ecil i%ianli CLASSICS Sir 146-tier Ott - Beroemde boeken in woord en beeld cent pull JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15/2008

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ecil i%ianli CLASSICS Sir 146-tier Ott - Beroemde boeken in woord en beeld cent pull JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15/2008"

Transcriptie

1 CLASSICS *, i ecil i%ianli Sir 146-tier Ott - Beroemde boeken in woord en beeld cent pull JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15/2008

2

3 jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis

4

5 Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis is/zoog Uitgeverij Vantilt, Nijmegen NBV, Leiden

6 Redactie Berry Dongelmans (hoofdredacteur), Paul van Capelleveen (redactiesecretaris), Gerda Huisman, Ad Leerintveld, Pierre Pesch en Goran Proot Redactieadres Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis Paul van Capelleveen Koninklijke Bibliotheek Postbus LK Den Haag Kopij voor het jaarboek wordt ingewacht op het redactieadres Secretariaat Nederlandse Boekhistorische Vereniging Elisabeth Meyer Cornelis van Alkemadestraat 37 ío65 AB Amsterdam Vormgeving: Martien Frijns 2008 artikelen: de auteurs ISBN Afbeelding voorzede: Walter Scott, Ivanhoe. Bussum 1957 Afbeelding achterz jde: Notatekens in de marge van handschrift KB Den Haag KA 24 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

7 Inhoud 7 Thijs Porck & Henk Porck `Hoemen alle boucken bewaren sal om eewelic te duerene' Acht regels uit 1527 over het conserveren van boeken 23 Johan Oosterman De lezer heeftgelijk Over de bijna primaire receptie van twee vroege drukken (Elckerlijc en Anna Bijns) 35 Kees Boterbloem `Met een beschaafder Penne...' The Making of Drie aanmerkelijke en seer rampspoedige reysen: A Case of Early Modern Ghostwriting 51 Djoeke van Netten `Totgerief ende commoditeyt vande professoren en studenten' Academiedrukkers in de zeventiende-eeuwse Republiek 71 Goran Proot Gebruikssporen in programmaboekjes voor het collegetoneel van de jezuïeten in de Provincia Flandro-Belgica ( ) 93 Karen L. Bowen Sounding out a Public's views of Pedlars with texts A Consideration of Images of Pedlars in the Low Countries ( ) 109 Erik Geleijns Niet8edrukt in Den Haag Achttiende-eeuwse boeken met een vals Haags impressum 125 Jan Gielkens De Nederlandse vertalingen van Walter Scotts Ivanhoe 1824-zoo6 143 Piet Buijnsters Mr. Ferdinand Casper Koch ( ) als boekverzamelaar 1S9 Willemijn Lindhout Samen sterker? Literaire uitgeverijen binnen concerns Een analyse van het poëziefonds en de langlopende oeuvres van Querido en Meulenhoff, Steven Van Impe Pronto: een ontologie voor het onderzoek van herkomstmerken 195 Paul van Capelleveen Nederlandse en Engelse antiquaren rug aan rug 211 Chris Coppens Boekgeschiedenis: globaal, al teglobaal? 223 Summaries 229 Personalia

8

9 Thijs Porck & Henk Porck `Roemen alle boucken bewaren sal om eewelic te duerene' Acht regels uit 1527 over het conserveren van boeken De vervallen of juist goede staat waarin we middeleeuwse handschriften vandaag in collecties kunnen aantreffen, geeft een gevarieerd beeld van het eeuwenlange proces van `natuurlijke veroudering' en weerspiegelt bovendien de al dan niet verantwoorde wijze waarop de handschriften de afgelopen honderden jaren zijn bewaard en gebruikt. Tegenwoordig wordt volop aandacht besteed aan de bescherming van dit bijzondere materiaal door middel van goede bewaaromstandigheden en strenge voorwaarden voor inzage en hantering. Maar hoe was dat in de middeleeuwen zélf' Dachten de middeleeuwers wel na over het conserveren van hun boeken? Handschriften waren kostbaar en het lijkt niet meer dan logisch dat bezitters en gebruikers geacht werden er zorgvuldig mee om te gaan. Concrete, praktische voorschriften over hoe men destijds een boek moest behandelen of bewaren zijn echter nauwelijks bekend. Enkele aanwijzingen vinden we in de statuten van verschillende kloosterorden. De meeste kloosters stelden een zogenoemde armanus aan, een soort bibliothecaris avant la lettre, die werd belast met het beheer van de boeken. 2 Volgens de statuten van het Maria Magdalenaklooster te Hoorn, behorend tot de Augustijner orde, viel deze taak toe aan de `Costerinne', die er bovendien op toe moest zien dat de boeken `int uutlenen noch verderft noch verloren en werden'.3 Ook in het vrouwenklooster Bethlehem in de buurt van Hoorn moest de `bewaerster der boeken' erop toezien dat de boeken bij het uitlenen niet zouden vergaan.4 De Consuetudines van het Sint-Pauluscollatiehuis te Gouda zijn al wat specifieker over waar de bibliothecaris van dienst op moest letten: boekwormen en stof.5 Ook tegen vocht en vuil werd in verschillende kloosterregels gewaarschuwd. 6 Deze sporadische notities kunnen nog 1 De auteurs bedanken Ad Leerintveld, Constant Lem en Wim Smit voor hun opmerkingen en suggesties. Dank gaat ook uit naar Ed van der Vlist, Jenny Mateboer en Maneke Polhout. z J.W Clark, The care of books. Cambridge 1902, Den Haag, KB 73 H 2, fol. 59v-6or. 4 Geciteerd in: K.O. Meinsma, Middeleeuwsche bibliotheken. Zutphen 1903, Den Haag, KB 73 G 22, fol. tor. `(...) et diligenter prospicere, ne in eis ttnea vel alla quelibet corruptela infectum quid vel exesum sit' en `(...) ne vel pulvere vel alia qualibet sorde maculentur'. Voor de toeschrijving aan het Sint-Pauluscollanehuis te Gouda, zie: C.A.M. Lem, `De Consuetudmnes van het Collatiehuis in Gouda', in. Onsgeestelyk erf 65 (1991), Clark, Care of books, 61.

10 8 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) worden aangevuld met korte stukjes uit de colofons van verschillende handschriften, waarin de lezer onder dreiging van een banvloek wordt gesommeerd het boek in goede staat te houden.? De hierboven genoemde aantekeningen geven geenszins een compleet beeld van de wijze waarop middeleeuwers geacht werden om te gaan met hun boeken. Tot voor kort waren echter geen uitvoerigere contemporaine teksten over het behoud van boeken bekend. In hun Hand8eschreven wereld maakten Dini Hogenelst en Frits van Oostrom voor het eerst melding van een unieke, laatmiddeleeuwse tekst met de titel `koemen alle boucken bewaren sal om eewelic te duerene', waarin acht conserveringsregels staan opgetekend.8 Deze tekst is bewaard gebleven in handschrift 133 F 2 van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag en wordt ook kort genoemd in de catalogus Lezen voor een zuiver gemoed van J. Oosterman.9 Een voormalige stagiaire bij de KB, Marieke Polhout, wijdde haar bachelorscriptie aan dit handschrift, 10 maar ook hier bleef een gedegen analyse van de regels om boeken `eeuwig te bewaren' achterwege. In dit artikel wordt voor het eerst een poging gedaan om de acht regels te doorgronden en te interpreteren in het licht van de huidige kennis op het terrein van de boekconservering. Hieronder wordt de tekst allereerst binnen zijn handschriftelijke context geplaatst. Daarna volgt een analyse en interpretatie van de inhoud van de conserveringsregels: wat wordt precies bedoeld, welke fysieke aspecten van het middeleeuwse boek worden belicht en in hoeverre zijn er overeenkomsten met de huidige richtlijnen voor het conserveren van boeken? Het artikel wordt afgesloten met een editie van de betreffende tekst. Voor degenen die geïnteresseerd zijn in de geschiedenis van het boek is deze studie een nuttige kennismaking met de conserveringsproblematiek en voor hen die zich met boekconservering bezighouden geeft het een impressie van de inzichten die men ongeveer vijfhonderd jaar geleden al had. Handschriftelijke context Handschrift KB 133 F 2 telt 18o papieren bladen en is van klein formaat (izo x 79 mm). De lopende tekst is geschreven in een onzuivere littera hybrida, in zwarte inkt, en voorzien van rubrieken en leestekens in rode inkt. Het handschrift is gehuld in een leren band met blindstempeling uit de tweede helft van de negentiende eeuw, vervaardigd door boekbinderij J.A. Loebér te Leiden. In 1897 werd het handschrift aangekocht uit de verzameling van Johannes Acquoy ( ), samen met 75 gedrukte werken en 55 7 F. Newton, `Preservation of Flyleaves, Subscriptions, Retracing of Script, and Shelf Marks: The care of Mss. at Monte Cassino in the Later Middle Ages (11th to 15th Centuries)', in: Scnptonum 5o (1996), D. Hogeneist & F. van Oostrom, Handgeschreven wereld. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen. Amsterdam 1995, Hogenelst & Van Oostrom, Handgeschreven wereld, J. Oosterman, Lezen voor een zutver gemoed. Over het lezen van Nederlandse geestehj ke teksten in de late Middeleeuwen. Leiden 1996, M. Polhout, `An de plume stetmen wat vueghel dat es' Hetdevottehandschnft(1527) van Mergnete enjannevan der Spurt utt Gent Onuitgegeven bachelorscriptie Radboud Universiteit Nijmegen 2006.

11 `Roemen alle boucken bewaren sal om eeweltc te duerene' 9 andere handschriften. De toenmalige bibliothecaris van de KB, dr. W.G.C. Byvanck, betaalde hiervoor een bedrag vanf 1350,-.11 Figuur 1: Den Haag, KB 133 F 2 Kenmerkend voor dit handschrift zijn de vele eigendomsnotities die op verschillende plaatsen in de lopende tekst zijn verwerkt. Al vanaf het begin van het handschrift wordt duidelijk gemaakt aan wie het boekje toebehoorde: Desen bouc behoort toe Margrieten vander Spurt filiae jacops, wonachtich te Ghendt up Tsant bij Sint Lievens oft Keyserpoorten. Ende alsen sal wesen moe midtscaders dat pampier, es so sallen Janne haer suster moeten hebben oft Anthonijne vanden Buere, staet hij Jannen af Ende esser gheen van beede toe ghesindt, so sal hij commen up haer broeders Lieven, Jan oft Gheert van der Spurt, dwelc alle maersscalke sijn. Waert bij aldien datmen dit boucskin vercochte, dwelc vleesch ende bloot ghecost heeft, so salmen den prijs den aeremen deelen.12 De eigenares van dit boek is Margriet van der Spurt, woonachtig in Gent. Tevens wordt voorgeschreven dat het boek daarna terecht zou moeten komen bij haar zuster Janne. Als deze het boek niet wil hebben, komen Anthonijne van den Burre en de drie broers van Margriet, allen werkzaam als hoefsmid, in aanmerking. Mocht niemand interesse hebben in het boek, dient het te worden verkocht en moet de opbrengst verdeeld worden onder de armen. 11 A. Leerintveld, `J.G.R. Acquoy, theoloog ', in: M. van Delft [e.a.] (red.), Verzamelaars en verzamelingen. Koninkly ke Bibliotheek Zwolle 1998, Fol. 1V-2r.

12 10 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Het boekje was de familie Van der Spurt klaarblijkelijk zo lief, dat dezelfde eigendomsnotitie, zowel in het Frans als het Latijn, elders in de lopende tekst van het handschrift werd opgenomen» Het bleef in ieder geval in de familie: de laatste regels van het handschrift, in de hand van de kopiist, getuigen van het feit dat `Joannae vander Spurt ende haren broeders ofte susters filii Jacob' het boekje nu bezitten.14 Het handschrift wordt op verschillende folia gedateerd op De naam van de kopiist wordt nergens genoemd. Het lijkt echter waarschijnlijk dat de kopiist een persoonlijke band had met de familie Van der Spurt: de frequente eigendomsnotities zijn geschreven in de hand van de kopiist en maken deel uit van de lopende tekst; verwijzingen naar deze notities zijn bovendien opgenomen in de inhoudsopgave van het handschrift. Het is goed mogelijk dat Margriet van der Spurt zélf verantwoordelijk was voor het kopiëren van de teksten in dit handschrift; haar naam komt immers veelvuldig voor en de tekst `koemen alle boucken bewaren sal om eewelic te duerene' is ondertekend met `Spurt Margr'. 16 Naar aanleiding van de inhoud van het handschrift - een verzameling gebeden, hymnen en bijbelteksten - wordt het werk in verschillende catalogi aangeduid als devotieboekje. Polhout stelt terecht dat het waarschijnlijk bedoeld was voor het onderricht aan kinderen. 17 Veel teksten zijn van didactische aard, waaronder `eenen gheestelicken A.B.C', 1$ en sommige lijken te zijn toegespitst op de wijze waarop kinderen zich ten opzichte van hun ouders moeten gedragen. Dit laatste wordt met name geïllustreerd door de teksten met rubrieken als `In quade kinderen sal niement verblijden' en `vader ende moeder moet men in alder noot bijstaen'. 19 Maakte Margriet van der Spurt dit boekje ter onderricht van haar broers en zussen, of was het voor Margriet zelf bedoeld? In dit laatste geval zou zij een kind geweest zijn en was de kopiist wellicht een van haar ouders. De tekst `poemen boucken bewaren sal om eewelic te duerene' volgt direct na de eerste eigendomsnotitie en is de eerste zelfstandige tekst in het handschrift. De voorname plek ervan geeft aan dat in de eerste helft van de zestiende eeuw een goede omgang met boeken een wezenlijk onderdeel was van de opvoeding van de kinderen van de familie Van der Spurt. 13 In het Frans:, fol. lo9r-lo9v. In het Latin. fol.128r. 14 Fol. 18ov 15 Fol. ir, 109v, 18ov Op fol. 27r wordt het boekje op 1526 gedateerd. i6 Fol. 6v. i7 Polhout, `An de plume stermen wat vueghel dat es', i8 Fol. 27v-29v. Dergelijke ABC-teksten, in combinatie met devote teksten, vinden we in meerdere handschriften, daterend vanaf de vijftiende eeuw, die bedoeld waren voor het onderwijs aan kinderen. Zie ook: K. Rudy, `An illustrated midfifteenth-century primer for a Flemish girl: British Library, Harley Ms 3828', in.)ournal of the Warburg and Courtauld tnstttutes S9 (2006), 58-65, Met dank aan de auteur. 19 Fol. 153v-155r Andere teksten over de wijze waarop kinderen zich dienen te gedragen vinden we op fol. 13ov-14or, 15or-161r, 178v-18ov.

13 `Roemen alle boucken bewaren sal om eewelic te duerene' 11 Analyse van de acht regels voor boekconservering De acht richtlijnen om boeken eeuwig goed te houden staan geschreven op fol. zr-4v. Hieronder worden ze geciteerd en nader besproken. 1. Droog en stofvrij bewaren Ten eersten, men sal dit boucskin ende al andere boucken diemen bewaren wilt om eewelic te duerene, weerse sijn van pampiere, fransijn oft parkemente, altoos hauwen ligghene daert alder droochst es ende gheen ghestoff en comt oft en valt. Het onderkennen van de noodzaak van een droge en schone bewaaromgeving voor boeken is kennelijk van alle tijden. Tegenwoordig hebben collectiebeherende instellingen richtlijnen opgesteld voor de relatieve luchtvochtigheid (Rv) en de hygiëne in hun magazijnen en depots. 20 De voorkeur voor een droge bewaaromgeving wordt vooral ingegeven door de risico's van vocht. Ook in deze eerste regel wordt sterk aanbevolen om de boeken te bewaren ligghene daert alder droochst es'; pas verderop in de tekst wordt dit verklaard door te wijzen op de gevaren van natte handen en op andere vormen van vochtschade. Het woord ligghene' is een aanwijzing dat het in het begin van de zestiende eeuw nog gebruikelijk was dat boeken liggend en niet rechtop werden geplaatst. Er wordt in de middeleeuwse tekst op dit punt geen onderscheid gemaakt tussen papier en perkament (`fransijn' is een soort perkament); tegenwoordig wordt echter voor de optimale bewaarcondities van perkament een hogere luchtvochtigheid (55 procent) aanbevolen dan voor papier (5o procent). In alle gevallen wordt er vandaag de dag ook naar gestreefd de luchtvochtigheid constant te houden. De aanbeveling om een bewaarplek te kiezen waar `gheen ghestoff en comt oft en valt' toont aan dat men eeuwen geleden al besefte dat een stoffige bewaarplek niet geschikt is voor een boek. Stof op boeken heeft een hygroscopisch effect en vergroot het risico op biologische beschadiging door schimmels of insecten. 21 Stofdeeltjes kunnen bovendien zowel fysisch-mechanische als chemische schade veroorzaken die tot aantasting van de boeksnedes en de boekband kan leiden.22 De aandacht voor een goede depothygiëne mag nooit verslappen. In 2006 liet de toenmalige hoofdinspecteur van de Inspectie Cultuurbezit van het ministerie van ocw, Charlotte van Rappard, een ernstige klacht horen over de slechte situatie in onze rijksinstellingen. In een artikel in NRC Handelsblad, onder de kop `de boel wordt verwaarloosd', beschrijft zij de alarmerende resultaten van haar onderzoek naar het beheer van Zo Regelmg bouw en tnnchttng archtefrutmten en archiefbewaarplaatsen. 's-gravenhage zooi. 21 A.W. Brokerhof, B van Zanen, A.J. M den Teuling (red.), Pluis to huts Getntegreerde besmjdtng van schimmels to archieven. Amsterdam A.W. Brokerhof, B. van Zanen, K. van de Watering, H. Porck (red.), Het loopt in de papieren. Geintegreerde bestrijding van insecten in collecties. Amsterdam C.J. van Nes, Verwydenng van stofvan objecten (ci, informatie, nr. 11) Amsterdam 1992.

14 12 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) de rijkscollecties. 23 Schimmelexplosies, tekortschietende installaties voor klimaatcontrole, het wegbezuinigen van gespecialiseerd onderhoudspersoneel en het ontbreken van systematische schoonmaakactiviteiten tekenen een algehele neergang in de staat van onderhoud van de collecties: volgens haar is er waarneembaar sprake van verloedering en verslonzing. De oproep in deze eerste conserveringsregel uit de middeleeuwen heeft dus nog zeker niet aan actualiteit ingeboet! 2. Geen vuile, vette of natte handen Ten tweesten, men salse nummermeer handelen met vuijle oft vette ende natte handen, want ter stont werden de boucken daer afbeplect ende men cans nummermeer huut ghedoen. Vlekken in en op boeken zijn vaak sporen van menselijke onzorgvuldigheid. In de regel worden vlekken als storend ervaren en boek- en papierrestauratoren krijgen er in hun praktijk vaak mee te maken. Tegenwoordig wordt echter ook onderkend dat in sommige gevallen een vlek of andere verontreiniging een wezenlijk onderdeel van het document uitmaakt en dus beter niet verwijderd kan worden. Van boekhistorisch belang zijn bijvoorbeeld de `inktvingers' die op sommige handschriften bewaard zijn gebleven: zwarte vegen en vingerafdrukken die als bewijs kunnen dienen dat het bewuste handschrift als kopij in handen van de drukker is geweest.24 Net als de opsteller van deze middeleeuwse regel, ervaart de hedendaagse restaurator de grote hardnekkigheid van sommige vlekken: ze gaan er nooit meer uit (`men cans nummermeer huut ghedoen'). In november organiseerde Restauratoren Nederland (RN) in de KB een symposium met als centraal thema het verwijderen van vlekken met waterige methoden. Niet de behandeling, maar de preventie van verontreinigingen is de kern van deze richtlijn uit de middeleeuwen en vandaag de dag geldt nog steeds dat voorkomen beter is dan genezen. Preventie van verontreiniging van collectiemateriaal betekent ook nu nog steeds het opvoeden van de gebruiker. Niet voor niets mag er in de huidige lees- en studiezalen van archieven en bibliotheken niet gegeten of gedronken worden. Onderzoekers dragen soms handschoenen als zij waardevolle documenten raadplegen, terwijl sommige instellingen de gebruikers voorschrijven eerst hun handen te wassen en goed af te drogen voordat ze het materiaal mogen aanraken L Heyting, `De boel wordt verwaarloosd. Cultuurinspecteur Van Rappard over het beheer van museumcollecties' (Museumcollecties Interview), in: NRC Handelsblad, 6 oktober 2006, p A. Leerintveld, `Constantijn Huygens en de kopij voor zijn Otiorum libri sex', m: jaarboek voor Nederlandse boekdeschtedenu9 ( Het hanteren van bibliotheekmatenalen (Koninklijke Bibliotheek;

15 `Roemen alle boucken bewaren sal om eeweltc te duerene' Niet verhitten of wijd open laten liggen Ten derden, men salse bij de viere niet houwen, noch wijde open doen oft open laten ligghen, want aldus soude den rugghe metten banden crempen ende naermaels ter stont breken, voort soude tleer ontpappen ende up niet commen. Door verhitting kan de constructie van het boek ten gevolge van het krimpen van de boekrug (`rugghe') en de bindingen (`banden') zodanig beschadigd raken, dat het bij het openen in de rug breekt. Hoewel we thuis of in de bibliotheek geen open vuur (`viere') meer nodig hebben om ons te warmen en te verlichten, is het tegenwoordig nog steeds van belang de temperatuur te controleren en het liefst zo laag mogelijk te houden. Behalve als oorzaak van fysische vervorming is een te hoge temperatuur ook om een andere reden onwenselijk: veel verouderingsprocessen waaraan boeken zijn blootgesteld, zijn namelijk gewone chemische reacties die bij verhoogde temperatuur nu eenmaal sneller verlopen. Vandaar dat beheersing van de temperatuur in bibliotheken en archieven een primaire vereiste is voor het fysieke beheer van de collectie. Blijkbaar was men zich in 1527 ook al bewust van het probleem dat door het (te) wijd openleggen van een boek grote spanning kan ontstaan in de boekrug en er daardoor schade kan optreden. Dit geldt in het bijzonder als de rug aan het boekblok is vastgeplakt, zoals vaak gebruikelijk is bij het middeleeuwse boek. Het langdurig open laten liggen van een boek wordt in deze regel ook afgeraden. In dit verband haalt Polhout het verhaal aan van een monnik die klaagde dat de kat 's nachts over de openliggende bladen van zijn manuscript had geplast. z6 Een realistische verklaring van dit deel van de derde regel is, dat het lang open laten liggen hetzelfde effect kan hebben als een kortstondig (te) wijd openen van het boek. Figuur 2: Gebroken rug (Den Haag, KB 133 H 5) z6 Polhout, `An de plume stermen wat vueghel dat es',1o.

16 14 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Nog steeds bezondigen velen zich aan de slechte gewoonte om bij een onderbreking van het lezen het boek opengeslagen met de rug omhoog weg te leggen. Nog erger is het met grote druk pletten van boeken op het fotokopieerapparaat. In de tien meest8estelde vragen over het behoud van boeken en papier op de KB-website wordt dit misbruik beschreven en geïllustreerd.27 Als gevolg van de genoemde krimp en de spanning door het onzorgvuldig openleggen, kan het als bandbekledingsmateriaal vastgeplakte leer losraken ('ontpappen') en verloren gaan (`up niet commen'). De conservering van leer is in de huidige praktijk van de boekrestaurator een belangrijk aandachtspunt. Schade aan leren boekbanden is een groot en veelvoorkomend probleem en nog steeds wordt gewerkt aan adequate conserveringsmiddelen en -methoden voor de behandeling van het leer. De Richtlijnen voor de conserverin8 van leren en perkamenten boekbanden, die in 1997 zijn uitgegeven door de KB en het Instituut Collectie Nederland (IcN) worden momenteel aan een kritische evaluatie onderworpen. 28 Hoewel de opsteller van de middeleeuwse richtlijn het probleem van het behoud van leer aankaart, is het een ervaringsfeit in de huidige boekrestauratiepraktijk dat het leer van middeleeuwse boekbanden juist vaak in een betere conditie verkeert dan het leer van nieuwere banden, vooral die uit de negentiende eeuw. 4. Geen vastgeplakte dekbladen van de boekplatten lostrekken Ten vierden, men sal nummermeer vueren ende bachten de ghepapte sijden vanden berders trecken, often ware dat men de boucken bederven wilde, want als die gheraken af te gaene, so sal den bouc ter stont ontbinden ende commen up niet. De aan de voor- en achterkant (`vueren ende bachten') van het boek op de houten platten (`berders') vastgeplakte schutbladen (`ghepapte sijden'), de zogenoemde dekbladen, waren kennelijk zo geliefd, dat ze soms van de platten werden losgetrokken. In het geval van perkamenten bladen zal de wens dit kostbare materiaal te hergebruiken zeker een rol hebben gespeeld. Dat de aangebrachte dekbladen soms afkomstig waren van andere handschriften (membra disjecta) en door de boekbinder zijn hergebruikt, kan een andere reden zijn geweest waarom ze, bijvoorbeeld voor onderzoek of minder nobele doeleinden, van hun ondergrond werden losgemaakt. De dramatische prognose dat door het lostrekken van de dekbladen van de platten het boek meteen zal vervallen en verloren gaan (`ter stont ontbinden ende commen up niet') is tamelijk overdreven. De samenhang van het middeleeuwse boek wordt eerder bewerkstelligd door de verankering van de bindtouwen in de boekplatten, dan dat ze afhangt van de hechting van de dekbladen. Deze vierde regel lijkt dan ook meer een waarschuwing tegen een kwalijke vorm van inbreuk op het uiterlijk en het oorspron- 27 Het behoud van boeken en papier de pen meest gestelde vragen. (Koninklijke Bibliotheek 1998; z8 Guidelines for the conservation of leather and parchment bookbindings (Koninklijke Bibliotheek, Instituut Collectie Nederland 1997,

17 `Roemen alle boucken bewaren sal om eewelic te duerene' 15 kelijke karakter van het boek. Behoud van authenticiteit is tegenwoordig een vaak gehanteerd maar niet-onomstreden criterium voor (boek)restauratoren en een belangrijk thema in de restauratie-ethische discussie die sinds circa 1980 met wisselende intensiteit wordt gevoerd Schimmelaantasting door vocht voorkomen Ten vsten, men moet de boucken soe wachten datse niet huut en slaen oft bescemmelen. Want dan werdense ter stont vort ende duergheten van de motten, ofte de stoffe duereet haer selven. Dit ghebuert altoos als de boucken sijn tzwinters ghebonden oft qualicken ghedroocht, oft alsmense handelt met natten handen ende int wacke draecht oft legt. Deze vijfde regel waarschuwt tegen schimmeluitslag en verdere aantasting door insecten en zelfs het volledig verteren van het boek. Dit laatste wordt zeer beeldend omschreven als een proces waarbij het materiaal zichzelf opeet (`de stoffe duereet haer selven'). Dat vocht als boosdoener wordt genoemd, strookt met de hedendaagse inzichten: waterschade waarbij het boek geheel of gedeeltelijk nat is geworden kan, mede afhankelijk van de temperatuur, al binnen een dag leiden tot schimmelgroei, waarbij de schimmel verschillende boekmaterialen als voedingsbron kan gebruiken. Figuur 3: Vochtschade (Den Haag, KB 71 F 3o, fol. 151r) 29 W.J.Th. Smit, `De achterkant van het bewaren', in: Wie wat bewaart...heeft een probleem. Eindhoven 1995, iii-118. H Schinzel, Touchtn8 vision essays on restoration theory and the perception of art. Brussel 2004.

18 16 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) De middeleeuwse tekst vermeldt diverse oorzaken van vocht, waarbij het vastpakken met natte handen direct duidelijk is. Andere factoren blijken samen te hangen met het werk van de boekbinder. De voorbewerking van het materiaal en het aan elkaar lijmen van de onderdelen bewerkstelligen een vochtige toestand en als er vervolgens dan onvoldoende gedroogd ('qualicken ghedroocht') wordt, kunnen er problemen ontstaan Dat schade als gevolg van vocht zich `altoos' voordeed bij boeken die in de winter ('tzwinters') waren gebonden, zou te maken kunnen hebben met het feit dat er in de winter, door de lagere temperatuur, veel meer tijd nodig is om het boek te drogen en dat men die tijd niet altijd nam. De zinsnede `int wacke draecht oft legt' betekent `in het vocht dragen of leggen'.3 Waterschade is een van de risico's waar ook de tegenwoordige collectiebeheerder rekening mee moet houden. Lekkages, het overstromen van afvoeren, slijtage van leidingen en verbouwingswerkzaamheden in combinatie met zware regenval zijn bekende oorzaken van wateroverlast.3 1 In 2007 stond de rol van water in relatie tot het behoud van papieren bestanden centraal: niet alleen op het eerdergenoemde symposium van RN, maar ook in de vorm van workshops die door de KB, het Nationaal Archief en het ICN werden georganiseerd om watergerelateerde collectierisico's in kaart te brengen en geschikte risicoreducerende maatregelen te ontwikkelen. 6. Blad of katern niet uit het boek scheuren Ten visten, men behoerter gheen blaren ofte quaternen huut te scuerene oft te treckene, want alser een beghint te faelgierene dander volghen. Het uitscheuren van een blad of zelfs een heel katern is uiteraard uit den boze. Als hierbij ook nog het naaigaren kapot wordt getrokken, dan zullen als gevolg van het feit dat dit garen doorloopt naar de andere katernen, daar weldra ook bladen los gaan zitten (`alser een beghint te faelgierene [bezwijken] dander volghen'). Ook als het garen niet zou breken, kan door het weghalen van bladen te veel ruimte, `muziek' in boekbindersjargon, in het boekblok ontstaan en zal de constructie van het boek daardoor verzwakken. Het spreekt vanzelf dat het verwijderen van bladen uit een boek ook vandaag niet wordt geaccepteerd. Tegenwoordige voorbeelden van dergelijke aantasting hebben niet zozeer met onzorgvuldigheid als wel met moedwil te maken. Het komt jammer genoeg voor dat kaarten en prenten uit boeken worden losgemaakt en (bijvoorbeeld opgerold in een mouw) uit de bewaakte leeszaal worden gesmokkeld. De veiligheidsmaatregelen die instellingen treffen tegen diefstal, worden daarom steeds strenger. 30 Zie de term wac f wacheit in: J.Verdam, m.m.v. C H. Ebbinge Wubben, Middelnederlandsch handwoordenboek. Den Haag J G. Wellheiser (ed.), Prepanng for the worst, planning for the best: protecting our cultural herstage from disaster. Munchen 2005.

19 'Roemen alle boucken bewaren sal om eeweltc te duerene' Geen tekeningetjes of krabbels in de marge maken Ten 7sten, men sal up de canten oft yevers daer ydel plaetse staet mannekins, wijfkins, sotgens, sottinnekins oft eeneghe taeterijnghe maken oft scriven, want het staet so vuylic als een bouc alsoe besabbert ende bemasschert es. De zevende regel plaatst een verbod op het tekenen van figuurtjes of het schrijven van gebrabbel ('taterijnghe') op de lege plekken van de bladzijden; die gekke mannetjes en vrouwtjes (`mannekens, wijfkins, sotgens, sottinnekins') en opmerkingen in de marge zouden het handschrift `vuylic' maken. Net als in de vierde regel betreft het hier een pleidooi voor het beschermen van het uiterlijk van het boek. Aan sommige margetekeningen, de `notatekens' (getekende handjes, figuurtjes en andere tekens die de aandacht richten op specifieke delen van de tekst), wordt sinds kort groot historisch belang gehecht. Dieuwke van der Poel stelt bijvoorbeeld dat dergelijke notities een `unieke kans bieden om in contact te komen met de manier waarop een literair werk eeuwen geleden gelezen werd'.3 2 Aan de hand van de door notatekens afgebakende passages in het `Rose-handschrift' (KB KA 24) wist zij bijvoorbeeld het interessegebied van een veertiende-eeuwse lezer te achterhalen. Hieruit bleek onder andere dat deze grote interesse had in vrouwonvriendelijke opmerkingen.33 Figuur 4: Notatekens in de marge (Den Haag, KB KA 24) 32 D. van der Poel, `Over gebruikersnotities in het Rose-handschrift K.A. )(xis'', in: De nieuwe taalgtds79 (1986), Idem, Zie ook: D. van der Poel, `Moderne en middeleeuwse lezers van de Roman van de Roos', in: F. van Oostrom & W. van Anrooij (red.), Wat u wysheid' Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam 1994,

20 18 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Ook droedels, gedachteloos gemaakte tekeningetjes, worden vandaag de dag niet altijd hinderlijk gevonden, maar kunnen zelfs van historisch belang zijn. In een recent artikel in NRC Handelsblad wordt verhaald over karikaturale tekeningetjes die de communistische partij-ideologen soms van elkaar maakten op de vergaderstukken stammend uit de tijd na de Russische Revolutie van Russische onderzoekers hebben recentelijk een selectie gepubliceerd uit het materiaal dat in de Moskovische archieven bewaard is gebleven.35 Het verbieden van het maken van notities in de marges is opvallend. Een dergelijk verbod zal in de middeleeuwen niet door iedereen zijn verwelkomd. Zo was het in scholastische kringen zelfs gebruikelijk extra veel ruimte in de marge te laten voor aantekeningen van de lezers. De kopiist van dit handschrift, die we verantwoordelijk houden voor deze voorschriften, heeft zélf ook niet altijd deze regel aangehouden. Zo worden in de contemporaine inhoudsopgave verwijzingen naar verschillende, later door de kopiist toegevoegde tekstjes in de marge geplaatst.3 6 Opvallender is het feit dat ook de laatste `conditie' om boeken voor eeuwig te bewaren (nummer 8) is bijgeschreven in de marge. 8. Nooit een boek aan een kind geven! Ten 8sten, men sal huut gheenen boucken diemen ter heeren hauwen wilt, de kinderen laten leeren. Want wat in haerlieder handen comt, soe wij sien het blijfter oft het bedeerft. Een duidelijker waarschuwing om een boek niet aan een kind te geven om uit te leren is moeilijk denkbaar: je raakt het boek kwijt of het wordt vernield! Waar komt deze waarschuwing vandaan? Als het handschrift KB 133 F 2 inderdaad voor Margriet in haar jeugdjaren was bestemd, kan gespeculeerd worden over een mogelijke vernielzucht van Margriet als kind: was zij misschien eigenhandig verantwoordelijk voor het verloren gaan van de oorspronkelijke band, zodat het handschrift later moest worden herbonden? Werd deze achtste regel wellicht als nagekomen opmerking in de marge bijgevoegd om de kinderen uit het gezin Van der Spurt op het hart te drukken dat boeken geen speelgoed zijn? Met zekerheid valt hier uiteraard niets over te zeggen. Dat in de middeleeuwen wel reden moet hebben bestaan om bepaalde personen de raadpleging van boeken te ontzeggen, kunnen we ook afleiden uit sommige kloosterregels. Zo bevatten de statuten van het al genoemde vrouwenklooster Bethlehem te Hoorn de volgende voorzorgmaatregel: `Ghenen onkundighen lueden sal men boeken lenen' `Bolsjewistische lolbroeken', in. NRC Handelsblad, vrijdag 8 juni zool, p. 1; B. Funnekotter, `Ineens viel er niets meer te lachen. Hoe de bolsjewieken elkaar tijdens vergaderingen portretteerden en bespotten', in: NRC Handelsblad, 8 juni 2007, P A. Vatlin & L Malashenko (red.), Piggy Foxy and the Sword of Revolution Bolshevik self-portraits New Haven Fol.17ov-171v. 37 Geciteerd in. Meinsma, Middeleeuwsche bibliotheken, 115.

21 `Roemen alle boucken bewaren sal om eewelic te duerene' 19 Conclusie De in het handschrift KB 133 F 2 overgeleverde acht regels uit het jaar `koemen alle boucken bewaren sal om eewelic te duerene', maken op unieke wijze inzichtelijk hoe aan het einde van de middeleeuwen gedacht werd over het behoud van boeken en de gevaren die dat behoud bedreigen. De regels geven ook informatie over bepaalde fysieke aspecten van het middeleeuwse boek. Een inhoudelijke analyse van de eeuwenoude regels toont aan dat de toentertijd bekende oorzaken van aantasting en beschadiging ook vandaag nog gelden en dat specifieke, op hun doel afgestemde voorzorgsmaatregelen ook tegenwoordig nog nodig zijn. De middeleeuwse richtlijnen zijn dus nog altijd actueel! Voorafgaand aan de acht regels meldt de tekst dat indien deze `conditien' worden onderhouden, dit boek en alle andere boeken menig jaar zullen `dueren, ja te minsten twee hondert jaer'. Het feit dat, afgezien van de oorspronkelijke band, het boekje van de familie Van der Spurt uit 1527 anno 2007 nog steeds in de KB beschikbaar is, bewijst dat de levensduur van het handschrift de verwachtingen ruimschoots heeft overtroffen. Bijna vijfhonderd jaar geleden voegde de kopiist aan het einde van de acht regels op fol. 5r nog een moraal toe: zoals we in de spiegel kunnen zien wat ons goed of slecht staat, kunnen we de goede of slechte aard van onze ziel aan onze boeken a flezen. Deze moraliserende woorden zijn ook een pleidooi voor de huidige lezer om zijn boeken met zorg te behandelen, want: Men pleegt te segghene an de plume sietmen wat vueghel dat es ende an eens cleercs boucken sietmen wel wat cleerc dat es Fol. 5r

22 20 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Bijlage: Editie Den Haag, KB 133 F 2, fol. 1r-6r. Verantwoording van de editie Met deze editie wordt beoogd een toegankelijke en bruikbare leestekst te bieden, daarom is gekozen voor een kritisch-normaliserende editie. De middeleeuwse spelling van de tekst is zoveel mogelijk behouden; normalisering is opgetreden bij de letter i, j, u, w en v: i of u waar het een klinker betreft, j, v ofw als ze als medeklinker fungeren. Afkortingen worden voluit geschreven, zonder hiervan melding te maken in de voetnoten. Het gebruik van leestekens en hoofdletters is naar moderne maatstaven aangepast. Het inspringen is toegevoegd om de leesbaarheid van het geheel te bevorderen. Den Haag, KB 133 F 2, fol. ir-6r. fol.1r 39 Die dit boucxkin useren wille besie watter volgt 4 Up de contrarie sijde vinde wien dat dit boucskin toebehoort, dwelc noch eens staet in Latijne folio 194 ende in Walsche folio 1 57, omdat te bet soude mueghen commen ten rechten hoorre, gheraectet verloren te werdene. Men vindt ooc int achtervolghen hoemen desen ende alle andere boucken bewaren ende antieren sal om eewelic te duerene. Spurt fol. iv 41 Hoemen alle boucken bewaren sal om eewelic te duerene 42 Desen bouc behoort toe Margrieten vander Spurt filiae Jacops, wonachtich te Ghendt up Tsant bij Sint Lievens oft Keyserpoorten. Ende alsen sal wesen moe midtscaders dat pampier, es so sallen Janne haer suster moeten hebben oft Anthonijne vanden Buere, staet hij Jannen af Ende esser gheen van beede toe ghesindt, so sal.fol. 2ri43 hij commen up haer broeders Lieven, Jan oft Gheert van der Spurt, dwelc alle maersscalke sijn. Waert bij aldien datmen dit boucskin vercochte, dwelc vleesch ende bloot ghecost heeft, so salmen den prijs den aeremen deelen. Dit boucskin ende alle anderen boucken sullen menich jaer dueren, ja44 te minsten twee hondert jaer, cyst datmen onder hout dese achtervolghende conditien. Ten eersten,.fol. 2vi45 men sal dit boucskin ende al andere boucken diemen bewaren wilt om eewelic te duerene, weerse sijn van pampiere, fransijn oft parkemente, altoos hauwen ligghene daert alder droochst es ende gheen ghestoffen comt oft en valt. Ten tweesten, men salse nummermeer handelen met vuyle oft vette ende natte handen, want ter stont werden de boucken daer af beplect ende men cans nummermeer.fol.3r huut ghedoen. 39 Bovenaan rubnek in rode Inkt Besiet ende onthout ditte. 4o Deze regel in rode tinkt. 41 Bovenaan rubnek in zwarte Inkt: Wien dit bouxkin toe behoort. 42 Deze regel in rode inkt 43 Bovenaan rubnek in rode inkt. Hoemen alle boucken antieren sal. 44 Bovengeplaatst. 45 Bovenaan rubnek in rode tukt (loopt door tot op volgende bladzijde). Hoemen alle Boucken schoone hauwen sal.

23 `Hoemen alle boucken bewaren sal om eewelic te duerene' 21 Ten derden, men salse bij de viere niet houwen, noch wijde open doen oft open laten ligghen, want aldus soude den rugghe metten banden crempen ende naermaels ter stont breken, voort soude tleer ontpappen ende up niet commen. Ten vierden, men sal nummermeer vueren ende bachten de ghepapte sijden vanden berders trecken, often ware dat <fol. 3x4 6 men de boucken bederven wilde, want als die gheraken af te gaene, so sal den bouc ter stont ontbinden ende commen up niet. Ten vsten, men moet de boucken soe wachten datse niet huut en slaen oft bescemmelen. Want dan werdense ter stont vort ende duergheten van de motten, ofte de stoffe duereet haer selven. Dit ghebuert altoos als de boucken <fol. 4r. sijn tzwinters ghebonden oft qualicken ghedroocht, oft alsmense handelt met natten handen ende int wacke draecht oft legt. Ten visten, men behoerter gheen blaren ofte quaternen huut te scuerene oft te treckene, want alser een beghint te faelgierene dander volghen. Ten 7sten, men sal up de canten oft yevers daer ydel plaetse staet mannekins, wijfkins, sotgens, sottin- <fol. 4vi47 -nekins oft eeneghe taeterijnghe maken oft scriven, want het staet so vuylic als een bouc alsoe besabbert ende bemasschert es.48 Wij sien daghelicx wat neersticheit dat wij doen om ons huutwendeghe cleederen schoene ende suvere te houdene daer met dat wij altemet de werelt behaghen, hoe vele te meer behooren wij te bewarene ende te heerene fol.5r tghuent dat ons sielkin niet alleene laeft ende spijst, maer naermaels brijnct ten eeweghen levene. Ghelijc dat wij in eenen spieghel sien dat ons qualicken staet ende mesvoucht, alsoe hebben wij de qualicu49 aert ende welvaert onser sielen bewesen, bescreven ende beteekent in de boucken. Men pleegt te segghene an de plume sietmen wat vueghel dat es5 ende an eens cleeres boucken sietmen wel wat cleerc dat es. Ende alsoe fol. 5vi5' wertmen gheware an de boucken van de lieden of se reyn van yet te beseghen, goddelic ofte duechdelic van levene sijn. Het es openbaer ende warachtich datmen onder alle de bedijnghen, scrifturen, contemplatien, oratien ende meditatien diemen soude mueghen ghepeynsen ofte ghesegghen, en vindtmen gheen betere, vruchbareghere, saleghere, devotere ende die God alder bequaemst ende ontfanghelicst es dan alleene den Pater Noster, fol. 6r die Hij ons ghegeven ende gheleert heeft. Want hadde Hij yet anders cuenen ghevinden om Hem meerdere lofende heere te sprekene, Hij soudt ons achterghelaten hebben. Niettemin de Heleghe Gheest heeft de devote herten vanden heleghen verlicht, die ons ghelaten hebben devote oratien ende meditatien, om dat ons niet vervelen en soude altoos een ghebet te userene. Ende inder warachticheit men soude niet goets ghepeisen oft ten gaet al up den Pater Noster. 46 Bovenaan rubnek in rode Inkt (loopt door tot op volgende bladzijde). Hoemen alle boucken houwen sal om eewelic gheduerich te sine. 47 Bovenaan rubnek in rode Inkt (loopt door tot op volgende bladzijde): Hoemen alle boucken bewaren ende schoone hauwen sal. 48 Toegevoegd in de marge Ten 8sten, men sal huut gheenen boucken diemen ter heeren hauwen wilt, de kinderen laten leeren. Want wat in haerlieder handen comt, soe wij sien het blijfter oft het bedeerft. 49 Hierna e? doorgestreept. 5o Bovengeplaatst. Ni Bovenaan rubnek in rode Inkt (loopt door tot op volgende bladzijde). Hoe vruchbarich de Pater Noster es.

24

25 J ohan Oosterman De lezer heefteljk Over de bijna primaire receptie van twee vroege drukken (Elckerlijc en Anna Bijns) In Het gevleugelde woord, het in 2007 verschenen boek over de geschiedenis van de literatuur tussen 1400 en 1560, vestigt Herman Pleij de aandacht op persoonlijke notities in een exemplaar uit van Der scaepherders calengier. De bezitter heeft het boekje gebruikt als een soort huiskroniekje, zo blijkt uit het noteren van geboorte- en sterfdata.' Het is een van de weinige verwijzingen in Pleijs boek naar dergelijke sporen van gebruik. Dat wekt in eerste instantie verbazing in een studie die zozeer het vizier richt op het functioneren van literatuur en de receptie ervan, en die de verhouding tussen lezen en voordragen van literatuur haast thematiseert. Dit voorbeeld maakt duidelijk dat het onderzoek naar gebruikersnotities in vroege gedrukte boeken eigenlijk nog in de kinderschoenen staat. Uit de eerste eeuw van de boekdrukkunst zijn (ook in Nederlandse boeken) veel meer gebruikerssporen te vinden dan uit de vakliteratuur, ook de recente, valt af te leiden. Het gaat daarbij zeker niet in alle gevallen om aandachttrekkende voorbeelden. Een kortstondige verkenning in de collectie van de Nijmeegse universiteitsbibliotheek heeft vooral erg veel voorbeelden opgeleverd van boeken waarin onderstrepingen, strepen in de marge, handjes en andere aandachtstrekkers voorkomen. Verder zijn heel wat boeken voorzien van aanvullende navigatiemiddelen: paginering, een inhoudsopgave en soms zelfs een register. Soms ook bevat zo'n boek een of meer pagina's in handschrift op een plaats waar enkele gedrukte bladen verdwenen zijn. Het zou de moeite waard zijn eens uit te zoeken hoe de kennelijk verloren gegane tekst werd aangevuld: gebruikte men een ander exemplaar van de identieke druk, of werd soms ook een andere versie van dezelfde tekst overgeschreven? Bovendien hebben heel wat boeken bezittersnotities - beknopte maar uiterst relevante sporen van gebruik die jammer genoeg zelden in bibliotheekcatalogi en bibliografiën vermeld worden. In het onderzoek van Saskia Bogaart naar Van den Proprieteyten der dinghen van Bartholomeus Engelsman is gebleken dat het systematisch nasporen van dergelijke gegevens veel oplevert over de vroege verspreiding en het gebruik van deze encyclopedie.2 Ook in andere opzichten vormt de studie van Bogaart een belangrijk, maar nog goede H. Pleij, Hetgevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur Amsterdam 2007, 611. i. S Bogaart, Geleerde kennis in de volkstaal. Van den Proprieteyten der dinghen (Haarlem 1485) in perspectief. Hilversum 2004,

26 24 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) deels op zichzelf staand voorbeeld van onderzoek naar vroege gedrukte boeken waarin ten volle recht wordt gedaan aan de informatie die gebruikers hebben achtergelaten. Boeken met uitvoerige gebruikerssporen mogen zeldzaam zijn - zowel de Nijmeegse inventarisatie als de studie van Bogaart doet dat vermoeden - er zijn heel wat boeken waarin kleine notities, verbeteringen en onderstrepingen te vinden zijn. En ook kleine sporen kunnen als bewijsmateriaal dienen voor hoe boeken gebruikt werden. Zeker wanneer de gegevens uit een groot aantal boeken beschikbaar zouden zijn, vallen er wel degelijk goed gefundeerde conclusies te trekken over de manier waarop boeken gelezen en gebruikt werden. We kunnen dan zien of er verschillen bestaan tussen Latijnse boeken en volkstalige, tussen fictionele teksten, geestelijke en juridische teksten. We kunnen misschien iets meer te weten komen over het kennisniveau van groepen gebruikers. Maar om op dit soort vragen een antwoord te krijgen, is een grootschalige inventarisatie nodig en zover is het nog lang niet, zeker niet voor boeken uit de Nederlanden. Er bestaat bovendien nog te weinig het besef dat het de moeite waard zou zijn vast te leggen wat er is. Nederlandse bibliotheken maken in catalogi niet steevast melding van bezittersnotities, gebruikerssporen, eenzovoort en onderzoekers - ikzelf niet uitgezonderd - maken gebruik van vroege drukken zonder zelfs maar in een voetnoot melding te maken van de sporen die contemporaine gebruikers hebben achtergelaten. Het is ook veelzeggend dat de casus die ik hier presenteer - de Elckerlijc en twee bundels met gedichten van Anna Bijns - niet voortkomen uit systematisch onderzoek, maar twee toevallige vondsten zijn. Bovendien gaat het om bronnen die al lang overbekend zijn. Dat er niet eerder werk is gemaakt van de gebruikersnotities in de twee hierna behandelde boeken, laat zien dat we nu vragen stellen die eerder niet gesteld zijn: gebruikersnotities worden nog vaak gezien als aantasting van een boek: `We have mixed feelings about it, sometimes quite strong ones, such as shame and disapproval', aldus Heather Jackson in haar meesterlijke Marginalia. Readers writing in books.3 De opvatting dat marges onbeschreven dienen te blijven, is er een van eeuwen her, zoals blijkt uit het in het voorgaande artikel uitvoerig besproken tekstje uit de vroege zestiende eeuw over het verzorgen van boeken: `men sal up de canten oft yevers daer ydel plaetse staet mannekins, wijfkins, sotgens, sottinnekins oft eeneghe taeterijnghe maken oft scriven want het staet so vuylic als een bouc alsoe besabbert ende bemasschert es.'4 De afkeer van bekrabbelde bladzijden is duidelijk: `Het staet so vuylic.' Maar terecht stelt Jackson meteen na de hiervoor gegeven constatering de vraag: `Why do we? Why should we?' Waarom voelen we ons ongemakkelijk bij het zien van bekladde bladzijden? Uit esthetisch oogpunt valt het te verklaren, maar wie wil weten hoe boeken gebruikt werden, moet blij zijn met ieder spoor dat welke lezer dan ook heeft nagelaten. 3 H.J. Jackson, Marginalia. Readers wnttng to books. New Haven/London zooi, 4. 4 Zie de bijdrage van Porck & Porck in dttjaarboek.

27 De lezer heeftgelijk 25 Elckerlijc Den spieghel der salicheit van Elckerlijc is een toneeltekst uit het einde van de vijftiende eeuw.5 Het spel van zinne is waarschijnlijk in Antwerpen opgevoerd en kort daarna in druk verschenen. Daarbij kreeg het de aanduiding `spiegel' en moet het van speeltekst tot leestekst zijn geworden. De oudst bekende druk, die van Christiaan Snellaert uit Delft, zou niet de editio princeps zijn maar een slordige herdruk daarvan. Die slordigheid, bijvoorbeeld zichtbaar in het vaak corrupte rijm, komt voor in alle drie bewaarde drukken. Omdat het hier echter een boekje betreft dat bedoeld was om te lezen werden die fouten niet als storend ervaren, zo is wel verondersteld. Het handschrift heeft veel minder onregelmatigheden in het rijm - volgens sommigen omdat het teruggaat op een oudere en minder corrupte druk. Juist om die reden is het handschrift vaak gebruikt voor emendaties in de talrijke moderne tekstuitgaven van de Elckerlijc.6 Van de vier bekende bronnen is het boekje in de Haagse Koninklijke Bibliotheek de minst geraadpleegde: de druk van Snellaert is de oudste bron, de druk van Vorsterman is de enige complete tekst in druk, en het handschrift is de meest regelmatige tekst - ook al is de kans groot dat dit niet komt omdat het naar een oudere druk is afgeschreven maar eenvoudig omdat de kopiist zijn voorbeeld op allerlei plaatsen heeft `verbeterd'. Het Haagse exemplaar, gedrukt door Govaert Bac, heeft niets van dat alles: niet de oudste tekst, geen complete tekst, geen `zuivere' tekst. Maar het boekje, dat van filologen en literatuurhistorici nauwelijks aandacht heeft gekregen, blijkt een van de interessantste Nederlandstalige incunabelen uit de KB te zijn, niet vanwege de gedrukte tekst maar vanwege de talrijke gebruikersnotities. Vreemd genoeg worden ze in uitgaven van de tekst slechts eenmaal vermeld en is er in het Elckerlijc-onderzoek nog nooit gebruik van gemaakt. In de eerste helft van de zestiende eeuw is het boekje door een toenmalige gebruiker kritisch gelezen en van aantekeningen voorzien. M. de Haan, die in 1979 een uitgave bezorgde van de vier bewaarde versies van Elckerlijc, schreef hierover: `In het exemplaar zijn veel aantekeningen gemaakt. De aantekeningen dateren van vóór de rubricatie. De aantekeningen zijn onder te verdelen in 3 typen: doorhalingen van de gedrukte tekst (17x); doorhaling van de gedrukte tekst en bijschrift (35x); alleen bijschrift (39x)'.7 Op de eerste bladzijden is er geen spoor van deze lezer te vinden, maar op folio A 5v heeft hij twee wijzigingen aangebracht en beide hebben betrekking op het rijm. In de gedrukte tekst rijmt sinnen op sinnen, en een paar regels verder rijmt desen op desen. Dat kan niet de bedoeling zijn geweest, moet deze kritische lezer hebben gedacht, en hij verbetert het 5 Zie voor achtergronden over Elckerlijc L Stapper e a., Van Abélard tot Zoroaster Literaire en histonschefiguren vanaf de renaissance in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater. Nijmegen 1994, 76-79; en de uitgaven van Ramakers (Manken van Nteumeghen & Elckerlijc Zonde, hoop en verlossing in de late Middeleeuwen. Vert Willem Wilmink; Inl en ed. Bart Ramakers. Amsterdam 1998) en Van Elslander (Den spy eghel der saltcheyt van Elckerlyc. Uiig A. van Elslander. Antwerpen 1985). 6 Een beschrijving en uitgave van de vier bronnen geeft M J.M. de Haan (ed.), De spiegel der zaligheid van Elkerlijk. Naar de bewaarde bronnen uitgegeven. Leiden De Haan, De spiegel, 6.

28 26 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS ) rijm. Zo verandert hij de regel `Dat ghi soe onsuver sijt van sinnen' in `Dat ghi soe onsuver sijt van binnen' omdat `sinnen' identiek is aan het rijmwoord in de voorafgaande regel. Een paar regels verderop wordt `Dat en wil ic niet consenteren in desen' veranderd in `Dat en wil ic niet consenteren wesen'. Hiermee zet hij de toon, want vrijwel alle verbeteringen blijken op de een of andere manier samen te hangen met het rijm, ook al zijn de ingrepen niet altijd zo eenvoudig als in het zojuist gegeven voorbeeld. Een paar bladzijden verderop deugt het rijm opnieuw niet: `versaecht' rijmt niet op `verhuecht'. De lezer streept de woorden `en sijt niet versaecht' door en noteert in de marge: `dat is v doecht'.8 Maar waarop baseert de corrector zich? Hoe komt hij aan zijn verbeteringen? Voor ik de blik richt op enkele ingrijpender aanpassingen, is het goed stil te staan bij deze vragen. Het Haagse exemplaar van de Elckerlijc bevat evidente fouten en de corrector zou deze verbeterd kunnen hebben naar een andere getuige van de tekst. Maar wie de bewaarde versies naast elkaar legt, constateert dat die in elk geval voor dat doel niet gebruikt kunnen zijn. De onregelmatigheden in het rijm, bijvoorbeeld, zijn even talrijk en de bewaarde drukken liggen in de tekstoverlevering dicht bij elkaar.9 Verloren gegane drukken, waarvan aangenomen mag worden dat deze er geweest zijn, zouden naar verwachting geen fundamenteel andere tekst kunnen bieden. De corrector moet naar eigen inzicht de tekst hebben aangepast. De voorbeelden die hierna ter sprake komen, onderstrepen dit.10 De kritische lezer van het boekje dat hier ter sprake komt, speurt naar onzuivere rijmen omdat onzuivere rijmen hem storen en hij heeft zo te zien voor ieder probleem een oplossing. Toch laat hij hier en daar onvolkomenheden staan en blijkt hij soms ook te ijverig: hij verbetert fouten die geen fouten zijn, maar die door hem zo worden opgevat omdat hij de tekststructuur niet goed doorziet. Met name het gebruik van halve verzen lijkt hem onbekend te zijn. In rijmende toneelteksten, zeker die van de rederijkers, komen vaak halve verzen voor bij clauswisselingen: de eerste spreker beëindigt zijn beurt halverwege het vers en de volgende spreker voltooit het vers. De navolgende passage laat goed zien waarover het gaat: Q Maghe. Tuwen ghebode stout ende koene. If Neue. Elckerlijc hebdi ons te doene Dat segt ons vrij IF Maghe Hier sijn wi neue 8 De spteghel der salichett van Elckerlyc. Antwerpen. [Govaert Bac.1501?),1 A8v. Ex. Den Haag, KB, 231 G Zie bijvoorbeeld De Haan, De sptegel, De veronderstelling dat het om een exemplaar zou kunnen gaan dat ten behoeve van een opvoering is bewerkt, is uitermate onwaarschijnlijk. Geen van de aanpassingen heeft specifiek betrekking op aspecten die met enscenering samenhangen.

29 De lezer heeftgelyk 27 Ja sonder verlaet Wi sijn tuwen besten wat ghi bestaet Al woudi yemant doot slaen Wij helpen v daertoe ((Neue Wat het moet alsoe staen. Salment maeschap te recht orboren.h De maghe neemt de beurt over van de neve halverwege een vers en de neve neemt vervolgens een paar regels verder, opnieuw halverwege een vers, diens beurt weer over. In moderne tekstuitgaven worden halfverzen daarom meestal weergegeven zoals ze hierboven staan afgedrukt: de eerste helft van het vers tegen de linkermarge, de tweede helft halverwege de regel. De lezer herkent meteen wat er aan de hand is. Lastiger wordt het die halfverzen te herkennen wanneer alle regels tegen de linkermarge worden gezet, zoals het geval is in veel zestiende-eeuwse drukken. Dan moetje als lezer bekend zijn met het fenomeen om te herkennen wat er aan de hand is. De zestiende-eeuwse lezer van de Elckerlijc gaat hier in de fout. Kent hij het fenomeen niet? In elk geval meent hij onregelmatig rijm te zien. Hij lost het geconstateerde probleem rigoureus op. `Ja sonder verlaet' vult hij aan met `tot di' zodat het rijmt op `Dat segt ons vrij', oorspronkelijk de eerste helft van het vers. Het niet in het rijm passende `Wij helpen v daertoe' wordt zelfs zonder meer doorgestreept: de gemakkelijkste oplossing voor dit probleem. Meteen grijpt hij ook in in het vers dat daaraan voorafgaat. Het is een van de weinige ingrepen van deze zestiende-eeuwse lezer die niet gemotiveerd zijn door de behoefte het rijm te zuiveren. Kennelijk vond hij de stoere taal van de maghe, die bluft dat hij wel een handje wil helpen om iemand dood te slaan, toch iets te ferm. Gewoon slaan is goed genoeg, moet hij gedacht hebben t610itAraEiftnw ^cx1^r^tionw I idodegtosseisti ^^ ^ q^ac'tintiliont1illiestel$mcl Printeirret`~ leittse lmatiottaantilotitant. ^.^^^ dlipiebimissinienwitcanto illdaqmctstimsontigger OM* Willman*^taláotdatxie ^ tingopdgtimaillett0at11 %il1setmenptio weal Al a^ct1t0^^^. a ^^^ ^^, ilketitaotreq'nategliartiour' (Odor*. IMusinentarnitionottfernioeṅ icstos '^inetat 4inotieflionfamoilirnen Alwaticlietteltwati abentitodalgoilaktebegalns. Ilinuiltosdrtstie estop ifillslotudionlimige ibotraterakibtespnetaoaintat ^^ ^^ I^ ^ :04101kCitinp1Ct; 't : leonsnaask COWIN tia_lleopagnoverpidnii Figuur i. De spteghel der saluhett van Elckerlyc Antwerpen. [Govaert Bac: 1501?J Den Haag, KB, 231 G 51. C. B3v-4r 11 De Haan, De spiegel, 44 (H. vs )

30 28 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Hoe talrijk de verbeteringen ook zijn, meestal blijven ze beperkt tot de laatste woorden van een vers: daar waar het rijm te vinden is. Een enkele keer vervangt de corrector een volledig vers, zoals in het laatste voorbeeld dat nu ter sprake komt. Elckerlijc is in gesprek met Duecht, het enige personage waarop hij uiteindelijk kan vertrouwen. Het korte fragment bevat twee verzen die in halfverzen gesplitst zijn: Siet v ghescrifte ende uwe wercken Hoe dat sy hier legghen Ir Elckerlijc Gods cracht wil mi stercken Men siet hier een letter niet die reyn es Is dit al mijn ghescrifte 1r Duecht Seker ick meensl2 Figuur 2: De spte8hel der saluhett van Elckerl jc. Antwerpen. [Govaert Bac. 1501?] Den Haag, KB, 231 G 51. L Civ

31 De lezer heeft8ehjk 29 De corrector herkent ze niet en gaat te werk op een manier die we van hem kennen. Het eerste halfvers - `Hoe dat sy hier Iegghen' - wordt doorgestreept waardoor `Siet u ghescrifte ende uwe wercken'rijmt op `Gods cracht wilt mi stercken'. De oplossing voor het tweede vers dat gesplitst is, heeft wat meer voeten in de aarde. De gedrukte tekst, uitgesproken door Elckerlijc, luidt: `Men siet hier een letter niet die reyn es/is dit al mijn ghescrifte', waarna Duecht antwoordt `Seker ick meens'. Het is de tweede helft van een vers, en oorspronkelijk luidde dit `Seker ick mein es'. Maar ook hier herkende de lezer van dit boekje het halfrijm niet en hij moet even nagedacht hebben over de oplossing die tot zijn meest rigoureuze ingrepen behoort. Hij verandert `die reyn es' in `die is reyne' en hij dicht aansluitend een nieuw vers. `Men siet hier een letter niet die is reyne/och och ic moet weinen'. Hij laat Elckerlijc de woorden spreken die hij zelf gedacht moet hebben toen hij in de weer was met dit rommelige drukje: je ziet hier geen letter die deugt; och och ik kan wel janken! Het Haagse exemplaar van de Antwerpse druk van Govaert Bac uit 1501 laat zien hoe een betrokken lezer de door hem aangetroffen tekst aanpast aan zijn eigen esthetische normen. Het rijm moet voor hem belangrijk zijn geweest en vermeende onregelmatigheden poogt hij te verbeteren. Hij verraadt daarbij onbekendheid met de versificatie van de rederijkers, al doet dat niets af aan de waarde van zijn ingrepen. Toch heeft geen van de latere uitgevers zijn correcties serieus genomen. Dat ze in de zestiende eeuw niet zijn gebruikt voor een `herziene uitgave' van de Elckerlijc is niet vreemd: waarschijnlijk waren deze correcties louter bedoeld voor eigen gebruik. De gedrukte tekst zoals wij die kennen, inclusief zetfouten en andere slordigheden, heeft de doorsneelezer in de zestiende eeuw voor weinig problemen gesteld. Dat ook moderne editeurs aan de ingrepen voorbij zijn gegaan, hangt samen met opvattingen over tekstuitgaven die tegenwoordig fundamenteel ter discussie staan. Wie zoekt naar een vermeend origineel van een tekst hecht weinig waarde aan varianten die evident door een latere gebruiker zijn aangebracht. Maar wie zich realiseert dat teksten in beweging zijn, door iedere volgende gebruiker worden aangepast, en dat het zoeken naar een origineel bijna altijd feitelijk onmogelijk is en dat het reconstrueren daarvan methodologisch op drijfzand berust, beschouwt het boekje in Den Haag als een rijke en zeldzame bron. Deze inzichten, fundamenteel aan de orde gesteld in de discussie rond New Philology/Neue Philologie, 13 zijn wel aanwezig in het onderzoek naar de historische Nederlandse letterkunde, maar hebben daar niet geleid tot een principieel debat over methoden en uitgangspunten. 14 Toch laat dit voorbeeld zien dat er voldoende aanleiding is voor een Nederlandse discussie over nieuwe filologie en een verscherpt bewustzijn over de waarde van varianten. 12 De Haan, De spte8el, 6o en 62 (H: vs ). 13 Zie voor een mooi overzicht K. Stackmann, `Neue Philologie?', in: Joachim Heinzle (red.), Moderns Mtttelalter. Neue Bader etner popularen Epoche. Frankfurt a. M /Leipzig 1994, , 414 en J. Wolf, `New Philology/Textkritik: a) Altere deutsche Literatur', in: Claudia Benthien & Hans Rudolf Velten (red ). Germanistik als Kulturwtssenschaft. Eme Emfuhrun8. Rembeck bei Hamburg zooz, i4 Ondanks onder meer W.P. Gerritsen, Wat doen de buren? De medtoneerlanduttek en de bestudenn8 van middeleeuwse literatuur in het buitenland. Afscheidsrede Universiteit Utrecht. Utrecht 2000, 14.

32 30 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Anna Bijns Het werk van Anna Bijns, die in Antwerpen leefde en werkte van 1493 tot 1575, is bewaard in enkele handschriften en in drie gedrukte bundels die herdruk op herdruk beleefden. 15 Ze bevatten haar religieuze, vaak fel antilutherse gedichten, die de verdrukte katholieken een hart onder de riem staken. 16 Een in 1541 verschenen tweede druk van de eerste bundel en een uit 1553 daterende derde druk van de tweede bundel zijn al vroeg samengebonden en behoren tot het bezit van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. 17 Deze boekjes zijn bekend vanwege de karikatuur van Anna Bijns die een zestiende-eeuwer in de letter 0 tekende. Je komt het plaatje tegen overal waar sprake is van de Antwerpse dichteres. Maar wat de boekjes verder bevatten, en wat de achtergronden van de tekenaar zijn, kom je nergens tegen. Het is alsof niemand deze boekjes nog heeft bekeken nadat er eenmaal een foto van het karikatuurtje was gemaakt. Opnieuw gaat het echter over een bron die een fascinerende inhoud heeft. De tekenaar van de karikatuur heeft namelijk veel meer sporen nagelaten en daarmee zijn dwingende interpretatie van de gedichten aan ons voorgelegd. Meteen al de inhoudsopgaven van beide bundels maken dit duidelijk. Die van de tweede bundel is het meest uitvoerig van aantekeningen voorzien. 18 De opeenvolgende refreinregels zijn van een nummering voorzien, sommige regels zijn gemarkeerd, maar opvallender: rechts zijn typeringen van de inhoud genoteerd die laten zien wat de schrijver van deze notities belangrijk vond in Bijns gedichten. Figuur 3: Buns, A., Dit is een schoon ende suyverhijc boeaken [...]. Antwerpen: Vorsterman Amsterdam, IISG, Akademie-bibliotheek G 296 s. f. G6v 15 L. Roose, Anna Buns. Een redenijkster uit de hervormingstijd. Gent 1963, Over Bins is veel geschreven. Een mooi overzicht over leven en werk geeft Pleb, Het gevleugelde woord, Amsterdam, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Akademiebibhotheek G 296 s. 18 A. Buns, Het tweede boeck vol schoone ende consnghe refereynen ( ) Antwerpen: Van Ghelen [1553], f Aar-v. Ex. Amsterdam, IISG, Akademiebibliotheek G 296 s.

