaar rivierverbetering, die geheel gebaseerd is op een literatuurstudie en die in korte tijd moest worden verricht. Doel van dit onderzoek is na te gaan welke ingrepen in de afgelopen twee eeuwen in het rivierengebied zijn verricht, op welke gronden voor die ingrepen is gekozen, welke alternatieven zijn overwogen en welke discussies eigenlijk zijn gevoerd. Verder beoogt dit onderzoek inzicht te verschaffen omtrent de aard en de waarde van de studies en beschouwingen met betrekking tot deze materie, mede met het oog op de huidige problemen en mogelijke ingrepen in de toekomst. Voorts wordt nagegaan wat de aard was van de overstromingen en wat de gevolgen ervan waren. Evenals de Spankrachtstudie, beperkt deze beschouwing zich tot de Rijn en haar takken. Deze studie is gedaan in het kader van de Spankrachtstudie. In opdracht van Drs. J. van Alphen, (RWS, Directie Oost-Nederland) zijn uit de rapporten en literatuur die gegevens gehaald die van belang zijn in het kader van de Spankrachtstudie. Deze publicatie is dus geen wetenschappelijke monografie over het rivierbeheer in de afgelopen eeuwen en heeft een verkennend karakter. In de afgelopen eeuwen werd Nederland vaak door rivieroverstromingen getroffen. Vooral in de achttiende eeuw was het vaak raak. De rivierenproblematiek werd steeds meer als een maatschappelijk en nationaal (althans provinciegrensoverschrijdend) probleem ervaren. De oprichting van Rijkswaterstaat in 1798 hield zelfs duidelijk verband met deze problematiek. Er bestond behoefte aan een deskundig overheidsorgaan dat in staat moest worden gesteld deze problematiek technisch en beleidsmatig daadkrachtig aan te pakken. Al voor 1800 zijn enkele grote ingrepen verricht. Die bleken nuttig, maar zeker nog niet afdoende. Rond 1800 barstte de discussie pas goed los. Menigeen zocht het ook toen in het creëren van ruimte voor de rivier. Diverse (staats)commissies bogen zich over de problemen. Hun oplossingen wekten felle reacties op en weer nieuwe plannen. Niet alle toen geopperde plannen moeten even serieus worden genomen, maar bestudering van de belangrijkste voorstellen is zeer zeker de moeite waard. Het ging om een discussie tussen de topingenieurs Afleiden of opruimen 7

9 van die tijd. De waterbouwkundigen zochten zeer creatief naar oplossingen om de steeds terugkerende overstromingen tegen te gaan. Men kan hen noch een gebrek aan inzet noch een gebrek aan visie verwijten. 1 De uitvoering van de rivierwerken in de 19 e eeuw was een groot en ingrijpend project. Het was een zo grootschalig project dat wel wordt gezegd dat wat de Deltawerken waren voor de 20 e eeuw, de rivierverbetering was voor de 19 e eeuw. Uitgangspunten van deze beschouwing zijn de volgende vragen: 1. Welke problemen deden zich in het rivierengebied voor? Waar lagen de knelpunten, wat waren de dreigingen? 2. Welke plannen zijn geopperd om deze problemen op te lossen, hoe goed waren die plannen onderbouwd en welke rivierkundige/ waterbouwkundige discussies zijn in het verleden gevoerd en met welke argumenten? 3. Welke maatregelen zijn genomen en wat was daarvan het effect? 4. Wat waren de aard, oorzaak en gevolgen van (kunstmatige) overstromingen en welke patronen zijn daarin te herkennen? 5. Wat valt er uit de plannen, de discussies en evaluaties te leren voor het oplossen van de huidige problemen op riviergebied? De opbouw van deze studie is als volgt: Het eerste deel schetst de toestand van de rivieren omstreeks Daarin wordt aandacht besteed aan de maatregelen die al in de 18 e eeuw ter verbetering werden getroffen en hoe men toen meende de problemen het hoofd te kunnen bieden. Vervolgens passeren de belangrijkste plannen de revue, met name die van het Comité Central du Waterstaat, van de ingenieurs Kraijenhoff, Blanken en Goudriaan, van de Riviercommissies van 1821 en 1828 en de voorstellen van de (hoofd)inspecteurs van de Waterstaat. Daarna volgt een korte bespreking van de ingrepen in het rivierenstelsel volgens de plannen van de inspecteurs van de Waterstaat. 1 A. Bosch en G.P. van de Ven, Rivierverbetering, in: H.W. Lintsen (red.) Geschiedenis van de Techniek in de 19 e eeuw deel II, 111). Hier wordt antwoord gegeven op vragen als waarom de koppeling van Maas en Waal in de omgeving van Fort Sint Andries in het verleden is verbroken (vraag gesteld in de tussenrapportage van de Spankrachtstudie d.d. 31/10/2001 p. 16). Het eerste deel van deze studie wordt besloten met een overzicht van de rivierverbeteringen in de 20 e eeuw, waarbij ook wordt ingegaan op de vraag wat het effect was van de ingrepen en hoe die zijn geëvalueerd. Het tweede deel van deze studie behandelt de aard en oorzaak van de overstromingen en de gevaren bij hoogwater in het verleden. Het schetst aan de hand van de bestudeerde rapporten en plannen een beeld van de kwetsbare plekken, de grootste problemen die speelde in het gebied en van inundatiepatronen. Waar deden de overstromingen zich voor? Wat gebeurde er als een dijk doorbrak? In het derde deel worden zowel de plannen tot het maken van als de in het verleden gerealiseerde zijdelingse afleidingen besproken. Daarbij wordt ingegaan op de verschillende systemen van zijdelingse afleiding en de vormgeving ervan, de discussies over de voor- en nadelen van die systemen en op het vermeende effect ervan. Hoe werkte een overlaat? Wanneer en hoe vaak traden ze in werking of waren ze beoogd dat te doen? In diverse rapporten, waaronder de officiële hoogwaterverslagen opgesteld door Rijkswaterstaat, is in het verleden op de werking van zijdelingse afleidingen ingegaan. Die bevindingen zijn samengevat. Het laatste deel bevat de samenvatting en de conclusies, waarbij ook ingegaan wordt op de vraag wat er van de ervaringen in het verleden te leren valt voor het oplossen van de huidige problemen op riviergebied en welke problemen er bij het maken van zijdelingse afleidingen en/of retentie- of overlaatgebieden te verwachten zijn. De bijlagen bevatten een beredeneerd literatuuroverzicht en een overzicht van de belangrijkste plannen en de commentaren daarop. De historische beschouwing is een literatuurstudie. De duur van het onderzoek was relatief kort en had de aard van een verkenning. Veel van de literatuur bevindt zich evenwel in zogenaamde grijze gebied en zijn primaire bronnen. In de loop der tijd zijn zeer veel Afleiden of opruimen 8

10 officiële rapporten, brochures en pamfletten verschenen. Alleen de belangrijkste daarvan zijn bestudeerd. Hoewel ingenieur Welcker in 1880 in een studie van de Noorder- Lekdijk Bovendams klaagde over de helaas geringe belangstelling voor waterstaatsgeschiedenis, zowel bij ingenieur als bij belanghebbenden terwijl hij het Rijksarchief juist ontdekt had als onuitputtelijke bron van alle gegevens voor de studie van onzen waterstaat en onze openbare werken en hij vermanend sprak dat het historische bewustzijn de plicht is voor elke vaderlander 2, is juist opvallend dat veel rapporten aandacht besteden aan de gesteldheid van de rivieren in het verleden. De inspecteurs van de Waterstaat Van der Kun, Fijnje en Conrad schreven in 1861: De studie van het verledene moet tot les voor de toekomst strekken; de geschiedenis van de Nederlandsche rivieren mag voor den onpartijdigen beoordelaar geen gesloten boek zijn. 3 De inspecteurs voegden op bijzondere wijze de daad bij het woord door een indrukwekkende hoeveelheid gegevens te verzamelen omtrent overstromingen en hoogwater, waarvan ook voor deze studie dankbaar gebruik is gemaakt. Moge de waarde van hun woorden ook nu onderkend worden en deze verkenning bijdragen aan een verdieping van de kennis van de Nederlandse rivieren en aan een goede afweging voor de te treffen maatregelen in de toekomst. 2 J.W. Welcker, De Noorder-Lekdijk en de doorsteking van den zuider-lekdijk bij Culemborg ( s-gravenhage 1880), Rapport der inspecteurs van den Waterstaat, naar aanleiding eener beschikking van den Minister van Binnenlandsche zaken van den 27 maart 1861, ( s-gravenhage 1861), 83. Afleiden of opruimen 9

11 Afleiden of opruimen 10

12 Deel I Het bederf der rivieren en hoe dat bederf te voorkomen Afb. A De Heerewaardense Overlaten in Op deze kaart is het noorden naar onderen gericht, rechts ligt het Land van Maas en Waal en links de Bommelerwaard De zogenaamde Heerewaardense Overlaten is niets anders dan het onbedijkte gebied tussen deze twee gebieden. Tussen de rivieren de Waal en de Maas liggen drie verbindingswateren, van oost naar west respectievelijk het Voorns kanaal, het kanaal van Heerewaarden en het Kanaal van Sint Andries. De eerste twee kanalen zijn in 1733 afgedamd en vervolgens dichtgeslibd. De toestand der rivieren Het Nederlandse rivierenstelsel is in de afgelopen eeuwen drastisch veranderd. Die veranderingen betroffen de waterverdeling over de verschillende takken, de bedding van de rivieren en de uitmonding van de Maas en Rijntakken in zee. In het gebied van de bovenrivieren was de situatie in de 17 e eeuw als volgt: bij Lobith/Spijk vertakte de Boven-Rijn in de Neder-Rijn en de Waal, maar door verzanding van de bovenmond van de Oude (Neder) Rijn kreeg de Waal vrijwel al het water (zo n 95%) van de Boven-Rijn te verwerken. Het splitsingspunt was instabiel. 4 Ook de bovenmond van de IJssel was verzand. De Neder-Rijn en Lek en de IJssel waren in de loop der tijd vrijwel onbevaarbaar geworden. De Waal verstrengelde zich met de Maas. Eerst bij Heerewaarden, vervolgens bij Loevestein. De zogenaamde Heerewaardense overlaten bestonden uit een onbedijkt gebied tussen het Land van Maas en Waal en de Bommelerwaard. In dit onbedijkte stuk lagen drie verbindingswateren: het Voorns kanaal, het Kanaal van Heerewaarden en het Kanaal van Sint Andries. 5 Na Sint Andries onderging de Maas een zodanige verandering, dat zij eer als eene nieuwe rivier, dan wel als het vervolg van de boven-maas, kan beschouwd worden, aldus Kraijenhoff. Hij sprak van een wanstaltige rivier-kromte tegenover het dorp Alem, maar tussen Crevecoeur en Woudrichem was de Maas bij middelbare waterstand zeer wel bevaarbaar, met eenige omzigtigheid echter 4 G.P. van de Ven, Aan de wieg van Rijkswaterstaat, wordingsgeschiedenis van het Pannerdens Kanaal (Zutphen 1976); B. Ploeger, Bouwen aan de Rijn, menselijke ingrepen op de Rijn en zijn takken, Rijkswaterstaatserie 53 ( s-gravenhage 1992), J.G.W. Fijnje, Beschouwingen over eenige rivieren, waaronder Nederlandsche, etc. derde gedeelte, ( s-gravenhage 1888), Geciteerd in het Rapport der Inspecteurs van den waterstaat van 1861, 97. voor schepen van grooter kaliber. Op verscheidene plekken kwamen namelijk wel droogten voor. Bij Loevestein/Woudrichem kwamen Waal en Maas weer samen in de Merwede, een samenvloeiing die als zeer nadelig werd beschouwd. De twee grote rivieren van het land liepen daar min of meer dood in een doolhof van killen. Deze slibden in een snel tempo dicht. Die aanslibbing was eerst nog vrij gering geweest, maar van 1730 tot 1833 aanzienlijk toegenomen en van 1833 tot 1856 zelfs zo vermeerderd dat er volgens het Verslag der Openbare Werken voor den goeden afvoer van het opperwater en van het ijs niet ééne goede riviersprank overbleef. 6 Met andere woorden: De Biesbosch (Het Bergsche Veld) was aan het verlanden. Weldra leek het tijdperk aangebroken waarop de Oude Merwede voor de scheepvaart verloren zou zijn en in de kronkelende en toeslikkende Afleiden of opruimen 11

13 Dortsche Ki l killen geen afvoer meer mogelijk bleef. De kans dat de Merwede zich bij hoogwater en ijsgang op gewelddadige wijze een nieuwe uitweg door de Alblasserwaard of door het land van Altena zou vinden, werd elk jaar groter. Uit een in 1804 en 1805 verricht onderzoek van Kraijenhoff en Brunings bleek dat de Oude Merwede slechts 1/11 e deel trok van de onverdeelde Merwede. Even beneden de Oude Wiel, een van de killen van de Biesbosch, bevond zich een drempel in de Merwede Afb. B De opslibbing van de Biesbosch in de 18 e en 19 e eeuw. Vanaf 1730 slibde het gebied in een hoog tempo op. In 1869 is de Nieuwe Merwede in aanleg reeds zichtbaar; verder is de Moerdijkbrug, die in deze jaren gebouwd werd op de kaart ingetekend Dordrecht Biesbosch Dubbeldam EILAND VAN DORDRECHT Sliedrecht B e n e d e n M e r wede Werkendam BERGSCHE VELD 1730 O u d e M a a s Dordrecht Dubbeldam EILAND Biesbosch VAN DORDRECHT de kop van het Land Sliedrecht B e n e d en M e r wede BERGSCHE VELD Werkendam 1833 O u d e s M a a B i esb osch Dordrecht Dubbeldam EILAND VAN DORDRECHT de kop van het Land Sliedrecht Hardinksveld B en eden Mer we d e Werkendam BERGSCHE VELD 1869 Dordrecht Dubbeldam EILAND VAN DORDRECHT de kop van het Land N i eu we Sliedrecht Mer wede B en eden Merwe e BERGSCHE VELD d Hardinksveld Werkendam Gat van de visschen De Amer D e A m er Afleiden of opruimen 12

14 die 24 à 25 voeten hoger was dan de bodem van de rivier. Uit de overige diepten van de rivier viel eveneens te concluderen dat het riviervak voor de scheepvaart als ongeschikt moest worden betiteld. 7 Met de Nieuwe Maas was het niet veel beter gesteld. Tussen Vlaardingen en Rotterdam veranderden de stroomweg en de diepten voortdurend. De opslibbing leidde daar tot een steeds mindere toegankelijkheid van de Rotterdamse haven. Zo noteerde Kraijenhoff: 47 jaar geleden, zeilden de geladen Groenlandsvaarders regelregt van de eerste naar de laatste plaats; maar thans is de rivier zoo droog geloopen, dat men er slechts 1 el water peilt. 8 Ondiepten en zandplaten Niet alleen in de nabijheid van zijdelingse afleidingen als de killen in de Biesbosch en de Heerewaardense overlaten liet het rivierbed veel te wensen over, ook elders was dat het geval. De rivieren bezaten nergens diepe, ononderbroken stroomgeulen. Het zomerbed bestond uit ondiepten, zand- en grindplaten en eilandjes die vaak met riet of houtgewas waren beplant. In het winterbed kwamen wijde maar ook heel nauwe stukken voor. Soms beschermden hoge kaden de uiterwaarden. Riet of andere gewassen vormden in de uiterwaarden forse obstakels voor ijs. Dat waren potentiële plekken voor het ontstaan van ijsdammen. Er bestond een ongeschreven recht van bekribben, maar dat bekribben ging soms zover dat het rechte vaer-water off de loop van den stroom sulcks wort benauwt, dat niet alleen die stroom wort gestut ende op-gehouden, maar oock de schepen en de holtvlotten daer door niet als met groot perijckel konnen passeren, zo viel te lezen in een Plakkaat tegen het onbehoorlijck kribben in den Neder-Rhijn. Regels werden uitgevaardigd om breedte van de vrije doorstroom te waarborgen. Zo bepaalde dit Plakkaat van 1662 dat tussen de werken aan de wederzijdse oevers van de Neder-Rijn minstens een afstand van 40 tot 50 roeden (150 tot 190 m) in acht moest worden genomen. Uit 18 e eeuwse gegevens blijkt dat de aan de rivieren gestelde eisen niet hoog waren. Bij gemeen of middelbaar water was er op de Waal geen grotere vaardiepte dan 1,73 m, op de Neder-Rijn en de Maas 1,41 m en op de IJssel 1,10 m. 9 De gevolgen van het bederf der rivieren logen er niet om. De situatie had zowel invloed op de economie als op de veiligheid van het land. 88 duimen boven de klokslag Overstromingen en dijkdoorbraken kwamen in de middeleeuwen in het rivierengebied al veelvuldig voor. Het rapport van de Inspecteurs van den Waterstaat geeft daar een goed maar niet eens volledig overzicht van. 10 In de 17 e en 18 e eeuw leek het aantal en de ernst van de overstromingen toe te nemen. Rampen als die van 1726, 1740, 1799 en 1820, waarbij grote delen van het rivierengebied overstroomden, spraken ook elders in het land enorm tot de verbeelding. Dat het steeds erger wordt, blijkt ook wel uit de Aanteekeningen bij het rapport van de inspecteurs, samengesteld uit contemporaine beschrijvingen en op ooggetuigenverslagen gebaseerde geschiedschrijvingen. Daarin staan zinnen als De watersnood van 1726 heeft te Asperen alle de voorgaande in ellende en rampzaligheden zeer verre overtroffen en op 23 Januarij vallen reeds de grootste doorbraken welke ooit in de Over- Betuwsche dijken zijn voorgekomen. 11 Vaak lijkt men superlatieven tekort te komen. De beweringen dat het almaar erger werd, klopten ook wel. De spaarzame metingen die werden verricht wezen dat uit. 7 J. Blanken, Memorie ter verklaring van de grondbeginselen, waarop rustende zijn, de beschouwing, en de daarbij voorgestelde ontwerpen, tot het herleiden, en geheel vereenigd openen, van de zoogenaamde Werkendamsche Killen, in ééne nieuwe Merwede, als hoofd-rivier, door de groote Westkil enz. Amsterdam 1819, C.R.T. Baron Kraijenhoff, Proeve van een ontwerp tot scheiding der rivieren de Whaal en de Boven-Maas en het doen afloopen dezer laatste over hare oude bedding, op het Bergsche-Veld (Nijmegen 1823), R.P.J. Tutein Nolthenius, Onderzoek omtrent de waarde en bruikbaarheid der oudere stroommetingen op de onverdeelden Rijn en zijne takken ( s-gravenhage 1886), 29, Rapport der Inspecteurs van den Waterstaat, bijlage 5, Aanteekeningen betrekkelijk ijsbezettingen en overstroomingen langs de Nederlandsche rivieren; Een aanvulling van deze gegevens is te vinden in het Vervolg op het Rapport der Inspecteurs van den Waterstaat ( s-gravenhage 1864). 11 Aanteekeningen, 12, 70 en elders. Afleiden of opruimen 13

15 Blanken gaf daar een mooi voorbeeld van. In Jaarsveld, een dorp tegenover Ameide aan de Noorder Lekdijk, werden de dijkbesturen en de dijkwachten opgeroepen bij een bepaalde waterstand, die de klokslag werd genoemd. In 1682 bereikte de rivier de hoogte van 49 duimen (49 cm) boven de klokslag, een zo buitengewoon verschijnsel dat een blauwe gedenksteen in het dorp werd aangebracht 12. In 1726 zwol de rivier echter op tot 55 duim boven de klokslag, in 1740 tot 57 duimen, in 1741 tot 63 duimen, in 1744 tot 71 duimen, in 1751 tot 78 duimen, in duimen, in 1771 tot 85 duimen en in 1805 tot 88 duimen boven de klokslag. 13 Het rivierenvraagstuk hield de gemoederen danig bezig. Het behoorde in de 18 e en 19 e eeuw tot de grote maatschappelijke problemen. Bij het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte, een zeer vooraanstaand, verlicht en invloedrijk gezelschap dat de wetenschap- en techniekontwikkeling in Nederland stimuleerde, stonden waterstaatsvraagstukken zeer hoog op de agenda. De verbetering van de rivieren vond het genootschap van zo n groot belang dat er liefst onmiddellijk een begin aan moest worden gemaakt. Dan kon het gevaar dat ons dierbaar Vaderland bedreigde niets meer of minder dan de onherstelbaaren ondergang mogelijk nog in tyds worden afgewend. 14 De rampen van destijds bewezen dat dit niet enkel als paniekzaaierij moet worden opgevat. Dat men voor de ondergang van de Alblasserwaard vreesde, viel op grond van de verschrikkelijke gebeurtenissen in het rivierengebied te begrijpen. De angst dat zo n ramp ook het westen (het meest welvarende deel van het land) kon treffen was evenmin ongegrond. Al waren de precieze consequenties natuurlijk niet te overzien en was de onherstelbare ondergang wellicht wat al te zwartgallig, de voorspelling dat zo n catastrofe enorme gevolgen zou hebben, veel leed en schade zou berokkenen en bijvoorbeeld de landbouw ernstig zou ontwrichten 13 J. Blanken, Verhandeling over de algemeene rivier en waterstaatkundige werken welke van de vorige eeuwen, tot op heden gevormd en uitgevoerd zijn, etc. (Utrecht 1836), W. van der Ham Heersen en beheersen, rijkswaterstaat in de twintigste eeuw (Zaltbommel, 1999); Zie ook: W. van der Ham, Het dynamische land, in: A. Bosch en W. van der Ham, Twee eeuwen Rijkswaterstaat (Zaltbommel 1998), 12. was niet al te gewaagd. De problemen in het rivierengebied vormden een belangrijke stimulans tot centralisering van het bestuur. De oprichting van Rijkswaterstaat houdt er direct verband mee. Of, met andere woorden, de wieg van deze rijksdienst stond daar, in het rivierengebied. 15 Nieuwe waterverdeling In de achttiende eeuw hielden de grote waterstaatkundigen zich al intensief met het rivierenvraagstuk bezig. Enkele belangrijke ingrepen stammen uit die tijd. 16 Een bijzondere ingreep met aanvankelijk nog negatieve consequenties was de aanleg van het Pannerdens Kanaal. De aanleg had een militaire achtergrond. Om een herhaling van de Franse inval van 1672 te voorkomen, werd kort na het begin van de Spaanse successieoorlog van 1701 besloten tot de aanleg van een retranchement ten westen van Pannerden. Tot het verdedigingswerk behoorde een gracht die al in 1707 werd verruimd en uitgebouwd tot een verbindingskanaal tussen Waal en Neder- Rijn. Bij de totstandkoming van het kanaal lag het in de bedoeling meer water naar Neder-Rijn/Lek en IJssel te voeren. Door uitschuring van de bovenmond van het Pannerdens Kanaal dreigde echter de onwenselijke situatie dat de balans bij hoogwater te veel naar de andere kant zou doorslaan. Dan ging niet alleen meer water door het Pannerdens Kanaal, maar ook kwam er meer water via de Oude Rijnmond op de Neder-Rijn en IJssel, wat al helemaal bezwaarlijk was als de rechterdijken van de Boven-Rijn bezweken en dat was herhaaldelijk het geval. De waterverdeling van de Boven-Rijn over de Waal, Neder-Rijn/Lek en IJssel, zoals wij die nu nog steeds kennen, komt voort uit een 1745 gesloten overeenkomst tussen de verschillende Nederlandse provincies en de Pruisische regering, waarin een nieuwe afvoerverdeling van 2/3 naar de Waal en 1/3 naar de Neder-Rijn en IJssel het uitgangspunt vormde. Daartoe werden onder meer afspraken over de versmalling en ophoging van de Oude Rijnmond gemaakt. 15 A. Bosch en W. van der Ham, Twee eeuwen Rijkswaterstaat; G.P. van de Ven, Aan de wieg. 16 Deze paragraaf is ontleend aan G.P. van de Ven, Aan de Wieg, passim. Afleiden of opruimen 14

16 Afb. C De werken voor de waterverdeling tussen de verschillende Rijntakken. ARNHEM Nederrijn Linge I Jssel Dat bleek aanvankelijk makkelijker gezegd dan gedaan, want de betrokken provincies konden het over de uitvoering van een en ander niet eens worden, met als gevolg dat de gevaren hand over hand toenamen. Na een nieuwe overeenkomst in 1771 kwamen de volgende werken tot stand: Bijlandse Kanaal (1775), nieuwe bovenmond IJssel door doorsnijding van het Pleij (1775), herdijken van de polder Herwen, Aerdt en Pannerden, aanleg van een nieuwe Millingsedam (1782) en de beteugeling van de mond van de Oude Rijn tot Lobithse overlaat (1780). Als sluitstuk van de werken voor de waterverdeling kwam in 1784 een geweldig groot schephoofd aan de bovenmond van het Pannerdens Kanaal gereed. Vanaf dat jaar voerde de Waal 2/3 van het van boven-rijnwater af en het Pannerdens Kanaal 1/3. Dankzij deze werken kreeg men. de situatie dusdanig in de greep, dat die aldaar sindsdien niet wezenlijk meer is gewijzigd. 17 Li emers e Pannerden Aerdt Herwen Waal bandijk Oude Rijn Lobith 1690 Spijkse dijk 0 3 km 0 3 km Schenkenschans Rijn ARNHEM Nederrijn Linge Waal I J s s el Nieuwe IJsselmond (1775) Schephoofd Pannerdens kanaal Nieuwe Millingse dam Li emers e Pannerden Aerdt bandijk Oude Waal Bijlands Kanaal Spijkse overlaat Oude Rijn Lobith Herwen 1790 Spijkse dijk Rijn Schenkenschans Plannen tot 1809 Zijdelingse afleidingen en overlaten Ook in het gebied van de benedenrivieren werd hier en daar drastisch ingegrepen. In 1733 vond de dichting plaats van twee van de drie verbindingsgeulen in de Heerewaardense overlaten. Van 1749 tot 1752 werd het winterbed van de Lek onder handen genomen, waarbij kribben, kaden, veerdammen, houtgewassen werden opgeruimd om de vrije afstroom van hoog opperwater te bevorderen. Verder werden vergeefse pogingen ondernomen de killen van de Biesbosch te beteugelen. 18 Met uitzondering van de werken aan de bovenmond, ging het hier vooral van pogingen om de plaatselijke omstandigheden te verbeteren. De roep om de aanpassing van het rivierensysteem als geheel klonk ondertussen luider en luider. De deskundigen verschilden echter van mening over de beste oplossing van het vraagstuk. In die tijd ging menigeen van het denkbeeld uit dat zijdelingse afleidingen rampen konden voorkomen. Deze plannen beoogden hoogwater naar zee af te leiden over de geringere deelen des lands. Twee oplossingen kunnen daarbij worden onderscheiden. De eerste variant zocht het in afleiding van de rivieren zuidwaarts naar de Biesbosch; een tweede zocht het in twee richtingen, zowel noordelijk naar de Zuiderzee als zuidelijk naar de Biesbosch. In 1726 kwam een plan ter tafel om Waal en Maas ter hoogte van Gorinchem door het Land van Altena naar de Biesbosch (Bakkerskil) te leiden tussen twee op circa 800 meter van elkaar gelegen leidijken. Volgens Blanken liet zich geredelijk uit de beschouwing der Kaart verklaren, hoe min voordeelig en oneigenaardig tot het voorgestelde oogmerk de plaatsings dezes Overlaats is uitgekozen geweest, want de overlaat zou niets hebben geholpen als er zich bijvoorbeeld een ijsdam bij Loevestein zette, een plek waar herhaaldelijk ijsdammen ontstonden. Een plan uit 1730 om bij Hardinxveld een overlaat te maken om het water te voeren van de Boven Merwede naar de Beneden 17 K. van Til, De Rijntakken van de bovenrivieren sedert 1600, Rijkswaterstaat Directie Bovenrivieren (niet gepubliceerd), 5-17; G.P. van de Ven, Aan de wieg van Rijkswaterstaat, passim. 18 C. Lely, Rivieren en Rivierwerken, Waterbouwkunde, tweede deel, afd. XI, s-gravenhage 1890, ; Van Til, 8. Afleiden of opruimen 15

