S U C 6 Deckers Gert

Transcriptie

1 S U C 6 Deckers Gert

2 Spelen voor (3 tot) 6 spelers. Deckers Gert: school De Berk Hasselt, K.I.D.S. Hasselt (gert.deckers@deberk.be) * Sommige schematische voorstellingen zijn toegepast op meer dan 6 spelers. 1.) Blad-steen-schaar in teams. BLAD - STEEN - SCHAAR De spelers zijn verdeeld over 2 teams van 3. Elk team beschikt over een matje. De spelers staan opgesteld achter het matje in een rij achter elkaar. De 2 ploegen staan opgesteld frontaal tegenover elkaar. Na het startsignaal loopt de eerste speler recht naar de tegenoverliggende mat. Vermits de eerste speler van het andere team hetzelfde doet komen beide spelers elkaar onderweg aantegen. Op die plaats doen zij blad-steen-schaar (het blad wint van de steen, de schaar wint van het blad, de steen wint van de schaar). De spelers maken eerst nog een kwartdraai met de aangezichten naar elkaar zodat de ploegmaats achter het matje het duel mooi kunnen volgen. De winnaar van het duel vervolgt zijn rechte weg naar de tegenoverliggende mat. De verliezer van het duel sluit terug aan achteraan in de rij achter de eigen mat. Vanachter die mat vertrekt de tweede speler zo snel mogelijk om de winnende speler van het duel tegemoet te gaan. (De wachtende spelers achter de mat moeten zich klaar houden om onmiddellijk te vertrekken als hun ploegmaat het duel verliest. Er wordt geen bijkomend startsignaal gegeven.) Op de plaats waar ze elkaar tegenkomen doen ook zij weer blad-steen-schaar. De verliezer keert weer terug naar de eigen mat, de winnaar vervolgt zijn weg. De ploeg die al eerste een voet op de andere mat kan zetten is gewonnen. X X X 1

3 2.) Paddenstoelenloop. De spelers zijn verdeeld in 2 teams. Voor beide teams staat dezelfde opstelling klaar. Er staan 5 kegels met 5 verschillende kleuren potjes (paddenstoelen) bovenop. Eindpoort Startpoort Van beide ploegen staat er 1 speler in de startpoort. De leerkracht geeft een kleurencombinatie op (opbouwen van 2 tot 5 kleuren) en geeft daarna het startsignaal. De 2 spelers lopen het parcours af rekening houdend met de kleurencombinatie. Beide spelers lopen dezelfde combinatie, elk aan hun kant. De spelers lopen achter de potjes door in de juiste volgorde en eindigen door de eindpoort. Wie als eerste door de eindpoort loopt krijgt een punt voor zijn team. Variantes: Er moet een ganse ronde rond elke paddenstoel gelopen worden. Het spel kan al dribbelend (voetbal, basketbal) gedaan worden. SCHEMA + COMBINATIEVOORBEELDEN: Geel-Blauw OEFENING 1 Blauw-Groen Zwart-Groen OEFENING 2 Rood-Blauw Zwart-geel-blauw OEFENING 3 Geel-zwart-Blauw OEFENING 4 OEFENING 5 Zwart-Rood-Geel Rood-Groen-Zwart-Blauw Blauw-Geel-Zwart-Rood-Groen Geel-Zwart-Rood-Groen-Blauw 2