33 De lezer heeftgelijk 3 1 Figuur 4: Buns, Anna Het tweede boeck vol schoon ende consttghe refereynen [...J. Antwerpen: Van Ghelen [1553] Amsterdam, IISG, Akademiebibliotheek G 296 s. f Aar Refrein 7, Hierom gaet de werelt also si gaet, handelt volgens de commentator over beeldenstorm en papenhaters. En naast de verwijzing naar refrein io staat `beldenbrekers kelken ciborien'. In de tekst van refrein 7, die verderop in de bundel staat afgedrukt, staat de regel: `Datse de beelden willen werpen uter kercken'. 19 De commentator heeft juist deze woorden op drie manieren gemarkeerd: door middel van een handje, een onderstreping en het marginale Nota belden'. De markeringen wijzen op het grote belang dat deze regel voor hem gehad moet hebben. Het gaat in deze passage over de aanhangers van Luther, waarover weinig goeds te melden valt. Verderop in het gedicht staat nog: Kelcken cyborien tis al goey ware si verbernen de beelden si breken de clocken Op verboden tijden si int openbare sonder vreese vleesch als honden slocken Anna Bijns meet breed uit waaraan deze ketters zich te buiten gaan, en de zestiendeeeuwse lezer van haar gedichten stemt hiermee uitdrukkelijk in. Vooral de schending van kerken, beelden en het heilig sacrament hebben zijn grote aandacht. Hij moet getroffen zijn door de actualiteit ervan. Maar wanneer schreef hij zijn aantekeningen? 19 Bijns, Het tweede boeck, f Ear.

34 32 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Figuur 5: Bijns, Anna. Het tweede boeck vol schoone ende consnghe refereynen [...]. Antwerpen: Van Ghelen [1553]. Amsterdam, IISG, Akademiebibliotheek G 296 s. f. E3r Verschillende aanwijzingen maken dit duidelijk. Op heel wat plaatsen is in Bijns' gedichten sprake van `Lutherianen', de door haar vermaledijde aanhangers van Luther. Maar voor de lezer van dit boekje zijn zij kennelijk niet het grootste gevaar. Hij verandert steevast het woord `Lutherianen' door `Gheuzen' 20 - en alleen dat al dateert zijn optreden na het voorjaar van Preciezer nog is de notitie waarin de inhoud van een refrein van Bijns wordt verbonden met het `eerloep der [ke]ttrjen totten {ja]ere xvc vi ende 67'.21 Het was een roerige tijd, met als `hoogtepunt' van de onlusten de beeldenstorm, die voor het eerst in augustus 1566 woedde in Antwerpen. Godevaert van Haecht beschrijft in zijn kroniek over de gebeurtenissen op 20 augustus dat de calvinisten begonden na 't singhen te smyten en te breken alle de beelden, en autharen en sonderlinghe de beelden in de kisten: dat wordt al gerooft; groote smedenhamers en ander bylen waeren er Naest genoech, daer se alle der kercken cameren en afsluytinghe met sulcx gewelt mede openden: en daer en bleef niet geheels in de gansche kercke. (...) Ende geen heere der stat en dorst hem laten sien, om te beletten: sulcken vreese was onder haer22 20 Zie bijv. Bijns, Het eerste boeck, f Jiv 21 Bijns, Het tweede boeck, f. J6v. 22 R.G E van Roosbroeck, De kroniek van Godevaert van Haecht over de troebelen van 1565 tot 1574 te Antwerpen en elders Antwerpen , 98.

35 De lezer heeftgelijk 33 De onderstrepingen, markeringen en korte toevoegingen in de twee refreinbundel van Anna Bijns getuigen van de enorme indruk die de opstand in deze jaren naliet bij de lezer van dit boekje. En zijn haast militante instelling blijkt wel het sterkst uit twee liederen die hij aan het einde van de tweede bundel heeft toegevoegd. Het eerste is een sterk ironisch, haast sarcastisch lied waarin de geuzen worden aangespoord de papen eens stevig aan te pakken: In kerken ende cloesters doet gewelt aldijnck na uwen sijnne steldt end dodet sonder sneven Papen end monnijken altoes queltt soe moechdij sijn verheven In het tweede lied, evenzeer doortrokken van ironie, toont de schrijver zich strijdvaardig: Sie sceijnden orghels. de stroppen om haer gorgels haer steecter aff de walghe. hangt sie an de galghe mijt enen baste. ende dat well vaste Sie sullent laten We zien hier hoe een zestiende-eeuwse lezer vanuit de heftige actualiteit omstreeks 1567 zijn commentaar schrij ft in gedichtenbundels van enkele decennia eerder. Hij leest het werk als een treffende illustratie van recente gebeurtenissen. Maar Bijns heeft het in haar gedichten natuurlijk niet over geuzen en ze schrijft niet over de gebeurtenissen in de zomer van 1566 als ze iconoclasten beschimpt. Zij schreef haar gedichten grotendeels in de jaren twintig van de zestiende eeuw. Maar ook toen verwees ze naar de actualiteit: al in 1522 verwijderden aanhangers van Luther de beelden uit kerken in Wittenberg, in een poging de geschriften van hun grote voorbeeld om te zetten in daden.23 De felle woorden van Anna Bijns, actueel toen zij ze schreef; kregen in de zomer van 1566 een nieuwe actualiteit. En die ene lezer heeft in haar gedichten een haast profetische vooruitwijzing naar zijn eigen tijd gezien. Slotbeschouwing Over Elckerlijc en Bijns is veel geschreven en er zijn de nodige pogingen gedaan dit werk in hun eigentijdse context te plaatsen, om zo beter te begrijpen hoe literatuur eertijds functioneerde. Maar de verhouding tussen tekst en context is gecompliceerder dan uit veel studies naar voren komt: de tekst is gevormd door andere teksten en contexten, maakt deel uit van die contexten, en vormt zelf weer nieuwe contexten. De context is 23 Over deze commentator uitvoeriger J Ke(?ler, `Anna in veelvoud. De relatie tussen auteursrepresentatie en interpretatie in de poezie van Anna Bifins', m. Jaarboek De Fontein (ter perse)

36 34 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) niet statisch en de tekst is dat evenmin. Niet alleen verandert een tekst in het proces van overlevering, ook verandert ze door de telkens nieuwe betekenisgeving. De sporen van twee toegewijde en betrokken gebruikers laten dit duidelijk zien; het zijn vormen van vastgelegde primaire receptie, maar ook vormen van receptie die in het onderzoek naar het functioneren van deze literatuur tot op heden geen rol hebben gespeeld. Ze laten zien dat de ruimte die contemporaine lezers namen bij het interpreteren van teksten veel groter was dan wij ze vaak gunnen in onze `studeerkamerreconstructies'. En wie ter discussie wil stellen of het hier wel primaire receptie betreft en of de lezers zich niet te ver begeven buiten wat de intentie van de auteur zou kunnen zijn, moet zich realiseren dat wie over primaire receptie spreekt dit doorgaans niet beperkt tot receptie in het jaar van verschijnen van een tekst, en dat auteursintenties veel minder belangrijk zijn dan veel onderzoekers aannemen. Wat vindt de auteur? is een veelgestelde vraag. Maar zeker zo relevant is de vraag naar de lezer of luisteraar: die bepaalt de betekenis van een tekst. De lezer heeft altijd gelijk!

37 Kees Boterbloem `Met een beschaafder Penne... The Making of Drie aanmerkelijke en seer rampspoedige reysen: A Case of Early Modern Ghostwriting Despite the appearance of his name on its cover and in the introduction, the North- Holland sailmaker and sailor Jan Struys (c.1629-c.1694) could hardly have written the very successful book Drie aanmerkelijke en seer rampspoedige Reysen door Italien, Griekenlandt, L j flandt, Moscovien, Tartarijen, Meden, Persien, Oost-Indien, Japan, en verscheyden andere Gewesten that appeared in Amsterdam in 1676 (see figures 1 and 2), for he was illiterate at the time of his second marriage in Instead, the anonymous author for whom Struys fronted was a skilled writer who had previously proved his mettle for one of the two publishers, Jacob van Meurs (161 7/18-168o). By means of this new book, this author was able to continue the project of a chorographic overview of Africa and Asia upon which he and other authors publishing with Van Meurs and company had embarked in the middle of the Reysen is both adventure tale and chorography, which renders an account of the travels undertaken by the sailmaker Jan Struys to the Far East, Mediterranean, Muscovy, and Iran between 1647 and The work pays particularly attention to parts of the world less familiar to Dutch contemporary readers, such as Madagascar, Thailand, Taiwan, Japan, the Aegean Sea, the Volga river, Livonia, or the Caucasus and >< J.J. Struys, Dne aanmerkelijke en seer rampspoedige Reysen(..). Amsterdam: Jacob van Meurs en Johannes van Someren, 1676 (From here: Reysen) Licenses for the banns of weddings (of 1658 and 1668) in Amsterdam involving a Jan Janszoon Struys, varens8ezel, may be found in the GemeentearchiefAmsterdam, Doop, Trouw- en Begrafenisregister 478, page 462 and 491, page 11. No other Jan Janszoon Struys, sailor, can be found for this period in this archive; apart from being identified as a mariner, the age of the groom is that of Struys the protagonist of Reysen. To gain an idea of the Reysen's success, the Russian National Library in St. Petersburg today still has 23 editions of the book (two books may be the same original Dutch version of 1676) in its collection: five in Dutch, eleven in French, four in German and two in English, see In the 1930s the first integral Russian translation was published (A. Morozov, ed., Tn puteshestvtta Ia.Ia. Strew. Moskva 1935). See further the Appendix below 2 Chorography A work which attempts to systematically describe a country or region (countries, regions), following the method of the Greek geographer Ptolemaeus (see S. Mund, Orbis Russtarum Genése et développement de la représentation du monde 'nisse' en Occident a la Renaissance Genève 2003, 171) 3 Following Marijke Barend-van Haaften's categories, it should be called a 'reisbeschrijving' (see G Verhoeven, P. Verkruijsse, `De vele gezichten van Bontekoe,' in. G. Verhoeven, P. Verkruijsse [eds), Iournael ofte Gedenckwaedige beschrtivtnghe vande Oost-Indische Reyse van Willem Ysbrantsz. Bontekoe van Hoorn Zutphen 1996, ).

38 k 4. #4,. ' T AaiSTERDAM; by. van Meuar`s, ar& %'auanéa van Sontesen 2t,p,ack-orrisoirers anno y6yy., ^. comirwi. Figure i Frontispiece to Dne aanmerkelijke en seer rampspoedige reysen. A man being shot with arrows while tied to a tree, some Persians watching; the book title is framed by stripped human skin. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 893 E 2

39 `Met een beschaafder Penne...' 37 j. j, S T R tj Ys Drie aanmerkeli}ke en feer rrumpfpoedige REYSEN, er: stalie^, Gr iekenlandt, ÏMvfcovien, TattanlCO,euhden, iergeo,oolt-tndien,^ap^a, en verfcheyden aadereotwdlea. k, War tierqtaawaden, Veen, door den Meat 60 ot venlav. 414aTa *aam. INlxcaa SIIiW:t,a e ^^ ^ftt, ^p oifutfini a+ sorrax;at, iodt,:ia M r Figure z: Titlepage to Dne aanmerkelyke en seer rampspoedige reysen. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 893 E z Iran. The tale of Struys's progress is regularly interrupted by exegeses about the exotic cultures and environment of these regions. By far the most pages are dedicated to his third journey (which started in September 1668 and lasted until October 1673), which takes Struys from Riga via Moscow, Astrakhan, Isfahan, and Bandar-e-Abbas to Batavia4 (see fig. 3). The adventurous quality of the sailmaker's trials and tribulations really comes alive (among other things, he is enslaved by Dagestani) when he wanders in the borderlands of the tsar's and shah's empires in this third section. Even in this part, nonetheless, the static descriptive parts about foreign societies and flora and fauna still take up considerable space. A capitalist venture Jan Struys's role in the creation of the book was however greater than just lending his name to Reysen. Struys provided the Ur-narrative framework of the book, by telling his 4 This is underlined by the inclusion in Reysen of two letters that complement Struys's account oldie harrowing adventures that befell the Dutch crew (of which Struys was part) at Astrakhan and in the Caucasus (see `Extract uyt een Brief,' in: Reysen, 1-4, and David Butler, `Extract Uyt den Brief,' in: Reysen, 5-34). These are placed at the beginning of the book and have a separate page numbering.

40 -vaetende 38 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) stories for a fee to someone wielding `a more polished pen than mine' ('een beschaafder Penne, als de mine'), who readied them for print.5 Struys's rationale in doing this was purely economic, understandable for someone living in a country in which most of the indigent and elderly were dependent on charity. In 1675 and 1676, when he recounted his voyages, Struys faced an uncertain future for, despite all his strenuous travel, he had not been able to save any substantial means to provide for his old age: telling his tale for a fee was for Jan Struys a way to receive a kind of (modest) pension. Van Meurs and his partner Johannes van Someren (t 1678) appear to have recognized that Struys's stories could serve as the narrative framework ofa book more exciting than previous installments of Van Meurs's endeavour to publish a cosmographic overview of the entire non-european world, of which the last issue, Olfert Dapper's Asia, had appeared in Van Meurs had issued lavishly engraved folio-sized books by Dapper ( ) and Arnoldus Montanus (c ) on Africa, the Americas, and parts of Asia, but some regions remained to be described, such as the huge landmass of today's Russian Republic, while other areas had been presented in a rather sketchy manner.? Concomitantly, the Republic's economic hardship resulting from the wars with Louis xiv's France, Stuart England and the Imperial bishops of Cologne and Munster, had made readers reluctant to purchase expensive folio editions of the kind produced by Van Meurs earlier, and stalled the completion of the series. 8 Van Meurs seems to have been saved from this impasse in 1675 when Johannes van Someren published on his own the fairly brief account of the shipwreck of the Dutch ship Ter Schelling in the Gulf of Bengal that appeared in 1675 under the name of Frans Janszoon van der Heiden, a book that sold out quickly.9 In September of the same year, Van Meurs and Van Someren successfully petitioned the Estates of Holland for a copyright licence for fifteen years for three books that entailed: 5 Voorreden aan de Lesers,' in: Reysen, 2. Evidence of Struys's odyssey may be found in various archives (see for instance Rossuskit Gosudarstvennyt Arkhiv Drevntkh Aktov (Moscow) fond 5o, delo 42 (1668), fury 1-4, 41-46; Arkheograficheskaia kommissia, Dopolnentia k aktam utoncheskim. Vol. 5 Sankt-Peterburg' 1853, ; Nationaal Archief (Netherlands), VOC Archief, Generale Missiven: Batavia to Heeren xvii, 19 december 1671, ) and in Historisch Verhael of Beschryving van de Voyagte gedaan onder de Suite van den Heere Koenraad van Klenck. Amsterdam- Jan Claesz. ten Hoorn, 1677, written by Balthasar Coyett. See my forthcoming The Fiction and Realty o f)an Strays. A Seventeenth-Century Dutch Globetrotter Houndsmills 2008 or Dapper, Asia o f Naukeurige Beschryving van het Rijk des Grooten Mogols en een groot gedeelte van Indien (..) Amsterdam. J van Meurs, A cosmography is a text endeavouring to present an encompassing overview of the human societies and nature across the globe Dapper, Naukeurige Beschnjvinge der Afrikaensche gewesten (...). Amsterdam. Van Meurs, 1668; A. Montanus, Gedenkwaerdtge gesantschappen der Oost-Indische Maetschappy in 't Vereentgde Nederland, aen de kamaren van Japan (. ). Amsterdam: J van Meurs, 1669; 0 Dapper, Gedenkwaerdtg Bedryf der Nederlandsche Oosnnduche Maatschappye (..) Amsterdam: J. van Meurs, 1670; A. Montanus, De Nieuwe en onbekende weereld: o fbeschryving van America en 't zuid-land, ver d'oorsprong der Amencaenen en zuid-landers (...). Amsterdam. Van Meurs, 1671; Dapper, Asia. 8 Indicative of this downturn, 250 copies of Dapper's folio-sized description of Africa's second edition of 1676 were still in stock two years later (0. Dapper, Naukeurtge Beschrtjvinge der Afnkaenschegewesten (. ) Second ed Amsterdam. Van Meurs, 1676; see A. Jones, `Olfert Dapper et sa description de l'afrique,' in: Objets interdas. Paris 1989, ). Van Meurs may also have had a surplus of expensive engravings for which he had not recovered the costs (my thanks to Marla Smolenaars for this point) 9 Frans Jansz van der Hei[ij-y)den, Vervarelyke schip-breuk van't Oost-Indisch jacht ter Schelling, onder het landt van Bengale.

41 `Met een beschaafder Penne...' 39 Figure 3. View on Gammeron (Bandar-e-`Abbas), the Iranian port on the Persian Gulf and location of a seventeenthcentury voc factory. Plate after p. 364 in Dne aanmerkelijke en seer rampspoedige reysen. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 893 E z Drie Voyagien na Oost-Indiën, en andere Gedeelten des Werelts: soo Moscovien, Tartarijen, Persien, gedaan door Mr. Wouter Schouten van Haarlem. De tweede door Jan )ansz. Strays; en de derde door Frans)ansz. vonder Heyden: waar in verhaalt worden veele aanmerkelijke en seldsame voorvallen, grouwelijke Zee-stormen en Schipbreuke, ongemeene uytgestane perijkelen en hongersnooden, Zee- en Landt-gevechten, bestormen en veroveren van Steden, harde slavernije, en wonderlijke verlossinge uyt deselve, mitsgaders een kort verhaal van de wetten en zeden van yder der selve Natie.i Van Meurs joined Van Someren in republishing Van der Heyden and in publishing two lenghtier accounts attesting further to the trials and tribulations of Dutch seafarers in their far-flung journeys. 11 Whereas the formula of presenting a personalized tale about Amsterdam: J van Someren, 1675 Van der Heiden's work is more of a `reisjournaal' in Barend-van Haaften's terminology (see Verhoeven, Verkruijsse, `de vele gezichten,' 39). It was probably intended for a broader audience than Struys's lengthier work with its more arcane chorographies (on the popularity of these travel journals by seafarers, the epitome of which may have been Willem Bontekoe's, see `Verantwoording' in. Verhoeven, Verkruijsse [eds], Iournael, 19-33: zo). 10 Reysen, frontmatter. 11 The third book mentioned in preparation here was W Schouten, Oost Indische Voyagie, Vervattende veel voorname voorvallen en ongemeen vreemde geschiedenissen, bloedige Zee- en Landt-gevechten tegen de Portugeesen en Makassaren (...). Amsterdam: J. van Meurs and J. van Someren, 1676, recently republished in modern Dutch (M. Breet, De Oost-Indische Voyagie van Wouter Schouten. Zutphen 2003). Van Meurs and van Someren became partners in 1675, when they also published L. van den Bos, Toonel des oorlogs, opperecht in de Vereenigde Nederlanden (..). 4 vols. Amsterdam: Van Meurs and Van Someren, 1675.

42 40 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) the vagaries of Dutch maritime ventures thus originated in Van Someren's publication of Van der Heyden's tale, the mixture of adventures with the `kort verhaal van de wetten en zeden' of the various `nations' (of which there is still little in Van der Heyden's book), may have been patterned after a text written by the Haarlem-born ship's surgeon Willem Schouten. 12 Schouten had written a manuscript based on the notes he took in Africa and Asia when he served the voc in the 165os and 166os that the publishers acquired by The surgeon had likely found inspiration for his book in the elaborate treatise about Hindu religion and southern India by Philippus Baldaeus ( ), a Dutch Reformed minister whom Schouten had met in India, which had been published by Van Someren with two different partners in Witsen and Dapper The example of Van Someren's initiative in publishing Van der Heyden and the template ofschouten's detailed work (it likely reached the publishing companions in rather advanced form 14) both gave an impetus to the plan to make a book out of Struys's yarns. This project's execution was further aided by the sponsorship ofnicolaas Witsen ( ), the famous Amsterdam city councillor. Whereas Witsen was immersed in organizing the war against France in the mid-167os, he maintained a strong interest in unexplored areas of the world, especially those ruled by the Muscovite tsar. 15 Already on his own visit to Russia in he had begun to take notes for a book on her outlying eastern regions, for which he sought out an interview with the Dutch-Muscovite business tycoon Jan van Sweeden, the very same man who in 1668 brought Jan Struys to Russia to build a ship for the tsar.i6 It is possible that via Van Sweeden's in-laws, the Ruts family (like Witsen's own family long-standing traders on Arkhangel'sk), or via his acquaintances in the voc (in the 169os Witsen would join the Heeren XVII), Witsen found out about Struys's remarkable stories, which intrigued the Amsterdam regent. l7 Witsen was acquainted with Van Meurs, for his father Cornelis had been the subject of a book dedication in Olfert Dapper's first major work, which had been published by Van Meurs 12 The interweaving of 'sciennfic' entries with the narrative of a travelogue can already be found in the form of Bernardus Paludanus's entries in Linschoten's Innerano, see J.H. van Linschoten, Itineraria, voya8e ofte schtpvaert, van Ian Huygen van Ltnschoten (...). Amsterdam: Cornelis Claesz, See M. Barend-van Haaften, 'Inleiding,' in: M Breet, De Oost-Indische Voyagte van Wouter Schouten. Zutphen 2003, 12-20: 16. P. Baldaeus, Naauwkeun8e besch yvmge van Malabar en Choromandel, der zelver aangrenzende ryken, en het machtige gland Ceylon (...). Amsterdam: Van Waasberge, Van Someren and Bakkamude, Sections of Schouten's book were possibly edited by the same person who was the ghostwriter of Dne aanmerkelijke Reysen, for some parts (for example on Iran) seem hardly the result of Schouten's personal observations (see Breet, Oostindische Voyagte, ). 15 Eventually, his notes would become Noord en OostTartarye, ofte bondig ontwerp van enige dier landen en volken, welke voormaels bekent zyn geweest (...). Amsterdam: [no name], 1692 (second edition: Amsterdam: Halma, 1705). 16 See N.C. Witsen, Moscovtsche reyse Journaal en aentekeningen. Eds Th. Locher, P. de Buck. 3 vols. Den Haag , For more on Van Sweeden, see my forthcoming book with Palgrave MacMillan. 17 See J.W. Veluwenkamp, Archangel. Nederlandse ondernemers in Rusland, Amsterdam 2000,

43 `Met een beschaafder Penne...' 41 (for whom it also was his first success).i 8 Witsen thus may have introduced Van Meurs and Van Someren to Struys's stories (and he may helped their publication along by a financial subvention), for which he was thanked in the book's dedication. 19 Van Meurs and Van Someren then decided to use Witsen's protégé Dapper as the writer to transform Struys's tales into a book. 2Ó Alternatively, since `[n]ot long after Dapper's death it was alleged that he had drawn his material from the `diaries of those who have been in foreign places, especially of seamen',' it is possible that Dapper himself brought Struys's stories to the publishers' attention and suggested his own candidacy as ghostwriter, concomitantly winning Witsen's backing for the project.21 The appeal of Struys's stories must have impressed Van Meurs and Van Someren, Dapper and Witsen alike. Fuller of harrowing incidents than Van der Heyden's account, their protagonist sustained a series of sufferings which reminded of Homer's Odyssey, wildly popular among Dutch readers. Educated at their gymnasia, athenea and universities, the burghers who could afford the money and the time to read a book such as Struys's had been taught the canon of the classical Greek and Roman texts. This widespread knowledge of the Iliad and Odyssey and of Herodotus's Histories undoubtedly made Van Meurs and Van Someren even keener to present Struys's stories to a Dutch reading audience. It was thus a felicitous coincidence that Dapper's second work, dedicated to Nicolaas Witsen, had been the first integral Dutch translation of Herodotus's Histories, which included the Greek historian's biography ofhomer. 22 Meanwhile, since Dapper himself hailed from a very modest background (his father was a ropemaker) and seems to have frequently relied on oral testimony of sailors for his other work, he was able to simulate the voice of a man of the people in a sufficiently believable manner and mediate it for an audience more refined than the usual listeners to sailors' lore.23 Given the rich array of raw materials provided by Struys's reminiscing and the presence of such an eminently well-suited writer in their surroundings, Van Meurs and Van 18 Dapper dedicated to Cornelis Witsen his Histonsche beschyvm8 der stads Amsterdam. Amsterdam: J. van Meurs, `Opdracht,' in: Reysen. 20 His translation ofherodotus was dedicated to Nicolaas Witsen (Herodoot van Haltkarnassus nepen boeken der htstonen,8ezegt de Musen. : Beneffens een beschnivtn8 van Homeers leven, door den zelven Herodoot, Uit het Gneks vertaelt door Dr. O.D., Amsterdam, 1665). See E. Haitsma Muller, `De eerste Hollandse stadsbeschrijvingen uit de zeventiende eeuw,' in: De zeventiende eeuw 2 (1993), :103; Jones, `Offert Dapper,' In general for Witsen's patronage, see M. Peters, Neponsme, patronage en boekopdrachten bij Nicolaes Witsen ( ), burgemeester van Amsterdam,' in. Lias i (1998), Li A. Jones, `Decompiling Dapper: A Preliminary Search for Evidence,' in: History in Africa 17 (1990), : 193n38. See also Dozy, `Olfert,' Herodoot van Haltkarnassus negen boeken der hutonen,8ezegt de Musen (...). Beneffens een beschnptn8 van Homeers leven, door den zelven Herodoot. Uit het Grieks vertaelt door Dr. 0 D. Amsterdam: Hieronymus Sweerts,1665. It had also been dedicated to Nicolaas Witsen (see Dozy, `Olfert,' 423). Dapper, a native of Amsterdam, had studied medicine in Utrecht and read a number of classical and modem languages (see C.M. Dozy, 'Olfert Dapper,' in: Tydschnft voor het Aardnikskundt8 Genootschap 3 [1887), : 420). Despite his title, he does not seem to have practiced as a doctor. 23 See Dozy, `Offert,' 415, See on the varies argots P. Burke, Toward a Social History of Early Modern Dutch. Amsterdam zoos, `[Dutch patricians] expressed a heightened sensitivity towards violence and verbal fieriness' (P.C. Spierenburg, Judicial Violence in the Dutch Republic. Corporal Punishment, Executions and Torture in Amsterdam, Amsterdam 1978, 18).

44 42 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Someren decided to have Dapper compose a book consisting of the sailor's adventures interspersed with chorographic sections not yet supplied in their earlier works. The writer's anonymity But if Olfert Dapper is the obvious candidate for the actual authorship of Drie aanmerkelijke Reysen, it begs the question why such a well-reputed author would lend his hand to such an unedifying venture as the anonymous drafting of a text that was to be published under the name of a humble sailmaker. Between 1672 and 1677 nothing new was published under Dapper's name, after publishing weighty tomes at a breathtaking speed in 1663, 1665, 1668, 1670, and 1672, which had gained him a fair amount of fame.24 Even today Dapper's Africa is consulted by scholars as a useful source. 25 Dapper's disappearance from the public eye is thus puzzling, but its clue is likely found in the political context of the Republic's Rampjaar. In 1672 Dapper dedicated his description ofasia to the regent Cornelis de Witt, just before an Orangist mob at The Hague lynched de Witt and his brother Johan. 26 This reckoning had been accompanied by a universal purge of de Witt followers from city councils across Holland. 27 Dapper had flown de Witt's colours in his book, and was forced to lie low. Only in 1676 the clouds had lifted enough for Dapper to have his name reappear on a new Dutch-language publication as the author of the (unchanged) second edition of his work on Africa. And only in 1677 Van Meurs published a new original work under Dapper's name, a chorography on the Near East A virtually unchanged edition of his Africa saw the light in Lach and Van Kley call Dapper `indefatigable,' writing long, encyclopedic and discursive' works (see D.F Lach and E van Kley, Asia in the Making of Europe. Vol 3. Chicago 1993, 493). Montanus, the other author who published such works with Van Meurs, was not under suspicion of political opposition and continued to publish under his own name, and with others publishers as well (see A. Montanus, Kerkelyke historie van Nederland. Amsterdam: Cornelis and Jan van Zwol, 1675). He had been an Orangist in the 166os, see A. Montanus, 't Leven en bedyf der pensen van Oranje. Amsterdam. Arent van den Heuvel and Samuel Imbrecht, On him see Reinier H. Hesselink, `Memorable Embassies. the secret history of Arnoldus Montanus' Gedenkwaerdige Gesantschappen,' in: Quaerendo, 1-2 ( Thus see Jones, `Offert Dapper.' z6 Dapper, Asia, 3-3verso; in a somewhat analogous case, Nicolaas Witsen (who survived the Orangist purges of 1672, see below) excised references to Cornelis de Witt in the 1690 edition of his Scheepsbouw, from which he also stripped the anglophobic parts (see W. Nijhoff, `De anglophobie van Nic. Witsen en verschillende redactien van zijn Scheepsbouw, 1671,' in: Het boek 14 [1925], ; N. Witsen, Aeloude en Hedendaegsche Scheeps-Bouw en Bestier: waer in wytlooptgh werf verhandelt, de wijze van scheeps-timmeren (...). Amsterdam. C. Commelijn, and Broer en Jan Appelaer, 1671, N Witsen, Archttectura navahs et Regimen Nauticum Ofte Aaloude en Hedendaa8sche Scheeps-Bouw en Bestier (...). Amsterdam: Pieter and Joan Blaeu, 169o). Dapper's description of China and the Dutch Embassy sent to the Qjng emperor in the 166os had been dedicated to Johan de Witt in 1670 (`Opdracht,' in. Dapper, Gedenkwaerdt8 Bedryj). For the murder of the brothers and the possible role of William iii in this, see R. Prud'homme van Reine, Schtttertn8 en schandaal; Btografie van Maerten en Cornetts Tromp. Amsterdam 2001, D.J. Roorda, Partij en factie Groningen z8 Dapper, Naukeun8e Beschryvinne der Afnkaenschegewesten, second ed.; 0. Dapper, Naukeun8e beschyving van8antsch Syne en Palesyn of Heilige Lant (...). Amsterdam: Van Meurs, That the book on Africa was reprinted virtually unchanged in 1676 again lends further credence to the idea that Dapper had time and opportunity to dedicate to other projects.

45 `Met een beschaafder Penne.' 43 Helped along by the abatement of the political hysteria that had engulfed the embattled Republic in 1672, Dapper's rehabilitation in the mid-167os was further facilitated by the good offices of Nicolaas Witsen, one of the patrons to whom Reysen was dedicated. Different from his father, Witsen jr. had never been in Johan de Witt's camp, and was actually elevated to Amsterdam's city council to replace the victims of the antide Witt purge. 29 Witsen subsequently developed a good relationship with Stadtholder William III, proving his loyalty and value to the prince by his exertions to defend the country after Trusted by the stadtholder and his adherents, Witsen's could eventually sponsor the reappearance of Dapper's name in public. In the meantime, Dapper worked on the Struys project: The book's praise of the `undeserved support, and... friendship' by Nicolaas Witsen in the dedication of Reysen may express both Dapper's and Struys's gratitude.3i Dapper's fingerprints Besides having time available, a history of publishing with Van Meurs, skill at composing chorographies, a keen patron in Witsen, and motivation (the monetary reward he was tor receive for his work), Dapper's authorship of Reysen may further be detected in a variety of peculiarities of its text. For example, Olfert Dapper's intimate familiarity with the classical tradition is betrayed when Reysen has Struys identify Troy or places associated with Alexander the Great, references an illiterate sailmaker would hardly make.3 2 Furthermore, in both Dapper's own books and in Reysen, the ethnographic-geographical exposés closely follow the classical model pioneered by Herodotus. Behaving like a modern researcher, Dapper had taken notes in private libraries and used unpublished manuscripts in preparing his books.33 Similarly, the writer of Reysen used as his sources printed and hand-written `academic' cosmographies in Dutch and other languages. Especially the work by the Holsteiner savant Adam 0hlschlager ( ), or Olearius, formed a key source in enriching Struys's voyages.34 After their first Cornelis Witsen was on good terms with de Witt faction's in-laws the Bickers and de Graeffs, who dominated Amsterdam's municipal politics (see H. Brugmans, Geschiedenis van Amsterdam. Second ed. Vol 3 Utrecht , , ). 30 According to Roorda, Witsen was a `creatuur' of the most prominent Amsterdam regent who in 1672 chose the side of Orange, Gillis Valckenier (see Roorda, Party, 181, 250). 31 On the politics of book dedications, especially involving Witsen, see Peters, Nepotisme,' 83,103,105. See 'Opdracht,' in Reysen. 31 Reysen, 83, , Jones, `Decompiling,' 172 Witsen's private library contained more than 2,000 volumes at the time of his death in 1717; although it will have been smaller in 1675, it may have been one of the collections mined by Dapper (see M. Peters, `From the Study of Nicolaes Witsen ( ). His Life with Books and Manuscripts,' in: Luis 1 [1994),1-45: Table 3, 13). Rene' Barendse expresses puzzlement with Dapper's `excellent description of Gombroon' in Dapper's Asia, and calls Asia `a strange book for it is unclear how Dapper obtained his information yet it is a veritable storehouse of rare data' (R. Barendse, The Arabian Seas Armonk 2002, 8on15o) This may hint at Dapper's access to voc sources (see below). 34 See the three editions published in 1651: A. Olearius, Beschrtivingh vande nieuwe Parciaensche, ofteto orientaelsche reyse, welck door gelegentheyt van een Holsteynsche ambassade, aen den koningh in Persiengeschiet u (...). Amsterdam: Benjamyn and Roest,1651; A.

46 44 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) publication in 1647, Olearius's publications on Muscovy, the Caucasus and Persia served as a standard of scientific reliability for half a century in the United Provinces and much of Europe.35 Three Dutch editions of Olearius thus saw the light in 16 51, even if the polyglot Dapper will not have needed them.36 Dapper had already happily and openly mined Olearius's work for his own Asia, and now revisited the Beschreibung for Reysen.37 Reysen often summarizes Olearius's more detailed discussion of Muscovite, Caucasian, or Iranian customs.38 But Dapper was an artful copyist, who compiled his text from more than just one source.39 This is evident when Reysen embellishes the alleged barbarity of the Volga Cheremiss further than Olearius's Travels: Whereas the Holsteiner tells of Cheremiss polygamy, Reysen compares the alleged habit of Cheremiss fathers to marry their own daughters to similar customs among the Singhalese of Ceylon: Singhalese men are said to deflower their daughters on the eve of the girls' weddings.4 Nowhere in Reysen is any lengthy Struys visit to Ceylon rendered, although it was an important voc outpost at the time and he did at least once halt there briefly.41 The form and content of the passage make it evident that the tale found its origins in the German travel account of the Swiss voc servant Albrecht Herport ( ), published in German in 1669, and in Dutch in Struys's bizarre metaphor about Singhalese fathers is a literal translation from Herport's description of them in German: `[The father] sagt, daft es ihme gebiihre von dem Baum, den er gepflantzet, die erste Frucht zugeniessen,' which in Dutch became (see fig. 4). `[s]ou ik een Boomken planten, en daar of Been vrucht leesen voor ik die aan een ander overgeef, dat waar een groote slechtigheyt' ('ifl would plant a little tree and would not take a fruit before I would give it to someone else, that were a great evil') 43 Oleanus, Beschnivtn8h van de nteuweparaaensche ofte Onentaelsche rgse, welck door8elegentheytvan een Holsteynsche ambassade, aen den kontngh tn Perstengheschtet ts (. ). Utrecht. L. Roeck,1651,A Olearius, Persutensche Reyse uyt Holsteyn, door Lt^ f landt, Moscovten, Tartanen in Persten (...). Tweede druck, Amsterdam: Jan Jansz., For Oleanus's influence, see P N. Rietbergen, Europe A Cultural History. Seconded London 2006, A. Oleanus, Oft be8ehrte beschretbun8 der neuen ortentaluchen Rose (...). Schleswig Jacob Zur Glocken, 1647; A. Oleanus, Vermehrte New Beschretbun8 der Moskowttuchen and Persochen rase (...). Schleswig. J. Holwein,1656; A. Oleanus, The voya8es & travels of the ambassadors sent by Frederick duke of Holstein, to the8reat Duke of Muscovy, and the King of Perst.. Trans. John Davies London: Thomas Dnng and John Starkey,1662; The Voyages and Travel's of the Ambassadors (...). Second ed. Trans. John Davies. London: Starkey and Basset, Oleanus, too, was mined by Balthasar Coyett (see A.M. Loviagin, `Vvedenie; in: Posol'stvo Kunraadafan' Klenka k' tsanam' Aleksetu Mikhatlovtchu t Fedora Alekseevtchu. Trans. and ed. A.M. Loviagin. St. Petersburg,i9oo, cxx-cxxiil). 36 See note Dapper's Asia discusses the graves of the Persian shahs (Dapper, Asia, 46-47) and some of the towns (for instance Ardabil, see Dapper, Asia, 44-45). 38 Compare for example Olearius, Travels, , with Reysen, , or Reysen, 150, with Oleanus, Travels, Jones, `Decompiling,' o Olearius, The Travels, Soo; Reysen, 176; Mund has observed an mclmation among all Western authors to essentiahze the Volga peoples as the most abject barbarians (Mund, Orbs Russiarum, 299). 41 Reysen, A. Herport, Reise noch Java, Formosa, Vorder-Indien and Ceylon, Ed. S.P. L'Honoré Naber. Den Haag 1930 (originally published in 1669), 133; Reysen, Herport, Rese,133; Reysen, 176. Schouten depicts the people of Ceylon committing `bloedschande' (incest) without specifying it further (Breet, Oost-Indische Voya.te, 293).

47 `Met een beschaafder Penne...' 45 Junius Hare law din% 176 j. t5, T I,.. ^,, ^ fiftcrae let hum Isieebtïptt/in btrip *at #iottot bing atitegtinipfi ^^ ^^^!^^!beratitmaire MiegfOlksiti -tifttog grasp Catmonincialtuni rim/ 'tbmilk 4Pagt,tot xemenved^^ '^,`"` r Otisk4,w,d.. ^^^ ^tn * ^4, ^^a^ of Cry* ribag= eat. ^ ttpt-trettb^tut^ ^tpa^a^ ^: s^^^^ '^^Jadca voor ik ^ r^iir^ore^á, ^vp^^ ^ r '... R EYS ^ E ^, X.41OQFTSTUK., Sp taken o én tdrnb,^te. t;rpate 't^ ' ' t1 denlink*-bodva, _ ^! ver w ^l^ ^'Lea. i^cht yt^éyt ^n c^ pcv+'e» der %7/I^,(. ^11'^k-te ^itf'4fl^ enbefcrttjvl 9antáé S tadf. ' a^ ^.,heyt vaë ` bnk^ ' ^ ^'^C Cof^ ^Derdt'^ ^ * d^ RrJ^p bemachp^ht, Ce f^ebr Zen,r R^in, Ha Heyr van den C^^;^r,,, Y^ sn0 co1^ inl^eaxtara. ^^4A^ x^ ^x^ Ri^r.,.. ^^^^' l^tr^^' *^^^ e!!^l^ 1 yy "/ ^ M.ww^. ^y^^ +^ r ^l i ^ ` ' < < y ^,^jt t., a r ein Figure 4. Page 176 ofdne aanmerkelyke en seer rampspoedige reysen. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 893 E2 Dapper's modus operandi also surfaces in Reysen's description ofthailand. This part bears a close resemblance to a then unpublished manuscript, written in the 162os by the voc officer Cornelis van Nijenrode (Nieuwenroode).44 Witsen's intimate connection with 44 This resemblance was noticed first by G. Venal Smith, who did not explain how the writer of Reysen could have found such a source (see G.V. Smith, The Dutch in Seventeenth-Century Thailand. DeKalb 1977, , ). Compare C. van N(e)ijenrode, `Vertoogh van de Gelegentheijd des Koninrijk van Siam,' in. Kroniek van het Histonsch Genootschap te Utrecht 27 (1872), , and Reysen, 27-44: It shows clearly how Struys 's editor used much of Van Nijenrode's 1622 account to present a description of Siam. Van Nijenrode's work was published for the first time in the nineteenth century (C. van Nijenrode, `Remonstrantie ende verthooninghe der gelegenheijt des conickrijck van Siam,' in- Kronijk van het Historisch Genootschap gevesti8d te Utrecht 10 (1854), ; Van N(e)ijenrode, 'Vertoogh'). The passage on Siam in Reysen does not resemble that of other potential sources such as the works by Jeremias van Vliet or Joost Schouten (Jeremias van Vliet, Hutonael Verhael der Sieckte (...). Tokyo 1956; I van Vliet, Naukeun8e Beschryvin8e van het Koningryck Siam. Leiden: F. Harinck, 1692; F Caron, J Schouten, A True Description of the Kingdoms of Japan and Siam Ed. C R Boxer, New York 1971 [originally published in 1663]). Van der Kraan suggests that the chiefs of the voc in East Asia had Van Nijenrode's Remonstrantie (written in 1622), Joost Schouten's Notitie (1636), and Jeremias van Vliet's Hutonael Verhael (1636) available in manuscript; a version of Schouten's work was published in 1663 (A. van der Kraan, `on Company Business- The Rijckloffvan Goens Mission to Siam, 1650,' in. Itinerano z (1998), 42-84: 48-50).

48 46 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) the voc probably explains how Dapper read this fifty-year old hand-written report 45 Establishing within the description of Siam the sporadic genuine memories ofstruys is even more complicated than elsewhere in Reysen as the entire section seems to err in dating what he had witnessed twenty-five years earlier. This imprecision may have not merely resulted from a faulty memory, but also from a deliberate attempt at obfuscation in order to keep some of the voc's operations secret: Throughout the book, the voc is portrayed as a well-run organization without blemish, and it does not mention a variety of scandals involving the highest voc officials that unfolded during Struys's sojourn in South-East Asia around It may be surmised that the author worked under strict orders not to befoul the Company's reputation or compromise its interests. A hasty job It perhaps surprises that such a skilled writer as Dapper produced a book that has such a rough form. There are several reasons for this uneven quality. Reysen was the writer's first attempt at composing works in this mixed genre, and the circumstances in which it was finished suggest great haste at preparing it for print.47 While the book had been planned since before Jan Struys's departure for Muscovy with the Van Klenk Embassy in July 1675, the manuscript based on Struys's adventures remained unfinished until his return, for otherwise the publishers would not have waited until the last months of 1676 to ready the text for publication.4 8 Reysen was clearly only finalized after Struys's homecoming in October 1676, for it contains entries referring to events earlier that year.49 Before Struys's return from Moscow, his ghostwriter primarily busied himself with compiling Reysen's chorographic descriptions. 45 Witsen joined the voc Heeren XVII in the 169os and remained a voc Board member until his death in 1 717, see for example Pieter van Dam, Beschryvinge van de Oostindische Compagnie. Ed. F.W. Stapel. 7 vols. Den Haag , vol. 1, part 1, 112, Francois Valentin, Oud en Nieuw Oost-Indte, vervattende een naauwkeunge en uttvoenge verhandelinge van Nederlands mogentheyt in die gewesten (...). Dordrecht and Amsterdam. J. van der Braam and G. Onder de Linden, , vol. 1, See John E. Wills, Jr, Review of Colbert, Mercantilism, and the French quest foror Asian Trade by Glenn Ames, in- Annals of the Amencan Academy o f Political and Social Science, March (1998), Neither edition ofwitsen's Noord en Oost Tartarye ever was available for public sale (the wealthy Witsen seems to have entirely financed the printing of both highly limited editions), probably on Peter the Great's request or because of the natural discretion of Witsen who was unwilling tojeopardize his good relations with the tsar (Peters, 'Nepotisme,' 99; N. Witsen, Noord en OostTartaiye, ofte bondig ontwerp van enige dier landen en volken (.). Amsterdam. Halma, 1705 [1692]). See also M.E. van Opstall,'From Alkmaar to Ayudhya and Back,' in: All ofone Company. The VOC in Biographical Perspective. Utrecht 1986, : Hair's remarks seem apposite here: 'All this suggests that Dapper's editing was, by modern standards, sometimes casual and slapdash, that is, it was much as one would expect from an editor of that age producing books of this kind' (see P.E.H. Hair, 'Barbot, Dapper, Davity. A Critique of Sources on Sierra Leone and Cape Mount,' in. History in Africa i (1974), 25-54' 35-36) 48 Nationaal Archief (Den Haag), Archieven der Staten-Generaal 8586 (Verbael), Historisch Verhael. 49 Reference, in a sort of personal style hinting at Struys's direct involvement in composing the passage, is made to the death of tsar Aleksei Mikhailovich, who died in February 1676 (Reysen, 166) More ambiguous is the earlier reference to the death of Kurt Sivertsen Adder, the Danish-Norwegian admiral, in 1675 (Reysen, 75).

49 `Met een beschaafder Penne...' 47 Struys brought unwelcome news to the publishers upon his arrival in Amsterdam: Balthasar Coyett was preparing an account of Van Kienk's embassy for the rivalling publishing house of Jan ten Hoorn (t 17 15).5 It was to include descriptions of the Muscovites' history, customs, and the country's geography, in other words, most of the topics on that part of the world covered in Reysen.5 1 In the last months of 1676 the final draughting of the text was thus completed at forced pace (Struys may have played a role by having the book read to him for his approval). Traces of the great speed applied to preempt the appearance of ten Hoorn's rival publication may be discerned in the discrepancy between the engraved frontpage, which list as year of publication 1677, and the title page, which has Likewise, haste caused the front-matter of the book and the two letters preceding Struys's tales to be printed in Roman script, while the actual journeys appeared in Gothic script.53 A mish-mash of engravings was gathered and included in Reysen. The dedication's text apparently was left unchanged from the version typeset before Struys's return from Muscovy: Rather than thanking Van Klenk for his mediation in the matter of the payment ofstruys's wages owed by the tsar's government (for by the time the book appeared Van Klenk's retinue had been back in Holland for months), it solicits the ambassador's representation ofstruys's grievance in front of the tsar as a future favour.54 Dapper, then, had been asked in October 1676 to complete his text as soon as possible. The modern overtones of seventeenth-century Dutch publishing The production of Reysen attests to the use of ghostwriters within the context of the supremely capitalist publishing world of the seventeenth-century Dutch Republic that is much more common in our own celebrity-obsessed culture.55 Then as now the motives for such subterfuge are obvious: Struys's stories were exciting enough to titillate Dutch (and possibly foreign) readers, but the publishers faced the problem that the sailor could not produce them in written form. As he nicely fitted the type of the archetypical Dutch seafaring hero, the publishers maintained the fiction that Struys wrote 5o Coyett's book, judging from the preface by its publisher Jan Claesz. ten Hoorn, appeared late in 1677 (it is dated 20 November 1677, see Historuch Verhael). Ten Hoorn was to become a major publisher in Amsterdam (see R. Dekker, Humour in Dutch Culture of the Golden Age. Houndsmills 2001, 52). Dutch curiosity regarding matters Muscovite appears evident (and thus the possible demand for a book about Russia) from a pamphlet published in early (Relaes van't8epasseerde voor ende op de Inkomste ende Receptie van den Heere van Klenck Haer Hoogh. Mo8 Extraordinaru Ambassadeur binnen der Moscou, geschiet den 11/21)anuary 's Gravenhage: Jacobus Scheltens, 1676 [KB. Knuttel 7442]). 5 1 It was published anonymously in 1677, see Histonsch Verhael 52 Engraved frontispiece in. Reysen, l 53 `Extract'; David Butler, `Extract' The variation in script is indicative of the transition from Gothic print to Latin print, although Gothic lingered for a while as it was the type taught to children at primary school well into the eighteenth century (Dekker, Humour, 34; see also L Febvre and H.J Martin, The Coming of the Book. London 1976, 83) 54 'Opdracht,' in: Reysen. 55 For its capitalist quality, see Febvre, Martin, Coming, 67, ; E. Eisenstein, The Pnnting Press as an Agent of Change Cambridge 2005, 22, 32-35,44.

50 48 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) the text.56 He was a much more appealing figure to advertise as the book's author than Dr. Dapper, who bore the stigma of a political outcast. For the partnership of Jacob van Meurs and Johannes van Someren, certainly, the strategy paid off, for the book sold well at home and abroad.57 Even if he never received public recognition for his labour on Reysen, the writing of the book provided Dapper with the wherewithal to tide him over until his name could safely reappear publicly. Jan Struys, too, must have received a reward for allowing his stories to be published in the book, although his payment was likely a modest one-time lump sum (even if it still may have seemed significant to him!).58 Struys and Dapper's fame proved enduring. Dapper's `own' work is still used as a source for the historical study of some regions. And jan Struys became immortal as the writer of a book he never wrote For the Dutch fondness for `intrepid nautical heroes,' see S Schama, The Embarrassment of Riches- An Interpretation of Dutch Culture in the Golden Age. Berkeley 1988, See note 1. The book was still valued a century later, when in 1788, in the edition published by Steven van Esveldt of the 17405, its price was listed as four guilders the same price that was charged for a 1691 print ofolearius's work in Dutch, Voltaire's Candtde (the Geneva 1759 edition) was priced at a mere one guilder (see J. van Abkoude, R. Arrenberg, Naamregister van de bekendste en meest in gebruik zijnde Nederduttsche boeken Rotterdam- Arrenberg, 1788, 3 85, 496, 552; Voltaire, Candtde, ou Copt-mime. Genève. Cramer, 1759; J.J. Struys, Dne aanmerkelijke en seer rampspoedige Reysen (..). Amsterdam. Steeve van Esveldt, 1746). 58 Rewards, even for actual authors, remained meagre (see Febvre, Martin, The Coming, ). 59 Recently, Reysen was republished in Russian in Moscow (see G K Kotoshikhin, P. Gordon, J. Streis, Tsar' Aleksei Mikhailovich, Moskoviia t Evropa Moskva, woo).

51 `Met een beschaafder Penne...' 49 Appendix: The Various Versions of Drie aanmerkelijke en seer rampspoedige Reysen6o Under the auspices of Van Meurs (or his widow Annetje Goelet) and Van Someren, the Dutch original (printed in quarto) was translated soon after its publication in German (by Andreas Muller) and in French (by Glanius). 61 But around the same time the work was also already pirated in both languages, even though the publishers received copyright protection in the German Empire as well. 62 By 1683 the first English version appeared ofjohn Struys's Most Perilous Voyages.63 Its translator was John Morrison. The book was probably issued with the permission of the heirs of Van Meurs and Van Someren, since the English publishers (first Smith and then Swalle) seem to have used the engraved plates, clumsily anglicizing their text. As Willem Floor has suggested, the quality of these translations leaves something to be desired, with especially the French version taking considerable licence. 64 By 1685, it seems, the rights to the work in Holland had been transferred to a group of publishers; from that year onward, virtually all versions of the book that were printed were either a reprint of Glanius's French version or of the Dutch original (occasionally parts were left out).65 On behalf of Tsar Peter the Great, a hand-written Russian translation of parts of the Dutch original was produced, allegedly by a Swedish prisoner-of-war, Venedikt 6o See as well M. Poe, Foreign Desmpttons of Muscovy. An Analytic Btbltography of Pnmary and Secondary Sources Columbus, 1995, ; F Adelung, Knnsch-ltteransche Uberstcht der Renenden to Ruf hand bic 1700, deren Benchte bekannt stnd. Vol. 2. St. Petersburg,1846, , A. Morozov, "Parusnyi Master Ian Stress i ego Piuteshestvie," in. A Morozov (ed.), Tn puteshestvua Ia.Ia Stress. Moskva,1935, J.J. Struys, Les voyages en Moscovte, Tartan, en Perse, aux Indes, et en plusteurs autres pats étrangers (..). Trans. M. Glanius. Amsterdam: Veuve J. van Meurs, i681 (quarto); Jan Strausz, Sehrschwere, wtederwerttge and denckwurdtge Reysen, dutch Italhen, Gnechenland, Lifland, Moscau, Tartarey (..) Trans A(ndreas) M(uller) Amsterdam: J von Meurs and J von Sommern, 1678 (folio). 6z See J.J. Struys, Ungluckliche Sch4s-Leute, Oder mirkwtrdtge Reue zwemmg Hollanderen, welche auss Befehl des chnstltchen Reusstchen Keuers, in der Moscau, an grosses Schfgebauet, die Kasptsche See damut zubefaaren (..). Ed. Jakob Redinger. Zurich. Heinrich Muller, 1679 (octavo). Only two further German editions were subsequently printed: Leipzig KF. Kohler, 1797 (translated from a French version) and Gotha and Erfurt: Heunigsche Buchhandlung, French reprints (always translated by Glanius and titled as J.J. Struys, Les voyages en Moscovte, Tartan, en Perse, aux Indes, et en plusteurs autres pats étrangers (...)) appeared apparently in Lyon (twice in 1682, with Amaulry, and with Rey and Plaignard, and in 1684 with L. Plaignard) and perhaps in Madrid (in 1682 and 1684, no publisher indicated). The Glanius translation remained the version copied in French (it was reprinted in 1718, 1720, 1724, 1730, and 1762 in Amsterdam, in 1724 in Rouen, and in 1827 and 1838 in Paris; publishers of most of these versions preferred to remain anonymous). 63 John Struys, The Penllous and most Unhappy Voyages, through Italy, Greece, L feland, Moscovta, Tartauy (...). Trans. John Morrison. London. Samuel Smith, 1683 (quarto); this edition may have been reprinted by Smith in The Votages and Travels ofjohn Strays (...). Trans. John Morrison. London: Abel Swalle, 1684 (quarto) 64 See W. Floor, 'Fact or Fiction. The Most Perilous Journeys of Jan Jansz Struys', in: Jean Calmard (ed.), Etudes Safavides. Paris 1993, 57-68: For the French versions, see in the previous notes. The 1686 edition was published as J.J Struys, Dne aanmerkelijke en seer rampspoedige Reysen (...). Amsterdam: Van der Deyster and Van der Jouwer, 1686 After this editions were published in 1705 (Amsterdam: wed. Gysbert de Groot), 1713 (Amsterdam- n p ), 1730 (Dordrecht: Hendrik Walpot), (Haarlem: Johannes Marshoorn), 1746 (Amsterdam. Steven van Esveldt), and 1760 (Amsterdam. Abraham Cornelisz, an abbreviated version)

52 50 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) S(c)hilling, around The tsar was apparently dissatisfied with it (or perhaps he wanted a more complete version when he realized that it had information about Dagestan and northern Iran, which he was to invade in 1 722): For, in 1718 or so, another translation into Russian was undertaken, based on a French version (the edition supposedly printed in Lyon in the 1684). 66 But nothing seems to have been printed in Russian until the excerpts prepared by Nikolai Novikov in the 1 77os and 178os (it should be remembered, of course, that the Russian elite often read German or French in the eighteenth century) 67 Only in the nineteenth century a more complete version of the Moscovite part of Reysen's third section was presented to a Russian audience, although again based on a French version, not on the Dutch original of Reysen. ó8 In Soviet times, finally, a full translation of the Dutch original was issued. 69 The Russian interest in the book can also be measured by the twenty-two or twenty-three different editions of the book preserved in St. Petersburg's Russian National Library today.7 In recent times, the work has been twice republished.71 In Dutch, Reysen was reworked twice into an adventure story for young adolescents during the twentieth century, but on each occasion the story did not appeal to a large readership (Saerdam's project to present a trilogy based upon Reysen, in fact, never was completed) P.O. Iurchenko, `0 puteshchestvua po Rossi' Golandtsa Stnusa,' in: Russku arkhty' (St Petersburg) 2 (1879), : , ; A Korn'lovich','Ian Insen' Streis' (okonch.),' in: Severnyt arkhty 7 (1824), 26-40: See N. Novikov (ed.), Drevnata rosstskata btblto ftka 1, (January-June 1773), 18-23; N. Novikov (ed.), Drevnata rossttskata bibhofika 2, part 3 (1788), `Puteshestvye po Rossi' gollandtsa Stre'sa,' in: Russku arkhty i (1880), A. Morozov (ed.), Tn puteshestvua Ia.Ia. Stres. Moskva The translator was E. Borodma. 7o The catalogue of this library indicates two different editions of the 1676 original, which seem to be slightly different versions of the same version of the book. 71 G.K. Kotoshikhin, P Gordon, J. Stres, Tsar' Aleksei Mikhailovich, Moskovtta i Evropa. Moskva 2000; J.J. Struys, D. Butler, Tri puteshestvua. Ed. A.I. Tsepkov. Riazan' Both are reprints oldie 1935 Morozov edition. 72 W. van Saerdam, Jan Jansen Strays De omzwervingen van een Zaansch zeilmaker Eerste reis Den Haag 1929; D.J. Douwes (red.), De schnklyke reu vanjan)ansz. Struys, Zaandijk 1974.

53 Djoeke van Netten `7ot8erief ende commoditeyt vande professoren en studenten' Academiedrukkers in de zeventiende-eeuwse Republiek `Een academiedrukker drukt academisch drukwerk' is een stelling die enerzijds te weinig en anderzijds te veel suggereert. Enerzijds produceerden de universiteitsdrukkers veel meer dan alleen werk voor de onderwijsinstelling; anderzijds waren er naast hen ook anderen die de academische gemeenschap van drukwerk voorzagen. De vraag rijst welke opdracht de drukkers kregen die zich in de eerste eeuw van de Nederlandse universiteitsgeschiedenis - vanaf de oprichting van de Leidse universiteit in aan instellingen van hoger onderwijs verbonden. Vervolgens kunnen we ons afvragen in hoeverre zij zich aan die gestelde opdracht hielden. Wie werden er aangesteld door de steeds talrijker wordende instellingen van hoger onderwijs in de Republiek en hoe voltrok zich de opvolging? Wat waren de wederzijdse voordelen voor instelling en drukker? Op deze vragen worden in dit artikel antwoorden gegeven vanuit een comparatief perspectief. De aandacht die er tot nog toe voor academiedrukkers is geweest, was steeds ingegeven door belangstelling voor één persoon of één instelling. Daarbij ging deze aandacht veelal uit van geschiedschrijvers die zich bezighielden met onderwijs en onderwijsinstellingen, en nauwelijks van boekhistorici.' De inbedding van de academiedrukkers in de lokale universiteitsgeschiedenis heeft ervoor gezorgd dat een bredere blik op de eenheid en verscheidenheid van deze groep in de vroegmoderne periode ontbreekt. Een vergelijkend onderzoek zou echter nieuw licht kunnen werpen op de relaties tussen onderwijs, wetenschap en boekdrukkunst. Academiedrukkers in de universiteitsgeschiedenis Vanaf het moment dat de Noordelijke Nederlanden tekenen van onafhankelijkheid begonnen te tonen, ontstond de behoefte aan een eigen universiteit. Dat resulteerde in 1575 in de stichting van de Leidse academie, die als motto `bolwerk van de vrijheid' mee- 1 Dat leidt soms tot onbegrip van de bronnen. Zo is de interpretatie van de afkorting `Acad. Typogr ' volgend op de naam van de drukker, namelijk `that [the dissertation] followed the typography prescribed by the university', een zeer ongebruikelijke- K. Chang, `From oral disputation to written text The transformation of the dissertation in early modern Europe', in. History of universities 1 9 (2004) nr. 2, : 150.

54 52 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) kreeg. De universiteit van Leuven, de oudste van de Nederlanden (142 5), was door oorlogshandelingen nauwelijks meer bereikbaar. Daarbij kwam dat men zich in het calvinistische Noorden juist wilde afzetten tegen de katholieke Leuvense academie door het oprichten van een eigen hogeschool voor de opleiding van predikanten en overheidsdienaren. In het midden van de zeventiende eeuw telde de Republiek vijfuniversiteiten. Na Leiden volgden Franeker (1584), Groningen (1614), Utrecht (1636) en Harderwijk (1649). Daarnaast werden er zogenaamde Illustre Scholen of Athenea opgericht, die vaak kleiner waren en geen promotierecht hadden. Tot de oprichting van een dergelijke instelling werd overgegaan wanneer er in het gewest al een universiteit was of als het stadsbestuur een universiteit vooreerst te hoog gegrepen vond. Zo ontstonden in de eerste helft van de zeventiende eeuw de Illustre Scholen van Middelburg (1611), Deventer (1630), Amsterdam (1632), 's-hertogenbosch (1636), Dordrecht (1636) en Breda (1640). De universiteiten van Utrecht (1636) en Harderwijk (1648) kwamen voort uit eerder (1634 respectievelijk 1599) opgerichte Illustre Scholen. Alleen het Amsterdamse Athenaeum slaagde erin tot een serieuze concurrent van de universiteiten uit te groeien, vooral doordat de stad de financiële middelen ter beschikking stelde om beroemde hoogleraren van elders aan te trekken.2 aet y I0AWNIS MEvasI r Figuur 1. De Leidse universiteit aan het begin van de zeventiende eeuw. Uit: Joannes Meursius, Athene Batavae. Leiden (foto: Dirk Fennema, Haren) 2 Over het Amsterdams Athenaeum: D. van Miert, Illuster onderwijs Het Amsterdamse Athenaeum Illustee in de Gouden Eeuw, Amsterdam Zie ook W.Th.M. Fn.)hof Keuzepatronen van de universiteit to hcstonsch perspernef. Rotterdam 1987.

55 `Totgertef ende commoditeyt vande professoren en studenten' 53 Hoogleraren en studenten waren in de vroegmoderne tijd zowel afnemers als leveranciers van boeken en teksten. Al vanaf het ontstaan van de boekdrukkunst vestigden drukkers zich daarom in de nabijheid van universiteiten, als opvolgers en concurrenten van de producenten van handgeschreven boeken die zich daar in de middeleeuwen hadden gevestigd. Sommige drukkers gingen een permanent samenwerkingsverband aan met een universiteit of school en streefden naar een benoeming tot universiteits- ofacademiedrukker. Ook de Nederlandse universiteiten stelden, meestal direct bij de stichting, een academiedrukker aan.3 Besprekingen van academiedrukkers en hun werk zijn vooral te vinden in universiteitsgeschiedenissen. Zo verschenen in de laatste jaren drie (van vier) delen van Willem Otterspeers reeks over de Leidse universiteit en het boek van Peter Jan Knegtmans over het Athenaeum Illustre en de Universiteit van Amsterdam, terwijl aan Klaas van Berkel de opdracht is verleend tot het schrijven van een soortgelijk werk, te verschijnen bij het vierde eeuwfeest van de Groninger universiteit in De academiedrukkers zijn meestal ondergebracht in een hoofdstuk gewijd aan het niet-onderwijzend personeel van een instelling, evenals de pedel, de bibliothecaris en de muziekmeester.5 Over specifiek academisch drukwerk, zoals disputaties, is wel geschreven, maar het aspect van de productie krijgt daarbij meestal weinig aandacht. 6 Er zijn publicaties over de Groninger academiedrukkers, het Leidse bedrijf van Plantijn, de Leidse Elzeviers en Radaeus, de eerste academiedrukker in Franeker.7 Enkele Bossche en Bredase academiedrukkers komen aan bod in publicaties over het boekbedrijf in die ste- 3 Nicolaes Biestkens, academiedrukker van de Nederduytsche Academie te Amsterdam ( ), produceerde voornamelijk toneelgerelateerd werk en niet voor het onderwijs. Hij blijft in dit artikel dan ook buiten beschouwing. Zie over hem P.J. Koopman, Nicolaes Biestkens en de Nederduytsche Academie', in. De zevennende eeuw 8 (1992), W. Otterspeer, Groepsportret met dame. DI. 1-. Amsterdam 2000-; P.J. Knegtmans, Professoren van de stad. Het Athenaeum Illustre en de Universiteit van Amsterdam, Amsterdam Otterspeer, Groepsportret met dame. Dl. 1, 97-loo, P.C. Molhuysen, `De academie-drukkers', in. Pallas Letdensis MCMXXV. Leiden 1925, , W.B.S. Boeles, Frieslands Hoogeschool en het Rijks Athenaeum te Franeker Dl. 1. Leeuwarden1 878, ; R Aerts, L. Hoogkamp, De Gelderse Pallas Barneveld 1986, 35. R Shiver, `Tot ctraet, vermeerdennge ende heerlyckmaecktnge der universiteit.' Bestuur, instellingen, personeel en financien van de Leidse universiteit Hilversum 2004,18o 6 M. Ahsmann, Collegia en colleges )urldtsch onderwijs aan de Leidse universiteit in het bijzonder het deputeren Groningen 1990, D van Miert,'Retonek in de Republiek. Vormen en functies van academische oraties in Amsterdam in de zeventiende eeuw', in: De zeventiende eeuw 19 (2003), Vgl. Chang, `From oral disputation to written text'. 7 B Ubink, N. Tonckens, Groninger academiedrukkers. Groningen 1949; J. Kingma, F.R.H. Smit, Groninger academuch drukwerk. Bedum 1989; J. Kingma, W.R.H. Koops [c.a.] (red.), Untversttatr leven to Groningen Professoren en studenten/boek en tutseven.) Groningen 1989, en , H. de la Fontaine Verwey,'Silvius en Plantijn', in: Het boek 26 ( ), ; E. van Gulik, `Drukkers en geleerden. De Leidse Officiana Plannniana ( )', in: Th.H. Lunsingh Scheurleer, G.H.M. Posthumus Meyjes, Leiden university in the seventeenth century. An exchange o f learning. Leiden 1975, ; S. Sybrandy, Ltbben en wurk van Aegtdus Radaeus, de earste punter fan de akademy te Frentsjer. Leeuwarden zoos; S. Sybrandy, `Academiedrukkers van de Franeker universiteit', in: J M.M. Hermans, G Jensma [e.a.] (red.), De Franeker untversttettsbtbltotheek in de zeventiende eeuw Beleid en belang van een academtebtbliotheek. Hilversum 20 7, In de uitgebreide literatuur over de Elzeviers krijgt hun werk als academiedrukker geen aparte behandeling: A. Willems, Les Elzevier Histotre et annales ypographiques, Brussel 188o, vooral xlv-li; B.P M. Dongelmans, P.G. Hofnjzer [e a ] (red.), Boekverkopers van Europa Het 17de-eeuwse Nederlandse uttgevershuu Elzevier. Zutphen 2000

56 54 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) den.8 Daarnaast zijn er bronnenuitgaven van gedeelten uit universiteits-, staten- en stadsarchieven waarin gegevens over drukkers zijn te vinden.9 Op deze uiteenlopende publicaties is dit artikel gebaseerd. `Academic texts' Welk drukwerk leverden de academiedrukkers nu precies? Zoeken in de Short Title Catalogue Netherlands (STCN) met 'academic texts' als onderwerpstrefwoord levert meer dan resultaten op, waarvan bijna voor de periode Onder 'academic texts' verstaat men gedrukte teksten die specifiek functioneerden binnen een academische context (universiteit, Illustre School of verwante onderwijsinstelling). Een groot deel van deze teksten, zoals theses, dissertaties, disputaties en oraties, werd voorofachterafuitgesproken en/of verdedigd. Disputaties kunnen worden onderverdeeld in oefendisputaties en disputaties ter promotie (pro gradu). Oraties werden gehouden door hoogleraren, bijvoorbeeld ter gelegenheid van hun inauguratie, de opening van een nieuw college of het overlijden van een collega. h1 Academiedrukkers produceerden daarnaast lesroosters, plakkaten, catalogi, inschrijvingsacten en uitnodigingen. Hoewel veel academisch drukwerk ongetwijfeld niet bewaard gebleven is, neemt het aantal als zodanig gemerkte titels in de STCN dagelijks toe. De hoeveelheid is intussen zo groot dat het zeer wel mogelijk is er kwantitatief onderzoek op te baseren. Voor deze bijdrage heb ik de STCN doorzocht op 'academic texts' en vervolgens de productie door academiedrukkers vergeleken met het totale aantal 'academic texts' dat in de periode en plaats waarin zij werkzaam waren is gedrukt (zie tabel 1). Hoewel meermaals is betoogd dat dergelijke vergelijkingen mede gebaseerd zouden moeten zijn op oplages, aantal bedrukte pagina's en gebruikte vellen papier, is het in dit geval te verantwoorden dusdanige bewerkelijke tellingen achterwege te laten. 12 In het geval van disputaties, die het overgrote deel van het academisch drukwerk vormden, zijn de oplages en formaten (zeker voor een beperkte periode) meestal ongeveer even groot, aangezien deze van tevo- 8 A. Hallema, `Drukkers en uitgevers te Breda tot de aanvang der 19de eeuw', in. De oranjeboom 3 (1950), , C.J.A. van den Oord, `De boekdrukkunst in de steden Bergen op Zoom, Breda en 's-hertogenbosch, een voorlopige schets', in: Vana histonca Brabanna 6-7 (1978), ; idem, Twee eeuwen Bosch' boekbednj f 14So-165o Een onderzoek naar de betekenis van Bossche boekdrukkers, uitgevers en libraners voor het regionale socio-culturele leven. Tilburg 1984, vooral A.P. van Nienes [e.a.] (red.), De archieven van de universiteit te Franker Leeuwarden 1985; P.C. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche universiteit. 7 dln. Den Haag ; G.A. Evers, `Gegevens betreffende Utrechtsche staten-, stads- en akademiedrukkers', in: Hetgrafuch museum 1-5 ( ); G.W. Kernkamp (red.), Acta et decreta senatus, vroedschapsresolunen en andere bescheiden betreffende de Utrechtse academie. Utrecht Nederlands academisch drukwerk werd door buitenlandse studenten vaak meegebracht naar hun vaderland, waar een deel in bibliotheken terechtkwam. Dit materiaal is nauwelijks in de STCN opgenomen. Voor Franeker is een bibliografie beschikbaar: F Postma, J van Sluis, Auditonum Academiae Franekerensis. Bibliographie der Reden, Disputanonen und Gelegenheitsdruckwerke der Universitat und des Athenaums in Franeker Leeuwarden Zie voor een verdere typologie Van Miert, `Retoriek in de Republiek'. 12 Vgl. de discussie in W. Heijnng, `Succes becijferd. Een bibliometrische analyse van het fonds van Gheraert Leeu', in. idem, Profijtelijke boexkens Boekcultuur, geloof engewin. Hilversum 2007,17-36.