17 Afb. D Kaart van de plannen in de 18 e eeuw om het water van de Lek via zijdelingse afleidingen naar het Hollandsch Diep af te voeren. Gouda Hollandsch Diep 0 10 km Lek Alblasserwaard Merwede Lopikerwaard Gorinchem Krimpenerwaard Vijherenlanden Land van Altena Land van Baardwijksche overlaat Merwede, kwam wel gedeeltelijk tot uitvoering (tussen Hardinxveld en Steenenhoek was een dijk gelegd), maar werd gelukkigerwijzen niet afgemaakt. In 1744 ontstond een plan voor een overlaat bij Hedikhuizen (zie Afb. G) dat niet werd uitgevoerd en vijf jaar later is een afleiding van het water van de Neder-Rijn door de Gelderse Vallei (zie Afb. G) voorgesteld, een in wezen al oud plan dat in 1771 nader werd uitgewerkt waarbij in de Grebbedijk sluizen stonden geprojecteerd. Ook bij een plan uit 1751 om de Lek langs de Diefdijk naar de Waal af te leiden, zou het water via een sluizenstelsel worden afgeleid. Een andere plan, drie jaar later ontvouwd, voorzag in een afleiding van de Neder-Rijn tegenover de Grebbe naar het Hollandsch Diep. Er werd een zijdelingse afleiding geprojecteerd van Opheusden aan de Neder-Rijn in de richting van de Waal bij Ochten. Van Ochten zou het water via de Waal naar Heerewaarden lopen. Bij Heerewaarden kon het op de Maas geraken. Via de onbedijkte Maasoever ten noorden van s-hertogenbosch kwam het in het Bossche Veld terecht en vandaar kon het via een nieuw te maken overlaat ten westen van Baardwijk via de Langstraatse buitenpolders en de Amer in het Hollandsch Diep geraken. Van deze zijdelingse afleiding is alleen de Baardwijkse overlaat in 1766 gerealiseerd. Men hoopte met deze overlaat doorbraken van de Maasdijken tussen Heusden en Loevestein te voorkomen en ook de wateroverlast op het Bossche veld te verminderen. 19 Diefdijk Tielerwaard Bommelerwaard Heusden Lek Waal Maas Neder Betuwe Linge 's-hertogenbosch Rijn Veluwe Land van Maas en Waal Grave zijwaartse afleidingen van de Lek dijk Waal Arnhem Nijmegen Maas IJss el Opruimen en belemmeren Tegenover deze plannen om zijdelingse afleidingen te maken stond de opvatting van de geadmitteerd landmeeter Cornelis Velsen. In zijn Rivierkundige Verhandeling uit 1749 onderzocht hij welk effect van overlaten te verwachten viel, zowel bij hoogwater ( zwaar opperwater ) als bij ijsgang. Als voorbeeld van de situatie bij hoogwater nam hij de Overlaat van Cruquius, de afleiding van de Merwede door de Biesbosch. Hij concludeerde: Wat Mensch, die by zyn zinnen is, zal zig nu kunnen wys maaken, dat een Vermogen van 183 1/3 Vierkante Roeden een Vermogen van /3 Vierkante Roeden zal overwinnen of aftappen. Aan de hand van een enkele gebeurtenis toonde hij bovendien nog op andere wijze de frivoliteit en onmogelijkheid van overlaten aan. 20 De aanpak moest een heel ander zijn, zo hield hij voor, en wel door opruimen en belemmeren. Opruimen moest zowel door mensenhanden (weghalen van onbehoorlijke kribben etc.) als door de kracht van het water geschieden. Onder opruimen verstond hij ook doorgravingen. De beteugeling van de killen is een voorbeeld van de belemmeringen die hij voorstelde. Buiten het menselijk vermogen De gangbare opvatting omstreeks 1800 omtrent de hoofdoorzaken van de overstromingen was: a. de verhoging van de rivierbedding met als gevolg hogere waterstanden 21 ; b. de werking van de overlaat van de Oude Rijnmond verstoorde een geregelde waterverdeling; c. de geringe invloed van het (centraal) gezag op de aanleg van oeverwerken waardoor de algemene belangen en de welstand van de rivieren aan het egoïsme van particulieren werd opgeofferd G.P. van de Ven, Aan de Wieg, pag Cornelis Velsen, Rivierkundige verhandeling afgeleid uit waterwigt- en waterbeweegkundige grondbeginselen, etc. (Amsterdam 1749), (hoogwater), (IJsgang). Afleiden of opruimen 16

18 Deze opsomming maakt duidelijk dat het rivierenvraagstuk een kwestie was met vele kanten. Een weerbarstig technisch vraagstuk, een vraagstuk waarbij de mate van overheidsbemoeienis aan de orde werd gesteld en ook een politiek vraagstuk in de zin van de mate van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het centrale gezag ten opzichte van lagere overheden. Bovendien had het een internationale dimensie, dat duidelijk tot uitdrukking kwam in het geval van de Lobithse overlaat (Oude Rijnmond) waarbij de Pruisische regering de Nederlandse wensen dwarsboomde. En dan was er nog het financiële aspect. Grootscheepse ingrepen in het rivierensysteem zouden immers zeer kostbaar zijn. Uitermate positief beoordeelden de deskundigen de waterverdeling bij de splitsingspunten van Waal en Pannerdens Kanaal en IJssel en Neder-Rijn. Sindsdien vreesde de vooraanstaande waterstaatsman Blanken bij open water geen groot gevaar meer voor doorbraak van de zo kwetsbare dijken van Neder-Rijn en Lek. Omdat die dijken zo n belangrijk stuk van het land beschermden, zag hij het als de eerst hoofdzorg van Rijkswaterstaat deze waterverdeling bij open rivieren zonder ijsdammen te handhaven In de 19 e eeuw meende men dat zowel het winterbed als het zomerbed van de Rijntakken en van de Maas snel verhoogd werd door de aanvoer van zand en slib. Men had hierbij het schrikbeeld voor ogen van rivier de Po in Italië. Deze mondt echter uit in de Middellandse zee die geen eb en vloed kent. De Po bouwt dan ook een delta uit. Onze rivieren monden echter uit in estuariën met een sterke eb- en vloedbeweging. Aan de monding wordt dan ook (voor de uitvoering van de Deltawerken) veel zand en slib naar de diepe Noordzee getransporteerd. Bij hoogwaterafvoeren wordt wel slib in de uiterwaarden afgezet en aan de oever worden zandbanken opgeworpen. Het gevaar voor ophoging is ook geweken omdat in de tweede helft van de 19 e eeuw met behulp van stoombaggermolens met een concessie van Rijkswaterstaat veel zand en grind in de bedding wordt gewonnen. Toen het zomerbed te diep werd, verleende RWS geen concessie meer voor zand baggeren in de rivieren. De grote zand- en grindwinningsbedrijven zijn ontstaan uit firma s die zand baggerden in de rivieren. Door de normalisering met kribben ten behoeve van de scheepvaart is de stroomsnelheid verhoogd en is het zomerbed van de rivier dieper geworden. Bij Lobith gaat dit met een snelheid van 2 cm per jaar. Beneden Zaltbommel is er van verdieping geen sprake meer. Het bij Lobith en bovenstrooms van deze plaats weggeschuurde sediment komt in de benedenrivieren terecht en moet hier worden weggebaggerd. (zie Rijkswaterstaat directie Gelderland en RIZA, De Rijn (z.p. 1993)) 22 Fijnje Beschouwingen, Blanken 1836, 8. Maar over de oplossing van de problemen bij ijsgang toonde Blanken zich heel wat minder positief. Zo lang er rivieren waren, was er kans op ijs in de winter; zodra er ijs was, zag Nederland zich dikwijls voor eigenlijk onoplosbare problemen gesteld. Uit volkomene overtuiging stelde hij dat er geen rivieren waren noch gemaakt kunnen worden waarin zich geen ijsdammen konden vastzetten en voorts dat er onmogelijkheid bestaat, om op de lage Nederlandsche gronden dijken aan te leggen en op te werken, die hoog en sterk genoeg zouden kunnen zijn, om de opkroppende boven-rivierwateren tegen ijsdammen te kunnen keeren. 24 En elders schreef hij: de zetting van deze verschrikkelijke gewrochten van vorst en ijsgang, vooral in de beneden gedeelten van de hoofdrivieren des lands, verijdelen, als in een oogenblik, alle verlangde regelingen van evenredigheid in hare waterverdeeling. De middelen ter verhoeding lagen volgens hem buiten het menselijk vermogen. 25 Consideratiën van Brunings Omstreeks 1800 groeide het besef dat er een plan tot algemene rivierverbetering moest komen om het probleem bij de wortels aan te kunnen pakken. Christiaan Brunings ( ), de eerste inspecteur-generaal van Rijkswaterstaat, stuurde daar in zijn Consideratiën nopens de algemeene verbetering der Hoofdrivieren (1804) duidelijk op aan. Hij verkondigde dat het gevaar van bederf schuilde in alle rivieren met een gering verval. Dit kwaad kon door onophoudelijke, éénstemmige en tot hetzelfde einde strekkende maatregelen worden voorkomen. Hij trad min of meer in het voetspoor van Velsen. Brunings stelde in 1804 dat er nooit behoorlijk op den gang van de natuur was gelet bij het beramen van plannen. Hij deed dat wel. De algemene rivierverbetering moest worden gebaseerd op twee uitgangspunten: 24 J. Blanken, Memorie, betrekkelijk den staat der rivieren, in opzigt harer bedijkingen, der dijkbreuken en der overstroomingen, van vroegere tijden, tot die der laaste, in het jaar 1821: benevens de daarin opgeslotene aanmerkingen op het Proef-ontwerp tot sluiting van de rivieren Neder-Rijn en de Lek, en het storten van derzelver water op den IJssel, van C.R.T. Krayenhoff (Utrecht 1823), Blanken 1836, 8. Afleiden of opruimen 17

19 1. Een beter geregelde en meer evenredige waterverdeling tussen de riviertakken (hieraan had Brunings zelf al een belangrijke bijdrage geleverd) en 2. Een opvolgende en aaneengeschakelde verbetering der bedorven riviervakken op de IJssel, Neder-Rijn en Lek, Waal, Maas en Merwede. Brunings opvolger en leerling Frederik Willem Conrad ( ) was dezelfde mening toegedaan. Kort na zijn benoeming stierf hij echter. Verdeeldheid De discussie over de aanpak van het rivierenvraagstuk brak kort daarop pas goed los. Wat zich in de achttiende eeuw al had geopenbaard, gold nog in sterkere mate in het begin van de negentiende eeuw: de standpunten lagen vaak ver uiteen. Tegenover de voorstanders van ingrepen in het gehele rivierenstelsel (zeg maar de opruimers oftewel de discipelen van Brunings) stonden de voorstanders van zijdelingse afleidingen. De net opgerichte Rijkswaterstaatdienst, die zich nog moest bewijzen, boette aan geloofwaardigheid in door een interne competentiestrijd tussen de twee topmannen, Goudriaan en Blanken, mede over de beste oplossing van de rivierenkwestie. Hoezeer de meningen uiteenliepen blijkt wel uit de plannen van de Duitse waterbouwkundige Von Wiebeking en de Nederlandse oud-overopzichter bij de Rijkswaterstaat E.C. Luitjes. Von Wiebeking, die ons land slechts een enkele keer voor een korte tijd bezocht maar wel als een vlijtig verzamelaar van Nederlandse waterbouwkundige geschriften bekend stond, was een voorstander van algemene dijkverhoging boven de hoogste bekende stand bij ijsgang. Verder meende hij dat door bochtafsnijdingen, opruiming van beletselen, normalisatie van de rivieren door de aanleg van nieuwe kribben en inkorting van sommige bestaande om de rivier beter geschikt te maken van de afvoer van water en ijs. Door de dijkverhogingen en maatregelen in het rivierbed zouden de rivieren zich verdiepen, meende hij. 26 Rechtdraads strijdig daarmee stond het voorstel van Luitjes. 27 Die wilde de dijken juist verlagen tot even boven het hoogste water bij open rivier, met uitzondering van de laaggelegen polders. Dit moest wel gepaard gaan met een dijkverzwaring en -versterking, zodat de dijken overal, zonder door te breken, overloop van water zouden kunnen weerstaan. 28 Pas in 1861 dat wil zeggen enkele rampen later was die discussie pas echt ten einde. Helemaal nutteloos waren die tussenliggende jaren toch niet geweest. Er was inmiddels heel wat kennis vergaard en met kracht van deugdelijke argumenten konden bepaalde voorstellen worden afgewezen en konden weloverwogen maatregelen worden getroffen. 29 Plannen De voorstellen van het Comité Central Luitjes kwam ertoe zijn ideeën op schrift te stellen en uit te geven naar aanleiding van de voorstellen van het Comité Central du Waterstaat, dat na de ramp van 1809 bijeen werd geroepen met een onmogelijke opdracht: zo spoedig mogelijk een plan maken tot verbetering van de rivieren. Niet alleen het plan moest nog dat jaar klaar zijn, ook de werken voortkomend uit dat plan. Volgens de instructie moest het Comité over twaalf voorstellen een oordeel vellen. Hoewel de meest vooraanstaande waterstaatkundigen zitting 26 De Riviercommissie van 1821 ging vrij uitvoerig in op het plan van Von Wiebeking. Ze besprak het voorstel nogal denigrerend, op een toon van wat weet zo n buitenlander nu van onze situatie af al had deze man in Duitsland als deskundige een grote reputatie. Vooral Von Wiebenings voorstel de dijken overal te verhogen kwam uitgebreid aan de orde. En hoe verrassend de commissie wees zijn zienswijze af (17-25). De argumentatie komt hierna, bij de bespreking van het rapport, kort aan de orde. 27 E.C. Luitjes, Ontwerp, om, de steeds toenemende ongelukken bij ijskaring op de bovenrivieren, zoo niet geheel te voorkomen, althans grootendeels te verminderen (Dordrecht 1821). 28 Rapport aan Z.M. den Koning, uitgebragt door de commissie tot onderzoek der beste rivierafleidingen, ingesteld bij s-konings besluit van den 15en maart 1821, no 105, ( s-gravenhage 1827) (Riviercommissie 1821), De maatregelen zullen hierna, in de paragraaf De aanpak van de rivieren, worden besproken. Afleiden of opruimen 18

20 hadden in het Comité 30, liepen de gevoelens zeer verre uit elkanderen. Sommige leden prefereerden maatregelen in het gebied van de benedenrivieren, andere op de bovenrivieren, de een verdedigde het nut der overlaten, en de ander dat van zijdelingse aftappende sluizen. De zijdelingse afleidingen De meeste leden konden zich wel vinden in het idee van zijdelingse afleidingen. Voor verscheidene plekken werd een dergelijke maatregel geopperd. Zo lagen er diverse ontwerpen voor afleiding van de Waal naar de Maas, waaronder een plan om een kanaal door de Hoenderberg boven Nijmegen en een afleiding bij Weurt door het Land van Maas en Waal. Twee voorstellen kregen de goedkeuring van het comité en werden uitgevoerd: de Lingewerken en het maken van de Liemerse overlaat. De vooraanstaande ingenieur Kraijenhoff en lid van dit Comité zag de gang van zaken met lede ogen aan en protesteerde in een brief aan zijn medeleden tegen het nemen van palliative maatregelen. Volgens Kraijenhoffs vormde de Liemerse overlaat een kenmerkend voorbeeld van zo n palliatieve maatregel: die overlaat droeg maar weinig aan de ontlasting en beveiliging bij. Hij zag dan ook niet veel in paniekmaatregelen genomen in ogenblik van dadelijk gevaar. Dergelijke vraagstukken konden alleen worden opgelost bij eene meer kalme gelegenheid. Hij ergerde zich zelfs zo aan de gang van zaken, dat hij onder het voorwendsel van veelvuldige bezigheden, in s Konings bijzondere dienst voor verdere deelname aan de beraadslagingen van het Comité Central bedankte. 31 Voorstel van het Comité voor de Lingewerken De Lingewerken werden gepresenteerd als een project om gevolgen van overstromingen te beperken en met name een doorbraak van de Diefdijk en de Zuider-Lingedijk, die de Vijfheerenlanden en de Alblasserwaard beschermden, te voorkomen. Maar er zat een 30 Alleen Jan Blanken ontbrak. Voor de leden en de instructie zie: Welcker, C.R.T. Baron Kraijenhoff, Proeve van een ontwerp tot sluiting van de rivier den Neder-Rhijn en Leck en het storten van derzelver water op den IJssel (Nijmegen 1821), 4-5; Welcker Blanken 1836, 55. addertje onder het gras. In het geheim was allang besloten dat in geval van nood de Zuider Lekdijk moest worden doorgestoken. Zo kon het meest kwetsbare deel van ons land, gelegen achter de Noorder Lekdijk, van een overstroming gevrijwaard blijven. Het water zou dan via de Lingewerken naar de Merwede boven Gorinchem kunnen worden afgevoerd. In het voorgaande hebben we al gesteld dat het eerste plan hiertoe al dateerde van (Dit plan werd echter niet uitgevoerd.) Omstreeks 1800 was echter vrijwel iedereen overtuigd van het nut van een zijdelingse afleiding van de Lek naar de Waal. Ook Brunings bleek sterk onder de indruk te zijn van een doorbraak in de zuider Lekdijk bij het Spoel in 1795 die mogelijk een doorbraak aan de andere kant had voorkomen. De Lekdijk was hier sterk verzwakt. Bij de inval van de Fransen was door de Nederlandse troepen in de dijk een coupure gemaakt om met water uit de Lek het gebied ten oosten van de Diefdijk onder water te zetten. Deze coupure was provisorisch gedicht en het was niet verwonderlijk dat bij hoogwater gepaard gaande met ijsgang de pas herstelde dijk het begaf. Hij schreef dat hij gedurende zijne dienst, zelden zigtbaarlijker de reddende hand der aanbiddelijke Voorzienigheid tot bewaring van dit Land had mogen opmerken dan bij de voormelde doorbraak. 32 Hij zag wel wat in een zijdelingse afleiding, maar zolang die nog niet bestond moesten er in tijden van gevaar snel andere noodmaatregelen moeten kunnen worden genomen. De door Brunings getroffen maatregelen logen er niet om. In 1799 liet hij zogenaamde mijnkoffers vervaardigen en beproeven om te dienen tot het plotseling openen van een dijk in geval van nood, waarbij hij dus de Zuider Lekdijk op het oog had. Vier jaar later werd een geheim besluit genomen om bij dreigende doorbraak van de Noorder Lekdijk de Zuider Lekdijk ten oosten met de aansluitng met de Diefdijk door te steken. Al waren de besluiten zo geheim dat zelfs de departementale (d.w.z. provinciale) besturen officieel niet waren ingelicht, alom raakte dit voornemen toch bekend en stuitte de maatregel op veel tegenstand. Afleiden of opruimen 19

21 Afb. E De Lingewerken. Deze werken dienden om te verhinderen dat het Gelderse overstromingswater de Vijfheerenlanden en de Alblasserwaard zou binnenstromen. Iedereen wist echter dat deze werken het ook mogelijk maakten om in noodsituaties het water van de Lek via een zijdelingse afleiding naar de Merwede af te voeren. Dat weerhield het bewind van Koning Lodewijk Napoleon er niet van in 1808 opnieuw een dergelijk besluit te nemen. Zowel in 1803 als in 1808 stonden de militairen klaar om de helpende hand te bieden en de waterstaatsmensen bescherming te bieden tegen de mogelijk heftig weerstand van de bevolking. Bij Gorinchem lagen compagnieën infanterie wel gewapend met genoegzame scherpe Patroonen en twee zwakke compagnieën Saxen, terwijl op diverse plaatsen ook detachementen huzaren richting Lekdijk konden oprukken. Over de organisatie ervan gaat Welcker uitvoerig in. Door deze maatregelen schond het bewind de eigendomsrechten in sterke mate, schreef Fijnje later, en zou men de erven en landen aan vernieling en verwoesting prijs geven, ja zelfs het leven van tal van bewoners bedreigd hebben, zonder dat men ooit met zekerheid zou hebben kunnen verklaren, dat hierdoor de landen noordelijk van den Lekdijk ontzet zijn geworden. 33 Ondanks de geheime besluiten, bleef het idee leven om de Lekdijk van inundatiesluizen te voorzien en zo een gecontroleerde afleiding van Lek naar Waal te creëren. Vooral Jan Blanken liet geen gelegenheid voorbijgaan om ervoor te pleiten. Zijn plan bestond uit de bouw van zes waaiersluizen in de Zuider Lekdijk, voorzien van buiten- en binneninstortkommen of bassins. Zo kon zijns inziens een hogere zo niet volkomen veiligheid verkregen worden. Bovendien was het vanuit militair gezichtspunt van belang en zo had hij nog wat argumenten. Tot uitvoering van zijn plan kwam het niet. Wel werden de Lingewerken uitgevoerd. Dit werd het eerste grote project van de nog zo prille Rijkswaterstaat. Het omvatte de volgende werken. Tussen Gorcum en de Linge werd de Zuider Lingedijk versterkt en zelfs een nieuw deel van deze dijk aangelegd. In de Linge zelf werd een waaiersluis aangelegd, die tijdens overstromingen in Gelderland gesloten werd. Ten noorden van de Linge werden de Noorder Lingedijke en de Diefdijk versterkt. Op deze manier was er een sterke dijklinie, meestal aangeduid als Diefdijklinie, van roeden (25,5 km) 34 tussen de Merwede bij Gorinchem en de Lek ten westen van Culemborg gevormd. De verdere werken bestonden in de aanleg van overlaten in de noorder en de zuider Lingedijk ter lengte van roeden (14 km), de bouw van twee sluizen in de Lingedijken en de aanleg van een aantal overlaten in de Merwededijk en een uitwateringssluis ten oosten van Gorcum. Deze overlaten en sluizen dienden om het tegen de Diefdijklinie opgekropte Gelderse overstromingswater ten oosten van Gorcum in de Merwede te laten stromen. De werken werden vlot uitgevoerd: op 20 april 1809 vond de eerste openbare aanbesteding plaats en op 2 november van dat jaar de laatste. 35 Voorts viel in 1810 het besluit voor het graven van het Kanaal van Steenenhoek, als verlenging van de Linge, dat in de eerste plaats was bedoeld om kwel-, regenen winterwater af te voeren. Nieuwpoort ALBLASSER WAARD Gorinchem Kedichem VIJF HEEREN LAND Dalemse hulpsluis Vianen Waaiersluizen Woudrichem Vreeswijk Diefdijk Nieuwe Zuider Lingedijk BOMMELER WAARD Culemborg TIELERWAARD Bommel Wijk bij Duursted Bure 33 Welcker, passim; Fijnje, Beschouwingen, Hiermee worden Rijnlandse roeden bedoeld. Een Rijnlandse roede is gelijk aan 3,77 m. De maten zijn hier niet precies omgerekend, maar afgerond in kilometers. 35 Blanken 1836, Afleiden of opruimen 20

22 Officieel werden al deze werken aangelegd om te voorkomen dat overstromingswater vanuit Gelderland de Vijfheerenlanden en de Alblasserwaard kon binnenstromen en om een betere afvoer van de gebieden langs de Linge te garanderen maar officieus wist iedereen dat deze werken ook van nut konden zijn om het overstromingswater dat via de eventueel te bouwen waaiersluizensluizen in de Lekdijk bij Culemborg zou binnenstromen naar de Merwede af te voeren. Andere voorstellen van het Comité om water zijdelings af te leiden Op advies van het Comité Central kwamen ook de Liemerse overlaat en enkele bijbehorende werken in en om de IJssel tot stand. Die laatste werkzaamheden kwamen er op neer dat in het winterbed van deze rivier enkele dijken en kades werden verlaagd ten behoeve van een betere afvoer bij hoogwater. Omdat het nog maar de vraag was of de Liemerse overlaat wel voldeed (wat inderdaad niet het geval bleek te zijn) werd naar alternatieven gekeken. Een zijdelingse afleiding beneden Bislich met leidijken naar de Oude IJssel behoorde tot de mogelijkheden. Blanken opperde dat ook in het gebied van de Boven-Rijn waaiersluizen nuttig konden zijn, maar die opmerking werkte hij niet verder uit. In 1803 werd in het geheim geopperd een afleiding te maken door de Gelderse Vallei in geval de Liemerse overlaat niet afdoende zou blijken te werken. Als de Lek via de Lingewerken zijdelings zou worden afgeleid naar de Waal, mocht dat water elders geen gevaar teweegbrengen. Daarom kwam een ander oud plan uit de kast, een overlaat door het Land van Altena naar de Biesbosch. De capaciteit van de (oude) Merwede was namelijk te gering om meer water te kunnen verwerken en daarnaast was er het probleem van de dichtslibbende killen van de Biesbosch. Blanken zag hier twee mogelijkheden: 1. Een overlaat tussen leidijken. De bovenmond van deze overlaat zou hogerop worden geplaatst dan in de vroegere plannen. Een deel van de bovenmond zou zich bevinden in de Maasdijk iets boven Woudrichem; een tweede gedeelte in de Merwededijk iets beneden Woudrichem. Tezamen zouden deze bovenmonden 600 roeden (2,2 km) breed moeten zijn. De benedenmond van deze overlaat zou in de Nieuwe Altenase dijk moeten liggen. 2. Een stelsel met vier wijde en diepe waaiersluizen in de Maasen Merwededijken en van vier gelijke sluizen in de Nieuwe Altenase dijk. Omdat waaiersluizen als er een bepaalde hoeveelheid water binengelaten werd gesloten konden worden, waren leidijken in dat laatste ontwerp niet nodig. Zijn voorkeur ging uit naar de tweede mogelijkheid. Het bleef allemaal bij ideeën. Buiten de aanleg van de Liemerse Overlaat en de uitvoering van de Lingewerken hadden de voorstellen van Comité Central dus niet veel opgeleverd. Het plan van Goudriaan De rivierenkwestie bleef de gemoederen bezig houden. Men ging ook na 1809 door met het maken van plannen. De inspecteurgeneraal van Rijkswaterstaat A.F. Goudriaan ontpopte zich die dagen als meest fervente voorstander van het systeem van zijdelingse afleidingen. Van hem bestaan een uitvoerige handgeschreven verhandeling over dit onderwerp, gedateerd januari 1813, en een tien jaar later gepubliceerde gedrukte verhandeling. 36 Goudriaan zag zijdelingse afleidingen als het enige middel om een te hoge rijzing van de rivieren en overstromingen en dijkbreuken te voorkomen. Zoals ieder andere deskundige, ging ook Goudriaan er nog van uit dat het rivierbed zich voortdurend verhoogde en dat dijkverhoging mede daarom geen haalbare optie was op den duur. Analyse van dijkdoorbraken leerde hem hoe belangrijk het was aan overlaten een bepaald vermogen te geven. In principe moesten ze in staat zijn een hele rivier af te leiden. Ja, om eene hoeveelheid van zes maal het middelbaar vermogen van de rivier de Waal af te leiden, zoude op voorgezegde gronden van berekening een wijdte van meer dan 200 roeden (750 m) sluisopening tot gelijks het binnenland, 36 A.F. Goudriaan, Verhandelingen over de zijdelingsche afleidingen van rivieren (Kampen: [s.n.], januari 1813); A.F. Goudriaan, Verhandeling tot onderzoek omtrent het vereischte vermogen van zijdelingsche afleidingen ter ontlasting der te hoog opzwellende, of door het ijs in afvoer belemmerde, rivierwateren, en omtrent de meest geschikte inrigting dier afleidingen... tegen geweldige inundatien door dijkbreuken (Amsterdam 1823). Afleiden of opruimen 21

23 en 12 voeten (3,7 m) 37 hoogte van doorstroming in volkomene werking gevorderd, of ook eene lengte van 28 à roeden (10,5 à 11 km) overlaat, tot 2 1/2 voeten (80 cm) hoogte van overloop, vereischt worden. Op deze wijze wordt het te meer verklaarbaar, hoe soms verscheidene aanzienlijke doorbraken niet genoegzaam zijn, om het vallen van meer andere te verhoeden, en hoe soms het water op groote lengten over de dijken storten kan. 38 Toch maande ook hij tot enige voorzichtigheid. Enerzijds waren er immers voorbeelden van dijkbreuken waardoor bedreigde dijken werden ontzet, hetgeen vertrouwen wekt in het stelsel van beperkte afleidingen. Maar anderzijds waren er zeker ook voorbeelden van dijkbreuken te memoreren die geen verlichting schonken en de Rivier, dagen en weken na derzelver doorstroming, nabij gelijke hoogte bleef behouden en andermaal gansche overstortingen der dijken en nieuwe doorbraken deden voorvallen. Hij vond het daarom van groot belang inzicht in dat verschijnsel te krijgen om te kunnen verklaren waarom het soms wel en dan weer niet werkte. Goudriaans verdienste is dat hij vrij stelselmatig onderzocht aan welke voorwaarden en ontwerpeisen een overlaat moest voldoen. Of, met andere woorden, waar en hoe zijdelingse afleidingen het beste konden worden ingericht om aan hun doel te beantwoorden. Door deze aanpak kwam er meer inzicht in de mogelijkheden en onmogelijkheden van het maken van overlaten en alleen al om die reden is zijn verhandeling zeer verhelderend. Wel is het noodzakelijk goed rekenschap te nemen van de problemen die zich toen op de rivieren voordeden en van de vrij algemeen heersende mening dat het probleem van ijsgang op de rivieren onoplosbaar was. Een samenhangend ontwerp diende volgens Goudriaan aan drie eisen te voldoen: 1. Het water moest via de kortste weg van de Boven-Rijn naar zee worden gevoerd. 37 Een Rijnlandse voet is gelijk aan 31 cm. We hanteren dezelfde omrekeningsmethode als bij de Rijnlandse roede. 38 Goudriaan 1823, De waterverdeling diende zo goed mogelijk in stand te worden gehouden. 3. Gewelddadige ijsbreuken moesten worden voorkomen. Hij vertaalde die eisen in de volgende hoofdtrekken van zijn algemeen plan van beveiliging: a. Bij overmatige watertoevoer van de Boven-Rijn moet zoveel mogelijk naar de IJssel worden afgeleid. (dit was overeenkomstig de eerste eis). b. Afsluiting van de Oude Rijnmond beneden de Liemerse overlaat en versterking van de dijken van de Boven-Rijn, zodat alleen via het Pannerdens Kanaal water naar de Neder-Rijn en Lek kan stromen (dit komt overeen met de tweede eis, handhaving van de waterverdeling). c. Verbetering van het vermogen van de IJssel om de extra toevoer via de Liemerse overlaat te kunnen verwerken. d. Meer toevoer naar de Waal bij opperwater met open rivier. e. Verbetering van gebrekkige riviervakken en opruiming van beletselen. f. Verlaging van de dijken op bepaalde plekken tot ongeveer hoogste winterstanden bij open rivier en deze zo versterken dat bij overloop geen schade ontstaat. In het alternatief van zijdelingse afleidingen door middel van sluizen zag hij niets, en hij wist dat ook te beargumenteren (zie deel III). De overlaten, die alleen in werking moesten treden bij zware ijsgang en -dammen, werden door Goudriaan op de volgende plaatsen nodig geacht: De Waal: acht overlaten op de rechteroever, waaronder een over de Gendtse en Bemmelse uiterwaarden, en vijf overlaten op de linker oever. De meest opvallende van deze zuidelijke overlaten was de Weurtse overlaat. Deze moest het Waalwater vanaf Weurt, een dorp gelegen ten westen van Nijmegen, naar de Maas voeren. Hiervoor moest er ook beneden Batenburg in de Maasdijk een overlaat worden gemaakt waardoor het Waalwater in de Maas kon geraken. Aan de overzijde van deze overlaat moest ook in de Maasdijk aan de Brabantse zijde een overlaat worden gemaakt waardoor het Waalwater via de Afleiden of opruimen 22