4 3.) 3 op één rij. A) Loopspel. Het spel wordt gespeeld tussen twee ploegen van drie spelers. Terrein: een half volleyterrein. Negen hoepels liggen in een vierkant over het terrein verdeeld. Ploeg A is de aanvallende ploeg en tracht 3 op één rij te maken. Ploeg B is de verdedigende ploeg en tracht dit te voorkomen. Bij het begin van het spel lopen de 6 spelers achter elkaar rond het terrein: de 3 spelers van ploeg A voorop, de 3 spelers van ploeg B erachter. Na een fluitsignaal lopen alle spelers het terrein in en tracht ploeg A 3 op één rij te maken door zich alzo in de hoepels op te stellen. (horizontaal, vertikaal of diagonaal) De spelers van ploeg B trachten dit te voorkomen door zichzelf in een hoepel van die rij te plaatsen alvorens ploeg A de 3 op één rij gevormd heeft.als ploeg A 3 op één rij gemaakt heeft is het spel niet afgelopen maar hebben ze wel één punt verdiend. Ze trachten nu, uiteraard op een andere plaats, opnieuw een 3 op één rij te maken. Ploeg A heeft 1 min. om zoveel mogelijk punten te scoren. ( 45 is ook goed, zeker niet meer dan 1 ) Na 1 min. is de beurt aan ploeg B om aan te vallen en begint het spel opnieuw zoals omschreven hierboven. De ploeg die het meeste punten scoort is gewonnen. Variant: 4 op één rij met 16 hoepels. 4 aanvallers en 2 verdedigers. De 4 spelers trachten een figuur te maken: L-vorm, vierkantje, B) Wandelspel. (Boter, kaas en eieren) Het spel wordt gespeeld tussen twee ploegen van drie spelers. Terrein: kleine ruimte ( tussenruimte tussen de hoepels ongeveer 1,5m ) Negen hoepels liggen in een vierkant op een kleine ruimte. De 6 spelers ( 3 van ploeg A en 3 van ploeg B ) staan buiten het speelveld opgesteld in twee rijen. De eerste speler van ploeg A mag zich na een signaal opstellen in één hoepel naar keuze. Daarna mag de eerste speler van ploeg B dat doen. Er mag evenwel maar één speler per hoepel staan. Dan komt de tweede speler van ploeg A in het veld, vervolgens de tweede speler van ploeg B. De derde speler van ploeg A tracht nu met zijn 2 medespelers ( die zich niet meer mogen verplaatsen ) 3 op één rij te vormen. Lukt dit niet dan kiest hij één van de overgebleven hoepels om in te staan. Nu doet de laatste speler van ploeg B hetzelfde. Als de 6 spelers in het speelveld zijn en er is geen 3 op één rij gevormd gaat het spel verder. Op signaal moet nu één speler ( naar keuze ) van ploeg A van plaats veranderen naar een lege hoepel. Hiervoor hebben zij drie seconden ( tellen ) de tijd. Als er geen 3 op één rij gevormd wordt, is het de beurt aan ploeg B. Enz. De ploeg die als eerste 3 op één rij kan vormen is gewonnen. Tip: Een speler die een voet in een hoepel zet moet in die hoepel gaan staan en mag niet meer veranderen. 3

5 4 a.) Master mind met kleuren(stiften). Binnen het terrein liggen 8 hoepels met daarin een verschillende kleur(stift). De spelers trachten de code te ontcijferen van de leerkracht. De code bestaat uit 4 opeenvolgende verschillende kleuren: bvb: groen-geel-rood-zwart. De spelers gaan met een speelkaart het terrein in en tekenen in 4 hoepels een bolletje. Dan gaan ze terug naar de leerkracht. Deze zegt of de kleur: a) op de juiste plaats is ( cirkeltje er rond ) b ) op de verkeerde plaats is ( streepje er onder ) c) er niet bij hoort ( kruisje er door ) Dan kan de speler verder gaan met het ontcijferen van de code. Wie als eerste 1 of meerdere codes ontcijferd heeft is gewonnen. Variant: - één kleur kan 2 keer voorkomen in de code: bvb: groen-paars-groen-geel - een code kan uit vijf of zes kleuren bestaan Tip: Er kan individueel of in ploegjes gespeeld worden. Afhankelijk van het niveau van de kinderen kunnen er ook meer of minder hoepels met een kleurstift liggen.` Bij elke hoepel kan op een afstand van 2m een kegel gezet worden waar een volgende speler moet wachten om niet te kunnen afkijken. O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O 4