57 `Totgenef ende commodtteyt vande professoren en studenten' 55 Tabel 1: Academiedrukkers in de Republiek, zestiende en zeventiende eeuw Percentages `academic texts' door de academiedrukker (in vergelykin8 met het totaal aantal8eproduceerde `academic texts' in de desbetreffende periode) Leiden - Universiteit Willem Silvius Christoffel Planlijn Franciscus I Raphelengius Chnstophorus Raphelengius Jan Jacobszoon Pacts Isaac Elzevier Bonaventura en Abraham Elzevier Daniel (tot 1655) en Johannes Elzevier Johannes Elzevier wed Abraham II Elzevier Pieter van der Aa Franker - Universiteit Aegidius Radaeus Rombertus Doyma Jan Lamrmck Ulderick Balck Idzard Balck Johannes Wellens Hans Gyselaer Harderwijk - Illustre School 1613 Thomas Hendncksz Nicolaes á Wienngen Harderwijk - Universiteit Nicolaes á Wienngen Johannes Toll Johannes van den Houte Albertus Sas Daniel en Petrus Sas (tot 1715) en Albertus Sas wed Groningen - Universiteit Hans Sas Edzard Huysman Daniel van Sanden Edzard Huysman wed Rembertus Huysman Rembertus Huysman wed. 101 van 171= 59 % (laren ) 539 van 671= 80 % 25 van 136=18% 411 van 600 = 69 % 286 van 749 = 38 % 1082 van 1892 = 77 % 1537 van 1655 = 93 % 71 van 534=13% 180 van 228 = 79 % 23 van 25 = 92 % 76 van 82 =93 17 van 20= 85% 35 van 35=100% 373 van 375 =99 % 11 van 11= loo % 9 van 15=60% 7 van 13=54% 61 van 62 =98 % 92 van 94=98% 298 van 423 = 7o % 20 van 44=45% 21 van 52 = 4o % 11 van 15=73% 58 van 108 = 54 %

58 56 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 13 (2006) Vervolg Tabel i. Amsterdam - Nederduytsche academie Nicolaas III Biestkens Amsterdam - Illustre School Broer Jansz Jan Banningh Johannes van Ravesteyn 1679 Jan I Rieuwertsz o Jan II Rieuwertsz Utrecht - Illustre School 1634 Abraham van Herwyck en Hermannus Ribbius Utrecht - Universiteit Petrus (tot 1637) en Aegidius Roman Johannes á Noortdyck Meinardus van Dreunen Francois Halma Willem van de Water 15 (waarvan 9x Blaeu = 6o %) 22 van 24 =92 % 48 van 52 = 92 % 71 van 81= 88 % 9 van 13=69% 92 van 106=87% 27 van 73 = 39 % (geen aanstelling) 370 van 496= 75 % 889 van 96o = 93 % 1243 van 1286= 97 % Deventer - Illustre School Coenraed Thomassen 1662 Joan Cost 1699 Enoch de Vries 's-hertogenbosch - Illustre School Jan van Dockum Steven du Mont 1699 Joannes du Mont Middelburg - Illustre School Jacobus Noenaert Breda - Illustre School Johannes I Janssonius van Waesberge Nijmegen - Illustre School Nicolaes van Hervelt Bronnen Adresboek STCN en gedrukte bronnen (zie noten in artikel) *Aantallen `academic texts' volgens opgave van de Short Title Catalogue, Netherlands (STCN), december 2007 Aantallen z ij n met gegeven indien er minder dan tien 'academic texts' voor de desbetreffende periode in de STCN aanwezig zijn Ongedateerde drukken zijn buiten beschouwing gelaten

59 `Totgenef ende commoditeytvande professoren en studenten' 57.^.#..i1^.. ' INOBITVM nobili^fimi, ornpli^", o^ ptrmu vin D. FREDELICI C ENDER$ abllrlpen toparchi in From dc ind^t^ ti^t^s G^n^C^ ^ ^^^ ^.... P Oa : Curators Figuur z, links: 'Academic text' gedrukt door de Franeker academiedrukker Idzard Balck: theologische disputaties verdedigd onder Chnstiaan Schotanus (foto: Dirk Fennema, Haren) Rechts. Lijkrede voor Frederik Coenders, curator van de Groninger universiteit, gedrukt door de academiedrukker Sas die hier het wapen van de universiteit als drukkersmerk gebruikt (foto: Dirk Fennema, Haren) ren vastgesteld waren. Een voorbeeld van dergelijk onderzoek (met expliciete aandacht voor academisch drukwerk en `de STCN als wetenschappelijk zoekinstrument') is enkele jaren geleden gepubliceerd door jan Bos in een artikel over de Leidse Elzeviers. 13 Vanaf 1620 bezetten leden van verschillende generaties van dit drukkersgeslacht bijna een eeuw lang de positie van academiedrukker. De eerste Leidse 'academic texts' in de STCN stammen uit het jaar De productie van de eerste Leidse academiedrukkers - vanaf 1579 achtereenvolgens Willem Silvius en Christoffel Plantijn - komt er dus niet in voor. Voor de jaren na 1593 bevat de STCN ineens grote aantallen Leidse disputaties en theses. Het is de vraag of dit te maken heeft met een verandering in het onderwijs of slechts met de overlevering van het drukwerk. Dat laatste ligt minder voor de hand aangezien er voor de periode ruim 170 titels bekend zijn. Hiervan produceerde de academiedrukker Franciscus I Raphelengius, een schoonzoon van Plantijn, er meer dan honderd. Dat het met de drukkerij onder zijn zoon en opvolger Christophorus Raphelengius bergafwaarts ging, is onder meer te zien aan de percentages academisch drukwerk. In de jaren kwam nog geen 1 procent daarvan van de pers van de academiedrukker. De meeste Leidse disputaties en theses werden toen geproduceerd door jan jacobszoon Paets, die in 1596 al een monopolie voor het drukken van disputaties had aangevraagd en in 1602 officieel tot universiteitsdrukker werd 1 3 J. Bos, `De Elzeviers in de Short-title catalogue, Netherlands', in: Dongelmans [e a ) (red.), Boekverkopers van Europa,

60 58 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) aangesteld. 14 naets bleef grote aantallen academisch drukwerk produceren, dat een substantieel deel uitmaakte van zijn totale productie. Uit onderzoek van Margreet Ahsmann naar Leidse juridische disputaties is af te leiden, dat dit genre in de gehele periode vaker wel dan niet door de officiële academiedrukker werd gedrukt.15 In het fonds van de Elzeviers werd het aandeel van academisch drukwerk zowel relatief als in absolute aantallen steeds groter. Dat moest ook wel, toen auteurs van ander drukwerk vanaf de jaren 1670 steeds minder frequent de Officina Elzeviriana aandeden. Het kwam zelfs zover dat Eva van Alphen, de weduwe van Johannes Elzevier, in 1666 een privilege vroeg en kreeg voor het alleenrecht op het drukken van `theses, gedichten ende carmina, ofyets d'universiteyt raeckende.' 16 Desondanks leverden Eva en haar opvolger Abraham H Elzevier niet al het academisch drukwerk, maar toch wel het leeuwendeel. En misschien juist door hun monopoliepositie werd de kwaliteit van het werk steeds minder en werden de prijzen hoger. Waarschuwingen van het universiteitsbestuur richtten niets uit. Studenten dreigden zelfs elders te gaan promoveren. 17 Na de dood van Abraham H Elzevier in 1712 besloten curatoren en burgemeesters dan ook het monopolie op te heffen en studenten zelf hun drukker te laten uitkiezen. Weliswaar werd tien jaar later aan Pieter van der Aa de titel van academiedrukker verleend, maar het bijbehorende jaargeld ontving hij niet.i8 De Franeker academiedrukkers produceerden doorgaans meer dan 90 procent van alle 'academic texts'. De rest werd geleverd door verschillende kleinere lokale drukkersbedrijven die slechts enkele jaren werkzaam waren. Een privilege hadden de universiteitsdrukkers in Franeker en andere kleine steden niet nodig, omdat de weinige concurrenten meestal niet de gevraagde kwaliteit en kwantiteit konden leveren. Een uitzondering daarop vormt de periode , toen Radaeus' bedrijf in een crisis verkeerde en Rombertus Doyma en Ulderick Balck de meeste disputaties produceerden. 19 Beiden zouden later als academiedrukker aangesteld worden. 20 In Groningen leverden de academiedrukkers meestal ongeveer de helft van het academisch drukwerk. Van de in 1634 bij de oprichting van de Illustre School te Utrecht aangestelde academiedrukkers Van Herwyck en Ribbius zijn slechts twee academische werken bekend. Toen de Illustre School in 1636 het statuut kreeg van universiteit, werden zij opgevolgd door de broers Petrus en Aegidius Roman, die voor zes jaar een octrooi voor al het drukwerk van de stad en de universiteit kregen. Petrus is slechts een jaar in Utrecht werkzaam geweest, terwijl Aegidius in functie bleef tot 1643, toen het privilege verstreek en ook hij van het toneel verdween. 21 Het Utrechtse stadsbestuur stelde vervolgens een i4 Ahsmann, Collegia en colleges, Ahsmann, Collegia en colleges, bijlage i. i6 Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche universiteit. Dl 3, 206. Zie ook Bos, `De Elzeviers in de Short-title catalogue, Netherlands', Bos, `De Elzeviers in de Short-title catalogue, Netherlands', Sluijter, `Tot araet, vermeerderinge ende heerlyckmaeckinge der universiteit', 180 Zie over Van der Aa: P.G. Hofnjzer, Pieter van der Aa ( ), Lads drukker en boekverkoper. Hilversum 1999 i9 Sybrandy, Lebben en wurk van Aegidus Radaeus, zo Rombertus Doyma werd academiedrukker na Radaeus' overlijden in 1615, maar hi j stierf zelf al in het volgende jaar. Ulderick Balck was academiedrukker van

61 `Totgenef ende commodtteyt vande professoren en studenten' 59 resolutie op die bepaalde `dat voortaen vrij sal staen latijnse billetten, theses ofte disputatien der studenten ende andere saecken de (...) academie aengaende te doen drucken een yder daer hij wil.' 22 Wanneer een nieuwe universiteitsdrukker werd aangesteld is niet duidelijk. Het Adresboek van de STCN noemt Johannes á Noortdyck als academiedrukker voor de jaren Deze informatie is gebaseerd op impressa; in het tot op heden uitgegeven archiefmateriaal is niets over hem terug te vinden. 24 Noortdyck drukte een substantieel aantal 'academic texts' in de genoemde drie jaar (bijna 4o procent van 73 titels in de stcn). In diezelfde periode produceerde Johannes i Janssonius van Waesberge meer dan de helft van het academisch drukwerk. Het duurde tot eind 1661 voordat in Utrecht weer een vaste universiteitsdrukker werd aangesteld. 25 Dat was Meinardus van Dreunen, die tot 1683 verantwoordelijk was voor ruim driekwart van de bijna vijfhonderd 'academic texts'. Johannes I Janssonius van Waesberge wordt ook genoemd als drukker van de Illustre School in Breda, waar hij zijn diensten aanbood bij de oprichting in 1646.i 6 Daarbij verlangde en verkreeg hij een monopolie voor de productie en levering van het drukwerk van de School. 27 Een klein aantal door hem gedrukte juridische disputaties is overgeleverd. Van Waesberge, die al die tijd was blijven wonen in Utrecht waar hij ook voor de universiteit produceerde, diende echter al na vijfjaar zijn ontslag in bij het Bredase stadsbestuur.z8 Van andere drukkers in Breda, waaronder Van Waesberges opvolger Seldenslach, zijn geen gedrukte 'academic texts' bekend. In het nabijgelegen 's-hertogenbosch was in 1636 een Illustre School opgericht. Drukker Jan van Dockum wordt in de stadsrekeningen over de periode meermaals genoemd in verband met betalingen voor het drukken van theses. 29 Hoewel uit de rekeningen blijkt dat hij veel meer voor de school dan voor de stad produceerde, noemt Van Dockum zich in zijn impressa meestal `Ordinaris stads drucker' en slechts een enkele keer 'Scholae III. typographus'.3 De bewaard gebleven productie van Van Dockum en van de drukkers van de universiteiten van Harderwijk en Nijmegen is te klein om er conclusies uit te trekken. Ditzelfde geldt voor de Illustre Scholen in Middelburg en Deventer. Van de meeste daar aangestelde drukkers zijn hoogstens enkele titels in de STCN opgenomen. zi. Het is niet zeker of hik is overleden of naar elders vertrokken. Er is in ieder geval geen drukwerk meer van hem bekend na zz Resolutie der vroedschap, 4 april Evers, `Gegevens betreffende Utrechtsche staten-, stads- en akademiedrukkers', in: Hetgraf sch museum 4 ( 1934), J.A. Gruys, J. Bos (red.), Adresboek Nederlandse drukkers en boekverkopers tot 170o. Den Haag Voor dit artikel is geen archiefonderzoek verricht Zie verder hieronder, de laatste alinea van de paragraaf `De aanstelling' 25 Resolutie der vroedschap, 28 november 1661: Evers, `Gegevens betreffende Utrechtsche staten-, stads- en akademledrukkers', 49-5o 2.6 Gruys [e.a..), Adresboek. 27 Hallema, `Drukkers en uitgevers te Breda', Van den Oord, `De boekdrukkunst in de steden Bergen op Zoom, Breda en 's-hertogenbosch', Van den Oord, Twee eeuwen Bosch' boekbedr^d f 145o-1650, en o Idem, 37o

62 6o JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Een uitzondering vormt Amsterdam: van het Athenaeum Illustre zijn verscheidene (academie)drukkers bekend die verantwoordelijk waren voor bijna tweehonderd zeventiende-eeuwse 'academic texts'. Herman de la Fontaine Verwey heeft in een artikel uit 1957 de Amsterdamse drukker Broer Jansz als eerste academiedrukker aangewezen.31 Hij stelde dat Jansz in 1614 stadsdrukker en bij de oprichting van het Athenaeum in 1632 tevens academiedrukker werd. Deze bewering is vaak herhaald,3 2 maar het is niet te achterhalen op basis waarvan De la Fontaine Verwey zijn vermoeden als feit heeft gepresenteerd.33 In 1652 werd Jan Banningh naast Amsterdams stadsdrukker ook academiedrukker. Hij drukte vanaf 1653 onder meer disputaties waarin hij als Illustris scholae typographus' op de titelpagina naar voren treedt. Dit gold enkele jaren daarvoor ook voor Broer Jansz, die zichzelf in een twintigtal disputaties uit de jaren `Typographus illustris scholae ordinarii' noemt.34 Van banden met het Athenaeum Illustre in de periode daarvoor is echter niets te vinden. Disputaties uit de eerste vijftien jaar van de onderwijsinstelling zijn niet overgeleverd.35 Wel zijn er uit die periode oraties van hoogleraren bewaard gebleven. Negen van die vijftien titels werden geproduceerd door de drukkersfirma Blaeu.3 6 Jansz in de jaren , Banningh tot 1658 en zijn opvolger Van Ravesteyn in de vijftien jaar daarna leverden ruim 8o procent van al het Amsterdamse academisch drukwerk. De opdracht Volgens een van de oudst bewaard gebleven instructies voor een academiedrukker, het contract dat de Leidse curatoren in 1602 opstelden voor Jan Paets, werd deze geacht alles te drukken wat curatoren, senaat of afzonderlij ke hoogleraren op de pers wilden leggen. 3 1 H de la Fontaine Verwey, `Het athenaeum illustre en de typografie' in. I.H van Eeghen, W.G. Helhnga [e.a.] (red.), Het illustere begin van het athenaeum. Amsterdam 1 957, Bijvoorbeeld in H. de la Fontaine Verwey, Uit de wereld van het boek. DI 3. Amsterdam 1979, ; The catalogus umversalts A facsimile edition ofthe Dutch booktrade catalogues compiled and published by Broer Jansz Amsterdam , H.W. de Kooker (red.). Utrecht 1986, Het artikel bevat geen voetnoten of bronvermelding. Het ligt het meest voor de hand dat hij zich baseerde op de mededeling in het Groot-Memonael (1652) dat ene Jan Banningh Broer Jansz zal opvolgen als stadsdrukker. Zie M.M. Kleerkooper, W.P. van Stockumjr, De boekhandel te Amsterdam voornamelijk in de 1.7e eeuw Btographische en geschtedkundtge aanteekemngen. Den Haag , 324. Hoewel er geen spoor van de aanstelling van Jansz als stadsdrukker is, wordt in de stadsrekeningen inderdaad op verscheidene plaatsen als zodanig naar hem verwezen. In de catalogus van drukletters die na jansz' dood in 1653 werden geveild, wordt hij `in zijn leven ordinaris boeck-drukker deser stede Amsterdam' genoemd. Zie Proeven der letteren, welcke de na ghelaten weduwe en erfgenamen van zal. Broer Jansz van meenmge zin op den presenteren tiende meest-biedende te verkoopen. Amsterdam Het is echter zeer de vraag of De la Fontaine Verwey het bestaan van deze disputaties kende Met dank aan Dirk van Miert 35 Van Miert, Illuster onderwijs, Van de andere zes z ijn er drie Nederlandse vertalingen van oraties gehouden aan het Athenaeum. Dit is geen academisch drukwerk in eigenlijke zin, want niet ontstaan in een academische context.

63 `Tot8erte f ende commoditeyt vande professoren en studenten' 61 [lib/ (...) sal gehouden sijn te drucken alle cleyne tractaetgens ofte stuxkens, die de professoren sullen willen lesen, (...) Ende belangende de groote stucken ofte tractaeten dat by gehouden sal sijn te drucken tgeene by eenich van den professoren sal werden uytgegeven, ende by den Curateurs ende Senaet verstaen sal worden, dat by hem gedruct behoerde te werden.37 De instructie uit 1595 van de eerste Franeker academiedrukker, Aegidius Radaeus, droeg hem op `boecken ende theses (...) drucken, die end (...) Universiteit gelesen ende gedisputeert sullen worden tot redelijcke prijse' te leveren.3 8 De Groninger 'Articulen en Conditien' voor de academiedrukker spreken een halve eeuw later expliciet over disputaties, programmata en carmina.39 De eisen waaraan dit drukwerk diende te voldoen zijn nauwkeurig beschreven. Van disputaties moesten 12 5 exemplaren in kwarto `soo ras, ende nae deselve ordre, als sij op de druckerije gebracht sijn' worden geproduceerd - wie het eerst komt, het eerst maalt dus. In Utrecht en Leiden was de oplage van disputaties op honderd exemplaren gesteld. Het Utrechts reglement uit 1661 meldt dat daarvan zestig aan de student en veertig aan de pedel overhandigd moesten worden. Verder diende de drukker aanplakbiljetten te leveren om de disputatie aan te kondigen 40 Van de honderd exemplaren van disputaties die Paets in Leiden werd geacht te leveren, wordt nog vermeld dat vier daarvan, gedrukt op het kwalitatief betere `schrijfpapier', voor de curatoren waren bestemd.41 Uit dergelijke instructies blijkt dat curatoren de productie van de academiedrukker tevens als visitekaartje van de instelling beschouwden. Ze hechtten belang aan `goet pampier' en stelden: `de letters sullen goet ende bequaem lijn' 4 2 Om aan die eisen tegemoet te kunnen komen, dienden de drukkers niet alleen over `Latijnsche', maar ook over `Grieksche, Hebreusche, (...) Arabische, Sirische ende andere Orientaelsche letteren' te beschikken.43 De instructie voor de Franeker academiedrukker Wellens uit 1656 valt op doordat daar - in tegenstelling tot de instructies uit Leiden, Groningen en Utrecht - de nadruk ligt op wat hij niet mocht drukken. Daartoe behoorden volgens artikel i `onreine, lichtveerdige, amoureuse, spottende, Godtslasterlijcke off ijdele gedichten, schriften ende boecken'. In het derde, vierde en vijfde artikel wordt hem verboden beledigende werken, almanakken, prognosticaties en geschriften `strijdende tegens de gereformeerde religie ende den staat van 't Landt' te drukken.44 Aanleiding voor het vermelden van deze verboden zou kunnen zijn dat Wellens' voorgangers werken hadden gedrukt die de heren 37 Molhuysen, Bronnen tot degeschiedenu der Letdsche universiteit Dl. i, 410* 38 Sybrandy, Lebben en wurk van Aegidus Radaeus, Met 'carmina'worden hier gedichten bedoeld die verschenen bij gelegenheid van bijvoorbeeld de introductie of het overlijden van een hoogleraar. Ubink [e.a.], Groninger academiedrukkers, 7-9 4o Kernkamp (red.), Acta et decreta senarus, Ahsmann, Collegia en colleges, Kernkamp (red.), Acta et decreta senates, 539, Ubink, Groninger academiedrukkers, Bodes, Fneslands xoogeschool, Boeles, Fneslands xoogeschool, Zie ook Sybrandy, `Academiedrukkers van de Franeker universiteit', 125 en

64 62 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) gedeputeerden of curatoren onwelgevallig waren. Dit is echter niet op basis van gedrukte bronnen te bevestigen. De academiedrukkers mochten ook weer niet te veel disputaties en theses drukken, want dan werd het voor de Staten of de stad te duur. Als studenten in Groningen meer dan 125 exemplaren van hun disputatie wilden hebben, moesten ze de extra exemplaren zelf betalen 45 In Leiden werden in eisen gesteld aan de omvang en het aantal theologische theses dat bij de academiedrukker besteld mocht worden.4 6 Utrecht bepaalde in 1645 dat hoogleraren maximaal tien keer per jaar disputaties op kosten van de stad mochten laten drukken.47 Het gebeurde ook dat de opdrachtgever het niet eens was met de prioriteitstelling van de academiedrukker. Radaeus kreeg bijvoorbeeld in 1603 te horen dat hij even geen theses voor studenten op kosten van de Staten meer mocht drukken, maar in plaats daarvan direct met een boek van de hoogleraar Furmerius aan de slag moest gaan.48 Ander drukwerk en andere drukkers Naast 'academic texts' produceerden academiedrukkers ook andere werken. In de hierboven geciteerde instructie voor Paets is de belangrijkste categorie genoemd: publicaties van hoogleraren. In grote lijnen is te zien dat de Leidse hoogleraren vaak kozen voor Plantijn ( ), Raphelengius ( ) en Abraham i en Bonaventura Elzevier ( ). Mede dankzij de correctoren die zij in dienst hadden, konden zij goede kwaliteit leveren. In de jaren daartussen en vooral daarna nam de professorale belangstelling voor de academiedrukkers sterk af In Leiden was de concurrentie dan ook groot en het drukkerscentrum Amsterdam lag niet ver weg. Ook daar was veel onderlinge wedijver. Voor zover bekend heeft geen enkele hoogleraar werk bij Broer Jansz laten drukken. Dat de eerste professoren (tot 165o) de meeste van hun boeken aan de firma Blaeu toevertrouwden, pleit ervoor hem als de officieuze drukker van het Amsterdams Athenaeum te beschouwen.49 De academiedrukkers in het perifere Groningen en Franeker produceerden naar verhouding meer van `hun' hoogleraren, hoewel ook die voor grote werken vaak uitweken naar Leiden of Amsterdam. De academiedrukkers produceerden nooit uitsluitend in opdracht van de universiteit en haar gemeenschap van docenten en studenten, alhoewel de clientèle daar wel grotendeels gezocht moet worden. Ook waar het ander wetenschappelijk of populair drukwerk betrof, kon de academiedrukker de universitaire gemeenschap van dienst zijn. Hun overige productie was zeer divers, maar het is duidelijk dat hun bedrijf zonder academisch drukwerk niet rendabel kon zijn. 45 Ubink, Groninger academiedrukkers, Molhuysen, Bronnen tot de 8eschtedenis der Letdsche universiteit. Dl. 2, Evers, `Gegevens betreffende Utrechtsche staten-, stads- en akademtedrukkers', Sybrandy, Ltbben en wurk van Aegtdus Radaeus, io. 49 Dat 'zijn bedrijf het nauwst met deze instelling verbonden [was]' stelt ook De la Fontaine Verwey. Zie zijn 'Het Athenaeum Illustre en de typografie', 24.

65 `Totgenef ende commodtteyt vande professoren en studenten' 63 Zoals eerder bleek, konden het universiteitsbestuur, de stad of de Staten beperkingen opleggen aan de academiedrukkers en eisen stellen aan de door hen betaalde productie. Dat niet iedereen zich aan dergelijke beperkingen hield, blijkt wel uit het feit dat het privilege in Utrecht een halfjaar na de afkondiging in 1636 nog eens herhaald moest worden. Bij die tweede afkondiging liep degene die het toch waagde `eenighe theses de academie raeckende' te drukken het risico een boete van tien gulden opgelegd te krijgen.5 Als hoogleraren of studenten echter zelf het drukwerk betaalden, konden zij natuurlijk formaat en oplage bepalen. Zij waren dan over het algemeen ook niet gebonden aan de officiële academiedrukker, tenzij die een speciaal privilege had gekregen. Tegen de hiervoor genoemde monopoliepositie die de Leidse curatoren in aan Paets wilden toekennen, tekende Thomas Basson direct protest aan. Hij voerde aan dat hij al met vele studenten en hoogleraren afspraken had gemaakt over het drukken van theses. De reactie van het universiteitsbestuur is niet bekend.5 1 Gezien de vele disputaties en theses die in de jaren daarna met Bassons impressum verschenen, kan echter worden verondersteld dat zijn bezwaarschrift succes heeft gehad. De firma Basson was aan het eind van de zestiende en in het begin van de zeventiende eeuw een van de Leidse drukkersbedrijven die veel academisch drukwerk produceerden naast de academiedrukker.52 In Leiden was toen, net als in veel andere plaatsen, geen sprake van een monopolie en bestond er grotendeels vrije concurrentie. In de periode dat er in Utrecht geen academiedrukker was aangesteld ( ) produceerden meer dan twintig verschillende drukkers voor de universiteit. In Franeker en andere kleinere steden waren er simpelweg veel minder drukkers actief, waardoor de concurrentie voor de academiedrukker beperkt was. In Groningen waren er naast de officieel aangestelde drukker telkens een paar anderen werkzaam die ook veel voor de universiteit drukten. Gezien het feit dat de meeste Groninger academiedrukkers tot hun dood in dienst bleven, vormden deze concurrenten blijkbaar geen gevaar voor hun levensonderhoud. Voor de universiteit waren zij waarschijnlijk een welkome aanvulling om aan de vraag te voldoen.53 'Academic texts' die zijn gedrukt buiten de stad waar de onderwijsinstelling gevestigd was, zijn mij niet bekend. De werken van hoogleraren verschenen lang niet altijd bij de academiedrukker en ook niet altijd in hun woonplaats. Er zijn legio redenen aan te geven waarom zij hun so Resoluties der Vroedschap 7Januari en i juli In: Evers, `Gegevens betreffende Utrechtsche staten-, stads- en akademiedrukkers', 31. In de STCN is voor de periode dan ook geen academisch drukwerk te vinden dat niet bij Roman is gedrukt, met uitzondering van twee theses uit 1641 die (misschien juist wegens het octrooi) zonder naam en plaats van een drukker zijn verschenen. 51 J.A. van Dorsten, Thomas Basson, English pnnter at Leiden. Leiden 1961, 36-37; Ahsmann, Collegia en colleges, Zie Van Dorsten, Thomas Basson en T.S.J.G. Bogels, Govert Bassin. Pnnter, bookseller, publisher. Leiden Nieuwkoop Deze situatie is vergelijkbaar met die van drukkers die een aanstelling als statendrukker hadden: ook zij hadden meestal geen monopolie en wat zij leverden was sterk situatiegebonden. Zie T Weststrate, "`Drucker ordinaris der Heeren Staten van Zeelandt." Het bedrijf van Symon Moulert en erfgenamen ( ) als Statendrukkers ( )', tn:)aarboek voor Nederlandse boek eschtedenu 11(2004), 51-66:

66 64 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) werken elders lieten drukken. De keuze voor een drukker werd onder meer ingegeven door eerder geleverde kwaliteit, de aanwezigheid van geleerde correctoren, deskundigheid op het gebied van afbeeldingen, de prijs en de productiesnelheid. Soms had de academiedrukker het te druk en week men noodgewongen uit. Ook persoonlijke sympathie kon een rol spelen. Basson drukte bijvoorbeeld veel werk van de Leidse hoogleraar Barlaeus. Deze koos voor de remonstrant Basson omdat ze dezelfde religieuze overtuiging deelden.54 De aanstelling De aanstellingen van de eerste academiedrukkers in de Noordelijke Nederlanden in aanmerking nemende, valt eens te meer op hoeveel Zuid-Nederlanders hebben bijgedragen aan de opbouw van de wetenschappelijke infrastructuur in het Noorden. Uit het Zuiden afkomstige drukkers, uitgevers en boekhandelaren gaven gedurende de eerste decennia van de zeventiende eeuw de toon aan.55 Silvius, Plantijn en Raphelengius, die vanaf 1579 in Leiden waren aangesteld, waren allen afkomstig uit Antwerpen, evenals de eerste Franeker academiedrukker, Radaeus. Ook onder de eerste hoogleraren in de Republiek vinden we verscheidene Zuid- Nederlanders. Het is niet toevallig dat juist zij een grote rol speelden bij het aantrekken van de zojuist genoemde drukkers. Radaeus kende de Franeker hoogleraar in de Oosterse talen Drusius nog uit Antwerpen, zoals Plantijn en Lipsius elkaar weer in Leiden troffen toen de laatste daar hoogleraar was geworden. De vriendschap van Silvius en Plantijn met de Leidse curator en geleerde Janus Dousa heeft hen waarschijnlijk ook klandizie bezorgd.56 De eerste Groninger academiedrukker was Hans Sas, die deze functie in 1614 verwierf toen hij de drukkerij van de pas overleden Gerhard Ketel overnam. Men had Ketel als academiedrukker op het oog gehad, met name omdat hij al had gewerkt voor Ubbo Emmius, de eerste rector van de Groningse universiteit.57 De relatie van de Leidse Elzeviers met Daniël Heinsius ging nog verder: de hoogleraar werkte als adviseur en corrector in de Officina Elzeviriana. Otterspeer karakteristeert Heinsius als een `wat met anachronistische precisie "managing editor" genoemd is'.58 De redenen die een hogeronderwijsinstelling kon hebben voor het aanstellen van een academiedrukker werden meestal niet expliciet vermeld. Zij laten zich echter gemakkelijk raden: een vaste drukker betekende dat er altijd direct iemand voor de pro- 54 Bogels, Govert Basson, Zie J.G.C.A. Briels, Zuidnederlandse boekdrukkers en boekverkopers in de Republiek der Verenigde Nederlanden omstreeks Nieuwkoop 1974 en idem, Zuid-Nederlanders in de Republiek 157z-163o Een demografische en cultuurhistonsche studie. Sint-Niklaas [1985]. Vgl. A. De Bruycker, D. van Netten, "`Zodat mijn verbanning tegelijk jouw straf is." Bloei, verval en migratie van wetenschap in de Republiek en de Spaanse Nederlanden', in. Bijdragen en mededelingen betreffende degeschiedenis der Nederlanden 123 (2008), 3-3o. 56 Molhuysen, `De academie-drukkers', S7 Kingma, Groninger academisch drukwerk, io en Otterspeer, Groepsportret met dame Dl. 1, 99-loo.

67 `Tot gerief ende commoditeyt vande professoren en studenten' 65 ductie van academisch drukwerk beschikbaar was. Ook hoogleraren hoefden zo niet lang te zoeken. In Leiden verlangde men van Paets en Elzevier dat ze minstens een of anderhalve pers voor de universiteit gereed hielden.59 De universiteit kon in het contract de nodige eisen stellen en daarop controle uitoefenen. Waarom het bestuur van een hogeronderwijsinstelling voor een bepaalde drukker koos, is moeilijker vast te stellen. Soms vroeg een drukker om een aanstelling en is er in de archieven te lezen `op requeste van...' Dit gold onder meer voor verschillende Leidse Elzeviers en in Utrecht voor de gebroeders Roman en later voor Van Dreunen. De aanstelling van een academiedrukker eindigde meestal pas bij zijn overlijden. Academiedrukkers van kleinere onderwijsinstellingen konden waarschijnlijk niet leven van die werkzaamheden alleen en soms namen ze daarom ontslag, zoals Van Waesberge deed in Breda. Van academiedrukkers in Nijmegen, Harderwijk, Middelburg, 's-hertogenbosch en Deventer is te weinig bekend om hierover iets te zeggen.6o Slechte prestaties konden voor het universiteitsbestuur een reden zijn de aanstelling van hun vaste drukker te beëindigen, zoals Radaeus in en Abraham ii Elzevier in 1702 overkwam. Onduidelijker zijn de redenen voor het ontslag van Paets in Otterspeer schrijft: `Paets beviel blijkbaar niet.'61 Toch was Paets voordat hij door Isaac Elzevier werd vervangen zeventien jaar lang academiedrukker geweest. Hij drukte veel academisch drukwerk en werken van hoogleraren. Klachten over zijn werk zijn niet bekend. Tot aan zijn overlijden in 1622 kwamen er nog boeken van zijn pers. 62 Waarom beviel Paets niet meer? Een mogelijke verklaring is dat hij een slachtoffer was van de `zuivering' van de Leidse universiteit na de Synode van Dordrecht, waarbij ook verscheidene hoogleraren met remonstrantse sympathieën het veld moesten ruimen.63 Een parallel kan getrokken worden met de Leidse situatie twintig jaar eerder, toen de katholieke Franciscus II Raphelengius niet als opvolger van zijn broer Christophorus werd aangesteld. Opvolging door leden uit dezelfde familie was wel in vele gevallen de eerste optie.64 In Franeker, waar Ulderick Balck in 1646 door zijn zoon Idzard werd opgevolgd, en in Groningen was een opvolging door (schoon)zoons of weduwen de normale gang van zaken. Na de dood van de eerste academiedrukker Sas trad in zijn schoonzoon Edzard Huysman in dienst van de Groningse universiteit. 65 Hij werd op zijn beurt opgevolgd door zijn weduwe, waarna eerst hun zoon Rembertus Huysman en later diens weduwe ervoor zorgden dat het ambt van academiedrukker tot 1711 binnen de familie bleeff 66 Een uitzondering vormen de jaren , direct na de dood van 59 Molhuysen, Bronnen tot de geschtedenu der Ladsche universiteit. DL 1, 41o* en DL 2, 149*. 6o De in de STCN gegevensaren van werkzaamheid zijn gebaseerd op hoogstens een paar overgeleverde gedrukte werken en geven waarschijnlijk een onvolledig beeld. 6i Otterspeer, Groepsportret met dame. Dl. 1, 99. 6z M. van Delft, `Drukkers voor Lodewijk Elzevier. Jan Paets Jacobszoon en Jan Bouwensz', in. Dongelmans, Boekverkopers van Europa, : 268. Van Delft refereert in dit artikel niet aan Paets' ontslag. 63 Dit is echter niet meer dan een suggestie. Zeker is dat Paets remonstrantse teksten heeft gedrukt, waaronder werken van Grotius, Barlaeus en Vossius. 64 Van Gulik, `Drukkers en geleerden', Ubink, Groninger academiedrukkers, Zie ook Ubink, Groninger academiedrukkers, 6.

68 66 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2o08) Edzard Huysman, toen Daniel van Sanden voor korte tijd als tweede academiedrukker was aangesteld. Dit blijkt tenminste uit enkele impressa uit 1655, waarin hij zich academiae typographus ordinarius noemt. In datzelfde jaar noemt Helena Sas, de weduwe Huysman, zich op haar titelpagina's provinciae & academiae typographus ordinarius. De reden voor het aanstellen van twee academiedrukkers is niet duidelijk; er is geen vergelijkbaar geval bekend in de Republiek. Isaac Elzevier combineerde zijn werkzaamheden als academiedrukker met een aanstelling als pedel van de universiteit. Een academiedrukker kon ook aanstellingen elders verwerven. Deze werden vaak verleend door de overheid die de universiteit of Illustre School bestuurde. Zo was Silvius tevens drukker van de Staten-Generaal en werkte Hans Sas zowel voor de Groninger universiteit als de Staten van Stad en Lande. De meeste Franeker academiedrukkers combineerden hun aanstelling met het ambt van provinciale of landschapsdrukker van Friesland. In Utrecht, Amsterdam, Breda en 's-hertogenbosch, waar de hogeronderwijsinstelling was opgericht op instigatie van het stadsbestuur, waren de academiedrukkers meestal ook als stadsdrukker actief Het vergelijken van dergelijke aanstellingen bij overheden met de theorie en praktijk van academiedrukkers zou zeer de moeite waard zijn.67 Academiedrukkers waren meestal verplicht om van elk geproduceerd werk een exemplaar aan de universiteitsbibliotheek af te staan. 68 Ook moesten zij er voor zorgen dat ze boeken van elders waar studenten en docenten behoefte aan hadden, op voorraad hadden of verkregen. 69 Zo fungeerden zij niet alleen als universiteitsdrukkerijen, maar ook als academische boekhandels. Academiedrukker Franciscus I Raphelengius was tevens hoogleraar in Leiden. Deze combinatie is zeer uitzonderlijk, want hoewel academiedrukkers minimaal een elementaire beheersing van het Latijn moesten hebben, waren zij meestal niet zo geleerd. Dat (academie)drukkers vaak ingeschreven waren in het album studiosorum van de desbetreffende universiteit betekent niet dat zij daar studeerden, wel dat zij waren opgenomen in de academische gemeenschap. Daardoor vielen zij onder de jurisdictie van de academie, wat betekende dat zij vrijgesteld waren van bepaalde belastingen, zoals die op wijn en bier, en onder de academische, minder strenge, rechtspraak vielen 7o Ook andere drukkers in de stad konden dit recht door inschrijving verwerven, evenals de drukkersgezellen. Leiden beperkte die laatste groep in 1627 tot `de druckersgesellen ende setters van de Orientaelsche spraecken alleen.7 1 Vanaf maart 1662 werd academisch personeel in Leiden helemaal niet meer ingeschreven Vgl. onder meer Weststrate, `Drucker ordmans der Heeren Staten van Zeelandt'. 68 Molhuysen, Bronnen tot de geschtedenis der Letdsche untversttett. Dl 1, 41o* en DI. 2, 128 en 15o*, Bodes, Fneslands Hoogeschool, 312; Ubink, Groninger academiedrukkers, Molhuysen, Bronnen tot de geschiedeau der Letdsche untversttett. Dl. 1, 104 en 410 * en Dl. 2, 150*; Sybrandy, Ltbben en wurk van Aegtdus Radaeus, 9. 7o Bodes, Fneslands Hoogeschool, , Molhuysen, Bronnen tot de geschtedenu der Letdsche universiteit Dl. 2, 134, Ubink [e.a.], Groninger academiedrukkers, 9. Zie ook Inauguratio illustru scholae ac illustns collegu Aurtaa. Breda1 647, Molhuysen, Bronnen tot de deschtedenu der Letdsche untversttett. Dl. 2, 134 en Molhuysen, Bronnen tot degeschtedenis der Letdsche untversttett. Dl. 2, 168*; Otterspeer, Groepsportret met dame D1.1, 257.

69 `Totgenef ende commodtteyt vande professoren en studenten' 67 Verschillende Franeker drukkers noemden zich typo8raphus in academia in de door hen gebruikte impressa.73 Dit betekende slechts dat zij deel uitmaakten van de academische gemeenschap. Radaeus daarentegen afficheerde zichzelf als ordinum Frisiae typo- 8raphus in academia Franekerana. Dit onderscheid moet ook voor de Utrechtse situatie gemaakt worden. De hierboven geïntroduceerde Noortdyck produceerde vele disputaties en noemde zich in de jaren op zijn werken in academia typoorapus - wat dus niet betekent dat hij de officiële academiedrukker was 74 De latere Utrechtse drukkers Van Dreunen, Halma en Van de Water, die wel een aanstelling hadden, noemden zich in hun impressa academiae typo8raphus (ordinarius). Figuur 3: Impressa van Utrechtse (academie)drukkers. Noortdyck had geen officiele aanstelling, Van Dreunen wel (foto: Universiteitsbibliotheek Utrecht) Inkomsten Hoewel er regelmatig geklaagd werd over de prestaties van een academiedrukker, ontving hij soms een blijk van waardering van zijn werkgever. Zo werd Radaeus in 1589 door de Franeker hogeschool vereerd met een zilveren beker voor de uitgave van een boekje dat hij aan de toenmalige rector had opgedragen.75 In 1651 werden alle burgers van Groningen en in het bijzonder de leden van de universiteit door middel van een gedrukt pro8ramma funebre uitgenodigd de begrafenis van de academiedrukker Hans Sas bij te wonen, zoals dat gebruikelijk was voor de uitvaart van een hoogleraar.76 Academiedrukkers produceerden hun werken natuurlijk niet voor postuum eerbewijs van hun werkgevers. Hun aanstelling bracht hen een min of meer vast inkomen in de vorm van een door de curatoren vastgesteld jaarlijks uitgekeerd bedrag of uit een vast bedrag per gedrukt vel. Radaeus ontving een vergoeding van 200 gulden per jaar.77 Voor 73 Bodes, Fneslands Hoogeschool, 311 en Noortdyck is echter niet terug te vinden in het Utrechtse Album studtosorum; de volledigheid daarvan is overigens niet gegarandeerd. Vgl. Album studtosorum academiae Rheno-Trajectinae MDCXXXVI-MDCCCLXXXVI. Utrecht Sybrandy, Ltbben en wurk van Aegtdus Radaeus, io 76 Ubink, Groninger academiedrukkers, 12

70 68 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) het aantrekken van Silvius hadden de Leidse curatoren in 1579 heel wat meer over. Hij zou niet alleen 300 gulden per jaar verdienen, maar kreeg bovendien 400 gulden voor zijn verhuizing en 2000 gulden voor de inrichting van zijn zaak.7 8 Voor Plantijn, Raphelengius (die ook een salaris als hoogleraar ontving) en Paets bedroeg de jaarwedde zoo gulden.79 Waarom Isaac Elzevier aanvankelijk maar 5o gulden per jaar kreeg, is niet bekend. Zijn loon werd echter al snel verdubbeld en zijn opvolgers Abraham en Bonaventura Elzevier ontvingen 300 gulden, net zoveel als Silvius een halve eeuw eerder.8 De Groninger drukkers kregen 3 gulden per disputatie en jaarlijks 3o gulden voor stookkosten. Vanaf 1629 ontvingen zij een vast bedrag per jaar voor het drukken van theses, te weten 1 50 gulden.81 Buitengewone opdrachten vielen niet onder deze regeling. Zo kreeg Sas 65 gulden uitbetaald voor het drukken van de stichtingsoorkonde van de Groninger universiteit, 700 exemplaren in plano. 82 Ook de Utrechtse drukkers werden per geleverd stuk werk betaald. In 1636 ontvingen ze 2 70 gulden voor de productie van universitair drukwerk gedurende een halfjaar. Enkele jaren later kregen ze voor een even lange periode een vergelijkbaar bedrag.83 Om een indruk te krijgen van de reële waarde van de vergoedingen zouden niet alleen cijfers over oplages en bedrukte vellen papier moeten worden geanalyseerd, maar ook die van papier- en loonkosten. Daarover zijn echter nauwelijks gegevens beschikbaar, afgezien van enkele vuistregels opgesteld op basis van met name het Antwerpse archief van Plantijn-Moretus. 84 De positie van academiedrukkers zal pas in perspectief geplaatst kunnen worden als ook van andere, niet aan onderwijs of overheid gebonden drukkers jaarinkomsten of -omzetten betrokken kunnen worden. Daarbij komt dat de overlevering van vooral oraties en disputaties gebrekkig is omdat ze vaak als gelegenheidswerk werden beschouwd en door bibliotheken lang stiefmoederlijk behandeld en niet of onvoldoende gecatalogiseerd zijn. Een niet onaanzienlijk aantal exemplaren is in buitenlandse bibliotheken of in familiearchieven terechtgekomen, meegebracht door buitenlandse studenten die in de Republiek hadden gestudeerd. Aan een schatting van het totaal aantal in de Republiek gedrukte disputaties heeft nog niemand zich gewaagd Sybrandy, Ltbben en wurk van Aegtdus Radaeus, Molhuysen, 'De academie-drukkers', Molhuysen, Bronnen tot de geschtedems der Letdsche universiteit. Dl. 1, 119* en 411'; Molhuysen, 'De academie-drukkers', 311. So Molhuysen, Bronnen tot de geschtedents der Letdsche universiteit. Dl. 2, 15 *; Molhuysen, 'De academie-drukkers', 311; Otterspeer, Groepsportret met dame. Dl. 1, Ubink, Groninger academiedrukkers, u. Si Ktngma, Groninger academisch drukwerk, Evers, 'Gegevens betreffende Utr'echtsche staten-, stads- en akademiedrukkers', 3o. 84 Zie L Voet, The golden compasses A history and evaluation of the pnnttng and publishing activates of the Oltana Planttntana at Antwerp. Amsterdam/Londen (etc.) Dl. z, Postma, Van Sluis, Auditonum Academtae Franekerensts, Einleitung/Ynlieding.

71 `Totgertef ende commodtteyt vande professoren en studenten' 69 Conclusies De voordelen die de functie van academiedrukker voor zowel instelling als drukker met zich meebracht zijn duidelijk. Een vaste aanstelling leverde een zeker inkomen voor de drukker op, hoogleraren hoefden niet lang naar een drukpers te zoeken en de instelling kon controle uitoefenen. Toch kozen universiteitsbestuurders niet altijd voor een vast aangestelde drukker. Er was in de beginjaren van de Leidse universiteit, in Utrecht van 1643 tot 1662 en waarschijnlijk in Amsterdam tot circa 165o geen sprake van een officiële academiedrukker. Een drukker `tot vorderinghe van de Universiteit ende tot gerief ende commoditeyt vande professoren en studenten', zoals het in Leiden al in 1577 heette, werd over het algemeen snel na zijn voorganger aangesteld. 86 Het (waarom van het) niet aanstellen van een dergelijke functionaris hoefde nooit expliciet te worden verantwoord. Blijkbaar was er dan geen belangstelling voor het ambt of dacht de universiteit goedkoper uit te zijn door lokale drukkers te laten concurreren. Eenheid en verscheidenheid zijn op vele punten naar voren gekomen. Duidelijk is dat er grote verschillen hebben bestaan tussen enerzijds internationaal gerenommeerde uitgevershuizen als Plantijn, Elzevier (met name in het tweede kwart van de zeventiende eeuw) en Blaeu, die zich - al dan niet officieel - aan een academie verbonden, en anderzijds relatief kleine drukkers in Franeker, Groningen en enkele Brabantse steden. Deze laatsten waren voor hun levensonderhoud afhankelijk van de plaatselijke universiteit of Illustre School. Hun fonds bestond voor zover bekend voor het overgrote deel uit werk voor de instelling en haar hoogleraren en zij namen in die steden het leeuwendeel van het academisch drukwerk voor hun rekening. Dit weer in tegenstelling tot de Hollandse steden Leiden en Amsterdam, waar de concurrentie in boekdruk en boekhandel vele malen groter was dan in het Noorden en in Brabant. Later in de zeventiende eeuw is een verschuiving te zien, toen ook in Holland academiedrukkers actief waren die voornamelijk academisch drukwerk (van een soms lage kwaliteit) produceerden. De hoogleraren lieten hun werk toen liever elders drukken. Academiedrukkers in verschillende plaatsen hadden in grote lijnen dezelfde opdracht, die zij in vele gevallen combineerden met andere opdrachten en aanstellingen. Het drukken van disputaties en theses vormde de hoofdmoot van hun werk voor de onderwijsinstelling. De eisen waaraan dit drukwerk moest voldoen waren vrij precies vastgelegd, zodat bewaard gebleven academisch drukwerk een grote eenvormigheid vertoont. Waarschijnlijk was het voor een academiedrukker belangrijker een godsdienst te belijden die in overeenstemming was met de hoofdstroom in het universiteitsbestuur dan uit archieven en literatuur naar voren komt. Het niet aanstellen van Franciscus ii Raphelengius en het beëindigen van Paets ' aanstelling wijzen in die richting, evenals de instructies aan de Franeker academiedrukker over wat hij allemaal niet mocht produceren, om de status van de universiteit niet aan te tasten. Hoewel er talloze voorbeelden zijn van drukkers die hun religie aanpasten aan hun opdrachtgevers of werken van velerlei gezindten produceerden, gaven de universiteitsbesturen over het algemeen 86 Molhuysen, `De academie-drukkers', 309.

72 70 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) geen blijk van een dergelijke vrijzinnige instelling. Zij wensten drukkers die pasten bij het calvinistische onderwijs. Gezien het belang van het verdedigen van theses en het houden van (oefen)disputaties in het onderwijs is hiermee eens te meer de belangrijke rol van drukkers en uitgevers voor onderwijs en wetenschap in de vroegmoderne tijd benadrukt. Hoewel wetenschap in de moderne zin van het woord (wetenschappelijk onderzoek, experimenten) vooral plaatsvond buiten de universiteiten, waren deze instellingen toch van groot belang voor het verspreiden van (wetenschappelijke) kennis en hadden de meeste grote geleerden daar hun opleiding genoten. Het geproduceerde academisch drukwerk geeft een goed beeld van het onderwijs, de daarin besproken onderwerpen en het kennisniveau van de tijd. Een beter beeld ontstaat nog als de werken van individuele hoogleraren daarbij betrokken worden. Ook bij de publicatie daarvan was de academiedrukker in veel gevallen een onmisbare intermediair.

73 Goran Proot Gebruikssporen in programmaboekjes voor het collegetoneel van de jezuïeten in de Provincia Flandro-Belgica ( ) In deze bijdrage behandel ik drie aspecten die samenhangen met gebruikssporen op gedrukte toneelprogramma's van het collegetoneel bij de jezuïeten in de Provincia Flandro-Belgica tijdens het ancien régime. In de eerste plaats zal ik aantonen hoe specifieke gebruikssporen bijdragen tot een betere kennis van de oudste toneelprogramma's. Ten tweede stel ik een voor de hand liggende conclusie ter discussie die men graag aan bepaalde gebruikssporen verbindt wanneer het over het auteurschap van toneelstukken gaat. Tot slot geef ik aan hoe gebruikssporen gedeeltelijk verloren verzamelingen helpen reconstrueren. Als inleiding geef ik een beknopte schets van de jezuïetencolleges in onze gewesten, het toneel daarbinnen en het belang van de toneelprogramma's voor het onderzoek naar het collegetoneel. De Latijnse colleges van de jezuïeten en het toneel De jezuïetenorde werd in gesticht door de Bask Ignatius van Loyola (circa ). 1 Hoewel dat aanvankelijk niet in zijn bedoeling lag, groeide de Societas Jesu in korte tijd uit tot een onderwijsorde. De jezuïeten stelden een vernieuwend onderwijsprogramma samen en ontwierpen een sterke structuur voor hun colleges die als paddestoelen uit de grond rezen. De leerlingen in deze succesvolle instellingen werden opgeleid in de klassieke talen en letteren. Bij hun scholing bekleedde de opvoeding tot vrome en deugdzame christenen een centrale plaats. Het onderwijsmodel van de jezuïeten heeft grote invloed uitgeoefend. De indeling van de humaniora in zes niveaus of klassen overleefde de opheffing van de orde in en vormt nog steeds de basis voor ons secundair onderwijs. Toneel was een vast onderdeel van het onderwijs aan de gymnasia van de jezuïeten z Deze bijdrage vloeit voort uit mijn promotieonderzoek, getiteld: Het schoo ltoneel van de jezuteten in de Provincia Flandro- Belgica tijdens het ancien régtme ( ). Antwerpen zoo8. De literatuur over de jezuieten is zeer uitgebreid. Ik beperk me voor de grote lijnen tot een verwijzing naar E. Put [e.a.], De jezuteten in de Nederlanden en het Pnnsbtsdom Lutk ( ) Dossier by de gel!) tentoonstelling in het Algemeen Rijksarchief te Brussel. Brussel 1991.

74 72 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) in de Provincia Flandro-Belgica. Deze in 1612 opgerichte provincie n omvatte niet alleen tien scholen in het huidige Vlaanderen, maar bovendien vier colleges in het noorden van Frankrijk en vier in het zuiden van Nederland (figuur 1). De leerlingen van deze Latijnse colleges brachten naar schatting twaalf- tot vij ftienduizend toneelstukken voor het voetlicht. Een humanioraschool van de jezuïeten telde vijf klassen, in opklimmende volgorde de ft8ura, de grammatica, de syntaxis, de poesis en de retorica. In drukbezochte scholen werd deze cyclus nog voorafgegaan door de rudimenta. Elk van deze klassen verzorgde jaarlijks één stuk. De hoogste klas begon met de opvoeringen in december of januari. De poesis was verantwoordelijk voor de vertoning rond het begin van de vastenperiode, ter gelegenheid van de ludi bacchanales of carnaval. Aan deze opvoering werkten vaak ook leerlingen uit de lagere klassen mee. In de week voorafgaand aan de Goede Week verscheen ofwel de f gura, ofwel de retorica nog eens op de planken. Na Pasen, meestal in mei, trad de syntaxis op, daarna de grammatica, vervolgens de ftgura en tot slot de rudimenta, telkens met tussenpozen van ongeveer een maand, zodat de laatste opvoeringen door één klas in augustus werden gehouden. Aan het eind van het schooljaar, dat midden september werd afgesloten, volgde de prijsuitreiking die met een grote voorstelling werd opgeluisterd. Aan het eindejaarsstuk namen leerlingen uit alle klassen deel. Noordzee n Breda 's-hertogenbosch n Brugge Antwerpen Duinkerke Provincie Flandro-Belgica n Gent juf n Mechelen Sint-Wmoksbér en Ieper p n n naalst Kortri k Oudenaarde Brussel n Kassel, Belle nhalle, Provincta Gallo-Belgica n Roermond Maastricht Frankrijk Figuur i: De humanioracolleges in de Provtnaa Flandro-Belgtca 2 Om pragmatische redenen gebruik ik de benaming Provincia Flandro-Belgtca in deze bijdrage ook als verzamelnaam voor de colleges die voor 1612 werden opgericht en nadien tot deze provincie gingen behoren.

75 Gebrutkssporen to programmaboekjes voor het collegetoneel van dejezuteten 73 Onderzoek op basis van efemera Volledige teksten van collegetoneel zijn nauwelijks bewaard. De voor het publiek bestemde toneelprogramma's, zowel in handschrift maar vooral in druk, vormen dan ook verreweg de belangrijkste bron voor de studie van dit schooltoneel. In vergelijking met andere bronnen, zoals verslagen, brieven en rekeningen, verschaffen de programma's - ook `periochen' genoemd - informatie over een brede waaier van elementen. De gedrukte toneelprogramma's zijn efemera in de ware zin van het woord. De drukker ontving de kopij ervan ongeveer een week voor de opvoering.3 De levering van de afgewerkte exemplaren vond vaak maar enkele dagen voor de première plaats. De precieze opvoeringsdag werd pas op het allerlaatste moment bepaald, zodat dit gegeven dikwijls met de pen moest worden toegevoegd. De oplage varieerde, afhankelijk van de omvang van het college en het soort stuk. Het kleine college in Aalst bestelde in o stuks voor de opvoering rond carnaval. Voor de belangrijkste opvoering, aan het eind van het schooljaar, bedroeg de order tweehonderd exemplaren.4 Een groot college zoals het Gentse voorzag vier keer meer exemplaren, die, inspelend op de vraag van het publiek, vaak in verschillende afwerkingsvormen en variante edities werden aangeboden. Hoe, wanneer en onder welke voorwaarden de brochures van eigenaar wisselden, blijft vooralsnog een van de vele raadsels waarover men zich het hoofd kan breken. Feit is dat de gehele oplage telkens binnen zeer korte tijd werd verspreid over een divers publiek van leraren, leerlingen en hun families, vooraanstaande genodigden en andere kijklustigen die de gratis voorstellingen met groot enthousiasme bijwoonden. Van stock of naverkoop was uiteraard geen sprake. Wanneer het programma na de voorstelling zijn informatieve functie had vervuld, was het doorgaans louter met een steeds afnemende emotionele waarde beladen. Het grootste deel van deze kwetsbare getuigen is dan ook teloorgegaan. Corpus Wat blijft van deze drukpersproductie na tien generaties nog over? Voor mijn proefschrift, waaruit ik voor deze bijdrage put, beperkte ik me om methodologische redenen tot de bestudering van een streng afgebakend corpus. Dat corpus bestaat enkel uit gedrukte programma's voor opvoeringen binnen de Provincia Flandro-Belgica. De periochen zijn volledig, passen binnen het reguliere curriculum (collegetoneel), en geven ondubbelzinnig aan waar en wanneer het stuk werd opgevoerd. Deze formele opnamecriteria zorgen voor een homogeen en representatief staal van onderzoeksobjecten. Hierdoor verkrijgt men een helder beeld van de normale opvoeringspraktijk, waartegen uitzonderingen en probleemgevallen kunnen worden afgezet. In deze bijdrage betrek ik af en toe documenten die strikt genomen buiten het corpus vallen, wat ik telkens uitdrukkelijk aanstip. 3 Proot, Het schooltoneel, Idem, 169.

76 74 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Volgens berekeningen werden er ongeveer 3800 verschillende edities van dergelijke programma's op de pers gelegd.5 Daarvan zijn er ruim achthonderd in een of meer exemplaren bekend, een aantal dat ongeveer 20 procent van de totale productie van vergelijkbare edities vertegenwoordigt. De grootste colleges zijn het best gedocumenteerd (figuur 2) , n , a a) c a) TD r Ua^ ^ c a) a ai 3 C Q _se^ he -a C o E L a^ 0 m Figuur 2: Aantal edities in het corpus per college Van het Gentse jezuïetencollege zijn 1 3o verschillende edities bekend, uit Ieper en Mechelen 114 verschillende edities. Van het Antwerpse college zijn honderd verschillende edities bewaard en van de Kortrijkse school 81. Het koninklijk gymnasium in Brussel is met 54 edities niet veel beter gedocumenteerd dan Brugge (43) of het kleine college van Aalst (41). Van de vier in het noorden van Frankrijk gelegen instellingen zijn telkens minder dan dertig edities gevonden: Belle (27), Sint-Winoksbergen (23), Kassel (achttien) en Duinkerke (vijftien). Hetzelfde geldt voor de vier jezuïetenscholen in het noorden. Uit Breda en 's-hertogenbosch zijn geen programma's met de aangehaalde karakteristieken bekend. Deze instellingen hebben slechts gedurende korte tijd gefunctioneerd. Uit het zeer grote college in Maastricht zijn nochtans maar drie bruikbare edities overgeleverd. Voor het college in Roermond, dat tot de opheffing van de orde in 1773 open bleef, zijn vijftien edities bekend. Voor Oudenaarde (vijftien) en Halle (elf) liggen de aantallen in dezelfde orde van grootte. S L Egghe, G. Proot, `The estimation of the number of lost multi-copy documents: a new type of informetrics theory', in: Journal o f Informetrtcs i (2007) 4, [doi: io 1o16/á joi 2oo7.o2.003]; G. Proot, L Egghe, `Estimating editions on the basis of survivals. Printed programmes of Jesuit plays in the Provincie Flandro-Belgica before 1773, with a note on the "bookhistoncal law"', in: The papers of the Btbhographtcal Society of America 102 (2008) 3,

77 Gebrutkssporen in pro8rammaboekg es voor het collegetoneel van dejezuteten n n CO tn0 tm0 r H ^ II 82 0 CO Q) 0 0 N M ^ CD t0 {0 r r t` r r r r r- r r ^ r r r r n t^0 t0 CO r r r- CO r C r C r t^0 ^ r r r r h e-- r Figuur 3 Aantal edities in het corpus per decennium Figuur 3 geeft per decennium een beeld van het aantal verschillende edities van programma's in het corpus. Meteen springt de ongelijke verdeling in het oog. De meeste decennia uit de zeventiende eeuw zijn vrij karig gedocumenteerd, alleen voor de periodes en beschikken we over mooie aantallen om mee te werken. De eerste helft van de achttiende eeuw is eveneens goed bedeeld. Opmerkelijk is de periode , die met 191 programma's bijna 24 procent van het totale corpus beslaat. Over de tweede helft van de achttiende eeuw bevat het corpus minder materiaal. De laatste jaren zijn net als de beginjaren slechts beperkt vertegenwoordigd. Ondanks de rijke informatie die de toneelprogramma's bevatten en de relatief grote aantallen waarin ze zijn overgeleverd, werden ze nooit eerder systematisch vanuit boekhistorisch standpunt tegen het licht gehouden. Voor een type bron waarop binnen de Europese grenzen en daarbuiten reeds zoveel literair-historisch onderzoek is verricht,6 wekt dat bevreemding. Hoe is men er al die tijd in geslaagd conclusies te trekken op basis van bronnen die zelf nooit aan kritisch onderzoek werden onderworpen? Deze bedenking geldt evenzeer voor de uiteenlopende gebruikssporen die men op vele exemplaren kan terugvinden. Behalve in geïsoleerde gevallen vormen ze zelden het voorwerp van studie. Nochtans kunnen dergelijke sporen een beter inzicht geven in de verschillende functies die toneelprogramma's hebben vervuld. 6 Vergelijk N. Griffin, Jesutt School Drama. A checklist o f mncal literature. Londen 1976, en het Supplement No 1. Londen 1986.

78 76 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Verschillende soorten gebruikssporen Aan de hand van de verschillende soorten gebruikssporen kan het parcours worden gereconstrueerd dat de programma's hebben afgelegd van de pers tot in de toneelzaal en vandaar naar hun uiteindelijke bewaarplaats. Van het verblijf in het atelier getuigen verschillende drukproeven en met inkt besmeurde programma's. 8 Tijdens of na de voorstelling werden de programma's opgevouwen en op zak gestoken. Op het moment dat de boekjes hun gidsende functie hadden vervuld, werden de marges gebruikt om berekeningenls of aantekeningen" te maken. Sommige exemplaren werden van pennenproeven of glossen 12 voorzien, andere met droedels 13 verfraaid. Honderden periochen werden na afloop van het spektakel door een leraar van een handgeschreven opdracht voorzien en verzonden naar een collega - ik kom er later uitgebreid op terug. Tientallen programma's waren, in afwachting van hun verwerving door een particuliere verzamelaar of een instelling, onderhavig aan allerlei beschadigingen. l4 Vele programma's bleven als afzonderlijke brochures rondslingeren, slechts zelden beschermd door een origineel omslag, 15 een later aangebracht bibliofiel bandje of een kaftje, dat door zijn samenstelling soms nieuwe bedreigingen inhoudt.i 6 Sommige nieuwe eigenaars sneden oude herkomstkenmerken weg en verminkten daarbij het programma. 17 Het grootste deel van de programma's werd tot convoluten samengebonden, waarbij het tekstblok in een aantal gevallen werd besnoeid, waardoor informatie geheel l8 of gedeeltelijk19 is verloren gegaan. Vaak leggen discreet in de hoek aangebrachte folionummers de volgorde van de samenstellende delen vast. De combinatie van deze nummers met 7 Zie bijvoorbeeld Universiteit Antwerpen, Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Nederlanden (voorts als Antwerpen UA ISLN), Ren Dra, nr. 29, nr. 163, nr Zie bijvoorbeeld Stedelijke Bibliotheek Kortrijk (voorts als Kortrijk SB), GV Zie bijvoorbeeld de exemplaren in het Archief van de Jezuieten te Heverlee (voorts als Heverlee Archiefsj), A 12/23 A-B, nrs 7, 11, 28, 3 1, 40, 49, 73, 86, 93 en ioo. Het archief wordt binnenkort gedeponeerd bij het KADOC te Leuven io Zie bijvoorbeeld Koninklijke Bibliotheek Brussel (voorts als Brussel KB) kostbare werken ii 26166, nr 26, folio [A] i recto nr. 63, folio [A]2 verso, John J. Burns Library Boston College (Massachusetts), nr. 1 7, folio [A]1 recto en folio [A]4 verso. 11 Zie bijvoorbeeld Universiteitsbibliotheek Gent (voorts als Gent UB), G 6145 (0-43) nr. 4, folio [A] i recto en verso, Brussel KB, kostbare werken ii 26166, nr 9, folio A4 recto. iz Zie bijvoorbeeld Antwerpen UA ISLN, Ren Dra, nr. 9, folio [A]i recto en folio [A]2 recto, nr. 47, folio [A]1 recto, nr.142, folio [A]i verso. 13 Zie bijvoorbeeld Brussel KB, kostbare werken ii A RP, nr. 9, vooral folio AI recto en verso, A2 verso en A3 recto. 14 Vele exemplaren vertonen scheurtjes, plooien of waterschade, vele zijn gewoon stoffig en vuil. In het exemplaar Brussel KB, kostbare werken ti 26166, nr. 9 lijkt een gat te zijn gebrand (folio [A]3). 15 Zie bijvoorbeeld Heverlee Archief sj, doos A 11/13, map 4, nr. [3]. 16 De zure kartonnen kaftjes in het fonds Goethals-Vercruysse (Kortrijk SB) zijn nefast voor honderden originele programma, s. 17 Zie bijvoorbeeld Kortrijk SB, GV i8 Zie bijvoorbeeld Brussel KB, kostbare werken ii A RP, nr 38. i9 Zie bijvoorbeeld Antwerpen UA ISLN, Ren Dra, nr. 8, folio [A]1 recto, nr. 53, folio [A]1 recto, nr. 59, folio [A]i recto, nr. 84, folio [A]i recto, nr. 91, folio [A]1 recto, nr. 105, folio [A]i recto, nr. 120, folio [A]i recto, nr.143, folio [A]i recto, nr.144, folio [A] 1 recto, nr. 181, folio [A] i recto, nr. 182, folio [A] i recto, nr. 225, folio [A] 1 recto, nr. 255, folio [Ali recto, Brussel KB, kostbare werken is A RP nr. 24, folio [A] i recto.