24 traverse van de Beerse Maas naar het inundatiegebied van s-hertogenbosch kon stromen en zo verder via de Baardwijkse overlaat naar het Hollands Diep. Ook de Heerewaardense overlaat moest meer geschikt worden gemaakt om het water van de Waal naar de Maas te kunnen leiden. Neder-Rijn en Lek: een overlaat bij de Grebbe en twee overlaten op de linkeroever om het water in de Betuwe te voeren. Verder behoorde het volgens Goudriaan tot de mogelijkheden overlaten te maken in de Lopiker-, Krimpener- en Alblasserwaard. In totaal voorzag zijn plan in het maken van dertig overlaten. Ingrepen in het bestaande rivierenstelsel De plannen voor zijdelingse afleidingen gingen uit van de handhaving van de bestaande loop van de rivieren. Van geheel andere aard waren de voorstellen die werden aangedragen om in te grijpen in het bestaande rivierensysteem door middel van afdammingen, doorsnijdingen en/of het maken van nieuwe rivieren. Hoe nuttig dergelijke ingrepen konden zijn, was in de 18 e eeuw aangetoond door de aanleg van het Pannerdens Kanaal en het Bijlands kanaal. 39 Blanken 1823, De plannen van Blanken voor een Nieuwe Merwede De vraag rees of een vergelijkbare ingreep mogelijk was in het gebied van de benedenrivieren. De uitmonding van Waal en Maas in een doolhof van killen werd allang als zeer problematisch ervaren (zie afb. B). Niet alleen zorgde het voor gevaarlijke situaties bij hoogwater en ijsgang, ook leidde de economie van steden als Rotterdam en Dordrecht eronder. De positie van de havens kwam door de verslechterende omstandigheden immers in het geding. Dichtslibbingen en aanlandingen vormden op tal van plaatsen een probleem: in de killen van de Biesbosch, in de Oude Maas van Dordrecht benedenwaarts naar zee (de Beer, de Elft-, Zalm, Meeuw- en Welplaten) en in de Nieuwe Maas tussen Krimpen en Rotterdam en tussen Rotterdam en Hoek van Holland. 39 Dordrecht ondernam in de 16 e eeuw al pogingen de killen te beteugelen. Een nieuwe poging volgde in 1738, maar de beteugelingswerken veroorzaakten een gevaarlijke waterstandsverhoging op de Merwede waarna de werkzaamheden werden gestaakt en de afdammingen gedeeltelijk weer weggegraven. Brunings en Bolstra stelden in 1770 voor de killen langzaam te beteugelen, maar daarvan kwam weinig terecht en ook de kleine beteugelingswerken die in 1805 en 1806 op voorstel van Kraijenhoff werden uitgevoerd brachten geen verbetering in de toestand. Alle rivierdeskundigen van naam hadden zich dus met het probleem bezig gehouden. 40 Zij onderschreven allen één gedachte: hulp- en reddingsmiddelen te vinden, door den natuurlijken weg, voor de afstrooming naar zee van de gevaarvolle hooge Opper- Waal- en Maaswateren, te openen, zoo als dezelve door die Killen aangewezen wordt. Dat was de zogenaamde Oude Wiel en de Grote Westkil. Blanken ging in zijn memorie van 1819 dieper op de materie in. Het draaide om het kernpunt of er volstrekte noodzakelijkheid bestond tot het verenigd openen der killen in een Nieuwe Merwede. 41 Het schijnt dat F.W. Conrad al in 1808 tot zo n plan was gekomen en Blanken dit nader uitwerkte. 42 Hij concludeerde dat het hoogst noodzakelijk was de Waal- en Maaswateren langs de kortste weg en het grootste verkrijgbare verhang naar zee te doen stromen door vereniging van de Oude Wiel, de Grote Westkil en het Gat van Kielen in een Nieuwe Merwede. De stroom zou een even groot of nog groter vermogen krijgen dan al de killen en de Beneden-Merwede tezamen waardoor de uitstroming van het opperwater en ijsgangen door het Hollands Diep naar zee spoediger en zekerder zou worden. In zijn plan zou de Beneden-Merwede worden afgesloten. Om de scheepvaartverbindingen van Rotterdam 40 Zie voor een uitvoerig overzicht: Blanken, Memorie Blanken 1819, Alleen Goudriaan schijnt weinig te hebben gezien in maatregelen in het gebied der benedenrivieren. Blanken haalt een memorie van Goudriaan aan, waarin hij stelt: Iedere rivierkundige, wanneer hij nadenkt, weet toch, dat het in de tegenwoordige gesteldheid geenszins is aan den uitloop der rivieren, beneden, enz maar hooger opwaarts, dat de belemmeringen bestaan, enz. Waarop Blanken schrijft: Sedert wanneer en welke Rivierkundigen dit weten, is mij onbekend; maar die de oude naleest, er op nadenkt, en de tegenwoordige ondervinding raadpleegt, zal dat anders bevinden, en de oppervlakkige kennis is genoegzaam, om te doen begrijpen, dat als beneden verstoppingen bestaan, alle opruimingen, tot meer afschot der bovenrivierwateren, doodelijk moeten zijn voor de beneden-kwartieren: dat er beneden op de Merwede, in de Killen en op den Biesbosch, waarlijk groote verstoppingen zijn, die dagelijks aangroeijen, daaraan twijfelt niemand. (Blanken 1819, 108 (noot)) 42 Bosch en Van de Ven, 110. Afleiden of opruimen 23

25 en Dordrecht naar het Duitse achterland te handhaven moest er een kanaal worden gegraven van de Nieuwe Merwede naar Dordrecht. Behalve een grotere veiligheid zag hij meer voordelen in het plan, waaronder de bedijking van de Biesbosch en de herschepping van dit watergebied in vruchtbare akkers, en betere rijnvaart in de Beneden-Merwede en op de Noord. Ook zou de afgesloten Beneden-Merwede kunnen gaan dienen als boezem voor de Alblasserwaard. Hierdoor zou de afwatering van de waard worden verbeterd en de kostbare molencomplexen bij Kinderdijk konden hierdoor vervallen Afb. F Plannen tot ingrepen in het bestaande rivierstelsel in de periode Op deze kaart zijn ingetekend het ontwerp van een Nieuwe Merwede van Jan Blanken en de ontwerpen van Kraijenhoff voor een Nieuwe IJssel en de Scheiding van Maas en Waal. Plan Kraijenhoff Nieuwe IJssel en kanalisering Nederrijn en Lek Stuwen in Nederrijn en Lek Plan Kraijenhoff scheiding Maas en Waal Plan Nieuwe Merwede Blanken HAARLEM NOORDZEE HAARLE MME R MEER A m stel Edam Monnikendam AMSTERDAM Muiden Weesp AMSTELLAND Vecht Naarden GOOILAND ZUIDER ZEE Nijkerk Harderwijk KAMPEN Elburg Hattem ZWOLLE DEVENTER LEIDEN RIJNLAND AMERSFOORT ZUTPHEN S-GRAVENHAGE Oude Rijn l UTRECHT Woudenberg Scherpenzeel Renswoude I Jssel BRIELLE Maas Maassluis Vlaardingen DELFT DELFTLAND Schiedam ROTTERDAM KRIMPENER Schoonhoven WAARD Lek IJssel Nieuwpoort Vreeswijk Vianen VIJF HEEREN LAND Wijk bij Duurstede Culemborg Buren NEDER BETUWE Tiel Veenendaal Amerongen Rijn OVER BETUWE Waal ARNHEM DE LIJMERS Zevenaar DOESBURG VOORNE GOEREE EN PUTTEN Hellevoetsluis BEIJERLAND IJSSELMONDE LAND VAN STRIJEN DORDRECHT ALBLASSER WAARD Merwede Gorinchem Woudrichem Bommel BOMMELER WAARD Heusden TIELER WAARD Maas LAND TUSSEN MAAS EN WAAL LAND VAN RAVENSTIJN Batenburg Grave NIJMEGEN HET RIJK VAN NIJMEGEN DE DUFFELT Emmerich OVERFLAKKEE H O L L A N D S C H Willemstad D I E P Geertruidenberg S-HERTOGENBOSCH 0 10 km Afleiden of opruimen 24

26 De plannen van Kraijenhoff Nog veel drastischer dan het plan van Blanken, was de ingreep in het rivierengebied die Kraijenhoff voorstelde. In feite waren het twee plannen, die echter wel met elkaar in verband stonden: een nieuwe bovenmond van de IJssel in combinatie met de afdamming van de Neder-Rijn en de scheiding van Maas en Waal in combinatie met een nieuwe Maasmond. Het waren geen ideeën waar men gemakkelijk omheen kon, want Kraijenhoff gold als een man met groot gezag en bovendien was hij de eerste geweest die systematisch gegevens verzamelde over de staat en hoedanigheid van de hoofdrivieren. 43 Het plan voor een nieuwe IJssel was eigenlijk niet van Kraijenhoff zelf. Het kwam al in 1809 in het Central Comité ter sprake en was ingebracht door de inspecteur van de Waterstaat W. Beijerink. Zijn vader, Martinus Beijerink, had al gespeeld met de gedachte. Kraijenhoff zag als een van de weinige leden van het Comité iets in het plan en nam niet alleen de verdediging ervan op zich, maar zorgde er in latere jaren voor verbetering en onderbouwing van het voorstel. In 1821 werd de Proeve van een ontwerp tot sluiting van de rivier den Neder-Rhijn en Leck en het storten van derzelver water op den IJssel gepubliceerd. Uit de titel blijkt dat de sluiting van de Neder-Rijn het belangrijkste onderdeel vormde. De gevaren voor Holland bij een mogelijke doorbraak vormde ook de belangrijkste aanleiding van het plan. In de woorden van Kraijenhoff: De rivier de Neder-Rhijn en Leck, namelijk, is de gevaarlijkste van alle de groote rivieren in de Noordelijke Provincien, als het ware, op een hoogen rug gelegen; haar bed en bij gevolg ook de waterspiegel zijn boven alle verheven, terwijl zij benedenwaarts belend is aan diepgekelderde landen, waarin zoo vele, met grote kosten, droog gemaakte polders, zoo vele uitgeveende plassen, zoo vele nog voortgaande verveningen, zoo veel meren, zoo veel steeds dras liggende gronden en eindelijk 43 C.R.T. Kraijenhoff, Verzameling van hydrografische en topografische waarnemingen in Holland (Amsterdam 1813). Het bevat onder meer een overzicht van de hoogste, gemiddelde en laagste waterstanden van 1782 tot 1810, alsmede korte aanteekeningen der merkwaardige gebeurtenissen ten aanzien van den staat der hoofdrivieren van Holland in die periode, waaronder gegevens over overstromingen. 44 Kraijenhoff 1821, 86. zoo vele zeer aanzienlijke steden; alle welke voorwerpen bij hooge opperwateren met ijskaringen in den tegenwoordigen toestand der rivier, met eenen onherstelbaren ondergang bedreigd worden, afhankelijk slechts, gelijk genoegzaam bekend is, van eene enkele dijkbreuk, en die eenmaal overstroomd, nimmer wederom boven den vloed, door welke kunstmiddelen en nijverheid ook, zouden te verheffen zijn. 44 Hij zag nog meer voordelen. De splitsing van de Boven-Rijn in twee in plaats van drie takken zou betekenen dat, als de IJssel geschikt was gemaakt voor grotere afvoeren, de aandacht verder beperkt kon blijven tot de goede instandhouding van de Waal en zijn oevers. Ook maakte zijn voorstel het mogelijk de Oude Rijnmond definitief te sluiten. Hij noemde nog gunstige gevolgen buiten het terrein van de waterstaat. Als militair zag hij voordelen voor de defensie. Zijn plannen betekende ook dat zowel de IJssel als de Neder-Rijn en Lek beter geschikt zouden worden voor de scheepvaart, wat dus gunstig was voor de economie van de IJsselsteden en de koophandel in het algemeen. Kraijenhoffs plan ging dus uit van de mogelijkheid de capaciteit van de IJssel te vergroten. Zijn berekening van het waterafvoerend vermogen van het Pannerdens Kanaal en de IJssel toonde aan dat een verdriedubbeling van de capaciteit van de IJssel mogelijk zou zijn door vergroting van het verval en bijgevolg de stroomsnelheid, en door verdieping en verbreding van de rivier. Dit vergde wel enkele forse ingrepen. Ter vergroting van het verval projecteerde hij de bovenmond naar de Kijfwaard in het verlengde van Bijlandskanaal. Plaats, doorsnede en afmetingen van de nieuwe IJsselmond besprak hij uitvoerig. De Nieuwe IJssel zou verder volgens het ontwerp de volgende eigenschappen moeten bezitten: a. Overal zou de rivier zich in een normale (dus dezelfde) toestand bevinden (genormaliseerd). b. Overal zou de rivier dezelfde diepte verkrijgen. c. De nieuwe rivier zou de vergelijking kunnen doorstaan met een bijna recht aflopend kanaal, waartoe op veel plekken de oevers zouden moet worden afgegraven en doorsnijdingen moeten worden gemaakt. Afleiden of opruimen 25

27 d. De rivier zou tussen regelmatig, kunstige oevers besloten zijn, langzaam van beneden naar boven oprijzende en verbreedende in een bestendige rede van vijfmaal de hoogte, dat is in evenredigheid van den mogelijken aanwas van het opperwater. e. De rivier zou onbreekbare en onbezwijkbare dijken bezitten. f. De capaciteit zou voldoende zijn voor de afvoer van water instromende in de bovenmond en voor het water van de zijrivieren en -beken. g. Er zou geen afrooving van stoffen meer plaatsvinden, dankzij de merendeels met gras begroeide, zacht oprijzende oevers. h. Door de geringe getijbeweging van de Zuiderzee waren voor de afwatering geen problemen te verwachten. In zijn Proeve beschreef Kraijenhoff ook de afsluiting van het Pannerdens Kanaal en het veranderen van de Neder-Rijn en Lek in een binnenvaart met 9 schutsluizen. Verder moest ook de Waal worden geschikt gemaakt voor grotere afvoeren. Hiervoor moesten er ten oosten van Nijmegen bochten worden afgesneden en de Waal mocht niet meer belast worden met water uit de Maas; er moest een scheiding van Maas en Waal gaan plaatsvinden. Kraijenhoff vond zijn eigen argumenten en beschrijving van de voordelen met betrekking tot de Waal in zijn eerdere Proeve nogal zwak en vroeg de koning daarom geld om zijn plannen met betrekking tot die tweede hoofdtak beter uit te werken. De koning kon zich er wel in vinden. Deze uitwerking mondde uit in het tweede plan van Kraijenhoff met als titel een ontwerp tot scheiding der rivieren de Whaal en de Boven-Maas en het doen afloopen dezer laatste, over hare oude bedding, op het Bergsche-Veld. Met scheiding van Maas en Waal bedoelde Kraijenhoff in het bijzonder de aanleg van een waterkerende dijk bij Heerewaarden. Ook dit plan was niet geheel nieuw. Zo was Blanken in 1810 de mogelijkheden nagegaan voor wijde en bevaarbare scheidingskanalen van Crevecoeur naar de Mark bij Ter Heide en van Heusden naar de Biesbosch. 45 Erg veel tijd voor diepgravend onderzoek kreeg of had Kraijenhoff echter niet. Niettemin berustte zijn plan weer op duidelijke gegevens, berekeningen en interpretaties van verschijnselen. Kraijenhoff besprak hoe de loop van de rivieren waarschijnlijk in de Romeinse tijd was geweest en hoe de Sint Elizabethsvloed van 1421 voor bederf had gezorgd. Hij onderzocht in hoeverre de loop van de rivieren Waal en Maas in de staat gebracht zouden kunnen worden zoals die in de Romeinse tijd ongeveer moest zijn geweest. Hoewel Kraijenhoff de rivier toch wel kende, leek hij zelfs enigszins geschrokken van de resultaten. Hij noemde de Waal en Merwede wanstaltig : de breedte van de waterspiegel van deze rivieren was verre afwijkende van de, in eene welgestelde rivier, vereischt wordende normale breedte, evenredig en zonder sprongen benedenwaarts toenemende, naar mate het verval en de stroomssnelheid verminderen. Hij constateerde een zeer onregelmatige stroomsnelheid. 46 Op grond van al deze gegevens stelde hij voor Maas en Waal bij Heerewaarden te scheiden, de killen te beteugelen en een nieuwe Maasmond te maken. Vrij uitgebreid lichtte hij die plannen toe. Maar daarmee alleen was men er niet. Ook moesten er op tal van andere plaatsen kleine verbeteringen tot stand komen. En hij stelde groot belang in de naleving van regels: Eindelijk zal het toeverzigt over de bekribbingen, rijswerken en rijswaarden, met geene mindere strenge oplettendheid, tegen alle belemmeringen van den stroom, moeten gehandhaafd worden, en zal men aanvankelijk reeds terstond moeten opruimen, alles wat door eigen baat, ten nadeele van het algemeen belang, reeds gesticht is; waarvan nog zoo vele blijken overgebleven zijn, dat het wegnemen van beletsels in en langs de rivieren, gewis geene geringen arbeid zal te weeg brengen. 47 De voordelen van zijn plan mat hij breed uit. De wateroverlast in Brabant zou bijvoorbeeld enorm afnemen of zelfs, vanuit de rivier althans, tot het verleden behoren. Volgens zijn plan kon ook de Beerse overlaat worden opgeheven. De kans op overstromingen 45 Blanken 1836, Kraijenhoff 1823, Kraijenhoff 1823, 140. Afleiden of opruimen 26

28 of dijkdoorbraken langs de oevers van Maas en Waal zou enorm verminderen. In tijden van laag of middelbaar water zou de Waal begunstigd worden. 48 Plannen De Rivierencommissie van 1821 De verscheidene voorstellen maakten vooral een ding duidelijk: over de beste aanpak van het rivierenvraagstuk liepen de opvattingen zeer uiteen. De korte tijd dat Brunings en Conrad leiding gaven aan de waterstaat leek de juiste aanpak onder handbereik, maar (N)a hunnen dood werden de rivieren weder aan hun lot overgelaten. 49 Bij Koninklijk Besluit van 15 maart 1821 kreeg een commissie tot onderzoek der beste rivier-afleidingen opdracht het vraagstuk van de toenemende rivieroverstromingen te onderzoeken en die eenheid van opvatting wel te bewerkstelligen. De commissie stond onder voorzitterschap van de minister van Staat jhr. O. Repelaer van Driel. Ze vond haar opdracht duidelijk niet eenvoudig en hing zelfs het standpunt aan dat overstromingen niet waren te voorkomen, maar dat hooguit de gevolgen en het aantal overstromingen zouden kunnen worden beperkt. Dit land zal dus altijd aan overstroomingen onderhevig blijven. Tot nu toe is geen uitvoerbaar en radicaal middel voorhanden of ontdekt, dat het algemeen natuurverschijnsel bij alle rivieren bestaande, het ophoogen namelijk van het bedde, zal kunnen wegnemen. 50 De commissie was dus nogal fatalistisch, zoals Bosch en Van de Ven terecht opmerken. 51 De Rivierencommissie voelde blijkbaar ook een enorme maatschappelijke druk. Heel wat plannen hadden het licht gezien, schreef ze. 48 Op p. 141 e.v. van zijn verhandeling geeft Kraijenhoff een samenvatting van zijn bevindingen. 49 Rapport van de inspecteurs 1861, Geciteerd door [T.J. Stieltjes], De Nederlandsche hoofdrivieren en de plannen tot hunne verbetering in populairen toon beschreven door een oud soldaat (Nijmegen 1850), Bosch en Van de Ven, 117. Zoveel zelfs, dat het volgens de commissie een even verdrietige als nutteloze taak zou zijn, die alle op te tellen. De commissie boog zich over de meest ongerijmde voorstellen. Allerwege en ten alle tijden waren er lieden, die dit vraagstuk met eene voorbeeldelooze gemakkelijkheid meenen te kunnen oplossen, terwijl de mannen van ervaring en wetenschap juist veel omzichtigheid betrachtten. Ondanks de verdeeldheid onder deskundigen, streefde de commissie eensgezindheid na, en door in hare bijeenkomsten een karakter van rondborstigheid bij te zetten was het volgens haar ook gelukt tot eenparige beoordelingen te komen. Maar tussen de regels in het rapport door, valt op te maken dat waarschijnlijk eerder van het tegendeel moet worden gesproken. Goudriaan bekritiseerd Geen enkel plan dat de commissie onder ogen had gekregen, kon de toets der kritiek doorstaan. Over het plan van Von Wiebeking, die dijkverhogingen bepleitte, schreef ze dat dit oude middel niet meer voldeed. Dat bleek bijvoorbeeld uit de Lekdijk Benedendams. Almaar dijken verhogen kon niet; als ze bezweken wat niet alleen door overloop van water kon gebeuren waren de gevolgen ernstiger naarmate de dijken hoger waren. Ze twijfelde bovendien aan Von Wiebekings stelling dat de rivieren zich door normalisering zouden verdiepen. Daar waren geen bewijzen voor. Over het voorstel van Luitjes de man die alle dijken juist wilde verlagen was de commissie nog veel minder enthousiast. Ze noemde het zelfs een onhaalbaar plan en verbaasde zich dat het zo veel bijval had ondervonden. Ter illustratie van de gevolgen wees de commissie onder andere op de gevolgen van een verlaagde Grebbedijk voor Amersfoort en omgeving: overstromingen in het verleden toonden aan hoe ernstig de consequenties voor dat gebied konden zijn. Het plan van de inspecteur-generaal van de Waterstaat Goudriaan kon ze natuurlijk niet op die manier naar de prullenbak verwijzen. Zijn denkbeelden, met die schranderheid en rijkdom van kennis, welke hem bijzonder kenschetsen, voorgesteld, verdienen de allerernstigste overweging, meldde de commissie in haar verslag. De verhandeling van Goudriaan over de overlaten noemde ze een der uitmuntendste en best beredeneerde stukken. De vooraanstaande Afleiden of opruimen 27

29 ingenieur mocht niet al te zeer worden bekritiseerd. Maar het slotakkoord klonk heel wat minder meegaand en welwillend. Het plan werd in wezen met de grond gelijk gemaakt. Een overlaat in de Noorder Lekdijk in de Krimpenerwaard wees de commissie volstrekt af, en ook die in de Alblasserwaard. En was het niet zo dat veel dorpen de dupe van dit systeem zouden worden en het land na de inundaties nog maar moeilijk droog te maken? Een besluit tot de aanleg van zo n dertig overlaten nam men niet zomaar. Om Goudriaan toch niet af te vallen stelde de commissie een proef voor, maar die viel niet goed uit. Onderzoek naar de werking van de bestaande overlaten wees ook uit dat de ervaringen ermee bepaald niet om over naar huis te schrijven waren. De commissie ontraadde een algemeen stelsel van overlaten, zoals Goudriaan voorstelde. Zo n besluit durfde de commissie niet te nemen. Stel toch eens voor als ze dat toch zou aanbevelen. Stel dat er zo n dertig overlaten zouden zijn gemaakt en er een strenge winter met ijsgang of storm kwam. (D)an toch Sire!, zoude de Commissie nog sterker dan immer te voren, de zware verantwoordelijkheid gevoelen van eenen maatregel te hebben aangeraden, waarvan de mogelijke en door de Commissie gevreesde mislukking, eene talrijke bevolking en eene uitgestrekte en vruchtbare streek des lands, aan de woede van ijs en golven zoude hebben prijs gegeven. Hun (de bewoners) in plaats van deze kans (op overstroming), de zekerheid te geven, dat hunne velden en woningen overstroomd zullen worden, zoodra de vloed 0 el 314 (31 cm) hooger rijst dan dezelve bij opene rivier zonder ijs, ooit te voren is geweest, is een besluit, het welk de Commissie nimmer als raadzaam aan Uwe Majesteit kan aanbevelen. 52 De commissie liet het niet enkel bij dergelijk bloemrijke woorden. Ze toonde ook haar nuchtere kant en droeg tal van argumenten aan. Zo achtte ze de kans op doorbraak of vernieling bij werking van overlaten aanzienlijk. Overlaten waren kwetsbaar voor ijsgang en in het geval van instorting van ijs op de achter de dijken gelegen landen. De commissie betwijfelde ook of het water zachtelijk door de overlaten zou stromen. 52 Riviercommissie 1821, 62. Een bezwaar van geheel andere aard vormde de gevolgen voor de bewoners van het rivierengebied. Voor hen zou het zeer nadelig zijn. Veel landen zouden immers herhaaldelijk onder water komen, terwijl ze anders droog zouden zijn gebleven. Om een gebied zo in te richten, dat de schade bij kunstmatige inundatie zo beperkt mogelijk zou blijven was geen gemakkelijk opgave. Het is niet moeijelijk op eene kaart, in klein bestek, een aantal overlaten voor te stellen; maar de moeijelijkheid wordt groter, wanneer ditzelfde op eene kaart van een genoegzame groote schaal, voorzien van alle aanwezige voorwerpen, moet geschieden, en eindelijk vertoonen zich eerst al de zwarigheden in derzelve volle kracht, wanneer men de plaats der dadelijke uitvoering op het terrein zelve wil afbakenen. 53 Dat was nog niet alles. De commissie somde nog wat andere bezwaren op. Het stelsel was duur (en Goudriaan had de kosten niet goed berekend). Als de overlaten in werking waren, vormden ze belemmeringen voor het verkeer en communicatie in het rivierengebied. Dat maakte het middel misschien wel ernstiger dan de kwaal. In periodes van gevaar kwam het juist aan op goede communicatiemogelijkheden en begaanbare wegen voor het verkeer. Dijken bijvoorbeeld zijn bij overstromingen de vluchtwegen. Een overlaat zou de doorgang kunnen verhinderen, met mogelijk catastrofale gevolgen. Niet alleen de vluchtwegen konden zo worden afgesneden, ook het vervoer van dijkmaterialen ging over de op de dijk gelegen wegen. Een in werking zijnde overlaat zou het dijkherstel of het voorkomen van dijkdoorbraken bemoeilijken. 54 Geen nieuwe IJsselmond De officiële naam van de riviercommissie van 1821, zoals ze later bekend raakte, suggereert wellicht dat ze enkel de opdracht had zijdelingse afleidingen in ogenschouw te nemen. Onder afleidingen verstond men echter ook zaken als het maken van nieuwe rivier- 53 Riviercommissie 1821, Een samenvatting van de bezwaren is te vinden op de pagina s van het rapport van de riviercommissie Afleiden of opruimen 28