6 4 b.) Master mind met kleuren(dobbelstenen). Dit spel is een estafettespel dat wordt gespeeld in ploegjes. Ieder ploegje heeft 5 gekleurde potjes die in hoepels moeten geplaatst worden. De potjes moeten beurt om beurt gelegd worden in de hoepels die verticaal op een rij liggen. Een kleurendobbelsteen bepaalt welk potje er mag gelegd worden. Een DS heeft 6 kleurvlakken en het spel wordt gespeeld met 5 kleuren. Indien de kleur geworpen wordt waarvan geen potje bestaat mag de speler kiezen met welk potje hij iets doet. Het spel wordt opgebouwd in 2 fasen: spel a) en spel b). Verloop van spel a): Na het startsignaal mag de eerste loper van elke ploeg met de kleuren-ds werpen. Het potje met de overeenstemmende kleur dient genomen te worden en in een willekeurige hoepel gelegd te worden. Als de tweede loper wordt afgetikt mag die dobbelen en vertrekken. Als een speler de kleur werpt van een potje dat al in een hoepel ligt moet hij het potje omdraaien. Dit wil zeggen dat die kleur afgewerkt is. Als een speler de kleur werpt van een potje dat al omgedraaid ligt moet hij een rondje lopen rond de hoepelrij. ("pechrondje") Een ploeg is klaar als de 5 potjes omgedraaid in de 5 hoepels liggen. Welke ploeg is het eerste klaar? Indien 1 ploegje klaar is de overige ploegen eventueel nog 1 minuut de tijd geven om ook klaar te zijn... ( ipv te spelen tot iedereen klaar is). Verloop van spel b): Bij spel b) dienen de 5 gekleurde potjes in de juiste volgorde gerangschikt te worden. Eén scheidsrechter per ploegje beschikt over de juiste kleurcode. Na het startsignaal mag de eerste loper van elke ploeg met de kleuren-ds werpen. Het potje met de overeenstemmende kleur dient genomen te worden en in een willekeurige hoepel gelegd te worden. De scheidsrechter zegt meteen of het potje al dan niet op de juiste plaats ligt. Als dat zo is mag het potje omgedraaid worden. (om zich te onderscheiden van de potjes die nog niet op de juiste plaats liggen) Als dat niet zo is loopt de speler terug en tikt de volgende aan. Als de tweede loper wordt afgetikt mag die dobbelen en vertrekken. Als een speler de kleur werpt van een potje dat al goed (dus omgedraaid) ligt moet hij een rondje lopen rond de hoepelrij. ("pechrondje") Als hij een kleur werpt van een potje dat al ergens in een hoepel ligt, maar nog niet op de juiste plaats, mag hij dat potje in een andere hoepel proberen. Het eventuele potje in die andere hoepel dient wel terug mee naar huis genomen te worden. Welke ploeg is het eerste klaar? Indien 1 ploegje klaar is de overige ploegen eventueel nog 1 minuut de tijd geven om ook klaar te zijn... ipv te spelen tot iedereen klaar is. 5

7 Organisatie: A B C D Kleuren-DS in frisbee Scheidsrechters 6

8 Mogelijke kleurcodes:

9 4 c.) Master mind met kegels. Dit spel is een estafettespel dat wordt gespeeld in 2 ploegjes. Ieder ploegje heeft 5 ( 4 of 6 kan ook ) kegels rechtstaan op een verticale lijn tov het team. De afstand tussen de kegels is 2 meter. De afstand tussen de loper en de eerste kegel mag groter zijn. Een scheidsrechter staat met een geheime code achter de mat van het ploegje. Beide ploegen zoeken een verschillende code. Na het startsignaal mag de eerste loper van elke ploeg een kegel naar keuze omleggen: met de punt naar links, rechts, onder of boven. Dan keert de loper terug en de scheidsrechter zegt of de desbetreffende kegel juist of fout ligt. Als de tweede loper wordt afgetikt mag die vertrekken om dezelfde of een andere kegel om te leggen. Het kan ook zijn dat een kegel gewoon moet blijven rechtstaan. Welke ploeg is het eerste klaar? Variant: De ploegjes maken voor elkaar een geheime code. De ploegjes mogen voor aanvang van het spel de kegels reeds omleggen. De scheidsrechter zegt dan voor het startsignaal al welke kegels juist liggen. Bij deze spelvariant best meer kegels gebruiken. LEGENDE: X = SPELER = KEGEL MET PUNT NAAR BOVEN = KEGEL MET PUNT NAAR ONDER = KEGEL MET PUNT NAAR LINKS = KEGEL MET PUNT NAAR RECHTS = RECHTSTAANDE KEGEL XXXX XXXX XXXX XXXX XXXX 8