79 Gebruikssporen in programmaboekjes voor het collegetoneel van dejezuteten 77 inhoudstafels op dek- of schutbladen 20 maken deze verzamelingen tot praktische thesauri voor leraren op zoek naar inspiratie. Daarbij gebruikten zij soms oude programma's als basis voor nieuwe,21 en wanneer deze aangepaste teksten naar de drukker vertrokken, was de cirkel rond. Van affiches naar boekjes Een specifieke gebruiksvorm die ik nog niet vermeldde, heeft een aantal van de oudste en meest kwetsbare programma's van de ondergang gered. Het gaat om affiches in de ware zin van het woord: bladen in folioformaat die eenzijdig bedrukt werden en bedoeld waren om te worden aangeplakt. Dat biedt meteen een verklaring voor de zeldzaamheid ervan, want na het opkleven waren ze niet meer te recupereren. Een aantal van deze affiches leende zich door zijn grote formaat echter uitstekend om er wapenschilden en genealogieën op te tekenen. Zo werden twee Gentse aankondigingen voor schooltoneel uit het tweede decennium van de zeventiende eeuw van de ondergang gered. Op de rugzijde van de twee affiches maakte iemand met genealogische interesse - een jezuïet? - met de pen een kopie van een Gents wapenboek uit Op de keerzijde van een derde Gentse affiche is door een andere auteur een stamboom van de 'contes d'auvergnes et Boloigne' uitgewerkt. 23 Het betreft een getheatraliseerde thesesverdediging, gebracht door de leerlingen van het college, en de affiche valt strikt genomen buiten het corpus waartoe ik me voor mijn onderzoek heb beperkt. Of de drie Gentse affiches oorspronkelijk uit dezelfde verzameling stammen, is niet bekend. Behalve de aard van de aantekeningen hebben ze met elkaar gemeen, dat ze als los bewaarde stukken de tand des tijds hebben doorstaan. De drie affiches vormen een kleine, aaneengesloten reeks, die op een ruimere, systematische productie lijkt te wijzen. Samen met een drietal andere affiches voor spektakels in Brugge (161o), Antwerpen (1622) en Halle (1625) vormen de Gentse aankondigingen zeldzame getuigen van de vroegste programma's. De Antwerpse affiche behoort niet tot het corpus, want ze kondigt de ommegang aan die zal plaatsvinden naar aanleiding van de heiligverklaring van Ignatius en zijn gezel van het eerste uur, Franciscus Xaverius. 24 De affiches uit Brugge 20 Zie bijvoorbeeld het convoluut bewaard in de Parijse Bibliothéque de l'arsenal (voorts als Paris Arsenal), Rf of het convoluut in de Bayerische Staatsbibliothek te Munchen (voorts als Munchen BSB), 4 Bavar I. 21 Zie bijvoorbeeld Antwerpen UA ISLN, Ren Dra nr De kopieën staan op de rugzijde van de affiches bewaard in Heverlee Archiefsj, A11/13 map 4, nr [io] en nr. [ii]. Deze twee affiches werden tot op het eind van de twintigste eeuw bewaard in het Gentse Sint-Barbaracollege. Het gekopieerde werk is: Wapenen vonden edelen porters van Ghendt alzo zij van hauts tijden in schepenen bouck staen Hier naer volgen die wapenen vonden neenn8hen van Ghendt ende die ambachten. Ghendt. Pieter de Keysere, , drie folio. Geconsulteerd exemplaar: Gent UB, BHSL Res 1572 Met dank aan Martine de Reu 23 Zie Brussel KB, kostbare werken LP E RP, schutblad vooraan 24 Zie Brussel KB, kostbare werken ii A, nr. 7o. Over deze feestelijkheden, zie K. Porteman, `Exotisme en spektakel. De Antwerpse Jezuietenfeesten van juli 1622', in: J. Verberckmoes (red.), Vreemden vertoond. Opstellen over exotisme en spektakelcultuur in de Spaanse Nederlanden en de Nieuwe Wereld. Leuven 2002, (reproductie op p. io8)

80 78 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) en Halle verwijzen naar reguliere collegestukken. 25 Beide stukken bevinden zich in een verzamelband met 68 programma's uit de periode , die blijkens een notitie op het schutblad toebehoorde aan het Mechelse jezuïetencollege.i6 De opname in dit convoluut heeft deze affiches ongetwijfeld voor het verlies behoed. Ik ga hier wat dieper in op een aantal kenmerken van het convoluut, omdat ze van belang zijn voor het laatste onderdeel van mijn uiteenzetting. De programma's dragen in de rechterbovenhoek een volgnummer dat met de pen is aangebracht. Op enkele onderdelen na komen alle stukken uit jezuïetencolleges, de meeste uit Vlaamse. 27 Ruim de helft van de programma's is alfabetisch geordend op de naam van het titelpersonage. De reeks begint bij het eerste programma met Den bewaer-en8hel verthoont in Raphaël en loopt tot nummer veertig, Zeno imperator tra8oedia. Daarna volgen negen periochen van opvoeringen ter gelegenheid van het eeuwfeest en een reeks van 23 stukken zonder aanwijsbare ordening. Het feit dat het eerste stuk van het convoluut programma's omvat met titelpersonages van wie de namen beginnen met R tot Z, wijst erop dat het convoluut uit het Mechelse college deel heeft uitgemaakt van een ruimer geheel. Zo lang stil te staan bij slechts een handvol aankondigingen van toneelstukken - samen nauwelijks i procent van het corpus - lijkt op het eerste gezicht wel wat overdreven. Vanuit boekhistorisch oogpunt verdienen ze die aandacht echter wel, en ook voor het literair-historisch onderzoek naar het jezuïetentoneel in onze gewesten zijn ze in methodologisch opzicht van grote waarde. De toevallig bewaarde affiches informeren ons over de vroegste vormen van de welbekende programmaboekjes. Hun uiterst kwetsbare vorm en hun gebruik maakten hun teloorgang bijna onafwendbaar. Hoe weinig er nu ook van bewaard zijn gebleven, vermoedelijk werden dergelijke affiches systematisch geproduceerd. Reeds tijdens het eerste kwart van de zeventiende eeuw, dus tegelijk met het verschijnen van de affiches, namen de jezuïeten heuse programmaboekjes in gebruik. In kwartoformaat gedrukt met zwarte inkt, besloegen ze aanvankelijk meestal acht bladzijden (figuur 4, zie de periode ). Door de overschakeling van affiches naar boekjes beschikte men over twee keer zoveel ruimte om het publiek te informeren: acht bladzijden op kwartoformaat in plaats van een zijde op folioformaat. Ondanks deze overvloed aan ruimte bleef het aantal inhoudelijke onderdelen van de programma's tot 1633 ongewijzigd. Vaste elementen op alle programma's zijn de titel van het stuk, het tijdstip, de plaats van opvoering, eventueel vermelding van de klas die voor de vertoning verantwoordelijk was en een aanduiding van de mecenassen en beschermheren aan wie het stuk werd opgedragen. Daarnaast 25 Zie Brussel KB, kostbare werken II A RP, nr. 61 (Brugge, 161o), en nr. 73 (Halle,1625) 26 Zie Brussel KB, kostbare werken ii A RP. Het convoluut werd op het einde van de twintigste eeuw zorgvuldig gerestaureerd. Op het schutblad vooraan staat een vermelding in handschrift: `Collegia Soc.is Jesu Mechliniae'. Met dank aan Bart op de Beeck. 27 Nr. 10 (oorspronkelijke nummering) is afkomstig van de Ieperse augustijnen, nr. 36 werd uitgegeven door de barbaristen van Aalst, nr. 4o en nr. 74 komen van bij de Mechelse oratorianen Enkele stukken komen niet uit de colleges van de Provincia Flandro-Belgica maar uit andere jezuietencolleges: nr. 15 en nr. 58 (Engels college van Sint-Omaars), nr. 25 (Namen) en nr. 3o (Béthune). De herkomst van nr. 63 is niet achterhaald.

81 Gebruikssporen in programmaboekj es voor het collegetoneel van dejezuieten % 80% 60% 40% 20% 0% 0 0 M 0 0 u" (0 (0 (0 e (0 I CD e (0, ' ^ O ^^ N e M e ^ ^ ^to (0 V' O 0) (0 r- e CD (0 (0 ^ e rel:: 1 (0 00 (0 (0 (0 (0 (0 CD l. (0^ e- e- T. (0^ \ /. / n n i 1 /.,\ / M n ' T',, h r N h r h l' ^ ^ l. ^,. O r e.. ^ 1.. r," N h r- M r- ^ ^ r r r- e- to h e- 2 folia 4 folia Figuur 4: Verhouding tussen programma's van 2 folia en 4 folia (op basis van het corpus) bevatten de acht bladzijden tellende programma's enkel nog het zogenoemde argumentum (een korte inhoud van het stuk of een schets van de algemene achtergrond van de gebeurtenissen) en een overzicht van wat per bedrijf, en soms per scène, op de planken te zien zal zijn. Deze drie basisrubrieken (titel, argumentum en de inhoudsopgave van het stuk) kwamen ook al op de affiches voor. Ze worden door de onderste lijnen op figuur 5 gerepresenteerd. Zoals men uit figuur 4 kan afleiden, schakelden de jezuïeten in de periode radicaal over naar programma's van twee folia, die de helft goedkoper waren. Zo ontstond rond het eerste eeuwfeest van de orde wat men als het prototypische programma mag beschouwen: een gevouwen dubbelblad in kwarto dat met zwarte inkt is bedrukt. Het acht bladzijden tellende programma verdween niet geheel van het toneel, maar het kreeg wel een andere rol. Vanaf de jaren 1660 verschenen in Gent variante edities van twee en vier bladen voor dezelfde opvoeringen. Uit de jaren zijn daar vele voorbeelden van bewaard. 28 Ook aan andere grote colleges is deze praktijk af en toe waarneembaar. Dit streven naar een gedifferentieerd aanbod is een van de oorzaken voor de kleine heroplevingen van het lange programma in de jaren , en Paradoxaal genoeg gaat het inkrimpen van de periochen voor collegetoneel niet gepaard met een terugschroeven van informatie. Er werden integendeel steeds meer rubrieken aan de programma's toegevoegd, en dat op systematische basis. Dat wordt z8 Voor de prijsuitreikingen van tot verschenen bijna elke keer twee edities: een editie van twee folia (in het Nederlands) naast een editie van vier folia (in het Latijn). Er zijn aanwijzingen dat deze prakti jk reeds vanaf de Jaren o ingang vond

82 80 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) treffend geïllustreerd door figuur 5, die de hoofdbestanddelen van het meest gangbare type programma (eentalige programma's van twee folia) in kaart brengt. 29 Dans of ballet Tussenspel: acteurs Tussenspel: rollen..n a 00=0 a oo o Tussenspel: argum. n n n nmnnn n M n Ili n n=i n Tussenspel(en) a aan a 0=O o ummoo c Acteurs.... Rollen ooccuoted o Inhoud nn. im.m. iim.. Argumentum a o03 aao o o o c o 03m oom a Titel nn n. 1= =MI. ^ ^ ^ ^ ' Figuur 5: Inhoudelijke onderdelen van eentalige edities van twee folia (618 edities uit het corpus). Een blokje betekent dat dit onderdeel voor het betrokken jaar in een programma werd aangetroffen Vaste bestanddelen van de programma's zijn - op figuur 5 van onder naar boven - de titel, het argumentum en een samenvatting van de inhoud, vaak per bedrijf, soms per scène. Deze onderdelen worden voorgesteld door de onderste drie lijnen op figuur 5. Het voorkomen van andere elementen in de programma's kan het best met de onderste lijn (`Titel') worden vergeleken: alle programma's in het corpus hebben immers een titel. Een onderbreking van de onderste lijn betekent dat er voor het betrokken jaar geen editie in het corpus aanwezig is. De vierde lijn van onder (`Rollen') toont aan dat lijsten van personages tijdens de zeventiende eeuw slechts sporadisch worden vermeld. Tussen 1701 en 1705 komen rolvermeldingen steeds vaker voor, nadien maken ze vast deel uit van de periochen.3 Vermelding van acteursnamen (vijfde lijn van onder, `Acteurs') blijft tot 1709 een zeldzaamheid, maar vanaf dat jaar zijn ze standaard.31 Vanaf 1633 voorzien de programma's plaats voor de vermelding van tussenspelen en het bijhorende argumentum (lijnen 6 en 7 van onder: `Tussenspellen)' en `Tussenspel: argum[entum]'). De vermelding van rolverdelingen voor de tussenspelen loopt gelijk 29 De samenstelling van de eentalige programma's met een ruimere omvang (meer dan twee folla) loopt gelijk met die van de programma's die hier geselecteerd zijn. Met betrekking tot de onderdelen van meertalige programma's zi jn er geen bijzonderheden te melden. 30 In de periode vermelden elf programma's geen rollen, zeventien programma's wel Er is geen significant verband met het college waarvoor het programma werd gedrukt. Vergelijk R. van Aerde, Bijdrage tot de geschiedenu van het tooneel te Mechelen Het schooldrama by de jezuieten. Mechelen [1937], V66r 1709 vermelden drie programma's acteurs: Me 38 (1633), BI 49 (1640) en G 127 (1705). Deze nummers verwijzen naar volgnummers van beschrijvingen in een inventaris vanjezuietenspektakels, die als tweede deel bij mi jn proefschrift verscheen. De hier aangehaalde nummers zijn eveneens in een aparte bijlage opgenomen, die als pdf bestand kan geraadpleegd worden op de website van de NBV ( Na ontbreekt dit gegeven slechts in één programma (Me 1 30 uit 1717). Werd het programma reeds gedrukt voor men de rollen had verdeeld' Het feit dat de opvoenngsdatum nog niet is ingevuld, steunt deze veronderstelling.

83 Gebruikssporen in pro8rammaboekj es voor het collegetoneel van dejezuteten 81 met die voor het eigenlijke drama. Lijsten van rollen komen vanaf af en toe voor, lijsten van acteurs vanaf Vanaf 1710 zijn beide altijd aanwezig. Dansen of balletten (bovenste lijn) krijgen in 1743 voor het eerst een aparte vermelding. We treffen ze aan in zes programma's van vier grote colleges: Gent, Ieper, Mechelen en Brussel.32 Tussen 1746 en 1769 lijken deze spektakelelementen uit de programma's te verdwijnen. Dat klopt slechts voor zover men alleen de eentalige programma's bekijkt. In de tweetalige edities die na 1749 verschenen in Mechelen, Gent en Antwerpen vindt men meestal wel aanduidingen van dans, ballet, zangspel of opera terug.33 Ook op formeel vlak ondergaat het prototypische programma geleidelijk aan subtiele maar op lange termijn duidelijk waarneembare veranderingen, maar daarop ga ik hier niet verder in. Op methodologisch vlak wil ik benadrukken dat de geringe aanwezigheid van affiches niet representatiefis voor de totale toneelproductie aan het begin van de zeventiende eeuw. De dankzij hergebruik bewaarde exemplaren geven ook een betere kijk op de evolutie van deze informatiebron. De overgang van de affiche naar het acht bladzijden tellende programma gaat op inhoudelijk vlak niet met grote breuken gepaard. Beide vormen van drukwerk dekken inhoudelijk dezelfde rubrieken. De reductie van de materiële omvang van de periochen in het vierde decennium van de zeventiende eeuw valt samen met een inhoudelijke verruiming. Dit herhaalt zich zestig en honderd jaar later. Het is goed om even stil te staan bij wat de affiches en de oudste programma's in vergelijking met de jongste exemplaren allemaal verzwijgen. Zo worden rolverdelingen pas vanaf het begin van de verlichtingseeuw opgenomen, terwijl ze er voorheen beslist ook geweest zijn; toen bestond echter de behoefte of de traditie niet om ze onder de aandacht van het publiek te brengen. Mogelijk geldt dat ook voor tal van andere elementen. Men moet dus er dus voor waken om uit de afwezigheid van informatie al te snel conclusies te trekken. De heikele auteurskwestie Op ongeveer 15o exemplaren van de toneelprogramma's uit het corpus treft men handgeschreven opdrachten aan. Omdat slechts een klein gedeelte van de programma's in druk individuele auteurs of een collectief van auteurs vermeldt, grijpt men graag - en vaak kritiekloos - terug naar deze handgeschreven opdrachten om de schepper van het stuk aan te wijzen.34 Ik zal aantonen dat er meer dan één addertje onder het gras schuilt. 3 2 Cf. G toi (1743), 1168 (1744), Me 174 (1744), G 206 (1 745), G zo8 (1746) en BI 205 (1769). 3 3 In alle z6 tweetalige edities die verschenen voor 1749 ontbreken deze elementen. Na 1749 vindt men ze terug in 32 edities. Slechts twee programma's maken geen melding van dansen of verwante elementen (Me 182 uit 1753 en Me 201 tut 1761). 34 A. de Backer, C. Sommervogel, Btbltothéque de la Compagnie de jésus. Heverlee/Leuven 1960 (12 delen, anastatische herdruk van de editie ), zie bijvoorbeeld vol. 1, kol.1476, Jean-Baptiste Billot, nr. 2; vol. 4, kol.1839, Pierre Linckens. Vergelijk E. Heynen, `Maastrichtse drukken ( ). Eerste gedeelte ( ). Een bescheiden aanzet tot een Maastrichtse bibliografie', in: Publications de la Soctété histonque et archéologtque dans le Limbour8 83 (1947), 1-174, en 84 (1948), 1-139, hier 1947, 51, nr.134, P. Begheyn, `Uitgaven vanjezuleten in de Noordelijke Nederlanden ', in: De zeventiende eeuw 14 (1998) nr.1(themanummer: Ad matorem Detdlonam De Jezuieten in de Nederlanden), , hier 155, nr. 478.

84 82 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) In zijn eenvoudigste vorm luidt zo'n handgeschreven opdracht als volgt: `M. Ignatio de Smidt Jacobus vande Walle.'35 De klassieke formulering is echter deze: `Rjeverenjdo in Chr[istjo Patri P. Gregorio Van Parijs Rectori collegii iprensis Salutem et obs[equium) adscribit P. joannes Crispijn.'3 6 Het komt voor dat de opdracht aan meerdere personen tegelijk is gericht en een enkele keer wordt ze ook door meer dan een persoon ondertekend.37 Vaak is het handschrift slecht leesbaar of is de notitie gedeeltelijk beschadigd, doorgaans onbedoeld omdat de programma's bij het binden te kort besnoeid zijn, maar soms ook opzettelijk.3 8 De ondertekenaar van de handgeschreven opdracht of afzender is in ruim de helft van de gevallen leesbaar of reconstrueerbaar. Ik kon 74 afzenders identificeren.39 In negen op de tien gevallen (661 74) is hij een scholasticus, een novice in opleiding voor de priesterwijding. Drie opdrachten zijn ondertekend door een jezuïet die op het ogenblik van het verschijnen van het programma de priesterwijding had ontvangen, vijf andere opdrachten zijn van de hand van jezuïeten die op dat moment de vierde gelofte hadden afgelegd 40 De leeftijd van de gewijde jezuïeten varieert van 33 tot 35 jaar, die van de professen van de vierde gelofte van 35 tot 47 jaar. De leeftijd van de scholastici op het ogenblik dat het programma verscheen, schommelt tussen 22 en 3 i jaar, met een gemiddelde van 25,5 jaar (figuur 6) Figuur 6: Leeftijd van de afzenders-scholastieken op het ogenblik van de première van het toneelstuk (zoals aangekondigd op het programma waarop hun naam als afzender is vermeld) nn LL L L L ^a t9 co ^ ^ ^ c`ii ^ co io Lai till' ^.^.^ ^ ^ ^.^ N M.d. 11) co h Co G) O ^ N ( (4 (N N N N M f+) ^ cu ^ Co ^ ^ ca ta 35 Cf. Bs C Bs 5o. 37 Opdrachten gericht aan verschillende personen zijn legio, bv. M 24; opdrachten met meer dan een afzender zijn zeldzamer, bv. Bl Te kort besnoeid werd bijvoorbeeld het programma Bs 8, ex. Brussel KB, I Ai recto. De opdracht werd met opzet verwijderd bij 1149 (ex. Kortrijk sb). 39 De identificatie gebeurde op basis van W Audenaert, Prosopographia Iesuttica Belgica Antigua (PIBA) A bibliographical dutiona y o f the Jesuits in the Low Countries Leuven/Heverlee 2000 (with an introduction by Herman Morhon; 4 vols.) Voorts geciteerd als PIBA. 4o Gewijd zijn de ondertekenaars van de opdrachten op A 83, Bs 12 en Bs 5o; professen van de vierde gelofte zijn de ondertekenaars van de opdrachten op An 52, Bl 125, Bl 158, C 25 en G 82.

85 Gebruikssporen to programmaboekjes voor het collegetoneel van dejezuteten 83 Voor zover ik kon nagaan, waren alle scholastieken als leraar actief in het college waar de opvoering plaatsvond.4 1 Dertig afzenders stonden ook effectief voor de klas die blijkens het programma het stuk vertoonde en in een bijkomend geval zijn we daar vrij zeker van.42 Vier programma's die eind januari of in februari verschenen, werden door de leraar van de poesis verstuurd en tien eindejaarsprogramma's door de leraar van de retorica 43 Eén afzender bleef in de catalogi onvindbaar44 en van twee afzenders weten we niet welke klas ze onder hun hoede hadden.45 Slechts vier programma's werden verstuurd door een scholastiek die niet aan het hoofd stond van de uitvoerende klas (tabel 1). Prog Datum Uitvoerende klas Afzender en functie (volgens catalogs) K 9 [2] sept [Petrus] Pevmage, poet et Grxc B ju Figura Petrus Ballast, Fig min [= rudsmenta] G 74 1 maart 1658 Poesis Christianus Vanden Bergh, prof rhet D 34 [31] jan Adrianus [de] Wolff, synt. et gram Tabel 1: Afzenders die niet aan het hoofd stonden van de uitvoerende klas Volgens de voorschriften46 kreeg de leraar van de reto rica in principe de opdracht om de eindejaarsopvoering te schrijven en te organiseren. Indien de afzender van het Kortrijkse programma uit september 1621, Petrus Pevinage ( ) ook de auteur van dat stuk was, dan toont dat aan dat men van die regel kon afwijken.47 Dezelfde bedenking kan men maken met betrekking tot het Gentse stuk uit 1658 en de opvoering uit Duinkerke van Op dit laatste programma mag dan geen uitvoerende klas vermeld zijn, in de regel was het de retorica die in deze periode zijn eigen stuk vertoonde. Het Brusselse programma uit 1639 hoort in feite niet in dit rijtje thuis. Petrus Ballast ( ), in dat schooljaar leraar van de rudimenta, was niet de enige ondertekenaar van het programma. Hij deed dat samen met zijn collega Antonius de Rouge- 41. Alle 74 afzenders werden opgezocht in Brussel Archief sj, IX-2,1, Fonds du P Alfred Poncelet, section des catalogues `Personarum catalogi et similia', voorts geciteerd als Catalogi. Over veertien van in totaal 66 scholastieken was geen informane beschikbaar over het betrokken jaar of het betrokken college waarin ze werkzaam waren; in negen gevallen weten we wel met welke taak de scholastiek het voorgaande of het volgende jaar belast was en is het waarschijnlijk dat hij lesgaf aan de klas die op het programmaboekje vermeld staat (cf Be 91, Bl 16 5, Bl 168, Me 147, G 161, 1137, 1 142, M 28 en Me 154). Slechts in vijfgevallen lieten de bronnen ons in de steek (cf. An 192, Be 72, G 165, 1143 en K 129). 4z Cf. A 26, An 152, An 201, An 208, Be 78, Be 79, Be 8o, Be 89, Be 99, B144 (Antonius de Rougemont), Bs 4o, Bs 47, G 59, G 83, G146,G149,G 150, G 1S3, G164,G176,G177,G178,I82,I 150, I151,K 109, K HO, Me105,Me 122 enme 137) Op het programma B 22 worden de uitvoerders niet met name genoemd, maar het feit dat het stuk op 2 4juli werd opgevoerd, wist erop dat het door de figura werd vertoond. De afzender van het programma, Ignatius de Bergue, gaf dat jaar les aan deze klas. 43 Februari: C 18, i 34 en Me 68; A 78 (3o januari; `Mag. Bernardus Seghers, prof. rhet et poes.'); septemberstukken: B 14, B eo, Bl14,B141,B1154,H2 2,G1 16, G159, Me 67 en Me De afzender van I S4, Petrus Wouters, komt niet voor in de catalogi van het jaar Een naamgenoot van hem, `M. Fran[ciscu]s Wouters' wel. Franciscus was leraar van de grammatica in Ieper. 45 Cf. M 24 en i Voor de regelgeving van dit toneel, zie Proot, Het schooltoneel, hoofdstuk Over Pevinage, zie NBA, deel 2, 206

86 84 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) mont ( ), die wel aan het hoofd stond van de uitvoerende klas, de ft8ura.48 Wijst dit erop dat zij het stuk samen schreven? In de regel stonden de ondertekenaars-scholastieken dicht bij de totstandkoming van de stukken. In alle onderzochte gevallen gaven ze les in het college waar het stuk vertoond werd, vaak gaven ze les in de klas die het stuk volgens het programma uitvoerde. Bijgevolg is men geneigd aan te nemen dat de afzenders van de programma's de stukken ook zelf schreven. Maar waren alle stukken waarop hun naam voorkomt ook origineel werk, waarvoor zij als de eigenlijke auteur kunnen worden beschouwd? De volgende drie voorbeelden uit de selectie tonen aan dat de zaak niet zo eenvoudig ligt 49 In januari 1639 zond Aegidius Thybault ( ) een programma van het in Antwerpen vertoonde stuk Arsaces Armenia rex op naar een confrater.5 Het stuk werd niet door hem, maar door de leerlingen van de retorica geschreven - hijzelf gaf dat jaar les aan de poesis.5 1 Twee jaar later maakt Augustinus de Guardiola ( ) via een andere perioche zijn groeten over aan Hieronymus Carrion ( ).5 2 Guardiola gaf op dat ogenblik les aan de retorica in Mechelen, Carrion was als profes van de vierde gelofte verbonden aan het college van Duinkerke.53 Zoals het programma duidelijk aangeeft, werd dit drama over Den heyliihen Sigismvndus conin8h van Burrundien door vier leerlingen van de retorica gemaakt, en niet door zijn afzender.54 En ook het Gentse stuk Dido tra8oedia uit 1726 dat Franciscus Hauwe ( ) naar zijn collega's in het college van Ieper opstuurde, is, zoals de titelpagina trots meldt, niet van zijn hand, maar het werk van de klas waaraan hij lesgaf, de retorica.55 Dat de jezuïeten zoveel programma's naar elkaar opstuurden, kan vele redenen hebben. De ene maakte van de gelegenheid gebruik een landgenoot te groeten, de andere bedacht zijn vrienden met een persoonlijke noot.56 Het ene programma werd aan een individuele collega gericht, het andere werd zonder specifieke aanduiding naar een college verzonden.57 De bekende jezuïet Antonius van Torre zamelde actief programma's uit andere colleges in. Tussen 166o en 1666 ontving hij minstens vijftien verschillende periochen uit elf colleges uit Vlaanderen en daarbuiten.5 8 Daarmee is hij de meest voorkomende geadresseerde van handgeschreven opdrachten op programma's. 48 Over Ballast, zie PIBA, deel 1, 71. Over De Rougemont, zie NBA, deel 2, Behalve de hier vermelde voorbeelden uit de selecne zijn er meer: vgl. i 16 en mogelijk ook An 69. 5o C. An 61. Over Thybault, zie PIBA, deel 2, Cf. Brussel Archief Si, Catalogi, vol. 2, 436. `Mag. Georgius V.D. Beke' gaf dat jaar les aan de reronca. 52 Over De Guardiola, zie PIBA, deel 1, 406; over Carrion, zie PIBA, deel 1, Cf. Brussel Archiefsj, Catalogi, vol. 2, 495 (De Guardiola) en 489 (Carrion). 54 CE Me Cf. G 149. Over Hauwe, zie PIBA, deel 1, 428. CE Brussel Archiefsj, Catalogi, vol. 7, loo. De vijf bestemmelingen van het programma, Josephus Wauters ( ), Carolus Borquelmans ( ), 'Ignatius' [= Franciscus?] Stemt ( ), Mamnus Raepsaet (17oo-1777) en Ignanus Maes ( ) gaven tijdens het schooljaar les aan het college van Ieper, respectievelijk als leraar van de retonca, poems, syntaxs,grammatica en figura, cf. Brussel Archiefsj, Catalogi, vol. 7, Groeten aan een landgenoot, cf G 118, ex. Heverlee; met Griekse opdracht: Bl 42. S7 Gericht aan een college zijn bijvoorbeeld BI 154, Bs 47, Bs 48, Bs 49 en 115o 58 Cf. A 24, An 112, An 117, B 20, Be 48, Be 53, Be 54, Bl 113, C 18, D 34, G 82, G 87, H 19, 016 en een programma uit het jezuietencollege van Rijsel, Le libertin desesperé secovrv par S. Gertrude, et le diable pendv et sa place, 4 februari 166o, ex. Kortrijk SB, GV 9487.

87 Gebruikssporen to programmaboekj es voor het collegetoneel van de Jezuteten 85 Of ze nu een handgeschreven opdracht bevatten of niet, de meeste periochen geraakten uiteindelijk over een brede regio verspreid. Er zijn intussen acht voorbeelden bekend waarbij een programma vrijwel letterlijk door een ander college werd overgenomen (tabel 2).59 Prog Datum Titel Inhoudelijk identiek met (laar) Bl april 1663 Jonathas et David, par amicorum G92 (1666) D 43 3 en 4 sept 1697 Le mal retourne á son autheur C 26 (1698) Bl sept 1717 Jephte tragoedu Bs 51 (1725) en D 49 (1750) Be juni 1719 Landelinus I 95 (1723) I 78 5 en 6 sept 1720 Henricus Dams, Sueaa. B 23 (1721) An 186 is april 1726 Maria Magadalene ad sepulchrum I 129 (1729) Me mei 1729 Damon et Pythias tragaedia Be 89 (1730) Me sept 1743 Andronicus tragoedia G 203 (1744) en K 154 (1745) Tabel 2: Inhoudelijk (bima) identieke programma's Het valt op dat er doorgaans niet veel tijd verstreek voor een stuk elders werd hernomen. Het eerste geval in de lijst is bijzonder. Van het vriendschapsdrama)onathas et David, par amicorum zijn niet alleen twee sterk gelijkende programma's uit Brussel (1663) en Gent (1666) bekend, maar ook de integrale tekst van dit stuk is overgeleverd. 6 Verscheen het programma van het stuk Henricus Danice, Suecice, et Norvegic rex tra8oedia in Ieper in het Latijn, een jaar later werd de tekst in Belle in het Nederlands aan het publiek bezorgd. De tekst is nagenoeg identiek. In het drama Landelinus dat in in Ieper werd vertoond, treden een paar figuranten minder op dan in het Brugse voorbeeld van 1719, maar voor het overige zijn de programma's woordelijk hetzelfde. Het Antwerpse programma uit van het stuk Maria Ma8adalene ad sepulchrum domini heeft drie jaar later duidelijk als kopij gediend voor de Ieperse editie van het stuk. De regisseur van het stuk heeft onder de namen van de Antwerpse leerlingen met pen de namen genoteerd van de jongens die de rollen in Ieper zouden gaan vertolken. Op het Ieperse programma, dat afgezien van een paar andere typografische keuzes vrijwel identiek is aan het Antwerpse voorbeeld, vinden we deze namen in druk terug Zoals S. Vinckier voor de Mauritiusdrama's overtuigend heeft aangetoond, kan men niet vertrouwen op een gelijkluidende titel alleen, vgl. S. Vinckier, Het droeve lot van een voortvarende keizer Een vergely kend onderzoek van de toneelbewerkingen van de Mauntius-sto f in het Europese en inzonderheid het Vlaamse jezutetentheater. Leuven Achter dezelfde titel kan een zeer uiteenlopende bewerking schuilgaan. Er min behalve de genoemde gevallen nog vele voorbeelden van tussenspelen met dezelfde titel die op verschillende plaatsen opduiken. Er zijn nog twee andere voorbeelden van het overnemen van toneelprogramma's, die strikt genomen buiten het corpus vallen. Het betreft een stuk door de leerlingen van de catechismus in Brugge onder leiding van de jezuieten (Be 68 en Be 87), en verder een collegestuk waarvan het ene programma enkel in handschrift (Bl 1 52) en het andere enkel in druk (An 145) bekend is. Over dit laatste geval, zie G. Proot, J Verberckmoes, 'Japonica in the Jesuit Drama of the Southern Netherlands', in: Bulletin o f Portuguese/f apanese Studies 5 (zooi), 27-47, hier 33. 6o De volledige tekst maakt deel uit van een lijvig manuscript met meer dan dertig volledige teksten, dat wordt bewaard in het Archief van de jezuieten te Vanves (Paris) onder het nr. Ms. IPa Vgl. An 186 en i 129.

88 qutmei^'ttt ^P ^ AktA Á+^AGDALENE unit ma.. ad mapaaaittali fiiratam... vat ad SeaolaEi!a PErRU'1ii t+,adiser ib fctakta, rem aaraáat jesus, didt... Daum*de maaaaeraa.. venauit.., ^.., abicreaá... fabat..., f ra, Yoram..E'1 p^ m monmwvur+m : et Arks... dxealt... Make, 9nid plow t dick... gnia tnlaiat lflelr mem... Caiaxrfa rctrarfimr wdit lesurwi Pantos... exrflimam bontdannr fee, dxrr ei : 'Dwaine; fi tat fufinlrfk anti, duke nnbi poftafti aarn; ef ego tam tollam. Duit si JESUS: MARIA. Camas Ilifit li : icabbon4, r^ sa t. i. 4 `"V1rkIST tjs ^!! tbq.yr:. GABR1E l, *patio a ir. RAPHAEL ^+Q ;'jwnr a he. j iss ACHAR PItdác itr loam +w.. &p1. PAX THXASU, 66Oh^ P E R S O NE. IiAGDALiN1t 4. d(mibu PuUS R C^ ^ JO ANNES P+odJar Ir ads. ) AZ ARIAS Péwifi: PrnrCrcr. DAZARO AMrrr Sim BOMBAX Ikk++v tirl,rha J 11011Aa+11.^ Figuur 7, links: Titelpagina van het Antwerpse toneelprogramma voor het stuk Mana Magdalene uit 1726 (Universiteit Antwerpen, ISLN, bundel Ren Dra) Rechts- Argumentum en host van rollen en acteurs t^,r ^:I-I. ^ ^^^^, ^, Adis... Darawer^ ^ ^. p^ ^... ^9 firdt, pdirawr... ^M sit ix ^,.. a^wwrr.,. n&tr, pinea ^^^ *ems... comerfo resew^iwlr.,. taifi;nralkt,bw>imea ern, ereere Mar#11 eon, Amiss *di, 4400 ewes; Dir t ei Jew: l áïia Gauerf^rAs, dress a: Joeonia 24, Figuur 8, links: Titelpagina van het Ieperse toneelprogramma voor het stuk Mana Magdalene uit 1729 (Universiteit Antwerpen, ISLN, bundel Ren Dra) Rechts: Argumentum en lijst van rollen en acteurs

89 Gebrutkssporen in programmaboekjes voor het collegetoneel van dejezuteten 87 Het laatste geval uit tabel 2, dat in de literatuur voorheen nog niet was opgemerkt, illustreert mooi hoe de programma's werden gekopieerd (tabel 3). Mechelen 1743 (Me 172) Gent 1744(G 203) Kortrijk 1745 (K 154) Exemplaar Brussel xb II nr 36 Gent UB G /3. Kortruk Gv 95zo Titel Andronicus tragoedia Idem Idem [tweetalig Lat -Ndl ] Argumentum 'Regressum regum ' Idem Idem Lust rollen 'Umbra Ontz ' Idem Idem Scena est 'Scena estantiochiz. ' 'Scena est Anttochtx. ' Titel tussenspel `Philosophus Importanus' `Philosophus stoicus' [Geen titel, ander tussenspel] Inhoud is - 'Davos dolts h Mago ' Lust ballet Lust van 59 dansers - Proloog Prologus musicus - - Actus I 'Applaudennbus stbl ' Idem Idem Tussensp Comoediz pars I Interludtt pars i Comoedix pars I Arms Ii 'Heliodora Oniz ' Idem Idem Tussensp Comoedix pars II Interlude pars II Comoedix pars I Actus iii 'Andronicum Oniz. ' Idem Idem Tussensp Comoedix pars III Interludtt pars III Comoedix pars iii Actus iv 'Antiochus serum ' Idem Idem Tussensp Comoediz pars tv Interludtt pars iv Comoedix pars iv Arms v 'Heliodorz novas ' Idem Idem Epiloog Epilogus musicus Epilogus Epilogus `Andronta suppliaum exhibet' Idem Idem Tabel 3' Vergelijking van drie Andronicus-programma's De Latijnse tekst in de drie programma's is nagenoeg identiek. Het Kortrijkse programma is tweetalig en het bevat dus ook een Nederlandse vertaling van de tekst. De titel, de korte inhoud van het verhaal (het argumentum) en de verwijzing naar de bron is in de drie programma's identiek. De lijsten van de personages zijn in de Mechelse en Kortrijkse periochen eveneens volledig hetzelfde, alleen is de naam van het personage `judas' in dat laatste programma vervangen door `Simon'. De Gentse lijst van rollen komt eveneens met de Mechelse lijst overeen, al is de volgorde van de laatste twee personages hier omgedraaid: Gorgias wordt hier vóór Eliphaz genoemd in plaats van omgekeerd, zoals in de andere twee programma's. Het Gentse programma verschilt overigens nog op een ander punt van de twee andere: het vermeldt niet waar het drama zich afspeelt. Het Mechelse en Kortrijkse programma doen dat wel, en op dezelfde manier. De korte inhoud van de vijf bedrijven is in de drie brochures woordelijk hetzelfde. De Mechelse opvoering verschilt op twee punten van de andere: ze gaat met een prologus musicus en epilogus musicus gepaard en er is een balletoptreden. De andere twee vertoningen schijnen niet door een proloog ingeleid te zijn en de epiloog wordt kennelijk niet met muziek opgeluisterd. Van ballet maken het Gentse en Kortrijkse programma evenmin melding. Ook de tussenspelen zijn verschillend, maar de hoofdhandeling is wezenlijk dezelfde.

90 88 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Hoewel op geen van de drie exemplaren een handgeschreven opdracht voorkomt, wijst alles erop dat het programma vanuit Mechelen zowel in Gent als Kortrijk is beland, waar men het stuk al snel opnieuw op de affiche zette. In beide colleges deed men, schijnbaar zonder dat van elkaar te weten, een aantal ingrepen. Men behield evenwel de algemene structuur van de hoofdhandeling. Of de tekst ook op het niveau van de replieken ongewijzigd werd overgenomen, kan bij gebrek aan volledige teksten niet worden bewezen, maar het is evenmin uitgesloten. Slechts op één exemplaar van de programma's uit tabel z komt een handgeschreven opdracht voor: het Brugse programma uit 1730 van de tragedie Damon et Pythias. De opdracht is geschreven door Ignatius vanden Bosch ( ) en gericht aan magister Franciscus vander Meersch ( ). 62 Vanden Bosch gaf in les aan de Brugse syntaxis en waarschijnlijk was hij ook in als leraar in dat college actief.63 Waar Franciscus vander Meersch tijdens het jaar werkte, weten we evenmin met zekerheid, maar een jaar later gaf hij les aan de syntaxis en de grammatica in Belle.64 De twee jezuïeten kenden elkaar goed. Ze hadden in het schooljaar samen lesgegeven aan het college van Mechelen, Vander Meersch aan de rudimenta en de Iịura en Vanden Bosch aan degrammatica. 65 Waarschijnlijk was Vander Meersch in het jaar nog als leraar werkzaam in Mechelen. In dat geval heeft hij de vertoning van het stuk Damon et Pythias tragcedia door de syntaxis zeker bijgewoond - misschien stond hij zelfs in voor de productie ervan. Gaf hij het programma of de tekst door aan zijn confrater Vanden Bosch, die intussen in Brugge voor de klas stond? Dat is mogelijk, maar in het licht van de zonet geschetste praktijk van het doorgeven en hergebruiken van programma's, is dat niet de enige optie. Het is evengoed mogelijk dat Vanden Bosch zowel achter de opvoering in Mechelen als achter die in Brugge zat, en dat hij het Brugse programma naar zijn vriend opstuurde, bijvoorbeeld als herinnering aan een geslaagde vertoning in Mechelen. Evenmin mag worden uitgesloten dat het programma en de tekst al vroeger circuleerden, en dat nog een andere persoon de tekst samenstelde. In elk geval tonen deze voorbeelden aan dat programma's en wellicht soms ook integrale teksten onderling werden doorgegeven, zodat de auteur van een individuele tekst of programma nauwelijks met zekerheid kan worden aangewezen. Zowel de ondertekenaar van de opdracht als diegene aan wie de opdracht was gericht, zouden betrokken kunnen zijn bij de productie van een toneelstuk, terwijl evenmin mag worden uitgesloten dat de verhoudingen nog ingewikkelder waren. 6z Over Vanden Bosch, zie PIBA, deel i, 136. Over Vander Meersch, zie PIBA, deel 2, CL Brussel Archief sj, Catalogi, vol. 7, 214: `Catalogum Provinax Flandro-Belgicx S.J. arm 1731; seu conscriptum, ut solet, anno exeunte 1730 (...) Collegium Brugense (...) M. Ignatius Van[den] Bosch, Prof syntax. Catec. ins. Christoph ad ijl deamx die domen' De catalogi voor Brugge uit ontbreken. 64 CL Brussel Archief sj, Catalogi, vol. 7, 213: `Mag[iste]r Fran[ascu]s Van der Meersch, Prof synt et grammatici, Dir. sod. Catech. domen. in paroch.' 65 Cf. Brussel Archief sl, Catalogi, vol 7, 149

91 Gebrutkssporen in programmaboekjes voor het collegetoneel van dej ezuteten 89 De verdwenen edities In het begin van deze uiteenzetting kwam de vermoedelijke totale productie van edities ter sprake, waarvan naar schatting 20 procent in kaart is gebracht. Nu en dan duiken nog voorheen onbekende edities of bijkomende exemplaren op, maar het gros is onherroepelijk verdwenen. Daartoe mogen ongetwijfeld grote aantallen affiches uit het eerste kwart van de zeventiende eeuw worden gerekend, naast ontelbare losse programma's, maar net zo goed convoluten of grote delen daarvan. Van sommige programma's weten we hoe ze verloren zijn geraakt, maar van vele andere niet. 66 Aantekeningen van vroegere bezitters bieden de mogelijkheid om zich een beter beeld te vormen van de omvang van deze verdwenen delen. Zo is het feit dat het eerder aangehaalde oorspronkelijk Mechelse convoluut, dat in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel wordt bewaard, slechts loopt van Raphaël tot Zeno een teken aan de wand. Alle andere mij bekende contemporaine verzamelbanden beslaan het hele alfabet, 67 zodat men mag aannemen dat er misschien wel drie of vier delen met de letters A tot Qvan de oorspronkelijke verzameling ontbreken. Niet alle convoluten zijn origineel van samenstelling. In de loop van de negentiende eeuw en aan het begin van de twintigste eeuw togen verschillende bibliothecarissen aan het werk om losse of losgemaakte programma's te herordenen en samen te voegen. Zowel in de Gentse Universiteitsbibliotheek als in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel werden nieuwe convoluten samengesteld. De per college chronologisch geordende verzamelingen waren gesneden koek voor de systematische overzichten voor historici, theater- en literatuurwetenschappers. De historische samenhang van programma's, aanwijzingen over netwerken en contemporain gebruik gingen op die manier vaak voorgoed verloren. Maar gelukkig is dat niet altijd zo. De foliering die in dergelijke convoluten werd aangebracht, blijft ook na het uit elkaar halen naar het oorspronkelijke verband verwijzen. Op die manier reconstrueerde ik een oorspronkelijk convoluut dat mee aan de basis heeft gelegen van een van de omvangrijkste verzamelingen van jezuïetenprogramma's. De collectie in kwestie werd door Jacques Goethals-Vercruysse aangelegd en bevindt zich nu in de Kortrijkse Openbare Bibliotheek. 68 De programma's uit deze verzameling werden in de loop van de twintigste eeuw opnieuw ingebonden in kartonnen kaftjes, 66 Zie bivoorbeeld G. Proot, 'Contribution au théátre des jésuites flamands Les pièces perdues, les titres retrouvés', in: Archief- en bibliotheekwezen tn Belgte 59 (1998), Vergelijk de convoluten Heverlee Archief sj, A 12/23 A-B (vddr het herbenden door mij beschreven in 'Toneelprogramma's in het Jezuietenhuis te Heverlee', in. Archief- en bibliotheekwezen in Belgte 58 ( 1997), ), Antwerpen UA ISLN Ren Dra en Parijs Arsenal, Rf , dat ik voor het eerst signaleerde in G. Proot, `Het Brugs jezuietentoneel in de 17de en 18de eeuw', in: U.R.B. Informatie 3o (woo), 3-19, hier 9, noot Over de verzamelaar, zie o.a J. Soete, `J Goethals-Vercruysse te Kortrijk herdacht', in: De Leiegouw 1 (1959), nr. 2, , en Jacques Goethals-Vercruysse en zijn tijd Tentoonstelling Stedelijk Museum Kortnik, 29 oktober-18 december 1988, Kortrijk 1988 Over de verzameling toneelprogramma's, zie baron [J.] de Béthune, `Le théátre dans les anciens colléges de Belgique', in: Melanges Godefrotd Kurth Luik 1908, deel 2, ; J. de Béthune,'Contribution i l'histoire du théátre dans les anciens collèges de Belgique, spécialement á Courtrai', in. Handelingen van den Geschied- en Oudheidkundigen Knng, te Kormjk 3, [1910], 1-98

92 90 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) maar vermoedelijk vormden ze reeds voor deze ingreep fysiek aparte onderdelen. 69 Op ruim een derde van de periochen treft men op de rectozijde van elk blad in de rechterbovenhoek een oorspronkelijk volgnummer aan.7 Wanneer men al de genummerde programma's in volgorde achter elkaar plaatst, dan krijgt men een convoluut waaraan 120 onderdelen kunnen worden toegekend.7 1 Het eerste teruggevonden blad draagt het nummer 5, het laatste het nummer 452. Aldus geordend lopen de titels van L'antichrist tragedie tot Zedelijk schou-speel, die een oorspronkelijke bundel laten vermoeden met een omvang van 47o tot 48o folia of omgerekend ongeveer 230 programma's.72 Het oudste programma uit dit gereconstrueerde convoluut dateert van 162 7, het jongste van Het gros van de stukken ontstond in jezuïetencolleges - vooral die uit de Provincia Flandro-Belgica74 - maar er zijn ook programma's bij van diverse rederijkerskamers uit Kortrijk en Aalst, en van de augustijnen uit Ieper en Brugge 75 Een groot aantal van de geïdentificeerde stukken is afkomstig uit Kortrijk, zodat het vermoeden rijst dat het convoluut is ontstaan onder impuls van de jezuïeten in deze stad.76 Het feit dat bijna alle `orde-vreemde' programma's in de bundel uit de regio rond Kortrijk komen, lijkt deze hypothese te bevestigen. 69 Paul Faider vermeldt in de catalogus dat de programma's met plaatskenmerk Cod. 400 `(...) ont recu, á une date récente, une rehure uniforme (dos et coins de vélin) avec c6te imprimée.' (P. Fatder, Catalogue des manuscnts de la btbliothéque publtque de la vtile de Courtrai (Bibltothèque Goethals-Vercruysse et autres fonds) Gembloux/Paris,1936, 216). De zure kartonnen kaftjes vormen een ernstige bedreiging voor de conservatie van de stukken 70 In het totaal werden 348 programma's gecontroleerd op het voorkomen van foltering. 71 Bijkomend onderzoek kan de lacunes wellicht verder invullen. Ik beperk me hier om pragmatische redenen tot deze eerste verkenning. 72 Voor het eerste en laatste programma, zie respectievelijk Kortrijk SB, GV 9485 (Rijsel,1644) en GV 9415 (Aalst,1666, beschreven onder A 29). 73 Respectievelijk Kortrijk SB, GV9439 (Brugge, 1627, zie Be 16) en GV 9508 (Ieper, 1666, augustijnen, De Onghelucktghe vytwercktnghe der wraecke vertoont to Hormuda contnck van Persten Ipre: Domijn Ramault, 4, 2 foha) 74 Honderd en twee programma's ontstonden in colleges van de provincta Flandro-Belgtca. Aalst (6), Antwerpen (13), Belle (4), Brugge (9), Brussel (8), Duinkerke (4), Gent (1o), Halle (5), Ieper (7), Kassel (7), Kortrijk (16), Mechelen (4), Oudenaarde (4) en Roermond (4). Uit Doornik afkomstig is een programma (GV 9495, uit 1661), uit Rijsel komen drie programma's (Gv 9485, uit 1644, GV 9486, uit 1659; en GV 9487, uit 166o). 75 Veertien spektakels zijn niet door de jezuieten georganiseerd. Kortrijk SB, GV7945 is een penoche van een stuk vertoond `par les escoliers de jacgves Barbry' en opgedragen aan de magistraat van Armentiers (Armentiéres) (19 apnl 1656). GV 7944 (uit 166z) en GV 9508 zijn respectievelijk een bisschopsboek en een toneelstuk van de augustijnen uit Brugge en leper. GV 9410 is een programma van de barbaristen uit Aalst (uit 1663), GV 7885 en GV 9408 kondigen toneelvoorstellingen van de barbaristen uit Kortrijk aan (resp. uit 1660 en 1661) Voorts behoren ook stukken van de catharinisten uit Aalst (GV 9409, uit 1663), de fontemisten uit Kortrijk (GV 9407, uit 1663, en GV 9405, 1664) en de kruisbroeders uit Kortrij k (GV 9402, uit 1661; GV 7884, uit 1662; GV 9403, uit 1663, en GV 9404, uit 1664) tot de bundel. Een programma verwijst naar een opvoering door leerlingen van de catechismus in Menen (GV 9516, uit 1663); wie de leiding van deze leerlingen had, is niet bekend 76Zestien programma's zijn afkomstig van de Kortrijkse jezuieten, acht van andere organisaties uit dezelfde stad, samen 20 procent van het geheel.

93 Gebruikssporen m programmaboekjes voor het collegetoneel van dejezuteten 91 Conclusie Een nauwgezette analyse van uiteenlopende gebruikssporen kan van grote waarde zijn voor boekhistorisch en literair-historisch onderzoek. Het hergebruik van aankondigingen van de oudste toneelvoorstellingen heeft deze bronnen in een beperkt aantal gevallen behoed voor het verlies. Dankzij het tweede leven dat ze kregen, kan de overgang van affiches naar reguliere toneelprogramma's worden gereconstrueerd. De verandering van vorm ging niet meteen met een inhoudelijke uitbreiding gepaard. Dat dit niet alles zegt over hoe het er in de voorstellingen werkelijk aan toe ging, blijkt uit de latere inhoudelijke ontwikkelingen van de toneelprogramma's. Hoe weinig talrijk de affiches ook zijn overgeleverd, toch zijn er aanwijzingen dat ze regelmatig werden gebruikt om toneelvoorstellingen en andere spektakels van de jezuïeten aan te kondigen. Gebruikssporen in de vorm van handgeschreven opdrachten wijzen op een intensieve uitwisseling van programma's, thema's en stukken tussen jezuïetenleraren onderling. De ondertekenaars van de opdrachten zijn doorgaans novicen met een lesopdracht, die nauw betrokken waren bij de totstandkoming van de betrokken toneelprogramma's en geënsceneerde drama's. Het lijkt voor de hand te liggen om deze afzenders met de auteurs van stukken te identificeren, maar verschillende voorbeelden tonen aan dat het een niet noodzakelijk uit het ander volgt. Bij de creatie van toneelstukken en hun afgeleide producten, de toneelprogramma's, kunnen heel wat personen betrokken zijn. Omdat het grootste deel van de toneelprogramma's en de volledige teksten niet bewaard is, blijft de toewijzing van een stuk aan een concrete auteur meestal een heikele kwestie. De leraren die belast waren de regelmatige enscenering van collegestukken, konden teruggrijpen naar in convoluten aangelegde verzamelingen van programma's. Deze thesauri hebben vele exemplaren van de ondergang gered, maar desondanks is het gros van de stukken toch verloren gegaan. Oude gebruikssporen in de vorm van foliëringen maken het mogelijk om herbonden, onvolledige of uit elkaar gehaalde convoluten enigszins te reconstrueren. Op die manier krijgt men een ruimer beeld van de totale productie van programma's, en daardoor van de totale productie van toneelstukken.

94 ^ Figure 1, left: Herman Saftleven, "Bedneger" [The Swindler], etching (5.0 x 3 7 cm), 1647 (Rotterdam, Museum Boijmans van Beuningen, BdH-4968) Figure 2, right: Johannes van Vliet, Pedlar, etching (9 2 X 6.2 cm), from the 1632 series "By t geeue Bestaet ons leeue" [Our life consists in giving] (Amsterdam, Rijksprentenkabinet, RP-P-OB )

95 Karen L. Bowen Sounding out a Public's views of Pedlars with texts A Consideration of Images of Pedlars in the Low Countries ( ) In the early seventeenth century in the Low Countries, images of pedlars ranged from examples of proverbial cheats ('bedriegers') to poor figures deserving financial donations and public encouragement to earn their keep in this fashion. In between there are numerous neutral, often faceless portrayals of (typically) men making their way from one place to another, bearing a large pack with indistinguishable contents, or small images of hawkers included as just one detail in a larger street scene (cf. figs. 1-4). Why, then, does a pedlar's reputation - then and still today - remain so dubious? In order to better understand the roots of such attitudes and evaluate their actual pervasiveness, I am examining the visual and literary portrayal of pedlars with texts, or sheets of prints or songs, in the Low Countries in the period Part of a larger research project at the University of Utrecht on the pedlar and the dissemination of the printed word, the long-term goal is to compare and confront visual, textual, and archival sources that reflect the evolving views of pedlars with printed wares in the early modern Netherlands. 1 Strictly speaking, the focus of this project is on the network of itinerant salesmen working in what is now recognized as the Netherlands. Nevertheless, throughout this study, I will also be considering examples of images and books that were originally made or printed in what used to be called the Southern Netherlands (now Belgium) and will refer simply to `the Low Countries' for both regions together. For, not only did copies of the original books and prints travel freely between these areas, but so did the woodblocks and copper plates used to print them.2 I Funded by a VIDI grant from the NWO (Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek), this project also supports Dr. Jeroen Salman's research on the general scale and specific social and economic characteristics of the Dutch itinerant trade in printed matter, as well as Roeland Harms' doctoral research on the distribution of pamphlets in the Netherlands. My warm thanks to J. Salman and A.K L Thus for their advice on this topic. 2 Consider, for example, the numerous prints originally made or published in Antwerp, that were subsequently published by Claes Jansz Visscher in Amsterdam and Hendrik Hondius in The Hague in the seventeenth century. For an overview of their publications, see. F.W. Hollstein, Dutch & Flemish Etchings, Engravings and Woodcuts, ca Amsterdam ; Roosendaal , Rotterdam ; Ouderkerk aan den IJssel 2005, Vols (for Visscher), and The New Hollstetn Dutch & Flemish Etchings, Engravings, and Woodcuts, Roosendaal , Rotterdam ; Ouderkerk aan den IJssel (vols on Hondius: 1994).

96 94 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Hence, one cannot simply separate products of these politically distinct countries when examining the image-forming that occurred within them.3 While some results from this project have already been published, in this article, I will present my work on the visual aspect and offer a preliminary answer to the questions posed above.4 Specifically, I will begin with an overview of the various media employed to produce images of pedlars - thereby indicating the diverse public for whom such images were intended. I will then examine a sample of prints (book illustrations as well as independently published prints) in greater detail in order to determine what this sub-group reveals of the public's attitudes towards pedlars. In this way, I will be able to consider what types of images were dispersed and how pervasive specific conceptions of the pedlar, generally, and ones with printed matter specifically, were. I will then conclude by discussing whether these preliminary results can provide a `reality check' for the information gleaned from the other branches of this project. Figure 3: Adriaen Collaert after Hans Bol, January, engraving (14.4 x 14.5 cm), state H, as published by Claes Jansz Visscher (Amsterdam, Rijksprentenkabinet, RP-P-189o-A-16o71) 3 While one would ideally include images from other countries as well, this is beyond the scope of the current project. 4 Cf. e.g., J. Salman, `Between reality and representation. The image of the pedlar in the 18 th century Dutch Republic', in: M. van Delft, F. de Glas [e a ] (eds.), New perspectives in book history Contributions from the Low Counmes. Zutphen 2006 (Bijdragen tot de geschiedenis van de Nederlandse boekhandel, nieuwe reeks 7), , and other studies cited there.

97 Ziet, Lindgren! afgebeeld een reeks van Libn, wien handel In retatbande slag van waren, by hun handel, n. 66. Langs duet en grachten, schoon in 't klein} bestaat. Zoo windt, Elk op syn wys, den kost, dien men dus eerijk wint. am TRW. Kelmijo mw, of wied, Joe Roawbsed doetdewscheideaed kitten Ephraim tom dot by wisj Zie de Eieren door bent ren Mogen, Kapotje braek sobree'wt met note Reept witter Teen bj mraaden rol. Net im pends dood hekend te moker. Een kgopmetftin Ag kjes u. In 'made. gaarde warkt Bedregen Dna groot een rl eetwinug Seootea. Trim wilt met ere tremblsnt getmid,smaberpr Fiks roept : koim. 'Mooi I Smoel met ale ran roept,stlf en steak : Bee[ nlen, winteruien, beet Saes eppebm en pasren nit. $!gesis Roostert roge&oek Soap koeamen, hei n, Abated, Is cao straowis koopowassel. Orison, een dodge by deepen, Verkoopt kaait street sla madmen wilt terkoepen lsóp men Test tempt, wei te wreden w Piet Saul koopt benen bs its Sneer gekt nekellen!moten. /Loep, keep, maps Uni sedee. limo stoot bies lost kneu ea ree. lt wieleek him t^r tept,am geld redegen 4 Beb Aeler, cd ie Potte! je, smet rem, Lin Iet nits Imps de wegen Zoo scbreeowen Lye en schede LS. De Sean, by almee tid, Zoo doet ook Boter *Aan, Els Iloaje lliebellioeakotl am ps ^r^^^el^ t u! ^t E7oeï0Yiy^á^Eedbe^egu^ lokeen kgm howbg bered. lieer koel een wus.es kid. WW1. Of keopndrraed Ionhaws. I li J. A. Mag, t. losbries. Figure 4: Ziet, Kinderent afgebeeld een reeks van Lien, wren handel.. Elk op zyn wys, den kost, dien men dus eerlyk wint.. [Look children! a series of occupations... whereby each earns his keep honestly, in his own way], broadside no. 65 comprising 25 woodcuts, each ca. 4.2 x 5.o cm, published in Amsterdam by J.A Aldag (s.a ). See, in particular, the third figure in the second row, showing a pedlar selling (according to the caption) combs, glasses, and almanacs. (Amsterdam, Rijksprentenkabinet, RP-P o)

98 96 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Essential here is the question: to what degree is any one type of source material truly, factually representative of a society's views and to what degree can the juxtaposition of distinct types of sources help us form a more balanced, `realistic' perspective? I hope to offer an initial response to the question of how certain popular views of the pedlar were formed and prevailed within this context. Overview of pedlar imagery The time-old, common-place profession of selling or exchanging one's wares with members of one's local community, as well as strangers, has, not surprisingly, a comparably pervasive presence in the visual arts. Indeed, throughout the period under consideration, , artists working throughout Europe portrayed itinerant salesmen and woman in various media for what must have been a disparate public. In the Low Countries these range from images on tiles, pilgrim's pennants, and wall paper, to hand-drawn sketches and large-scale paintings.5 The goods that a pedlar had to sell are often not clearly depicted, if they are described at all. Indeed, the most common image in this group is that of a figure with a large, heavy pack en route somewhere. While this could be a pedlar making his rounds or traveling to acquire his wares, it could also just be an ordinary traveler or a porter hired to transport someone else's goods. I collected all of these examples, to guarantee as complete a survey of representations of pedlars with printed matter as possible. Only when it is clear that a pedlar bears items that do not include printed texts or images was the work excluded, as with the numerous harvest scenes or renditions of fruit, vegetable, and fish markets that are common to Netherlandish art. Within this large, general pool of source material, images in prints, drawings, and paintings are the most numerous and diverse. They vary from sundry general landscapes through which a traveler - perhaps a pedlar - makes his way, and market scenes illustrating, among other things, how pedlars and street singers make their living, to close-up studies of single figures. Together, these reflect a full range of perspectives on pedlars, from minor figures that are generic components of a landscape, to key players in an allegorical image, or solitary characters, worthy of an evocative depiction.6 The key questions remain, however, namely: which perspectives prevailed in a given period and to what extent do these reflect the pedlar's actual place in society at that time. In order to address these issues, I examined representations found in prints and book illustrations. This group of imagery has two advantages for this type of research. First, while both paintings and drawings typically constitute single, solitary conceptions of the subject that would ultimately be viewed by a limited audience, prints are, 5 For examples of these items see, respectively: J. Pluis, Kinderspelen op tegels. Assen 1979, p. 206 (for tiles), E. van Heurck, Les drapelets de pélertnage. Antwerp 1922, p. 308 (for a pennant); and the RKD image bank (www rkd.nl), fig nos. 96,826, 94,093, 96,875, and (for wallpaper). Examples of prints, drawings, and paintings are given below 6 Cf., e.g., the RKD image bank ( fig. nos. 11 4,548 (drawing ofa market by Jan van Goyen), 146,940 (landscape painting by Esaias van de Velde); 124,040 (painting of the sense of hearing by Andries Both); and 141,997 (drawing of pedlars by Jan Miel). Examples of prints follow below.

99 Sounding out a Public's views o fpedlars with texts 97 by their very nature, intended to be reproduced hundreds, if not thousands, of times and distributed among sundry viewers. While it is usually impossible to know exactly how many impressions were made of specific prints, general parameters exist, determined by the period and technique in which the image was made. Of the three primary print techniques used during the period under consideration - etching, engraving and woodcut - woodcuts were the most profitable and are also usually associated with popular images for a broader, poorer buying public.? For, they were relatively inexpensive to make, but could still produce tens of thousands of prints at no extra cost beyond the working of an ordinary relief printing press. Of the two remaining techniques - often associated with a wealthier class of buyers or collectors - etchings were faster and cheaper to make than engravings. Both, however, yielded far fewer impressions than woodcuts - only a few thousand - before the plates had to be significantly reworked (for a fee) or replaced. Even so, all prints, whether used as book illustrations or sold independently, had a far greater reach than any other art form and must, therefore, constitute a truer sample of what a society saw, bought, and responded to.8 The second advantage that prints offer when considering how the given works were viewed is that they were often accompanied by texts - be it the title to a series, a caption to a specific image, or the broader context of the accompanying text for a book illustration.9 As will become clear below, these texts provide critical insights into how the prints as a whole, as well as the pedlars within them, were regarded by those producing them, and seen, in turn, by the general public. Print media I consulted a variety of sources when looking for prints with representations of pedlars selling books or loose sheets. Chief among these were the Hollstein series of Dutch and Flemish prints, various illustrated books, and collections of popular prints, otherwise referred to as `centprenten' [penny prints] or `kinderprenten' [children's prints]. 10 Thus far, I have gathered more than 3 25 separate editions of prints and a selection of illustrated books with images of pedlars (or potential pedlars)." This group is dominated by etchings (some 227 editions), that were made or reprinted throughout the seventeenth and eighteenth centuries. While a number of engravings featuring pedlars are also present (some 57 editions), the majority of these were produced or reprinted only within the 7 For all of the print techniques discussed here, see A. Griffiths, Pnnts and pnntmaking An introduction to the history and techniques London (etc ) 1996 Lithographs and wood-engravings began to be used in the nineteenth century (the end of the period under consideration) and soon became the favored techniques for the mass production of (book) illustrations. 8 Naturally, our knowledge remains limited to what has survived, which is not necessarily fully representative of what was once produced. 9 In a subsequent stage of this research, comparisons will also be made with literary accounts of pedlars. 10 See n 3 for the Hollstein series. For popular, penny prints, see. M de Meyer, De volks- en kinderprent in de Nederlanden van de ise tot de we eeuw. Amsterdam (etc.) 1962; and G J. Boekenoogen, E.M. van Heurck, Histoire de l'imagene populair flamonde et de ses rapports avec les imageries étrangeres Brussels 191o. 11 A separate print edition was noted every time (for a given print), the publisher's address was altered.

100 98 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) first half of the seventeenth century. Woodcut images with pedlars, on the other hand, did not become common in the Low Countries until the production of popular penny prints took hold by the end of the seventeenth century and was pursued by several publishers (almost all located in the Netherlands) throughout the eighteenth century. Although there are only 3o different examples in this initial sampling of imagery, this is most certainly a gross underestimate, reflecting, in part, how scarce these popular prints are now. The potential significance of the penny prints is also underscored by the fact that this group includes remarkably few (especially for penny prints) reprints or reissues of the blocks under consideration. By contrast, approximately half of the editions with etchings and engravings consist of re-issues of certain popular images. Indeed, if one eliminated all of the re-issues of prints, one would end up with fewer than loo distinct etched images of pedlars and approximately 27 each of woodcut and engraved images. The initial dominance of etching as the medium for images with pedlars and the subsequent prominence of woodcut images is also telling, for, as noted above, these were relatively inexpensive print media. The early prevalence of etchings suggests that the publishers of these subjects, favored a relatively quick and easy print production, where the more limited (in relative terms) potential number of impressions was not critical - for example, they were not expecting sales to exceed a few thousand prints. The subsequent use of simple woodcuts suggests that creating a fine, artistic image was not as important as the ability to print large numbers of impressions cheaply. In neither case, could one argue that there was a prominent public desire for more costly, refined prints comprising representations of pedlars. If the bulk of prints comprising pedlars do not appear to have been intended for the upper-end of the print market or print-connoisseurs, what was their purpose? In order to address this question, one needs to consider the possible significance of the pedlar figure. The vast majority of the prints collected (more than 200 editions) show people with large packs as a detail of a larger image. These larger images encompass a full spectrum of subjects, from evocative landscapes, to generic scenes from the local countryside or country fairs, to city views and representations of the seasons. 12 In none of these images is it clear what the purpose is of the person with his pack - pedlar, traveler, or porter - nor does it ultimately seem to have mattered. For whenever there is an accompanying title or caption to the image, only the general location of the image is stressed - a view of Spa, Haarlem, or Amstelveen - or else the general qualities of the landscape or the season. Even in allegorical images with an accompanying text where there would be room to comment on all of the pertinent, contributing visual allusions, the small, heavily ladened figures are often not mentioned at all. This suggests, once again, that they have no specific significance beyond serving as a conventional landscape element, like an extra tree or nondescript bird, which may have been included simply to help create a particu- 12 CL, e.g., Hollstem Dutch Flemish, vols (Aegldius Saddler), nos. 263, 264, 266, and 270 (from a set of eight `Bohemian landscapes'); vols , no. 142 (a road near Amstelveen by Claes Jansz Visscher); vol. 9, Romeyn de Hooghe, no. 288 (Large view of Haarlem); and fig. 3 here.