30 beddingen. De commissie gaf daarom ook haar oordeel over de plannen van Blanken en Kraijenhoff. Vooral dat van Kraijenhoff hield ze uitgebreid tegen het licht. Ze kon zich er niet in vinden, maar kraakte het toch minder af dan het overlatenplan van Goudriaan. In feite kwam het er ook op neer dat het moeilijk was de precieze gevolgen van de plannen na te gaan en de juistheid van de berekeningen te beoordelen. De theoretische nuttige herschepping der rivieren, zou in de praktijk weleens heel schadelijk kunnen zijn voor de bestaande inrichtingen. Ook tegen het praktisch deel voerde de commissie bezwaren aan. Ze was er wel van overtuigd dat de IJssel meer water kon afvoeren, maar een nieuwe IJsselmond verminderde het gevaar van overstromingen in het gebied van de Boven-Rijn nog niet, aldus de commissie. IJsdammen in de IJsselmond zouden het gevaar op de Waal vergroten. Ook de scheiding van Maas en Waal wees de commissie af. Vooral de aanleg van een waterkerende dijk bij Heerewaarden kon haar instemming niet krijgen. De noodzaak van die overlaat was bijvoorbeeld in 1820 aangetoond. Toen kon het Waalwater, dat door een ijsdam bij Loevestein snel rees, via de overlaat naar de Maas afstromen waardoor een overstroming van de Waaldijk bij Dreumel en Rossem werd voorkomen. Dan waren er de nog de kosten. Die waren enorm en door Kraijenhoff te laag ingeschat. Wat de daggelden betreft schijnt niet genoegzaam in het oog te zijn gehouden dat men arbeiders zoude noodig hebben, om in vier jaren, de werken van den nieuwen IJssel daar te stellen, welke arbeiders, van de bevolking in die streken, aan den aldaar gewonen arbeid niet onttrokken kunne worden, en dus van elders, van wijd en zijd, zouden moeten komen, en zich niet voor éénen gulden daags, tot eenen zoo zwaren arbeid, op verre afstanden van hunne woningen en huisgezinnen, zouden laten gebruiken. Kortom, het ontwerp was gunstig voor Holland en Utrecht, maar in het algemeen kostbaar en nadelig. Het belang van goede kennis en goed personeel Het rivierenvraagstuk was dus volgens de commissie onoplosbaar. Zoals zuidelijke streken te lijden hadden onder uitbarstingen van vulkanen en aardbevingen, zo moest men hier leren te leven met periodieke overstromingen. Hoewel geen enkel plan het verlossende antwoord gaf, was er volgens de commissie toch ook weer geen reden bij de pakken neer te gaan zitten. Door ijver, bekwaamheid en vooral door nimmer rustende zorgvuldigheid waren de mogelijke gevolgen van de onvermijdelijke rampen te verminderen en minder knellend te maken. De commissie zocht niet alleen in technische oplossingen, maar ook in verbeteringen van organisatorische en bestuurlijke aard. Door betere regelgeving kon een hoop worden bereikt. Dit vergde allereerst een gestreng en zorgvuldig bestuur, opdat eigenbaat en belangzucht, ten koste van het algemeen welzijn, niet voortgaan met opzettelijk den waterstaat van onze hoofdrivieren te benadeelen. Ook wees de commissie op de noodzaak van goed personeel bij de Waterstaat. Door betere betaling kon wellicht onkunde, vooroordeelen, luiheid, en misschien nog ergere hoedanigheden (werd hier wellicht fraude bedoeld?) weren of te keer gaan. De betrekkingen tussen de beambten van de waterstaat en het dijkbestuur liet veel te wensen over. Provinciale invloed op de waterstaat dat leerde de geschiedenis had voor s lands duurste belangen maar al te dikwijls geheel verkeerdelijk gewerkt. De geringe kennis van het gedrag van rivieren en de omstandigheden waarin ze verkeerden, vond de commissie blijkbaar ook opvallend. Ze pleitte voor de inrichting van een algemeen depot van kaarten, opnemingen en ontwerpen bij het departement van de Waterstaat, opdat de kennis algemeen verkrijgbaar zou zijn. Ook moest worden gewerkt aan een goede hydrografische kaart, die een volledig overzicht moest bieden van de toestand van de rivieren Riviercommissie 1821, 121, Afleiden of opruimen 29

31 De voorstellen van de riviercommissie Hiermee volstaan kon de commissie natuurlijk niet. Uit de bestudeerde plannen en voorstellen haalde ze een aantal elementen. Op grond daarvan kwam ze tot de volgende voorstellen: 1. Het maken van een overlaat van de Oude Rijn naar de IJssel die de Liemerse overlaat vervangt. 2. Het verrichten van werkzaamheden aan de bedding van de IJssel teneinde die beter geschikt te maken voor hogere afvoeren, onder meer door verbetering bestaande en maken nieuwe overlaten. 3. Het maken van een overlaat in de Waaldijk bij Weurt van de Waal in de richting van de Maas. Deze overlaat was nodig omdat bij het doorbreken van de dijken tussen Kalkar en Kleef het water naar de Ooijpolder stroomde. De dijken van de Ooijpolder braken dan van binnenuit door en het water stortte zich dan boven Nijmegen in de Waal. Dit extra water veroorzaakte dan doorbraken in de Waaldijken. Vooral doorbraken in de rechter Waaldijken zetten de hele Betuwe en, als ook de Diefdijklinie doorbrak, de Vijfheerenlanden en de Alblasserwaard onder water. De overlaat bij Weurt zou dit water naar het zuiden afleiden. 4. Het maken van een overlaat in de Maasdijk te Dieden; deze overlaat moest het Waalwater dat via de overlaat bij Weurt in de Maas geraakte via de traverse van de Beerse maas naar het inundatiegebied van s-hertogenbosch leiden. 5. Het maken van een afleiding door de Gelderse Vallei. 6. Verbetering van de Lekdijken. 7. Afleiding van de Lek naar de Merwede langs de Diefdijk. 8. Overlaat door het land van Altena. 9. Verbetering van de Merwede en de aanleg van een Nieuwe Merwede. 10. Verbeteringen van de Beerse Maas. 11. Verruiming van de Baardwijkse overlaat. 12. Verbeterde leiding der rivieren (opruimingen van obstakels). De commissie begreep wel dat het maken van al deze werken de financiële kracht van het Vaderland te boven zou gaan. Ze maakte een selectie uit de werken die volgens haar onvermijdelijk waren om de veiligheid van het land te waarborgen. Hierbij onderscheidde ze werken van de eerste en werken van de tweede categorie. Tot de eerste categorie behoorde: 1. Het versteviging van de Noorder Lekdijken. 2. IJssel geschikt maken om meer water af te voeren; hiervoor zouden er beperkte afleidingen of groene rivieren door de landtongen in het winterbed van de IJssel moeten worden aangelegd. 3. Sluiting van de Oude Rijn en vervolgens het maken van een overlaat van de Boven Rijn boven Lobith naar de IJssel bij Lathum. Deze overlaat werd ook wel aangeduid met Nieuwe Liemerse Overlaat. 4. Sluizen aan het Spoel (Zuider Lekdijk) en afleiding langs de Diefdijk naar de Merwede en vervolgens via een Overlaat door het Land van Altena naar de Biesbosch. 5. Het maken van een Nieuwe Merwede. 6. Vergroting Baardwijkse overlaat en verbetering Beerse Maas (onafhankelijk van bovenstaande). Wanneer deze werken geen voldoende verbeteringen zouden bevatten dan stelde de commissie de volgende werken van de tweede categorie voor: 1. Afleiding Gelderse Valei. 2. Afleiding Weurt. 3. Afleiding Hedikhuizen. 4. Verbetering stroomgeleiding. Uitvoering voorstellen riviercommissie Het rapport van de riviercommissie kan worden beschouwd als de eerste doorwrochte studie van de verschillende ideeën het rivierenvraagstuk op te lossen. De opgave was, gezien de verdeeldheid onder deskundigen en belanghebbenden, niet gemakkelijk. Het Afleiden of opruimen 30

32 Afb. G De werken die volgens de rivierencommissie van 1821 moesten worden uitgevoerd. Deze werken waren verdeeld in werken van de 1e categorie en werken in de 2e categorie. Als na de aanleg van de werken van de 1e categorie onvoldoende verbetering was opgetreden dan moesten de werken in de 2e categorie worden uitgevoerd. Werken 1e categorie Werken 2e categorie NOORDZEE HAARLEM HAARLE MME R MEER A m stel Edam Monnikendam AMSTERDAM Muiden Weesp AMSTELLAND Vecht Naarden GOOILAND ZUIDER ZEE Nijkerk Harderwijk KAMPEN Ontworpen overlaat Elburg Hattem ZWOLLE Ontworpen overlaat DEVENTER LEIDEN RIJNLAND AMERSFOORT ZUTPHEN BRIELLE Maas Maassluis Vlaardingen S-GRA VENHAGE DELFT DELFTLAND Schiedam ROTTERDAM UTRECHT Woudenberg Scherpenzeel Ontworpen afleiding Renswoude Gelderse Vallei Veenendaal Vreeswijk Amerongen Verzwaring Noorder Lekdijk Wijk bij KRIMPENER Vianen Duurstede Schoonhoven VIJF Ontwerp Culemborg WAARD HEEREN nieuwe NEDER BETUWE Nieuwpoort LAND Buren waaiersluizen Tiel Lek IJssel Oude Rijn Rijn OVER BETUWE Waal ARNHEM Ontworpen overlaat I Jssel Ontworpen overlaat DOESBURG DE LIJMERS Zevenaar Ontworpen overlaat door de Lijmers VOORNE PUTTEN Hellevoetsluis BEIJERLAND GOEREE EN OVERFLAKKEE IJSSELMONDE LAND VAN STRIJEN H O L L A N D S C H Willemstad D I E P Merwede DORDRECHT Ontworpen Nieuwe Merwede ALBLASSER WAARD Geertruidenberg Gorinchem TIELER WAARD Woudrichem Bommel BOMMELER Ontworpen WAARD LAND VAN RAVENSTIJN Altenase overlaat Maas Heusden Ontworpen Hedikhuizense overlaat Verruiming Baardwijkse overlaat S-HERTOGENBOSCH LAND TUSSEN Ontworpen MAAS EN WAAL Weurtse overlaat Batenburg NIJMEGEN HET RIJK VAN NIJMEGEN Grave Ontworpen opruimingen voor de Beerse Maas DE DUFFELT Emmerich 0 10 km pleit voor de commissie dat ze een kritische benadering koos en niet blind bepaalde plannen omarmde. Wat niettemin ontbrak was een goede analyse van de problemen. Ondanks alle lof die haar kan worden toegezwaaid dat ze voorzichtig was en zich niet enkel richtte op een waterbouwkundig plan maar ook lette op politieke, organisatorische, financiële, technische en logistieke factoren 56 is er toch ook heel wat op aan te merken. Het ontbrak de commissie 56 Bosch en Van de Ven 120. Afleiden of opruimen 31

33 Afb. H De verbreding en verbetering van de Baardwijksche overlaat. In 1827 kwam deze verbetering tot stand. De overlaat werd verbreed door het naar het oosten verleggen van de rechter leidijk. Ook werd een stortebed in de bovenmond aangelegd dat moest verhinderen dat er door de sterke stroming wielen ontstonden. Afleiden of opruimen 32

34 aan daadwerkelijk inzicht in de problematiek ze ging zelfs uit van volkomen verkeerde denkbeelden- en het rapport ademde toch wel heel sterk het karakter van een compromis. Of ze nu Kraijenhoff, Blanken of Goudriaan heetten, iedereen kon zijn ideetje wel terugvinden in het rapport. Zo kregen ook de verbetering van de stroomgeleiding en de opruiming van belemmering zaken die ook volgens Goudriaan van groot belang waren aandacht. Maar dat ze daar toch ook weer niet al te veel betekenis aan hechtte, bleek uit het feit dat ze dit punt pas als laatste aan de orde stelde en het schaarde onder de werkzaamheden van de tweede categorie. Nog voor de publicatie van het eindrapport werd bij Koninklijk Besluit de wet van 1806, die de aanleg van werken in het winterbed verbood en de controle daarop door het rijk regelde, opnieuw bekrachtigd. Rijkswaterstaat maakte ook een voortvarend begin met het vervaardigen van de rivierkaart. Het KB van 9 december 1825 bepaalde conform de aanbevelingen van de commissie ook opruimingen en aanleg van overlaten langs de IJssel en verbetering en vernieuwing van de Liemerse overlaat, de Baardwijkse overlaat en de Beerse Maas. Al gauw raakten de werkzaamheden in het slop. Enige verbeteringen aan de Noorder Lekdijken hadden plaats gevonden, de Baardwijkse overlaat was verbreed en in de traverse van de Beerse Maas waren verscheidene obstakels opgeruimd zodat die zijdelingse afleiding sedert 1828 werkelijk als overlaat kon worden beschouwd, maar van de andere adviezen van de commissie kwam niets terecht. Protesten, plannen en nog eens plannen Na het uitbrengen van het rapport brak de discussie over het rivierenvraagstuk pas goed los. Het regende protesten. Het maatschappelijk draagvlak voor het treffen van ingrijpende maatregelen ontbrak volkomen. Zo keerden dijkgraaf en heemraden van het Kanaal van Steenenhoek zich onder meer tegen een afleiding van de Lek; ze vonden dat de afvoer via de Gelderse IJssel meer moest worden bevorderd. Ook het college van de Lekdijk Bovendams beschouwde groote afleidingen als onnodig en overtollig en beoordeelde die aan het Spoel als onrechtvaardig. Het dijkbestuur verwees daarbij naar de toestand in 1726 toen 24 uur nadat het Zuider Lekdijk bezweken was de Noorder Lekdijk het begaf, en vraagt wat in zoodanig geval de afleidingen zouden gebaat hebben. Ze schetste met zwarte kleuren de ellenden, welke het gevolg zouden zijn van de werking dier ontlastingen. Zo keerden zich meer dijk- en polderbesturen tegen een zijdelingse afleiding van de Lek naar de Waal. Diverse besturen protesteerden tegen een overlaat door het Land van Altena, terwijl anderen dat juist weer als een goed alternatief beschouwden. Ook plannen voor een Nieuwe Merwede vielen niet in goede aarde. B&W van Dordrecht protesteerden tegen een mogelijke sluiting van de Merwede en totale sluiting van de killen. Eerder al bekritiseerden de stadsbesturen van Rotterdam, Dordrecht en Schiedam en dijkgraaf en hoogheemraden van de Alblasserwaard Blankens voorstellen hieromtrent. Blanken voelde zich toen genoodzaakt in een uitvoerige memorie van 108 pagina s, een Nader betoog en een kort (30 pagina s!) bijvoegsel tot de vervolg memorie de bedenkingen, waarin sommige zeer onnauwkeurige, en geheel met den staat der zaak strijdende rivierkundige stellingen werden verkondigd, te ontzenuwen. 57 Het ging daarbij onder meer om de gevolgen van de hogere waterstanden na de beteugeling en over de vraag of zijn plannen inderdaad een onschadelijk redmiddel vormde tegen de slechtere toestand van de (oude) Merwede. De stadsbesturen meenden bijvoorbeeld dat de toestand niet verslechterde. Al eeuwen zou er over de slechte bevaarbaarheid zijn geklaagd. Met tal van bewijzen probeerde Blanken dat te weerleggen. Zo wees hij op de onderzoeken die s Gravensande, Wittichius en Cruquius in 1729 en 1730 verrichtten en op plaatselijke waarnemingen en getuigenissen van lokale waarnemers als de landmeester en dijkmeester van de Alblasserwaard J. Wapperom, die zich heugde, dat bij het Huis de Merwede, met den langsten schippersboom, geen grond te besteken was in het verleden. Blankens opmerkingen overtuigden de stadsbesturen dus niet, want ook in latere tijden bleven ze de verwikkelingen rondom de Nieuwe Merwede met argwaan volgen. 57 J. Blanken Vervolg-memorie, ter oplossing van bijzondere bedenkingen tegen het ontwerp tot het herleiden, en vereenigd openen van de zoogenaamde Werkendamsche Killen, in eene Nieuwe Merwede en daarmede verbondene bedijkingen van de oude Beneden-Merwede, den Biesbosch en het geheele Bergsche veld (Amsterdam 1819). Afleiden of opruimen 33

35 Afb. I Plan van C. Zillesen om door het aanbrengen van duikers in de bandijken, door "aftapping van onderen" overstromingen te voorkomen. Een aanzienlijk getal bewoners van de streken langs de Gelderse IJssel, en ook de besturen en inwoners van verscheidene steden langs die rivier verzetten zich tegen de plannen de capaciteit van de IJssel te vergroten. 58 De critici droegen doorgaans alternatieven aan (meestal bestaande ideeën, waarin anderen niets zagen en dus op hun beurt bekritiseerd werden). Het hele land leek zich er op een bepaald moment mee willen bemoeien. Menigeen pakte stoutmoedig de pen om kond te doen van de eigen briljante oplossing. Vaak ging het om oplossingen voor een min of meer lokale situatie, maar er waren er ook die voor het rivierenvraagstuk als geheel het ei van Columbus meende te hebben gevonden. Daar valt een prachtige bloemlezing van te maken; zowel de in 1828 ingestelde Riviercommissie als de Inspecteurs van de Waterstaat die in 1861 rapport uitbrachten, deden dat ook. Zo was er een heer C. Verloop die een handeling schreef over het nut van op schepen vervoerbare stoomwerktuigen om de gevolgen van overstromingen te verzachten of zelfs geheel te voorkomen. Verder wil hij, dat de rivieren hoog op zeer worden beperkt, ten einde door meer stroom de beddingen uit te schuren; aan de monden wil hij ze hebben verwijd, om het geen bovenwaarts uitgeschuurd is, des te beter te kunnen uitwerpen. Wijlen waterstaatsingenieur C. de Beer hield zowel een pleidooi voor een overlaat door de Gelderse Vallei als voor een overlaat door de Betuwe om bij ijsbezetting in het Pannerdens Kanaal het water van de Waal via de Betuwe naar de Zuiderzee af te leiden. J.T. Gehrels stelde voor het ijs op de rivieren te vermurwen door middel van ruw zout. Dan was er bijvoorbeeld nog C. Zillesen, die niet op enige bescheidenheid kon worden betrapt. Eerder al had hij gemeend de oplossing voor het probleem te hebben gevonden. Hoewel hij dat plan bij nader inzien een ongeachte vinding noemde, schroomde hij ondanks zijn dwaling niet om met versche olie in mijne levenslamp voor het geluk mijner natuur- en landgenooten een plan te presenteren dat alle rivieroverstromingen bij open water of ijsverstopping zonder krachtdadige afleidingen noodig te hebben kon voorkomen. Door aftapping van onderen, met behulp van een soort duikers, zouden de rivieren zijns inziens op een bepaald noodpeil gehouden kunnen worden. 59 De aanleg van een groene rivier van Rees naar Genemuiden werd geopperd en een plan voor een kanaal van Nijmegen naar Bergen op Zoom. Toen het ijzer- en stoomtijdperk goed doorbrak kwam menigeen met het idee sterke ijsbrekers in te zetten. Iemand kwam met het idee van reddingschietschouwen voor mensen en vee op de proppen, een ander met het maken van kunstmatige boezems langs de beide oevers van al de rivieren en weer een ander met verplaatsbare kribben van ijzer. Vooral in het rapport van de inspecteurs van 1861 staan vele bladzijden vol plannen. De inspecteurs besteedden zelfs nog aandacht aan een plan om doorbraken met gelooide huiden te voorkomen, een plan om tunnels voor voetgangers onder de 58 Rapport aan zijne Majesteit den Koning, uit te brengen en voorloopig goedgekeurd door de Commissie tot de zaken der Rivier-afleidingen, ingesteld bij Koninklijk Besluit van den 7den Julij 1828 no 7 (Riviercommissie 1828), In Verslag Openbare Werken van 1854, C. Zillesen, Plan om alle overstroomingen voor te komen (Rotterdam 1821). Afleiden of opruimen 34

36 rivieren aan te leggen, een plan van een man met een zorgvol hoofd en op hoogen ouderdom waar geen touw aan vast te knopen was en aan het idee van iemand die zegt een eenvoudig middel te weten maar het middel zelf niet aanduidde. 60 Impasse Men kreeg ook ruimschoots de gelegenheid zijn zegje te doen. Niet omdat men nu op de mening van jan en alleman zat te wachten, maar omdat er van regeringskant niet veel gebeurde. De zaak zat in een impasse. In 1828 kreeg een nieuwe Riviercommissie de opdracht het geleverde commentaar op het rapport van de eerste riviercommissie te verwerken en op zijn merites te beschouwen. Op basis daarvan zou dan een besluit genomen moeten worden. Maar die nieuwe commissie maakte geen haast. Twintig jaar na haar instelling bood ze haar korte, bondige rapport aan. Pas zes jaar later kon iedereen er kennis van nemen, toen het in Verslag over de Openbare Werken werd gepubliceerd. Als ze wel haast had gemaakt zou er waarschijnlijk om andere redenen weinig van de plannen terecht zijn gekomen, althans op korte termijn. Want er was toch geen geld te verteren. Het land bevond zich mede door de Belgische Opstand in een politieke, financiële en economische crisis. In die twintig jaar was er nauwelijks iets aan de toestand in het rivierengebied gedaan. Buitenlandse commissarissen vertegenwoordigd in de technisch Stroombevarings-Commissie klaagden steen en been. De druk om de rivier te normaliseren en bevaarbaar te maken nam van die kant toe. De Duitse Rijnvaart-inspecteur Butzke merkte in 1849 op dat bij lage waterstand de vaart op geen riviervak aan zoveel bezwaren en kosten onderworpen was als die in Nederland. Het vaarwater was door de ver uitstrekkende zandplaten bedorven en door de beweeglijkheid van de zanden veranderlijk. Ook wees hij op de zwakke samenstelling van de rijswerken. Nederland kon zich niet verschuilen achter een opvatting dat de Oude Rijnmond de oorzaak was van het meeste kwaad en dat eerst het probleem van de overstromingen moest zijn opgelost. Daar trapte men in het buitenland niet in. De gebreken waren ontstaan omdat er zo weinig aan de verbetering van de rivier was gedaan. De aanleg van een pakwerk bij Tiel had bewezen dat men met geringe hulpmiddelen ook de Waal kon verbeteren. De reactie van de Nederlandse afgevaardigde op die kritiek bewees dat er inmiddels weer wat anders werd aangekeken tegen het probleem. Hij erkende het bestaan van de gebreken. Als middelen ter verbetering noemde hij: 1. De opheffing van de overlaat in de Oude Rijnmond. 2. De opheffing van de overlaat te Heerewaarden, met de afdamming van kanaal van Sint Andries en het maken van een sluis aldaar. 3. Beteugeling van de killen tussen Werkendam en Dordrecht. 4. Vaststelling van een algemeen stelsel van verbetering, waarbij de rivier zoveel mogelijk een normale breedte zou verkrijgen. 61 Het rapport van de riviercommissie van 1828 Het rapport van de riviercommissie van 1828, dat kort daarvoor eindelijk gereed was, ademde dezelfde geest. Als de staat van de rivieren als wezenlijk ongunstig en bedorven moest worden beschouwd de gegrondheid kon daarvan niet worden ontkend dan diende het eerste denkbeeld ter verbetering natuurlijk te zijn het verbeteren van de toestand in de eigen boezem der rivieren. Dat moest volgens de commissie op een doelmatige wijze worden uitgevoerd volgens algemeen te ontwerpen en vast te stellen plan. De concrete maatregelen die ze voorstelde waren de volgende: a. De gehele watervrije afsluiting van de Oude Rijnmond. b. De afleiding van overtollig opperwater van de Boven-Rijn langs de Gelderse IJssel, het daartoe geheel geschikt maken van de IJssel en de aanleg een overlaat van de Lobithse zandplaat tot de Lathumse sluis aan de IJssel, zoals voorgesteld door de commissie van c. De verhoging van de Noorder Lekdijk. 60 Rapport van de inspecteurs van de waterstaat 1861; Riviercommissie Fijnje Afleiden of opruimen 35

37 d. Een voldoende versterking en verbetering van de Lingewerken (maar zonder overlaten of sluiswerken in de Zuider Lekdijk 62 ). e. De vorming van de Nieuwe Merwede. In zijdelingse afleidingen leek de commissie weinig meer te zien, al wees ze deze ook weer niet vierkant van de hand, getuige het voorstel tot aanleg van een overlaat van de Boven Rijn bij Lobith naar de IJssel bij Lathum. De commissie vond dat andere door de riviercommissie van 1821 voorgestelde werken voor onbepaalde tijd konden worden uitgesteld, met uitzondering dan van dijkversterkingen en de verbetering van de bedding. Over de overlaat door de Gelderse Vallei merkte de commissie bijvoorbeeld op, dat die bijzonder kostbaar was. In geval van ijsgang kon die overlaat door het hoogteverschil niet tot ontzet van de Noorder Lekdijken bijdragen. Zo n overlaat met sluiswerken zou dus slechts een tweeledig nut kunnen hebben: matigen van overtollige toevoer van opperwater en ontzetting van een gedeelte der dijken in de Betuwe. Alleen als het resultaat van de verbeteringswerken aan de IJssel te gering zou zijn, zou zo n zijdelingse afleiding van enige nut kunnen zijn. 63 De mening van een oud-soldaat Het rapport van de commissie van 1828 en de Nederlandse afgevaardigde in de Stroombevaringscommissie maakte één ding duidelijk: onder rivierdeskundigen had de zijdelingse afleiding omstreeks het midden van de 19 e eeuw vrijwel afgedaan. Dit werd ook in populaire toon verkondigd door een oud-soldaat, de in waterstaatskringen bekende Stieltjes, die zich destijds in heel wat maatschappelijke discussies mengde. Hij gaf in zijn boek De Nederlandsche hoofdrivieren en de plannen tot hunne verbetering 62 De commissie zag daar niets in. Ze schreef: De commissie vermeent voorts, dat zij niet zal behoeven te treden in het onderzoek hoever het leggen van twaalf sluizen van zoodanigen aard in eenen kapitalen rivierdijk, op slechts eenen zeer bepaalden afstand van elkander, aan bedenking zoude kunnen onderhevig zijn, of en in hoever het voortdurend onderhoud van een zoo groot getal van zoodanige objecten een bezwaar van belang zoude kunne opleveren, in vergelijking met de weinige gevallen dat daarvan eenig nut zoude kunnen getrokken worden. (Riviercommisie 1828, 125) 63 Riviercommissie 1828, Stieltjes 1850, bij de bespreking van het vraagstuk een wat vreemde draai aan het rapport van de Riviercommissie van Hij noemde het een stuk van blijvende waarde, omdat het de groote kostbaarheid had aangetoond van alle plannen tot zijdelingse afleiding op enigszins grote schaal. Zijn loftrompet klonk verder ook wat vals. Zonder aarzeling wees hij nog op verschillende andere dwalingen in het rapport, die tot verkeerde gevolgtrekkingen hadden geleid. De hoofddwaling was het grondbeginsel dat de rivierbodems aanzienlijk ophogen. De verlandingen van de monden bijvoorbeeld mocht niet worden verward met de ophoging van alle rivierbodems. En als de rivierbodems inderdaad aan verhoging onderhevig waren, wat had een redmiddel als het maken van een nieuwe Liemerse overlaat, met een capaciteit van iets meer dan de Oude Rijnmond maar lang niet groot genoeg voor de afleiding van de hele rivier bij hoge waterstanden, dan voor zin? Dat kon geen remedie tegen het geconstateerde kwaad worden genoemd. Ook als het ging om het effect van obstakels in de uiterwaarden of over de consequenties van de afsnijding van rivierbochten, had de commissie de plank mis geslagen. De veroordeling van het voorstel van Kraijenhoff met betrekking tot de scheiding van Maas en Waal noemde hij onterecht. 64 In een vervolg dat een jaar later verscheen, ging de oud-soldaat nog wat dieper op die dwalingen in. Hij hekelde daarin onder meer de opvatting dat de bedijking van de rivieren een dwaasheid van onze voorouders was. Niets was natuurlijker dan dat de oeverbewoners zich door dijken overstrooming dekten, en dat zij die dijken verzwaarden en verhoogden als het noodig bleek te zijn en zij er de middelen toe hadden. En over het algemeen gelooven wij dat het tegenwoordige geslacht meer reden heeft om de voorouders te danken dan te beschimpen wegens die handelswijze, waardoor wij nu, zelfs op vrij slechte grondslagen, zulke stevige, goed in elander gezakte oude dijken hebben gekregen, als nimmer in een kort tijdbestek te verkrijgen waren geweest. Nieuwe dijken, zoals die aan de Linge waren gelegd, bleken in de praktijk ook veel kwetsbaarder dan de oude te zijn. Volgens de oud-soldaat moet men zich niet zo Afleiden of opruimen 36

38 hechten aan het denkbeeld volmaakte rivieren te bezitten. Men moest juist streven naar het verkrijgen van nuttige rivieren. Dat moest niet enkel uit waterbouwkundig gezichtspunt worden beschouwd. Het land bestond niet om de rivieren, maar de rivieren om het land. Om die reden moest men trachten om de rivieren, met de minste kosten, in de beste toestand van scheepvaart en afwatering te houden. 65 De aanpak van de rivieren na 1850 Het rapport van de inspecteurs van de waterstaat van 1850 Veel belangrijker dan de mening van Stieltjes was de opvatting van Rijkswaterstaat. Ook daar viel toen een duidelijk verandering van opvatting te constateren. Waterstaatsingenieur Fijnje presenteerde in een rapport voorstellen tot rivierverbeteringen in verband met de aanleg van spoorwegen en kanalen. Fijnje noemde daarin de Beerse overlaat geheel nutteloos; hij stelde dat het allernoodzakelijkst (was) dat de Maas haar eigen water blijve afvoeren. Ook meende hij dat de overlaat bij Heerewaarden watervrij moest worden afgesloten omdat zij nutteloos was bij een geregelde stroombaan op de Waal. In het zijdelings afleiden van rivieren zag hij dus weinig. Hij zag alleen het nut in van een overlaat door de Biesbosch naar het Hollands Diep. Zo n maatregel moest dan wel gepaard gaan met beteugeling van de killen om de Oude Merwede als vaarweg te verbeteren. 66 Nog veel meer gewicht in de schaal legde het rapport van de twee inspecteurs van de waterstaat uit Hoe dun het in vergelijking met de meeste andere rapporten, verhandelingen en beschouwingen ook was, het zorgde voor een doorbraak. Na het verschijnen van het rapport van de riviercommissie van 1828 was het hoogtijd plannen te maken en deze ook uit te voeren. Met die opdracht waren de inspecteurs Ferrand en Van der Kun belast. Kort en krachtig zetten zij de zaken uiteen. Erg optimitisch toonden zij zich overigens ook weer niet. Het opheffen van het eene (de ijsdammen) is zeer zeker, en het voorkomen van het andere (doorbraken) is genoegzaam zeker onmogelijk. Maar naar hun bescheidene meening kon de goede vorm der stroombanen echter zeer veel bijdragen aan het voorkomen van problemen. Tot dan toe was de oplossing te veel gezocht in zijdelingse afleidingen. Zij stelden de volgende aanpak voor: 1. Het regelmatig maken der rivieren bevorderen. 2. Het handhaven van goede waterverdeling tussen de verschillende riviertakken. 3. Het opheffen van de bestaande gemeenschap tussen de riviertakken. 4. Het verbeteren der stromen bij het naderen van de zee (van de benedenmonden dus), opdat door een krachtdadige in en uitloop van vloed en eb, de riviermonden, zo ver landwaarts als mogelijk is, beter diep gehouden worden, waardoor onder andere het vastzetten van ijs werd vertraagd of voorkomen. Pas als deze maatregelen niet hielpen, kon men weer in overweging nemen op zijdelingse afleidingen terug te vallen, als laatste uitreddingsmiddel. 68 In hun besluit noemden de inspecteurs zijdelingse afleidingen hopeloze middelen. Hoe sceptisch ze ook waren, een terugkeer naar die oude opvattingen verwachtten ze dan ook niet. Opmerkelijk is, dat de inspecteurs de rivieren veel minder bedorven vonden als doorgaans werd verondersteld. Ze spraken hun lof uit over de verbeteringen na 1771, zoals de maatregelen om een goede waterverdeling te verkrijgen, de verzwaring en verhoging van de dijken op diverse plaatsen en de Lingewerken. De door hen geopperde maatregelen lagen in het verlengde daarvan. 65 Stieltjes, De Nederlandsche hoofdrivieren, 2 e stuk (Nijmegen 1851) 102 e.v. 66 Geciteerd en besproken in Stieltjes, De Nederlandsche hoofdrivieren, 2 e stuk, Rapport van de Inspecteurs van den Waterstaat J.H. Ferrand en L.J.A. van der Kun, nopens hetgeen tot verbetering der Nederlandsche rivieren bewerkstelligd zou kunnen worden. ( s-gravenhage 1850) 68 Rapport inspecteurs 1850, Afleiden of opruimen 37