10 Plannetjes 5 kegels: 9

11 Plannetjes 6 kegels: 10

12 5.) Valkuil / Mijnenveld. Terrein: 36 ( of 25, of 49 ) hoepels liggen in een vierkant. De hoepels aangrenzend tegen elkaar. Een ploeg van verschillende spelers tracht een parcours af te leggen van de ingang tot de uitgang ( 2 diagonaal tegenoverliggende hoepels ) zonder daarbij in een hoepel te treden waarin een bom ligt ( of diepe kuil: cfr valkuil ). De spelleider heeft een geheime kaart met daarop de hoepels met een bom in. De eerste speler vertrekt aan de ingang ( eerste hoepel ) en stapt vervolgens in een aangrenzende hoepel ( = verplicht ) naar keuze. Als er een bom ligt is hij uit en mag de tweede speler van de ploeg vertrekken bij de ingang. Als er geen bom ligt stapt de eerste speler verder tot hij in een hoepel met een bom stapt. De medespelers mogen kijken naar de speler in het mijnenveld maar mogen niets tegen hem zeggen. Als alle spelers van de ploeg geweest zijn en geen enkele heeft de uitgang kunnen bereiken mag de eerste speler opnieuw proberen. Als 1 speler van de ploeg de uitgang bereikt heeft is de ploeg gewonnen. Ploeg 2 doet precies hetzelfde maar begint diagonaal tegenover ploeg 1. De uitgang van ploeg 1 is dus de ingang van ploeg 2 en omgekeerd. De 2 ploegen proberen dezelfde geheime weg te ontcijferen. Variant: Ploeg A mag een geheim parcours uitstippelen voor ploeg B en omgekeerd. Het aantal bommen dat mag geplaatst worden kan op voorhand afgesproken worden. 11

13 PLAN 1 12

14 PLAN 2 13

15 PLAN 3 14

16 PLAN 4 15

17 PLAN 5 16

18 PLAN 6 17

19 PLAN 7 18

20 PLAN 8 19

21 PLAN 9 20

22 PLAN 10 21

23 PLAN 11 22

24 PLAN 12 23

25 PLAN BLANCO 24

26 6.) Dammen. De eindvorm is moeilijk te spelen met weinig spelers. Tot 6 personen is t.e.m. opbouwvorm 3 aangewezen bij dit spel. Het spel wordt gespeeld met 2 ploegen van evenveel spelers. Terrein: afhankelijk van aantal spelers: rechthoek van ong. 12 op 10 m. Beginopstelling:De 2 ploegen staan op een frontrij tegenover elkaar ieder aan één zijde van het terrein. Doel van het spel: de tegenpartij vernietigen door de spelers uit te tikken. Spelregels: -Alle spelers van één ploeg springen na een signaal 1 sprong voorwaarts met aaneengesloten voeten zonder daarbij het evenwicht te verliezen. -De 2 ploegen springen om beurt. -Wie verkeerd springt ( zie verder ) is uit en gaat aan de zijkant van het terrein zitten. -Wie met 2 voeten de overkant van het terrein bereikt ( hielen over de lijn ) wordt een dam (zie verder) -de spelers van de ploeg die aan de beurt is om te springen kunnen spelers van de andere ploeg uittikken door hen aan te tikken met één vinger aan de pantoffel/schoen. Op een andere wijze uittikken is niet toegelaten. Het springen: Correct springen = voorwaarts, met aaneengesloten voeten zonder het evenwicht te verliezen. De voeten staan recht vooruit! Foutief springen = -een bijkomende sprong doen om in evenwicht te blijven -vallen na de sprong -hand(en) op de grond plaatsen na de sprong -1 voet van de grond heffen om het evenwicht te herstellen -op een andere speler leunen om in evenwicht te blijven -zijwaarts of achterwaarts springen (*) -de voeten schuin plaatsen (meer dan 45 ) (*) -springen als de tegenpartij aan de beurt is (*):Schuin voorwaarts springen is toegelaten zolang de voeten maar recht vooruit staan!! Het uittikken: Hoe? -met één vinger aan de pantoffel/schoen, zonder hierbij het evenwicht te verliezen of een hand op de grond te plaatsen -men kan in 1 beurt maar 1 tegenspeler uittikken (*) Wanneer? als de eigen ploeg aan de beurt is, na zelf te hebben gesprongen 25