101 Sounding out a Public's views of Pedlars with texts 99 lar atmosphere or indicate the relative scale. 13 Thus, while not necessarily carrying a specific meaning, these readily included figures do tell us that such travelers, regardless of their specific occupation, were commonplace in the countryside, going from town to town, and had, in this context at least, a neutral, matter-of-fact association.l4 Close-up views of pedlars were another matter, however, for the more detailed description ofthe figure, his wares and his contact with others often formed the subject ofthe image now. In the seventeenth century, strikingly divergent views ofpedlars were published. In some instances (cf. fig. 5), the same apparently neutral, non judgmental observation of figures conveyed in the landscapes discussed above, was still maintained. Figure 5. Johannes Visscher after Nicolaes Berchem, Pedlar crossing a wooden bndge, etching (20.4 x 15.5 cm) (Amsterdam, Rijksprentenkabinet, RP-P ) 13 For examples of allegorical texts with non-essential images of people with packs in the backgrounds, see, e.g., E. de Dene, De vvarachtighe fabvlen der dieren. Bruges. Pieter de Clerck for Marcus Gheeraerts 1,156 7 (Antwerp, Stadsbibliotheek, H 49887); and subsequent variants of the text, including Steven Ferret's XXV Fabulen der Dieren. Delft. Adriaen Gerritsen, See also 0. van Veen, Q Horatii Flacci emblemata Antwerp. David Martinus 1612, pp (Antwerp, Stadsbibliotheek, H [C2-514 fj). 14 This is reminiscent of L Fontaine's remark that such figures were the standard element of every account of a city or description of travel on the open road (cf. L Fontaine, History ofpedlars in Europe. Trans. by V. Whittaker Cambridge 1996, p. 8o)

102 100 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Figure 6: Claes Jansz Visscher, Allegory of Peace, etching (17.0 x 35.5 cm), 1615 (Amsterdam, Rijksprentenkabinet, RP-P-OB ) The primary difference now is that the more informative description of the figure enables one to postulate that the man is a pedlar owing to, in this case, the now visible inclusion of a distinctive short stick with a rounded top that would be suitable to support a pedlar's box when being displayed to potential clients (cf. fig. 1). In other cases, including illustrations to works by popular seventeenth-century Dutch authors, pedlars may simply represent the common man living an ordinary life. 15 Or else, as noted above, some artists even suggested that pedlars, like cripples and other beggars, should receive our sympathy and alms (cf. fig. 2). 15 Cf., e.g., Roemer Visscher's Ztnne-poppen, first published in 1614 in Amsterdam, emblem XXVII; Johannes de Brune's Emblemata of Ztnnewerck, as published in Amsterdam in, e.g, 1636, emblem nil; and Jacob Janszoon Colevelt's Cuptdoos Dartelheydt (Amsterdam, 1627), pp

103 Sounding out a Public's views o f Pedlars with texts 101 It is, however, the negative identification of the pedlar as a thief and cheat with worthless wares that is repeated most often in a variety of contexts in this period. In Claes Jansz Visscher's political broadside, celebrating the newly founded Dutch republic (fig. 6), pedlars represent the detrimental influence of foreign salesmen with false goods. In other images, Netherlandish sayings, such as 'iemand trompen verkopen' (to sell someone a Jew's harp), meaning to cheat someone, are visualized by a pedlar trying to sell someone his goods, including, on occasion, a Jew's harp.i 6 Similarly, Andries Both applied the concept ofpedlars selling glasses that can't really help one read, to an image of sight for series of the five senses. 17 Finally, some artists, like Herman Saftleven, were more explicit in their assessment of such figures, as he simply identifies a solitary figure with a box full of items, including some glasses, as a 'Bedrieger' [cheat] (fig. i).18 Or, in the caption to a print, Beggars on their way to the Fair, after Jan van de Velde ii, the text warns how the pedlars and beggars who like to gather there may steal one's money and easily get away with it. 19 While these images demonstrate the divergent views of pedlars, generally, in the Low Countries in the seventeenth century, the question remains as to how pedlars of printed wares and songs are described. Interpretation In the seventeenth century, a few types of pedlars with specific types of texts were periodically depicted, namely: sellers of almanacs, `koningsbrieven' [kings' notes] and `koningskronen' [kings' crowns] - the paper accoutrements needed for a traditional party held on Epiphany, 6 January - and songs. Images of hawkers of `koningsbrieven' were occasionally included in depictions of the activities associated with the month January, in a series of images of the months (fig. 3). However, such seasonal imagery - like the more negative, allegorical images ofpedlars discussed above - appears to have been a brief extension of a trend in representation that was especially popular towards the end of the sixteenth century. For while Claes jansz Visscher republished a few such series of the months in the first half of the seventeenth century, the demand for these images died out soon thereafter, replaced, perhaps, by pure landscapes. 20 There is one other prominent image of a seller of `koningsbrieven' that first appeared in Antoine de Bourgogne's 1639, i6 For this proverb, see Hollstein Dutch & Flemish, vol. 66, no.1865 (Jan Wierix after Pieter Bruegel); and vol 37, David Vinckboons, no. 19, for an anonymous artist's image of a Pedlar demonstrating a_jew's Harp. 17 See Hollstein Dutch &Flemish, vol. 3, Jan Both, no. ii, for his original etching of this subject; and vol. 25, Pieter Schenck, no. 384, for a copy of it (along with the rest of the series) Andries Both also painted this series of subjects. See n. 6 for the image of hearing. That of sight (with a pedlar) is in a private collection. 18 This figure is part of a set exhibiting various human qualities, including such positive ones as truth, patience, and love (cf Hollstein, Dutch & Flemish, vol. 23, H. Saftleven, nos. 6-14) 19 CL Hollstein, Dutch & Flemish, vol 33, p 151 zo For other examples of such images, see New Holl. Dutch, Peeter van der Borcht, no. 149, and New Holl Dutch, Hondius, no. 72. On this type of imagery and its decline, see I. Veldman, `Waaien met de mode mee. De vierjaargetijden in de prentkunst van de Nederlanden', in: Y. Bruijnen, P. Huys Janssen [e.a] (eds.): De vieriaargett^den in de kunst van de Nederlanden , Zwolle (etc.) 2002,

104 102 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) emblematic work, Mundi lapis lydius, sive: Vanitas per veritatem falsi accusata et conuicta (Antwerp: Jan Cnobbaert, 1639). Here, the Epiphany party, where someone is made king for the evening, is used to underscore the fleeting, idle vanity of titles and high positions, which are (according to the author) just words that will do you no good when death comes to call. This print was republished twice in Antwerp in the course of the seventeenth century, both times with the same basic message, but in each case, the seller of the `koningsbrieven' was not criticized specifically, rather those who idly sought titles.21 Thus, in all of these images, the seller of the Epiphany party sheets and crowns was depicted neutrally and in no way associated with a cheating, deceitful figure, as the images of `generic' pedlars discussed above. Similar arguments could be made for the portrayal of almanac sellers, where images describe what they have to sell, but do not go farther to suggest an annoying aspect. 22 Matters are notably different, however, in depictions of singers with sheets of music. Street singers Street singers were depicted in a variety of print media - engravings, etchings, mezzotints, woodcuts - and in a variety of contexts throughout the entire period under consideration. In the seventeenth century, the images of these figures typically show poor, often unkempt men and women with ordinary folk as onlookers. If there is an accompanying text, the tone is often sarcastic, belittling the quality of the voice and song.23 Only in Cornelis Bega's roughly drawn etching of a solitary, faceless singer, from the mid-seventeenth century, could one argue that the image is neutral and non-judgmental, although the figures shown still appear poor. 24 This persistent feature ofpoverty agrees with archival evidence indicating that singers were often among the poorest of the street hawkers, and were, indeed, known for performing tasteless, controversial songs. 25 In this regard, an infrequently published text by Jacob Cats on the attempts of a young man to win a rich widow's love ('Liefdes Vosse-Vel. Proef steen op het trougeval van Faes en Alette,' first published in ), offers a useful contemporary perspective. 26 For in this story, a false report ofpre-marital love-making, is spread via street 21 For these later editions, see. Petrus Gheschier's translation of the original: Des wereldts proef-steen, ofte. Deydelheydt door de waerheyd beschuldight van valscheydt Antwerp: widow and heirs of Jan Cnobbaert, 1643; and Jan Galle's subsequent undated publication (in Antwerp) of the illustrations as a suite of fifty-one emblems, under the title, Munch lapis lydius save Emblemata moralia. For copies of these three editions, see Antwerp, Stadsbibliotheek, nos. C [C2-554 c] (1639 ed.), C [C2-55o e] (1643 ed.), and [C2-565 c] (Galle ed.). 22 Cf., e.g., Gillis van Scheyndel's etching of a boy selling almanacs (Hollstein Dutch & Flemish, vol. 24, G. van Scheyndel, no. 21), and a seventeenth-century woodblock with an almanac hawker (third figure from left in the last row) (cf De Meyer, De volks- en kinderprent, fig. 164, opposite p. 542). 23 See, e g., the Jan Both and Pieter Schenck prints of Sight, cited in n 1 7, as well as Jan van de Velde ii's engraving of a singer (Hollstein Dutch & Flemish, vol. 33, j. van de Velde ii, no.133) 24 See Hollstein Dutch & Flemish, vol. 1, C Bega, no 27. ZS J. Salman, `Watching the pedlar's movements itinerant distribution in the urban Netherlands', in. M. Harris, G. Mandelbrote [e.a.] (eds.), Fairs, markets and the itinerant book trade. Delaware (etc ) 200 7, 144.

105 Hy flat* dan met En gaart (gel jck den ; Mae; ftracxia&fen Dat Faes Dat Fad Daer van LIEFDES V OSS E-VE L. Ten 'er een,die was van haer gevatett; VOMIT- En ginghhetfeltfaem wenk ten vollen openbarcns, Sy nam de Weeuw alleen, en fe d'haer alle d* En vat debuerteneent,enwat'er ommegi Daer is Alette gram, fy va let al de magen, Sy wilder evenfclfs dat Rechter over klagen; SI Wil vanftondenaen,fywildcflimmedaet brengen aen de Wet en aen den vollen Rast; Sy wil het leelijck ftuck op onfen Faes verhalen Sy hem fchande ledoenenbreucken beta : enuytgatpctens chendeed'er van, eman. en, rvoegen tot debueren : byna van qdermenfch emanbekenden wenfch. van sae kant genepen, eel die fchijnt'er opgeílepen: amen oock hier in het Zuyden de naere fpoken vrodt; ier in%re keucken ftoken, f'uypèn lawn koken ; geyknanont, etalte Sy wil, ja nadeschout, en waken hem bekent Dat Faes heer goeden naera onee rlijck had Maer Get een kluchtigh hooft,bewuft vaan dele Gingh uyt een luchten fut bier op een deuntjen Dat fchonck hy onfe Faes, die vont het wonderli En prees het geeftigh dicht, al was het niet te gout.. Ditkreegh een van het volck,tlie alle vreemde din; Gaetroepenachterftract,enopdemarcktenfrngen, Die las het nieugefangh,en met dat hy het fagh St racx na den drucker toe foo veerdigh als hy mach; Daer looftby ruymen loon, en drinck-gek nee ilea ' d Indienfe maer alleen op delen handel paften. Stracx gutgh de pers voor hem ; ja feker d eftigh boe Wert am het fchtmp gedicht verfchoven in den hoera Sint wat eeat feltfaem weck; het fchtjnt dat ma allef kbeirvt. ;; t,en defe. ' lenwenfchen: valeer aen, die heeft gedaen. iitijtverletten, feiten, eton, ykon. Hoe men Vr ers dient te minnen Daer fchrijft Nafo gee,gh *an; Ea dat weetmiler alleman; Maa hoe W eeuwen fijnte winnen Dat en hout geen reehte meet, dat leenmen uytde dart. Wee*. Figure 7: Admen Matham after Adriaen Pietersz. van de Venne, Street singers, engraving (10.6 x 13.8 cm), in: Jacob Cats, Alle de wercken (Amsterdam: Jan Jacobsz Schipper, ), vol H, fol Any (inserted between quires Qand R) (Antwerp, Stadsbibliotheek: C [C2-567 a])

106 104 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2oo8) singers (cf. fig. 7). And while the falsely accused woman attempts to stop the dissemination of the song, the local authorities turn a deaf ear to her petition, conceding that such things are impossible to hinder, as they are enjoyed too much. Thus, while one might agree that the songs thus sung and sold were not always appropriate, there was a market for them and the practice was accepted. In the eighteenth and nineteenth centuries, such views of street singers as poor, annoying folk with tasteless songs persisted, 27 but now they were more often counter-balanced by a remarkable shift in the portrayal of pedlars as a whole. Namely, among the mass-produced popular penny prints from this period, a new perspective is evident, exhibiting a greater understanding of what itinerant trade demands, along with the desire to encourage poor people to work that way and thereby earn an honest living. For example, in J. Noman's print Handel en beds f (fig. 8) the wearing demands of the itinerant trade - carrying heavy loads throughout the city, working from dawn to dusk in all kinds of weather - are highlighted by the brief captions that accompany the occupations shown here. In numerous other images (cf. fig. 4), the title to the print makes an explicit appeal to the viewer (often identified as a child) to consider one of these trades, which, while yielding small profits, still provides a way to earn one's living honestly.28 As noted above, this apparent campaign to encourage the poor to work respectfully was not directed exclusively at pedlars selling printed wares. Indeed, as in fig. 8, images of such pedlars or singers are not always included in these sheets. When they are present, usually men are shown selling almanacs or maps and prints.29 Interestingly, images of singers (men and women) were not commonly included in the images of trades discussed above. Rather, representations of (female) ballad singers and couples at fairs selling songs are usually found among penny prints featuring positive views of recreation, as well as fun at fairs and along the street (see fig. 9, which also includes a man selling newspapers and a boy selling penny prints).3 What a remarkable shift in perspective from the seventeenth-century representations of pedlars at markets z6 See Jacob Cats, Alle de wercken. Amsterdam: Jan Jacobsz Schipper, (Antwerp, Stadsbibliotheek, C [Ca- 567 a]), vol. II, Pols. Aal- 5 (inserted between quires Gand R). 27 See, e.g., the illustration of `Liedj eszangers' [street singers] in Een zevental straatnegotianten, of verzameling van af beeldengen der geenen die langs publyke wegen haar bestaan tragten te vinden. Rotterdam: Jacobus Thompson, [c ] (Koninklijke Bibliotheek, The Hague, 583 K 8:5:4, fol. 4R). 28 For examples of similarly titled prints, see broadside no. io, published in Rotterdam by T.C. Hoffers: `De handel, schoon in 't klein gedreven, Al is 't niet veel, 't is eeheer iets. Schijnt toch nog eeneg winst te geven; 't Is altoos beter wat, dan niets.' [Trade, practiced neatly on a small scale, even if it is not much, it is still something. If it doesn't seem to yield much profit, something is always better than nothing.] (cf. de Meyer 1962, p.1 72, N io); and broadside no. 5, published in Breda by Broese & company: `Deen prent leert u, o lieve jeugdi hoe gij uw kost kunt winnen, als men niet lui is, en heeft geld, negotie te beginnen.' [This print teaches you, dear youth, how you can earn your keep, if you are not lazy and have some money with which to start.] (cf de Meyer 1962, p. 174, N 5). 29 CL fig. 4, and any of several neutral portrayals of trades, with a man selling pnnts and maps as the first image (see, e.g., broadside no. 11, published in Zaltbommel lay J. Noman (among others) (cf. De Meyer, De volks- en kinderprent, p. 244, N 11). 3o Beyond fig. 9, see, e.g., broadside no. 68 of `Kennis vreugd' [Pleasures at the Fair], published in Amsterdam by JA. Aldag (cf. De Meyer, De volks- en kinderprent, p. 333, N 68), with singers before a picture screen in the lower left corner; and broadside no. 7 with forms of entertainment, published m Breda by Broese and Co. (cf. De Meyer, De volks- en kinderprent, p. 174, N 7).

107 Sounding out a Public's views o f Pedlars with texts 105 HANDEL RN BEDRIJF. No r.s, AeeriJnrMRden 4bob te Waist* di d Itte bolo". át ^ Í^Wtrr ^ d^' 11ai^^ ^NMb^ í^mil=1" M M^No," N Q g d N, h.rekikta* az Boma it yea do mu taa tea la ee M Ww m Figure 8. Handel en bedrijf [Trade and business], broadside no. 14 comprising 8 woodcuts, each ca x 8.2 cm, published in Zaltbommel by Johan Noman (s.a.) (Amsterdam, Rijksprentenkabinet, RP-P ) and fairs where, if detailed enough, they were almost always portrayed negatively.31 While the old distrustful view of pedlars still appears on occasion, such images are clearly less common now and, as before, are limited to singers, among those selling paper wares.3 2 But why? what might have caused such a dramatic shift in the presentation of these same types? Explanation One potential explanation derives from evolving economic circumstances and how governing bodies and other social organs wished to deal with them. For example, it appears from eighteenth-century legal records that government officials were not as likely to persecute itinerant booksellers if they claimed poverty as the motivating factor behind their choice of work. The government was more interested in maintaining the social order, which implied stopping begging, theft, and the spread of immoral or politically 3 1 See n Cf. broadside no. 3, published in Zaltbommel by J Noman (among others) (cf. De Meyer, De volks- en kinderprent, p. 244, N 3), which is titled: `Aanschouwt hoe ieder zijn Waren weet te prijzen, Maar laat het niet bij u, hierdoor in Waarde rijzen.' [Look how everyone praises his own goods, but do not let that make the value increase for you.], and consists of twelve woodblocks of itinerant salesmen, including two images of singers in the last row.

108 106 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Hitt, hop*, kw* go ow tog Tersoio. Met eon woad vas aordigkedo; ^ Wik ge ook ka Nar; it tea a 'rob; NA ^ o ^ ^ ra^^^ 7. Ftgure9 Hier knaapjes, kunt ge uw oog verzaden met een toonel van aardttheên... [Here, boys you can feast your eyes on an array of pleasantries.. ], broadside no. 270, comprising 36 woodcuts, each ca. 4.7 X 4 cm, published in Zaltbommel by Johan Noman (s.a.). See, in particular, the last three figures in the fifth row, showing a boy selling penny prints, a man selling newspapers, and a woman singing (Amsterdam,Rijksprentenkabinet, RP-P ) -Agta n w^riwí^irirtq ^^^iw^= ^ ^M.Mi.,.N..r.w. w +t Bd ww.i w.o., w w e v40r r. r.. IMrg. r.y.i.a.r` tt4.0 n1.0 Mr wmw, N M b 01 Oak N.a.q.1 M.'Mfk,1 R M os ob1.111 Imo. 11..wtlRl..,w. Il. r..01.r.04 r1 wwa.w.. DOM w. De egg pr áw1.. sea rm...,wt+wal Akli.rtarars.rw.. b3,. Ko1l,f8, aw w a A 8s41ft, controversial news.33 This agrees with the headings on the penny prints, which underscore the advantages, however small they may appear, of peddling and earning one's income honestly rather than begging. Laurence Fontaine similarly suggests that when the economic threat ofpedlars lessened in the eighteenth century, the images ofpedlars became less strident and derogatory.34 By contrast, images such as Visscher's allegory of the new Dutch state, discussed above (fig. 6), make it clear that at that time (161 5) he, at least, regarded foreign merchants as a real threat to the new society as a whole. 33 J. Salman, "Vreemde loopers en kramers". De ambulante boekhandel in de achttiende eeuw 2001 ', in. Jaarboek voor Nederlandse boekqeschtedenis 8 (2001), Fontaine, History of pedlars in Europe, 3-4.

109 Sounding out a Public's views ofpedlars with texts107 Another factor that may have contributed to the shift in how pedlars were portrayed and the more positive, educative function of these images, was an attitude toward the possibilities of art generally and wood-engravings (a sophisticated sort of woodcut) in particular, as expressed in the inaugural address of The illustrated London news (14 May 1842): And there is now no staying the advance of this art [wood-engraving] into all the departments of our social system...it walked abroad among the people, went into the poorer cottages, and visited the humblest homes in cheap guises, and perhaps, in roughish forms; but still with the illustrative and the instructive principle strongly worked upon, and admirably developed for the general improvement of the human race. The Dutch penny prints were similarly regarded as the most affordable printed item (they were also cheaper than newspapers) that could be purchased by poorer individuals and used for their edification, as well as the general improvement of the working classes.35 The times, thus, were changing on several fronts. The need to encourage the poorer classes to change as well, through which ever means seemed most effective at the moment, including cheap, visual propaganda, resulted in a striking new and widely dispersed portrayal of pedlars at work. Conclusion While my research continues, this sample of prints with representations of both generic pedlars and those specializing in the distribution of printed wares supports, nevertheless, several essential observations concerning the portrayal of these ever-present, mobile salesmen. One concerns the potential public reception of these prints. The media employed to make them suggest that less-expensive and often less-refined print media were preferred for the images containing these figures. While the etchings that initially prevailed would have had a more limited print-run, the fact that more than half of the editions noted were reprints or copies of a selection of these prints suggests some popular success. In the case of the woodcuts that dominated later on, the great variety of editions printed with distinct woodblocks attests, in its own right, to a mass distribution of such images that, given the relative cheapness of the production process and simpleness of the representations, were probably intended for a broad, popular audience. Another essential observation is how the close-up view of pedlars, generally, changed from a prevailing negative view in the seventeenth century, to a more accepting and even positive portrayal of those who really wanted to work and earn a living in this fashion in the eighteenth century. Within this shift in representation, pedlars with printed wares fall into two general groups, namely, those with identifiable texts or 35 De Meyer 1962, p. 9.

110 108 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) prints and maps, who were not systematically associated with the negative view of hawkers, and the ballad singers, who were. Two questions still have to be addressed: to what degree are these findings `print specific' and to what degree do these images - in addition to works in other media - truly reflect the `social reality' of the period in which they were made and published. Obviously, works of art are no simple reflection of a society's activities and views. They are affected by the personal views of the artist making them, of the publisher or patron commissioning them, as well as the more general cultural and social trends of society at large, including the prevailing prejudices of what was then fashionable and desirable to portray. Thus, there are discrepancies, for example, between the abundant evidence of the ongoing celebration of Epiphany with a Three Kings party (into the nineteenth century), on the one hand, and, on the other, the striking disappearance of the seasonal images that occasionally comprised representations of pedlars selling the paper accoutrements for these evening festivities in the early seventeenth.3 6 Similarly, while often ridiculing, amusing textual accounts of pedlars' street cries were in circulation by the late sixteenth century,37 visual representations of trades and street-cries did not become common in the Low Countries (north and south) until the late eighteenth century, when other concerns (e.g., social welfare) supported the propagation of positive, educative representations of various tradesmen (in addition to occasional cautionary images). In addition, while archival sources make it possible to discern the great variety of pedlars who were active and what they sold when - distinctions that were also, thus, evident to the local authorities and townspeople at the time - such specific differentiation is rare in works of art. Consequently, one cannot argue that visualizations of pedlars simply reflect all current examples and practices of itinerant salesmanship. Nevertheless, these images still offer a useful `reality check' for what can be learned about pedlars generally and those hawking printed matter in particular from other `objective' archival sources, such as legal records, where the very nature of the sources lends a negative tinge to the characterization of pedlars that might be derived from them.3 8 If one simply studied the wealth of information from archival sources, for example, one might thus miss the great swing in attitudes evident in eighteenth-century prints. While these, themselves, are perhaps not representative of the attitudes of the whole of society, they provide a useful reminder of how others, not always represented in archival documents, did regard these figures. All the more reason, then, to make a comparative, cross-field analysis of this material as supported by this project, where-by archival, literary, and visual sources are juxtaposed in order to achieve the most comprehensive, justifiable assessment ofa group of people who were ever-present, often unmissable links in the distribution network of prints and texts, but left few paper trails for historians to follow. 36 a W.L. Braekman, `Dnekoningenavond. koningsbrieven, liederen en gedichten', in: Volkskunde 98 (199 7), 1-4o, and pp. 2-3 in particular for the longevity of this practice. 37 Cf. W.L. Braekman, `De "Antwerpschen roep" en andere straatroepen', in: Volkskunde loo (1999), J. Salman, `Watching the pedlar's movements..',154..

111 Erik Geleijns Nietedrukt in Den Haa8 Achttiende-eeuwse boeken met een vals Haags impressum In 1771 verscheen in Den Haag bij de drukker Pierre Popie een editie van Antoine Francois Prevosts roman Le doyen de Killerine. 1 Het was niet de eerste keer dat deze drukker dit werk op de pers legde: in de Short Title Catalogue Netherlands (stcn) zijn ook beschrijvingen opgenomen van edities uit 1739, 1741, 1744 en Opmerkelijk is wel dat zijn naam op de titelbladen nogal varieert als Popie, Poppy of Popi, terwijl Kossmann hem, in De boekhandel te 's-gravenha8e tot het eind van de 18de eeuw,2 opvoert als Pierre Paupie. Nu zijn spellingsvarianten in eigennamen niets bijzonders in de achttiende eeuw, maar zo bont maakte men het zelden. In werkelijkheid had Paupie dan ook met geen van bovengenoemde uitgaven iets uit te staan: ze werden alle in Frankrijk gedrukt. Toen die laatste uitgave met zijn naam in 1771 verscheen, was Paupie (t1755) bovendien al zestien jaar dood. Valse of verzonnen impressa zijn in de eeuw van de verlichting net zomin een zeldzaamheid als variante spellingen. Daarvódr overigens evenmin: de STCN telt bijvoorbeeld ruim driehonderd titelsi met een fictieve plaats in het impressum zonder de naam van een drukker, waarvan zo'n 18o van vóór 17o1. Maar met de toename van het volume aan teksten die de autoriteit van Kerk en Staat betwijfelden dan wel ondermijnden, steeg ook het aantal boeken dat verscheen met verhullende drukvermeldingen. Zo verschenen de - vermoedelijk in Amsterdam gedrukte - Lettres iroquoises van Jean-Henri Maubert de Gouvest met het curieuze impressum `A Irocopolis, chez les venerables, 1752' en zou Le siecle politique de Louis XIV. Ou Lettres du vicomte Bolingbroke gedrukt zijn in `Sieclopolie, pour la compagnie, 1753'. Een andere en vaker toegepaste strategie was het gebruik van een bestaande plaatsnaam, eventueel uitgebreid met die 1 Dit artikel is een uitwerking van aantekeningen gemaakt voor de webtentoonstellmg Ntet gedrukt in Den Haag ( die werd gemaakt ter gelegenheid van het afscheid van dr JA Gruys als conservator Oude drukken van de Koninklijke Bibliotheek. Ik dank mijn stcn-collega's voor hun hulp bij het uitzoeken van bi(bli)ografische gegevens. z E.F. Kossmann, De boekhandel te 's-gravenhalte tot het eind van de i8de eeuw Btographtsch woordenboek van boekverkoopers, uitgevers, boekdrukkers, boekbinders enz met vermelding van hun uitgaven en de vethngen door hen gehouden. 's-gravenhage 1937 (Bijdragen tot de geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel, 1 3 ), STCN, oktober 2007

112 110 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) L E D LLERINE, TOIRE MORALE, ar ifs Mérnoira d'un+c Ulu): d'frlándc; orate de eat ce qui peut mare Tint helve utile & agréeble. des, Mémoirsr On Hosssc, ^s. ^^if41 ZERE. A L A H A M Chas P p s a, Libraire. Figuur i. Titelpagina van het eerste deel van Le doyen de Ktllenne uit i771. [Foto: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag] '1.1. ACC. LXX L van een bestaande drukker. In de achttiende eeuw gebeurde dat meer dan vierhonderd keer met Den Haag en Haagse drukkers. De redenen voor het uitgeven van boeken met een vals impressum zijn verschillend, maar in het geval van achttiende-eeuwse Franse boeken met een vals Nederlands impressum heeft het bijna altijd te maken met de strenge censuur in Frankrijk. Na de herroeping van het Edict van Nantes in 1685 namen naar Nederland uitgeweken hugenoten de gelegenheid te baat om de Franse markt te voorzien van teksten die zich keerden tegen koning, staat en rooms-katholieke kerk en die in Frankrijk vanzelfsprekend verboden waren. Maar bovendien bracht diezelfde censuur Franse drukkers ertoe hun uitgaven op de markt te brengen als waren het Nederlandse boeken. Dit artikel gaat vooral over die laatste categorie: boeken die doorgaans in Frankrijk gedrukt zijn, maar waarvan de titelpagina doet voorkomen dat ze uit Nederland stammen. Om het te onderzoeken corpus enigszins binnen de perken te houden, is er voor gekozen alleen te

113 Ntetgedrukt in Den Haas 111 kijken naar Haagse impressa. Daarmee valt een groot aantal interessante vervalsingen uit de boot, maar de contouren van het verhaal kunnen aan de hand van de `Haagse' drukken goed geschetst worden. Bovendien wordt alleen gekeken naar de achttiende eeuw; het verschijnsel van valse (Haagse) drukken doet zich natuurlijk ook eerder voor, maar op een veel geringere schaal: van de 45o tot dusver geïdentificeerde valse Haagse drukken zijn er 36 (8 procent) van vódr Een overzicht van de gevonden achttiende-eeuwse valse drukken is te vinden op de website van de NBV.5 De identificatie van valse drukken: Sayces `Compositorial Practices' In het lemma van de al genoemde Pierre Paupie noemt Kossmann 6 vijftig edities die door hem zouden zijn gedrukt. De STCN geeft er 51, maar tekent bij 22 van die uitgaven aan dat ze - al dan niet vermoedelijk - in Frankrijk zijn gedrukt. Dergelijke aantekeningen ontleent de STCN in veel gevallen aan bibliografieën (bijvoorbeeld die van Weller en Barbier7), en soms is er documentary evidence - bijvoorbeeld bij de vroegste drukken van Rousseaus Emile. In het geval van uitgaven van Paupie uit 1 76o en 1771 volstaat het gezond verstand wanneer men weet dat de man in 1755 overleed. Maar de overgrote meerderheid van valse drukken wordt geïdentificeerd aan de hand van kenmerken in de boeken zelf Aan het zetsel van een pagina van een te drukken boek werden in de handpersperiode vaak een of meer van de volgende elementen toegevoegd: een katernsignatuur, die aangeeft van welk katern de gezette pagina deel uitmaakt en om welke (recto)bladzijde het gaat, een paginanummer en een custode of bladwachter, die onder aan de pagina het eerste woord van het volgende blad of katern weergeeft. Deze hulpmiddelen voor boekbinder en lezer verschillen van land tot land en soms zelfs van regio tot regio. Zo verschilt bijvoorbeeld het aantal bladen in een katern dat werd voorzien van een signatuur: in Franse boeken signeert men doorgaans tot en met de helft van het katern, in Nederlandse tot en met de helft plus één. Bovendien verschilt het gebruik van custodes en zijn er regionale verschillen aan te wijzen in de signering van het voorwerk. Al deze verschillen werden door R.A. Sayce onderzocht en beschreven in een bijdrage in The Library in 1966 (inmiddels een standaardartikel). 8 Op basis van een relatief kleine steekproef (fust over 2800 books'9) slaagde hij erin de verschillen te inventariseren. Hieronder volgt zijn samenvatting van de gewoonten van zetters in `Holland': 4 STCN, november Zie onder jaarboek/jaarboek De beschrijvingen in de bibliografie zijn ontleend aan de STCN; in een aantal gevallen zijn stcn-beschrijvingen samengevoegd. Ook de enkele valse drukken in het Duits, Engels en Nederlands zijn opgenomen. 6 Kossmann, Boekhandel, Emil Weller, Dte falschen and ftngtrten Druckorte, Leipzig 1864, Antoine-Alexandre Barbier, Dirnonnatre des ouvrages anonymes, Paris Beide bibliografieen zijn verouderd en geen van beide geeft bronnen. 8 R.A Sayce, `Compositorial practices and the localization of printed books', in: The Library, Fifth series, 21 (1966), 1-45; reprinted with additions and corrections as Occasional publication no 1 3 of the Oxford Bibliographical Society (1979). 9 Sayce, `Compositorial practices', i De steekproef betreft de gehele West-Europese boekproductie van tot 1800.

114 112 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Preliminary signatures * (often in long runs), t; si8nature alphabets Vv; signature numerals arabic; number of leaves signed half plus one (though 1-6 is also common in 12 ); catchwords page (often two catchwords to a page), quire (after 1 750); pa81- nation Pag: 1; dates all forms, but especially CID IC CLII, Dit obscure proza vraagt om een toelichting. Het voorwerk van Nederlandse boeken wordt, aldus Sayce, gesigneerd met asterisks, vaak in lange reeksen, en (minder vaak) met een overlijdensteken t. In een katern dat gesigneerd is met 2 V's krijgt de signatuur de vorm Vv (in tegenstelling tot Vu). De bladen in het katern worden genummerd met Arabische cijfers (.2, B5), en er wordt gesigneerd tot één blad voorbij de helft van het katern, behalve bij boeken in het kleine 12 -formaat, die men (soms) ook wel tot en met de helft signeert. Custodes komen voor op elke bladzijde, en als er bijvoorbeeld een tekst met noten op de bladzijde staat, hebben zowel de tekst als de noten een custode. Na 1750 komen ook boeken voor die alleen custodes aan het eind van een katern hebben. In de paginering komt vooral de vorm voor met `Pag.' ervoor; het jaartal in het impressum kan op verschillende manieren worden weergegeven, maar naast de vorm in Arabische cijfers komt vaak een bijzondere vorm voor in Romeinse cijfers, waarbij de M en D worden gevormd door een C, een I en omgekeerde C en waarbij de I bovendien van een iets groter corps is dan de C's. Aan Sayces bevindingen kan nog worden toegevoegd dat er in de achttiende eeuw een sterke voorkeur is voor de asterisk boven het overlijdensteken als signatuur voor het voorwerk. Franse boeken verschillen op bijna al deze punten van Nederlandse. Sayce vat de Franse conventies uitgebreider samen dan de Nederlandse; hij maakt onderscheid tussen de praktijk in Parijs, Lyon en Rouen (zij het dat de Parijse gebruiken in de achttiende eeuw ook in de twee laatstgenoemde steden gevolgd worden). Die van Parijs vat hij als volgt samen: Preliminary signatures á ê g a u (after 1730 a b c or a b c); si8nature alphabets S Vu; signature numerals roman (to , then arabic) (iiij to 1755, then iv); number of leaves signed half of gathering except 4 (1-3 to 177o); catchwords quire; dates M.DC.LII.11 Franse boeken signeren het voorwerk dus met onderkast letters, in eerste instantie met de opeenvolgende klinkers met tilde en later met alle letters van het alfabet; er is een voorkeur voor Vu in tegenstelling tot Vv, men gebruikt Romeinse cijfers en signeert tot en met de helft van het katern. Bij werken in kwarto nummert men tot 177o tot en met het derde blad. Custodes worden in beginsel alleen aan het eind van het katern gebruikt, en voor de datum in het impressum worden Romeinse cijfers toegepast, die met punten van elkaar worden gescheiden. Overigens schrijft Sayce bij de uitgebreide behandeling van de reeks a e i a u dat `the use of vowels, with tilde, is one of the outstanding characteristics of Parisian books, and of French provincial books modelled on Paris '. 12 Drukken met een 10 Sayce, `Compositonal practices ', Sayce, `Compositonal practices ', 42.

115 Ntet8edrukt to Den Haag 113 Nederlands impressum, waa rin de reeks a el ó u (met tilde) is gebruikt, zijn in de woorden van Sayce `a real difficulty since some at least may be themselves counterfeits'.13 Bij Sayces bevindingen moet worden aangetekend dat het gaat om algemene tendensen, niet om harde criteria. Bovendien moet de gebruiker van zijn methode zich realiseren dat voor de toeschrijving van drukken niet alle door Sayce genoemde kenmerken evenveel bewijskracht hebben. Het signeren tot en met de helft plus één blad is bijvoorbeeld een zeer sterke aanwijzing voor Nederlands drukwerk; anderzijds wijst het signeren met Romeinse cijfers sterk in de richting van Frankrijk. Niettemin zijn er bijvoorbeeld Parijse boeken met een voorwerk dat is gesigneerd met asterisks. Sayces artikel, dat inmiddels meer dan veertig jaar oud is, is nooit weersproken. Wel is al aangetoond dat details vaak nader uitgewerkt kunnen worden. Carlo Dumontet onderzocht de geldigheid van Sayces bevindingen voor zeventiende-eeuwse boeken uit Napels en concludeert dat `Sayce's findings remain generally reliable, but enough regional conventions at odds with them have been discovered in Neapolitan practices to suggest that they should be taken with some caution'.14 Als Sayces criteria worden toegepast op de in de inleiding genoemde uitgave van Le doyen de Killerine, dan blijkt dat het boek ook zonder de verhaspelde naam van Paupie op de titelpagina door de mand gevallen zou zijn. Opeenvolgende signaturen binnen hetzelfde katern worden genummerd met Arabische cijfers, maar zijn gesigneerd tot en met de helft. Custodes komen alleen voor aan het eind van een katern. Het jaartal is genoteerd als `M.DCC.LXXI'. Het boek volgt dus grotendeels het Franse patroon, en is in de STCN opgenomen met een annotatie Printed in France? Permissions tacites Het verhaal van valse Nederlandse impressa in de achttiende eeuw hangt voor een groot deel samen met dat van de Franse censuur. Tot aan de revolutie in 1789 kende Frankrijk in theorie een zeer strenge preventieve censuur; geen enkel boek mocht worden gepubliceerd zonder voorafgaande toestemming van de censor. In het begin van de eeuw bleek dit systeem volledig vast te lopen, deels omdat naar het vrijere Nederland uitgeweken hugenoten de Franse markt begonnen te bestoken met verboden boeken en deels omdat er vanuit steden als Genève en Neuchátel, die net over de grens liggen, een onafzienbare stroom verboden literatuur Frankrijk werd binnengesmokkeld. In 1709 verscheen voor de eerste keer een boek met een zogenoemde permission tacite, 12 Sayce, `Compositorial practices', Sayce, `Compositorial practices', Carlo Dumontet, `Compositorial practices in seventeenth-century Naples', in: The papers of the Bibliographical Society of Amenca 98 (2004) 3, In de als bijlage bij dit artikel vervaardigde lust achttiende-eeuwse Haagse drukken met een vals impressum is vermeld welke van de kenmerken van Sayce in de boeken voorkomen. Zie noot 5. Deze vermeldingen zijn opgenomen onder elke beschrijving of groep van beschrijvingen. 15 Voor een uitgebreide bespreking van het verschijnsel zie jean-dominique Mellot, `Pour une "cote" des fausses adresses au xviiie siècle: le temoignage des éditions sous permission tacite en France' in: Revue fran4aue d'histoire du livre ioo- 101 (1998),

116 114 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) een stilzwijgende toestemming. 15 Een dergelijke permission hield in dat het boek gepubliceerd mocht worden, maar dat de censor er - officieel - niets van wist. In de praktijk werden verleende permissions tacites opgenomen in registers, net als de regulier verleende privileges. In zijn Cinquiéme mémoire sur la librairie (1 759) schreef Guillaume-Chrétien de Lamoignon de Malesherbes ( ) over de permission tacite: `il s'est trouvé des circonstances ou on n'a pas osé autoriser publiquement un livre, et ou cependant on a senti qu'il ne serait possible de le defender. C'est ce qui a donné lieu aux premières permissions tacites'.i 6 Het idee was, aldus Malesherbes, dat het aantal gevallen waarin men zijn toevlucht zou moeten nemen tot een permission tacite zeer gering zou zijn. Maar zoals Mellot heeft aangetoond17 groeide hun aantal exponentieel, van zes in 1718 tot 463 in 1788; in totaal werden er meer dan 6100 verstrekt. Boeken gepubliceerd met een permission tacite verschenen met een vals - en vaak Nederlands - impressum. Juist omdat het publiek gewend was dat alle boeken die verschenen met een echt adres gezien en goedgekeurd waren door de censor, bleef het valse adres nodig als een soort kwaliteitszegel: lezers die op zoek waren naar het `zware geschut' van de verlichting waren gespitst op buitenlandse of verzonnen adressen. Aan de andere kant kon men van een boek met een vals impressum nooit zeggen dat de overheid laks was geweest, want als het niet in Frankrijk gedrukt was, had de censor er geen zeggenschap over. Aan het verlenen van een permission tacite waren ook handelsbelangen verbonden. Men wilde niet dat de (voornamelijk Nederlandse) concurrentie de markt zou overnemen, en ten slotte diende de positie van Parijs als belangrijk centrum voor de uitwisseling van ideeën gehandhaafd te blijven; het was noodzakelijk dat nieuwe (verlichtings-)ideeën tot Frankrijk (en meer bepaald Parijs) toegelaten werden, maar zonder gezichtsverlies voor de overheid. In de loop van de eeuw veranderde het impressum van boeken met een permission tacite van vorm. In eerste instantie bestonden de valse impressa uit de naam van een buitenlandse stad, al dan niet aangevuld met de naam van een (verzonnen) drukker: `La Haye, chez Pierre Gosse'. Maar halverwege de eeuw verschenen er meer en meer boeken met naast dat `buitenlandse' impressum ook de naam van een echt bestaande - veelal Parijse - boekverkoper. Volgens Weil werd de formule `A Amsterdam et se vend á Paris chez (...)' gemeengoed tussen 1750 en 1763, de periode dat Malesherbes hoofd van de Direction de la Librairie was. 1$ Dat is in overeenstemming met de gevonden Haagse impressa. Het stramien `La Haye, et se trouve/vend á [plaats in Frankrijk] chez [naam van een boekverkoper]' komt voor vanaf Volgens Mellot2o was het veranderde regime een win-winsituatie: de (Parijse) drukker die nu op het titelblad genoemd werd, bleef zijn handen in onschuld wassen; hij was 16 Geciteerd door Mellot, `Pour une "cote" des fausses adresses', Mellot, 'Pour une "cote" des fausses adresses', F. Weil, `Les heres de permission tacite en France au xviite siècle', in. Gutenber8)ahrbuch 61 (1986), De titel uit dat jaar is D' Espagnac, Essat sur la saence de la 8uerre, La Haye, & se trouve á Pans, chez Ganeau (...) M.DCC.LIII. zo Meilot, `Pour une "cote" des fausses adresses', 335.

117 Nietgedrukt in Den Haag D Figuur 2' Aantallen drukken met vals Haags impressum met vermelding van echt bestaande (Franse) boekverkoper slechts het doorgeefluik van een gewaagd boek dat elders gedrukt was. Voor de auteur van het boek was het voordelig omdat een Parijse uitgever hem status bezorgde. Aan de andere kant kon de censor nog steeds zeggen dat hij er niets mee te maken had, want het boek bleef zogenaamd in het buitenland geproduceerd. Het moge echter duidelijk zijn dat deze verandering aantoont dat het verschijnsel permission tacite volledig ingeburgerd was. De vermelding van de Parijse drukker op het titelblad was bovendien commercieel aantrekkelijk: lezers wisten waar het werk verkrijgbaar was. Twee fondslijsten van Nicolaas van Daalen Een fondslijst in een uitgave van Histoire de Zenobie, imperatrice-reine de Palmyre van Nicolaas van Daalen uit 1758 laat zien dat deze drukker/boekverkoper zich bewust was van de valse impressa in de boeken die hij verkocht. Bij 15 van de 61 werken genoemd in de achter in het boek opgenomen 'Catalogue de livres nouveaux. Qui se trouvent, a la Haye chez Nicolaas van Daalen' wordt behalve de plaatsnaam in het impressum ook de werkelijke plaats van uitgave genoemd. Zo zijn er bijvoorbeeld de `Amusemens des gens d'esprit. 12. Amst. (Paris) 1756', en de `Maniere de negocier avec les Souverains (...) par M. de Callieres, Nouv. Edition, vol. Lond. (Paris) 1750'. In de lijst staan ook twee valse Haagse drukken. De eerste is een uitgave van William Wollastons Ebauche de la reli8ion naturelle, met de vermelding `la Haye (Paris) 1756'. Het gaat om een uitgave die de naam van Johannes Swart draagt, vermoedelijk naar analogie van de editie die in 1726 werkelijk door deze drukker werd uitgegeven. 21 De andere is de Memoire de M. de 4' pour servir a l'histoire des Negociations depuis le Traité de Ryswick (la Haye (Paris) 1757') van Jean Baptiste Colbert marquis de Torci. 21 Den Haag, KB, 2217 G 25-26

118 116 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) C ^ -T A1.13 G I3 E lesproblemes! 1'bn y a',}oint une Introduáion tandem les 114ft du Calcul Algebrique par ^aj''w^y ^.Gulfnée, r 4.. Parrs.1733 ( x^t.) Opera 6. Stadia 7. ^ JJ Gamier.Gr. a. Lot # 3 V Paris 172x. Bibiiotiteque ( Nouvelle) Atrglorkpar E. de joncourt Doáeur & Prde#eur en Phitofophie tomes 9 partia coarpkt. Ha,1e 17d56. Boca ou la vertu recompenfee, Conte nouveaux par Madame Huffon, 12. Paris eolonibiade, ou la Foi portét au nouveau monde, Poeme par Madame du 9occage. 8.fig. Paris 17f6. Confolattons dans 1'fnfortune, Poeme en fept Chants. S. Paris 1758., et'rrigion Hi&arique de 1'Err a3irertr^ien, par 'le Baron de Stf^rberg vol. Paris 1757 Difcours & autre8 oirvxa$es demorrfienrr le Chanceliertd'Aguelfeau. 1Z. a, v<rl..44. (Paris) 6. DitFertarion Anatomique&Pratique fur une 1Vla^adie de la Peau d'une efpece fort rare & fort fin- Malaggu^^lier, adreffee en forme de Lettre a Mr. l'ab- 6é Nollet, par Mr. Cunziv Medecin de Naples, trad. par4liisl. 12. Paris 175 E bauche de la` Rel.* an naturelle; Oar ^dllailon, traduit de, avec uniipplement& autres Additions bles. iz. 3 roel. la Haye (Paris) ' Education (r)-poëme, enguratre Difcours. g. Paris 1757 Martens der &anns Coniques, demontrées pir Synthefe; Ouv < ; dans kquel on a renfermé le petit Trahédes *aide M.dela Hire, par M. M. **. 8.,^. Paris ' EMI fur les rl arads Eveaemens r les petítes Caukstrcbdel' ileire, par A. Richer. 8.dn,ji Ras Po par Mr. le Marquis de: ra. 2 Paris} '1756. Ex- DI LIVRES NOUVEAUX. Explivaion Phylique des Sens, des Id&s & de* MMouvetnens taut voloaraires qu'involontaires traduit de I'Anglois de Mr. Harter, par l'abb6 jurain vol Reims r715. fabliaux & Comes rtes Pnetes Francois des XIL Xtíl. XIV.&XV. Siecles, tirades sneillettrs Auteurs, vol. Am 1. (Paris) Editteo Iris folie. Foeme.dn9ouvernet tentde Suede, avec quelques turret pieces concernent le droit public de ce Royaume,tradduit du Suedois. 8. Coppenbagre x756 Halftri (41b ) Dispstasiosses Cbirargica Meas. 5 vol. fig. Laufarne s755 & Halkrs (4416.) Dispotationes ad Norèoorxm riam &%Carationem facientes. 4.6 vol. Cum t.loran=. Lasfan e i 757 & Opafcala Pashologica, r^ &la i OhmsSrlfítoaes **rim Prom coaethser>tarr, acte Iowa Refpiratione, grrarta parts atu a. $, fig Hit Generale des Hans, des Turcs, des Mor 6e des autres Tartxres Occidanaux av depuia j.c. jufqu' preftttt aintroduitionon contenatiedes T une &HiftaviquesdeaPrincesquiontr A tiré des Livres Chinois & das Mabsmede lababliotheque da ItoipcMrAsadernieRotale deslnfcripdions &e, q. 6voLPar. I7S6.& x751. de laphitofophie,oupon Crane dc efesprogr & des d yetfes' Revouzions qui lui font arrivés j 'snotre tans,par Mr. Deílandes. 124 ye. arorpv. tiaar. d>as^. ( Paris) t756. HiRoire ele France & Hiftoire.Romaine, par Dennandes & par reponfea.nouv. Editich dàrablemcnt augment*. T s. a val.?milt:zy49., V3 Figuur 3: Twee bladzijden uit de boekenlust van Nicolaas van Dalen uit Htstotre de Zenobie (1758). [Foto: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag] Een tweede lijst van Van Daalen met dit verschijnsel is gebonden in Louis de Beauforts La republique romaine, ou Plan général de l'ancien gouvernement de Rome, dat hij uitgaf in In deze lijst worden 161 edities genoemd, waarvan veertien met de toevoeging van de werkelijke plaats van uitgave. Eén ervan is Haags: de Abrégé de l'histoire universelle de J.A. de Thou (`La Haye (Paris) 1759'). Het ligt voor de hand te veronderstellen dat Van Daalen deze informatie toevoegde als service voor zijn klanten. Dat impliceert dat ook die op de hoogte waren van de praktijken rond valse impressa, en dat roept dan weer de vraag op wie er nou eigenlijk niet van wist. Het lijkt erop dat alle betrokkenen bij de productie en consumptie van clandestiene literatuur wisten hoe de vork in de steel zat, maar dat ze, als dat zo uitkwam, altijd hun handen in onschuld konden wassen. Drie hoofdverdachten: Gosse, Neaulme en Paupie Een drietal Haagse drukkersnamen neemt meer dan een kwart van de gevonden valse impressa voor zijn rekening. Het klassement wordt aangevoerd door Jean Neaulme 22 Den Haag, KB, 139 C 13.

119 Ntetgedrukt in Den Haag 117 ( ), die in niet minder dan 51 gevallen wordt vermeld. Vader en zoon Pierre Gosse (respectievelijk circa en ), samen goed voor 47 titels, volgen met een klein verschil op de tweede plaats. De rij wordt gesloten door Pierre Paupie (1-1755) met 22 titels. Alle drie waren ze afkomstig uit de Haagse kringen van Franse refugiés. Het is vermoedelijk niet toevallig dat met name Neaulme en de Gosses zo vaak worden aangetroffen: afgezien van hun grote fondsen beschikten zij ook over uitgebreide internationale contacten. De Gosses hadden familie in Parijs en Genève en handelsbetrekkingen in Londen. Neaulme beschikte over een filiaal in Berlijn. Of, en zo ja, op welke manier zij betrokken waren bij de Franse drukken die hun naam dragen is grotendeels onbekend. Een uitzondering is de publicatie van Émile, ou De l'éducation van Jean-Jacques Rousseau, waarover dankzij Rousseaus memoires onder andere bekend is dat het tegelijkertijd in Parijs en in Nederland (bij Neaulme) is gedrukt.23 Hoewel Pierre Paupie voor zover bekend niet zoals Gosse en Neaulme filialen of handelsbetrekkingen in het buitenland had, was hij een belangrijk uitgever van Franse letterkunde. Hij kende Jean-Baptiste de Boyer marquis d'argens (1 7o4-1771) persoonlijk en gaf zijn werk uit. 24 Het is mogelijk dat dit andere Franse drukkers ertoe bewogen heeft zijn naam te vermelden in het impressum van verboden boeken, zoals in diverse werken van Antoine Francois Prévost ( ). Van hem verscheen het werk Le doyen de Killerine minstens zesmaal met een vals impressum dat Paupies naam vermeldt. Voor Gosse en Neaulme is, verspreid over Europa, bronnenmateriaal beschikbaar aan de hand waarvan hun activiteiten min of meer te volgen zijn. Paupie lijkt grotendeels in rook te zijn opgegaan.25 Controversiële wetenschap: Telliamed en Mesmer Eén van de meest fascinerende boeken uit de achttiende eeuw verscheen in 1 748, zogenaamd in Amsterdam bij L'Honoré. Het was een boek getiteld Telliamed, ou Entretiens d'un philosophe indien avec un missionaire francois sur la diminuation de la mer.i 6 In werkelijkheid werd het boek vermoedelijk in Frankrijk gedrukt; dat het met een vals impressum verscheen is geen wonder, want het kwam een eeuw te vroeg. Telliamed werd geschreven door Benoit de Maillet ( ), een Franse diplomaat die van 1692 tot consul in Egypte was en op basis van zijn reizen door het Midden- Oosten een - overigens echt in Den Haag bij Isaac Beauregard uitgegeven - Description 23 Zie het artikel van Judith Grootendorst op 24 D'Argens verbleef in 1734 ten huize van Paupies schoonmoeder, waar hij ook Prosper Marchand leerde kennen: zie ub-dok.um-trier.de/argens/bio/bio.htm. 25 Kossmann, Boekhandel noemt voor Neaulme `in Leiden bewaarde brieven' (us Leiden, BPL 246 en in de collectie Marchand) en archieven in Berlijn, voor de Gosses zijn er (vele) notariele akten en enkele brieven in het Haags Gemeentearchief en de correspondentie van Gosse jr. met de Société Typographique de Neuchatel; afgezien van enkele vermeldingen en een enkele in de literatuur genoemde brief van D'Argens (uit 1739; zie de URL in voorgaande noot) zijn er voor leven en werk van Paupie geen bronnen bekend. 2.6 Een exemplaar van deze editie bevindt zich in Museum Boerhaave te Leiden (f7681).

120 118 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) de l'egypte schreef. Ook in Telliamed is de setting oosters: het boek is een in dialoogvorm verteld relaas van de discussies tussen een missionaris en de Indiase wijsgeer Telliamed. De dialoog was in de achttiende eeuw een beproefde vorm voor het publiceren van nieuwe ideeën, en ook de oosterse achtergrond van het boek paste in de mode. 27 Wat het boek spectaculair maakt zijn de gedetailleerde beschouwingen over de vorming van gebergten en het ontstaan van het leven, waarmee De Maillet vooruitloopt op James Hutton en Charles Darwin. Telliamed beweert dat de aarde een uitgedoofde ster is die aanvankelijk geheel bedekt was met water. Omdat het water heel langzaam verdampt, zijn in het verleden bergen boven water gekomen. In het ondiepe water bij die jonge bergen is het eerste leven ontstaan. Door een proces van aanpassing ontstonden landdieren, en mensen zijn meerminnen en -mannen die, toen dat aantrekkelijk werd, het water hebben verruild voor het land. De wijsgeer geeft ook een verklaring voor allerlei steensoorten, het ontstaan van secundaire gebergten, en voor het voorkomen van fossielen.28 De ideeën die in Telliamed worden geventileerd, en die terug te voeren zijn op een groot aantal bronnen, waaronder Descartes' theorie van de 'vortices', stuitten halverwege de achttiende eeuw op verzet. Uitgaande van het gegeven dat de zeespiegel elke eeuw circa drie duim zakt, berekent de Indiase wijsgeer dat de aarde ongeveer twee miljard jaar oud is. Bovendien beweert hij dat de processen die de aarde hebben gemaakt tot de planeet die zij nu is, nog steeds doorgaan. Dat ging lijnrecht in tegen de leer van de kerk die stelde dat God de aarde en al het leven in één keer geschapen had. De door Telliamed gepostuleerde leeftijd van de aarde strookte ook helemaal niet met de in de achttiende eeuw nog zeer gangbare berekeningen van onder andere James Ussher, de aartsbisschop van Armagh, die in 165o op grond van bijbelse chronologieën had berekend dat de aarde op 23 oktober in het jaar 4004 voor Christus was geschapen. De Maillet wist dat zijn ideeën niet geaccepteerd zouden worden. Tijdens zijn leven circuleerde Telliamed in handschrift onder zijn vrienden. Pas tien jaar na zijn dood, in 1748, verscheen het boek, zoals gezegd met een vals impressum. Na de eerste uitgave verscheen een druk met een Bazels impressum (1749) en een Engelse vertaling (London, printed for T. Osborne, 1750). Daarna bleef het vijfjaar stil, maar in 1755 verschenen er drie edities met een vals Haags impressum. In deze drie gevallen gaat het om een `nouvelle edition, revue, corrigée & augmentée sur les originaux de l'auteur, avec une vie de M. de Maillet'. De drie uitgaven hebben twee titelpagina's en op minstens één ervan staat de naam van Pierre Gosse junior. De drie edities zijn vermoedelijk in Frankrijk gedrukt. Twee ervan zijn bovendien oplagen van dezelfde uitgave; afgezien van de titelpagina's zijn ze identiek. Het gaat om de edities met de impressa La Haye, Paris, et se trouve á Paris chez Duchesne, (...) 1755 en La Haye, (volume 1: P. Gosse jr.), Men zou hierin de overgang kunnen zien van de `oude' vorm van de perm ission tacite (met alleen 27 Zie bijvoorbeeld de - met vals impressum uitgegeven - Contes onentaux, tirés des manusmtes de la btbltotheque du roy de France van de comte de Caylus, La Haye, 1743, en De Voisenons Zulmts et Zelmatde, Amsterdam, Zie voor een uitgebreide samenvatting van Telltameds belang voor de geschiedenis van de geologie: Albert V Carozzi, `De Maillet's Telliamed (1748). An Ultra-Neptunian Theory of the Earth', in. Cecil J. Schneer (ed.), Toward a Htstory of Geology Cambridge (MA)/London 1969, 80-99

121 Ntetgedrukt In Den Haag 119 de buitenlandse drukplaats en naam van drukker) naar de nieuwe (met een Franse boekhandelaar). Overigens blijft het gissen naar het antwoord op de vraag waarom er na zes jaar plotseling weer zo'n grote behoefte was aan De Maillets boek dat er twee verschillende edities op de markt gebracht konden worden, waarvan één met twee verschillende drukvermeldingen. QNN nrénçols 1^ diminution ck Ia Met r4 AQ. D E m 1 I L L i?a 140VVELLE EDITION. corrís& &,augmeatie fur Ie! Oftistat de I'Auteur,'avec uric Vie de ^. DE MAILLET. -^- TOMB PREMIER. A L d HATE. fsqbse, lunior. Figuur 4: Twee titeluitgaven uit 1755 van De Maillets Telltamed [Foto: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag] Als ander voorbeeld van controversiële wetenschap met een fictief impressum kunnen twee werken gelden van Nicolas Bergasse ( ) over het dierlijk magnetisme. Deze publicaties verschenen in 1781 en 1784 met een vals Haags impressum. Bergasse was een leerling van Franz Anton Mesmer ( ), volgens sommigen de grondlegger van de psychotherapie en volgens anderen een kwakzalver. Mesmer meende door het opwekken van elektrische stromen in zijn patiënten hun geestelijke stoornissen te kunnen genezen, maar wetenschappers liepen niet warm voor zijn aanpak. Het eerste werk van Bergasse, Lettre d'un médecin de la faculté de Paris, a un médecin du college de Londres; ouvrage clans lequel on prouve contre M. Mesmer, que le magnétisme animal n'existe pas is een als satire verpakte verdediging van Mesmers ideeën. Het tweede, Considérations sur le magnétisme animal, verscheen nadat twee door Louis xvi ingestelde commissies hadden geoordeeld dat Mesmers methode door de lichaamsstuipen die hij opwekte en door de aanrakingen

122 120 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) van de geneesheer inbreuk maakte op de goede zeden. Het dierlijk magnetisme kwam in een kwade reuk te staan, en hoewel er geen verbod kwam op Mesmeriaanse publicaties, verschenen ze voor de zekerheid met een vals impressum.29 Dead Printers' Society: boeken gedrukt door dode drukkers Zoals hierboven al werd opgemerkt, volstaat zo nu en dan het gezond verstand om een vals impressum te herkennen. Zo kan La vie de mre Charles de Saint-Denis, sieur de St Evremond; maréchal de camp des armies du roi trés-chretien. La Haye, A. Troyel,1 711 niet door de genoemde drukker Abraham Troyel gedrukt zijn; hij overleed op 2 9 januari 17063, en zijn weduwe afficheert zich in alle acht van haar bekende uitgaven steeds als zodanig. Het kan natuurlijk zijn dat de zetter een keertje het woord `veuve' is vergeten in het impressum, maar het feit dat het boek nogal wat kenmerken vertoont van Frans drukwerk (signaturen tot en met de helft, custodes alleen aan het eind van een katern) is voldoende om het in de STCN een annotatie P rinted in France? mee te geven; nog afgezien van het feit dat Weller3 l beweert dat het in Rouen is gedrukt. Wat daar overigens tegen spreekt is het feit dat het voorwerk is gesigneerd met asterisks. Op 25 november werd de Haagse boekverkoper Isaac vander Kloot begraven. Desalniettemin verscheen vijf jaar later zijn naam in het impressum van Les amours de Sainfroid jesuite, et d'eulalie, f lle devote. Ook hier lag het vermoedelijk niet aan de zetter, want van de weduwe Vander Kloot zijn verder alleen uitgaven in het Nederlands bekend waarin haar naam in een boekverkoperslijst voorkomt: een (lange) lijst met namen van verkoopadressen onder aan de titelpagina. Dat suggereert dat ze eerder een verkooppunt voor pamfletachtige publicaties dreef, dan een drukker van subversief proza was. Overigens gooit ook in dit boek het voorwerk roet in het eten: het is gesigneerd met het overlijdensteken t, een symbool dat eerder wijst op Nederland dan op Frankrijk. Volgens Sayce kan het gebruik van het t-teken in afwezigheid van andere symbolen in een op het eerste gezicht Frans boek van na 1660 gezien worden als een contra-indicatie.33 Vermoedelijk is het boek dan ook Nederlands: het signeert tot en met de helft plus één en heeft custodes op alle bladzijden. Dat het niet door Vander Kloot gedrukt werd, staat echter buiten kijf Interessanter is een aantal Franse uitgaven van Gulliver 's Travels. Vanaf de eerste uitgave (uit 1727; de oorspronkelijke Engelse uitgave is uit 1726) waren Franse vertalingen van Swifts meesterwerk een Haagse aangelegenheid; de driedelige editie van dat jaar verscheen bij Pierre Gosse en Jean Neaulme. In 1730 legde Gerard van der Poel het werk nog eens op de pers, en in 1741 volgde Jean (Johannes) Swart hem na. Swart overleed in 1759,34 maar in 1762, 1765 en 1778 verschenen er nog drie verschillende uitgaven van het 29 Zie het artikel van Maria Smolenaars op. 3o Kossmann, Boekhandel, Oio 31 Weller, Dtefalschen and fingirten Druckorte, II, Kossmann, Boekhandel, Sayce, `Compositorial practices', Hij werd op 9 november 1759 begraven; Kossmann, Boekhandel, 386.

123 Ntet3edrukt to Den Haag 121 werk met zijn naam in het impressum. Deze drie uitgaven zijn vermoedelijk Frans; in ieder geval is er geen weduwe Swart die als boekverkoopster bekendstaat. CAPITAINE LLIVER' VERS PAYS BZOiGNJtic TOMB PREMIER. A LA HATE, JEAN SWATIFp dams Is T ^.^ D C C V Figuur 5: Franse vertaling van Gulltver's travels uit 1765, zogenaamd verschenen bij Jean Swart [Foto: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag] De naam Adriaen Moetjens, ten slotte, waaronder in La physique occulte, ou Traits de la baguette divinatoire van Pierre Le Lorrain werd uitgegeven, was ook een dekmantel: zelfs van de weduwe van Adriaen (ii) Moetjens zijn geen uitgaven bekend van na De naam Moetjens werd overigens ook nog geleend door de drukker(s) die in 1759, 1770 en 1791 valse drukken (La Haye, Pierre Moetjens) op de markt brachten van De l'esprit van Claude Adrien Helvétius. Dit utilitaristische en atheïstische werk verscheen voor het eerst in 1758 en werd vrijwel direct verboden door de Sorbonne. In tegenstelling tot zijn naamgenoten Adriaen i en ii Moetjens en hun weduwen heeft Pierre nooit bestaan.

124 122 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Valse drukken in andere talen Hoewel de overgrote meerderheid van de boeken met valse impressa Franstalig is, zijn er enkele boeken in andere talen die ook aantoonbaar valse drukplaatsen vermelden. In 1727 verscheen Bevil Higgons, A short view of the English history, met het impressum 'Hagve, printed by T. Johnston'. Marja Smolenaars35 heeft aan de hand van de in het boek gebruikte ornamenten laten zien dat het boek in Engeland is gedrukt, vermoedelijk in Londen. Ook twee Duitstalige drukken kwamen met een vals Haags impressum van de pers. Gluckseeligkeit Frankreichs, unter Ludwig dent Grossen, een vertaling van Roger de Rabutins Histoire en abrégé de Louis le Grand, verscheen in 1704 met het impressum `Haag, bey Georg Gallet'. De gekozen drukkersnaam laat zich verklaren uit het feit dat de (Amsterdamse) drukker George Gallet in 1700 een uitgave van de Rabutins Histoire de Louis XIV had gepubliceerd. Het andere Duitse boek (Die entdeckte geheime Histoire von der Konigin Sahra and lenen Sahracenern, oder Die Hertzogin von Marlborough demasquire) was ook een vertaling en wel van The secret history of queen Zarah van Joseph Browne. Het impressum luidt `Haag, bey Hinrich Petkio, 1712'. Ook hier heeft een Amsterdamse drukker model gestaan: de naam Petkius is ontegenzeggelijk geïnspireerd op die van Henricus Betkius (werkzaam Amsterdam ).36 In beide gevallen gaat het om satires. Die entdeckte geheime Histoire werd waarschijnlijk in Hamburg gedrukt door Samuel Heyl.37 Figuur 6: De zogenaamd te Den Haag bij Georg Gallet uitgegeven Duitse vertaling van Roger de Bussy Rabutins Histoire en abrégé de Louts le Grand [Foto Koninklijke Bibliotheek, Den Haag] 35 Zie www kb nl/galerie/metdenhaag/higgons.html 36 Betkius is de uitgeversnaam van Hendrick Beets; zie W. Heijting, `Hendrick Beets, uitgever voor de Duitse Bohmeaanhangers in Amsterdam', in. idem, Profijtelycke boekskens Boekcultuur, geloof engewin Hilversum 2007, Weller I, 63. Zie ook: html.

125 Ntetgedrukt to Den Haag 123 Enkele cijfers Het is niet verwonderlijk dat de valse Haagse drukken met name in klein formaat voorkomen. Het gaat tenslotte in het algemeen om clandestiene (Franse) boeken die zeer gewild waren en die in grote aantallen getransporteerd moesten worden, iets wat gemakkelijker gaat met duodecimo's dan met folianten. Van de 404 valse achttiendeeeuwse Haagse impressa zijn er 246 (60, 9 procent) in 12,141(34,9 procent) in 8, veertien (3,5 procent) in 4 en drie (0,7 procent) in 2. Een groot aantal van de Franstalige Haagse drukken blijkt vals. Een vergelijking van het totale aantal in de achttiende eeuw in Den Haag uitgegeven Franse titels met de aantallen valse impressa geeft de volgende percentages.38 Formaat 0 2 a Franstalige titels Waarvan vals % Tabel i: Haagse Franstalige drukken met vals impressum Ook hieruit blijkt een duidelijke relatie tussen valse impressa en kleinere formaten. De verdeling per decennium is evenredig met het aantal in Frankrijk verstrekte permissions tacites. Opvallend is dat er in het laatste decennium van de achttiende eeuw nog maar één valse Haagse druk wordt aangetroffen n n a N r ^ r 0 M r^ ^ N r, 0w w, r Figuur 7. Aantallen Franstalige boeken met een vals Haags impressum, verdeling per decennium 38 STCN,januan 2008.