39 Afb. J De veranderingen bij Heerewaarden in de 19 e en 20 e eeuw. In 1856 kwam in het Kanaal van Sint Andries een schutsluis tot stand. Door deze schutsluis was er bij normale waterstanden geen gemeenschap van Maas en Waal. De Maas had sindsdien veel lager waterstanden. De waterstanden waren zelfs zo laag dat om verdroging van de Dieze te voorkomen ook in de monding van deze rivier een schutsluis moest worden aangelegd. In 1899 kwam er een afsluitingsdijk gereed die ervoor zorgde dat ook bij zeer hoge waterstanden geen water meer van de Waal naar de Maas kon stromen. In het kader van de bochtafsnijdingen van de Maas ( ) werd ook een bocht van de rivier de Maas ten zuiden van Sint Andries afgesneden. Voor de scheepvaartverbinding tussen de rivieren de Maas en de Waal werd toen een nieuw kanaal gegraven nieuw fort St. Andries Waal oud fort St. Andries Heerewaarden voormalig fort Nassau Maas 0 1 km 1900 nieuw fort St. Andries Schutsluis De hierboven genoemde aanpak werd als volgt uitgewerkt: a. De waterverdeling: handhaven. Verdeling geldt voor middelbare zomerstand. Bij hoge stand mag de Lek niet bezwaard worden uit hoofde van de naauwe stroombaan aan het beneden-einde, en van de schromelijke gevolgen van eene zware doorbraak van de Noorder Lekdijk. Wel meer water naar de IJssel. b. Genormaliseerde rivierbreedte. Aangegeven werd wat de voorlopig vastgestelde normaalbreedte van de verschillende onderdelen van het rivierenstelsel zouden zijn. c. Strekking van het rivierbed: de bepaling van de oeverlijnen en het opruimen van obstakels daarbinnen. d. De bepaling van een algemeen stelsel van dijkhoogten. e. De bepaling van algemene regels van de bekadingen. f. Een doelmatige afsluiting van de Oude Rijnmond. g. Twee bochtafgravingen in de Waal boven Nijmegen. h. Het aan de wal verbinden van diverse eilanden in de rivierbedding om de kans tot het zetten van ijsdammen te verminderen. i. Het verwijderen van verscheidene ondiepten. Maas Waal oud fort St. Andries Heerewaarden Kanaal van St. Andries voormalig fort Nassau 0 1 km 1939 nieuw fort St. Andries nieuw kanaal van St. Andries oud fort St. Andries j. Beperkte sluiting van de gemeenschap van Maas en Waal bij Sint Andries met mogelijkheid tot definitieve sluiting als de Nieuwe Merwede gereed is (zie afb. J). k. Behoud van de Oude Merwede en vorming van een Nieuwe Merwede. l. Verbetering van de Rotterdamse Maas tot aan zee. m. Afsnijding van een bocht in de Neder-Rijn bij Wijk bij Duurstede. Daarnaast somden de inspecteurs nog wat kleinere maatregelen op. De inspecteurs onderschreven de versterking van de Diefdijk-linie en de aanleg van vluchtheuvels in gebieden met overstromingsgevaar. Wat betreft de IJssel: De Liemerse overlaat moest worden opgehoogd, omdat die bij hoogwater te laag en bij ijsgang feitelijk te hoog gelegen was. Over de vijf beperkte afleidingen of groene rivieren in het winterbed van de IJssel voorgesteld door de Riviercommissie van 1821, schreven de inspecteurs: Uit een rivierkundig gezigtspunt zijn dergelijke overlaten, over landtongen die in Waal Heerewaarden Maas voormalig fort Nassau 0 1 km Afleiden of opruimen 38

40 den stroombaan inspringen, in zooverre nadeelig, dat zij gedurende hunne werking de verzanding der bestaan blijvende ombuigende rivierbedden eenigszins bevorderen. Volledige afsnijdingen waren uit dat gezigtspunt raadzamer. De overige overlaten achtten de inspecteurs van zeer beperkt nut, met uitzondering van de Warnsveldse doorlaatburg. Het rapport van de inspecteurs van 1861 Op het moment van publicatie van het rapport had al bijna 25 jaar geen overstroming van betekenis meer plaatsgevonden. Dit was zeker mede te danken aan de dijkverbeteringen, schreven de inspecteurs. Maar er bestond geen enkele reden voor de veronderstelling dat overstromingen tot het verleden zouden behoren, waarschuwden ze. Niemand weet binnen hoe weinig tijd onze meer gelukkige toestand verkeeren kan. Kraijenhoff had zich destijds gekeerd tegen paniekmaatregelen en voor een goed overwogen rivierenbeleid gepleit. De tijd leek daarvoor rijp. Het rapport van de inspecteurs vormde een uitstekende basis de daad bij het woord te voegen. Dat gebeurde ook. Rijkswaterstaat begon met de uitvoeringen van de door de inspecteurs voorgestelde maatregelen. Er werd een begin gemaakt met het normaliseren van de rivieren en de aanleg van de Nieuwe Merwede. 69 Maar de inspecteurs bleken niet ten onrechte gewaarschuwd te hebben tegen het denkbeeld dat daarmee de gevaren zouden zijn geweken. De meer gelukkige toestand eindigde abrupt in de winter van 1860 op En alsof er geen plannen waren gemaakt begon het hele circus opnieuw. De genomen maatregelen werden heftig bekritiseerd en tal van nieuwe plannen zagen het licht. De regering gaf Hoofdinspecteur van de Waterstaat Van der Kun opdracht samen met de inspecteurs Fijnje en Conrad de situatie opnieuw aan een onderzoek te onderwerpen en te overwegen welke middelen er zouden zijn aan te wenden, om de ondervonden onheilen zooveel mogelijk te lenigen en de herhaling ervan te verhoeden. Maar tegelijkertijd moesten zij zich tegen zware beschuldigen verdedigen. Zo trok het polderdistrict van de Tielerwaard fel van leer tegen de door Rijkswaterstaat getroffen maatregelen als de vorming van de Nieuwe Merwede en de afsluiting van het gat van Sint Andries waarvoor het vaderland schatten ten offer bragt. Volgens dit college had men daarmee de overstromingen in wezen gefinancierd, want die maatregelen zag dit waterschap als oorzaak van de ramp: het ijs was van zijn natuurlijke weg beroofd. De waterstaatsingenieurs zouden een bedriegelijke theorie volgen. Het college eiste niets meer of minder dan dat de veranderingen weer ongedaan werden gemaakt. De inspecteurs reageerden nogal laconiek op die kritiek: Indien het aangevoerde waar was, dan moet men zeggen dat het eene ware ramp voor het Vaderland is, dat er een corps ingenieurs van de Waterstaat bestaat, waaraan de algemeene rivierbelangen zijn toevertrouwd, en die of geheel onkundig in hun vak, of hunnen eed en pligt ongetrouw, sinds jaren bezig zijn de rivieren moedwillig te bederven in plaats van ze te verbeteren, en voorzeker het beste middel zou dan zijn, het oppertoezigt over de rivieren hoe eer hoe beter aan zulke onkundige en ontrouwe ambtenaren te ontnemen, en de rivieren weder aan particulieren of aan zich zelve over te laten. 70 Ondanks de ramp zagen de inspecteurs geen reden af te slaan van de pas ingeslagen weg. Zij zwaaiden lof naar Brunings en ook naar henzelf. Want men moest toch erkennen dat na het rapport van de inspecteurs Ferrand en Van der Kun van 1850 een nieuw tijdperk was geopend voor de verbetering der rivieren. Sinds 1850 was er na jaren van schrijven en twisten jaarlijks een som van gulden uitgetrokken voor rivierverbeteringen. Die grote sommen geld waren zeker niet verkeer besteed. Hooguit zouden de accenten wat anders moeten worden gelegd. In het uitvoerige rapport werden de vele plannen van commentaar voorzien en de achtergronden van het ontstaan van overstromingen geschetst. Wat dat laatste betreft: het was de inspecteurs duidelijk gebleken dat ijsdammen altijd op dezelfde plekken ontstonden, bij bochten, bij ondiepten, platen en droogten, of vakken waar de dijken 69 Bijlage 1 van het rapport van de inspecteurs van 1861 bevat een overzicht van de gemaakte werken in de periode Rapport 1861, Afleiden of opruimen 39

41 te dicht bij elkaar liggen. Een doortastende en doeltreffende rivierverbetering vereiste allereerst verbetering van de riviermonden, want die waren ten eenemale ontoereikend om het afkomende opperwater en ijs naar zee af te voeren. Ze prezen de volgende maatregelen daarom als eerste aan: 1. Verbetering van de IJsselmond. 2. Verbetering van de Nieuwe Maas van Rotterdam naar zee. 3. Voortgang van de aanleg van de Nieuwe Merwede of Nieuwe Waalmond. 4. Het heropenen van het Oude Maasje (want de Baardwijkse overlaat kon geen redding geven), later genoemd de Bergse Maas. Over de getroffen maatregelen, zoals de sluiting van het kanaal Sint Andries met een schutsluis in 1856, oordeelden ze gunstig. Daarnaast vestigden ze de aandacht op enkele andere zaken, zoals het weghalen van uitstekende punten der dijken, de mogelijke opruiming van steenovens, huizen, steenstoringen en kribwerken, de verbetering van bochten, het verlagen van te hoge bekadingen. De plekken waren allemaal zorgvuldig aangegeven. Vanzelfsprekend moest het normaliseren met kracht worden voortgezet en werden nog enkele andere bekende maatregelen bepleit, zoals de sluiting van de Oude Rijnmond en dijkverzwaringen. Veel aandacht besteedden de inspecteurs ook aan het verbrijzelen van ijs door stoomkracht en de proeven met de ijsbreker Brouwershaven. Hoewel het van volledig opruiming van ijsverstopping met behulp van stoomboten niet was te bereiken, meenden de inspecteurs wel dat de hulp van ijsbrekers vaak van groot nut kon zijn mits aan bepaalde voorwaarden werd voldaan. 71 Tot besluit somden de inspecteurs nogmaals alle maatregelen op en gaven aan welke prioriteit verdienden. Dat waren de volgende maatregelen: de verbetering van de riviermonden, het voortzetten van de normalisering, de verzwaring van de Lekdijken, het maken van vluchtheuvels, de aanschaf van vier stoomboten en nog enkele belangrijke lokale werken. Vluchtheuvels in het rapport van 1861 In het rapport van 1861 werd uitvoerig aandacht geschonken aan het opwerpen van vluchtheuvels. De Riviercommissie van 1828 had al voorgesteld boven de Diefdijklinie een zeker getal terpen of vlugtheuvelen op te werpen. In hun rapport van 1850 noemden de inspecteurs dit idee zeer prijzenswaardig. De zware toren van Beest was tot dat doel ingericht. Zulke voorbeelden vroegen om navolging. Naarmate de rivierdijken meer en meer verbeterd worden, zijn doorbraken weliswaar zeldzamer, maar juist daardoor en door de hoger stijgende waterstand worden doorbraken, als ze zich voordoen, wel heviger, aldus de inspecteurs. 72 Vluchtheuvels vormden een uitstekend middel om de bevolking bescherming te bieden in geval de dijken toch niet tegen het water bestand bleken te zijn. Niet alleen boven de Diefdijklinie, maar elders werd het maken ervan aangeprezen. De hoofdingenieurs van de regionale directies waren grote aanhangers van het maken van vluchtheuvels en brachten hierover rapport uit. Zo schreef de hoofdingenieur van het district Gelderland: De vlugtheuvels komen zeer wenselijk en op sommige plaatsen zelfs noodzakelijk voor, ook ter redding van vee, dat bij dijkbreuken niet spoedig vervoerd, en, gelijk menschen, met vaartuigen gered kan worden. Zij moesten strikt genomen op alle bewoonde plaatsen gebouwd worden waar geen toevluchtsoorden bij overstromingen bestaan. Volgens hem zou zo n vluchtheuvel een aarden lichaam moeten zijn met van binnen zand, de vorm is onverschillig met een vereischte ruimte voor ieder mens en elk stuk vee van 2 vierkante meter. Op de heuvel zouden luchtige loodsen of gebouwen dienen te worden gebouwd, enig hooi opgeschelft moeten zijn en enig proviand voor eerste mondbehoeften geborgen in daartoe ingerichte kelders. En zo had hij nog wat meer suggesties. 73 Naar aanleiding van de aanbevelingen van de hoofdingenieurs namen de inspecteurs de vluchtheuvels op in hun rapport. 71 Rapport 1861, Rapport 1850, Rapport 1861, Afleiden of opruimen 40

42 Uitvoering van de plannen van de inspecteurs In 1850 was een begin gemaakt met de rivierverbeteringen. 74 Het rapport van 1861 gaf een betere onderbouwing van de al verworven inzichten, maar het reeds ingezette programma van rivierverbeteringen veranderde niet wezenlijk. Wel zou nu ook in de aanleg van een Nieuwe Maasmond worden voorzien. De werkzaamheden werden met kracht voortgezet. De rivierverbetering was met voorsprong het grootse waterstaatkundige project dat de Rijkswaterstaat in de 19 e eeuw om handen had. Qua omvang en betekenis is het wel enigszins te vergelijken met de Deltawerken in de 20 e eeuw. Met de verbetering van alleen al het rivierbed van de Rijntakken was in de periode miljoen gulden gemoeid, terwijl de droogmaking van de Haarlemmermeer het andere grote waterstaatsproject 9 miljoen kostte. Alleen de spoorwegaanleg, waarbij Rijkswaterstaat ook was betrokken, was nog duurder. 75 Ewijk Slijk Ewijk 1830 wijk Beuningen Slijk Ewijk 1872 De normalisatie van de rivieren De normalisatie van de rivieren was een geleidelijk proces. Voorzichtig moest orde in de chaos worden gebracht, omdat er niet te veel zand in beweging mocht komen dat zich elders zou afzetten. In die eerste fase werden nevengeulen gesloten en hier en daar stroomgeleidingswerken aangelegd. Ferrand en Van der Kun stelden in hun rapport van 1850 voorlopige normaalbreedten vast. Na het rapport van de inspecteurs Fijnje en Conrad van 1861 werden ze voor het eerst officieel door de minister vastgesteld. 76 In 1866 en 1867 werden de normaalbreedten weer gewijzigd. De vaststelling ervan gebeurde ook tastenderwijs. Als voorbeeld nam men enige riviervakken die over een bepaalde lengte in goede toestand verkeerden. Over de invloed van deze werkzaamheden op de afvoer van water en ijs en de diepgang van rivieren tastte men Ewijk Ewijk Beuningen Slijk Ewijk 1888 Beuningen Slijk Ewijk Afb. K Regulering en normalisatie van de Waal bij Ewijk. Door deze maatregelen werden platen aan de oevers vastgelegd en de rivier steeds meer versmald. Er ontstond een doorlopende vaargeul. 74 Het Verslag aan den Koning over de Openbare Werken in het jaar 1854 ( s-gravenhage 1856) gaat uitvoerig in op de eerste werkzaamheden. Aan de hand van de verslagen van de daaropvolgende jaren is de voortgang goed te volgen. 75 G.P. van de Ven e.a. Niets is bestendig de geschiedenis van de rivieroverstromingen in Nederland (Utrecht 1995), Fijnje 565. Ewijk land met dijk 0-1 m diep Beuningen 1-2 m diep dieper dan 2 m Afleiden of opruimen 41

43 aanvankelijk in het duister. 77 Met een systematische normalisering van de Waal werd in 1875 begonnen. Boven Zaltbommel was die vastgesteld op 360 meter, benedenwaarts op 400 meter. De breedten zijn sindsdien enkele keren gewijzigd. De Nieuwe Merwede Met de vorming van de Nieuwe Merwede was zoals gezegd al in 1850 begonnen. Met argusogen zijn die werkzaamheden gevolgd. Het liep ook niet op rolletjes. Men wilde het nieuwe riviervak vormen door de killen grotendeels af te sluiten met uitzondering van een aantal in elkaars verlengde liggende killen die de nieuwe rivier moesten vormen. De verwachting was dat de Nieuwe Merwede door uitschuring wel op diepte zou komen, en die verwachting kwam ook uit, behalve op de plekken waar klei en veen in de bodem aanwezig waren. Stoomkracht bracht uitkomst. In 1861 werden de eerste stoombaggermolens op de Merwede ingezet Afb. L De vorming van de Nieuwe Merwede. Na het verschijnen van het prachtige rapport van de inspecteurs van 1850, een rapport dat al in dat jaar door de regering als uitgangspunt werd genomen van de rivierverbetering, vond er binnen Rijkswaterstaat een cultuuromslag plaats. Er werd met elan gewerkt aan de rivierverbetering. Deze kaart toont aan dat in 1852 in het noordelijk deel van de Biesbosch al een aantal killen waren afgedamd waardoor de Nieuwe Merwede zich kon gaan vormen. In latere jaren bleek de natuurlijk uitschuring niet voldoende te zijn om een nieuwe rivierarm te vormen. Gelukkig waren er toen stoombaggermolens ontwikkeld waarmee de rivier kon worden uitgediept. 77 Fijnje 570. Afleiden of opruimen 42

44 Naar aanleiding van de klachten was in 1856 een commissie ingesteld met als opdracht te onderzoeken of de waterstanden als gevolg van de aanleg van de Nieuwe Merwede waren verhoogd. 78 Dat bleek inderdaad enigszins het geval te zijn en nadelig voor de afwatering van het kanaal van Steenenhoek op de Waal. Ook hier bracht stoomkracht uitkomst. Een stoomgemaal sloeg sinds 1865 het water uit. 79 Maar ook daarna bleven de protesten aanhouden. De inspecteurs verdedigden zich andermaal in een vervolgrapport op dat van 1861, dat in 1864 werd gepubliceerd. De killen zijn niet afgesloten vanwege vloed uit zee, zo verweerden ze zich tegen een van de aantijgingen. Integendeel, zij wordt meer geconcentreerd, in den wijden stroom opgevangen, geleid en krachtig gemaakt, om mede te werken tot het vormen en behouden van de nieuwe rivier. De vloed uit zee is een krachtig hulpmiddel tot opruiming van ijs. Dikwijls is men redding verschuldigd geweest aan een stormvloed, die het ijs opligt en benedenwaarts in beweging brengt, en hoe hoger de vloed kan oploopen, hoe beter het is voor ijsopruimingen. 80 En op de kritiek dat er meer rivieropening is gedicht, dan door de Nieuwe Merwede is geopend, reageerden ze: door een regelmatige rivier tot stand te brengen, in plaats van de ondiepe strangen, vermeenen wij dat de eenige weg gevolgd wordt, waardoor de toenemende vermindering van het afvoervermogen kan worden tegengegaan. Dat afvoervermogen was groter geworden. De stroming nam toe. Dat bleek onder meer uit het protest van een zalmvisser dat de zalmsteek zelfs bij geringe waterstand niet was staande te houden. Uit een vergelijking van de waterstanden bleek dat de Nieuwe Merwede toen al sterk meedeed aan de afvoer van water en ijs. Bovendien hadden sedert de aanvang der werken geen ijsstoppingen meer in de nabijheid van Gorinchem, Werkendam of het Bergsche Veld plaats gehad Verslag aan Zijne Majesteit den Koning uitgebragt door de commissie tot onderzoek over den verhoogden waterspiegel op de rivieren de Waal en de Merwede, ingesteld bij Koninklijk Besluit van den 29sten October 1856, no. 71 ( s-gravenhage 1858). 79 Bosch en Van de Ven, Vervolg op het rapport der inspecteurs van de Waterstaat van den 27ste September 1861, ( s-gravenhage 1864), Vervolg op het rapport der inspecteurs, Fijnje, 845. De klachten over te hoge waterstanden bleven echter aanhouden. In 1867 werd besloten tot verbreding van de rivier. In 1869 boog zich opnieuw een commissie over de kwestie. Zij concludeerde dat de verhoging inderdaad viel te constateren en was blijven toenemen tot omstreeks Bij hogere waterstanden deed die zich niet of nauwelijks voor. Het nut van de Nieuwe Merwede werd toen door vrijwel niemand meer bestreden. 82 De werkzaamheden werden in 1885 voltooid. De scheiding van Maas en Waal De scheiding van Maas en Waal en het maken van een nieuwe Maasmond ging met veel minder moeilijkheden gepaard. De wet van 26 januari 1883 regelde: a. Het maken van een nieuw riviervak van het Heleinde door het onbedijkte deel van het Oude Maasje tot de vereniging met de Donge, en het normaliseren van de Donge. b. Het afsluiten van het gedeelte van de rivier de Maas beneden Heusden. c. Kanalen en uitwateringswerken benodigd voor de afwatering van het langs de rivier gelegen gebied. d. Werken tot irrigatie. e. Geleidelijk beteugeling van de Heerewaardense overlaten. De wenselijkheid van de scheiding was onder deskundigen geen punt van discussie meer. De samenkomst bij hoogwater van twee in normale tijden gescheiden rivieren werd toen algemeen als bijzonder ongunstig beschouwd aangezien dan in geen van die rivieren een behoorlijk passend zomer- en winterbed te vormen of in stand te houden zou zijn. Ook werd gewezen op de hoge eisen die aan de beneden Sint Andries gelegen dijken moesten worden gesteld, de vermindering van de stroomversnelling en het bezwaar van een grote kans op ijsverstoppingen. De vereniging bij Heerewaarden had bovendien tot de verwaarloosde toestand van de Maas geleid. Ook omtrent de schadelijkheid en gevaren van de vereniging van Maas en Waal bij Loevestein was men het toen eens. De kans op ijsstoppingen met alle ellendige gevolgen was daar groot en verder Afleiden of opruimen 43

45 kon de samenkomst een veranderlijke stroming veroorzaken, wat de vorming van een regelmatig rivierbed niet bevorderde. 83 Ook hier waren wel enige bezwaren te beluisteren over hogere waterstanden in de Waal door de sluiting. Een commissie oordeelde in 1896 dat dit inderdaad het geval was op grond waarvan tot dijkverhoging werd besloten. 84 Met de totstandkoming van de Bergse Maas in 1904 en de watervrije afsluiting van de Heerewaardense overlaten in 1899, was de scheiding van Maas en Waal voltooid. Vluchtheuvels Deze zijn opgeworpen na de watersnood in Bruchem, Delwijnen en Kerkwijk die in het midden van de Bommelerwaard liggen hebben er een. Ook in Heerewaarden, dat altijd buitendijks heeft gelegen, is het Kerkhof en het Schoolplein als vluchtheuvel opgehoogd. Ook elders in het rivierengebied zoals in de Betuwe en het Land van Maas en Waal zijn er voorzieningen getroffen. In het kinderdorp Neerbosch (een weeshuisvoorziening bij Nijmegen) is de kerk op een vluchtheuvel gebouwd. Andere verbeteringen In 1869 was Rijkswaterstaat begonnen aan de verbetering van de IJsselmond. Hoewel de inspecteurs deze verbetering in 1861 van belang vonden voor de afvoer van ijs en hoogwater, vormde het scheepvaartbelang toch de aanleiding van de verbetering. Om de afvoer van IJsselwater door het Keteldiep te vergroten, werden andere monden zoals het Ganzendiep beteugeld. Ook aan de aanleg van de Nieuwe Waterweg, waartoe in 1863 was besloten, lagen voornamelijk scheepvaartbelangen ten grondslag. Daarnaast zijn er nog een aantal andere maatregelen getroffen. In 1873 kwam een bochtafsnijding van de Neder-Rijn door de uiterwaard de Roodvoet bij Wijk bij Duurstede gereed Fijnje, Rapport van de commissie van deskundigen in zake de verhooging van den Waterspiegel op de Waal door de afsluiting van de Heerewaardensche Overlaten (Arnhem 1896). 85 Fijnje Lely, 268. Rivierbeheer in de 20 e eeuw Sinds het rapport van de (hoofd)inspecteurs van 1861 zijn de doelstellingen van de rivierverbetering om overstromingen te voorkomen in feite nooit meer serieus ter discussie gesteld. Wel memoreerde Lely in 1890 dat ook in zijn tijd meer of minder deskundigen met plannen ter verbetering van de rivieren op de proppen kwamen. Dan ging het meestal om ideeën de toestand plaatselijk te verbeteren. Zo speelde toen de kwestie van het voorkomen van een doorbraak van de Noorder Lekdijk aan het eind van de 19 e eeuw opnieuw. Voordat het besluit viel deze dijk te verzwaren, passeerden een voorstel om de rivier zijdelings van Culemborg af te leiden naar de Merwede bij Gorinchem en het maken van een groene rivier in het winterbed van de Lek de revue. Deze plannen kwamen uit de koker van twee waterstaatsingenieurs. 86 Geheel bevredigend was de situatie omstreeks 1900 nog niet. In 1908 bleek de toestand van de Waal zelfs ernstig achteruit te zijn gegaan vergeleken met de situatie tien jaar eerder. Vooral voor de scheepvaart waren de condities slecht. In droge tijden liet de bevaarbaarheid veel te wensen over. Door de schaalvergroting van de scheepvaart werd dat een steeds grotere hindernis. Besloten werd tot een (derde) normalisatie, waarbij de breedten tussen de normaallijnen aanzienlijk (soms zo n 100 meter) verkleind werden. In die tijd werden, evenals in de tien jaar daarvoor, enorme hoeveelheden zand weggebaggerd. De werkzaamheden op de Waal kwamen in 1916 gereed. Vervolgens begon Rijkswaterstaat met de nieuwe normalisatie van de IJssel (gereed in 1928) en de Neder-Rijn en Lek (gestaakt in 1934). De verbetering van de IJsselmonden had aanvankelijk niet het gewenste effect: er ontstond een zandbank voor de mond, die maar moeilijk weg te baggeren viel. Na de totstandkoming van het IJsselmeer en de Noordoostpolder werden het Ganzendiep en het Rechterdiep afgedamd en een nieuwe mond gemaakt het Kattendiep die tot diep in het IJsselmeer reikt. Afleiden of opruimen 44