27 Opmerking: -achterwaarts tikken is niet toegelaten: als de hielen voorbij de hielen van de tegenstander staan is uittikken niet meer toegelaten (*) -een speler die valt of een fout maakt tijdens of juist na het uittikken van een tegenspeler is zelf uit. De tegenspeler mag echter toch blijven staan. (*) EEN DAM:-wie met beide voeten de achterlijn bereikt ( hielen erover! ) = DAM -een DAM mag een medespeler die reeds uit is terugkiezen. Dit echter zolang de voorraad strekt. De teruggekozen speler is echter zelf géén DAM.(*) -een DAM mag bij iedere beurt 2 keer springen -een DAM mag in alle richtingen springen. Ook de voeten mogen in alle richtingen staan -een DAM mag in één beurt meerdere spelers van de tegenpartij uittikken -een DAM mag de lijnen van het speelveld niet meer overschrijden Opmerking: Een DAM wordt best gemarkeerd: petje, lintje, iets in de hand houden,. (*) Een teruggekozen speler door een dam:-kan nooit meer zelf een DAM worden -is onderworpen aan de spelregels van een gewone speler -mag, indien hij de achterlijn opnieuw haalt, zich omdraaien en op een andere plaats achter de achterlijn herbeginnen Einde van het spel: -De ploeg waarvan geen speler meer overblijft is verloren. -Als de dammen van beide ploegen uit zijn en er nog teruggekozen spelers overblijven, wint de ploeg waarvan de meeste spelers overblijven. -Indien dat ook gelijk is, is er geen winnaar. ( remise ) 26

28 OPBOUW NAAR EINDVORM IN VERSCHILLENDE STAPPEN 1) Welke ploeg heeft het meeste spelers aan de overkant? In opbouwvorm 1) wordt enkel het springen aangeleerd. Het uittikken is nog niet aan de orde. De ploegen springen om de beurt, wie een fout maakt tegen het springen is UIT. Wie de overkant bereikt heeft een punt voor zijn ploeg behaald. Welke ploeg behaalt het meeste punten? 2) Welke ploeg heeft als eerste 2 ( of 3 ) spelers aan de overkant? In opbouwvorm 2) gelden dezelfde regels als in opbouwvorm 1) Nu gaan de spelers echter meer risico nemen ( = verder springen ) om sneller de overkant te bereiken. De ploeg die na een gelijk aantal sprongen als eerste 2 spelers aan de overkant heeft is gewonnen. Als de stand dan gelijk is wordt er verder gespeeld tot er één ploeg meer spelers aan de overkant heeft bij een gelijk aantal sprongen. 3) Dammen 1 tegen 1. In opbouwvorm 3) speelt elke speler van de ploeg een individueel spel tegen een speler van de andere ploeg. Wie tegen wie speelt is op voorhand bepaald. De 2 tegenstanders staan dan ook loodrecht tegenover elkaar bij het begin van het spel. In deze vorm wordt nu ook het uittikken aangeleerd. De ploegen springen ook om beurt en wie een fout maakt tegen het springen is UIT. Een speler mag nu echter nadat hij zelf gesprongen heeft een tegenspeler uittikken. Als één van de twee spelers UIT is ( door fout springen of uitgetikt ) gaan beiden zitten. Als alle spelers zijn uitgekampt is het spel afgelopen. De ploeg die de meeste winnaars heeft is gewonnen. De overkant bereiken is in deze vorm onmogelijk omdat de 2 spelers frontaal elkaar gaan bekampen ( er is dus altijd een winnaar en een verliezer ) Bij het volgende spel schuiven de spelers van één ploeg allemaal één plaats op en de spelers van de andere ploeg blijven staan. Iedereen heeft nu een nieuwe tegenstander. 4) EINDVORM zoals beschreven hierboven. 27

29 7.) Mens-erger-je-niet. a) De lln worden verdeeld in groepjes van 2. Elk groepje beschikt over een DS en een rij van 6 kegels. Elke kegel staat in een hoepel. De eerste speler werpt met de DS en loopt vervolgens naar de corresponderende kegel (de dichtstbijzijnde kegel is 1, de verste is 6). Hij moet deze kegel omleggen in de hoepel. Vervolgens loopt hij terug naar zijn ploeg en lost de volgende speler af. Deze mag dan op zijn beurt werpen en naar de kegels lopen. Als iemand een cijfer werpt van een kegel die al omligt mag hij die kegel meenemen naar zijn ploeg. Als iemand een cijfer werpt van een hoepel die al leeg is moet hij de pechlijn, achter de laatste kegel, gaan aantikken vooraleer hij terug naar zijn ploeg mag. Als een ploeg de 6de kegel terug meebrengt stopt het spel. De kegels die bij de andere ploegen nog in de hoepels staan/liggen zijn strafpunten: een kegel die reeds omligt = 1 strafpunt, een nog rechtstaande kegel = 2 strafpunten. b) Als een speler een cijfer werpt van een reeds lege hoepel mag hij een reeds omgelegde kegel van een andere ploeg (van het corresponderende cijfer uiteraard) terug rechtop zetten. Als die mogelijkheid er ook niet is moet hij de pechlijn gaan aantikken. Bij deze variant is het mogelijk dat er op tijd moet gespeeld worden omdat het zou kunnen dat het spel niet kan uitgespeeld worden. Alle ploegen krijgen dan strafpunten. De ploeg met de minste punten is dan de winnaar. SCHEMA: = pechlijn