126 124 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Frankrijk kende na de Revolutie korte tijd een bijna volledige persvrijheid. Desondanks verscheen De l'esprit van Helvétius met een vals impressum (La Haye, P. Moetjens, 1791). Het boek was zodanig explosief dat het goed mogelijk is dat de Franse drukker het twee jaar na de val van de Bastille nog steeds raadzaam vond om het met een vals impressum uit te geven. Conclusie Het verschijnsel van valse Nederlandse impressa is nog niet systematisch onderzocht. Bij het onderzoek voor dit artikel bleken de door Sayce onderscheiden kenmerken een goede basis te vormen voor een dergelijk onderzoek. Op basis van de voor deze bijdrage verzamelde gegevens kunnen nog geen algemene conclusies getrokken worden. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk in hoeverre (sommige) Nederlandse drukkers betrokken waren bij Franse uitgaven die hun naam dragen. In het geval van de Gosses is het goed voorstelbaar dat zij bij hun familie in Parijs en Genève boeken betrokken die met een Haags impressum verschenen, maar bij uitgaven die verschenen onder de naam van een (lang) overleden drukker is dat vanzelfsprekend onmogelijk. Onderzoek in archieven en bibliotheken naar betrokkenheid van Nederlandse drukkers bij clandestiene uitgaven kan belangrijke informatie opleveren. Een onderzoek naar de correspondentie van Pierre Gosse jr. in het archief van de Societé Typographique de Neuchatel (stn) zou een begin kunnen zijn; daar bevinden zich 59 brieven van Gosse aan de STN, en ongeveer net zo veel van de STN aan Gosse.39 Het is opvallend dat wanneer een boek eenmaal met een vals impressum is uitgegeven, er een tendens bestaat om vervolgdrukken van dat werk onder dezelfde naam uit te geven. De verschillende uitgaven van 'Poppy' van Le doyen de Killerine, de valse `Swart'- uitgaven van Gulliver's Travels en de uitgaven van Helvetius' De l'esprit bij `Pierre Moetjens' zijn voorbeelden van dit verschijnsel. Dat het herkennen van valse drukken van belang is voor bijvoorbeeld fondsreconstructies hoeft geen betoog; weliswaar betekent een Nederlands impressum in een Frans boek niet per se dat de drukker er niets mee te maken had, maar het impliceert wel een heel andere relatie tussen beide. Het hier gepresenteerde onderzoek heeft zich beperkt tot Den Haag. Op basis van de gegevens uit de STCN kan ook voor andere Nederlandse steden onderzoek naar valse impressa worden uitgevoerd.4 39 Zie M. Schlup, `Un commerce de librairie entre Neuchatel et La Haye ( )' in C. Berkvens-Stevelinck [e a.] (red.), Le masastn de l' untvers The Dutch Republic as the centre o f the European booktrade Papers presented at the International Colloquium held at Wassenaar, 5 7Juy 1990 Leiden 1992, o Het is te hopen dat de STCN na voltooiing van het Masterplan in 2009 niet als voltooid wordt beschouwd, maar dat er tijd zal overschieten om (onder andere) de vele valse impressa die momenteel niet als zodanig zijn aangemerkt, alsnog herkenbaar - en vindbaar - te maken

127 jan Gielkens De Nederlandse vertalingen van Walter Scotts Ivanhoe 18z Toen Walter Scott ( ) in 1814 zijn Waverley publiceerde was hij de veertig gepasseerd en een schrijver met aanzien in Schotland en het overige Verenigd Koninkrijk. Maar met Waverley, een boek dat wordt gezien als de eerste moderne roman, begon de wereldroem. In de bijna twintig jaar die Scott nog restten publiceerde hij in een ritme van minimaal twee boeken per jaar vooral romans, maar ook historische werken, poëzie en essays. De historische romans van Scott, die zich meestal in Schotland afspelen, werden niet alleen door Engelstalige lezers massaal gelezen, ook op het Europese vasteland waren zijn boeken een succes. Scotts tweede roman, Guy Mannering uit 181 5, verscheen in 1816 in Frankrijk, een jaar later in Duitsland; het waren in die landen de eerste vertalingen van een roman van Scott in boekvorm. Eerder al was er in een aantal landen in tijdschriften en bloemlezingen vertaalde poëzie van Scott verschenen, zoals in Duitsland, Portugal en Frankrijk. De gegevens over deze vroege vertalingen worden vermeld in de bundel The reception of Sir Walter Scott in Europe, die in zoo6 verscheen onder redactie van Murray Pittock. Behalve een 'Timeline of the European Reception of Sir Walter Scott, ' bevat dit boek, dat werd gepubliceerd in de reeks The Athlone Critical Traditions Series: The Reception of British Authors in Europe, 1 hoofdstukken over de Scott-receptie in allerlei Europese landen en taalgebieden, zoals Duitsland en Oostenrijk (drie bijdragen), Spanje/Catalonië (twee bijdragen), Frankrijk (twee bijdragen), Hongarije (twee bijdragen), Slovenië en Scandinavië. Het Nederlandse taalgebied ontbreekt in deze bundel. 2 Wel bevat de genoemde 'Timeline' gegevens over Nederlandse vertalingen, vroege vermeldingen van Scott in Nederlandse publicaties en enkele verwijzingen naar de latere receptie, zoals het Amsterdamse proefschrift uit 1922 van Hendrik Vissink.3 1 M. Pittock (red.), The reception ofsir Walter Scott in Europe. London/New York Zoals in het merendeel van de tot nu toe verschenen vijfhen delen overigens. Slechts zes hebben een bijdrage over het Nederlandse taalgebied. Zie: (1 januari zoo8). 3 H. Vissnik, Scott and his influence on Dutch literature. Zwolle 1922 (proefschrift Universiteit van Amsterdam).

128 126 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Figuur 1: Portret van Walter Scott door W.F. Wegmeyer in Ivanhoe door Walter Scott Uit het Engelsch vertaald. Nieuwe uitgave. Herzien door M P Lindo. Haarlem: A C. Kruseman, Privécollectie Vroege Nederlandse Scott-vertalingen De lijst van Nederlandse vertalingen die met de 'Timeline' gemaakt kan worden, is aanzienlijk maar niet volledig. Zeker zes van de ruim dertig vroege vertalingen ontbreken. De eerste Nederlandse Scott-uitgaven in boekvorm die door samensteller Paul Barnaby (die de bronnen voor zijn kennis niet vermeldt) worden genoemd zijn uit 1824, en wel van de volgende romans: The black dwal f uit 1816,4 The tale of old mortality uit 1816,5 4 In de vertaling van Hendrik Riedel door Wybe Wouters in Groningen gepubliceerd als De zwarte dwerg Een Schotsch verhaal uit de tijden van den pretendent ( ). S In een anonieme vertaling gepubliceerd door J. Hendriksen in Rotterdam als De oude pel8nm.

129 De Nederlandse vertalin8en van Walter Scotts Ivanhoe Quentin Durward uit 1823,6 Waverley uit 1814,7 Guy Mannerin8 uit en Ivanhoe uit 1819/1820. De allereerste vertalingen zijn volgens Barnaby in 1822 gepubliceerd door Jacob Geel en Willem Bilderdijk. Geel vertaalde de epische gedichtenreeks Lady of the lake uit 1810,9 Bilderdijk daaruit het gedicht `The Fire-King'.10 Wat de 'Timeline' over het hoofd heeft gezien, is dat al eerder een Nederlandse vertaling van een boek van Walter Scott was verschenen, en wel van diens - in de vorm van gefingeerde brieven geschreven - ooggetuigeverslag van Napoleons laatste oorlogshandelingen, de Slag bij Waterloo. Paul's letters to h is kinsfolk, in 1816 in Edinburgh en Londen gepubliceerd, werd door Nicolaas Messchaert ( ) vertaald en in bij Blussé en Zoon in Dordrecht uitgegeven als Pauls brieven in 1815, van de velden van Waterloo en Quatre Bras tot Parijs. Geschreven aan zijne vrienden. Nederland slaat daarmee geen slecht figuur tegenover andere, grote landen: alleen in Duitsland en Frankrijk waren al eerder dan 1817 vertalingen in boekvorm verschenen, de eerste in 1813 in Frankrijk van Lady in the lake; de eerste roman, zoals al vermeld, eveneens in Frankrijk: Guy Mannerin8 in Ruim dertig vertalingen in nog geen twintig jaar: het betekent dat de Nederlandse uitgaven van Walter Scotts werk bijna met eenzelfde ritme verschenen als dat waarmee de auteur zijn boeken schreef Maar niet alle boeken van Scott werden vertaald, en niet alle vertalingen werden door één vertaler gemaakt. Bovendien moesten de Nederlandse vertalingen een inhaalslag leveren: zij begonnen immers pas vanaf 1824 te verschijnen, afgezien natuurlijk van de uitgave uit De vertaling van Paul's letters to his kinsfolk is overigens niet alleen in The reception ofsir Walter Scott in Europe over het hoofd gezien, ook in de schaarse literatuur over Nederlandse Scott-vertalingen is dat het geval. In 1959 corrigeerde Willem Drop l i deel 7 (1948) van het seriewerk Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden van De Vooys, waarin terloops werd beweerd dat de oudste Nederlandse Scott-vertaling uit dateerde. 12 Drop liet zien dat het hier bedoelde boek, Valerius. Eene Romeinsche 8eschiedenis, uit de tijden van de vervolgingen der christenen onder de regering van keizer Trajanus, volgens de titelpagina `Naar het En8elsch van Walter Scott', in werkelijkheid van diens schoonzoon en biograaf John Gibson Lockhart was. 13 Dat was overigens in 1823 al bekend, zoals uit het in de maand december van dat jaar gedateerde voorwoord blijkt van het boek dat Drop aanwijst als eerste Nederlandse Scott-vertaling: Ivanhoe, in 1824 door Van Boekeren in Groningen uitgegeven en vertaald door W.L.H. 6 In een anonieme vertaling gepubliceerd door Visser en Comp. in Amsterdam als Quentin Durward, ofdede Schot aan het hof van Lodewijk XI. 7 In anonieme vertaling door G.J.A. Beijerinck in Amsterdam gepubliceerd als Waverley, o f Zestig jaargeleden. 8 In een anonieme vertaling door Wybe Wouters in Groningen gepubliceerd als Guy Mannenng, ofde sterrewigchelaar. 9 J. Geel, Proeven eener navolging van de Lady ofthe lake van Walter Scott. Amsterdam 1823 (= overdruk uit Magazyn voor wetenschappen, kunsten en letteren, 1822, deel 1). 10 Bilderdijk publiceerde zijn vertaling onder de titel 'Sint Albaan' in het tweede van de drie delen van zijn Krekelzangen. Rotterdam , p W. Drop, `De oudste Nederlandse vertalingen van Scott's romans', in: De nieuwe taalgids 52 (1959), i2 C.G. N. de Vooys, De letterkunde van de negentiende eeuw tot ongeveer 1885 in Noord-Nederland. Den Bosch/Brussel [1948], Verschenen bij Steenbergen van Goor te Leeuwarden. Het boek was een vertaling van [J.G. Lockhart], Valenus, A roman history. London, Edinburgh 1821.

130 128 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Koster Henke. In zijn Voorberigt' deelt Henke in een - door Drop geciteerde - voetnoot mee: `de (...) Valerius wordt in Engeland niet voor een gewrocht van den beroemden SCOTT gehouden, maar van zijnen schoonzoon Mr. LOCKHART'. Henke plaatste zijn voetnoot bij zijn eigen claim, dat Ivanhoe de eerste Nederlandse Scott-vertaling was. Maar dat was dus niet zo. Ook Polly den Tenter, die in 1984 voor het eerst Nederlandse Scott-vertalingen inventariseerde, 14 vond de echte eerste, Pauls brieven in 1815, niet. Terwijl het bij Valerius van J.G. Lockhart nog ging om een onterechte toeschrijving van een in eerste instantie anoniem verschenen boek, in een aantal andere gevallen was er sprake van welbewuste mystificaties. Nog tijdens het leven van Scott, in 1824, verscheen in Duitsland de roman Walladmor, 'Frei nach dem Englischen des Walter Scott' vertaald door Willibald Alexis, die echter, zoals later bleek, de eigenlijke auteur was. Van Boekeren in Groningen, de uitgever van een groot aantal Scott-titels, rook blijkbaar geen onraad en publiceerde een vertaling. 15 Drie andere mystificaties komen uit Frankrijk. Auguste Callet en Javelin Pagnon publiceerden in 1841 onder de naam van Walter Scott Allan Caméron, in datzelfde jaar in een Nederlandse vertaling verschenen bij Thompson in Utrecht: Allan Cameron. Onuitgegeven roman van Sir Walter Scott. Dezelfde auteurs waren in 1843, zich opnieuw verschuilend achter de naam van hun Schotse collega, verantwoordelijk voor Aymé Verd. Een Nederlandse vertaling `naar de derde Fransche uitgave' van dit blijkbaar populaire boek verscheen nog datzelfde jaar bij Van der Mast in Gorinchem.i 6 E. de Saint-Maurice Cabany was volgens eigen zeggen de ontdekker van een onuitgegeven manuscript van Scott, dat hij in 1855 in Parijs publiceerde als Moredun. Narration de l'année Roman posthume et inédit de Sir Walter Scott. De Nederlandse vertaling, door J.B. Rietstap, volgde nog in hetzelfde jaar: Moredun. Een verhaal van omstreeks 1210 door Sir Walter Scott. Voor afgegaan door eene inleiding behelzende de geschiedenis van het handschrift.17 Het aantal vertalingen en ook het feit dat de markt blijkbaar vruchtbaar genoeg was voor een aantal mystificaties toont aan dat Scott populair was. Ook op een andere manier bleek dat, namelijk uit de manier waarop Nederlandse literatoren in de eerste helft van de negentiende eeuw met Scott omgingen. In zijn proefschrift Scott and h is injluence on Dutch literature uit 1922 inventariseerde Hendrik Vissink deze verwerking van Scott in de Nederlandse literatuur. Hoofd- en deelhoofdstukken zijn gewijd aan D.J. van Lennep, Jacob van Lennep, Margaretha Jacoba de Neufville, Aarnout Drost, Adriaan van der Hoop jr., Hendrik Arnold Meijer, Nicolaas Beets, W.J. Hofdijk, J.F. Oltmans, A.L.G. Bosboom-Toussaint en H.J. Schimmel. Al deze auteurs haalden hun inspiratie uit Scott, imiteerden hem, baseerden historische romans op zijn werk of vertaalden hem. 14 P. den Tenter, `Scottomanie in Nederland. De Nederlandse vertalingen van Walter Scott's romans tussen 1824 en 1834', in: De negenttende eeuw 8 ( ), nr. i (juni 1984), Walladmor. Frei nach dem Englischen des Walter Scott. Berlin 18z4; de vertaling in twee delen. Walter Scott [= Willibald Alexis], Walladmor Naar het Hoogduttsch van Willibald Alexis. Groningen Zie Catalogus 25 van Antiquariaat A.G van der Steur Nederlandse literatuur en lectuurgedrukt tussen 1700 en ca 188o Deel 3. Auteurs P t/m Z. Haarlem 2007, Bij H. Nijgh in Rotterdam. Zie Idem,

131 De Nederlandse vertalingen van Walter Scotts Ivanhoe oo6 129 Ivanhoe als historische roman Het boek van Walter Scott met de langste en meest uitgebreide Nederlandstalige vertaalgeschiedenis is Ivanhoe. Deze aanvankelijk anoniem verschenen ridderroman met de ondertitel `a romance' is volgens de titelpagina van de eerste druk uit 1820, maar feitelijk verscheen het boek al in december Het was in korte tijd geschreven in de zomer van dat jaar, nadat de schrijver in het voorjaar en de vroege zomer zo ziek was geweest dat voor zijn leven werd gevreesd.i8 Ivanhoe vertelt het verhaal van de - fictieve - twaalfdeeeuwse kruisvaarder Sir Wilfred of Ivanhoe, die terugkeert naar Engeland, waar de Saksische ingezetenen zich verzetten tegen de Normandische nieuwkomers, die de macht hebben overgenomen. Ivanhoe steunt de verdreven maar eveneens teruggekeerde koning Richard I, bijgenaamd Leeuwenhart, en moet onderwijl ook nog een keuze maken tussen zijn Saksische geliefde Rowena en de joodse Rebecca. De eerste Nederlandse vertaling van Ivanhoe. A romance verscheen in 1824, de vertaler was W.L.H. Koster Henke, de uitgever Van Boekeren in Groningen. Behalve dat hij nog enkele titels van Scott voor Van Boekeren vertaalde, is er over Koster Henke nauwelijks informatie te vinden. 19 Wolter van Boekeren ( ) was tussen en 1857 als uitgever in Groningen gevestigd en had een literair, wetenschappelijk en theologisch fonds. 20 Hij was met elf titels de belangrijkste vroege Scott-uitgever. A.C. Kruseman constateerde in zijn Bouwstoffen al dat Van Boekeren `romans (...) met smaak wist te kiezen en keurig deed vertalen. Hij was de eerste, die W. Scott hier bekend maakte en de meesten van diens romans, te zamen 28 deelen, uitgaf.'21 Voor in het eerste deel van de driedelige uitgave 22 in octavoformaat met respectievelijk 267, 291 en 324 bladzijden bevindt zich een titelbladillustratie van Philippus Velijn ( ), die verwijst naar een scène in het boek. Opvallend is de ondertitel van de vertaling: `De terugkomst der kruisvaarders', die de ondertitel van de oorspronkelijke uitgave, `a romance', vervangt. Koster Henke leidt zijn vertaling, zoals al vermeld, in met een `Voorberigt' (p. [IIIj-vIII), dat vooral bestaat uit een biografische schets, die een groot aantal titels vermeldt, waarbij het woord `roman' telkens met een hoofdletter wordt geschreven: `Al deze Romans zijn in eenen waarlijk sierlijken, maar tevens onge- 18 Zie bijvoorbeeld de 'Chronology of Walter Scott' in Walter Scott, Ivanhoe, ed. Graham Tulloch. London 2000 (Penguin Classics), p. xxx-xxxvni. 19 En wel: De oudheidkenner en De verloofde (beide verschenen in 182 5), De talisman, ofrichard Leeuwenhart in Palestina ( ) en waarschijnlijk ook Hart van Mid-Lothian, of De gevangenis van Edenburg (1825) Zie o a. Den Tenter, In de genealogische database Genlias komt een W.L.H. Koster Henke in 1844 voor als vader van de bruidegom bi j een huwelijk in Groningen, hij wordt daar als `instituteur' (kostschoolhouder) aangeduid ( nl op 1 januari 2008) 20 M. Pieters, D. Zweekhorst, `Wolter van Boekeren. Schets van een Groninger boekverkoper', in- De negentiende eeuw, 18 (1994), (ook op A.C. Kruseman, Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel, gedurende de halve eeuw delen Amsterdam , over Van Boekeren deel 1, citaat 809. `28 deelen': de meeste vertalingen bestonden uit meer dan één band. 22 Het exemplaar van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag heeft op het schutblad van deel 1 de op 16 februari 1824 gedateerde inscriptie in potlood `Exemplaar bestemd voor de Kon. bihl', de Franse titelpagina van deel 3 heeft dezelfde notitie, gedateerd 8 november Deel 2 is opnieuw ingebonden en heeft geen inscriptie.

132 130 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) zochten, stijl geschreven, en alle Engelsche tijdschriften zwaaijen WALTER SCOTT, zoo wel ten dezen opzigte, als in het beschrijven zijner karakters, en vooral in de gesprekken, eenparig den grootsten lof toe.' Koster Henke vindt Ivanhoe dan ook een `der beste en meest onderhoudende geschiedkundige Romans, van de eersten der hedendaagsche schrijvers in dit vak, in Engeland niet alleen, maar ik durf bijna zeggen, in Europa.' De anonieme recensent in de Vaderlandsche letteroefeningen kan `niet zeggen, dat onze uitgever eene kwade keuze heeft gedaan, met deze [Ivanhoe] het eerst te geven. De verplaatsing toch in een vroeger, geheel ander tijdperk, waardoor het gansche tooneel, schermen, kostumen, handeling en denkbeelden, nieuw wordt, is hier wel inzonderheid opmerkelijk. Engeland onder RICHARD I, bij zijne terugkeering uit het H. Land, op het laatste der twaalfde eeuw; ziedaar, wat wij hier te beschouwen ontvangen.' De vertaling van Koster Henke, zo laat de recensent nog weten, `is ons zeer goed voorgekomen'. Ivanhoe is dan ook, zo besluit de kritiek, `een werk, dat wij gerust durven aanprijzen'.23 Ook de, eveneens anonieme, recensent in de Boekzaal der geleerde wereld prijst de `Overzetter', want die heeft `hier niet eigenlijk eene vertaling, uit eene vertaling' gemaakt, het boek uit een andere taal dan uit het Engels vertaald dus, maar `zich bevlijtigd, om eene getrouwe vertaling te leveren van den, gelijk hij hem niet ten onregte noemt, sierlijken Engelschen Schrijver'. Hij noemt het boek `zeer levendig geschreven, onderhoudend en rijk (...). Wie een vriend is van de oude Ridder-Geschiedenissen, zal hier veel genoegen smaken. De vrouwelijke, zoo wel als de mannelijke karakters zijn hier uitstekend geschetst, en men gevoelt, dat de Schrijver geenszins deelde, in de smadelijk verachtende gevoelens, omtrent de nakomelingen, uit het geslacht der Eerstvaderen, ABRAHAM, ISAAK en JAKOB, waaraan men zich, niet alleen in vroegere tijden, maar al te onbeperkt plagt over te geven.'24 Over de oplage van deze Scott-vertaling is niets bekend, maar de verkoop was in de loop van de jaren blijkbaar wel zodanig dat in 1833, eveneens bij Van Boekeren en in dezelfde uitvoering (drie delen in octavo, titelillustratie van Velijn, enzovoort), een herdruk van de vertaling van Koster Henke verscheen, met op de titelpagina de aanvulling `Tweede druk'. Dat was een bijzondere gebeurtenis, want herdrukken waren in die tijd zeldzaam. 25 De nieuwe druk van Ivanhoe zou te maken gehad kunnen hebben met het overlijden van Walter Scott in september Vijfjaar na de herdruk van de vertaling van Henke Koster is er in Degids nog enige aandacht voor Ivanhoe, wanneer het nog prille tijdschrift in zijn tweede jaargang een met `Q' ondertekende vertaling door Gidsredacteur E.J. Potgieter ( )26 afdrukt van `Rebeccaas Hymne', een vier strofen tellend gedicht uit hoofdstuk 39 van de roman. Het gedicht gaat vergezeld van een 23 Vaderlandsche letteroefeningen, of Tydschnft van kunsten en wetenschappen, waann de boeken en schnften, die da 8elyks in ons vaderland en elders uitkomen, oordeelkundig tevens en vrtjmoedt8 verhandeld worden. Benevens mengelwerk, tot fraaye letteren, kunsten en wetenschappen, betrekkelijk 1824, eerste stuk, , citaten , 677 respectievelijk Boekzaal der8eleerde wereld, en Tydschnft voorde protestantsche kerken, in het Koninknjk der Nederlanden 182 5, maart, Over de behandeling van het joodse thema: J. Gielkens, "`Hath not a Jew eyes>" Ivanhoe en zijn vertalers en bewerkers', in. Filter Tijdschnft voor vertalen en vertaalwetenschap 4 (1997), nr. 4, Zie Den Tenter 5 De bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam bezit de delen 2 en 3 van deze editie. 26 De identiteit van `Qblijkt uit het voorwoord bij Gerard Kellers vertaling van Ivanhoe uit Zie hierna

133 De Nederlandse vertalingen van Walter Scotts Ivanhoe lithografie door de Dordtse kunstenaar H.J. Backer ( ) met de titel 'Rebecca en de tempelier' en een voetnoot van de redactie, waarin deze veronderstelt dat de lezers van De Sids `ten minste ééns Ivanhoe hebben gelezen, schoon de Roman waard is, dat men het driemaal doe'.27 Herzieningen, bewerkingen en prachtuitgaven De tweede Nederlandse Ivanhoe-vertaling verscheen in in twee delen bij A.C. Kruseman in Haarlem. De titelpagina vermeldt dat het boek een `Nieuwe Uitgave' is, `Herzien door M.P. Lindo'. Mark Prager Lindo ( ), in Engeland geboren, was sinds 1841 in Nederland actief als pleitbezorger van Engelstalige literatuur, recensent, vertaler en kritisch volger van vertalers en vertalingen. Hij was ook adviseur van uitgever Kruseman bij het opzetten van een reeks `Buitenlandsche Klassieken' in goede vertalingen, en een van de adviezen in dat kader was Ivanhoe niet in zo'n reeks onder te brengen omdat er betere boeken van Scott waren. z8 Maar Kruseman zag commerciële kansen voor Ivanhoe 29 en liet Prager Lindo de eerdere vertaling van Koster Henke (die evenwel in de tweedelige uitgave niet wordt genoemd) herzien. De hele reeks werd geen succes, en ook de zeven andere romans van Walter Scott die daarin verschenen in een `verbeterde vertaling, (...) in plaats van de verouderde, die veelal fabriekswerk was', liepen niet. De serie werd stopgezet `uit gebrek aan zelfs de geringste belangstelling'.3 Toch kwamen er nog enkele herdrukken van de Lindo-bewerking, niet bij Kruseman maar in 1872 bij S.C. van Doesburgh in Leiden en Joh. Ijkema in Delft en later in enkele moeilijk te dateren uitgaven van D. Bolle in Rotterdam.31 In de uitgave van 1872 werd een lang verslag van Nicolaas Beets ( ) opgenomen, die in augustus 1871 de viering van de honderdste geboortedag van Walter Scott in Edinburgh had bijgewoond. Beets verhaalde over de festiviteiten, waaronder een tentoonstelling, een optocht met figuren uit Scotts romans en een feestelijke bijeenkomst met veel toespraken, onder andere een van Beets zelf Beets werd, zo vertelt hij zelf in alle bescheidenheid, aangekondigd als `de vertaler van de werken van Scott (...), terwijl alleen met waarheid had kunnen gezegd worden dat hij zijn talis qualis dichterlijke loopbaan met de uitgave van eenige in Nederduitsche verzen overgebrachte gedichten 27 De Os Nieuwe vaderlandsche letteroefentngen. Mengelingen Tweede Deel 1838, 78-79, de litho tussen deze pagina's 28 Over Prager Lindo zie B. Graat, `De corrigerende tic van een Engelse Nederlander. Over Mark Prager Lindo', in. Filter. Tydschnft over vertalen 14 (zoo7), nr. 3, Dat er voor Ivanhoe altijd wel een publiek was blijkt uit een advertentie van uitgeverij Van Boekeren in de Leeuwarder courant van io september 1847, waarin de dan twaalf leverbare Scott-vertalingen van die uitgever goedkoper worden aangeboden Alle romans samen zijn voor f 2 5 te krijgen 1.p v de oorspronkelijke f 77,1o; de romans afzonderlijk mogen voor de helft van de respectievelijke prijs weg - behalve Ivanhoe. 3o Kruseman, Bouwstoffen, deel 1, 437, voernoot 3 1 Mij bekend zijn een uitgave zonder drukvermelding met dezelfde titelbladgegevens als de uitgave van (waar Lindo nog geen doctorstitel heeft) en een als `vierde druk' aangeduide, beide in een eendere maar op allerlei elementen (linnensoort, stempels) afwijkende banden. Deze herdrukken zijn vermoedelijk vdór 1893 verschenen, omdat toen de Lindo-bewerking van jan te Brink werd gepubliceerd (zie hierna).

134 132 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) van Scott had aangevangen, en vroeger en later gepoogd hem de openlijke hulde toe te brengen waartoe zijn hart hem drong'.32 Wederom bij D. Bolle in Rotterdam verscheen in 189 3, `Met gebruikmaking van de voortreffelijke vertaling van Dr. M.P. Lindo', een bewerking van de intussen bijna veertig jaar oude versie van Lindo, die op haar beurt bewerkt was door de Leidse hoogleraar Jan ten Brink ( ). In advertenties van de uitgever werd deze uitgave, die vanaf februari 1893 in afleveringen verscheen, aangekondigd als `Rijk gebonden', `zoo mooi als nooit in Nederland verscheen' en als `Groote prachtuitgaaf met 1 57 keurige Illustratiën'.33 Hoewel de vertaling ook in dezelfde advertenties werd geprezen als 'voortreffelijke', zelfs `voortreffelijkste allerbeste' en `beroemde' vertaling34 was een redactie blijkbaar toch noodzakelijk: `Hier en daar zijn noodzakelijke wijzigingen aangebracht, taal en stijl zijn doorgaande herzien', meldde Ten Brink in zijn korte voorwoord op de uitgave in kwartoformaat, die op het felrode linnen inderdaad een uitbundige goudkleurige versiering droeg. De door Bolle uitgegeven Ten Brink-herziening van de Lindo-herziening van de Koster Henke-vertaling was ongetwijfeld bedoeld als commerciële concurrentie voor een nieuwe integrale vertaling van Ivanhoe die in datzelfde jaar 1893 verscheen. De uitgevers van deze als bewerking aangeduide uitgave waren de Gebr. E. en M. Cohen in Arnhem en Nijmegen.35 De uitgave had, anders dan de Bolle-editie, een octavoformaat, maar ook deze nieuwe uitgave was rijk geïllustreerd, en wel met reproducties van gravures `der oorspronkelijke Engelsche uitgave van Marcus Ward & Co'. Dezelfde informatie had ook in de boeken van Bolle kunnen staan, want ook hij had geput uit de vanaf verschijnende Engelse uitgave van de in Belfast en Londen gevestigde uitgever, die dus op zijn beurt weer in Frankrijk had gewinkeld: de illustraties waren van bekende Franse illustratoren als Jules Huyot, Edouard Riou, Henri Scott, Adrien Marie en Frédéric Lix. De zich bewerker noemende vertaler van de Cohen-Ivanhoe was de schrijver en journalist Gerard Keller ( ),36 die niet alleen Ivanhoe voor zijn rekening nam maar alle vijftien delen van de reeks `Walter Scott's werken' die Cohen tussen 1893 en 1896 uitgaf Zijn integrale vertaling zou de langst houdbare van alle versies zijn: tot in de jaren zeventig van de twintigste eeuw werd ze gebruikt, zij het niet altijd net zo volledig als ze oorspronkelijk verscheen. De Cohen-editie werd tot herdrukt in allerlei formaten en uitvoeringen, en vanaf de jaren dertig herdrukten de Gebrs. Graauw in Amsterdam en Soerabaja Kellers vertaling van Ivanhoe en andere boeken uit de Cohen-reeks, 32 N. Beets, `Het eeuwgetijde van Sir Walter Scott. In Edinburg gevierd op den 9 Augustus 1871', in: Walter Scott, Ivanhoe. Uit het Engelsch op nieuw bewerkt door Dr M P Lindo ( ). Leiden/Delft 1872, {359J-396. Over Scott schreef Beets verder `Walter Scott', in: Verscheidenheden meest op letterkundt88ebted, deel 3. Haarlem 1867, , en `Kort Bericht aangaande Sir Walter Scott, en zijne werken' als inleiding op een keuze uit de poezie van Scott, die als Verzameling van voortbrengselen van uttheemsche vernuften Vierde stukke in 1834 bij M. Westerman in Amsterdam verscheen. 33 Advertenties in de Leeuwarder courant van 22 februari, 28 april en 22 augustus 1893, en 6 maart Voor de activiteiten van D Bolle en andere uitgevers en hun manier van reclame maken, zie Lisa Kuitert, `De secondhand handel. Een doorbraak op het gebied van goedkope literatuur', in: De ne8enttende eeuw 15 (1991) nr 4, (ook op. op 1 januari 2008). 35 Voor informatie over deze uitgeverij zie: (1 januari 2008). 36 Zie R. van de Schoor, `Gerard Keller, verteller en vertaler', in. Filter T Jdschnft over vertalen 14 (2007), nr. 3, 39-49

135 De Nederlandse vertaltngen van Walter Scotts Ivanhoe 18z ook in allerlei moeilijk te dateren uitvoeringen met conflicterende drukvermeldingen, de laatste vermoedelijk begin jaren vijftig. In (met een herdruk in 1976) werd deze vertaling bewerkt voor een educatieve uitgave van de Standaard Uitgeverij in Amsterdam en Antwerpen met informatie over het leven in de middeleeuwen aan de hand van Scotts roman. Kellers tekst werd overigens tot op deze laatste uitgave na ongewijzigd herdrukt. Alleen het door Scott gefingeerde voorwoord in de vorm van een 'Dedicatory Epistle to the Rev. Dr Dryasdust, F.A.S.' door de al even gefingeerde Laurence Templeton verdween in de herdrukken. Vermoedelijk nog net negentiende-eeuws maar misschien ook van het begin van de twintigste eeuw is een anonieme vertaling die door Uitgevers-Maatschappij `Vivat' in Amsterdam verscheen. Ook de twee Nederlandse bibliotheken die een exemplaar bezitten hebben het moeilijk met de datering: de ene beschrijving zegt 'ca. 1870', de andere ca Ivanhoe als jeugdboek Nog in de tweede helft van de negentiende eeuw begon de historische roman Ivanhoe een tweede leven, namelijk als jeugdboek. A.C. Kruseman constateerde in zijn Bouwstoffen voor de periode dat `evenals vroeger van [Frederic] Marryat en [James Fenimore] Cooper (...) nu romans van [Edward] Bulwer[-Lytton] en [Charles] Dickens en Walter Scott tot lektuur voor jongelieden [werden] omgeschapen.'37 Maar eigenlijk was Ivanhoe al een decade eerder, en wel in 1864, voor het eerst `voor het onderwijs verkort', zoals de titelpagina aangeeft, en wel door B. Dingemans voor een uitgave van Van bruten en Bleeker in Sneek.3 8 De uitgave waar Kruseman op doelde, verscheen in 1877 bij H.C.A. Campagne & Zn. in Tiel onder de titel Richard Leeuwenhart. Naar Walter Scott's roman `Ivanhoe' voor de rijpere jeugd bewerkt, de bewerker bleef anoniem, de illustraties waren gemaakt naar aquarellen van de Duitser Gustav Bartsch. Deze titel werd herdrukt in 1886 en Was deze bewerking nog van een behoorlijke omvang (286 pagina's), met ruim tweehonderd pagina's minder moest de uitgave het doen die vermoedelijk in 1911 verscheen als deel 48 van de rode reeks `Boeken voor jongens en meisjes' van uitgeverij Hepkema & Van der Velde in Leeuwarden. Van dit boekje verschenen twee herdrukken, een vermoedelijk in , de andere in 1929 als deel 3o van de Kinderbibliotheek van het Leeuwarder nieuwsblad. 37 Kruseman, Bouwstoffen, deel Vanaf 1871 verschenen er ook verkorte Engelstalige uitgaven in Nederland, bijvoorbeeld als deel i van de in Amsterdam uitgegeven `Bibliotheek voor hoogere burgerscholen', in bij P. Noordhoff en Groningen, in 1912 bij Versluijs in Amsterdam en in 1930 bij Tjeenk Willink in Zwolle. Al deze uitgaven kenden herdrukken. - En nu toch de niet-nederlandse uitgaven uit het Nederlandse taalgebied aan de orde zijn- in 1985 maakte Klaas Bruinsma een F riese vertaling van een Spaanse bewerking, uitgegeven door de Algemene Fryske Underrjocht Kommisje in Leeuwarden.

136 134 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) De twintigste eeuw Behalve de regelmatige herdrukken van de Cohen- en de Graauw-uitgaven, de incidentele van de Lindo- en de Ten Brink-bewerkingen en de Friese jeugduitgave was het tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw stil wat Nederlandse Ivanhoe's betreft, vooral ook omdat de nieuwe integrale vertaling die vermoedelijk in 1927 verscheen, een nogal bescheiden plaats op de markt innam. De Amsterdamse uitgeverij Minerva publiceerde de anonieme, illustratieloze vertaling in een simpel groen linnen bandje als onderdeel van een `Nieuwe Roman-Serie' waarin onder andere ook Ben Hur van Lewis Wallace, De kermis der ijdelheid van William Makepeace Thackeray en De laatste dagen van Pompeji van Edward Bulwer Lytton werden aangeboden.39 De jaren veertig van de twintigste eeuw kenden behalve een aantal Graauw-herdrukken een anonieme Ivanhoe-bewerking in 1941 in de Vlaamse `Leeslust'-reeks, die wekelijks een `in een sierlijk pak gestoken en aan een tot nog toe ongekenden lagen prijs' (2 franken namelijk) werk uit de wereldliteratuur op krantenpapier presenteerde. In 1948 verscheen een vrij omvangrijke en door Rein van Looy geïllustreerde bewerking bij uitgeverij De Sleutel in Antwerpen en Haarlem. De bewerker was P.J. Schepers, die als inleiding `Iets uit de Geschiedenis van Engeland' toevoegde. Daarin zegt Schepers `een hiaat in Scott's overigens volmaakte kennis der geschiedenis te constateren': de rol die de schrijver `aan de Kerk toebedeelt. Hoogmoed, ijdelheid en bandeloosheid zijn de voornaamste eigenschappen harer bedienaren'. Schepers nam in zijn bewerking de vrijheid deze ongerechtigheid te corrigeren. Scotts zin 'The ladies, in particular, were not disposed to scan too nicely the morals ofa man who was a professed admirer oftheir sex, and who possessed many means of dispelling the ennui which was too apt to intrude upon the halls and bowers ofan ancient feudal castle'4 wordt bij Schepers bondig: `Zelfs de edelvrouwen mochten prior Aymer graag en die genegenheid was wederkerig.' Schepers' kritiek op Scott, dat deze in een boek dat zich op het eind van de twaalfde eeuw afspeelt een franciscanermonnik opvoert, terwijl de franciscaner orde pas in 1209 werd opgericht, vult hij aan met een lijst van menslievende doelstellingen van deze orde. Naar de franciscanen, en vooral naar het feit dat zij strengere zeden in de kerk invoerden, wordt verderop, maar nu in Schepers' bewerking, opnieuw verwezen, zonder dat Scott dat overigens in zijn boek op die plaats doet. Opmerkelijk en in contrast met deze ideologische ingrepen in de tekst is dat een paar jaar eerder, bij de enige Ivanhoe-uitgave die tijdens de Duitse bezetting in Nederland verscheen, de anti-antisemitische strekking van het boek geen reden was om de publicatie te verhinderen In een advertentie in Het centrum van 29 augustus o [Walter Scott], Ivanhoe A romance London, Edinburgh [1819] Zie Gielkens, "`Hath not a Jew eyes)" Ivanhoe en zijn vertalers en bewerkers'.

137 De Nederlandse vertalingen van Walter Scotts Ivanhoe 18z4-zoo6 135 Figuur z Walter Scott, Ivanhoe. Brussel: Centrale Uitgeversmaatschappij, [1941] Vertaler onbekend. Privécollectie Van klassieker tot stripboek Nieuw voor het Nederlandse taalgebied was in 1948 een Ivanhoe in stripvorm, verschenen bij de Belgische uitgeverij Petitmarteau en bewerkt en getekend door Jacques Blondeau. Nieuw was ook, korte tijd later, dat de motivatie om nieuwe Ivanhoe-boeken te produceren van buiten de boekenwereld kwam. Op 3 1 juli 1952 ging namelijk in de Verenigde Staten van Amerika de film `Ivanhoe' van regisseur Richard Thorpe in première. De vertoning van het spannende kostuumdrama met spectaculaire zwaardvechtscènes en het romantisch-tragische verhaal over de keuze die de teruggekeerde kruisvaarder Sir Wilfred of Ivanhoe (Robert Taylor) moet maken tussen de joodse schone Rebecca (Elisabeth Taylor) en de al even knappe Saksische Rowena (Joan Fontaine) volgde een klein jaar later in Nederland.42 De film was in 1952 en 1953 aanleiding voor een aantal herdrukken en nieuwe bewerkingen. Uitgeverij Graauw maakte in verschillende kleuren linnen gebonden heruitgaven met een stofomslag waarop een foto uit de film te zien was. Ook werd Kellers vertaling van Ivanhoe in één band verenigd met een andere Scott-vertaling van diens hand, Kenilworth, en ook deze pil van bijna duizend pagina's kreeg een Ivanhoe-stofomslag. Een andere opname uit de film, die Ivanhoe en Rebecca laat zien, werd afgebeeld op de stofomslagen van 42 Zie een advertentie respectievelijk een recensie in de Leeuwarder courant van 9 respectievelijk 11 juli 1953.

138 136 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) twee andere uitgaven: een `Geheel nieuwe Nederlandse bewerking', in uitgegeven door Jacob Leclée bij Strengholt in Amsterdam en Libra in Antwerpen,43 en een lijvige editie, `naverteld' door C. van Eijsden, bij Ad. M.C. Stok Zuid-Hollandsche Uitgeversmaatschappij in Den Haag (1953). En er verscheen een nieuwe integrale vertaling: die van Elka Schrijver uit 1952, uitgegeven door Ceres in Meppel en Forum in Antwerpen, en ook deze uitgave heeft Ivanhoe en Rebecca op het stofomslag.44 Nu Ivanhoe dankzij de Amerikaanse spektakelfilm vooral een wapenkletterend avonturenverhaal was geworden, begon de definitieve opmars van de klassieker als jeugd- en kinderboek. Wie in de jaren zestig en zeventig opgroeide liep een grote kans zijn gedrukte Ivanhoe te leren kennen in de bewerking van P. de Zeeuw J.Gzn., die, verschenen in de serie `Oud Goud' van uitgeverij Van Goor Zonen in Den Haag (`Verhalen uit vroeger tijden opnieuw aan Neerlands jeugd verteld', bedoeld voor lezers van 10 tot 16), tussen 1954 en 1978 acht drukken kende. Het uiterlijk paste zich in de loop van die ruim twintig jaar enkele keren aan nieuwe boekmodes aan. De eerste druk had een omslag en illustraties van Roothciv (pseudoniem van Victor Rudolf Anselm Joubert van Schoonhoven van Beurden, die veel van De Zeeuws bewerkingen illustreerde), vanaf de derde druk (1962) maakte Reinald van Lamsweerde de omslag- en tekstillustraties, hoewel de zesde en de zevende druk omslagen van Veronica van Vliet hadden en de achtste een gewijzigde van Van Lamsweerde. Al deze drukken worden vergezeld van een kort voorwoord, waarin de bewerking wordt verantwoord: `[Ivanhoe] is een zeer lang verhaal, dat door de haastige mensen van onze tijd moeilijk meer gelezen kan worden. Daarom geven we (...) een bewerking die korter is, maar toch het volledige verhaal weergeeft.' Uitgeverij De Verkenner in Baarn heeft, eveneens in 1954, meer vertrouwen in haar publiek: de scout. In de in samenwerking met het Nationaal Hoofdkwartier van De Nederlandse Padvinders uitgegeven reeks `Junior-Jongensboeken' verschijnt de bijna tweehonderd pagina's dikke (en daarmee haast dubbel zo omvangrijk als de De Zeeuwversie) bewerking van Ben Schmidgall met tekeningen van Rein van Looy. Ruim zeventig bladzijden telt de bewerking van Jan Maes voor de uitgeverij Goede Kinderlectuur in Amsterdam en Rotterdam en Van Gelder in Antwerpen die in 1955 verschijnt. Bijna tien jaar na de eerste Ivanhoe-strip verscheen in 1957 een vertaling door Martin Deelen van een aflevering van de Amerikaanse `Classics Illustrated'-reeks, in Nederland uitgegeven door Classics Nederland in Bussum, als deel 38 van de onder het motto `Lees feestelijk/groei geestelijk' verschenen reeks `Illustrated Classics. Beroemde boeken in woord en beeld'. Deze uitgave werd in en 1974 herdrukt; de laatstgenoemde herdruk werd in een Nederlandse en een Vlaamse editie verkocht bij de tankstations van Gulf Begin jaren zestig wordt Ivanhoe definitief vooral een jeugdverhaal door de Britse televisieserie (uit ) met dezelfde naam, die tussen 21 oktober 1961 en 25 juli 1964 in negenendertig afleveringen door de KRO in Nederland wordt uitgezonden 45 De losjes 43 D.w.z.. de Antwerpse uitgave (verschenen in de reeks `Libra's volksromans') heeft het beschreven omslag, de Strengholt-versie is in geen enkele Nederlandse bibliotheek aanwezig en ook niet in mijn eigen collectie. 44 En weer is de restrictie: de Vlaamse editie heeft een dergelijk omslag, de Nederlandse ken ik alleen zonder. 45 Gegevens uit een krantenbericht `KRO-tv stopt met Ivanhoe' uit de Leeuwarder courant van 15 juli 1964.

139 De Nederlandse vertalingen van Walter Scotts Ivanhoe 18z4-2oo6 137 Beroemde boeken in woord en beeld Figuur 3: Walter Scott, Ivanhoe. Bussum. Classics Nederland, Vertaler Martin Deelen. Privécollectie op de roman van Scott gebaseerde avonturen van de middeleeuwse ridder, gespeeld door de Britse acteur Roger Moore, de latere James Bond, zorgden voor een stroom bewerkingen in tekst- of stripvorm die weer meer of minder los op de televisieserie gebaseerd waren. De afbeelding van Roger Moore stond, als foto of als getekende variant daarop, op de meeste omslagen van de tientallen Ivanhoe-publicaties die in de eerste helft van de jaren zestig verschenen. Zo was er een serie van tweeëndertig boekjes, telkens 48 pagina's, met Ivanhoe-verhalen in stripvorm, getekend door Otellio Scarpelli en uitgegeven door de Zuid-Nederlandse Uitgeverij in Deurne en Antwerpen en de Centrale Uitgeverij Gianotten in Amsterdam.4 Dezelfde combinatie van uitgeverijen publiceerde in 1964 een Nederlandse vertaling door Johan Peels van een Franse bewerking door Elisabeth Ciccione met illustraties van Jacques Poirier. De Zuid-Nederlandse Uitgeverij alleen gaf als `Tv-album', deel 1 tot 8, een serie door Ronald Fleming (een pseudoniem van de Vlaamse auteur Frank Blauwers) geschreven verhalen met dezelfde afbeelding en dezelfde `middeleeuwse' belettering op het omslag als de tweeëndertigdelige serie. 46 In deel 7 wordt overigens als Nederlandse uitgeefpartner Standaard-Boekhandel in Amsterdam aangegeven, in de delen 13 en is de naam Gianotten verdwenen.

140 138 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Behalve herdrukken, bijvoorbeeld van de bewerkingen van De Zeeuw en Schepers,47 werden ook nieuwe adaptaties gepubliceerd, zoals in 1962 een vertaling door Cees van Sloten van een Spaanse bewerking met eveneens Spaanse illustraties van Francisco Blanes Aracil; het interessante van deze uitgave was dat de illustraties in deze prozabewerking de vorm van een strip hadden. Een `vrije bewerking' waren de twee deeltjes (Ivanhoe en Ivanhoe vecht voor vrijheid) die Joop Termos in 1963 publiceerde in de `Topaas'- reeks van uitgeverij Vanderhout & Co. in Utrecht; een van deze twee pockets, Ivanhoe, verscheen ook (tegelijkertijd?) in de reeks `Prisma-Juniores' van Het Spectrum in Utrecht. Noordster in Amsterdam maakte een boekje met plaatjes voor een toverlantaarn (De avonturen van Ivanhoe. `Het toernooi') en Mulder in Amsterdam gaf niet alleen een serie van vier stripboekjes van telkens 32 pagina's uit, maar ook drie op elkaar lijkende bewerkingen van de hand van Henri van Hoorn (een van de vele pseudoniemen van H.P. van den Aardweg, ): de tekst is in alle drie de boekjes dezelfde, net als de illustratie op het omslag, maar een van de drie uitgaven heeft een hardkartonnen omslag, terwijl de andere twee pockets zijn. Een van de pockets heeft, net als het hardkartonnen boek, illustraties van Brienen, in de andere pocket staat slechts één anonieme illustratie.48 Nog bonter maakt uitgeverij Jeugdland in Heemstede het. Vijf Ivanhoe-uitgaven van deze uitgeverij, allemaal rond dezelfde tijd verschenen, gebruiken dezelfde anoniem bewerkte tekst, maar in drie verschillende lengten. Twee van deze vijfboeken hebben een hardkartonnen omslag, een van de twee telt zeventien hoofdstukken, het andere twaalf, waarbij het laatste hoofdstuk van het dunste boek ruwweg overeenkomt met hoofdstuk 11 van het dikke. De drie andere Jeugdland-uitgaven zijn pockets; ze hebben alledrie dezelfde tekst, maar drie verschillende omslagen. Twee van de drie boekjes verschenen als `Jeugdpocket', het derde als `Juniorpocket'; alle drie uitgaven hebben drie illustraties, maar de `Juniorpocket'-editie heeft één afwijkende afbeelding. Opnieuw klassiek Er verschijnen naar aanleiding van de Ivanhoe-televisieserie niet alleen bewerkingen voor een jeugdig publiek. In publiceert L.J. Veen's Uitgeversmaatschappij in Amsterdam een nieuwe integrale vertaling door Margot Bakker. De uitgave verschijnt als deel 48/49 van de reeks 'Amstel-boeken', die `Klassieken uit de wereldliteratuur' wilde 47 De eerste druk in pocketvorm van de Schepers-bewerking verscheen al in 1959 bij Gottmer in Haarlem; daar kwamen in 1962 en 1963 nog zeven drukken bij, waarvan 1 ongenummerde en wat omslag betreft afwijkende in de `Smaragdreeks' van dezelfde uitgeverij Opvallend is dat de in deze uitgave opgenomen foto's uit de televisieserie in de tweede en de zevende druk op één plaats in het boek staan (na p. 8o), terwijl ze in de overige drukken over twee plaatsen verdeeld zijn (na p 32 en na p. 112). De eerste druk van de herdruk uit 1959 heeft vanzelfsprekend nog geen foto's uit de televisieserie, maar tekeningen van Rein van Looy 48 Deze uitgave wordt later (in deuren zeventig?) in twee uitvoeringen herdrukt door de Belgische uitgeveri j Hemma in Chevron. De illustraties komen uit dezelfde bron als het eerdere boekje met één tekening. Bewerkingen (en andere Ivanhoe-verhalen) van Henri van Hoorn komen ook voor in diverse, veelal ongedateerde uitgaven die Ivanhoe-omnibus heten en die tot 1980 bij diverse uitgeverijen verschijnen.

141 De Nederlandse vertalingen van Walter Scotts Ivanhoe publiceren, zoals de titel van een begeleidend boekje uit 1965 luidt 49 Het is niet onwaarschijnlijk dat dit de Nederlandse Ivanhoe met de grootste oplage was - en toch is dit pocketboek in geen enkele bij de centrale bibliotheekcatalogus Picarta aangesloten bibliotheek bewaard.5 Met de twee herdrukken van deze vertaling, uit 1980 (ook bij Veen) en 2000 (bij The Reader's Digest in Amsterdam), is het overigens nauwelijks beter gesteld: drie respectievelijk zeven exemplaren. De tweede helft van de jaren zestig en de jaren zeventig leverden een redelijk constante stroom van herdrukken van eerdere Ivanhoe-uitgaven op, maar ook enkele nieuwe. Zo verschenen er in ,1974 en 1979 stripversies. Uit is de vierdelige reeks van uitgeverij Nooitgedacht in Hilversum met tekeningen van Otellio Scarpelli. Omstreeks diezelfde tijd verscheen een deel in de `Vivo Helden Serie' met tekeningen van César L6pez Vera en in 1974 verscheen bij Amsterdam Boek in Amsterdam een aflevering uit de serie `Wereldberoemde verhalen. Toppers in strip' met tekeningen van Juan Escandell Torres. De vierde uitgave verscheen bij Holco-Publications in Alkmaar en was van een anonieme tekenaar. In 1979 verschenen ook een uitgebreide bewerking van Marjan Hilverda bij Het Spectrum in Utrecht (die in 1983 als pocket werd herdrukt) en een wat lossere versie door Koos Verkaaik bij Gravidus in Den Haag. Deze laatste uitgave had op het omslag een foto uit een ridderfilm en het opschrift `bekend van tv'. Op welke televisieserie dit betrekking had is niet duidelijk, want de eerstvolgende Ivanhoe-reeks op de Nederlandse televisie zou pas in 1982 te zien zijn, drie jaar later dus, een Amerikaanse productie onder regie van Douglas Camfield. Op de publicatie van Ivanhoe-edities in de jaren tachtig had deze serie geen invloed. In 1980 was, behalve een herdruk van de vertaling van Margot Bakker en een Ivanhoeomnibus van Henri van Hoorn, een strip Ivanhoe en andere verhalen bij Semic in Amsterdam verschenen. Een jaar later leek de vertaling die onder de naam van Paul Schultink bij Van Holkema & Warendorf en de Standaard Uitgeverij in Bussum respectievelijk Antwerpen verscheen een nieuwe integrale vertaling. Een vergelijking leert evenwel dat deze vertaling via Jan ten Brink en Mark Prager Lindo terug te herleiden is tot de allereerste van Koster Henke. Na een herdruk in 1983 van de bewerking van Marjan Hilverda duurde het elf jaar voordat Attie Spitzers een bewerking voor de jeugd maakte voor Hemma in Chevron, en nog eens zes jaar voordat de vertaling van Margot Bakker voor de derde keer verscheen, en wel bij The Reader's Digest in Amsterdam en Brussel. De voorlopig laatste integrale vertaling van Ivanhoe van Walter Scott verscheen in zoo6 bij Athenaeum-Polak & Van Gennep in Amsterdam. In voor- en nawoorden kaderden de vertalers Harm Damsma en Niek Miedema hun vertaling in. Behalve op de vertaalgeschiedenis gaan ze ook in op de problemen en de moeilijkheden bij het vertalen van een negentiende-eeuws boek dat de lezer onder andere met anachronistisch taalge Blessinga, Amstel's klassteken utt de wereldliteratuur Belangrijke schavers en hun boeken. Amsterdam [1965], Ivanhoe wordt op de pagina's behandeld 5o Alleen de blindenbibliotheek Dedicon in Grave heeft volgens Picarta een exemplaar, maar navraag leerde dat dit boek is opgeofferd om het te scannen voor een braille-editie. Zie over de aanwezigheid van Ivanhoe-vertalingen in Nederlandse bibliotheken mijn artikel `Ivanhoe en de verdwenen vertalingen', in Filter Tijdschnft over vertalen 14 (2007), nr. 3,

142 140 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008 Figuur 4. Walter Scott, Ivanhoe. Vertaald en ingeleid door Harm Damsma en Nick Miedema. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, Privécollectie bruik naar de middeleeuwen verplaatst.5 1 Het is, ruw geteld, de tweehonderdste Nederlandse versie van een klassieker die voorlopig het eeuwige leven heeft Zie ook. J. Gielkens, `[recensie van Walter Scott, Ivanhoe. Vertaald en ingeleid door Harm Damsma en Niek Miedema. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2006], in: Filter Tydschn f t over vertalen, 14 (2007), nr. 3, 88-9o. Over hun vertaling schreven de vertalers zelf Harm Damsma, Nick Miedema, `Ivanhoe op herhaling of heeft hervertalen zin?' in: VVL.nu. Bulletin van de Vereniging van letterkundi8en 2007, nr 2, 17-zo 52 Voor een bibliografische lijst zie. Ik dank B.P.M. Dongelmans voor het ter beschikking stellen van onderzoeksgegevens (verzameld door Werner Rommens) en Anne van Buul voor het verzamelen van aanvullend materiaal voor bibliografie en artikel.

143 De Nederlandse vertalingen van Walter Scotts Ivanhoe oo6 141 Samenvattend Nederland was vroeg met het vertalen van werk van Walter Scott in boekvorm: al in 1817 verscheen de eerste vertaling. Alleen Frankrijk en Duitsland waren eerder. De faam van de Schotse auteur werd vanaf 1824 ook in Nederland gevestigd met een stroom van vertalingen, waarvan de eerste er een van Ivanhoe was, een historische roman die vijfjaar eerder geschreven was. De Nederlandstalige lezer kon vanaf de eerste vertaling bijna permanent in de boekwinkel terecht voor een recente uitgave van het al snel beroemde en klassieke boek over de Saksische kruisridder. Op gezette tijden verschenen nieuwe of op zijn minst nieuw lijkende vertalingen. Vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw waren er ook verkorte bewerkingen voor het jongere lezerspubliek en vanaf de jaren veertig van de twintigste eeuw zelfs versies in stripvorm. Echt populair voor een zeer breed publiek werd Ivanhoe in Nederland door een speelfilm uit 1952 en een kleine tien jaar later door een televisieserie, die behalve boeken ook speldjes, kwartetspellen, briefkaarten, grammofoonplaten en andere parafernalia tot gevolg had. Vanaf de jaren tachtig werd het wat stiller rond het boek, dat langzamerhand weer minder jeugdboek en meer klassieker werd. Uitgevers pasten het uiterlijk van de Ivanhoe-uitgaven steeds aan de behoeften van de tijd aan, en ook waren er telkens weer nieuwe vertalers en bewerkers die tekstgetrouw, bewerkend, inkortend en voortbordurend met de tekst en de inhoud van Walter Scotts boek aan het werk gingen. Nader onderzoek zou kunnen uitwijzen wat de precieze overwegingen van de uitgevers en de vertalers waren, maar bij gebrek aan archiefmateriaal zal dat een moeilijke zaak worden. Om die reden zal er ook maar af en toe iets over verkoopcijfers te vinden zijn. Wie onderzoek doet naar vertalingen, bewerkingen, en dergelijke van een klassieker als Ivanhoe, een onbetwist hoogtepunt uit de negentiende-eeuwse literatuur, verwacht in eerste instantie dat hij het primaire materiaal voor zo'n onderzoek - de boeken - voor het oprapen heeft, bijvoorbeeld in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag en in andere grote bibliotheken. Dat dit niet het geval is, is elders al aangetoond: van de bijna tweehonderd bestaande Nederlandse Ivanhoe-versies hebben Nederlandse bibliotheken nog geen derde.53 Daar zijn redenen voor, zoals de geringe aandacht in de negentiende en een groot deel van de twintigste eeuw voor populaire literatuur (waaronder een groot deel van de Ivanhoe-adaptaties valt), en natuurlijk het niet-verplichtende karakter van het Depot van Nederlandse Publicaties. Beleidsmatige en structurele aandacht voor het opvullen van de leemtes die daardoor zijn ontstaan, zou het onderzoek naar fenomenen als Ivanhoe vergemakkelijken. 53 Zie mijn artikel `Ivanhoe en de verdwenen vertalingen'

144

145 Piet Buijnsters Mr. Ferdinand Casper Koch ( S7) als boekverzamelaar De Nieuwe Rotterdamse Courant van 3 april 1957 bevatte een kort bericht van overlijden van mr. F.C. Koch.' Gememoreerd werd zijn grote belangstelling voor de historie, speciaal die van Rotterdam, waar hij van 1923 tot 1927 namens de Christelijk-Historische Unie (chu) in de gemeenteraad zat, zonder ooit op de voorgrond te treden. In dezelfde krant van i april stond al een Volstrekt enige kennisgeving' van de weduwe, E. Koch-Turra, eindigend met: `Geen bezoek. Geen toespraken'. Wie niet beter wist, zou achter deze summierafwerende berichtgeving geen man van enige betekenis verwachten. Kochs voornaamste activiteit, die van boekverzamelaar, blijft in de NRC zelfs onvermeld. Daarna is het lang, heel lang stil gebleven rond mr. F.C. Koch. Totdat decennia later met grote tussenpozen zijn boeken, herkenbaar aan het uil-ex libris, op diverse veilingen werden aangeboden en voor topprijzen over de tafel gingen. Vragen alom: waar kwamen die boeken zo opeens vandaan en waar zijn ze vervolgens heengegaan? Maar het grootste raadsel blijft toch de persoon en achtergrond van de verzamelaar zelf Wie verborg zich achter dat uil-ex libris? (Zie figuur 5.) Familieachtergrond Mr. Ferdinand Casper Koch werd op 4 augustus 1873 te Rotterdam geboren als enig kind van Caspar Johannes Koch ( ) en diens eerste vrouw Maria Sara Johanna van Stolk ( augustus 1873).2 Zijn moeder heeft hij dus nooit gekend. Zijn grootvader van vaderskant was de in 182o te Zürich geboren Ferdinand Koch, medeoprichter van de op io april 1851 gestichte Rotterdamse commissionairsfirma Koch & Vlierboom. Deze 1 Voor informatie dank ik allereerst drs Louis Ph. Sloos (Conservator Literatuur en Bibliothecaris Legermuseum, Delft) en drs. Coen Schimmelpenninck van der Oise, die beiden ook bereid waren mijn tekst van kritisch commentaar te voorzien. Verder dank ik drs Iris van Daalen (antiquariaat Acanthus), Sebastiaan S. Hesselink (antiquariaat Forum), Ernst Nolte (Hauswedell & Nolte, Hamburg), Jelle LS. Pijpers, Saskia Spielman (Museum voor Communicatie, Den Haag), drs. Reinder Storm en drs. Kees Thomassen (beiden Koninklijke Bibliotheek, Den Haag). a N. Japikse (red.), Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden to woord en beeld. Amsterdam 1938, 823; Nederland's patnnaat 82 ( 1999), , speciaal 244.

146 144 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Figuur r Mr. Ferdinand Casper Koch op latere leeftijd. Ongedateerde portretfoto, circa 1945 Gemeentearchief Rotterdam, inv nr P laatste vervulde ook sinds 1847 tot zijn dood in 1903 de functie van Zwitsers consul, respectievelijk consul-generaal, een ambt dat lang in handen van de familie Koch is gebleven. Op kerkelijk gebied behoorden de Kochs vanouds tot de Église wallonne. De vader van Ferdinand Casper hertrouwde in 1877 met Jkvr. Annette Lucie van Rappard ( ), uit welk huwelijk nog twee kinderen geboren werden: Johanna Maria ( ) en Willem Ernst ( ). Dit betekent dat met Ferdinand Casper, die zelf uit twee huwelijken geen kinderen kreeg, deze Zwitserse tak van de familie Koch uitstierf. Na zijn rechtenstudie in Leiden trouwde F.C. op 28 juni met de vijfjaar jongere Rotterdamse Gerardina Johanna Christina Knottenbelt, die eveneens uit een bekend zakengeslacht afkomstig was. Het echtpaar woonde eerst aan de Westersingel9, later in het kapitale pand Westersingel 86 te Rotterdam.

147 Mr. Ferdinand Casper Koch ( ) als boekverzamelaar 145 Amateur-historicus te Rotterdam, bevriend met Willem de Vreese Uit niets blijkt dat mr. F.C. Koch een baan in de advocatuur of binnen de rechterlijke macht zelfs maar overwogen heeft. In plaats daarvan kwam hij in 1904 vrijwillig werken op het Rotterdams gemeentearchief, hetgeen hij jarenlang is blijven doen. Zijn voornaamste bezigheid daar was het toegankelijk maken van bepaalde archiefbestanddelen. Zonder twijfel werd hij vanaf het begin gedreven door een sterke historische belangstelling, die zich speciaal richtte op zijn geboortestad Rotterdam. Zo publiceerde hij tussen 1915 en 1948 in het Rotterdamsch jaarboekje een hele serie artikelen over Rotterdam in de Franse tijd en onder de Bataafse Republiek.3 Ze presenteren een strikt zakelijk dagaan-dag verslag met veel namen en feiten, maar zonder enig persoonlijk commentaar op of analyse van de gebeurtenissen. Eenmaal echter, in het Rotterdamsch jaarboekje van 1922, schemert er iets door van Kochs fascinatie voor uniformboeken, namelijk wanneer hij in een zeldzame voetnoot verwijst naar `het bekende prachtwerk bij Maaskamp te Amsterdam uitgegeven': Uniformes des Gardes d'honneur des d férens corps dans les sept departemens de la Hollande [1811].4 Hij moet een van de weinigen zijn geweest die dit even kostbare als zeldzame boek in zijn kast had staan. Want deze amateurhistoricus zonder vast beroep was al vroeg in stilte begonnen met het aanleggen van een omvangrijke verzameling van boeken en prenten. Aanvankelijk vooral voor studiedoeleinden, later meer vanuit bibliofiel oogmerk. Ook munten, historiepenningen en andere antiquiteiten wekten zijn blijvende interesse. In de Jaarverslagen van het Gemeentearchief Rotterdam over de jaren komt Koch niet meer voor als vrijwilliger, al zal hij nog enige tijd een regelmatige bezoeker van de leeszaal zijn gebleven. Wel wordt hij in de verslagen soms genoemd als schenker van boeken en prenten. Het is de eerste maal dat de mecenas Koch even publiek in beeld komt. Een ander teken van Kochs betrokkenheid met de stad Rotterdam was zijn lidmaatschap van de gemeenteraad voor de chu van 4 september 1923 tot 6 september Gedurende die raadsperiode had hij ook zitting in de archiefcommissie. Een karikatuurtekening in het Rotterdams nieuwsblad van 5 maart 1926 refereert aan deze activiteit van mr. F.C. Koch in de lokale politiek. Uit de tekstballon bij zijn mond (`Mijnheer de Forrrrsitter') en het onderschrift (`Tenor Koch zingt den uitslag van de stemmingen voor') leid ik af, dat hij een opvallend hoge stem met Duits klinkende intonatie had. Een ongedateerde portretfoto5 uit veel later tijd toont ons een ingehouden maar niet onvriendelijk kijkende oude heer met puntbaardje. 3 Rotterdamsch jaarboekje 1915: `De Engelsche Koningsjuweelen in de Rotterdamsche Bank van leening', 3-20, 1921: `De Russen in Rotterdam [anno 1813]', ;1922. `Uit den Franschen tijd', , over het bezoek van Napoleon aan Rotterdam in 1811;1923: `Rotterdam in den Franschen tijd', 3-52, 1924: vervolg, 1-83; 1925: slot, ; 1927: `Rotterdam onder de Bataafsche Republiek', , vervolgd in Rotterdamsch jaarboekje , , C. voor Kochs artikelenreeks nog: N. Schadee, `Eertijds was de Prins in 't land, en nu de kale Fransen', in. Rotterdams jaarboekje 2007, Die Bibltothek F.C. Koch (Hamburg, Hauswedell & Nolte, cat. 203, dec 1974, nr 2000), toen gekocht door antiquaar Meijer Elie, Den Haag. Cf. J. Landwehr, Studies in Dutch books with coloured plates published The Hague 1976, nr Gemeentearchief Rotterdam, inv.nr. P

148 146 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008 Figuur 2: Mr. Ferdinand Casper Koch ( ) in de lokale politiek Karikatuurtekening in het Rotterdams nieuwsblad van 5 maart Gemeentearchief Rotterdam, inv.nr. P Achter de schermen heeft Koch als commissielid nog een belangrijke rol gespeeld bij de benoeming in 1919 van de Gentse professor Willem de Vreese tot directeur van de Rotterdamse stadsbibliotheek. De Vreese, geleerde van formaat en hartstochtelijk flamingant, had tijdens de Eerste Wereldoorlog, zo luidde het verwijt, met de Duitse bezetter gecollaboreerd door bepaalde wetenschappelijke en politieke bestuursfuncties te accepteren.6 Hij vluchtte naar Nederland en werd in door de teruggekeerde Belgische regering bij verstek ter dood veroordeeld. Koch deelde De Vreeses Vlaamse gezindheid en spande zich ondanks lokale tegenstand in om hem benoemd te krijgen: `wij zullen niets nalaten wat ons doel kan bevorderen'.7 Uit dit zakelijk contact ontstond algauw een hartelijke vriendschap, die door wekelijkse bezoeken over en weer op peil werd gehouden en die tot De Vreeses dood in 1938 standhield. Zo stuurde Koch op 4 januari 1921 aan De Vreese f 6o `voor de Vlaamsche zaak',8 terwijl de `beste Professor' soms als corrector van Kochs artikelen voor het Rotter- 6 Over hem. R. Roemans, Het werk en de betekenis van Prof Dr. Willem de Vreese. Antwerpen 1950; P.J.H. Vermeeren, De Bibliotheca Neerlandica Manuscnpta van Willem de Vreese. Utrecht Briefkaart van F.C. Koch aan W.L. de Vreese van 27 Juni 1919, UB Leiden, sign. BPL Onder deze signatuur bevinden zich 36 handgeschreven brieven en briefkaarten van Koch aan De Vreese over de periode BPL 2999 bevat drie getypte brieven van De Vreese aan Koch uit dekaren Het geld was hem overigens zelf weer ter hand gesteld door Jan Goossens (van de firma Goossens & Van Rossem) te Rotterdam.