46 Afb. M Werken langs en in de IJssel tussen 1950 en Na de Tweede Wereldoorlog kwam de kanalisatie van de Neder- Rijn en Lek tot stand, een laagwaterkanalisatie in verband met de waterverdeling en de terugdringing van verzilting. Onderdeel van de Rijnkanalisatie vormden drie bochtafsnijdingen in de IJssel, één bij Doesburg, één bij Rheden en één bij De Steeg (zie afb. M). De laatste afsnijding diende geen rivierbelang, maar stond in verband met de aanleg van een autosnelweg. Door de afsnijdingen werd de IJssel 8,6 kilometer korter. Het verhang nam toe, de afvoercapaciteit groter en bovendien kwam een proces van terugschrijdende erosie op gang met als gevolg een nog groter afvoercapaciteit. Om de waterverdeling bij het splitsingspunt in tijden van hoogwater niet te ontregelen zijn ter vergroting van de stromingsweerstand in het winterbed de kaden verhoogd. 0 5 km Afsnijding IJsselbochten Dieren ZUTPHEN Brummen Nieuwe dijken De dichting van de Baakse overlaat De bedijking van de rechter (oostelijke) oever van de IJssel dateert voor een deel van na de Tweede Wereldoorlog. De aanleg van de bedijking tussen Doesburg en Zutphen raakte bekend onder de naam Dichting Baaksche Overlaat. Sinds 1900 werd daar al van verscheidene kanten op aangedrongen. Na het hoogwater van 1920 stelden Gedeputeerde Staten van Gelderland de commissie- Jolles in, die adviseerde een deel van de IJssel tussen Doesburg en Zutphen van dijken te voorzien. Nog voordat de provincie tot een besluit kwam, vormde de overstroming van een groot gebied tussen Doesburg en Zutphen in 1926 de aanleiding een Baaksche Overlaatcommissie in te stellen, maar ook de plannen van deze commissie kwamen niet tot uitvoering. Een tweede commissie van die naam, ingesteld in 1935, liet een onderzoek uitvoeren naar de effecten van dijkaanleg door de vooraanstaande waterstaatsingenieurs C.W. Lely en R.L. Wentholt. Dat onderzoek wees uit de waterstandsverhoging op de IJssel door dijkaanleg verwaarloosbaar was. Bij maximumaanvoer zou die verhoging slechts 12 cm bedragen, wat gelijk stond aan het effect veroorzaakt door opwaaiing. Op basis van plannen van ir E.J. Kempees, opgesteld in 1947, kwam het tot uitvoering van de werken tot dichting van de Baakse overlaat A.M.A.J. Driessen, G.P. van de Ven en H.J. Wasser, Gij beken eeuwigvloeijend, Water in de streek van Rijn en IJssel (Utrecht 2000), ARNHEM Velp Westervoort Doesburg Oude I Jsse l Overige ingrepen Een andere ingreep was de sluiting van de Oude Rijnmond of Spijkse (Lobithse) overlaat, die al zo lang was bepleit volgens een in 1918 totstandgekomen verdrag tussen Nederland en Duitsland. Hiermee in verband stonden een aantal andere werken, waaronder een verbetering van het Pannerdens Kanaal. Daarbij werd een bocht verflauwd en een groene rivier aangelegd voorzien van een overlaatkade. Na het hoogwater van 1926 de hoogst bekende waterstand werd besloten tot uitvoering van het project Maasverbetering voor grote afvoeren. De Maas werd circa 20 kilometer bekort door tien bochtafsnijdingen, het zomerbed werd verruimd en de uiterwaarden verlaagd. Voor de Rijntakken hoefde geen grootscheepse maatregelen te worden getroffen. Wel werden in die jaren de dijken langs de Rijntakken verhoogd en versterkt. Afleiden of opruimen 45

47 Nieuwe normen, nieuwe problemen De stormvloed van 1953, die de kustprovincies teisterde, riep de vraag op of ook voor de bandijken langs de rivieren rekening met hogere waterstanden moest worden gehouden. In een voorlopig onderzoek naar extreem hoge waterstanden op de Rijn en zijn takken van februari 1956 werd gesteld dat het een hachelijke onderneming was frequentielijnen met een bevredigende nauwkeurigheid voor afvoeren boven m 3 /s te maken. In het onderzoek van directie Algemene Dienst en de directie Bovenrivieren van Rijkswaterstaat ging men ervan uit dat de topafvoer van m 3 /s van 1926 eenmaal in de 140 jaar kon voorkomen en niet als een volstrekt maximum was te beschouwen. Door optelling van de tot dan toe bekende maxima van de Boven-Rijn en de zijrivieren kwam men op m 3 /s bij Lobith, waarbij men opmerkte dat het samenvallen van deze afvoeren wel zeer toevallig zou zijn. Aangezien er ook grote onzekerheid bestond over het voorkomen van uitzonderlijke meteorologische omstandigheden, concludeerde men dat men van die afvoer van m 3 /s wel uit kon gaan. Omdat het mede op grond daarvan van tevoren niet was uit te sluiten of die afvoer kon worden overschreden, werd geadviseerd uit te gaan van een maximale afvoer van m 3 /s. Bij dergelijke afvoeren zou volgens de onderzoekers de afvoer via de Waal relatief toenemen, mede omdat de Millingse dam zou overlopen of doorbreken. Overigens was van de invloed van de uiterwaarden op de zeer hoge afvoeren weinig bekend. 88 Op basis van dit en ander onderzoek vaardigde de minister een nieuwe maatgevende hoogwaterstand uit uitgaande van een afvoer van m 3 /s bij Lobith (overschrijdingskans 1 keer per 3000 jaar). Deze nieuwe norm betekende dat alle dijken verhoogd dienden te worden. Ongeveer 100 kilometer dijk is volgens de nieuwe normen verzwaard en verhoogd. Het maatschappelijke protest tegen de landschappelijke aantasting leidde tot instelling van de commissie Rivierdijken, beter bekend als de commissie-becht (voorzitter). De commissie kreeg als opdracht nuancering aan te 88 Rijkswaterstaat directie Algemene Dienst-hydrometische afdeling en directie Bovenrivieren afdeling studiedienst, Voorlopig onderzoek naar extreem hoge waterstanden op de Rijn en zijn takken ( s-gravenhage/arnhem 1956). brengen in de normstelling. Zij oordeelde dat er wel van een lagere frequentie uit kon worden gegaan, namelijk een overstromingskans van eens per 1250 jaar en concludeerde voorts dat dijkverzwaring en -verhoging best met meer zorg kon geschieden, door uitgekiende ontwerpen en zorgvuldige begeleidde uitvoering. De commissie nam ook alternatieven onder de loep. Het idee van zijdelings afleiding kreeg weer enige aandacht, niet als tweede bedding (groene rivier) maar als extra komberging ter versterking van de topvervlakking. In verband met de kosten en de benodigde ruimte stapte de commissie van dit idee af. Volgens de berekeningen van de commissie zouden hiervoor bijvoorbeeld aan de Bovenrijn gebieden ter grootte van tot ha gereserveerd moeten worden (afhankelijk van de inundatiediepte), waarmee een waterstandverlaging van circa 30 cm kon worden bereikt. De beschikbare ruimte bleek overal in meerdere of mindere mate bebouwd en bewoond en kon anderszins niet zonder bezwaar worden geïnundeerd. Bij een systeem van meerdere overlaten zouden bijvoorbeeld langs de Waal de gebieden relatief groot moeten zijn om de gewenste verlaging van de hoogwaterstanden niet eerst aan de benedenloop te verkrijgen. De mogelijkheden zijn misschien aanwezig langs de IJssel in verband met het relatief kleine bergingsgebied dat totaal benodigd zal zijn. Het is echter ook in dit geval twijfelachtig of de voordelen opwegen tegen de nadelen. 89 De dijkversterkingen kregen geen prioriteit. Omdat sommige waterschapsbesturen de aanbevelingen van de commissie-becht aan hun laars lapten, riep dat bovendien maatschappelijk protest op en eindeloze juridische procedures. De voortgang verliep om die redenen traag. De resultaten van nieuwe berekeningen zorgden voor olie op het vuur, waarbij de natuur- en milieuorganisatie de overheden verweten sluiks te handelen. Een nieuwe commissie de Commissie Toetsing Uitgangspunten Rivierdijkversterkingen of commissie-boertien pleitte voor een creatieve aanpak van het probleem en voor betere overlegprocesdures. Ze blies het motto uitgekiend ontwerpen nieuw leven in. Alternatieven voor dijkverbetering droeg ze niet aan Rapport commissie Rivierdijken, Van de Ven, Driessen, Wolters, Afleiden of opruimen 46

48 Een aantal andere activiteiten bevorderde de afvoer van water en ijs, zoals de winning van klei in de uiterwaarden ten behoeve van de steenfabricage en, vooral op de Maas, de winning van zand en grind. De rivierkaarten boden tot voor kort een overzicht van bebouwingen in het winterbed van de rivieren en een houvast om tegen illegale praktijken op te treden. De Rivierencommissie van 1821 had daarvoor met succes gepleit. Door bezuinigingen in de jaren 90 van de twintigste eeuw is de vervaardiging ervan gestaakt. Toch is het Rijk Rijkswaterstaat nog steeds bevoegd tegen bebouwing in de uiterwaarden op te treden, eerst op basis van de rivierenwet van 1908 en sinds 2001 krachtens de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. Dit heeft niet kunnen voorkomen dat er in het winterbed is gebouwd. Het heeft tot wonderlijke procedures en verwikkelingen geleid. Moderne varianten van bebouwing in het winterbed zijn ecologische en natuurontwikkelings projecten als het plan Ooievaar. De begroeiing belemmert een snelle afvoer van water en ijs. Aan de andere kant zullen de uiterwaarden eerder overstromen als gevolg van de verlaging van de zomerkaden. Uitgegraven nevengeulen moeten ervoor zorgen dat de afvoercapaciteit niet afneemt. Ook de verdieping van de Nieuwe Waterweg en de aanleg van de Deltawerken bevorderden de afvoer. In het gebied van de Benedenrivieren (de delta) is er geen gevaar te duchten van hoge rivierafvoeren. Bij zeer hoge rivierafvoeren kan men bij eb de schuiven in het Haringvliet langer open laten staan. Hierdoor komt er een verlaging van de waterstanden op de Benedenrivieren tot stand. In 1995 stroomde het water bij Dordrecht bijvoorbeeld snel af en waren daar lage waterstanden op het moment van hoge waterstanden bij Gorinchem. In 1995 kwam het voor dat bij grote afvoeren in de Bergse Maas schepen vastliepen. De afvoer zou wel door hoge stormvloedstanden kunnen worden belemmerd. In geval beide extreme situaties zich gelijktijdig zouden voordoen, kan men dankzij de Deltawerken al van te voren ruimte maken. Ook de Oosterschelde kan als reservecapaciteit worden ingezet De eb- en vloed beweging is gunstig voor de afvoer van slib en zand. Een nadelig effect van de Deltawerken is de verminderde getijbeweging, waardoor de benedenrivieren ernstig vervuild raakten door sedimentatie van verontreinigd slib. Evaluatie van het 19 e eeuwse rivierenbeleid De zijdelingse afleidingen Aan het eind van de 19 e eeuw keken rivierdeskundigen haast meewarig terug op de discussie in het begin van die eeuw. Lely liet bijvoorbeeld niets heel van de overlaatplannen van Goudriaan. Zo was het volgens hem nog maar de vraag of er in het stelsel van Goudriaan, dat al uit ging van 30 overlaten, wel voldoende overlaten waren geprojecteerd om de doeleinden te verwezenlijken. Door de hoge ligging van de vloer van de overlaat (of anders gezegd: de verlaagde kruinhoogte van de dijken) bijvoorbeeld zou de mogelijkheden om water af te leiden uiterst gering zijn, tenzij de ijsdam zich onmiddellijk beneden de overlaat bevond. De nuttige invloed was nog twijfelachtiger, omdat doorbraken vaker ten gevolge van verzakkingen dan van overloop van de dijken plaatsvonden. Overlaten vertraagden bovendien de spoedige opruiming van een ijsdam. Indien Lely had moeten kiezen tussen het stelsel van Goudriaan en het plan van Luitjes om de dijken overal te verlagen, dan ging zijn voorkeur naar dat laatste uit. Lely betreurde het ook geenszins dat de plannen van de Riviercommissie van 1821 geen doorgang hadden gevonden, want het resultaat dezer werken bij open rivier zou hoogstens geweest zijn, dat men het gevaar van de eene naar de andere verplaatste en bij ijsverstopping zou het resultaat al zeer weinig zijn. Vreemd is het zeker, dat de commissie, die op den voorgrond stelde, dat niet bij hoog opperwater maar bijna uitsluitend bij ijsgang het gevaar voor overstrooming het grootst is, een reeks van werken kon voorstellen, die juist in het laatste geval zonder nut zouden zijn. Ronduit minachtend over de aangedragen oplossingen in de eerste helft van de negentiende eeuw, was de ingenieur van de Waterstaat J.W. Welcker in zijn studie van de Noorder-Lekdijk Bovendams en de beraamde geheime plannen de tegenoverliggende dijk in geval van nood door te steken. Hij schreef dat zelfs verdienstelijke mannen als Blanken zich lieten bedwelmen door het denkbeeld van zijdelingse afleidingen. Alleen bij een onverzettelijk, naar het fantastische geneigd karakter kan een gevaarlijke en verleidelijke leer iemand Afleiden of opruimen 47

49 tot zulk een chauvinist maken. Zoodra men die leer der zijdelingsche afleidingen op het tapijt komt, ontglippen hem zijne gewone helderheid en doorzigt, redeneert en overweegt hij niet meer, maar jaagt vooruit zonder iemand of iets te raadplegen en is bereid eenen reusachtigen last op de schouders te nemen waarvan hij den omvang maar al te goed kent. Verwijzend naar de voorbereidingen van het doorsteken van de Zuider Lekdijk was het toch onthullend hoe men Blanken naar de onmogelijkste middelen zag grijpen en de vreemdste ketterijen navolgde. En wat te denken van de paniekmaatregelen van 1809 en de aanbevelingen van het Comité Central om op een aantal plekken dijken te verlagen? Men zou en wilde destijds het land redden zonder op de rechten of belangen van anderen te letten. Pas een latere generatie zag het overdrevene van de noodkreet: "redding tot allen prijs!" in. De overtuiging won veld, dat de naar Nederland afstromende watermassa s alleen dan zonder gevaar tot in zee konden gevoerd worden, wanneer de natie de rivieren zelven daarvoor geschikt wist te maken. Zijdelingse afleidingen zouden de rivier immers nog meer bedorven hebben en de toestand dus verergerd hebben, schreef Welcker waarbij hij voorbeelden gaf van dat bederf en beschreef hoe zijdelingse afleidingen juist tot zandafzetting en ijsverstoppingen leidden en hoe hoofdgeulen ook na de opruiming van het ijs in vermogen verminderen. De achttiende eeuwse landmeter Velsen was in Welckers ogen de grote man en niet die hooggeplaatste mannen, die, met onderscheidingen overladen, in de eerste tijden van Koning Willem I de redders van het land wilden zijn en in tal van onverteerbare kwartijnen met ellenlange titels aan de natie hunne wijsheid in daverende volzinnen als de eenige ware redding uit den nood hebben aangeprezen. 92 Wetenschappelijk dood en vernietigd Welcker stelde zich aan het einde van zijn betoog nog één vraag: Zou er niet weder eens een Blanken of Goudriaan kunnen opstaan die met magt, aan eene krachtige persoonlijkheid eigen, onder den indruk eener groote nationale waterramp toch ten slotte nog eens tot eene proef wist te doen besluiten? Het idee van zijdelingse afleidingen had immers iets verleidelijks, de meest fantastische plannen waren te verzinnen, de geschiedenis toonde duidelijk aan hoe dergelijke plannen tot de verbeelding spraken van leken en halve deskundigen en hoe gemakkelijk het was nieuwe aanhangers onder de grote massa te verwerven. Steeds weer kwamen die ideeën op: dan weer als het doorsteken van bandijken, dan als inlaatsluizen of als overlaten, dan weer in de vorm van groene rivier. Welcker toonde zich optimistisch. Er was immers een nieuw ingenieursgeslacht opgestaan en ook van de jongeren viel te verwachten dat zij wèl betere maar geen slechtere banen zouden gaan bewandelen. Hij kon niet geloven dat die dus ooit de terugkeer tot het vroegere stelsel, hoe ook vermomd, zouden aanbevelen. Men kan dus gerust zijn. Het stelsel der zijdelingsche afleidingen is wetenschappelijk dood en vernietigd. Zij die het ten val bragten sloten reeds voorlang de oogen, doch hun werk en hunne leerlingen leven voort in ieder nieuw geslacht. 93 De uitgevoerde werken In hoeverre hebben de in de negentiende eeuw getroffen maatregelen effect geressorteerd? Welke veranderingen hebben zich voorgedaan? Eigenlijk is dat nooit goed geëvalueerd. De oorzaak hiervan schuilt zeker mede in het feit dat het hier om een zeer weerbarstige materie gaat met zeer veel variabele en onzekere factoren maar ook omdat er een gebrek aan betrouwbare gegevens over een lange tijdspanne bestaat. Het was vooral de praktijk die leerde dat de inspecteurs van de Waterstaat het in hun rapporten van 1850 en 1861 bij het rechte eind hadden gehad. Het gevaar van overstromingen was niet geheel geweken, maar de kans daarop, zo bleek uit de ervaringen bij hoogwater en ijsgang, was sterk verminderd. 92 Welcker ; Welcker, Afleiden of opruimen 48

50 Afb. N IJsafvoer op de Rijntakken tussen vanaf het jaar Verminderd gevaar bij ijsgang Fijnje concludeerde in 1887 al kort en bondig dat op grond van de ervaringen in de jaren 1871, 1876, 1880, 1881 en 1885 het gevaar van ijsbezettingen ten gevolge van de verbeterde toestand van de rivieren en van de verzwaring en verhoging van de dijken belangrijk verminderd was. Hij nam dat als een vaststaand gegeven aan, waaraan hij verder weinig woorden vuil hoefde te maken. Het effect van kunstmatige ijsopruimingen was daarbij te verwaarlozen. Op dat aspect ging hij juist wel uitvoerig in. Met buskruit en andere ontplofbare stoffen viel weinig of niets te bereiken en al waren de ervaringen met ijsbrekers beter, dé oplossing voor het probleem vormden ze zeker niet. Bij harden vorst boden ze weinig uitkomst, terwijl er dan ook het gevaar bestond dat ze in het ijs beklemd raakten. IJsstoppingen vinden bovendien slechts bij lage waterstanden plaats. 94 Fijnje s conclusie dat de gevaren verminderd waren, werd door latere gebeurtenissen bekrachtigd. De Commissie Rivierdijken (Commissie-Becht) gaf midden jaren 70 van de 20 e eeuw het Waterloopkundig Laboratorium opdracht een studie te verrichten naar de invloed van ijs en hoge waterstanden. De uitkomst was dat omstandigheden nauwelijks meer te vergelijken waren met die van de 19 e eeuw. De ingrijpende regulerings- en normaliseringswerken hadden duidelijk effect gehad: de kans van overstroming door ijsvorming en hoogwater was sterk verminderd. De vlotte en veilige afvoer van water en ijs komt in gevaar als zich op de Waal een vast ijsdek bevindt, gecombineerd met een hoge afvoer van de Boven-Rijn (8.000 m 3 /s). De gevaren manifesteren zich dan op de IJssel en de Boven-Rijn. Het voorkomen van deze situatie was bijna onmogenlijk geworden. Door opwarming was er minder vaak ijsvorming. In het rapport zijn ook zaken als toename van de zware scheepvaart, het nut van ijsbrekers en de gevolgen van de Deltawerken in ogenschouw genomen. 95 Een van de aanbevelingen van de commissie Rivierdijken was voortzetting van dit onderzoek. 1890/1891 IJssel Nederrijn Waal 1892/1893 IJssel Nederrijn Waal 1916/1917 IJssel Nederrijn Waal 1928/1929 IJssel Nederrijn Waal 1939/1940 IJssel Nederrijn Waal 1940/1941 IJssel Nederrijn Waal 1941/1942 IJssel Nederrijn Waal 1946/1947 IJssel Nederrijn Waal 1953/1954 IJssel Nederrijn Waal 1955/1956 IJssel Nederrijn Waal 1962/1963 IJssel Nederrijn Waal december januari februari maart 94 Fijnje, Rijkswaterstaat directie Benedenrivieren, IJsafvoerproblematiek voor de grote rivieren en de rijndelta (1986). In het rapport is geen historische vergelijking opgenomen. De oorzaken van het ontstaan van ijsdammen in het verleden zijn blijkbaar niet bestudeerd. drijfijs vastijs Afleiden of opruimen 49

51 Dit gebeurde door Rijkswaterstaat en het WL. Uit een in 1986 door de directie Benedenrivieren van Rijkswaterstaat opgemaakt overzicht van de ijswinters sinds 1890 blijkt dat er in die periode ( ) elf keer ijs in de vorm van drijfijs en vastijs voorkwam op Waal, Neder-Rijn en IJssel, soms over een betrekkelijke lange periode van een à twee maanden. Hoewel er geen significante verandering kon worden waargenomen in het voorkomen van het aantal vorstperiodes 96 (van de 20 strengste vorstperiodes vielen er 6 in de 20 e eeuw) deden zich niet meer zulke gevaarlijke situaties als voor 1861 voor. Hoewel er sinds 1875 minder vaak ijsdammen zijn gevormd op de Nederlandse rivieren, zijn ze niet helemaal verdwenen. In de strenge vorstperiodes van de jaren 1891, 1893, 1917, 1929, 1940, 1942, 1947, 1956, 1963 en 1987 vormden zich ijsdammen op de Nederlandse rivieren. Men kwam tot een ijsafvoerstrategie, welke was gebaseerd op twee uitgangspunten: a. een zo egaal mogelijk ijsdek op het Haringvliet, het Hollands Diep, de Merwedes, Waal, Neder-Rijn en IJssel, omdat ijs een goede isolator is en bij openbreken een veel dikker ijsdek ontstaat; b. het van nature afbreken en afvoeren van ijs bij invallende dooi, waar mogelijk ondersteund door ebdrift en concentratie van beroepsvaart op Waal, Merwedes, Noord en Oude en Nieuwe Maas. Een nadere studie van het WL wees uit dat de vorming van ijsdammen sterk afhankelijk is van de lokale geometrie van ijs. IJsdammen ontstaan bij constructies in de rivier, bochten en verwijdingen. Het bleek dat ze ook nu kunnen voorkomen wanneer de gemiddelde temperatuur lager ligt dan globaal -3ºC gedurende een langere tijd. Onderzoek wees uit dat het aantal vorstperiodes en de intensiteit ervan in de 20 e eeuw niet wezenlijk verschilde van die in de 19 e eeuw. Ook in de 20 e eeuw waren er strenge winters met ijsgang op de rivieren. Ook in een gemiddeld wat warmer klimaat kunnen strenge 96 RWS Benedenrivieren, ijsafvoerproblematiek voor de grote rivieren en de Rijndelta (april 1986), figuur 2. vorstperiodes voorkomen. Door vervuiling en vooral de opwarming van het rivierwater door warmtelozingen is de kans op ijsvorming veel geringer geworden. Als er ijsdammen ontstaan zijn ze van een ander type dan vroeger, namelijk het freeze-up type in plaats van het break-up type. De kans op ijsvorming is daardoor aanzienlijk kleiner en de tijd tussen de aanvang van de ijsdegeneratie en het opgang komen van een eventuele afvoergolf is aanzienlijk verlengd. Het WL kwam tot de conclusie dat de kans op potentieel gevaarlijke situaties door ijs bij de toenmalige toestand van de dijken 1/6.600 per jaar was. Na de dijkversterking voor een maatgevende afvoer van 1/1.250 per jaar zouden gevaarlijke situaties bij ijsafvoer voor Boven-Rijn, Waal en Neder-Rijn slechts 1/ per jaar kunnen voorkomen. Dat maakt de kans op overstromingen door ijsgang bij versterkte dijken onder de huidige omstandigheden 200 maal kleiner dan door hoog opperwater. 97 Gebrek aan gegevens Lange tijd tastte men grotendeels in het duister over de vragen hoeveel water er nu eigenlijk door de rivierbedding stroomde en wat de capaciteit van de Boven-Rijn en zijn takken nu precies was. Aan de ene kant zijn waterstanden op zich gemakkelijk af te lezen. Sinds jaar en dag gebruikte men daarvoor peilschalen. Uit die gegevens kon Blanken bijvoorbeeld zijn conclusies trekken over de hogere hoogwaterstanden in de Lek. Van systematische waarnemingen was echter lange tijd geen sprake. Sinds 1770 zijn op enkele plaatsen langs de rivieren dagelijkse waarnemingen van de waterstanden verricht. Dit werk van Hendrik Lotsij 98 is voortgezet door de Algemene Dienst van Rijkswaterstaat. Kraijenhoff verzamelde gegevens over de hoogste, gemiddelde en laagste waterstanden 97 Pieter Huisman en J. Hartman, Is het gevaar van ijs groter dan van hoog oppervlaktewater? Nota d.d. 14 maart 1991); Brief van J.H.A. Wijbenga, Waterloopkundig Laboratorium, aan ir. J.C.A.M. Bervaes d.d. 8 januari 1993, afgedrukt als bijlage in: J.C.A.M. Bervaes, Analyse van de weersfactoren in ijsepisodes met en zonder dijkdoorbraken, ongepubliceerd verslag (Zaltbommel 18/11/1992). 98 Hendrik Lotsij Aantekeningen gehouden te Nijmegen, over de Peilshoogten en merkwaardige gebeurtenissen op de rivieren de Maas, Rhijn, Waal, Neder-Rhijn en IJssel (Nijmegen 1810). Afleiden of opruimen 50

52 van elk maand in de periode en hetzelfde gebeurde door Rijkswaterstaat gedurende een langere periode ( ) in de Registers van de Peilschalen, Hakkelbouten en andere Verkenmerken langs de rivieren. Sinds 1854 is dit uitgebreid met maandelijkse staten en tienjarige overzichten van de hoogste, gemiddelde en laagste waterstanden van elke maand en de gemiddelde waterstanden gedurende de zomer- en wintermaanden en het gehele jaar. 100 Deze zijn in verscheidene publicaties in samengevatte vorm te vinden. 101 Hoewel Lely opmerkte dat aan de hand van die opgaven een beeld van de toestand en eventuele verandering van de rivieren is te geven, waagde hij zich niet aan een dergelijke analyse. Ook Blink volstaat met enkele korte opmerkingen. Zo meende hij dat de verlaging van de waterstand die bij Pannerden en Arnhem was waar te nemen zonder twijfel moest worden toegeschreven aan de verbeterde afvoer in de benedenloop, die een gevolg was van de werken van normalisering en rivierverbetering. 102 Rivierafvoeren Voor de kennis en analyse van de veranderingen die de rivieren ondergingen zijn afvoergegevens onmisbaar. 103 In 1761 werden vermoedelijk voor het eerst waarnemingen verricht, maar die waren verre van betrouwbaar. In 1790 verrichtte Brunings met een door hemzelf uitgevonden stroommeter waarnemingen die in 1792 werden herhaald en vervolgens zijn er waarnemingen verricht door Kraijenhoff volgens een methode die tot 1873 is nagevolgd. 104 Vanaf dat jaar begon Rijkswaterstaat met jaarlijkse waarnemingen volgens twee methoden, het zogenaamde molentje van Woltmann en met zogenaamde Kraijenhoffse drijvers. In 1890 waren er nog te weinig gegevens voor handen om eventuele veranderingen in 99 C.R.T. Kraijenhoff, Verzameling van hydrografisch en topographische waarnemingen 100 Lely, Zie bijvoorbeeld Lely over de periode , , H. Blink Nederland en zijne bewoners over de periode (Amsterdam z.j.) Blink, Zie hiervoor o.a. Tutein Nolthenius, 9 e.v. In het eerste hoofdstuk beschrijft hij uitvoerig de afvoermetingen volgens verschillende methoden in de jaren Lely, het vermogen van de rivieren grondig te kunnen onderzoeken. Lely waagde zich daarom niet aan uitspraken hierover. 105 Als de rivieren des winters zeer hoog oprezen en bijna de hoogte der dijkkruinen bereikten, ging men uit van een afvoer van circa 5 à 6 keer het middelbaar vermogen van m 3 /s dus à m 3 /s. 106 Vooral de bepaling van de waterafvoer bij hoge waterstanden bleek een uitermate moeilijke opgave en pogingen daartoe leidden tot zeer verschillende uitkomsten. In het Verslag der staatscommissie tot onderzoek der bezwaren in zake de Nieuwe Merwede van 1870 klaagde de commissie over een gebrek aan gegevens. Enige uitkomst boden echter de gegevens die door de spoorwegingenieurs ter bepaling van de capaciteit van de te bouwen bruggen waren verzameld. Zo werd bij het vaststellen van de capaciteit van de spoorwegbrug te Zaltbommel een maximale waterstand van 7,90 m + A.P. (1 meter boven de hoogst bekende waterstand van 1845) als grondslag genomen, wat overeenkwam met een afvoer van m 3 /s. 107 In het Rapport van de commissie van deskundigen inzake de verhoging van den waterspiegel op de Waal door de afsluiting van de Heerenwaardenschen overlaten van 1896 ging men uit van nieuwe afvoermetingen, omdat vooral het aandeel van de uiterwaarden bij hoge afvoeren was onderschat. Zekerheid of men nu wel over de juiste afvoergegevens beschikte had de commissie echter niet. Uit bijlage L van dat onderzoek kan de toenmalige kennis en wijze van berekenen goed worden opgemaakt. Tot dan toe had men vooral moeite de afvoeren bij hoge waterstanden te meten. Uit dit onderzoek bleek dat het aandeel dat de uiterwaarden in de afvoer nemen was onderschat, maar nog steeds vrij klein in verhouding tot het zomerbed. (op 2 april 1895 werd bijvoorbeeld in het drijfvak Leeuwen bij een waterstand van 9,38 m + N.A.P. de totale afvoer berekend op m 3 /s verdeeld over zomerbed m 3 /s en het winterbed 978 m 3 /s). 108 Blink heeft in een schema 105 Lely, Zie bijvoorbeeld de Oud-soldaat (Stieltjes), 2 e deel Zie voor een uitvoerige beschouwing hierover bijlage IV van het verslag der Staatscommissie. 108 Rapport van de commissie van deskundigen inzake de verhoging van den waterspiegel op de Waal door de afsluiting van de Heerenwaardenschen overlaten (Arnhem 1896), bijlage L, 3 en 52. Afleiden of opruimen 51