30 8.) Ganzenbord. Hij ganzenbord kan individueel of in groepjes van 2 gespeeld worden. De verschillende vakjes (nrs.) van het ganzenbord hebben elk een kleur. (zie foto beneden) Er zijn 7 verschillende kleuren die willekeurig verdeeld zijn over de 63 nummers van het ganzenbord. Er zijn ook een aantal speciale vakjes zoals: "nogmaals gooien", "1 of meerdere plaatsen teruggaan", op het bord. In de speelruimte zijn 7 verschillende bewegingsoefeningen uitgezet waarbij elke oefening gelinkt is aan een kleur die ook voorkomt op het ganzenbord. Elk groepje beschikt over een pion. Bij het begin van het spel werpen de groepjes met de dobbelsteen en zetten de pion het aantal vakjes vooruit. De kleur waarop de pion terechtkomt leidt naar de oefening die gelinkt is aan dezelfde kleur. Het groepje voert dan de oefening uit. Als de oefening correct wordt uitgevoerd mag het groepje opnieuw gaan werpen en de pion verder zetten op het bord om alzo de volgende oefening uit te voeren. De ploeg die als eerste op vakje 63 komt is gewonnen. (Men kan er voor kiezen om de ploegen te verplichten 'precies' op 63 uit te komen of niet...) Het is ook mogelijk om op tijd te spelen. Een ploeg die op vakje 63 komt begint dan gewoon weer bij het begin van het bord. De winnaar is dan de ploeg die bij het eindsignaal het verst gevorderd is. Organisatie: De 7 oefeningen kunnen van allerlei aard zijn en alzo aangepast worden aan de speelruimte, het beschikbare materiaal, het niveau van de spelers, het thema of onderwerp waarrond gespeeld wordt,... Men is bij dit spel dus niet gebonden aan bepaalde oefeningen en zo kan er bij elke editie gekozen worden voor andere oefeningen. Elke oefening moet duidelijk gemerkt zijn door een kleur: bvb: kegel met een gekleurd papier tegen. Het is aangeraden alle oefeningen dubbel uit te zetten zodat er telkens 2 ploegen de oefening tegelijk kunnen uitvoeren. Dit om lange wachtrijen te voorkomen. Als een derde ploeg ook bij de oefening terecht komt moeten zij even wachten tot de oefening vrij komt. Het is aangeraden om maximum 5 ploegen per ganzenbord te zetten om wachtrijen aan het ganzenbord te voorkomen. Vanaf 6 ploegen meerdere ganzenborden ter beschikking stellen. 29

31 9.) Cijfer- en letterloop. In de ruimte staan negen kegels opgesteld in een vierkant. De spelers krijgen een overzichtsblad van alle cijfers en letters. De spelers worden ingedeeld per 2. Eén speler krijgt een bal (= pen) en schrijft een letter in het veld dmv te stappen in het speelveld. De tweede speler tracht de letter te raden. START: De speler met bal stapt met de bal in de handen naar een beginpunt van een letter. Vlak aan de kegel botst hij de bal op de grond (= pen aanzetten), en vervolgens stapt hij de letter adhv de kegels. Als de letter af is blijft hij stilstaan en botst hij de bal tweemaal om te tonen dat hij klaar is. Daarna worden de rollen omgedraaid. Het is ook mogelijk een 3 of 4-letterwoord af te stappen. De speler botst dan na het beëindigen van de eerste letter de bal maar éénmaal op de grond en stapt met de bal in de handen naar een beginpunt van de tweede letter en botst de bal aldaar opnieuw op de grond om aan de tweede letter van het woord te beginnen. Zo verder tot het woord helemaal af is, waar hij de bal tweemaal op de grond botst. Spel: Twee groepen van 2 of 3 spelers spelen tegen elkaar. Ze verzinnen eerst een 8- ( of 9 ) letterwoord. Om beurt doet een speler een letter van het woord (in volgorde). De andere ploeg tracht in zo weinig mogelijk beurten het woord te raden. OF Alle spelers doen tegelijk een letter en worden door de andere ploeg ook bekeken. Er wordt op voorhand afgesproken wie naar wie kijkt. Wie vindt het 3-letterwoord? Cijfers: Er kunnen ook cijfers afgestapt worden (en tekens) en zodoende ook sommen. 30