149 Mr. Ferdinand Casper Koch ( ) als boekverzamelaar 147 danuch jaarboekje optrad. `Bij ontstentenis van onze Zaturdagsche Conferenties'9 schreef Koch, als hij 's zomers met zijn vrouw lange buitenlandse reizen maakte, geregeld lange brieven of ansichtkaarten, waarin hij De Vreese in Rotterdam deelgenoot maakte van zijn belevenissen. Zo schrijft hij op 3o september 1929 vanuit München: `Het bezoek aan de boekhandelaars leverde wel iets maar niet veel bijzonders op. Het beste zijn eenige mij onbekende Orange portretten. Verder eenige uniformboeken.' Maar een dure miskoop á 150 Zwitserse francs voor de facsimile-uitgave van Erasmus' Encomium Moriae met tekeningen van Holbein probeerde hij in 1931 via De Vreese handig door te schuiven naar de Rotterdamse stadsbibliotheek, waar het `beter past dan in mijn verzameling'.10 En dan zet Koch in september 1941 opeens een dikke streep onder zijn Rotterdams verleden door te verhuizen naar Den Haag, waar hij voor het grootste deel van zijn verdere leven zou blijven wonen. l i Mogelijk heeft hij zich in het in mei 1940 door Duitse bombardementen verwoeste Rotterdam niet meer gelukkig gevoeld, hoewel hij er zeker geen Duitslandhater door geworden is. Maar zijn verhuizing was niet enkel een verandering van lokale aard. Ze betekende ook het definitief einde van de amateurhistoricus Koch, al zaten enkele vervolgartikelen voor het Rotterdamsch jaarboekje blijkbaar nog in de pijplijn. Met de studie was het nu afgelopen, voortaan kocht hij alleen voor zijn plezier boeken die het verzamelen waard waren. Het duidelijkste bewijs van deze koerswijziging vormt de veiling van zijn `moderne bibliotheek (Geschiedenis, Land- en Volkenkunde) wegens vertrek' op februari 1942 bij de firma A. van Witsen, Oude en Nieuwe Boekhandel, Schiekade 135, te Rotterdam. 12 De auctie, die plaatsvond in de bovenzaal van café Belvédère, Noordsingel 39, bevatte van Koch zelf ruim zevenhonderd kavels met bij elkaar tweeduizend boeken. Opvallend is slechts kavel nummer loog: een enorme verzameling tinnen soldaatjes `in 220 spanen dozen uit de fabrieken van Heinrichsen te Nurnberg, Allgeyer te Furth enz.' Intussen wijst deze auctie tevens op een goed contact van Koch met de joodse veilinghouder Abraham van Witsen: destijds, na en naast de firma H. Berkelouw de voornaamste antiquaar in Rotterdam. Het `Zwitserleven' van de rentenierende Koch verliep schijnbaar rimpelloos tot de dood van zijn vrouw Gerardina Knottenbelt op 3 1 maart 1944 te Wassenaar. Geruime 9 Brief van F.C. Koch aan W.L. de Vreese, 29 maart 1921, vanuit Bern Nog op 25 oktober 1936 nodigde de toen reeds doodzieke Willem de Vreese zijn oude vriend uit voor een tegenbezoek: `Dan zullen we als van ouds eens kunnen praten over 't vele dat ons ter harte gaat' (ub Leiden, BPL 2999). 10 Bnef van F C. Koch aan W L de Vreese, 8 oktober Blijkens de telefoongids van 1942 was mr. F.C. Koch toen woonachtig op Adriaan Goekooplaan i in de Haagse ambassadewijk Op 16 april 1943 verhuisde hij voor korte tijd naar Zijdeweg 3o in Wassenaar. Vanaf juni 1945 bewoonde hij het pand Koninginnegracht 25. Dat laatste adres staat ook onder de door zijn weduwe opgestelde rouwadvertentie (brief Saskia Spiel man van het Museum voor Communicatie in Den Haag, i9 september 2007, en persoonskaart F.C. Koch in Centraal Bureau voor Genealogie). 12 Een veilingcatalogus mét prijsnotenngen werd door mij geraadpleegd in de KB Den Haag (Verz.cat ). Tegelijk met Kochs boeken werden ook de juridische bibliotheek van mr P. van Regteren Altena, raadsheer in de Hoge Raad, en de handelswetenschappelijke bibliotheek van wijlen C. Hanewinkel uit Rotterdam geveild. Over de Van Witsens: P.J. Buijnsters, Geschiedenis van het Nederlandse antiquariaat. Nijmegen 2007,

150 148 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) tijd later, op 25 april 1951, hertrouwde de bijna 78-jarige weduwnaar te Voorburg nog met de Westfaalse Emilie Turra ( ), kind van een ongehuwde moeder. 13 Was zij tevoren misschien als huishoudster bij hem in dienst geweest? Ik weet niet hoe deze late verbintenis bij de familie Koch is gevallen, maar gedeelde boekenliefde kan nooit het trait d'union van dit echtpaar zijn geweest, te oordelen naar wat antiquaar Nico Israel over zijn contact met hen losliet: `Koch is op veel latere leeftijd getrouwd met een Oostenrijkse (sic!). Zij was een heel aardige vrouw, maar iemand die absoluut niet begreep waar Koch mee bezig was.'14 Verzamelaar uit de losse pols Twee vragen dringen zich nu meteen op: hoe kon mr. F.C. Koch als ambteloos burger zich zulke grote uitgaven permitteren, en wat verzamelde hij? Beginnen we met het eerste. Koch stamde uit een bemiddeld geslacht van bankiers, reders en ondernemers, langs familiale banden weer verbonden met andere havenbaronnen. 15 Hij had via de firma Koch & Suermondt (voortzetting sinds 1884 van Koch & Vlierboom) belangen in enkele Oost-Indische Cultuurmaatschappijen. In de telefoongids van 1949 staat hij vermeld als `Pres. Comm. Oost-Java Rubber Mij enz.'i6 Verder overleefde hij ruimschoots zijn ouders, halfzus en halfbroer, zodat daardoor al veel familiegeld zich bij hem ophoopte. Maar er schijnt nog een bijzondere reden voor F.C. Kochs rijkdom te zijn geweest. Volgens de Haagse antiquaar Max Elte, die Koch zeer goed gekend heeft, was deze aan het eind van de Eerste Wereldoorlog van bemiddeld plotseling schatrijk geworden door de theehandel. Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog zouden drie schepen met een lading thee, die vanuit de Oost op weg waren naar Rotterdam, vanwege de neutraliteitspolitiek van de Nederlandse regering onderweg aan de ketting zijn gelegd. Toen ze na afloop van de oorlog hun bestemming bereikten zou de lading door de hier heersende schaarste aan thee kapitalen hebben opgebracht. 'Elte zei dat hier de oorsprong van het Koch-fortuin lag.' 17 Enige ondersteuning vindt die suggestie in het feit dat mr. F.C. Koch in een in 1987 uitgegeven gedenkboek voor de Hamburgse antiquaar Ernst Hauswedell kortweg als `Teehandler aus Rotterdam' wordt aangeduid.i8 13 Emilia/Emilie Turra, geboren op 20 september 1909 te Osterfeld in Duitsland, dochter van Emilie Turra, van beroep dienstbode (later doorgestreept!), wonend sinds 24 mei 1932 te Lochem, vanaf 22 mei 1943 te Voorburg en sinds haar huwelijk met mr. F.C. Koch te Den Haag, waar zij op 6 november 1981 is overleden (persoonskaart E. Turra in Centraal Bureau voor Genealogie). 14 N. Maas en F.W. Kuyper (red.), Offeren aan Mercunus en Minerva. Nederlandsche Vereeni8m8 van Annquaren Amsterdam 1995, M. Callahan, The harbour barons Political and commercial elites and the development of the port of Rotterdam, Ann Arbor, MI University microfilms international, 1981, dl. 2, nr , Proefschrift Princeton University i6 Vriendelijke informatie Saskia Spielman van het Museum voor Communicatie in Den Haag, 19 september van Sebastiaan S. Hesselink aan mij, 3o augustus G A. Kaldewey (Hrsg.), Ernst Hauswedell Hamburg 1987, 59

151 Mr. Ferdinand Casper Koch ( ) als boekverzamelaar 149 Wat hier allemaal van waar zij, heb ik niet kunnen verifiëren. Feit is dat deze verzamelaar als een van de weinigen in de economische crisisjaren na de beurskrach van 1929 bleef kopen. Volgens antiquaar Paul Valkema Blouw, destijds werkzaam bij de firma J.L. Beijers te Utrecht, was het `in de periode van 1934 tot voor het oude boek een hopeloze toestand. Er was vrijwel geen belangstelling. Mensen die in die tijd gekocht hebben, hebben daar zeer veel profijt van gehad. Luza, Koch, dat waren (toen) zo'n beetje de grote verzamelaars.' 19 En zeker niet tot ieders genoegen. Door zijn hoge koopopdrachten op veilingen was Koch voor Nijhoffs chef-antiquariaat H.E. Kern in een ware spelbederver: `De commissies van F.C. Koch zijn doodelijk voor vele liefhebbers of handelaren.'2 Voor een antwoord op onze tweede vraag - wat F.C. Koch verzamelde en wat voor type collectioneur hij was - zijn we aangewezen op de spaarzame getuigenissen van antiquaren die hem nog gekend hebben en op de veilingcatalogi van zijn boeken. Wat helaas ontbreekt zijn eigenhandige documenten over zijn ontwikkeling als verzamelaar, de samenstelling en de omvang van zijn collectie, zijn koopgedrag, alsook zijn contacten met handelaars en andere verzamelaars. In elk geval was Ferdinand Casper niet de enige Koch met een boekverzameling. Ook zijn oom Ferdinand jr. ( ) en neef Ferdinand Henri Martin ( ) lieten voor hun bibliotheek een ex libris maken.21 Mijn indruk is dat Koch begon met het kopen van historische vakboeken en naslagwerken, maar geleidelijk een uitgesproken bibliofiele verzamelaar werd. John Landwehr herinnert zich uit zijn tijd ( ) bij antiquariaat Martinus Nijhoff in Den Haag, dat Koch altijd vroeg naar `exemplaren op groot papier en naar werken met oudgekleurde illustraties'. 22 Voor hem was het beste niet goed genoeg. De Amsterdamse topantiquaar Nico Israel, die na de Tweede Wereldoorlog een internationale klantenkring voor kostbare boeken bediende, tekent een scherper profiel: `Koch was meer een verzamelaar uit de losse pols; hij vond iets leuk of hij vond iets niet leuk. Hij was ook veel meer een pingelaar. Ik herinner me dat één van de eerste boeken die ik aan Koch verkocht een schitterend exemplaar was van een De Jode-atlas. 23 En daarmee haft hij me toch het leven zuur gemaakt. Ik heb alsmaar mijn poot stijf gehouden zo van "mijnheer Koch, dat is die atlas waard". Het ging om een paar duizend gulden en hij heeft hem uiteindelijk toch gekocht, maar met veel pijn en moeite. Maar met Koch kon ik goed opschieten. Hij was een man met een enorme verzameling en het was een plezier om bij hem thuis te zijn in de bibliotheek met die grote verzameling uniformboeken, de schitterende collectie atlassen, topografie, reisjournalen, enz.'24 Hiermee is gelijk al gezegd waar de kern van Kochs bibliotheek lag. 19 Offeren aan Mercunus en Minerva, 66. zo Brief Kern aan Wouter NijhoffPz van 19 oktober 1938, zie Buy nsters, Geschtedems van het Nederlandse annquanaat, í6o al Collectie antiquariaat Acanthus, Utrecht, september zz J. Landwehr, `Flitsen van weleer', in: N. Maas (eindred ), Waardevol oud papier Feestbundel by het tienjarig bestaan van Bubb Kuyper Veilingen Boeken en Grafiek Amsterdam 1996, , citaat op G. en C. de Jode, Speculum orbu terrae. Antwerpen (1593); Koch-veiling, Hamburg, Hauswedell & Nolte cat. 203, december 1974, nr Offeren aan Mercunus en Minerva,

152 150 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Omgekeerd kocht Nico Israel bij hem ook `een van de zeldzaamste reisboeken die er bestaan: [Levinus] Hulsius' reizen {1599vv.] compleet met alle 26 stukken en in 17deeeuwse leren banden'. 25 Een bewijs dat mr. F.C. Koch onder bepaalde omstandigheden best afstand kon doen van een door hem verworven boek. Er zijn meer indicaties in die richting. Een lichtgeraakte mecenas Hoe gretig verzamelaar Koch ook was en hoezeer hij daarbij bedacht was op prijskorting, het heeft hem blijkbaar nooit belet om met gulle hand links en rechts boekgeschenken uit te delen. En dat waren bepaald niet de goedkoopste boeken. Als zodanig past hij in een nu vrijwel verdwenen traditie van bibliofiel mecenaat. Dat begon eigenlijk al, naar we zagen, in de tijd dat hij op het Rotterdams archief werkzaam was. Zijn bereidheid om aan publieke instellingen boeken uit zijn eigen verzameling te doneren nam sterk toe, toen hij - kinderloos en inmiddels rond de zeventig - naar Den Haag was verhuisd. Daar kwam hij als bibliofiel verzamelaar vanzelf ook meer binnen de invloedssfeer van de Koninklijke Bibliotheek. Zo schonk hij in juli 1945 aan de KB het magnifieke album amicorum van Bernardus Paludanus ( ), dat hijzelf in november 1922 voor f 2400 bij Martinus Nij hoff N.V. in Den Haag had gekocht. Een maand later volgt een niet minder prestigieus geschenk: het vierdelige reisjournaal uit de jaren van Joan Raye ( ), edelman bij de Ambassade van de `Verheven Porte', met uitslaanbare gouaches van topkwaliteit.26 Deze gulheid beperkte zich niet tot bibliotheken en musea. Zo schonk hij op 25 september 1947 aan zijn neef, landbouwkundig ingenieur ir. Willem van Leeuwen (1912) een schitterend exemplaar van de beroemde Friese atlas van Bern. Schotanus à Sterringa, Uitbeelding der Heerl jkheit Friesland (Amsterdam, Francois Halma, 1718). Onder zijn ex libris schreef hij deze dedicatie: `Aan Willem van Leeuwen als herinnering aan het eerste bezoek aan de verzamelingen op 25 september 1947 van Oom Ferd. C. Koch.' 27 Maar de voornaamste begunstigde werd toch het Legermuseum in Leiden (thans te Delft), niet verwonderlijk voor iemand die op grote schaal uniformboeken en andere militaria verzamelde. Het contact van Koch met het Legermuseum is waarschijnlijk pas ontstaan in de jaren veertig onder het directoraat van kolonel b.d. M.C. van Houten, die in februari 25 Levintus Hulsius (Gent 1550-Frankfurt am Main 1606) was werkzaam als vertaler, notaris en uitgever te Frankfurt am Main. Hij vertaalde en publiceerde talrijke reisverhalen uit het Nederlands, die ook weer diverse uitgaven met ellenlange titels beleefden: van Erste Schart (Nurnberg 1599) tot Dte funf f and zweyntztgste Schtfahrt (Franckfurt am Mayn 1649) Zie A Asher, Bibliographtcal essay on the collection of voyages and travels, edited and published by Levtntus Hulstus and hu successors at Nuremberg and Francfortfrom anno 1598 to 1600 [lees. 166o]. Berlin 1839; fotomechanische reprint Amsterdam K Thomassen (red.), Alba Amicorum Vijf eeuwen vriendschap op papier gezet Catalogus Rijksmuseum Meermanno Westreentanum. Maarssen/'s-Gravenhage 1990, nr. 12, en KB Journaal Hss. nr 67o; met dank aan Kees Thomassen, s 3 en 17 september Exemplaar antiquariaat Acanthus, Utrecht, september 2007.

153 Mr Ferdinand Casper Koch ( ) als boekverzamelaar overleed. 28 In 1941 werd Koch donateur voor f 25, op 20 februari 1948 donateur voor het leven. In de periode volgden kostbare schenkingen van diverse militaria en boeken over uniformkunde. Zo in 1947: Flavius Vegetius Renatus, De re militari, [Erfurt, Hans Knapp, circa 1S3o], Roberto Valturio, De re militari, Parijs 1534 en opnieuw van Flavius Vegetius Renatus, Du fait deguerre, Parijs, Chrestian Wechel, [1536]. In 1953 was er een wisseling van de wacht met de benoeming van luitenant-kolonel C.A. Hartmans ( ) tot directeur van het Legermuseum. Hij zou dat blijven tot 196o, juist de periode waarin F.C. Koch kwam te overlijden. De verwachting van Hartmans was misschien dat hij op den duur zijn hele collectie militaria aan het Legermuseum zou legateren, maar dat is nooit gebeurd. Na io april 1951 is er van Koch daar zelfs niets meer binnen gekomen. Waarom niet? In het archief van het Legermuseum is daarover niets te vinden, maar er deden destijds al verschillende geruchten de ronde. Luisteren we opnieuw naar Nico Israel: `Hij [F.C. Koch] was een man die gauw op zijn teentjes getrapt was. Je moest erg met hem oppassen, een man met een gebruiksaanwijzing. Vandaar ook dat het Legermuseum zijn collectie militaria niet heeft gekregen. Op een gegeven moment werd daar een tentoonstelling georganiseerd en de samenstellers waren vergeten Koch uit te nodigen. Zoiets was het, en daarmee was het voorbij.' 29 Ook antiquaar Max Eke heeft mij bij diverse gelegenheden verteld dat Koch zich door het Legermuseum gebruuskeerd voelde en daarom van geen schenking meer wilde weten. In elk geval moet de nieuwe directeur Hartmans zijn irritatie hebben gewekt. Volgens een medewerker van het Legermuseum omdat Hartmans bij Koch met al te duidelijke bedoelingen de deur plat liep.3 Op 3 1 maart 1957 overleed `na een geduldig gedragen lijden' Ferdinand Casper Koch te 's-gravenhage, zonder dat over zijn verzamelingen iets beslist was. Het wachten was nu op de veilingen die ongetwijfeld zouden komen. Postume veilingen Als Koch in 1957 overlijdt, zijn er met Van Stockum's Antiquariaat (Den Haag), Menno Hertzberger (Amsterdam) en de firma J.L. Beijers (Utrecht) in Nederland diverse goede veilinghuizen actief, die dolgraag Kochs bibliotheek geveild zouden hebben. Maar de hoofdprijs ging naar de firma Hauswedell te Hamburg. Dat had een dubbele reden. Allereerst was het een fiscale zaak.3 1 Voor in het buitenland behaalde opbrengst hoefden de erfgenamen geen belasting te betalen. Bovendien bleek men in Hamburg bereid tegen een zogenaamd nultarief te veilen, een eis die de Nederlandse veilinghouders verontwaardigd van de hand hadden gewezen.3 2 Een en ander betekende dat de erven Koch z8 Blijkens diverse informatieve brieven van drs Louis Ph Sloos aan mij, waarvoor hartelijk dank 29 Offeren aan Mercunus en Minerva, 115 3o Aldus drs Louis Ph. Sloos in een van 23 april Dit motief werd door de met Koch en Hauswedell bevriende antiquaar Max Eke tegenover Sebastiaan Hesselink genoemd (aldus in zijn aan mij van 3 o augustus 2007). 3 1 Dit motief vermeldt veilingmeester Jelle S Pijpers in zijn memoires, getiteld De liefdesbaby, 21 januari zoo4. Pijpers (1946) publiceerde in zeer beperkte, bibliofiele oplage. De liefdesbaby Memoires deel i, en Pas op, liefdesbaby! Memoires deel 2, respectievelijk 's-gravenhage 2004 en 2005.

154 152 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008 zonder veilingkosten de volle hamerprijs uitbetaald kregen, dat wil zeggen zonder aftrek van de gebruikelijke courtage of andere veilingkosten. Een tweede reden om de Koch-bibliotheek bij Hauswedell in Hamburg te laten veilen was wel diens jarenlange met kleine attenties onderhouden vriendschap met de verzamelaar en zijn Duitse vrouw. Dr. Ernst Ludwig Hauswedell ( ) gold in het naoorlogse Duitsland als de onbetwiste grootmeester op het gebied van het bibliofiele boek.33 Hij was al sinds 1927 als uitgever, antiquaar en verzamelaar prominent aanwezig. Zijn boek- en kunstveilingen aan de Fontenay 4, later Poseldorferweg i te Hamburg trokken kopers uit heel de wereld. Hauswedell zelf was een uiterst dynamische figuur, tegelijk een charmeur in de goede zin van het woord. Zijn vriendschappelijke relatie met Nederlandse collega's - Max Elte, A.L. van Gendt, Nico Israel - was voor hem geen reden om deze grote vis te laten schieten. Het binnenhalen ervan is echter niet in één keer gebeurd. Op vrijdag 27 november 1959 werd een eerste portie van de `Bibliothek F.C. Koch, Den Haag' geveild, samen met de collectie van cartograaf Leo Bagrow ( ) uit Stockholm. Het door mij geconsulteerde catalogusexemplaar34 bevat geen namen van kopers of prijzen, maar de rubrieken `Kostume' ( ) en `Militaria' ( ) zullen grotendeels van Koch afkomstig zijn geweest. Zeker is dat wel voor de Nederlandse boeken, die ook in andere sectoren voorkomen, zoals onder de rubriek `Miinzen und Medaillen' als nummer 208 de tiendelige Beschrijvin8 van Nederlandsche historie-penningen. Ten vervolge op het werk van G. van Loon, Amsterdam Pas op woensdag 11 december 1974 volgt te Hamburg het tweede, belangrijkste deel van `Die Bibliothek F.C. Koch, Den Haag', waaraan nu een aparte, rijk geïllustreerde catalogus is gewijd. Op het omslag prijkt een gekleurde afbeelding van Maaskamps Uniforrnes des Gardes d'honneur. Deze Auktion 203 vindt plaats onder gezamenlijke directie van Ernst Hauswedell en zijn jonge compagnon en opvolger Ernst Nolte. Volgens het ultrakorte voorwoord van de catalogus heeft Hauswedell ook in de tussenliggende Auktionen 145 (23-24 mei 1966) en 191 (22-23 mei 1973)35 nog `Werke der Sammlung [Koch]' geveild, maar die laten zich nu moeilijk meer traceren. Zou daartoe bijvoorbeeld ook uit veiling 191, nummer 643: J. Blaeu's Groote Atlas, oft Werelt-Beschryvin8, Amsterdam , negen foliodelen in vijftien perkamenten banden, behoord hebben? Maar concentreren we ons op de veiling der veilingen, die van 11 december Grote vraag daarbij is: wie was of wie waren de inbrenger(s)? Het schijnt dat Kochs weduwe, Emilie Turra, inmiddels met de familie Koch gebrouilleerd was. Dat verklaart misschien waarom dit tweede (hoofd)deel zo lang op zich heeft laten wachten. Nederlandse antiquaren doen net alsof ze geen weet hebben van die veiling, maar tot hun verrassing treffen ze elkaar die dag in Hamburg allemaal voor een heftig biedgevecht om de schatten van Koch. De zaal aan de Poseldorferweg zit dan ook tjokvol met 33 Kaldewey (hrsg.), Ernst Hauswedell Auknon 91, 'Catalog 144, ingezien bij antiquariaat Forum 35 Catalogus van Auknon 191 (22-23 mei 1973), Hauswedell & Nolte, Hamburg, ingezien bij antiquariaat Forum, zonder namen van kopers of prijzen.

155 Mr. Ferdinand Casper Koch ( S7) als boekverzamelaar 153 AUKTION 203 AM 11. DEZEMBER 1974 ' -'r DIE BIBLIOTHEK F. C. KOCH, DEN HAAG 4YrrxeSAs. HAUSWEDELL & NOLTE Figuur 3: Vooromslag van de catalogus van de veiling op ii december 1974 bij Hauswedell & Nolte te Hamburg van `Die Bibliothek F.C. Koch, Den Haag' met een gekleurde afbeelding van Maaskamps Un formes des Gardes d'honneur. Exemplaar Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Verz Cat Nederlandse antiquaren als Max Elte (firma Meijer Eke, Den Haag), de concurrerende broeders Max en Nico Israël, Dolf van Gendt, Hans Marcus, Anton Gerits, H.J. Hanselaar (Minerva, Den Haag), Bob Loose, Simon Emmering, Gerben Dijkstra (De Tille, Leeuwarden), Gijsbers en Van Loon uit Arnhem en `Bas' Hesselink van het nog jonge antiquariaat Forum te Utrecht. Zij moeten het opnemen tegen Duitse, Belgische en Franse rivalen als Siegfried Brumme (Mainz), Das Biicherkabinett (Hamburg), Tulkens, Van Loock en Moorthamers (alledrie Brussel), Braunschweig en Loeb (beiden Parijs), aangevuld met de onzichtbare commissiegevers. Bijna alle taxaties blijken lachwekkend laag, zodat sommige boeken drie- tot tienmaal zoveel opbrengen. En dan zegt dat nog niet alles, omdat verschillende heftig begeerde titels na afloop onder de Nederlandse vakbroeders moeten worden `afgemaakt', dat wil zeggen: opnieuw onderling toegeslagen. Weinig items blijven onverkocht.

156 1S4 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) De catalogus bevat de nummers 150o tot en met 2062, conform de veilingstrategie36 van Hauswedell & Nolte om het publiek niet door een overvloedig aanbod in slaap te doen sukkelen `slechts' 562 items, aldus gerubriceerd: i. Atlanten, Ansichtenwerke, Topographien ( ); 2. Reisen ( ); 3. Seefahrt, Schiffahrt, Schiffsbau ( ); 4. Geschichte ( ); 5. Trachten, Festlichkeiten, Leichenbeg ngnisse ( ); 6. Militaria, Waffen ( ); 7. Uniformwerke ( ). Eveneens volgens de huisstijl blijft Hauswedells annotatie bewust uiterst karig, zodat deze catalogus geen moment het karakter krijgt van een wetenschappelijk naslagwerk. Zowel kwantitatief als kwalitatief ligt het accent op atlassen, topografie en uniformboeken. Het feit dat onder de atlassen de Groote Atlas van Blaeu ontbreekt, versterkt het vermoeden dat die al in mei 1966 door Hauswedell geveild is. Grootste Nederlandse kopers: het toenmalige koningskoppel Elte-Nico Israel, op afstand gevolgd door Hans Marcus, Loose en Van Gendt. Maar ook Hesselink weet links en rechts op flink wat boeken beslag te leggen. Die blijken ook voor antiquariaat Forum een gouden investering, want de hausse voor antiquarische boeken is in 1974 nog niet voorbij. De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag moet zich tevredenstellen met de aankoop voor DM 1200 van nummer 1697: [C. de Houtmans], Iournael Vande Reyse der Hollandtsche Schepen 8hedaen in Oost Indien, Middelburg Blijkens een aantekening van Koch op het voorste schutblad verwierf hij dit boek door bemiddeling van de firma Martinus Nijhoff te Den Haag op een veiling bij Sotheby's Londen op 3o november 1946 voorf Ik beperk me verder tot slechts enkele prijsnoteringen om de toon aan te geven: nummer 1517: J. Janssonius, Theatrum urbium celebriorum Bel8ii, taxatie DM , voor DM naar Loeb. nummer 1534: P. Schenk, Hecatompolis, Amsterdam 1702, een serie stadszichten, schatprijs DM 750o, voor DM naar Hans Marcus. nummer 1535: Nic. Visscher, Af beeldinghe der Voornaemste Steden van Europa, Amsterdam circa 1660, schatprijs DM 1500, toegeslagen voor DM aan Nico Israel. nummer 1 564: J.I. Pontanus, Historische Beschryvinghe der seer wijt beroemde Coopstadt Amsterdam (1614), getaxeerd op DM 400, maar pas voor DM 6200 naar Nico Israel. nummer 1658: S. de Champlain, Les voyages de la Nouvelle France occidentale, dicte Canada uit 1632, taxatie DM 600, voor DM naar Tulkens. nummer 1691: J.H. Linschotens Itinerario (1604), getaxeerd op DM 3000, verkocht voor DM Daarentegen deden moderne biografieën en studies, die in grote partijen van vijftien tot 35 stuks werden aangeboden, hooguit een paar honderd DM per kavel. Na afloop liep veilingmeester Ernst Hauswedell snel naar een achterin gezeten dame toe en zei met een lichte buiging: `Sie sind reich geworden, gndige Frau.'38 36 Aldus Ernst Nolte in Kaldewey (hrsg.), Ernst Hauswedell , Met dank voor informatie aan dr. A.M.Th. Leermtveld van de Koninklijke Bibliotheek. 38 Sebastiaan Hesselink aan mij, 3o augustus 2007

157 Mr. Ferdinand Casper Koch ( ) als boekverzamelaar 155 Figuur 4: Titelpagina van. [C de Houtman], Iournael Vande Reyse der Hollandtsche Schepenghedaen in Oost Indten, Middelburg Exemplaar. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 1 7oo C 8 Daarmee leek het doek gevallen. Totdat in 2003 bij het Haagse Venduehuis der Notarissen in drie achtereenvolgende veilingen (juni, oktober en december) plotseling weer een honderdtal F.C. Koch-boeken opdook.39 Ze waren, naar veilingmeester Jelle S. Pijpers bericht,4 afkomstig van een echtpaar J. uit Zoetermeer, van wie de man een favoriet neefje van F.C. Koch was, die hem deze boeken geschonken had. Waarom waren die dan niet in Hamburg bij Hauswedell geveild? `Nee, daarvoor waren, zei een kritische antiquaar, deze exemplaren zijns inziens niet mooi of bijzonder genoeg.' Maar er zaten nog genoeg stukken bij die het veilen meer dan waard bleken: een band met 42 grote handgekleurde litho's van Russische officieren en manschappen van de keizerlijke gardes uit circa 185o, door Koch in 1917 via de firma Martinus Nijhoff in 1947 voor f 918 bij een Basels antiquariaat gekocht; een Nederlandse Guicciardini (Arnhem 1614); Ambrosius Richshoffers West Indianische Reize Beschreibung uit 1677; joh. Siegmund Wurffbains Vierzehen Ja.hrige Ost-Indianische Krieg- und Ober-Kaufmanns-Dienste uit 1686, de Exercises Militaires met etsen van Jacques Callot ( ) en de Reize van Zeeland over de Kaap de Goede Hoop naar Batavia (Leiden 1793) door Johan Splinter Stavorinus. 39 Verder vond in 2003 bid Rietdijk Postzegel- en Muntenveilingen in Den Haag nog een veiling plaats van de penningcollectie mr. F.0 Koch (catalogus fotobijlage), die echter buiten mijn bibliofiel bestek valt. 4o Voor het navolgende baseer ik mij hoofdzakelijk op Pijpers, De liefdesbaby, hoofdstuk 214 (!), welke getypte tekst over deze veiling hij mij in september 2007 bezorgde. In eerder verschenen memoires (zie noot 3 2) staat niets over zijn werkzaamheden bij het Haagse Venduehuis.

158 156 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Figuur 5: Ex libris en aantekening van Koch op het voorste schutblad van Iournael Vande Reyse der Hollandtsche Schependhedaen in Oost Indien, met herkomstgegevens. Exemplaar: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, C8 Lezen we het verslag van Pijpers: Ik had het rustig opgebouwd. In de juni-veiling iets, in de oktober-veiling een beetje meer spannends en nu, in de Kunst- en Antiekveiling van 1 7 tot en met 19 december de leukste dingen. Op de kijkdagen en op de momenten dat ik er de echte kenners alleen over kan spreken vraag ik wat men zoal van mijn taxaties vindt. Goed hoor, zeggen ze, héél realistisch. Dat het allemaal opportunistische boeven zijn, dat blijkt al snel op het moment van de waarheid: bij de boekenveiling op 19 december. De zaal is goed gevuld, ik zie veel nieuwe gezichten. En dan, na een rustig begin met vijf normaal opbrengende kavels slaat de vlam in de pan. De Guicciardini, ingezet op 400 euro, gaat voor 360o euro naar een particulier. Vanaf dat moment gaat alles voor minimaal drie keer de taxatie. De Reize van Stavorinus uit 1793 voor meer dan tien keer de richtprijs: 950 euro. Wurffbain en Richshoffer doen respectievelijk 4200 en 7500 euro hamerprijs! Er wordt hilarisch gereageerd als ik bij een kavel inzet op 200 en er iemand in de zaal roept: begin maar met 2000! De boekenrubriek van het Venduehuis breekt die dag alle records. Echt hilarisch wordt het als een particulier zich na afloop bij

159 Mr. Ferdinand Casper Koch ( ) als boekverzamelaar 157 de directeur vervoegt: `Meneer, zegt hij op hoge toon, ik ben vanochtend voor dag en dauw uit Groningen vertrokken om te kunnen bieden op een boekje dat voor 8o euro in de catalogus staat. En dat wordt geveild voor i000 euro! Wat vindt u daarvan?' Directeur Wim Duiveman zegt: `Dat vind ik schitterend meneer!' Zo eindigen de lotgevallen van de bibliotheek F.C. Koch met een ware prijsexplosie. Maar daarmee is nog niets gezegd over de verzamelaar Koch. Hij lijkt op zijn specifieke jachtgebied - militaria en uniformboeken - in Nederland een eenling te zijn geweest, zonder duidelijke voorgangers, zonder collega-verzamelaars en ook zonder opvolgers. Dergelijke verzamelaars waren er bij ons echter wel, zij het niet op het niveau van Koch en hoofdzakelijk in adellijke of militaire kring, wat vroeger dikwijls op hetzelfde neerkwam. Zo behoorden luitenant-kolonel b.d. Frederik jan Gustaaften Raa ( ), de tekenaar-officier Willem Constantijn Staring ( ), 41 de schilder van militaire taferelen Jan Hoynck van Papendrecht ( ) en baron Albert Carel Snouckaert van Schauburg ( )43 tot `een clubje van heren die een passie voor uniformen deelden'44 en bovendien allemaal iets met boeken hadden. In recenter jaren vormde bijvoorbeeld ook de apotheker dr. F.G. de Wilde ( ) een uniformkundige collectie, die in juni 1992 bij Van Stockum te 's-gravenhage onder de hamer kwam.45 Maar van enig contact met Koch is mij niets gebleken. Een uitzondering moet ik maken voor de Nederlandse topografie, waarin Koch een jongere medestander vond in de verzamelaar mr. F.W.D.C.A. van Hattum ( ), die hem voor zijn hulp ook dankt in zijn Biblio8rafie van Noord-Nederlandsche plaatsbeschrijvin8en.46 Wat F.C. Koch verzamelde had Europees belang, maar sloot door het krijgshaftige vertoon niet erg aan bij de Nederlandse bibliofiele traditie, ook al noemde een hedendaagse collectioneur `het verzamelen van militaire boeken een vreedzame hobby' 47 Onze antiquaren lieten in 1974 al die Duitse, Franse en Russische uniformboeken dan ook graag aan hun buitenlandse collega's over om zich te bepalen tot de echt-nederlandse boeken: atlassen, reisjournaals en vooral topografie. In zijn Rotterdamse jaren manifesteerde F.C. Koch zich als amateurhistoricus. Toch wekt de meest eigene Koch-catalogus, Hauswedell 1974, allerminst een geleerde indruk. Hier verschijnt een fijnproever, die eerder een fraaie selectie dan bibliografische compleetheid nastreefde. Opvallend in dit verband is het vrijwel ontbreken van naslagwerken, die voor elke wetenschappelijke verzameling het fundament vormen. Geen René 41 A.B. Polman [e.a.), Willem Constantijn Staring Officier en tekenaar. Delft J.A C. Bartels, Jan Hoynck van Papendrecht Amsterdam Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Dl. 2. Leiden 1912, kol Aldus drs. Louis Ph. Sloos ( van 2 oktober 2007). 45 F.G de Wilde, De uniformen van het Nederlandse leger ten tijde van de Bataafse Republiek en het Koninkrijk Holland o. Amsterdam W. Nijhoff, Bibliographic van Noord-Nederlandsche plaatsbeschnivingen tot het einde der 18de eeuw 2e dr. bewerkt en aangevuld door mr. F.W.D.C.A. van Hattum. 's-gravenhage 1953, vi 47 J.A.C. Bartels (1948) te Wassenaar: `Het verzamelen van militaire boeken, een vreedzame hobby', in: Boekenpost 3 (1994), aí.18,18-2o.

160 158 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Colas, Bibliographie générale du costume et de la mode (Paris 1933), geen Katalog der Lipperheideschen Kostumbibliothek (Berlijn ), zelfs geen P.A. Tiele, Nederlandsche bibliographie van land- en volkenkunde (Amsterdam 1884). Het we aanwezige Uniformenkunde ( ) van Richard Knótel is op zichzelf weer zo'n bibliofiel standaardwerk (taxatie: DM 1200, toegeslagen voor DM 7600!), dat het de algemene indruk niet weerspreekt. Echter, die indruk kan ook bedrieglijk zijn, in zoverre hier alleen de hand van Hauswedell zichtbaar zou kunnen zijn. Het is goed denkbaar dat hij zich heeft willen concentreren op de dure prijsboeken, met weglating van de commercieel minder interessante secundaire literatuur uit Kochs bibliotheek.48 Bibliofilie in de schaduw Nederlandse bibliofilie is (notoire uitzonderingen als Boudewijn Blich daargelaten) bibliofilie in de schaduw. Oorzaak is 'that curious passion for anonymity', waarmee een Engelse recensent van de naamloze veiling Ulco Proost op 7-8 november 1967 bij J.L. Beijers te Utrecht in The book collector de spot dreef.49 Nederlandse boekverzamelaars lopen nu eenmaal niet graag met hun bezit te koop. Ook F.C. Koch leed aan die koudwatervrees. Slechts weinigen kregen gelegenheid om zijn boekenschat, al was het maar van een afstand, te zien. Van contact met andere verzamelaars was geen sprake, terwijl hij over zijn bibliofiele passie nooit iets gepubliceerd heeft. Dat zijn beste boeken eerst lang na zijn dood in het buitenland zijn verkocht, past helemaal in die traditie van zwijgzaamheid. We kennen slechts enkele precedenten uit de moderne tijd van zo'n auctie van een Nederlandse privébibliotheek in het buitenland. Voor het laatst gebeurde dat op december 1936 en op april 1937, toen nota bene de grote Amsterdamse veilinghouder Anton W.M. Mensing zijn mooiste boeken bij Sotheby's in Londen te koop aanbood. Maar dat gebeurde in tegenstelling tot de veiling-koch onder veel trompetgeschal, tot ergernis van alle andere Nederlandse veilinghouders. Koch is, voor zover bekend, ook geen lid geweest van enige boekenclub. Door dat betrekkelijke isolement valt hij moeilijk te plaatsen op de kaart van bibliofiel Nederland. Directe invloed op jongere verzamelaars kan hij moeilijk hebben gehad, zelfs niet op zijn speciale terrein van de militaria. Maar zijn boeken getuigen, overal waar ze opduiken, nog steeds van zijn gevoel voor kwaliteit. 48 In antwoord op mijn verzoek aan Ernst Nolte om nadere informatie over de Koch-veilingen ontving 1k 2 9 augustus 2007 volgend antwoord. 'Es tut uns Behr leid, Ihnen mitteilen zu mussen, dass uns in Zusammenhang mit den genannten Auktonen keinerlei Dokumentanon in Form von Briefen, Korrespondenz oder Ahnlichem mehr vorliegt Die Auknonen Panden in den Jahren 1959, 1966, 1973 and 1974 start, and es ist uns leider nicht moglich, detaillierte Unterlagen uber einen so langen Zeitraum hinweg aufzubewahren.' 49 Zie The book collector 17 (1968), 192.

161 Willemijn Lindhout Samen sterker? Literaire uitgeverijen binnen concerns 8 ^ Een analyse van het poëziefonds en de langlopende oeuvres van Querido en Meulenhoff, In Zij zijn niet van)eremia luidt Marc Kregting, voormalig redacteur bij Meulenhoff, de noodklok voor literaire uitgeverijen die deel uitmaken van concerns. Volgens Kregting is de concernuitgeverij een `uitzendbureau' met medewerkers die omkomen in de `zelfgeschapen stress'. 1 Concernuitgeverijen maken deel uit van conglomeraten waarin onder andere uitgeverijen van kranten, tijdschriften, algemene en educatieve uitgaven zijn ondergebracht. In de jaren negentig heeft concernvorming in de boekenwereld een hoge vlucht genomen: in 2000 waren drie grote concerns verantwoordelijk voor bijna driekwart van de omzet in algemene boeken: PCM Uitgevers, WPG Uitgevers en NDC I VBK de uitgevers. 2 De verschillende bedrijfsonderdelen worden centraal bestuurd door de concerntop die bepaalt in hoeverre de werkmaatschappijen zelfstandig kunnen functioneren. Volgens Kregting brengt de op winstmaximalisatie gerichte houding van de concerns de kwaliteit en diversiteit van de literatuur in gevaar.3 Maarten Asscher, vroeger uitgever bij Meulenhoff, ziet de concentratie van uitgeverijen in concerns als een bedreiging voor de pluriformiteit van de literatuur omdat de concerns, en met name PCM, nauwelijks meer gebruikmaken van interne subsidiëring.4 Dit systeem maakte het mogelijk om bij voorbaat verliesgevende, maar kwalitatief hoogstaande titels toch uit te brengen vanuit de wetenschap dat dit verlies kon worden gecompenseerd met winsten op andere uitgaven. Ook de Amerikaanse uitgeefgoeroe Jason Epstein is van mening dat de commerciële werkwijze van concerns onverenigbaar is met de intuïtieve benadering die kenmerkend is voor literair uitgeven.5 Laurens van Krevelen, eveneens oud-uitgever van Meulenhoff, ziet concernvorming als een onvermijdelijke reactie op de concentratie aan boekhandelszijde. In de jaren tachtig sloten veel boekhandels zich aan bij winkelketens of inkoopcombinaties waardoor zij in staat waren hoge kortingen te bedingen en prijsafspraken te maken. 6 Hier- 1 M. Kregting, Zij zijn niet van Jeremta Nijmegen 2004, 44, L. van Krevelen, De snjl van de uitgever. Amsterdam 2002, M. Kregting, Zij zijn niet vanjeremta 4 Interview van de auteur met M. Asscher, 18 Juli J. Epstein, Book business. Publishing past present and puture. New York 2001,12 6 Van Krevelen, De suil van de uitgever, 46.

162 lbo JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) door zagen de uitgeverijen zich genoodzaakt hun krachten te bundelen. In feite maakten de uitgeverijen dus een defensieve beweging door vrijwillig deel te nemen aan een overkoepelend samenwerkingsverband. Dankzij dit concernverband kunnen kosten worden bespaard op publiciteit, verkoop en productie. Bovendien kan de concernuitgeverij de auteurs meer financiële zekerheid en dus continuïteit bieden.? Er bestaan dus tegengestelde meningen over de samenwerking van concerns en literaire uitgeverijen. Enerzijds heerst de vrees dat het zelfstandig functioneren van de uitgeverij en de pluriformiteit van het boekaanbod worden belemmerd, anderzijds wordt het concern gezien als dienstverlener die de literaire uitgeverijen in staat stelt te overleven. Dit roept de vraag op in hoeverre een concern daadwerkelijk van invloed is op het fonds van een literaire uitgeverij. Deze vraag is alleen te beantwoorden door middel van een grondige fondsanalyse over een langere periode. Hiertoe heb ik de fondsen van twee uitgeverijen onderzocht die aan het begin van de vorige eeuw zijn opgericht als familiebedrijf: Querido en Meulenhoff. 8 Deze traditionele uitgeefhuizen maken anno 2008 deel uit van respectievelijk wpg Uitgevers en PCM Uitgevers. In dit artikel analyseer ik de invloed van de concerns op het poëziefonds en op de langlopende oeuvres van beide uitgeverijen. Het analyseren van fondsen van literaire uitgeverijen Frank de Glas en Sandra van Voorst gaan er in hun respectievelijke proefschriften Nieuwe lezers voor het goede boek9 en Weten wat er in de wereld te koop isl vanuit dat de uitgeverij functioneert als 8atekeeper. Deze term is ontleend aan Coseri 1 en houdt in dat de uitgever optreedt als `poortwachter'. Binnen de literaire instituties heeft de uitgeverij een zeer verantwoordelijke taak; zij beslist immers welke boeken het publiek zullen bereiken. Hoe bepaalt een uitgever echter welk debuut later mogelijk succes zal opleveren? Welke kwaliteitscriteria liggen ten grondslag aan de selectie van de manuscripten? Wanneer er een eenduidig antwoord bestond op deze vragen, zou het uitgeven een calculerende bezigheid zijn. Coser concludeert dat 'the inability of publishers to agree upon or even to discern what will be commercially successful makes publishing an enterprise akin to horse racing'.12 Ondanks het gebrek aan vastomlijnde selectiecriteria bestaan er toch enkele uit- 7 E. Brugman geciteerd door L.Th Vermis in `Meulenhoff had Tilly gewoon aardiger moeten behandelen', in. Boekblad, 5 oktober Dit onderzoek resulteerde in de afstudeerscriptie van de Masteropleidmg Redacteur/editor aan de Universiteit van Amsterdam, Samen sterker> Literaire uit8evenjen binnen concerns Fondsanalyse van Quendo en Meulenhoj, (begeleiders. prof dr. E.A Kuitert [Universiteit van Amsterdam] en dr. D. van Lente [Erasmusuniversiteit]). Dit artikel is een bewerking van deze scriptie. 9 F. de Glas, Nieuwe lezers voor hetgoede boek. De Wereldbibliotheek en `Ontwikkeling'/De Arbeiderspers voor Amsterdam S. van Voorst, Weten wat er in de wereld te koop is Vier Nederlandse uttgevenien en hun vertaalde fondsen Den Haag L.A. Coser, Ch. Kadushin [c.a.], Books. The culture and commerce of publishing. New York Coser, Books, 365.

163 Samen sterker? Ltteratre uttgevenjen binnen concerns 161 gangspunten voor de samenstelling van het fonds. In uitgeverijgeschiedenissen wordt de persoonlijkheid van de uitgever vaak als karakteristiek voor het fonds beschouwd. Het ideale fonds dat de uitgever voor ogen heeft, zal in de praktijk echter slechts een onderdeel vormen van het totale aanbod van de uitgeverij, omdat allerlei beloften en verplichtingen moeten worden nagekomen. 13 Bovendien is het niet te plannen wanneer succesauteurs een nieuw boek publiceren: Het mooiste is natuurlijk als die auteurs in een soort golven achtereenvolgens met hun belangrijke werk komen, maar je kunt dat niet precies plannen, dus je moet ook een vermogen ontwikkelen als uitgeverij om omzet te maken, om omzet op te vullen, met bloemlezingen, met midprice-edities, met pockets.'4 De invloed van de uitgever op de samenstelling van het fonds is de laatste decennia afgenomen. Sommige uitgevers wisselen zo snel van uitgeefhuis dat zij nauwelijks hun stempel op het fonds kunnen achterlaten.'5 Hiernaast speelt de toegenomen concurrentie tussen de verschillende uitgeverijen een belangrijke rol in de fondsvorming. De hoop op een bestseller heeft tot gevolg dat uitgeverijen steeds meer titels op de markt brengen 16 die niet langer allemaal de persoonlijke smaak van de uitgever kunnen weerspiegelen. De druk om te scoren slaat over op de auteurs, die overstappen naar een concurrent waar zij meer van verwachten. Afgezien van de (im)materiële voordelen zal de auteur zich vooral aangetrokken voelen tot een huis waar zijn geestverwanten publiceren. Het fonds speelt dus een doorslaggevende rol bij de overstap naar een andere uitgeverij. Hieruit kunnen we concluderen dat de herkenbaarheid van het profiel de acquisitie van nieuwe auteurs stimuleert.17 Maar hoe creëert een uitgeverij een zodanig herkenbaar profiel dat zij over `akquisitorisches Potential',' 8 oftewel acquisitievermogen, beschikt? De genres die de uitgeverij het meeste aanzien geven, zoals poëzie en essays, zijn in economisch opzicht vaak weinig succesvol. Deze uitgaven worden bekostigd met de winsten van andere titels. Deze praktijk van interne subsidie wordt door Maarten Asscher omschreven als: willens en wetens toestaan dat bepaalde titels of bepaalde fondsonderdelen met verlies worden uitgegeven, individueel gecalculeerd, na toerekening van alles wat er aan toegerekend moet worden, vanuit de wetenschap datje met andere titels of fondsonderdelen dat kan compenseren, en dat bewust daaraan toedelen Van Voorst, Weten wat er in de wereld te koop is, 9-1o. 14 Interview M. Asscher, 18 juli M. Asscher, `Terug naar het vuur', in: Vrij Nederland, 21 Januari De boekhandel kreeg in het najaar van procent meer titels aangeboden dan in 2004; zie ook `Uitgever overspoelt boekhandel Boekhandel windt zich op over sterke stijging van het aantal nieuwe titels', in. Het financieele dagblad, 13 oktober De Glas, `Hebben uitgeverijen invloed op de literaire canon?', in. Spiegel der letteren 34 ( 1992), : 294. i8 De Glas, Nieuwe lezers voor het goede boek, 35 De Glas citeert Meyer-Dohm, Verlegerische Berufsideale und Leitmaximen', in- Das Buch in der dynamuchen Gesellschaft. Festschnft furwo Wolfgang Strauss zum 6o Geburtstag. Trier 197o. 19 Interview M. Asscher, 18 Juli 2006

164 162 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Volgens Asscher vraagt dit een grote betrokkenheid van succesvolle auteurs: zij zouden immers een hoger royaltypercentage kunnen eisen omdat de uitgeverij geld steekt in poëzie- en essaybundels waarmee nauwelijks winst wordt gemaakt. In een bloeiende uitgeverij, die goed draait en cultureel bestaansrecht heeft, wordt de interne subsidie ondersteund door zowel de uitgeverij als de auteurs. Bovendien zijn literaire poortwachters als Querido en Meulenhoff het aan hun stand verplicht poëzie te publiceren. Wanneer de praktijk van interne subsidiëring inderdaad verdwijnt onder invloed van concerns zou dit moeten blijken uit een afname van het aantal poëziebundels dat jaarlijks verschijnt. Om inzicht te krijgen in de continuïteit van de fondsen in de periode concentreer ik mij op omvangrijke oeuvres. Succesvolle auteurs met een groot oeuvre zijn namelijk de hoeksteen van de continuïteit van een fonds. Deze schrijvers kunnen rekenen op een vast publiek, waardoor een nieuwe titel meer kans heeft op succes. Wanneer er regelmatig nieuwe titels verschijnen van een gevestigde auteur, blijft de vraag naar eerder werk van zijn hand bestaan. 20 Ook binnen de uitgeverij krijgen reeds succesvolle auteurs de meeste aandacht. De uitgeverij profileert zichzelf graag als een huis voor succesvolle auteurs, wat ervoor zorgt dat haar acquisitievermogen toeneemt. Deze aantrekkingskracht reikt verder dan de landsgrenzen: buitenlandse auteurs zoeken net zo goed naar een fonds waarin gelijkgestemden zijn te vinden. De uitgangspunten voor het samenstellen van een fonds berusten dus zowel op smaak als op strategie. Het is echter een illusie te denken dat alle uitgaven het product zijn van doelbewust beleid: de uitgever is grotendeels afhankelijk van zijn auteurs. 21 Om objectieve uitspraken te kunnen doen over het fondsbeleid moet worden onderzocht wat daadwerkelijk is uitgegeven in een bepaalde periode. Het fondsbeleid van een uitgeverij behelst alle nieuwe uitgaven. Voor mijn onderzoek heb ik de methode van fondsanalyse van Frank de Glas 22 en Sandra van Voorst23 voor een belangrijk deel overgenomen. Naast de fondsanalyse, waarvoor ik gebruik heb gemaakt van Brinkman's cumulatieve catalogus, hebben interviews met oud-uitgevers gezorgd voor een genuanceerd beeld van de invloed van de concerns op het poëziefonds en de langlopende auteursoeuvres. De ontwikkeling van Querido, Querido is een uitgeefhuis waar continuïteit hoog in het vaandel staat. Zo werden tot voor kort alle uitgevers intern opgeleid en vormen dienstverbanden van meer dan dertig jaar geen uitzondering. In de jaren negentig vindt een aantal veranderingen plaats: het zelfstandige Athenaeum-Polak & Van Gennep wordt in onderdeel van de Queridoholding. Dit fonds bestaat voor een belangrijk deel uit moderne klassieken en sluit daarmee goed aan bij Querido. In 1997 wordt Nijgh & Van Ditmar een imprint van zo De Glas, `Hebben uitgeverijen invloed op de literaire canon?', Idem, De Glas, Nieuwe lezers voor het goede boek. 23 Van Voorst, Weten wat er in de wereld te koop is

165 Samen sterker? Literaire uttgevenjen binnen concerns 163 Querido. Uitgever-directeur Ary Langbroek besluit dat het jeugdboekenfonds ook een eigen imprint krijgt: Querido Kind. Hiermee heeft Langbroek de leiding over vier onderdelen: Querido Volwassen, Querido Kind, Nijgh & Van Ditmar en Athenaeum- Polak & Van Gennep. Hij erkent dat de familiesfeer verloren is gegaan als gevolg van de groei van de uitgeverij: `Vijftien jaar geleden had ik ons wel volmondig een familie genoemd, nu durf ik dat niet meer. Inmiddels zijn er te veel verschillende onderdelen. (...) Daardoor is er niet langer sprake van een grote auteursgroep.'24 Na Langbroeks vertrek in 2001 wordt zijn functie verdeeld over vier uitgevers en bestaat er dus niet langer één spin in het web. De bedrijfsvoering van Querido komt in handen van de directie van de Weekbladpersgroep (wpg). Lidewijde Paris wordt de eerste Querido-uitgever die niet in huis is `gekweekt'. Zij ziet haar taak als volgt: `Bij Querido hadden ze iemand nodig om de zaak in beweging te brengen.' 25 Dit houdt in dat ze de taak heeft nieuwe auteurs te acquireren, wat zij op korte termijn probeert te bereiken door het opzetten van een buitenlands fonds. Ook het wpg-concern breidt fors uit in de jaren negentig. Aanwinsten zijn onder andere Leopold, Ludion, De Bezige Bij, Thomas Rap, Ploegsma, Scripta Media, BIS Publishers, Balans, Uitgeverij Kidsgids en Uitgeverij Zwijsen. Uit deze acquisities blijkt dat WPG het uitgeven van boeken en tijdschriften voor kinderen (algemeen en educatief), cultuur, opinie en sport tot haar kerntaken rekent. Voormalig wpg-directeur Pieter de Jong verwoordt het als volgt: `Alsje de opvatting huldigt dat er sprake is van een bepaalde chemie tussen een uitgever, een auteur en een fonds en je vertaalt dat in (...) personeelsbeleid, dan betekent het dat je uitgevers ruimte geeft.'i 6 Ary Langbroek bevestigt dat het concern zich niet mengde in zijn uitgeefbeleid: `Ik heb er nooit last van gehad, nooit, nooit, nooit.' 27 In oktober 2005 krijgt Lidewijde Paris echter van de directie te horen dat ze naar een andere baan binnen de uitgeverij moet uitkijken, waarna ze vertrekt. z8 Eind 2005 volgt Annette Portegies, oud-uitgever van Meulenhoff, haar op. In tegenstelling tot Paris is Portegies voornamelijk gespecialiseerd in Nederlandse literatuur en ligt het voor de hand dat Querido in de eerste plaats haar Nederlandse fonds zal uitbreiden.29 24A. Fortuin, `Alles voor een soortelijk gewicht. Ary Langbroek neemt afscheid van Querido', in. NRC Handelsblad, 29 juni Blom, `Wij zullen nooit commerciële pulp uitgeven', in: Trouw, i6 oktober Geciteerd naar L.Th. Vermis, `WPG-directeur Pieter de Jong: "Je hoopt allemaal dat de grote getallen _le redden", in. Boekblad, 14 januari Interview van de auteur met A. Langbroek, 12 juli Geciteerd naar M Pruis, `Ik dacht altijd- er zijn twee dingen in het leven die heel erg zij n', in: De groene Amsterdammer, 14 juli Interview A. Langbroek,1nuli 2006.

166 164 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) De ontwikkeling van Meulenhoff, De begrippen die de pers koppelt aan Meulenhoffzijn in de jaren negentig omgeslagen van `kwaliteit',3 `vlaggenschip'3 1 en `klassiek'3 2 tot `onrust',33 `noodlijdend'34 en `een glanzende lege huls'.35 De schade die het imago van Meulenhoff heeft opgelopen is voor een belangrijk deel terug te voeren op de te grote invloed van PCM Uitgevers. Figuur 1. Logo Meulenhoff J.M ]4e In de jaren zeventig en tachtig groeit Meulenhoff uit tot een van de grootste literaire uitgeverijen en functioneert als poortwachter voor succesvolle Nederlandse debutanten, onder wie Oek de Jong, Adriaan van Dis en Nelleke Noordervliet. Redacteur Tilly Hermans speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van het Nederlandstalige fonds. Het vertaalde fonds is een andere pijler voor het succes van de uitgeverij. In 1991 neemt de holding Meulenhoff & Co. de Nederlands-Vlaamse Malherbegroep over `om op toekomstige marktontwikkelingen in het Nederlands taalgebied in te spelen.'3 6 De overname van De Boekerij, A.W. Bruna, M&P, Manteau, Standaard Uitgeverij, Unieboek en Prometheus wekte veel verbazing in de literaire wereld, omdat - in de woorden van Reinjan Mulder - `slechts een klein deel van de omzet van deze groep betrekking heeft op literatuur. Het merendeel betreft non-fictie, kookboeken, tuinboeken en talencursussen, en ontspanningslectuur.'37 Naast deze overname wordt in 1991 Meulenhoff'M opgezet.3 8 Deze imprint richt zich op sciencefiction en fantasy, een genre dat al sinds de jaren zestig de derde pijler van Meulenhoff vormde. Maarten Asscher benadrukt het belang van dit fondsonderdeel: `Je verdient je eigen laboratoriumgeld en je hoeft niet bij de holding aan te kloppen. Alleen zo behoud je je zelfstandigheid.'39 Een jaar later neemt de holding Uitgeverij Bert Bakker over.40 In 1994 fuseert Meulenhoff & Co. met de Perscombinatie die al sinds 1968 aandeelhouder was van de uitgeverij. Door deze overname komen vrijwel alle aandelen van de 3o R. Mulder, `Sjiek Meulenhoffen Co. samen met geldbelust Malherbe', in NRC Handelsblad, 12 januari A. Fortuin, `Meulenhoff raakt Nederlandse hart kwijt', in: NRC Handelsblad, 5 september `Ontslagen bij fusie PCM Uitgevers. Fusie is de zoveelste klap voor Meulenhoff, in: de Volkskrant, i oktober `Grote onrust bij Meulenhoff& Co', in: Het parool, 19 december `Met de verkoop wil uitgever vertrokken auteurs weer verenigen met eigen werk', in. Het parool, is januari A. Knol, `De uitgever heeft...', in: Het parool, 22januari zoos. 36 `Meulenhofffuseert met Malherbe-groep', in. Boekblad, 18 januari Mulder, 'Sjiek Meulenhoffen Co. samen met geldbelust Malherbe'. 38 R. van der Heijden, `Heibel op een herenuitgeverij', in. Vrij Nederland, io februari H Wijgh, `De erfgenamen', in. Trouw, 6 april `Meulenhoffneemt Bert Bakker over', in: Het parool, 3o september 1992.

167 Samen sterker? Literaire uttsevenjen binnen concerns 165 nieuwe PcM-holding in handen van Stichting Het Parool. Meulenhoff krijgt de garantie dat de afzonderlijke boekenuitgeverijen hun zelfstandigheid behouden 4 1 Twee jaar later gaat het concern samen met de Nederlandse Dagblad Unie, de uitgever van Algemeen Dagblad en NRC Handelsblad. De nieuw toegetreden aandeelhouders, die deze overname mogelijk hebben gemaakt, bepalen dat de statuten van PCM worden gewijzigd, wat erin resulteert dat alle zeggenschap en verantwoordelijkheden bij de voorzitter van de Raad van Bestuur komen te liggen.4 2 De rendementseis voor de uitgeverijen wordt opgeschroefd van io procent naar 15 procent.43 Dit betekent dat Meulenhoff, dat als poortwachter ook moeilijk verkoopbare genres als poëzie en essays uitgeeft, aan dezelfde eisen moet voldoen als een uitgeverij van populaire ontspanningslectuur. In 2000 krijgt holdingdirecteur Laurens van Krevelen `als voldongen feit meegedeeld dat het "concernbestuur" had besloten om de zelfstandigheid van de afzonderlijke boekenuitgeverijen op te heffen en deze voortaan centraal te besturen als profitcenters van de nieuwe werkmaatschappij'44 Hij dient zijn ontslag in en Prometheusuitgever Mai Spijkers wordt algemeen directeur van de nieuwe werkmaatschappij PCM Algemene Boeken. Het PCM-beleid is erop gericht dat de uitgeverijen een duidelijker profiel moeten krijgen. Meulenhoffmoet zich concentreren op het literair esthetische, high-brow karakter'.45 Dit heeft tot gevolg dat het succesvolle MeulenhofrM bij De Boekerij wordt ondergebracht.46 Bovendien haalt de concernleiding nog meer commerciële onderdelen weg: het pockethuis van J.M. Meulenhoff wordt stopgezet en ook de eigen Vlaamse distributie van Meulenhoffmoet plaatsmaken voor een centrale aanpak. Volgens Maarten Asscher was het juist aan `die uitgekiende samenstelling van fondsonderdelen'47 te danken dat Meulenhoff tot op dat moment had kunnen voldoen aan de rendementseisen van PCM. Nadat Chantal d'aulnis, Asschers opvolger, het veld heeft geruimd, neemt Spijkers zelfhaar functie waar, zodat hij tegelijkertijd hoofd is van PCM Algemene Boeken en de leiding heeft over Meulenhoff. Hij houdt deze dubbele functie totdat Prometheusredacteur Annette Portegies aantreedt in de zomer van zooi.4 8 Op haar tweede werkdag krijgt Portegies een bittere pil te slikken: Tilly Hermans keert Meulenhoff de rug toe. Een twintigtal auteurs volgt haar naar haar nieuwe uitgeverij Augustus. Veelgehoorde verwijten zijn dat verkilling, centralisatie en hoge rendementseisen binnen PCM de overhand hadden gekregen. Hoewel Portegies bij haar aantreden had bedongen dat PCM Meulenhoff met rust zou laten, wordt ze in 2004 geconfronteerd met een op handen zijnde fusie tussen Meulenhoff en Prometheus. Als zij hierop haar werkzaamheden staakt, leidt dit tot een 41 Ibidem. 42 L van Krevelen, `Een huis tussen markt en moed', in: G.J. Dorleijn, K. van Rees (red.), De productie van literatuur Het literacre veld in Nederland 1800-zoon. Nijmegen 2006, : Van der Heijden, `Heibel op een herenuitgeverij'. 44 Idem 45 `Ontslagen bij fusie PCM Uitgevers. Fusie is zoveelste klap voor Meulenhoff', in: de Volkskrant, 1 oktober M.D., `Spanningen SF gaan weg bij Het Spectrum, in: Boekblad, 29 juni Interview M. Asscher, 18 juli `Uitgever d'aulms weg bij Meulenhoff, in: de Volkskrant, 1i januari zool.

168 166 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2oo8) nieuwe exodus van zowel Nederlandse als buitenlandse auteurs. Asscher vat het PCMbeleid als volgt samen: In een situatie waarin de verantwoordelijkheid niet op het praktische niveau gelegd wordt, (...) gaan auteurs merken dat de mensen met wie zij van doen hebben in een uitgeverij, eigenlijk niks meer in de melk te brokkelen hebben 1...). Als dan de sfeer daar gaandeweg een beetje van verziekt en mensen gaan voortdurend van baan veranderen, dan is de beslissing voor een auteur om over te stappen naar elders vrij snel genomen, natuurlijk.49 Na een periode van veel speculaties maakt PCM in oktober 2005 bekend dat J.M. Meulenhoff wordt samengevoegd met De Boekerij onder de naam Samenwerkende Uitgevers Meulenhoff Boekerij. Het poëziefonds van Querido Querido is altijd een belangrijke poortwachter geweest voor de Nederlandse poëzie. Dit fonds is sinds 1978 in handen van Jan Kuijper,5 die het uitgeven van poëzie door Querido als volgt motiveert: om cachet aan het fonds te geven. (...) En je moet zorgen dat de zaak blijft bestaan, op zo'n manier datje nietje toevlucht hoeft te zoeken tot al te commerciële activiteiten. Daar helpt cachet bij. Bovendien: veel dichters gaan later ook proza schrijven.51 Hij noemt Tomas Lieske als voorbeeld; Lieske debuteerde als dichter bij Querido en is inmiddels een succesvolle romancier. Kuijper geeft toe dat dit een van de belangrijkste redenen is om poëzie uit te geven, het poëziefonds van Querido is in zijn geheel verliesgevend.52 In een ander interview relativeert hij dit: bij Querido hoeft er `zuiver op de technische kosten gelet'53 niets bij. `Bovendien vergt poëzie relatief weinig redactionele arbeid.'54 Ary Langbroek besluit dat er maximaal negen nieuwe Nederlandse poëziebundels per jaar mogen verschijnen.55 In de onderzochte periode geeft Querido 254 poëziebundels uit, wat neerkomt op dertien bundels per jaar. Dit is inclusief vertaalde poëzie en verzamelbundels. 49 Interview M. Asscher, 18 juli o J. van Casteren, 'Phoenix tussen de patrijzen', in: Poeztekrant 27 (2003) 3, Van Casteren, 'Phoenix tussen de patrijzen', Idem. S3 Jan Kuijper geciteerd door Peter Nijssen, `Status of niet je tracht er toch aan te verdienen', in: Boekblad 19i , Idem, 55 A.L. Sótemann, Querido van 1915 tot Een tutgeveni. Amsterdam 1990, 1o8.

169 I ^ 1 1 Samen sterker? Ltteratre uttgevenjen bennen concerns 167 Nederlands Vertaald 1986 la ^ 12 3 l0 ^ a 0 < z 0 Poëzie nieuwe uitgaven, Querido n ; t 7, n ' '..' n -^ I -1-,I 1 I M. I. - ^, l ` r ^^^ I \ ^ 4 ^ - '1'111, ^ a - - Nederlands n- - - Vertaald ^ r^ n ^, 1,,:. 1.. 'f,. r,11 ^ 1.-I WI Figuur 2: Poezie nieuwe uitgaven, Querido Bron: Bnnkman's cumulatieve catalogus Aanvankelijk schommelt het aantal Nederlandse bundels tussen de acht en zestien per jaar, maar vanaf 2000 blijft dit aantal zeer constant op twaalf á dertien titels per jaar, met uitzondering van 2004 toen maar acht titels verschenen. Vertaalde poëzie speelt geen rol van betekenis. In de periode beslaat poëzie een derde van het Nederlandse fictiefonds. Het aandeel poëzie blijkt in de periode zelfs meer dan 4o procent te zijn. Dit hoge aandeel is zeer opmerkelijk, aangezien poëzie over het algemeen financieel weinig oplevert % % % % Aandeel poëzie van nieuwe uitgaven Nederlandse fictie, Querido % % 1992 zi% % % % % % % % % % % % % 5o%- 45% 40% % zo% 15% 1D% ^ /,, ^ ^\ ^ \, \, ^! r ^ 4(, ^,\ r / \ / ^v r^ ^l * ^ 5% ^ I I I I 1 I I I I I I I I I p(p^ p^ r+ N M d' pv^^ fp^^ 0p0^.+ q ^ q ^ ^ ^ ^ ^ q ^ R R ^. f R \ ^ I I '+ N M c} Up1 ^ ^ ^ S N Figuur 3: Aandeel poezie van nieuwe uitgaven Nederlandse fictie, Querido Bron: Bnnkman's cumulatieve catalogus %

170 168 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Volgens jan Kuijper zijn debutanten bij Querido sterk in de minderheid,5 6 en dat wordt bevestigd door onderstaande analyse. In de periode zijn negen dichters gedebuteerd die in deze periode drie of meer bundels hebben uitgebracht: Debuut Auteur Bundels 1987 Robert Anker ( 1946) Tomas Lieske ( 1942) Maria van Daalen (195o) Georgina Sanders (1921) Chris Honingh (1951) Lucas Husgen (1960) Margareet Schouwenaar ( 1955) Henk Waal ( 1964) Astrid Lampe ( 1955) 3 Figuur 4. Debuterende dichters die drie of meer bundels hebben gepubliceerd, Querido Bron. Brinkman's cumulatieve catalogus De dichters die na 1997 zijn gedebuteerd, hebben nog geen drie bundels gepubliceerd en laat ik daarom buiten beschouwing. Het valt op dat de meeste debutanten van Querido rond de veertig zijn, wat in vergelijking met andere uitgeverijen vrij oud is. In de periode is een groot aantal dichtbundels verschenen van dichters die vaak al sinds de jaren zestig door Querido worden uitgegeven: J. Bernlef, Elisabeth Eybers, Jacques Hamelink, C.O. Jellema, Gerrit Kouwenaar, Wiel Kusters, Leonard Nolens, Toon Tellegen en Leo Vroman. Kusters en Tellegen zijn van hen de meest recente debutanten, respectievelijk in 1978 en Dit brengt de kwetsbaarheid van het poëziefonds aan het licht: Querido is nog steeds voor een groot deel afhankelijk van dichters die de komende tien of twintig jaar hun laatste werk zullen uitbrengen. Dat een overleden dichter goed kan verkopen, blijkt uit het feit dat Verzameldegedichten van Gerrit Achterberg in de onderzochte periode vaak wordt herdrukt. Kuijper bevestigt dit: `Alleen aan de dooien verdienen we echt (...) Wanneer dichters dood gaan krijgje een scheiding van bokken en schapen.'s7 Het is echter de vraag of het verzameld werk van de overleden dichters bij Querido zal verschijnen. De verzamelde gedichten van Achterberg worden nu door Athenaeum-Polak & Van Gennep uitgegeven. Voor Querido lijkt de interne subsidiëring dus nog steeds te bestaan. Hoewel het lucratieve jeugdboekenfonds op eigen benen staat, maakt het nog steeds deel uit van de 56 Van Casteren, 'Phoenix tussen de patrijzen', 40. S7 Kuijper geciteerd door Nissen, `Status of nietje tracht er toch aan te verdienen', 12.