53 Afb. O De verdeling van het water over de grote rivieren bij een afvoer van de Rijn bij Lobith van m 3 en van de Maas bij Maastricht van m 3. Men moet deze kaart zien als een model van hoe men op het eind van de 19 e eeuw over de waterverdeling tussen de verschillende riviertakken dacht. Keteldiep 950 m3 IJssel beneden Ganzediep m 3 IJssel beneden Doesburg m3 Rechterdiep 300 m 3 Ganzediep 500 m3 IJssel beneden Kampen m 3 Oude IJssel Doorgraving Hoek van Holland m3 Nieuwe Maas m3 Lek benedenmond m3 Nederrijn te Arnhem m 3 Gelderse IJssel te Westervoort m3 Langs de Oude Rijn m 3 Langs de Wilt naar de Oude IJssel 125 m3 NOOR DZE E Brielse Maas m3 Noordgeul naar Brielse Maas 150 m3 Oude Maas beneden de Dordse Kil m3 Oude Maas te Dordrecht m3 Dordse Kil 600 m 3 Noord 200 m 3 Beneden Merwede m3 Boven Merwede m 3 Killen Biesbosch Nieuwe Merwede m 3 ZUIDE RZE E Waal benedenmond m 3 Maas benedenmond m3 Overlaat Heerewaarden Bijlands kanaal Bovenrijn aan de grens m m m3 Maas beneden overlaat m3 Nederrijn beneden Candia m 3 Pannerdens kanaal m 3 Waal m 3 Maas te Ooijen m3 Oude Rijnmond overlaat m3 Hollands Diep beneden de Dordsche Kil m 3 Hollands Diep beneden de Amer m 3 Overlaat van Bokhoven 900 m 3 De Beerse Maas m 3 De Amer Baardwijkse overlaat m 3 Maas boven de Beerse Maas m 3 Maas aan de grens m3 Afleiden of opruimen 52

54 de afvoercapaciteit van de verschillende riviertakken bij een hoge rivierstand weergegeven. In figuur O hebben we de gegevens uit dit schema op een gestileerde kaart van de rivieren vermeld. Gesteld moet worden dat de weergave van de verdeling van het water over de verschillende takken vermoedelijk niet op nauwkeurige metingen gebaseerd is. Men kan zich afvragen of de afvoer over de verschillende zijdelingse afleidingen als de Beerse Maas werkelijk zo groot was. Ons inziens geeft de kaart slechts een model weer van hoe men de verdeling over de verschillende riviertakken dacht. Klimaatverandering? Ondanks de rivierverbeteringen meenden sommigen dat juist aan het eind van de 19 e eeuw een grotere afvoer van de rivieren te bespeuren viel, wat gepaard kon gaan met hogere waterstanden. De Duitser G. (ritter) von Wex schreef in 1873 in het artikel Verdroging der bronnen, rivieren en stroomen de verhoging toe aan de ontwoudingen, de droogmakingen van meren, poelen en moerassen, ontwikkelingen in de landbouw en de bevolkingstoename. De zomerstanden zouden juist lager worden door een algehele verdroging. Dat dit geen nieuwe kwestie is, zoals wel wordt gedacht, blijkt uit het feit dat ook in Frankrijk ingenieurs naar dergelijke effecten op de waterstanden en het voorkomen van overstromingen verrichtten naar aanleiding van grote overstromingen in de Ardeche. En hoe actueel ook toen dacht men aan klimaatveranderingen. Blink en ook Fijnje besteedden aandacht aan deze opmerkelijke beschouwing over veronderstelde toenemende verhoging van hoogwaterstanden. Fijnje zag weinig in de denkbeelden van Von Wex maar wees in dit verband wel op de verandering van de golfstromen en het ontstaan van een milder klimaat in Europa als gevolg daarvan. Die omstandigheid was zijns inziens van meer invloed op de regenval dan factoren als de ontbossing. 109 Zijn beschouwing maakte echter vooral duidelijk dat het nog gissen was naar de invloeden op het klimaat en naar de invloeden van veranderingen in de wijze van landgebruik op de rivierstanden. Bij open rivier zelden gevaar De commissies die de gevolgen van de aanleg van de Nieuwe Merwede en de afsluiting van de Heerewaardense overlaten onderzochten, oordeelden overwegend positief over de maatregelen ter verbetering van de rivieren. Ook Fijnje ging uitvoerig in op de positieve effecten van de aanleg van de Nieuwe Merwede en noemde de nieuwe rivier van groot belang voor de geregelde afvoer van hoogwater en ijs. 110 Volgens de commissie van deskundigen in zake de Verhooging van den Waterspiegel op de Waal door de Afsluiting van de Heerewaardensche Overlaten had de verhoging van de Waal tijdens het hoogwater in januari 1892 na de afsluiting en onder verder ongewijzigde omstandigheden bij Tiel, Sint Andries, Zaltbommel en Herwijnen resp. 0,13, 0,42, 0,47 en 0,45 m moeten bedragen, maar waren de werkelijk waargenomen standen lager: resp. 0,08, 0,23, 0,15 en 0,17 m. Bij Gorinchem was zelfs een verlaging van de rivierstanden geconstateerd, wat het resultaat was van de normaliseringen en de afsluiting van deze verbinding tussen Maas en Waal. Via een iets andere berekeningswijze kwam men voor het hoogwater van 1894 tot iets andere maar zeker er niet mee in tegenspraak zijnde uitkomsten (iets hoger in de nabijheid van Sint Andries). Berekeningen van de hoogte bij de hoogst bekende waterstand van januari 1883 gaven een vrij geringe verhoging bij Sint Andries en Zaltbommel aan (resp. 0,13 en 0,15 m) en verlaging vanaf Herwijnen (bij Gorinchem zelfs -0,64 m). 111 In het verslag van het hoogwater in 1919/1920 is een vergelijking opgenomen tussen het hoogwater van dat jaar en de hoogwaters van 1876 en Onder meer is de scheiding van Maas en Waal nagegaan: bij Sint Andries was een verhoging te constateren van 0,43 m à 0,64 m en beneden Herwijnen waren de waterstanden 109 Fijnje 1035 e.v.; zie ook Tutein Nolthenius, Onderzoek omtrent de waarde en de bruikbaarheid der oudere stroommetingen op den onverdeelden Rijn en op zijne takken, in: Tijdschrift voor het Koninklijk Instituut van Ingenieurs, ( ) (overdruk), Fijnje, Rapport van de commissie van deskundigen inzake de verhoging van den waterspiegel op de Waal, 3 en 6. Afleiden of opruimen 53

55 op Waal en Merwede aanmerkelijk gedaald. De grafieken toonden ook het effect van andere werkzaamheden, zoals de verlaging van de hoogwaterstanden beneden Grave en de verlaging van de waterstanden van de Lek en Neder-Rijn door de normaliserings- en baggerwerken. 112 In 1890 schreef Lely: Op de vraag, wat er aan de rivieren gedaan wordt, om de hooge waterstanden bij open rivier te verlagen, zou het antwoord moeten zijn, zeer weinig. Volgens hem veroorzaakten de normaliseringswerken geen verlaging van de hoge waterstanden (dit was dus niet correct, getuige het verslag van 1919/1920), maar wel zouden de rivieren zich verdiepen als gevolg van de sterke stroming, waardoor de verhoging van de waterstand geheel of gedeeltelijk werd opgeheven. Verlaging van de waterstand was te verkrijgen door andere maatregelen, zoals het verlagen van de kaden van de uiterwaarden en het opruimen van objecten in het winterbed. Elders in zijn studieboek schreef hij ook dat belemmeringen in het winterbed het waterbergend vermogen van de rivier verhoogden. Lely en ook Fijnje zagen mogelijkheden in een soort normalisatie van het winterbed in geval van hogere waterstanden. Maar aangezien er bij open rivier zelden gevaar was te duchten, vond Lely het terecht dat er maar weinig werken ter verruiming van winterbed waren uitgevoerd. Het geld kon nuttiger besteed worden en wel aan de voortgang van de normalisatie van het zomerbed. 113 In een recentere studie wordt wel aan een ander nadeel van de normalisatie genoemd: de daling van de laagwaterstanden in de Rijntakken door terugschrijdende erosie. Dat trage proces was met behulp van baggermolens versneld, maar dat leidde op den duur tot het almaar voortbaggeren, met als gevolg een te grote waterstandverlaging. 114 Bij Lobith was de Overeengekomen Lage Rivierstand in 1970 met ruim een meter gedaald als gevolg van door de normalisatie gedaalde rivierbodem. 115 Ook de commissie Rivierdijken concludeerde in 1977 dat de kans op overstromingen door de getroffen maatregelen was verminderd. Zeer positief oordeelde men over de regeling van de waterverdeling die al in de 18 e eeuw tot stand was gebracht. Onderzoek van C.W. Lely wees overigens uit dat die waterverdeling niet zo constant was en dat die verhouding mogelijk op langere termijn aan verandering onderhevig was. Ook was de verdeling afhankelijk van de rivierstanden. Die verhouding was voor de Waal bij lage standen meer en bij hoge standen minder dan 6/9, voor het Pannerdens Kanaal bijgevolg respectievelijk minder en meer dan 3/9; door de Neder-Rijn ging bij lage waterstanden veel minder dan 2/9 en bij hoge waterstanden ongeveer 2/9, terwijl de IJssel bij lage rivierstanden minder en bij hoge rivierstanden meer dan 1/9 van het Boven-Rijn water afvoerde Verslag over het voorgevallene tijdens het hooge opperwater en den ijsgang op de Nederlandsche rivieren in den winter van 1919 op 1920, en bijlage C. 113 Lely, Van Til, Ploeger, C.W. Lely, Eenige opmerkingen over de waterverdeeling op onze Boven-rivieren, in De Ingenieur van 16 juli 1910, nr. 10. Afleiden of opruimen 54

56 Deel II Overstromingen en hoogwater in het verleden In de inleiding zijn de volgende vragen gesteld: Welke problemen deden zich in het rivierengebied voor? Waar lagen de knelpunten, wat waren de dreigingen? Wat waren de aard, oorzaak en gevolgen van overstromingen en welke patronen zijn daarin te herkennen? Deze vragen, die ten grondslag liggen aan de plannen, zijn tot nu toe nog maar zijdelings aan de orde zijn gekomen. In dit tweede deel wordt daarop verder ingegaan. Het tweede deel schetst aan de hand van de bestudeerde rapporten en plannen een beeld van de kwetsbare plekken, van de grootste knelpunten en van inundatiepatronen. Waar deden de overstromingen zich voor? Wat gebeurde er als een dijk doorbrak? Wij beperken ons conform de onderzoeksopdracht tot de Rijntakken; hierdoor wordt bijvoorbeeld de overstroming als gevolg van dijkdoorbraken langs de Maas in 1880 in dit rapport niet behandeld. Overstromingen en wateroverlast Door bestudering van de literatuur, waaronder rapporten en de officiële hoogwaterverslagen opgesteld door Rijkswaterstaat, kan een beeld worden geschetst van de verschillende overstromingen. De Aanteekeningen betrekkelijk ijsbezettingen en overstroomingen langs de Nederlandsche rivieren (bijlage 5 van het rapport der Inspecteurs van de Waterstaat van 1861) is het meest uitvoerige overzicht van overstromingen, dijkdoorbraken en gevolgen van hoogwater en ijsgang. Het telt 376 pagina s. Uit het rapport blijkt dat vooral na de overstromingen van 1809 veel gegevens zijn verzameld omtrent hoogwater en overstromingen (de rapporten van den inspecteur W. van Ommeren, rapporten van den waterstaat en archief 1 e inspectie). Na 1861 verschenen in druk regelmatig: Verslagen over het voorgevallene tijdens het hooge opperwater en den ijsgang op de Nederlandsche rivieren en daaraan verwante titels. De laatste dateert van Een recent overzicht van oorzaken, gevolgen en voorvallen tijdens overstromingen biedt het proefschrift van A.M.A.J. Driessen Watersnood tussen Maas en Waal, overstromingsrampen in het rivierengebied tussen 1780 en Zoals de titel al aangeeft, beperkt deze studie zich echter tot een beperkt gebied in een tijdsbestek van dertig jaar. Het gezaghebbende overzichtswerk is M.K.E. Gottschalk, Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland 3 dln, (Assen ) behandelt slechts de periode tot De overzichten van de gebeurtenissen in de Aanteekeningen betrekkelijk ijsbezettingen en overstroomingen langs de Nederlandsche rivieren zijn niet altijd even duidelijk, zeker niet voor de vroege jaren. In de 19 e eeuw zijn het daarentegen zulke uitvoerige beschrijvingen dat het moeilijk is daar in dit kader, na oppervlakkige bestudering, uitvoerig en gedetailleerd aandacht aan te besteden. Dat vergt meer studie. Niettemin kunnen er wat conclusies uit worden getrokken. Uit de Aanteekeningen blijkt allereerst hoe frequent er sprake was van wateroverlast, overstromingen en dijkdoorbraken. Figuur P, gebaseerd op tabel 3 uit het rapport, geeft hiervan een overzicht. Hieruit blijkt dat de rivieroverstromingen dikwijls niet beperkt bleven tot één gebied. Volgens dit overzicht (dat niet het gehele rivierengebied betreft) waren in de periode jaren waarin zich overstromingen voordeden; er zijn elf jaartallen waarin overstromingen in twee of meer van de vijf in het overzicht opgenomen riviergebieden plaatsvonden. Uit de Aanteekeningen kan ook het een en ander worden afgeleid over de aard en oorzaak van de overstromingen. Hierbij is vooral van belang of er ook overstromingen of penibele situaties voorkwamen bij hoog opperwater. Afleiden of opruimen 55

57 Afb. P Overstromingen in verschillende streken langs de Rijntakken vanaf Over- en Neder-Betuwe Tielerwaard Alblasserwaard Bommelerwaard Tussen Maas en Waal 1600 Over- en Neder-Betuwe Tielerwaard Alblasserwaard Bommelerwaard Tussen Maas en Waal 1700 Over- en Neder-Betuwe Tielerwaard Alblasserwaard Bommelerwaard Tussen Maas en Waal 1800 Over- en Neder-Betuwe Tielerwaard Alblasserwaard Bommelerwaard Tussen Maas en Waal 1900 Over- en Neder-Betuwe Tielerwaard Alblasserwaard Bommelerwaard Tussen Maas en Waal De meeste overstromingen waren het gevolg van ijsgang op de rivieren. IJsdammen in een rivier kunnen hoge afvoeren op andere rivieren tot gevolg hebben, omdat ze een verandering in de waterverdeling kunnen bewerkstelligen. De waterverdeling verandert als er een ijsdam op of nabij het splitsingspunt ontstaat (voorbeelden: Pannerdens Kanaal; bovenmond IJssel; Heerewaardense overlaten; Beneden Merwede/killen) en ook als zich voor een splitsingspunt een ijsdam voor een dijkdoorbraak/overstroming zorgt, waarbij het overstromingswater voorbij het splitsingspunt in één van de takken afwatert. In de periode 1770 tot circa 1880 deed zich zo n verstopping bij de splitsing van het Pannerdens Kanaal en de Waal twaalf maal voor en op het splitsingspunt tussen Neder-Rijn en IJssel acht keer. 117 Vanwege deze verhoogde afvoeren kan het nuttig zijn ook de jaartallen waarin overstromingen met ijsgang voorkwamen in ogenschouw te nemen. Uit de Aanteekeningen blijkt dat wateroverlast en overstromingen door hoogwater geen zeldzaamheid waren. Jaartallen waarbij expliciet vermeld staat dat het ging om (gevaar voor) overstromingen ten gevolge van hoogwater zijn: 1523, 1595, 1633, 1640, 1651, 1653, 1740/1741,1755, 1769, 1770, 1772, 1824, 1833, 1834, 1845 en Na 1862 (het jaar van publicatie van de Aanteekeningen) zijn verslagen verschenen van hoogwaters zonder ijs in 1876, in januari 1883 en januari In de nacht van 1 op 2 januari 1926 werd de hoogst bekende stand van de Rijn bij open rivier bereikt (stand bij Keulen 45,6 m + N.A.P./Lobith 16,8). De hoogst bekende stand met ijs werd bereikt op 28 februari 1784, te Keulen 48,49 m + N.A.P. Ook de Maas bereikte toen een hoge (uitzonderlijke) stand Over- en Neder-Betuwe Tielerwaard Alblasserwaard Bommelerwaard Tussen Maas en Waal 117 Fijnje, Beschouwingen, 928. Afleiden of opruimen 56

58 Afb. Qa en Qb Overstromingsrampen met ijsgang maakten grote indruk op de Nederlandse bevolking. Er werden hulpacties gestart om de getroffenen te helpen. Deze etsen zijn naar aanleiding van de overstromingsramp van 1855 vervaardigd door leden van de Amsterdamse Vereniging van kunstenaars Arti et Amitiae. De nood van de slachtoffers werd treffend afgebeeld. De opbrengst van de verkoop van de etsen, die in grote oplage zijn gedrukt, ging naar de hulpverlening. Overstromingen bij ijsgang De meeste overstromingen deden zich dus voor bij ijsgang. Deze krijgen in de literatuur veruit de meeste aandacht en zijn vaak uitvoerig beschreven. Algemeen patroon: een open riviervak kan in korte tijd dichtvriezen. Door het aaneenvriezen van losse ijsklompen worden steeds groter wordende ijsschollen gevormd. Het ijs kan gaan zitten op plekken met geen of zeer geringe stroming (in de zone van stilstaand water waar de vloedbeweging en het afstromend rivierwater samenkomen, bij ondiepten en stroomvertragingen in de rivier. De gesloten ijsmassa vangt het van de rivier afstromend ijs als het ware op; er ontstaat een opeenhoping van ijs, waardoor de waterafvoer wordt belemmerd. Ook het water in de uiterwaarden bevriest en vormt ijsvelden. Als de dooi invalt kan dit tot gevaarlijke situaties leiden. Door een grote afvoer bovenstrooms als gevolg van smeltende sneeuw en regenval op een moment dat de ijsmassa nog niet is opgeruimd, ontstaan ijsdammen bestaande uit het vastgevroren ijs en door de rivier afgevoerde ijsschotsen. Daarachter wordt het water tot grote hoogte opgestuwd. De kans op overstroming en dijkdoorbraak is dan groot. Enkele grote overstromingen 1726: De rivieren waren overal door ijsdammen gesloten, onder andere door zetting van ijsdammen in de killen. Overstroomde gebieden: Over- en Nederbetuwe, Tielerwaard, Alblasserwaard (mede als gevolg van doorbraak Diefdijk). Bijzonderheid: Zowel de Noorder Lekdijk als de Zuider Lekdijk braken door. Dit werd de aanleiding voor de Staten van Holland om zich meer met waterstaatsbestuur over de grote rivieren te bemoeien K. van Til, De rijntakken van de bovenrivieren sedert 1600, 9; voor een beschrijvingen van deze ramp: Aanteekeningen, Afleiden of opruimen 57

Het rivierklei-landschap

Het rivierklei-landschap Het rivierklei-landschap Kaart rivierlandschap in Het huidige rivierengebied omvat de stroomgebieden van de Maas en de Rijn. De Rijn vertakt vrijwel direct na binnenkomst in ons land bij Lobith in een

Nadere informatie

Rijkswaterstaat Ministerie van tnftastructuur en Milieu

Rijkswaterstaat Ministerie van tnftastructuur en Milieu Rijkswaterstaat Ministerie van tnftastructuur en Milieu M.E.R.-BEOORDELINGSNOTITIE STROOMLI]N MAAS, FASE 3, TRANCHE $ Deelgebied Lithse Ham Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu Datum

Nadere informatie

Watermanagement en het stuwensemble Nederrijn en Lek. Voldoende zoetwater, bevaarbare rivieren

Watermanagement en het stuwensemble Nederrijn en Lek. Voldoende zoetwater, bevaarbare rivieren Watermanagement en het stuwensemble Nederrijn en Lek Voldoende zoetwater, bevaarbare rivieren Rijkswaterstaat beheert de grote rivieren in Nederland. Het stuwensemble Nederrijn en Lek speelt hierin een

Nadere informatie

De Biesbosch gelegen tussen de verstedelijkte Randstad en de Brabantse Stedenrij.

De Biesbosch gelegen tussen de verstedelijkte Randstad en de Brabantse Stedenrij. e Biesbosch gelegen tussen de verstedelijkte Randstad en de Brabantse Stedenrij. Merwedes e Waal voert het grootste deel van de Rijnafvoer af (ongeveer zestig procent). Vanaf Slot Loevesteijn komt het

Nadere informatie

Grote Nederlandse rivieren pas na 1850 afdoende getemd

Grote Nederlandse rivieren pas na 1850 afdoende getemd Grote Nederlandse rivieren pas na 1850 afdoende getemd J.M. Praamsma Universiteit Utrecht 1988 In de nacht van 15 op 16 januari 1987 ontsnapte de stad Kampen en omgeving ternauwernood aan een overstromingsramp.

Nadere informatie

De regulatie en kanalisatie van de grote rivieren in Nederland sinds de 19 e eeuw. J.M. Praamsma

De regulatie en kanalisatie van de grote rivieren in Nederland sinds de 19 e eeuw. J.M. Praamsma De regulatie en kanalisatie van de grote rivieren in Nederland sinds de 19 e eeuw J.M. Praamsma Utrecht / Harderwijk 1986 J.M. Praamsma 2 Grote Rivieren VOORWOORD Deze scriptie is geschreven als onderdeel

Nadere informatie

Gemeente Zwolle. Morfologisch gevoeligheidsonderzoek Westenholte. Witteveen+Bos. Willemskade postbus 2397.

Gemeente Zwolle. Morfologisch gevoeligheidsonderzoek Westenholte. Witteveen+Bos. Willemskade postbus 2397. Gemeente Zwolle Morfologisch gevoeligheidsonderzoek Westenholte Willemskade 19-20 postbus 2397 3000 CJ Rotterdam telefoon 010 244 28 00 telefax 010 244 28 88 Gemeente Zwolle Morfologisch gevoeligheidsonderzoek

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 15058 5 juni 2015 Besluit van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 4 juni 2015, nr. IENM/BSK-2015/101689 tot

Nadere informatie

Zoekopdrachten bij Het water komt. **

Zoekopdrachten bij Het water komt. ** Module 1 De geschiedenis van de Delta. 1 Strijd tussen land en water 2 Overstromingen door de eeuwen heen 3 Oorzaken van overstromingen: de mens zelf 4 Waterbeheer. Blz. 4 Achter de duinen had je veengronden

Nadere informatie

Deltaprogramma Bijlage A. Samenhang in het watersysteem

Deltaprogramma Bijlage A. Samenhang in het watersysteem Deltaprogramma 2013 Bijlage A Samenhang in het watersysteem 2 Deltaprogramma 2013 Bijlage A Bijlage A Samenhang in het watersysteem Het hoofdwatersysteem van Eijsden en Lobith tot aan zee Het rivierwater

Nadere informatie

2Perspectieven voor benedenrivieren: een lange termijn visie

2Perspectieven voor benedenrivieren: een lange termijn visie 2Perspectieven voor benedenrivieren: een lange termijn visie enedenrivieren in samenhang 10 ij het denken over rivierverruiming vindt de regio het belangrijk om vanuit de lange termijn te redeneren. Wanneer

Nadere informatie

notitie Grondbank GMG 1. INLEIDING

notitie Grondbank GMG 1. INLEIDING notitie Witteveen+Bos van Twickelostraat 2 postbus 233 7400 AE Deventer telefoon 0570 69 79 11 telefax 0570 69 73 44 www.witteveenbos.nl onderwerp project opdrachtgever projectcode referentie opgemaakt

Nadere informatie

Deltaprogramma Rivieren. Samenvating. Plan van Aanpak

Deltaprogramma Rivieren. Samenvating. Plan van Aanpak Samenvating Plan van Aanpak Deelprogramma Rivieren In de afgelopen eeuwen hebben de rivieren steeds minder ruimte gekregen, omdat we ruimte nodig hadden voor wonen, werken en recreëren. Rivieren zijn bedijkt,

Nadere informatie

Help! Het water komt!

Help! Het water komt! Help! Het water komt! Hoog water in Europa Toename aantal overstromingen in Europa De Moldau bedreigt het historische centrum van Praag Wat is er aan de hand? december 1993 Steeds vaker treden Europese

Nadere informatie

\6qw DE RIJNTAKKEN VAN DE BOVENRIVIEREN SEDERT 1600 OX; door ir. K.vanTil

\6qw DE RIJNTAKKEN VAN DE BOVENRIVIEREN SEDERT 1600 OX; door ir. K.vanTil OX; \6qw DE RIJNTAKKEN VAN DE BOVENRIVIEREN SEDERT 1600 door ir. K.vanTil Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Directie Oost-Nederland Postbus 9070 6800 ED Arnhem Tel.

Nadere informatie

Bijlage 5n: De organisatie en beheersobjecten van de directie Bovenrivieren van Rijkswaterstaat van 1 augustus 1933 tot 1 oktober 1986

Bijlage 5n: De organisatie en beheersobjecten van de directie Bovenrivieren van Rijkswaterstaat van 1 augustus 1933 tot 1 oktober 1986 Bijlage 5n: De organisatie en beheersobjecten van de directie Bovenrivieren van Rijkswaterstaat van 1 augustus 1933 tot 1 oktober 1986 Behoort bij de publicatie: 1-2-2016 Henk van de Laak ISBN: 978-94-6247-047-7

Nadere informatie

Overstromingen en wateroverlast

Overstromingen en wateroverlast Atlasparagraaf Overstromingen en wateroverlast 1/6 In deze atlasparagraaf herhaal je de stof van Overstromingen en wateroverlast. Je gaat extra oefenen met het waarderen van verschijnselen (vraag 4 en

Nadere informatie

Naar een veilige en aantrekkelijke (bedijkte) Maas voor iedereen! Belangrijkste kenmerken van de potentiële voorkeurstrategie voor de bedijkte Maas (van Heumen/Katwijk tot aan Geertruidenberg), december

Nadere informatie

HAVENECONOMIE EN ECOLOGIE:

HAVENECONOMIE EN ECOLOGIE: HAVENECONOMIE EN ECOLOGIE: (ON)VERZOENBAAR? Is een verdere scheldeverdieping mogelijk, gewenst, noodzakelijk? Jean Jacques Peters Raadgevend Ingenieur Leader Port of Antwerp International Expert Team Jean

Nadere informatie

LAGE WATERSTAND IN DE RIJN

LAGE WATERSTAND IN DE RIJN ANTWOORDEN LAGE WATERSTAND IN DE RIJN Inleiding In de winter kende de Rijn een hoge waterstand door de relatief hoge temperaturen in noordwest Europa. In de zomer van 2018 was relatief warm en er viel

Nadere informatie

OOSTWAARDPAD. mooi in alle seizoenen!

OOSTWAARDPAD. mooi in alle seizoenen! OOSTWAARDPAD mooi in alle seizoenen! n de Oostwaard van de Biesbosch is een grotendeels onverhard wandelpad uitgezet, langs boerenakkers en dwars door karakteristieke grienden. Boeren hebben enthousiast

Nadere informatie

Vragen van het Ministerie van Financien ten aanzien van Noodoverloopgebieden

Vragen van het Ministerie van Financien ten aanzien van Noodoverloopgebieden Ministerie van Verkeer en Waterstaat Rijkswaterstaat Vragen van het Ministerie van Financien ten aanzien van Noodoverloopgebieden 2 december 2003 Werkdocument RIZA 2004.148X R.M. Slomp Inhoudsopgave 1.

Nadere informatie

KORTE GESCHIEDENIS VAN HET GELDERS RIVIERENGEBIED

KORTE GESCHIEDENIS VAN HET GELDERS RIVIERENGEBIED KORTE GESCHIEDENIS VAN HET GELDERS RIVIERENGEBIED Toen de mens zich permanent vestigde in het Rivierengebied, was dat in principe alleen mogelijk op de oeverwallen en sporadisch voorkomende plaatselijke

Nadere informatie

Witteveen+Bos, RW /torm/027 definitief d.d. 26 maart 2012, toelichting aanvraag watervergunning

Witteveen+Bos, RW /torm/027 definitief d.d. 26 maart 2012, toelichting aanvraag watervergunning 2 Witteveen+Bos, RW1809-303-20/torm/027 definitief d.d. 26 maart 2012, toelichting aanvraag watervergunning BIJLAGE O1-4 PROJECTBESCHRIJVING 1. PROJECTBESCHRIJVING 1.1. Aanleiding De hoogwatersituaties

Nadere informatie

Stormvloedkering Oosterschelde

Stormvloedkering Oosterschelde 1 Delta-ingenieurs Ir F. Spaargaren (penvoerder) Prof.ir. K. d Angremond Ir. A.J. Hoekstra Ir. J.H. van Oorschot Ing. C.J. Vroege Prof.drs. Ir. H. Vrijling 2 Stormvloedkering Oosterschelde Brief aan de

Nadere informatie

PKB Ruimte voor de Rivier Investeren in veiligheid en vitaliteit van het rivierengebied

PKB Ruimte voor de Rivier Investeren in veiligheid en vitaliteit van het rivierengebied PKB Ruimte voor de Rivier Investeren in veiligheid en vitaliteit van het rivierengebied Beter beschermd tegen hoogwater In de afgelopen eeuwen hebben de rivieren steeds minder ruimte gekregen. De rivieren

Nadere informatie

Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden. Van mogelijke naar kansrijke strategieën. Uitwerking in gebiedsproces Hollandsche IJssel.

Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden. Van mogelijke naar kansrijke strategieën. Uitwerking in gebiedsproces Hollandsche IJssel. Deltaprogramma Rijnmond-Drechtsteden Van mogelijke naar kansrijke strategieën Uitwerking in gebiedsproces Hollandsche IJssel Steven Krol Opbouw presentatie 1. Aanleiding 2. Hollandsche IJssel en de provincie:

Nadere informatie

LAGE WATERSTAND IN DE RIJN

LAGE WATERSTAND IN DE RIJN LESBRIEF LAGE WATERSTAND IN DE RIJN Inleiding In de winter kende de Rijn een hoge waterstand door de relatief hoge temperaturen in noordwest Europa. In de zomer van 2018 was relatief warm en er viel weinig

Nadere informatie

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073 Rapport Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073 2 Klacht DE ONDERZOCHTE GEDRAGING Het in strijd met het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht niet informeren van betrokkene over de mogelijkheid

Nadere informatie

Rapport. Verslag van Rapport over een klacht over de SVB te Amstelveen. Datum: 22 januari 2013. Rapportnummer: 2013/007

Rapport. Verslag van Rapport over een klacht over de SVB te Amstelveen. Datum: 22 januari 2013. Rapportnummer: 2013/007 Rapport Verslag van Rapport over een klacht over de SVB te Amstelveen Datum: 22 januari 2013 Rapportnummer: 2013/007 2 De klacht en de achtergronden De Nationale ombudsman ontving in het voorjaar van 2012

Nadere informatie

Inventaris van kaarten in bewaring gegeven door de provinciale archiefinspecteur van de provincie Zuid- Holland

Inventaris van kaarten in bewaring gegeven door de provinciale archiefinspecteur van de provincie Zuid- Holland Nummer archiefinventaris: 4.BEZH Inventaris van kaarten in bewaring gegeven door de provinciale archiefinspecteur van de provincie Zuid- Holland Auteur: R.M. Haubourdin Nationaal Archief, Den Haag 1957

Nadere informatie

Zandhonger. Kerend Tij Innovatie Competitie Hydrodynamische innovatie van de stormvloedkering Oosterschelde. 19 september 2002

Zandhonger. Kerend Tij Innovatie Competitie Hydrodynamische innovatie van de stormvloedkering Oosterschelde. 19 september 2002 Zandhonger Kerend Tij Innovatie Competitie Hydrodynamische innovatie van de stormvloedkering Oosterschelde 19 september 2002 Zandhonger, Gaat de Oosterschelde kopje onder? De Deltawerken veranderden de

Nadere informatie

Een wal van zand, klei of steen die mensen beschermt tegen hoog water. De plek waar het rivierwater in de zee uitkomt.

Een wal van zand, klei of steen die mensen beschermt tegen hoog water. De plek waar het rivierwater in de zee uitkomt. Meander Samenvatting groep 5 Thema 3 Waterland Samenvatting Langs de kust Nederland ligt voor de helft onder de zeespiegel. Heel vroeger woonden mensen dicht bij zee op terpen. Langs de kust beschermen

Nadere informatie

Menselijke ingrepen vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Menselijke ingrepen vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. Auteur VO-content Laatst gewijzigd 21 October 2016 Licentie CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie Webadres http://maken.wikiwijs.nl/82666 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs Maken van Kennisnet.

Nadere informatie

Praktische opdracht Aardrijkskunde Wateroverlast langs de grote rivieren

Praktische opdracht Aardrijkskunde Wateroverlast langs de grote rivieren Praktische opdracht Aardrijkskunde Wateroverlast langs de grote rivieren Praktische-opdracht door een scholier 2295 woorden 9 juni 2005 5,8 44 keer beoordeeld Vak Aardrijkskunde INLEIDING Zijn noodoverloopgebieden

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis havo 2009 - I

Eindexamen geschiedenis havo 2009 - I Ten oorlog! Europese oorlogen 1789-1919. Oorlog als maatschappelijk fenomeen In de Coalitieoorlogen voerde de Franse regering de dienstplicht in. 2p 1 Leg uit dat zij hiermee de betrokkenheid van Franse

Nadere informatie

DE WATERSTAAT IN DE 19E EEUW IN RELATIE TOT DE WATERLINIES

DE WATERSTAAT IN DE 19E EEUW IN RELATIE TOT DE WATERLINIES DE WATERSTAAT IN DE 19E EEUW IN RELATIE TOT DE WATERLINIES Prof. em. Bart Schultz Em. Prof. Land and Water Development, UNESCO-IHE Voormalig topadviseur Rijkswaterstaat 120 100 80 60 40 20 0 jan feb

Nadere informatie

Maascollege. Waterstanden in de Maas, verleden, heden, toekomst

Maascollege. Waterstanden in de Maas, verleden, heden, toekomst Maascollege Waterstanden in de Maas, verleden, heden, toekomst Inhoud presentatie kararkteristiek stroomgebied waar komt het water vandaan hoogwater en lage afvoer hoogwaterbescherming De Maas MAAS RIJN

Nadere informatie

OnPeilbaar. schetsvoorstel Verburgtskolk: Oosterhout Jeroen van Westen 2016

OnPeilbaar. schetsvoorstel Verburgtskolk: Oosterhout Jeroen van Westen 2016 OnPeilbaar schetsvoorstel Verburgtskolk: Oosterhout Jeroen van Westen 2016 CONTEXT ARGUSOGEN Iedereen kijkt met argusogen naar stijgende waterpeilen van zeeën en rivieren en de te verwachten grotere extremen.

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2002:AF3704

ECLI:NL:RBARN:2002:AF3704 ECLI:NL:RBARN:2002:AF3704 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 18-12-2002 Datum publicatie 31-03-2003 Zaaknummer 02/1034 Rechtsgebieden Bestuursrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig

Nadere informatie

Burgemeester en wethouders van Venlo, ter attentie van de heer L. Rooden, Postbus 3434, 5902RK Venlo

Burgemeester en wethouders van Venlo, ter attentie van de heer L. Rooden, Postbus 3434, 5902RK Venlo Burgemeester en wethouders van Venlo, ter attentie van de heer L. Rooden, Postbus 3434, 5902RK Venlo Betreft zienswijze i.v.m. NRD MER Integrale Verkenning Meer Maas Meer Venlo. Geachte heer Rooden, Arcen

Nadere informatie

Inundatie winterbed IJssel gedurende hoogwater maart-april mei Bibliotheek SV BOR120 ON

Inundatie winterbed IJssel gedurende hoogwater maart-april mei Bibliotheek SV BOR120 ON Inundatie winterbed IJssel gedurende hoogwater maart-april 1952 mei 1952 Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Directie Oost-Nederland Bibliotheek SV BOR120 ON Rijkswaterstaat

Nadere informatie

w SCHETSKAARTEN UITGEGEVEN DOOR DE NATIONALE UNIE

w SCHETSKAARTEN UITGEGEVEN DOOR DE NATIONALE UNIE i OU MALAIS V. r;b,aparxy w SCHETSKAARTEN UITGEGEVEN DOOR DE NATIONALE UNIE 1. Tracé van het Eendrachtskanaal met zeehaven Bergen op Zoom. 2. Uitmonding van voormeld kanaal en haven in de Open Westerschelde.

Nadere informatie

Sterke dijken. veilig wonen en werken

Sterke dijken. veilig wonen en werken Sterke dijken veilig wonen en werken Bij mijn vaste rondje op de dijk viel mij weer op hoe bijzonder het eigenlijk is. Aan de ene kant de rivier, aan de andere kant ons dorp. Bij hoogwater is dat extra

Nadere informatie

Thema 3 Waterland. Samenvatting. Meander Samenvatting groep 7. De Rijn. Rivierenland. Onder de loep. Begrippen. bron. gemengde rivier.

Thema 3 Waterland. Samenvatting. Meander Samenvatting groep 7. De Rijn. Rivierenland. Onder de loep. Begrippen. bron. gemengde rivier. Meander Samenvatting groep 7 Thema 3 Waterland Samenvatting De Rijn De Rijn begint als een klein stroompje in de Zwitserse Alpen. Dan wordt het een snelstromende bergrivier; er komt steeds meer smeltwater

Nadere informatie

Systeem Rijn-Maasmond Afsluitbaar Open

Systeem Rijn-Maasmond Afsluitbaar Open BESTAAND NIEUW DAM MET SLUIS EN/OF DOORLAATMIDDEL SYSTEEMUITBREIDING Systeem Het onderzoeksproject Afsluitbaar Open Rijnmond een eerste integrale ver kenning, onder leiding van de Technische Universiteit

Nadere informatie

geschiedenis geschiedenis

geschiedenis geschiedenis Examen HAVO 2009 tijdvak 1 woensdag 20 mei 9.00-12.00 uur tevens oud programma geschiedenis geschiedenis Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 30 vragen. Voor dit examen zijn maximaal

Nadere informatie

Inschatting van de verandering van de overschrijdingskans als gevolg van hoogwaterverlagende maatregelen langs de Rijn - rapport 229 -

Inschatting van de verandering van de overschrijdingskans als gevolg van hoogwaterverlagende maatregelen langs de Rijn - rapport 229 - ICBR-expertgroep HVAL Inschatting van de verandering van de overschrijdingskans als gevolg van hoogwaterverlagende maatregelen langs de Rijn - rapport 229 - Resultaten van het onderzoek naar de uitvoering

Nadere informatie

Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu M.E.RBEOORDELINGSNOTITIE STROOMLIJN MAAS, DEELGEBIED 3, TRANCHE 1 Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu Datum RWS-2016/4724 Onderwerp

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 417 Kabinetsformatie 2010 Nr. 2 BRIEF VAN DE INFORMATEUR Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Hierbij zend ik u, daartoe

Nadere informatie

Klei behouden om veen te behouden

Klei behouden om veen te behouden Klei behouden om veen te behouden The Next Step Ruud van Uffelen Project related Inhoud presentatie Boeren verstand Kleibagger kan beter Beleid en bewustzijn Koppel grondstromen Uitdagingen Wie gaat dat

Nadere informatie

13 Deellandschap 8: Midden-Nederlands rivierengebied

13 Deellandschap 8: Midden-Nederlands rivierengebied 13 Deellandschap 8: Midden-Nederlands rivierengebied Zomerkade en winterdijk van de Lek bij Lopikerkapel (Utrecht). 13.1 Inleiding Het Midden-Nederlandse rivierengebied omvat het gebied van de rivieren

Nadere informatie

Bouwwegen beslisnotitie bouwweg in nabijheid Veessen

Bouwwegen beslisnotitie bouwweg in nabijheid Veessen Bijlage 11- Uitvoeringsplan. Bouwwegen beslisnotitie bouwweg in nabijheid Veessen Voor u ligt een notitie om te komen tot een definitieve beslissing over de locatie van de losplaats en aanvoerweg (samen

Nadere informatie

Overnachtingshaven Lobith

Overnachtingshaven Lobith Koninklijke Schuttevaer Vasteland 12e - 3011 BL RotterdamPostbus 23415 3001 KK Rotterdam T +31 10 412 91 36 F +31 10 433 09 18 I www.koninklijkeschuttevaer.nl Overnachtingshaven Lobith Onderwerp: 18 maart

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 201201003/1/V4. Datum uitspraak: 3 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak rnet toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

AK samenvatting H4. Het stroomstelsel is de hoofdrivier met alle zijtakken, het bestaat uit drie delen:

AK samenvatting H4. Het stroomstelsel is de hoofdrivier met alle zijtakken, het bestaat uit drie delen: AK samenvatting H4 Paragraaf 2 Het stroomstelsel is de hoofdrivier met alle zijtakken, het bestaat uit drie delen: Bovenloop (hoog in de bergen, snelle rivierstroom) Middenloop (door een dal met ingesneden

Nadere informatie

Analyse van het land van Heusden en Altena met de daaruit voorvloeiende scenarios en toekomst verwachtingen.

Analyse van het land van Heusden en Altena met de daaruit voorvloeiende scenarios en toekomst verwachtingen. Analyse van het land van Heusden en Altena met de daaruit voorvloeiende scenarios en toekomst verwachtingen. Colofon: Aqua Planning Samenwerkingsverband tussen 6 zelfstandige studenten, die zich inzetten

Nadere informatie

vw Toetspeilen 1 bovenrivierengebied (de Rijntakken en de Maas) Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat

vw Toetspeilen 1 bovenrivierengebied (de Rijntakken en de Maas) Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat vw02000044 Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat Den Haag, 21 januari 2002 Hierbij deel ik u mede dat ik op 21 december 2001 de hydraulische randvoorwaarden 2001 (HR 2001)

Nadere informatie

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/020

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/020 Rapport Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/020 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit te Tilburg zijn verzoek

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Ermelo. Datum: 24 juni Rapportnummer: 2011/196

Rapport. Rapport over een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Ermelo. Datum: 24 juni Rapportnummer: 2011/196 Rapport Rapport over een klacht over het college van burgemeester en wethouders van Ermelo. Datum: 24 juni 2011 Rapportnummer: 2011/196 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het college van burgemeester

Nadere informatie

Samenvatting van het onderzoek Grensoverschrijdende effecten van extreem hoogwater op de Niederrhein, april 2004

Samenvatting van het onderzoek Grensoverschrijdende effecten van extreem hoogwater op de Niederrhein, april 2004 Samenvatting van het onderzoek Grensoverschrijdende effecten van extreem hoogwater op de Niederrhein, april 2004 In opdracht van de Duits-Nederlandse werkgroep hoogwater is vanaf 2002 tot 2004 door de

Nadere informatie

1 Verslag 2 effectbepaling Rivierkundige effecten Via15 Depots Scherpekamp

1 Verslag 2 effectbepaling Rivierkundige effecten Via15 Depots Scherpekamp 1 Verslag 2 effectbepaling Rivierkundige effecten Via15 26/08/15 06-83 98 30 64 claus@uflow.nl www.uflow.nl Hoenloseweg 3 8121 DS Olst Aan: Mevr. I. Dibbets, Dhr. F. Berben Cc Mevr. S. Malakouti Rijkswaterstaat

Nadere informatie

Versie 22 september Inleiding

Versie 22 september Inleiding Inleiding Verschil watersnood en wateroverlast Watersnood is een door een overstroming veroorzaakte ramp. Een overstroming kan plaatsvinden vanuit zee, zoals bij de watersnoodramp van 1953, maar ook vanuit

Nadere informatie

Lesbrief. Dijken. Kijken naar dijken. www.wshd.nl/lerenoverwater. Afdeling Communicatie waterschap Hollandse Delta

Lesbrief. Dijken. Kijken naar dijken. www.wshd.nl/lerenoverwater. Afdeling Communicatie waterschap Hollandse Delta Lesbrief Dijken Kijken naar dijken www.wshd.nl/lerenoverwater Afdeling Communicatie waterschap Hollandse Delta Kijken naar dijken Zonder de duinen en de dijken zou jij hier niet kunnen wonen: bijna de

Nadere informatie

3Maatregelen benedenrivierengebied korte termijn

3Maatregelen benedenrivierengebied korte termijn 3Maatregelen benedenrivierengebied korte termijn Benedenrivieren in samenhang 24 In het vorige hoofdstuk is een visie voor de lange termijn geschetst. De visie gaat uit van een mogelijke afvoer van 18.000

Nadere informatie

Bijlage 5l: De organisatie en beheersobjecten van de (directie) Rivieren van Rijkswaterstaat van begin 19e eeuw tot 1 augustus 1933.

Bijlage 5l: De organisatie en beheersobjecten van de (directie) Rivieren van Rijkswaterstaat van begin 19e eeuw tot 1 augustus 1933. Bijlage 5l: De organisatie en beheersobjecten van de (directie) Rivieren van Rijkswaterstaat van begin 19e eeuw tot 1 augustus 1933. Behoort bij de publicatie: 1-1-2017 Henk van de Laak ISBN: 978-94-6247-047-7

Nadere informatie

Werkstuk Geschiedenis Vlaams Waals conflict

Werkstuk Geschiedenis Vlaams Waals conflict Werkstuk Geschiedenis Vlaams Waals conflict Werkstuk door een scholier 1470 woorden 25 oktober 2003 6,8 41 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Memo-dossier Vlaams nationalisme. Hoofdvraag: Hoe ontwikkelde

Nadere informatie

INGEKOMENN STUK. Aan algemeen bestuur 23 april Voorstel aan ab Kennisnemen van

INGEKOMENN STUK. Aan algemeen bestuur 23 april Voorstel aan ab Kennisnemen van Aan algemeen bestuur 23 april 2014 INGEKOMENN STUK Datum 18 maart 2014 Documentnummer 594909 Projectnummer Portefeuillehouder Programma Afdeling drs. T. Klip-Martin Veiligheid Planvorming Bijlage(n) 2

Nadere informatie

Die groote leegte 150 jaar toekomst van het Markermeer Over de inhoud van een nieuwe expositie

Die groote leegte 150 jaar toekomst van het Markermeer Over de inhoud van een nieuwe expositie Die groote leegte 150 jaar toekomst van het Markermeer Over de inhoud van een nieuwe expositie Wie de kaart van Nederland bekijkt, ontdekt nauwelijks plaatsen die niet op een of andere manier door mensen

Nadere informatie

Waterbericht Rijn. Statusbericht nummer S Uitgegeven om: 10:00 lokale tijd. Kleurcode GEEL

Waterbericht Rijn. Statusbericht nummer S Uitgegeven om: 10:00 lokale tijd. Kleurcode GEEL 25-01-2018 Uitgegeven om: 10:00 lokale tijd Waterbericht Rijn Statusbericht nummer S5 Kleurcode GEEL Huidige (gemeten) waterstand Lobith 1343 cm +NAP 25-01, 07:00 uur Verwachte waterstand Lobith 1360 cm

Nadere informatie

IXC". 22^39^ Het scheuren van bouwland in de uiterwaarden i.v.m. het rivierbelang. door Ir. L. van Bendegom (november 1945) Bibliotheek SV BOR23 O N

IXC. 22^39^ Het scheuren van bouwland in de uiterwaarden i.v.m. het rivierbelang. door Ir. L. van Bendegom (november 1945) Bibliotheek SV BOR23 O N IXC". 22^39^ Het scheuren van bouwland in de uiterwaarden i.v.m. het rivierbelang door Ir. L. van Bendegom (november 1945) Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Directie

Nadere informatie

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de gemeente Wierden. Datum: 22 januari 2014. Rapportnummer: 2014/004

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de gemeente Wierden. Datum: 22 januari 2014. Rapportnummer: 2014/004 Rapport Rapport betreffende een klacht over de gemeente Wierden. Datum: 22 januari 2014 Rapportnummer: 2014/004 2 De klacht Verzoekers klagen over de manier waarop de gemeente Wierden is omgegaan met hun

Nadere informatie

De plek waar de zee als een brede rivier het land instroomt. Al het werk dat gedaan is om het Deltaplan uit te voeren.

De plek waar de zee als een brede rivier het land instroomt. Al het werk dat gedaan is om het Deltaplan uit te voeren. Meander Samenvatting groep 6 Thema 1 Water Samenvatting De watersnoodramp In 1953 braken tijdens een zware storm de dijken door in Zeeland en delen van Noord-Brabant en Zuid-Holland. Het land overstroomde.

Nadere informatie

Eindexamen aardrijkskunde vwo II

Eindexamen aardrijkskunde vwo II Leefomgeving Opgave 7 Waterbeleid Bestudeer de bronnen 1a tot en met 1c uit het bronnenboekje die bij deze opgave horen. Naar aanleiding van de hoogwaterproblematiek in de oeverstaten van de Rijn in 1993

Nadere informatie

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling Bevindingen Rapport 2 h2>klacht De heer E. klaagt erover dat de gemeente Bergen niets doet aan de overlast die hij ondervindt als gevolg van de situatie op de weg vóór zijn woning, waardoor het hem nagenoeg onmogelijk

Nadere informatie

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling Bevindingen Rapport 2 h2>klacht Verzoeker klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan hem als advocaat een machtiging van zijn cliënt heeft gevraagd om stukken bij de IND te kunnen opvragen,

Nadere informatie

De ramp in 1953 waarbij grote stukken van Zeeland, Noord-Brabant en Zuid- Holland overstroomden.

De ramp in 1953 waarbij grote stukken van Zeeland, Noord-Brabant en Zuid- Holland overstroomden. Meander Samenvatting groep 6 Thema 1 Water Samenvatting De watersnoodramp In 1953 braken tijdens een zware storm de dijken door in Zeeland en delen van Noord-Brabant en Zuid-Holland. Het land overstroomde.

Nadere informatie

Hydraulische beoordeling nieuwe waterkering Alexander, Roermond. WAQUA-simulaties ten behoeve van Waterwetaanvraag

Hydraulische beoordeling nieuwe waterkering Alexander, Roermond. WAQUA-simulaties ten behoeve van Waterwetaanvraag nieuwe waterkering Alexander, Roermond WAQUA-simulaties ten behoeve van Waterwetaanvraag i Datum 17 maart 2014 Status Concept, versie 0.2 Project P0056.9 Naam Paraaf Datum Auteur Drs. R.C. Agtersloot 17-03-2014

Nadere informatie

Om in aanmerking te komen voor een beoordeling op basis van Artikel 6d moet de verlaging van waterstanden ten minste 1 cm bedragen.

Om in aanmerking te komen voor een beoordeling op basis van Artikel 6d moet de verlaging van waterstanden ten minste 1 cm bedragen. Afgedrukt: 21 februari 2014 Project : Ontwerp landgoederen Ossenwaard Datum : 17 februari 2014 Onderwerp : Resultaten van de berekeningen Van : Anne Wijbenga; Joana Vieira da Silva Aan : M. van Berkel

Nadere informatie

Van moeilijke naar toegankelijkere woorden

Van moeilijke naar toegankelijkere woorden Van moeilijke naar toegankelijkere woorden aandachtig goed aan de hand van met, door aangaande aangezien omdat aanstonds dadelijk, gauw, binnenkort aanvankelijk eerst, eerder, in het begin achten vinden,

Nadere informatie

Kwabaal Gelderland Kansen voor herstel

Kwabaal Gelderland Kansen voor herstel Kwabaal Gelderland Kansen voor herstel Frank Spikmans Zaltbommel, 7 september 2017 Kwabaal Gelderland Ecologie & verspreiding Oorzaken achteruitgang Actuele toestand leefgebieden Kansen herstel Leefgebied

Nadere informatie

Juridische reis door de Nederlandse natuurbescherming

Juridische reis door de Nederlandse natuurbescherming tekst anita nijboer beeld piet struijk Juridische reis door de Nederlandse natuurbescherming De natuurbeschermingswetgeving heeft in de loop der tijd nogal wat veranderingen doorgemaakt. De eerste wet

Nadere informatie

Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu M.E.RBEOORDELINGSNOTITIE STROOMLI]N MAAS, DEELGEBIED 3, TRANCHE 3 Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu RWS-2017/8211 Onderwerp

Nadere informatie

Rapport. Een onderzoek naar een gedraging van de gemeente Meerssen. Oordeel

Rapport. Een onderzoek naar een gedraging van de gemeente Meerssen. Oordeel Rapport Een onderzoek naar een gedraging van de gemeente Meerssen Oordeel Op basis van het onderzoek vindt de klacht over de gemeente Meerssen gegrond. Datum: 12 juni 2017 Rapportnummer: 2017/070 2 WAT

Nadere informatie

Samenvatting. Inleiding

Samenvatting. Inleiding Samenvatting Inleiding Deze samenvatting hoort bij de rapportage Notitie Kansrijke Oplossingsrichtingen (NKO) voor het project Dijkversterking Tiel Waardenburg en Rivierverruiming Varik - Heesselt. Werken

Nadere informatie

hydraulische, morfologische en scheepvaarteffecten dijkversterking BR636-1 BR636-1/smei/147 ir. A. Zoon

hydraulische, morfologische en scheepvaarteffecten dijkversterking BR636-1 BR636-1/smei/147 ir. A. Zoon memo Witteveen+Bos Postbus 2397 3000 CJ Rotterdam telefoon 010 244 28 00 telefax 010 244 28 88 hydraulische, morfologische en scheepvaarteffecten dijkversterking BR636-1 BR636-1/smei/147 ir. A. Zoon datum

Nadere informatie

- Op de terugweg hiervan kwamen ze op één punt bijeen, Utrecht. ( auto s)

- Op de terugweg hiervan kwamen ze op één punt bijeen, Utrecht. ( auto s) Samenvatting door Saskia 1046 woorden 8 april 2014 7,5 4 keer beoordeeld Vak Methode Aardrijkskunde De Geo 2.4 Files oplossen Files 29 mei 1955 was er in Nederland de eerste file. Duizenden inwoners van

Nadere informatie

Lesbrief MAASVLAKTE 2 OPDRACHT 1 - TOPOGRAFIE EN AARDRIJKSKUNDE

Lesbrief MAASVLAKTE 2 OPDRACHT 1 - TOPOGRAFIE EN AARDRIJKSKUNDE Lesbrief Onderbouw voortgezet onderwijs - VMBO MAASVLAKTE 2 De haven van Rotterdam wordt te klein, omdat we steeds meer goederen bestellen uit verre landen. Daarom komt er een nieuw stuk haven: Maasvlakte

Nadere informatie

Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 11(2002); webversie 2006

Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 11(2002); webversie 2006 Cornelis Willem Lely Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 11(2002); webversie 2006 Geboren 9 juni 1885 te Deventer, overleden 8 april 1932 te Aintree bij Liverpool. Gehuwd met C.W. Lodder. Kreeg vooral

Nadere informatie

Een overlaat is een verlaagd gedeelte in een

Een overlaat is een verlaagd gedeelte in een FREDERIKE I. KAPPERS Overlaten: (g)een oplossing van de problemen bij te veel water? De maatschappelijke gevolgen van de overlaten in het rivierengebied in de 18e en 19e eeuw De recente hoogwaterstanden

Nadere informatie

Hoe is verbetering van het systeem mogelijk?

Hoe is verbetering van het systeem mogelijk? Hoe is verbetering van het systeem mogelijk? Z.B. Wang, J.C. Winterwerp, D.S. van Maren, A.P. Oost Deltares & Technische Universiteit Delft 18 Juni 2013 Inhoud Het probleem Sediment huishouding Voortplanting

Nadere informatie

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290 Rapport Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de Sociale verzekeringsbank, vestiging Nijmegen, hem in het kader van de klachtenprocedure niet in de gelegenheid

Nadere informatie

Aan de Raad Raad Made, 20 mei 2014

Aan de Raad Raad Made, 20 mei 2014 Aan de Raad Raad Made, 20 mei 2014 Agendapuntnummer: 10 Raadsvergadering 26 juni 2014 Onderwerp: Baggeren havens Registratienummer: 14int02330 Casenr: 14.00797 Portefeuillehouder: Bijlagen: Ter inzage:

Nadere informatie

Met deze klacht beoogt verzoekster ertoe bij te dragen dat een andere ouder en kind niet hetzelfde overkomt als haar en haar dochter.

Met deze klacht beoogt verzoekster ertoe bij te dragen dat een andere ouder en kind niet hetzelfde overkomt als haar en haar dochter. Rapport 2 h2>klacht Verzoekster klaagt erover dat Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam het oordeel van de klachtencommissie van 1 december 2008 over haar klacht niet heeft gedeeld en naar aanleiding

Nadere informatie

2 rivieren: natuurlijke systeem

2 rivieren: natuurlijke systeem Samenvatting door een scholier 770 woorden 19 juni 2016 3,8 1 keer beoordeeld Vak Methode Aardrijkskunde BuiteNLand 2 rivieren: natuurlijke systeem Stroomstelsel: geheel van hoofdstroom en zijtakken Bovenloop

Nadere informatie

Ruimte voor de rivier

Ruimte voor de rivier Ruimte voor de rivier Ruimte voor de rivier Geachte voorzitter, Aan: De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA Den Haag Hierbij bied ik u, mede namens mijn ambtgenoot

Nadere informatie

Samen werken aan waterkwaliteit. Voor schoon, voldoende en veilig water

Samen werken aan waterkwaliteit. Voor schoon, voldoende en veilig water Samen werken aan waterkwaliteit Voor schoon, voldoende en veilig water D D Maatregelenkaart KRW E E N Z D E Leeuwarden Groningen E E W A IJSSELMEER Z Alkmaar KETELMEER ZWARTE WATER MARKER MEER NOORDZEEKANAAL

Nadere informatie

Comité Rotte-Dam. MERWE (later Nieuwe Maas)

Comité Rotte-Dam. MERWE (later Nieuwe Maas) Contact: Jan van den Noort, Schoonderloostraat 77, 3024 TT Rotterdam - 010-436 6014 - http://www.jvdn.nl/pages/rotte-dam.html - jan@jvdn.nl Het Comité Rotte-Dam vindt dat het ontstaan van Rotterdam meer

Nadere informatie

X BASISLES LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - GESCHIEDENIS ANTWOORDEN OPDRACHTEN MAASVLAKTE 2

X BASISLES LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - GESCHIEDENIS ANTWOORDEN OPDRACHTEN MAASVLAKTE 2 X BASISLES LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - VMBO - GESCHIEDENIS ANTWOORDEN MAASVLAKTE 2 X De haven van Rotterdam x werd te klein, omdat we steeds meer goederen bestellen uit verre landen. Daarom

Nadere informatie

* * Omgevingsvergunning * * Aanvraagnummer (OLO) :

* * Omgevingsvergunning * * Aanvraagnummer (OLO) : *16-0435795* *16-0435795* Omgevingsvergunning Kenmerk : WABO-2015-0609 Aanvraagnummer (OLO) : 2068731 Aanvrager : ARCADIS Nederland Onderwerp : het vellen/rooien van houtgewas en het kappen van bomen Locatie

Nadere informatie