32 31

33 10.) Kleurenspiegel. Dit is een spelvorm die voorafgegaan wordt door enkele oefenvormen. De spelers worden verdeeld in groepjes van 2 of 3. Elk groepje beschikt over een vierkant dat is afgebakend met 4 gekleurde potjes. Bij beide groepjes zijn de kleuren van het vierkant in een spiegelbeeld geplaatst. (zie schema) Groep 1 Groep 2 Oefenvorm 1: De spelers oefenen de looprichtingen... Eén speler van elke groep plaatst zich in de hoek van zijn vierkant en loopt één vierkantje rond binnen de gekleurde potjes. (vw., zijw., aw., zijw.) Hierbij blijft het aangezicht steeds in de richting van de andere speler (= spiegelbeeld). Als alle spelers aan de beurt geweest zijn gaat de eerste speler opnieuw maar loopt dan 2/3 rondjes. De uitvoering wordt sneller... De oefening wordt ook geoefend in de andere richting. 32

34 Achterwaarts Zijwaarts Voorwaarts Voorwaarts Zijwaarts Achterwaarts Zijwaarts Zijwaarts Zijwaarts Achterwaarts Voorwaarts Zijwaarts Zijwaarts Achterwaarts Voorwaarts Zijwaarts Oefenvorm 2: De spelers spiegelen mekaar (vrije loopkeuze)... Bij deze oefenvorm kan de speler er ook voor kiezen om het vierkant diagonaal te kruisen door voorwaarts of achterwaarts te lopen. Het aangezicht blijft echter steeds naar 'de spiegel'. Speler 1 loopt van kleur naar kleur volgens een zelf gekozen traject. Speler 2 volgt dezelfde kleuren (= spiegelbeeld). Zijwaarts Voorwaarts - Achterwaarts Loper Zijwaarts Spiegelbeeld Oefenvorm 2*: (=optioneel) De kleuren van de 2 vierkanten vormen geen spiegel meer maar zijn willekeurig. De loper kiest zijn traject, het spiegelbeeld volgt dezelfde kleuren maar dus niet hetzelfde traject. De loper kan de kleur waarnaar hij loopt zeggen tegen het spiegelbeeld. 33

35 Loper Spiegelbeeld Spelvorm: De spelleider zegt de kleuren achtereenvolgens tegen beide spelers. Beiden volgen het traject dat de spelleider afroept. De volgende kleur wordt pas gezegd als de vorige kleur is gelopen... (= reactie, onthouden) Op een bepaald ogenblik fluit de spelleider. Dat is het signaal voor beide lopers om voorwaarts te spurten richting de kegel. Wie als eerste zijn eigen (= voor de veiligheid) kegel kan aantikken krijgt een punt. De eigen kegel mag niet vallen met het aantiken, de speler moet recht blijven op beide voeten bij het aantikken (slidings verboden). Als alle spelers 1 keer gespeeld hebben spelen ze tegen een nieuwe tegenspeler. 34

36 Aanvullende spelvorm: Deze spelvorm wordt gespeeld in dezelfde organisatie maar er worden andere doelstellingen beoogt. Het gaat hier niet meer om de snelheid van uitvoering en reactiesnelheid maar om concentratie en memoriseren. Het spel wordt gespeeld door 2 spelers. Beiden staan in het midden van hun kleurenvierkant (= spiegelbeeld). Speler A verplaatst zich (verplaatsingen gebeuren zoals in voorgaande spel/oefenvormen) naar 1 kleur en keert weer naar het middelpunt waar hij in de handen klapt. (KLAP-KLAP) Speler B herhaalt de verplaatsing van speler A en voegt er nog 1 kleur aan toe en keert weer naar het middelpunt waar hij in de handen klapt. Daarna doet speler A 3 kleuren enz... De speler die een fout maakt in de reeks is verloren. Aan de zijkant zitten 2 andere spelers die fungeren als controleurs. Eén van hen schrijft telkens de eerste letter van een nieuwe kleur op een invulblad (zie voorbeeld) en de andere controleert mee of de speler de juiste reeks neerzet. Een fout wordt onmiddellijk meegedeeld en betekent het einde van het spel. Daarna wisselen de spelers van functie (spelers worden controleur en omgekeerd) G = Groen R= Rood B= Blauw Z= Zwart G R B G Z R B G R fout 35

37 11.) Kleuren-memoryspel. Het spel wordt individueel gespeeld of in ploegen. In de zaal liggen 8 tot 10 kleurenkaarten (of een ander gekleurd voorwerp) De eerste speler stapt/jogt vanuit een centraal punt naar een kleur en keert terug. De volgende speler doet hetzelfde als speler 1 maar hangt er een 2e kleur aan vast en keert terug. Enz... De speler die een fout maakt (een kleur van de vorige spelers vergeet) is game-over. De rest speelt verder. De speler die als laatste overblijft is gewonnen. Als het spel in ploegen gespeeld spelen de ploegen om beurt en telkens met een andere speler. Wie een fout maakt valt af. Zijn/haar ploeg gaat met 1 speler minder verder. Welke ploeg blijft met één of meer spelers over? Tip: Als spelleider schrijf je best de kleurenvolgorde vervolgens op om te kunnen arbitreren... Schema: 1e 2e 3e 36

38 12.) Kleurencombinatie. Doelstelling: Door samenwerking met de teamgenoten de kleurencombinatie als eerste correct na te bootsen. Een team bestaat uit 3 spelers. Beginopstelling: Achteraan het speelveld ligt een kleurencombinatie (bestaande uit gekleurde potjes) opgesteld op een (turn)matje. 1 speler per team neemt plaats aan de kleurencombinatie om deze te bekijken. Even verderop in het speelveld staan de 2 andere spelers per team op een rij met de rug naar de kleurencombinatie die achteraan verborgen ligt. De spelers staan in een hoepel. Vooraan in het speelveld ligt een lege mat met daarbij een aantal gekleurde potjes. Verloop van het spel: Na het startsignaal mag de speler aan de kleurencombinatie deze zo lang bekijken als hij wil. Daarna verplaatst hij zich naar zijn eerste medespeler in de eerste hoepel en verwoordt (al fluisterend) hoe de combinatie, of een deel ervan, er uitziet. Vervolgens neemt hij zelf plaats in de hoepel en verplaatst de speler uit de hoepel zich naar de volgende medespeler. Hij deelt op zijn beurt de gekregen info mee aan de volgende (3 e ) medespeler. Deze doet hetzelfde met de laatste medespeler. De laatste speler verplaatst zich naar de lege mat vooraan in het speelveld en tracht de combinatie, of een deel ervan, na te bootsen op de lege mat. Hij gebruikt hiervoor de beschikbare potjes. (Dit kunnen er meer zijn dan nodig zijn om de combinatie na te bootsen) Als hij zijn poging gedaan heeft loopt hij terug naar achter in het speelveld en mag hij de verborgen kleurencombinatie bekijken. De ketting begint nu opnieuw en de laatste speler mag na de nieuwe info de kleurencombinatie verbeteren. De ploeg die als eerste de kleurencombinatie kan nabootsen is gewonnen. Schema: KAST 37

39 Tips: Pas de moeilijkheidsgraad aan, aan het niveau van de spelers en bouw deze op. Een foto kan ook gelegd worden achteraan als kleurencombinatie. Op die manier kan voor elke ploeg een andere combinatie (van dezelfde moeilijkheidsgraad) gelegd worden zodat afkijken niet meer mogelijk is. Bij de lesopbouw kan gewerkt worden aan de speltactiek per ploeg. Het is soms beter om de combinatie in stukken te bekomen dan in één keer reeds alle info mee te geven aan de medespelers. Leer de spelers in te zien en te werken met hoeken, kanten (L en R), zijden, middelpunt, Spelers mogen niet achterom kijken om info te verkrijgen van medespelers die achter hen zijn opgesteld (bvb tijdens een poging om de combinatie na te bootsen). Voorbeelden van mogelijke kleurencombinaties: 38