171 ' ^, ^ ^ Samen sterker? Literaire uttgevertjen binnen concerns 169 Querido-holding en kan, indien nodig, financiële ondersteuning bieden aan het fonds van Querido. Het poëziefonds van Meulenhoff Meulenhoff is een van de belangrijkste poortwachters van vertaalde poëzie. In de periode geeft zij 78 vertaalde en 130 Nederlandse poëziebundels uit. Wouter Tieges, redacteur van Meulenhoff; geeft in een interview in 1991 aan dat er soms welf loo.000 per jaar op poëzie wordt toegelegd.58 Toch zijn er ook successen: van de eerste twee bundels van Nobelprijswinnares Wislawa Szymborska werden meer dan dertigduizend exemplaren verkocht.59 Meulenhoff neemt haar taak als poortwachter van vertaalde poëzie dus uiterst serieus. Zij profileert zich als zodanig met bundels als Spiegel van de Franse poëzie van de elfde eeuw tot heden.6 Hiernaast maakt Meulenhoff zich sterk voor Nederlandse poëzie. Het lijkt echter niet waarschijnlijk dat er na de fusie met PCM nog veel dichtbundels zullen worden uitgeven; Meulenhoff moet immers voldoen aan de strenge rendementseisen die het concern aan haar stelt. In de praktijk zien we dat het aantal bundels toch rond de tien per jaar blijft liggen. Nederlands Vertaald Poezie nieuwe uitgaven Meulenhoff Nederlands n- - - Vertaald r i; n,í P,,,^ ^ 111\ 111 II, ^,, \ ^ ^ - ^i I ^ ; ; It ^^ ^ Ir- ^, % ',,i'. n, 4 \^.' ^ ^ ^^.,.., II. n. i,,,,,,,,,,,,,,, i, i 1, ^tsf_t rg i,f'!'!kl!ls 8 ilk Figuur 5: Poèzie nieuwe uitgaven, Meulenhoff Bron: Bnnkman's cumulatieve catalogus 4 58 Idem. 59 E. van Eeden Literaire smaakmakers. Uitgevers en hunfavonete boeken. Amsterdam woo, 143-6o Ph. Ingelse, Spiegel van de Franse poezie van de elfde eeuw tot heden. Amsterdam 2004.

172 170 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Opvallend is dat vanaf 2001 het aantal vertaalde bundels beperkt blijft tot maximaal drie per jaar. In 2005 verschijnt er zelfs geen enkele vertaalde bundel. Het verdwijnen van de vertaalde poëzie is ook terug te zien in het geringe aantal nieuwe uitgaven onder de titel De Spiegel van de (...) poëzie in de periode Hieruit zou de invloed van het PcM-concern - dat hoge rendementseisen stelt met als gevolg dat dure vertaalde poëzie niet langer wordt uitgegeven - kunnen blijken. Maarten Asscher noemt de uitgaven in de serie De Spiegel van de (...) poëzie `een manier om het poëzieprogramma een aantal boegbeelden te verschaffen'. 61 Door het werken met goede vertalers kreeg Meulenhoff tips voor nieuwe buitenlandse dichters. Bovendien maakten de `Spiegels' weer nieuwe bloemlezingen en acties met de boekhandel mogelijk.62 Opmerkelijk is dat het aandeel Nederlandse poëzie sterk stijgt vanaf Poëzieredacteur Marc Kregting heeft daar een verklaring voor: Meulenhoff kondigde na de clash in het najaar van 2001 en plein publique aan meer dan ooit poëzie uit te geven. In de krant had namelijk gestaan dat we een puur op winstbejag beluste uitgeverij waren; niet dat dat klopte, maar het stond in de krant en dan is het altijd waar en dan schijn je daar iets tegenover [te] moeten stellen. Poëzie dus.63 Van de twaalf dichtbundels die in 2002 verschijnen, zijn er acht van de hand van dichters die niet eerder bij Meulenhoff publiceerden, onder wie twee debutanten. In hoeverre Meulenhoffer in de periode in is geslaagd nieuwe Nederlandse dichters aan te trekken die inmiddels een oeuvre van drie of meer werken hebben opgebouwd, blijkt uit figuur 6. Debuut Auteur Bundels 1988 Arjan Duinker (1956) K. Michel ( 1958) Piet Gerbrandy ( 1958) 4 Figuur 6: Debuterende dichters die meer dan drie bundels hebben gepubliceerd, Meulenhoff Bron: Bnnkman's cumulatieve catalogus Het aantal debutanten blijkt gering en bovendien hebben zij inmiddels alle drie onderdak gevonden bij andere uitgeverijen. Dit biedt weinig stabiliteit voor de toekomst van het poëziefonds. In hoeverre de dichters die na zijn gedebuteerd een substantiële bijdrage zullen leveren aan het fonds is op dit moment nog niet te overzien. 61 Interview M. Asscher, 18 juli z Idem. 63 M. Kregting geciteerd door Van Gasteren, `Meer het sloperstype. Marc Kregting van uitgeverij Meulenhoff, in. Poeziekrant 27 (2003) 4, 46.

173 Samen sterker? Ltteratre uttgevert^en binnen concerns 171 Van de dichters die al voor 1986 deel uitmaakten van het Meulenhoff fonds en hier een grote bijdrage aan leverden, is ook een groot aantal - onder wie H.C. ten Berge, Breyten Breytenbach, Huub Beurskens en Stefan Hertmans - overgestapt naar andere uitgeverijen. Voor Meulenhoffkan worden geconcludeerd dat de interne subsidie inderdaad niet meer lijkt te bestaan. Sinds de verhuizing van het populaire sciencefictionfonds, dat jaarlijks goed was voor een groot aantal nieuwe titels en herdrukken, naar De Boekerij in 2001 is Meulenhoffeen belangrijke en stabiele inkomstenbron kwijtgeraakt. Als gevolg hiervan verdwijnt het kostbare, maar prestigieuze fondsonderdeel vertaalde poëzie.. Queri o: oeuvreauteurs Querido profileert zich als een uitgeverij die geen boeken uitgeeft, maar auteurs. De uitgeverij streeft ernaar de auteur het gevoel te geven dat de uitgever zich bij zijn werk betrokken weet. 64 Dat deze methode werkt, blijkt uit het grote aantal langlopende oeuvres in het fonds. De meeste auteurs met grote oeuvres (meer dan tien nieuwe titels in de onderzochte periode) zijn in de jaren zestig of zelfs nog eerder gedebuteerd. Debuut Aantal titels Elisabeth Eybers ( ) Hella S. Haasse (1918) Leo Vroman (1915) F.L. Bastet (1926) Willem van Toom (1935) J. Bernlef ( 1937) Willem Brakman ( ) Gerrit Krol (1934) K. Schippers (1936) Wiel Kusters ( 1947) Leonard Nolens (1947) Doeschka Meijsing ( 1947) Robert Anker ( 1946) Tomas Lieske (1943) Figuur 7: Oeuvreauteurs (Volwassen) tien of meer nieuwe uitgaven, Querido Bron: Bnnkman's cumulatteve catalogus 64 Sotemann, Quench) van 1915 tot 199o, 138.

174 172 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) In figuur 7 zijn de kinderboekenauteurs buiten beschouwing gelaten. In totaal hebben genoemde auteurs 222 van de 831 tussen 1986 en 2006 verschenen Nederlandse romans geschreven: meer dan een kwart van alle Nederlandse romans die bij Querido zijn verschenen in de onderzochte periode. Het vermoeden dat auteurs met een omvangrijk en langlopend oeuvre economisch succes hebben, blijkt voor Querido slechts in geringe mate op te gaan. Van slechts twee auteurs is in de onderzochte periode een groot aantal werken herdrukt: Hella Haasse en J. Bernlef: Vroeg werk van Haasse wordt nog altijd herdrukt,65 maar later werk had eveneens succes: Heren van de thee (1992) werd in tien jaar tijd 47 keer herdrukt. Bernlef brak pas twintig jaar na zijn debuut door bij het grote publiek met Hersenschimmen (1984), dat in 2008 voor de 47ste keer werd herdrukt. De romans die Bernlef na Hersenschimmen schrijft zijn alle commercieel succesvol, in tegenstelling tot zijn poëzie en essays die slechts in beperkte kring gelezen worden. Figuur 8: Bernlef, Hersenschimmen. Amsterdam: Querido, Een verklaring voor het feit dat de andere auteurs weinig worden herdrukt, is dat een aantal van hen poëzie en essays schrijft, zoals Eybers, Nolens, Krol, Van Toom en Vroman. Deze auteurs bepalen voor een belangrijk deel het prestige van de uitgeverij. Het stemt somber dat maar twee van deze `veelschrijvers' economisch succes hebben. De twee nieuwste auteurs met een omvangrijk oeuvre, Tomas Lieske en Robert Anker, zijn echter beiden succesvol met hun laatste romans. Hierbij moet wel worden opgemerkt 65 Oeroeg (1948) beleefde in 2003 de 45ste druk.

175 Samen sterker? Literaire utt8evert^en binnen concerns 173 Figuur 9. Thomas Rosenboom, Publieke werken. Amsterdam: Querido, 2004^5 dat zij al twintig jaar publiceren bij Querido, aanvankelijk dichtbundels maar de laatste jaren ook proza. Hiernaast zijn er natuurlijk nog een aantal nieuwe auteurs die tussen nog geen tien titels hebben gepubliceerd maar wel zeer belangrijk zijn voor de uitgeverij, zowel in cultureel als in economisch opzicht. A.F.Th. van der Heijden en Thomas Rosenboom zijn beiden bestsellerauteurs en laureaten van de belangrijkste literaire prijzen. Het werk van F. Springer kent eveneens een aanzienlijke oplage en is bekroond met verschillende literaire prijzen. Toch zijn er in de onderzochte periode ook auteurs vertrokken bij Querido. Behalve dat het niet langer taboe is om over te stappen naar een andere uitgeverij spelen de ontwikkelingen binnen de uitgeverij mogelijk ook een rol. Het personeelsbestand van Querido heeft de laatste jaren relatief veel veranderingen ondergaan, waardoor de schrijvers hun vaste redacteur of uitgever missen. Bovendien bestaat het acquisitievermogen voornamelijk uit oudere auteurs, waardoor de uitgeverij meer moeite zal hebben jonge schrijvers te werven en aan boord te houden. Volgens Ary Langbroek is het ontbreken van jongere auteurs in het fonds `geen bewuste keuze. Het kwam doordat er te weinig op ons pad kwam dat we wilden uitgeven.'66 66 Interview A. Langbroek, 12 juli 2006.

176 174 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) De auteurs met grote oeuvres zijn bij Querido minder succesvol dan verwacht. Dit komt doordat een groot deel van deze auteurs hoofdzakelijk poëzie of essays schrijft. De uitgeverij ontleent veel prestige aan deze auteurs, maar wordt in economisch opzicht niet veel wijzer van hen. Querido heeft vier echte bestsellerauteurs: Hella S. Haasse, J. Bernlef, A.F.Th. van der Heijden en Thomas Rosenboom. De uitgeverij is dus voor een belangrijk deel afhankelijk van een klein aantal auteurs. Meulenhof f: oeuvreauteurs Meulenhoffheeft zowel Nederlandse als vertaalde auteurs met een groot oeuvre in haar fonds. Allereerst zal ik de Nederlandse auteurs behandelen. De auteurs met een groot oeuvre zijn aanmerkelijk jonger dan die van Querido. Terwijl de meeste Queridoauteurs al voor de jaren zeventig debuteerden, publiceert het merendeel van de Meulenhoff-auteurs zijn eerste boek in de jaren zeventig en tachtig. Er kan dus worden geconcludeerd dat Meulenhoffin deze periode over meer acquisitievermogen beschikte dan Querido. Bijna de helft van deze auteurs is Tilly Hermans gevolgd naar Augustus. Jan Siebelink, Kees Ouwens en Stefan Hertmans stapten over naar andere uitgeverijen. Nadat in 2004 bekend werd gemaakt dat Meulenhoffzou fuseren met Prometheus en een groot deel van het Meulenhoff personeel boventallig zou worden verklaard, heerste er een dusdanig grote onzekerheid dat een nieuwe uittocht van redacteurs en auteurs op gang kwam. Ook H.C. ten Berge, Huub Beurskens en Maarten Biesheuvel, die al meer dan 2 5 jaar hun werk bij Meulenhoffpubliceerden, keerden de uitgeverij de rug toe. Hoewel de fusie met Prometheus uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden, is dit voor veel auteurs de spreekwoordelijke druppel geweest. Opvallend is dat alle bestsellerauteurs die in de jaren tachtig en negentig debuteerden - Adriaan van Dis, Carolijn Visser, Nelleke Noordervliet, Oek de Jong, Marcel Mëring en Lieve Joris - zijn overgestapt naar Augustus. Auteur Debuut Aantal titels Hubert Lampo ( ) Kees Ouwens ( ) Rudy Kousbroek (1929) Huub Beurskens ( 1950) Jan Siebelink ( 193 8) Stefan Hertmans (1951) Carolijn Visser (1956) Adriaan van Dis (1946) Figuur 10: Oeuvreauteurs (Nederlands) nen of meer nieuwe uitgaven, Meulenhoff Bron: Bnnkman's cumulatieve catalogus

177 Samen sterker? Literaire uitgevenjen binnen concerns 175 Hoewel de auteurs dus jonger zijn dan bij Querido treedt ook bij Meulenhoff vergrijzing op. Het merendeel van de herdrukken komt voor rekening van auteurs die in de jaren zeventig of zelfs nog eerder hun grootste successen behaalden: Bertus Aafjes, Renate Rubinstein en Jan Wolkers. De jongere auteurs, onder wie Adriaan van Dis en Nelleke Noordervliet, worden ook vaak herdrukt, maar hun oeuvre is in de onderzochte periode nog niet zo omvangrijk als dat van de oudere auteurs, wat verklaart waarom zij vaker herdrukt worden. De meeste buitenlandse bestsellerauteurs maken vanaf 1993 deel uit van het sciencefictionfonds Meulenhoff M. Omdat de auteurs uit dit fonds zeer regelmatig nieuw werk uitbrengen, was de uitgeverij ieder jaar verzekerd van een aantal goedlopende titels waar de moeilijker verkoopbare genres, zoals poëzie en essays, mee konden worden gefinancierd. Nu deze belangrijke inkomstenbron is weggevallen, is het bijna onvermijdelijk dat wordt bezuinigd op deze genres. Dit is terug te zien in een daling van het aantal vertaalde dichtbundels. Auteur Debuut Aantal titels Federico Garcia Lorca ( ) Primo Levi ( ) Philip Roth ( 1933) Mario Vargas Llosa (1936) Amos Oz (1939) Lisa Saint Aubin de Teran (1953) Figuur 11: Oeuvreauteurs (vertaald) nen of meer nieuwe uitgaven, Meulenhoff Bron: Bnnkman's cumulatieve catalogus Niet alleen Nederlandse auteurs zijn opgestapt, sinds 2005 heeft ook een aantal buitenlandse auteurs Meulenhoff de rug toegekeerd. Bestsellerauteurs Amos Oz en Philip Roth stapten beiden over naar De Bezige Bij. De Zuid-Afrikaanse Breytenbach koos voor Podium omdat hij lange tijd geen belangstelling voor zijn werk ondervond. 67 Volgens Maarten Asscher verwaarloost Meulenhoff haar backlist: `Men wil zich natuurlijk ook enigszins afzetten tegen het verleden om een clean break te maken (...). Maar jammer is dat ze (...) een heleboel waardevols en verkoopbaars uit het zicht laten verdwijnen.'68 Gabriel Garcia Márquez is de succesvolste auteur in het vertaalde fonds. 69 In 1982 ontving hij de Nobelprijs voor de Literatuur, zoals ook het geval is met een groot aantal andere auteurs uit het vertaalde fonds, onder wie Giinter Grass (1999) en Kenzaburo 0ë (1994). Annette Portegies weet succesvol gebruik te maken van deze backlist en start in 2004 de Nobelprijsbibliotheek. Lezers van de Volkskrant krijgen korting bij aanschaf van 67 H. van der Klis, `Breytenbach naar Podium', in. Boekblad, 18 mei Interview M. Asscher, 18 Juli Honderdaar eenzaamheid beleefde in de 58ste druk.

178 176 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) deze titels en in de krant wordt in het redactioneel commentaar ruimschoots aandacht besteed aan deze boeken. Deze methode blijkt te werken: in tien weken tijd worden meer dan exemplaren van de tien titels uit de Nobelprijsbibliotheek verkocht 7 De laatste jaren zijn er weinig succesvolle buitenlandse auteurs bijgekomen. Hoewel in de jaren negentig schrijvers als Yann Martel en Douglas Coupland zijn aangetrokken, behaalden zij hun grootste successen bij andere uitgeverijen 71 Meulenhoff heeft de afgelopen tien jaar dus vrijwel al haar auteurs met een groot oeuvre zien vertrekken naar andere uitgeverijen. De enige echte bestsellerauteur anno 2006 is Gabriel Garcia Márquez. Meulenhoffzal tijd nodig hebben om haar acquisitievermogen weer op te bouwen. De onrust van de afgelopen jaren, met de personeelswisselingen en het overstappen van binnen- en buitenlandse auteurs, zal het aantrekken van nieuwe buitenlandse auteurs niet vergemakkelijken. Conclusie Op basis van de fondsanalyse kan worden geconcludeerd dat interne subsidiëring binnen het wpg-concern nog steeds een gangbare praktijk is. Poëzie, een genre dat grotendeels afhankelijk is van deze subsidie, is voor Querido zelfs een steeds belangrijker fondsonderdeel geworden. In de periode bestond maar liefst 4o procent van de nieuwe Nederlandse fictie uit poëzie. Querido weet haar auteurs goed te binden: velen van hen zijn al in de jaren zestig, of zelfs nog eerder, gedebuteerd. De auteurs met een omvangrijk oeuvre zijn echter minder succesvol dan verwacht; de verklaring hiervoor is dat een groot deel van hen voornamelijk poëzie of essays schrijft. Hoewel deze auteurs de uitgeverij veel prestige verschaffen, dragen zij in economisch opzicht weinig bij aan het voortbestaan van de uitgeverij. De continuïteit op lange termijn is dus onvoldoende gewaarborgd omdat Querido economisch afhankelijk is van een klein aantal bestsellerauteurs. Bij Meulenhoff, dat een van de belangrijkste poortwachters was voor vertaalde poëzie, verdwijnt dit genre echter onder PCM. Vanaf 2001 blijft het aantal vertaalde poëziebundels beperkt tot maximaal drie per jaar, en in verschijnt er zelfs geen enkele vertaalde bundel. Dat de uitgeverij er aanvankelijk wel in slaagde vertaalde poëzie uit te geven en tegelijk aan de hoge rendementseisen te voldoen, was te danken aan de inkomsten uit onder meer het pockethuis, de distributie in Vlaanderen en het imprint Meulenhoff*M. Wanneer de concerntop besluit deze commerciële onderdelen weg te halen, verdwijnt hiermee een belangrijke vaste inkomstenbron. In de jaren volgend op de fusie met PCM keren bovendien vrijwel alle succesvolle auteurs met een groot oeuvre de uitgeverij de rug toe. Hierdoor verliest Meulenhoffveel van haar acquisitievermogen. 70 Interview van de auteur met A Portegies, mph Interview M Asscher, 18Jul' 2006.

179 Samen sterker? Literaire uttgevenjen binnen concerns 177 honderd jaar eenzaamheid Figuur 12 Gabriel Garcia Márquez, Honderdwar eenzaamheid. Amsterdam Meulenhoff, De vraag `Samen sterker?' kan voor Querido bevestigend worden beantwoord. Dankzij de ondersteunende rol van WPG is de continuïteit van deze uitgeverij gewaarborgd. De uitgever draagt de volledige verantwoordelijkheid voor het fondsbeleid en kan ook minder winstgevende, maar literair hoogstaande genres uitgeven. Deze werkwijze is mogelijk omdat WPG geen externe aandeelhouders heeft en dus niet aan strenge rendementseisen hoeft te voldoen. Naast de zelfstandige positie van de uitgeverij draagt ook het gerichte acquisitiebeleid van WPG bij tot de succesvolle samenwerking. Querido vervult voor WPG een belangrijke bijdrage aan de missie om een zo breed mogelijk aanbod van culturele en educatieve boeken en weekbladen te bieden. Voor Meulenhoff moet het antwoord op de vraag `Samen sterker?' ontkennend luiden. De verwachtingen die zowel Meulenhoff als het concern koesterde ten aanzien van het samengaan zijn niet uitgekomen. De Perscombinatie hoopte door de overname van literaire uitgeverijen de tegenvallende advertentie-inkomsten van de dagbladen te compenseren. De onrealistische rendementseisen die PCM stelde aan de uitgeverijen werden echter niet gehaald. Hierdoor greep de concerntop verschillende malen in bij Meulenhoff. De uitgeverij had dus niet langer zeggenschap over haar fonds. Zo kon het gebeuren dat succesvolle fondsonderdelen bij andere uitgeverijen werden ondergebracht en dat cultureel hoogstaande genres verdwenen. Deze veranderingen plus de onrust die alle geruchten over fusies veroorzaakten, leidden ertoe dat een groot deel van de medewerkers en auteurs de uitgeverij heeft verlaten.

180 178 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Annette Portegies geeft een plausibele verklaring voor het falen van het PcM-beleid: De directie heeft plannen gemaakt (...) vanuit de vooronderstelling dat PCM, en dus ook Meulenhoff, handelt in bedrukt papier. Die vooronderstelling is echter zeer onjuist: een uitgeverij handelt niet in bedrukt papier, maar exploiteert het geestelijk eigendom van derden, het geestelijk eigendom van wetenschappers, journalisten, dichters en romanciers dus. Wie dat vergeet, vergeet waar het in de uitgeverij eigenlijk om draait 72 In hoeverre een samenwerking tussen een literaire uitgeverij en een concern succesvol kan zijn, hangt dus af van de doelstelling van het concern. Een concern als wpg heeft een puur facilitair karakter en laat de uitgeverijen zelfstandig functioneren. Hierdoor blijft de continuïteit van de uitgeverijen verzekerd en is het aan de uitgeverij om de kwaliteit en diversiteit van de literatuur te waarborgen. Als een concern echter ingrijpt in het fonds van een uitgeverij, zoals PCM dat deed bij Meulenhoff, kan dit verstrekkende gevolgen hebben: medewerkers en auteurs vertrekken en bepaalde fondsonderdelen kunnen verdwijnen. Deze gang van zaken bevestigt de negatieve kijk op concerns: ze kunnen de kwaliteit en diversiteit van literatuur in gevaar brengen. Als concern en literaire uitgeverij elkaar versterken in hun doelstelling kan samenwerking succesvol zijn. Wanneer de doelstellingen echter te ver uit elkaar liggen ofde verwachtingen onrealistisch zijn, kan de uitgeverij beter naar een andere partner uitkijken. 72 Interview A. Portegies, io 2006.

181 Steven Van Impe Pronto: een ontologie voor het onderzoek van herkomstmerken In deze bijdrage wordt een instrument voorgesteld voor de digitale ontsluiting van herkomstmerken.' Herkomstmerken ofprovenances zijn al die gegevens in een exemplaar van een boek die ons, al dan niet rechtstreeks, inlichten over vorige eigenaars. Ruimer genomen gaat het om alle administratieve tekens, van welke vorm ook, die in een boek zijn aangebracht. Notities over de inhoud van het boek (zoals marginalia, onderstrepingen en inhoudelijke notities) horen dus niet bij de herkomstmerken. Externe gegevens, zoals opmerkingen in catalogi, schenkingsregisters of het administratieve archief van bibliotheken rekenen we hier ook niet tot de herkomstmerken. Dergelijke zaken kunnen wel worden gebruikt in het herkomstonderzoek, hoewel ze meer aansluiten bij het onderzoek naar de huidige bibliotheekcollecties en naar de acquisitiepolitiek van instellingen. In dit artikel wordt eerst ingegaan op de vraag waarom we herkomsten van boeken zouden gaan onderzoeken. Vervolgens wordt een aantal voorbeelden gegeven van bestaande projecten rond herkomstonderzoek. Ten slotte beschrijven we de provenanceontologie Pronto, en geven we een voorbeeld. Nut en context van herkomstonderzoek Zolang er boekenliefhebbers hebben bestaan, is er onderzoek geweest naar de herkomst van boeken. Verzamelaars en instellingen willen immers graag pronken met exemplaren die hebben toebehoord aan belangrijke personen. Bibliotheken houden al sinds jaar en dag schenkingsregisters bij en publiceren graag over omvangrijke schenkingen, in de hoop op die manier nieuwe mecenassen aan te trekken. 2 Vanaf de late achttiende 1 Deze bijdrage is deels gebaseerd op een paper voor het vak 'Documentarchivenngssystemen' in het kader van de opleiding Informatie- en Bibliotheekwetenschap aan de Universiteit Antwerpen. Het ontologisch schema werd eerder voorgesteld in S. Van Impe, 'Een standaard voor de ontsluiting van herkomstmerken', in. E De Smet (red.), Conferentie Informatiewetenschap 18 november Conferentieprogramma & -bijdragen. Antwerpen 2005 (geen paginering). Ik dank Kees van der Meer voor zijn aanmoediging om deze paper verder uit te werken, en Goran Proot voor zijn begeleiding. Renaud Adam en Pierre Delsaerdt lazen vroegere versies en gaven nuttige suggesties. 2 Dat was bijvoorbeeld het doel van Aubertus Miraeus' catalogus van de Antwerpse Stadsbibliotheek, waarin de voornaamste schenkers werden opgenomen Bibliotheca Antverpianae pnmordia Antverpix. apud Davidem Martinium, 1609.

182 180 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) eeuw komt het verzamelen van ex librissen voor, een praktijk die voor het herkomstonderzoek echter eerder nadelige gevolgen heeft gehad, omdat verzamelaars vaak het ex libris uit het boek verwijderden.3 f Figuur i. Aubertus Miraeus, Bibltotheca Antverptanae pnmordta Antverpix apud Davidem Martinium, eerste gedrukte catalogus van de Antwerpse Stadsbibliotheek, waarin niet alleen de titels zijn vermeld, maar ook de namen van de schenkers van boeken (Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen. B 11514) 3 Een vroeg voorbeeld is de Antwerpse bibliothecaris, archivaris en bibliofiel Frederik Verachter ( o), die in de periode twee kleine verzamelingen samenstelde met ex librissen, nu bewaard in de Antwerpse Stadsbibliotheek. Zie: N. Moermans, `Ex-libris,' in. Zachtbaar zeldzaam. Hoogtepunten uit de Antwerpse Stadsbibliotheek Antwerpen 2005,

183 Pronto: een ontologte voor het onderzoek van herkomstmerken 181 Dit herkomstonderzoek gebeurde echter nooit erg systematisch en met de opkomst van de analytische bibliografie verdwenen exemplaargebonden gegevens meer naar de achtergrond, ten voordele van de universele kenmerken van de 'ideal copy'. Ook in moderne geautomatiseerde bibliotheekcatalogi werkt dit nog door. Wanneer bibliotheken samenwerken, wordt slechts één exemplaar analytisch beschreven, waarna bijkomende exemplaren aan de beschrijving gekoppeld kunnen worden: het gaat toch om hetzelfde boek. Pas in de laatste decennia is er opnieuw aandacht gekomen voor de eigenschappen die een exemplaar van een boek uniek maken. Dat gebeurde onder invloed van nieuwe onderzoekspistes in twee verwante wetenschappelijke disciplines. De aandacht in het literair-wetenschappelijke onderzoek verschoof (of verruimde) van de auteur naar de lezer van teksten. Ongeveer tegelijkertijd begonnen cultuurhistorici meer belangstelling te tonen voor de materiële cultuur van het verleden. Een van de aspecten die daarbij onderzocht worden, is het bezit van boeken, cultuurdragers bij uitstek. Deze nieuwe onderzoeksdomeinen stellen onderzoekers echter voor nieuwe problemen. Het is duister lezen in andermans boeken, luidt de oude spreuk. Veelzeggend is het besluit van Joost Kloek op het einde van de congresbundel Bladeren in andermans hoofd: `Ongeveer alles wat vroeger eenvoudig en vanzelfsprekend leek, blijkt nu complex en problematisch.'4 Zijn de bronnen voor het leesonderzoek uitermate beperkt, voor het boekenbezit zijn er meer beschikbaar. Een belangrijk brontype voor dit onderzoek zijn catalogi van boekveilingen. Het door Bert van Selm geïnitieerde project Book Sales Catalogues of the Dutch Republic, toont aan dat er daar in elk geval geen tekort aan is.5 Toch hebben ook boekveilingcatalogi hun nadelen. Zo informeren veilingen van bibliotheken ons alleen maar over het boekenbezit van de intellectuele en culturele elite (de `verzamelaars'), terwijl de cultuurhistoricus vandaag ook - of zelfs vooral - geïnteresseerd is in het beperkte stapeltje boeken van de gewone man of vrouw. Dat stapeltje boeken is soms wel terug te vinden in boedelinventarissen, maar de identificatie van boeken is bij deze bron nog problematischer dan bij veilingcatalogi.6 Het vruchtbaarste onderzoek gebeurt natuurlijk wanneer verschillende brontypes gecombineerd kunnen worden. Een schoolvoorbeeld daarvan is de reconstructie van de bibliotheek van Rubens door Prosper Arents, die van 1946 tot zijn dood in 1984 op basis van alle mogelijke informatie het boekenbezit van de meesterschilder onderzocht. Belangrijke bronnen daarbij waren de rekeningen van de Officina Plantiniana, de briefwisseling van Rubens en de catalogi van de bibliotheken van Filips en Albert Rubens. Slechts één werk heeft een herkomstmerk dat naar Rubens verwijst, maar dat niet door de schilder zelf geschreven werd.7andere voorbeelden van onderzoek naar boekbezit- 4 J. Kloek, `Synthese en slotbeschouwing,' in: Th. Bijvoet e.a. (red.), Bladeren in andermans hoofd Over lezers en leescultuur Nijmegen 1996, B. van Selm, JA. Gruys (ed ) Book sales catalogues of the Dutch Republic, on microfiche. Leiden, (currens). 6 M. van Otegem, `Omweg of dwaalspoor De bruikbaarheid van boedelinventarissen voor onderzoek naar boekenbezit in de zeventiende eeuw,' in. Theoretische geschiedenis z6 (1999), 78-87, J. de Kruif, "`En nog enige boeken van weinig waarde". Boeken in Haagse boedelinventarissen halverwege de 18e eeuw,' in: Holland z6 ( 1994), P. Arents, De bibliotheek van Pieter Pauwel Rubens Een reconstructie. Antwerpen 2001 (De Gulden Passer 78-79).

184 182 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) ters, boekenkopers en boekenlezers zijn te vinden in het onderzoek van Han Brouwer naar de klanten van boekverkopers in Zwolle, van Pierre Delsaerdt over het boekenbezit van enkele Leuvense professoren, van bizet Duyvendak over de leden van het Haags Damesleesmuseum.8 Geen enkele van deze studies maakte uitgebreid gebruik van herkomstonderzoek. Dat is ook gemakkelijk te verklaren: er zijn namelijk nauwelijks of geen instrumenten beschikbaar voor dit soort onderzoek. Er is in de Nederlanden natuurlijk al wel regelf matig aan herkomstonderzoek gedaan. Meestal richtte het zich dan op de handschri ten en incunabelen, en vertrok de onderzoeker vanuit het hedendaagse bezit van een bepaalde instelling. Zo hebben veel gedrukte catalogi tegenwoordig ook een index op provenances. Maar systematisch onderzoek op basis van deze bron is er nauwelijks geweest. Af en toe proberen historici het oude boekenbezit van een verzamelaar of instelling te reconstrueren, meestal op basis van eerder toevallig opgemerkte herkomstmerken.9 Van Peteghem en Machiels ondernamen een verdienstelijke poging om het vroege boekenbezit van enkele kloosters te reconstrueren op basis van gepubliceerde incunabelcatalogi met provenancegegevens. 10 Dat de onderzoekers zich op de incunabelen richtten had niet alleen te maken met de periodisering van hun vraagstelling, maar ook met het feit dat provenancegegevens meestal enkel beschikbaar zijn in catalogi van boeken die voor 1501 gedrukt zijn. Door enkel het incunabelbezit te bestuderen, wordt ook voorbijgegaan aan het feit dat boeken uit de vijftiende eeuw pas veel later in de bestudeerde verzamelingen terechtgekomen kunnen zijn. Een systematisch onderzoek met een groot aantal gegevens kan ons trouwens veel meer leren dan louter wie welke boeken in bezit had. Een beter inzicht in de manier waarop eigenaars met hun boeken omgingen kan ons misschien ook het een en ander leren over hoe ze die boeken lazen. 11 Een databank met herkomstmerken biedt dus een bijzonder interessant instrument voor de studie van het historische boekenbezit, niet 8 H. Brouwer, Lezen en schrijven tn de provincie De boeken van Zwolse boekverkopers, Leiden 1995; P Delsaerdt, Suam qutsque bibliothecam Boekhandel en pamculter boekenbezit aan de oude Leuvense untversiteit 16de-18de eeuw. Leuven 2001, en meer specifiek: P Delsaerdt, `Ltbrt Liberti De bibliotheek van Libertus Fromondus ( ),' in. Jaarboek voor Nederlandse boelcgeschtedents 5 (1998), 27-44, L Duyvendak, `Door lezen wijder horizont' Het Haags Damesleesmuseum. Nijmegen Een overzicht van het lezersonderzoek in vogelvlucht is te vinden bij P. Delsaerdt, `De geduldige uitvoering van prometheische ambities Onderzoek naar de geschiedenis van de leescultuur in Nederland ,' in. S. van Rossem, M. De Wilde, Boel4geschtedenu in het kwadraat Context & casus. Brussel 2007, Bijvoorbeeld J. Biemans, 'The seventeenth-century Antwerp book collector Peeter Oris. New discoveries and new questions,' in. Quaerendo 18 (1988), Een interessante oefening is. H W. de Kooker, B. van Selm. Boekcultuur in de Lage Landen Bibliografie van publikaties over pamculter boekenbezit to Noord- en Zuid-Nederland, verschenen voor 1991 Utrecht 1993, waarin een overzicht wordt gegeven van Nederlandse boekbezitters, gebaseerd op gepubliceerde bronnen, monografieen en artikels Zo'n overzicht kan natuurlijk onmogelijk volledig zijn. duizenden veilingcatalogi, boedelinventarissen en herkomstmerken worden er niet in vermeld. Zie ook de recensie door P. Verkruijsse in Dokumentaal 22 (1993), io J. Machiels, P Van Peteghem, `Kan men het incunabelbezit in de Zuidnederlandse kloosterbibliotheken tot rond 1500 samenstellen op grond van de herkomstvermelding?', in: Studies over het boekenbezit en boekengebruik in de Nederlanden voor 1600 Brussel 1974,

185 Pronto: een ontologte voor het onderzoek van herkomstmerken 183 enkel van geleerden, bibliofielen, religieuze en wereldlijke instellingen, maar ook van haast anonieme parochiepriesters, vrome zusters, scholieren en handelaars. En ook al kan met zo'n databank slechts zelden een volledige bibliotheek gereconstrueerd worden, ze kan toch een nuttige aanvulling vormen op de veilingcatalogi en andere brontypes die in het onderzoek gebezigd worden. Dat men in de ons omringende landen allang doordrongen is van de voordelen van herkomstonderzoek blijkt uit het congres Books and their owners dat in 2005 door het Consortium of European Research Libraries (CERL) werd georganiseerd in Edinburgh.12 Daar werd niet zozeer stilgestaan bij het inhoudelijke onderzoek, maar wel bij de technische en praktische kanten van het onderzoek naar herkomstmerken. Het onderscheid is niet zonder belang. Herkomstonderzoek betrekt ook archivalische en documentaire bronnen en andere aanwijzingen om de voormalige eigenaar(s) van een bepaald boek of een bepaalde collectie te achterhalen. Het onderzoek naar herkomstmerken houdt zich enkel bezig met de merktekens die in een boek zijn aangebracht en die de eigenaar identificeren. Ruwweg gezegd: het ene is een historische bezigheid, het andere een bibliografische. De lopende projecten rond herkomstmerken zijn dan ook veelal een initiatief van bibliotheken, zoals ook bij bibliografische projecten (bijvoorbeeld de STCN) het geval is. De oudste traditie rond herkomstonderzoek blijkt te bestaan in Polen, waar al in de vroege twintigste eeuw werd nagedacht over onderzoek naar provenances. Vanaf 1950 werden herkomsten systematisch betrokken bij de beschrijving van oude drukken in bibliotheken. l3 De grote doorbraak voor het herkomstonderzoek kwam echter pas in het laatste decennium van de vorige eeuw. Daarbij speelde de toenemende informatisering uiteraard een grote rol. Huidige digitaliseringsprojecten Tegenwoordig gebeurt er heel wat op provenancevlak in Europa. Het is bemoedigend dat daarbij vaak wordt samengewerkt, en dat CERL een centrale rol wil spelen. Zo worden momenteel ook namen van boekeigenaars, afkomstig uit databanken van verschillende bibliotheken, toegevoegd aan de cerl-thesaurus Een generaliserend onderzoek naar boekenbezit op basis van herkomstmerken bij R. Adam, `Les marques de provenance des incunables conserve's á la Bibliothéque royale de Belgique. Essai de synthése,' in: Archief- en bibliotheekwezen in Belgte 74 (2003), Een idee van wat het nauwgezet onderzoek van één boekenverzameling kan opleveren, is te vinden bij Biemans, `The seventeenth-century Antwerp book collector Peeter Ons'. Maar ook langdurig verzamelen van eerder toevallig aangetroffen herkomstmerken kan tot heel bruikbare resultaten leiden, zie bijvoorbeeld J. Durkan, A. Ross, Early Scottish Libraries. Glasgow D. Shaw (red.), Books and their owners Provenance Information and the European cultural heritage London M. Czapnik, `Provenance research as a method for the reconstruction of historical collections', in. Shaw, Books and their owners, Een overzicht van de in de cerl-databank opgenomen autoriteitsbestanden is te vinden op cerl sub uni-goettingen.de/ct/help/authorityfilesinthect html.

186 184 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) 1 Duitsland In Duitsland werden de eerste stappen rond herkomstonderzoek gezet in de wereld van de incunabulistiek. Het thema werd in 2002 door Jurgen Weber aangekaart, 15 waarna de Arbeitsgemeinschaft Alte Drucke (AAD) van het Duitse Gemeinsame Bibliotheksverbund (GBV) op basis van een studie van `best practices' een document met aanbevelingen publiceerde: de Empfehlun8en zur Provenienzverzeichnun8.' 6 Door gebruik te maken van de gecontroleerde thesaurus T-Pro (Thesaurus der Provenienzebegriffe) kunnen de herkomstmerken structureel beschreven worden en wordt een toekomstige integratie van de verschillende databanken voorbereid. Het project wordt geleid vanuit de Herzogin Anna Amalia Bibliothek te Weimar. Op dit moment biedt die op haar website een `Provenienzportal' aan met links naar verschillende catalogi die herkomstmerken ontsluiten, met telkens een handige, uniforme overzichtspagina over de inhoud en de zoekmogelijkheden. 17 Voor een aantal bibliotheken gebeurt de ontsluiting via de centrale incunabelcatalogus INKA.18 2 Frankrijk In Frankrijk nam de Bibliothéque municipale te Lyon het voortouw. De online databank van herkomstmerken is er niet geïntegreerd in de bibliotheekcatalogus, maar er ligt wel een koppeling tussen beide databanken.'9 De databank gebruikt een beperkte gecontroleerde thesaurus van begrippen en een autoriteitsbestand voor namen van personen en instellingen, waarvan de termen overeenkomen met die van T-Pro. In Lyon heeft men ook de stap gezet om alle herkomstmerken te digitaliseren, wat erg nuttig kan zijn bij het identificeren van andere eigendomsmerken. In de Bibliothéque nationale de France werden eerder toevallig herkomstmerken genoteerd terwijl de boeken systematisch werden gecontroleerd op schade.2 3 Verenigd Koninkrijk De British Library, die al lang bekendstaat om haar uitstekende gedrukte catalogi, publiceerde in 1962 ook een catalogus van de voormalige eigenaars van haar incunabelen gedrukt in Frankrijk en de Lage Landen. Voor wiegendrukken met een andere oorsprong bestaan ongepubliceerde indices. Ook in de catalogus van boeken met annotaties werden handgeschreven herkomstmerken opgenomen. Anna Simoni nam systematisch herkomstmerken op in haar catalogus van boeken uit de Nederlanden uit 16o J. Weber, "`The copy in hand" Voraussetzungen and Ziele exemplarspezifischer Erschlie1 ung', in. Btbltotheksdtenst 36 (2002), Online beschikbaar: bibliotheksdienst zlb.de/2oo2/o2-o5-o6 pdf i6 J Weber, `Empfehlungen zur Provenienzverzeichnung', Version 20 Jan aad gbv.de/empfehlung/aad-provenienz pdf i ,o R. Baurmeister, `The recording of marks of provenance in the Bibliothéque Nationale de France and other French libraries,' in. The Papers ofthe the Bibliographic Sooty ofamenca 9 1 (1997), L Clark, Collectors and owners of incunabula in the Bnnsh Museum Indexes of provenances for books punted in France, Holland, and Belgium. Bath 1962; R.C. Alston, Books with manuscript A Short Title Catalogue ofbooks with Manuscript Notes in the British

187 Pronto: een ontologte voor het onderzoek van herkomstmerken 185 Een uitgebreid overzicht van gedrukte catalogi met vermeldingen van herkomsten in Britse, Amerikaanse en Canadese bibliotheken is te vinden in hoofdstuk vu van Provenance research in book history van David Pearson. Daarnaast is er de website Early modem English library catalogues. A working bibliography. 22 Een omvangrijk project in de Scottish National Library, dat tot doel had de Schotse boekverzamelaars in kaart te brengen, werd (voorlopig?) in de koelkast opgeborgen.23 4 België en Nederland Na dit overzicht van enkele internationale herkomstprojecten is het bedroevend te moeten vaststellen dat gelijkaardige initiatieven in de Nederlanden met een lantaarntje te zoeken zijn. Een uitzondering is de Brusselse Koninklijke Bibliotheek, waar in 2002 werd begonnen met het retrocatalogiseren van het incunabelbezit. Onder de naam Hic liber pertinet werd daarbij bijzondere aandacht besteed aan de herkomstmerken. De postincunabelen worden inmiddels op dezelfde manier ontsloten, en ook bij jongere boeken gedrukt te Brussel komt men al regelmatig bezitsaanduidingen tegen.24 Natuurlijk verschenen en verschijnen ook in Nederland en België regelmatig gedrukte catalogi waarin herkomstgegevens zijn opgenomen, al dan niet ontsloten door een register. Het gaat dan meestal om incunabelcatalogi, een veld waarvoor inmiddels al uitstekende internationale catalogi bestaan, zodat men voor beschrijvingen meestal kan volstaan met een verwijzing naar de ISTC en de nijvere bibliograaf meer tijd heeft om ook de exemplaarkenmerken uitgebreid te onderzoeken. Nu de Short Title Catalogue Netherlands haar voltooiing nadert en de Short Title Catalogus Vlaanderen een uitgebreid basisbestand aanbiedt is de tijd misschien rijp voor meer van dergelijke projecten. De STCV is alvast begonnen met een proefproject in deze zin: terwijl in 2007 de bibliotheek van het Mechelse Stadsarchief wordt ontsloten, worden ook de herkomstmerken van deze boeken genoteerd. Deze bibliotheek is in dat opzicht interessant, omdat ze is samengesteld uit enerzijds enkele oude bibliotheken (onder andere die van de Grote Raad van Mechelen) en anderzijds een aantal interessante particuliere verzamelingen van Mechelse bibliofielen.25 Ook andere instellingen beginnen stilaan provenancegegevens op te nemen in hun online catalogi, maar dit gebeurt niet systematisch en de gegevens zijn vaak ook niet Ltbrary. London 1994; A. Simone, Catalogue of books from the Low Counmes in the Bntuh Ltbrary Londen 1990 Zie ook `Provenance Research. A guide to determining the previous ownership and acquisition details of early printed books now in the British Library', online beschikbaar html. 22 D. Pearson, Provenance research in book history A handbook, ; W. Hamlin (comp.), Early Modern English Library Catalogues A Working Bibliography Hosted by the Department o f English at Washington State University www wsu.edu/"whamlin/ 23 J. Knowles, `Towards a national provenance project? The database of book owners and collectors in Early Modern Scotland,' in. Shaw, Books and their owners, 11-23, van Robert L. Betteridge aan de auteur, 26 november R. Adam, `Les marques de provenance.' Zie ook www kbr.be/actualites/projets/incunables/incunablesi-nl.html, html en www kbr be/actualizes/projets/impbrux/ imp-brux-nl.html. ZS `De bibliotheekcollectie van het Mechelse Stadsarchief,' in. STCV Nteuwsbnef i i (pill 2007), 4 Zie ook STCV Nteuwsbnef 12 (februari 2008). De herkomstmerken zijn echter niet zichtbaar of opzoekbaar in de online databank

188 186 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) doorzoekbaar, of de zoekfunctie is enkel toegankelijk voor de bibliotheekmedewerkers. Vele bibliotheken, zoals de Universiteitsbibliotheek van Gent, de Maurits Sabbebibliotheek van de faculteit Godgeleerdheid aan de KU Leuven, de Vrije Universiteit Amsterdam, de bibliotheek van de Universiteit Utrecht en nog vele andere zijn op die manier een eigen digitaal bestand van herkomstgegevens aan het opbouwen. Veel bibliotheken bezitten ook een al dan niet volledige catalogus van herkomstmerken op steekkaart of in lokale catalogi. Zolang deze informatie echter niet consequent wordt bijgehouden en niet systematisch doorzoekbaar is, lijkt de meerwaarde gering te zijn. Pronto Er bestaan dus al heel wat initiatieven die herkomstmerken ontsluiten. Daarbij worden de zoekmogelijkheden echter meestal beperkt tot enkel de naam van een vorige eigenaar van het boek, en dit terwijl er toch veel meer informatie te vermelden is die onlosmakelijk verbonden is met deze eigenaars. Komt de herkomstinformatie uit een ex libris, een handgeschreven notitie, een wapenschild op de band, of zijn er andere (al dan niet rechtstreekse) aanwijzingen? Vermeldt de notitie enkel het bezit, of ook het feit dat het boek een geschenk was? Staat er een datum bij? Een prijs van aankoop? Een standplaats in de bibliotheek? Ook dergelijke gegevens kunnen ons veel leren over boekenbezit en boekengebruik in voorbije eeuwen.z6 De Duitse thesaurus T-Pro geeft een hele lijst termen die gebruikt kunnen worden om deze gegevens te benoemen, en de Bibliothéque municipale van Lyon geeft een aantal extra zoekmogelijkheden, zoals datum, oud plaatskenmerk, type van het herkomstmerk (ex libris, wapenband, enzovoort) en een letterlijke transcriptie van het herkomstmerk. Maar is dat voldoende voor onderzoekers? Een van de grote nadelen van de tot nu toe gebruikte systemen is dat herkomstmerken waar geen naam bij vermeld staat, niet kunnen worden ontsloten. Herkomstmerken zijn echter ruimer op te vatten dan gegevens over de voormalige eigenaars van een boek. Ook wanneer in een boek enkel een datum of een prijsopgave staat, kan dat wel belangrijke informatie zijn voor de boekhistoricus. Wanneer we alle gegevens die in een herkomstmerk vervat zitten op een zinvolle manier willen registreren en doorzoekbaar maken, moeten we daar een datamodel voor ontwikkelen. Op basis van T-Pro heb ik een eenvoudig stramien ontwikkeld dat gebruikt kan worden door onderzoekers en bibliotheken. Door de begrippen van de thesaurus een logische plaats te geven (en er enkele uit te schrappen) ontstaat wat informatiewetenschappers een ontologie noemen. Dit is een soort boomstructuur waarin elk informatief element zijn eigen plaats heeft. Ik noem dit model Pronto, een 'provenance-ontologie'. Aan het slot van deze bijdrage is een schematisch overzicht van Pronto opgenomen. z6 Zie bijvoorbeeld J.A. Gruys, `De derde Oranje-Nassaubibliotheek onder de stadhouders Willem Iv en V ( ),' in: M. van Delft [e.a.) (red.), Verzamelaars en verzamelingen, Koninklyke Bibliotheek Zwolle 1998, 25-29, Voor deze studie kon Gruys een beroep doen op archiefbronnen, die voor de meeste andere oude bibliotheken niet (meer) bestaan.

189 Pronto: een ontologie voor het onderzoek van herkomstmerken 187 Het voordeel van een ontologie is dat de veldstructuur impliciet aanwezig is. Dat wil zeggen, datje een databank kunt bouwen zonder datje ze moet ontwikkelen in een bepaald softwarepakket. Dat houdt in dat slechts één veldje in een bibliotheekcatalogus (of bijvoorbeeld één MARC-veld) volstaat om Pronto te bevatten, al blijven de zoekmogelijkheden op die manier wel beperkt. Via softwarematige bewerkingen kan dit ene veld echter in een handomdraai worden geconverteerd naar een bruikbare databank van herkomstmerken. Pronto is ook modulair, wat betekent dat bibliotheken die herkomstmerken willen ontsluiten, maar hiervoor slechts beperkte middelen hebben, ervoor kunnen kiezen slechts tot op zekere hoogte gebruik te maken van het systeem, en bepaalde details achterwege te laten. Daarbij blijft het systeem toch bruikbaar en zijn de gegevens uitwisselbaar met andere databanken. Het model bestaat uit drie modules. De eerste module is die van het type. Hier wordt aangegeven hoe het herkomstmerk eruit ziet: is het bijvoorbeeld een ex libris, een handgeschreven notitie, een etiket, een boekband of nog wat anders. De tweede module is inhoudelijk. Hier komt in wezen een gestructureerde transcriptie van het herkomstmerk. De derde module, opheffing genaamd, is facultatief Deze module is nodig omdat sommige herkomstmerken nog wel zichtbaar zijn, maar in het verleden zijn uitgesneden, overplakt, doorstreept ofuitgekrabt. Dit aspect blijft in vele systemen onvermeld. In de eerste module kan per herkomstmerk slechts één type worden aangegeven. Er zijn zeven mogelijkheden: boekband, bijlage, etiket, ex libris, handgeschreven notitie, zegel of stempel. Een beperkt aantal van deze descriptoren kan verder worden verfijnd. Zo kan van een stempel worden gespecificeerd ofhet gaat om een droogstempel of een inktstempel. Bij een bijlage kan het onder meer gaan om een brief, een foto of een bladwijzer. Een overzicht van de verschillende mogelijkheden is opgenomen in de appendix. De tweede module, de inhoudelijke, is natuurlijk de meest interessante. Er zijn tal van mogelijke descriptoren (zie appendix) waaronder eigennamen (van personen en instellingen), plaatsnamen en datums voor de hand liggen. Maar ook plaatsnummer, prijs en andere inhoudelijke gegevens vinden hier hun plaats. Net als in de eerste module kunnen de meeste van deze descriptoren verder verfijnd worden. Zo kan van een persoon worden aangegeven of hij de schenker, de ontvanger, de verkoper of de boekbinder is; bij een prijs kan, indien bekend, worden gespecificeerd ofhet de prijs van aankoop is of bijvoorbeeld de prijs van het inbinden. Maar dit niveau kan ook open blijven, bijvoorbeeld wanneer bij een eigennaam niet duidelijk is of het om een eigenaar of een schenker gaat, of wanneer de persoon in kwestie een andere functie had dan de opgesomde mogelijkheden (in plaats van `andere' of `onbekend' te moeten selecteren). De derde en laatste module geeft aan of het herkomstmerk op een later tijdstip veranderd is. Veel latere eigenaars hebben immers de vorige herkomstmerken geschrapt of uitgesneden. Het kan interessant zijn ook deze bewerkingen aan te geven, zeker bij herkomstmerken die nog gedeeltelijk leesbaar zijn. Indien het herkomstmerk is uitgescheurd of afgesneden vervangt deze derde module soms de tweede, die wegens verlies van de gegevens niet meer kan worden ingevuld.

190 188 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Een voorbeeld helpt dit schema verduidelijken. We nemen een exemplaar van het tweede deel van de brieven van Nicolaus Clenardus ( ), dat in de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience (EHC; voorheen Antwerpse Stadsbibliotheek) het catalogusnummer C 1921 draagt. 27 Dit boek werd door priester Franciscus Boonen ( ) nagelaten aan het augustijnerklooster van Mechelen. 28 De titelpagina draagt ook de naam van Philippus van Wavre (circa ), prior van 1688 tot Na de opheffing van het klooster door de Franse revolutionairen in werd het boek opgenomen in de bibliotheek van de École centrale, die te Antwerpen in het klooster van de ongeschoeide karmelieten werd ondergebracht. Deze bibliotheek vormt een van de kernen van de huidige EHC, waarvan het boek sinds 1811 deel uitmaakt.3 Figuur 2: Nicolaus Clenardus, Eputolarum ltbn duo Antverpiae: ex officina Christophori Plantini, 1 566, met tal van herkomstkenmerken. (Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen 1921) 27 Nicolaus Clenardus, Eptstolarum ltbn duo. Antverpiae: ex officina Christophori Plantini, Franciscus Boonen (Antwerpen 164o-Mechelen 1690), priester en augustijn. D. Verkerken, W Grootaers, Repertonum fratrum sant'. Augustin'. Provinaa Colontae - provincia Belgtca Leuven 1996, D Leyder, Monasticon augustintanum belgicum. Brussel (Bibliografische inleiding tot de Belgische kloostergeschiedenis vóór 1796, 16), 389. Voor een beknopt overzicht van de carrière van Philippus van Wavre zie E. Reusens, Analectes pour server à l'htstotre ecclésiastique de la Belgique 22 (1890), o Vgf eeuwen Stadsbibliotheek Antwerpen Antwerpen 198 5, J Janssens, `Van boekendepot tot openbare bibliotheek. De bibliotheken van de Écoles centrales,' in: P. Delsaerdt, E. Kayaert, Abdybibliotheken Heden, verleden, toekomst Handelingen van het congres gehouden in Antwerpen op 10 december 2004 Antwerpen 2005

191 Pronto: een ontologie voor het onderzoek van herkomstmerken 189 Hoe ziet de beschrijving van de herkomstmerken in dit boek er nu uit in Pronto? Afhankelijk van de implementatie kan dit verschillende vormen aannemen. In een alleenstaande databank voor herkomstmerken zou het formulier er als volgt kunnen uitzien. Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, C 1921 Herkomstmerk i Module 1 Handgeschreven notitie Module 2 - Naam, schenker: Franciscus Boonen - Naam, eigenaar: Augustijnen, Mechelen, Bibliotheek Herkomstmerk 2 Module i Handgeschreven notitie Module 2 - Naam, eigenaar: Philippus van Wavre Herkomstmerk 3 Module i Handgeschreven notitie Module 2 - Bibliothéque centrale - Nummer, catalogusnummer: 690 B Herkomstmerk 4 Module i Handgeschreven notitie Module 2 - Nummer, catalogusnummer: M 21,25 Module 3 Doorstreept Herkomstmerk 5 Module 1 Handgeschreven notitie Module 2 - Nummer, catalogusnummer: T no Herkomstmerk 6 Module i Stempel (inktstempel) Module 2 - Naam, eigenaar: Departement der twee Nethen. Centrale administratie Herkomstmerk 7 Module 1 Stempel (inktstempel) Module 2 - Naam, eigenaar: Stadsbibliotheek Antwerpen - Datum: 1835 Herkomstmerk 8 Module i Stempel (droogstempel) Module 2 - Naam, eigenaar: Stadsbibliotheek Antwerpen

192 190 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Via verwijzingen naar externe autoriteitsbestanden kunnen meer gegevens over de persoonsnamen en de instellingen worden verzameld. In dit geval is gekozen voor normalisatie van de namen. Men kan in de tweede module bijvoorbeeld ook kiezen voor een diplomatische transcriptie, gevolgd door een genormaliseerde weergave. In een tweede voorbeeld gebruiken we xml, een flexibele computertaal die steeds vaker in online databanken wordt gebruikt, en die dus erg geschikt is om Pronto te integreren in een bestaande, moderne bibliotheekomgeving. Op een eenvoudige manier kunnen deze gegevens op allerlei manieren worden gepresenteerd, zodat de gebruiker niet geconfronteerd wordt met de technische termen tussen de hoekige haakjes. Het programma kan bijvoorbeeld ook zo worden opgezet, dat de opgenomen velden worden weergegeven in de taal die de gebruiker zelf kiest. boek. exemplaar instelling Erfgoedbibliotheek Hendrik Concience /instelling volgnummer C 19214/volgnummer 4/exemplaar. notitie. naam type="schenker" Franciscus Boonen /naam naam type="eigenaar" Augustijnen, Mechelen, Bibliotheek /naam 4/notitie. notitie nummer type="catalogusnummer" T i io./nummer 4/notitie. notitie naam type="eigenaar" Philippes van Wavre /naam 4/notitie. opheffing type="doorstreept" notitie nummer type="catalogusnummer" M 21,254/nummer 4/notitie. 4/opheffing. stempel type="inktstempel" naam type="eigenaar" Departement der twee Nethen, Centrale administratie/naam 4/stempel. notitie. naam type="eigenaar" Departement der twee Nethen, Centrale bibliotheek./naam nummer type="catalogusnummer" /nummer. 4/notitie. stempel type="inktstempel" naam type="eigenaar" Stadsbibliotheek Antwerpen./naam. 4datum 18354/datum

193 Pronto: een ontolo8te voor het onderzoek van herkomstmerken 191./stempel..stempel type="droogstempel" naam type="eigenaar" Stadsbibliotheek Antwerpen./naam../stempel. </boa. In een derde voorbeeld geven we aan hoe Pronto kan worden gecombineerd met een diplomatische transcriptie. Daarbij wordt een xml-schema gebruikt in een lopende tekst, die semantische tags kan krijgen. De gebruiker hoeft de tags niet te zien, maar de computer weet ze wel te vinden en kan er dus bijvoorbeeld hyperlinks van maken of kan ze gestructureerd opzoekbaar maken in een index. We beperken ons hier tot de twee herkomstmerken van Franciscus Boonen en Philippus van Wavre:.notitie..naam type="eigenaar" Biblioth. Aug. Mechl../naam relictus a R.P. naam type="schenker" Francisco Boonen./naam../notitie. notitie fr. <naam type="eigenaar" Philippus van Wavre</naam Prior.</notitie Het voordeel van deze methode blijkt vooral in het eerste herkomstmerk, waar de hele handgeschreven notitie in dit geval getranscribeerd werd, hoewel niet elk woord in de vermelding in de databank past. Bij een diplomatische transcriptie verdient het wel aanbeveling om te werken met autoriteitsbestanden om de opzoekbaarheid van verbogen vormen, variante spellingen en obscure afkortingen te vergroten. Conclusie Hoewel herkomstmerken reeds lang als een interessant gegeven erkend zijn, worden ze pas de laatste jaren min of meer systematisch ontsloten. Ook hierbij biedt de toenemende informatisering nieuwe mogelijkheden, die in de lage landen nog niet ten volle worden aangewend. In andere landen wordt al wel geëxperimenteerd met digitale, snel doorzoekbare systemen, hoewel ook daar niet altijd alle mogelijkheden die de nieuwe technologie biedt ten volle worden benut. Dit heeft waarschijnlijk een dubbele oorzaak. In de eerste plaats zijn herkomstmerken erg divers en complex, wat het niet eenvoudig maakt ze in een sluitend systeem te beschrijven. Ten tweede hebben vele bibliotheken slechts beperkte middelen, zodat grootschalige digitaliseringsprojecten niet binnen de mogelijkheden liggen. Maar inmiddels verschuift de aandacht van onderzoekers naar het gebruik en bezit van boeken, zodat er wel degelijk vraag is naar een grondige en grootschalige ontsluiting van herkomstmerken. Er is dus nood aan een flexibel systeem dat zonder al te grote inspanningen tot concrete resultaten kan leiden. Pronto voorziet in die nood. Het systeem vereist in principe geen bijkomende investeringen in nieuwe software en kan gewoon worden ingevoerd in de bestaande bibliotheeksoftware. Doordat Pronto gebruikmaakt van nml zijn de bestanden op een eenvoudige manier uitwisselbaar, zodat op termijn verschillende bestanden kunnen worden samengesmolten en meerdere bibliotheekbestanden met één zoekopdracht

194 192 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) doorzocht kunnen worden. Voor de reconstructie van oude, na verloop van tijd verspreide bibliotheken is dit een grote troef Bovendien is Pronto modulair, zodat ook met een kleine inspanning reeds nuttige informatie kan worden verzameld, die dan later eventueel stap voor stap kan worden uitgebreid. APPENDIX - Ontologisch schema Het hieronder gepresenteerde schema is niet meer dan een experiment. Ik meen dat de structuur reeds volstaat om een groot aantal herkomstmerken voldoende uitgebreid te beschrijven, maar uiteraard zullen er steeds uitzonderingen zijn die niet aan de regels voldoen. Het schema staat open voor aanvullingen en verbeteringen. Module 1: Type Boekband Bijlage Brief Foto Bladwijzer Andere (nader te bepalen) Etiket Ex libris Handgeschreven notitie Stempel Inktstempel Droogstempel Goudstempel Perforatiestempel Zegel Andere (nader te bepalen) Module 2: Inhoud Eigennaam Eigenaar Schenker Boekbinder Boekverkoper Initialen Eigenaar Schenker Boekbinder Boekverkoper Handtekening Eigenaar

195 Pronto: een ontologie voor het onderzoek van herkomstmerken 193 Schenker Boekbinder Boekverkoper Datum Aankoop Verkoop Lezing Schenking Plaatsnaam Nummer Catalogusnummer Plaatsnummer Boekverkoperscode Wapenschild Monogram Motto Prijs Aankoopprijs Inbindprijs Module 3: Opheffing Bedekt Overkleefd Doorstreept Verwijderd Gewist Uitgekrabd Uitgesneden Uitgescheurd Bemerkingen Wanneer Pronto geïmplementeerd wordt, is het belangrijk nauwkeurige en duidelijke definities op te stellen van de gebruikte terminologie. De meeste woorden spreken grotendeels voor zich; om het systeem hanteerbaar te maken zijn echter bepaalde reeds ingeburgerde termen niet in Pronto opgenomen. Zo is de term 'ex-dono' niet bruikbaar: het gaat bijvoorbeeld om een handgeschreven notitie, een ex libris, een etiket of een boekband met de eigennaam van een schenker. Voor het ex libris moeten we een strikte definitie hanteren: het gaat om een gedrukt herkomstmerk, meestal met een zinnebeeldige afbeelding of een wapenschild, die in het boek werd gekleefd of (uitzonderlijk) gebonden. Wat men in de literatuur als handgeschreven ex libris aantreft, is in Pronto een handgeschreven notitie met de eigennaam van een eigenaar. De welbekende bibliotheeketiketten zijn etiketten met de eigennaam van de eigenaar, die in dit geval een instelling is.

196 Figuur i De winkel van Andrew Block, Londen, ca. 1971

197 Paul van Capelleveen Nederlandse en Engelse antiquaren rug aan rug P.J Buijnsters, Geschtedents van het Nederlandse antiquanaat Nijmegen 2007, 478, [32] p., ISBN o 6 (Geb) Prijs 45. G. Mandelbrote (red.), Out of print & into profit A hntory oldie rare and secondhand book trade in Bntatn in the twentieth century. London/New Castle, 2006, xvm, 414, [32] p, ISBN o (Geb.). Prijs 30 De Private Libraries Association publiceerde onder redactie van Richard Brown en Stanley Bret in 1971 een fotoboek over The London bookshop, in 1977 gevolgd door deel twee. In totaal werden daarin negentien firma's in beeld gebracht. Het zijn fascinerende inkijkjes in een alweer verdwenen of ingrijpend veranderde wereld: met antieke boekenkasten, ellenlange tafels die zijn ondergesneeuwd met mappen en samengebonden bundels, boekenstapels die als horden de doorgang naar hoekkasten versperren, borstbeelden die uittorenen boven ingelijste prenten, en openluchtboekenkasten tegen de zijmuur in een morsig steegje. 1 Tussen deze stillevens duiken ook portretten op, van nurks of slaperig kijkende antiquaren of van een aspirant-koper in regenjas, hoog op een ladder, met een vondst in zijn linkerhand. 2 Maar het onbezielde antiquarische landschap overheerst: het park voor de deur van een schijnbaar boekenloos pand en afschrikwekkende boekenbergen en boekenrijen, kast naast kast, kast op kast, kasten in het gangpad, waarachter hoge kasten opdoemen waar bovenop weer stapels boeken naar het plafond groeien...3 Een deel van deze hypnotiserende foto's is gereproduceerd in een nieuwe geschiedenis van het antiquariaatswezen in Engeland, Out of print & into profit (2006), onder redactie van Giles Mandelbrote. Deze titel, een van de beste sinds jaren, staat met zijn spitsvondigheid nogal in contrast met de zakelijke titel van zijn tegenhanger, Geschiedenis van het Nederlandse antiquariaat van Piet J. Buijnsters (2007). In omyang en intentie ontlopen de boeken elkaar niet veel en ze vormen een goede aanleiding voor een vergelijking, zeker voor de periode vanaf Buijnsters' definitie van de antiquaar is een inkorting van de omschrijving uit het Woordenboek der Nederlandsche taal: `handelaar in oude boeken, handschriften, prenten en kaarten, ook wel in restantoplagen' en hij beperkt zich tot `de handelaars in oude boeken, prenten en handschriften' (p. 20).4 Daarbij wordt voor het gemak de betekenis van het woord `oud' in het midden gelaten, om het minder aanzienlijke `tweedehands' 1 Achtereenvolgens- James Bain Ltd in William iv Street, Andrew Block in Barter Street, H M Fletcher in Cecil Court, Charles J. Sawyer in Grafton Street en Frank Hollings, Cloth Fair. i Bij E Joseph en bij Marks & Co, firma's in Charing Cross Road. 3 Maggs Brothers Ltd aan Berkeley Square en Thomas Thorp in Albemarle Street. 4 Maar de prentenhandelaren komen nauwelijks aan bod in dit boek.

198 196 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) te vermijden. Toch is dat natuurlijk een doorslaggevend element in de transacties van antiquaren: ze zijn intermediair tussen twee eigenaren en meestal tussen de `tigste' en de `tigste-plus-één'. Maar Buijnsters wil nog een beperking in acht nemen en de twintigste-eeuwse ramsjhandel buiten beeld houden; hij wijdt bijvoorbeeld geen hoofdstuk aan de bekendste hedendaagse firma, De Slegte, die behalve ramsj ook antiquarische boeken verhandelt.5 Hij ziet die handel als een verlengstuk van de gewone boekhandel met `nieuwe' boeken. Eigenlijk bedoelt Buijnsters dan ook niet `oude', maar `waardevolle' boeken, hoewel zijn hart duidelijk niet bij het `moderne' bibliofiele boek ligt. De handel in kranten, tijdschriften, affiches en ex libris heeft hij bewust niet aangesneden (p. 8). Wel schrijft Buijnsters over verzamelaars: `De antiquarische boekhandel is altijd een samenspel geweest tussen twee partijen: de verkoper (antiquaar of veilinghouder) en de individuele of institutionele koper dan wel verzamelaar', reden om ook de verzamelaars `ruim baan' te geven (p. 9). De bekende verzamelaars komen inderdaad in beeld, de institutionele verzamelaars overigens niet. Mandelbrote hanteert een ruimere definitie van het onderwerp: `the trade in secondhand and antiquarian books' (p. xv), of `the British rare and secondhand book trade in the twentieth century' (p. xvi), zij het dat ook hier de ramsjhandel niet meetelt. Deze uitgave beperkt zich niet tot de leden van de ABA, The Antiquarian Booksellers' Association, hoewel die als opdrachtgever voor deze geschiedenis optrad bij het honderdjarig bestaan van de vereniging. Maar de aandacht wordt wel voornamelijk gericht op de Britse eilanden, de handel met het continent blijft onderbelicht. 6 Buijnsters hanteert zo'n beperking wel: hij heeft vooral gekozen voor leden van de NVvA, de Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren? Ook in zijn boek treedt de handel met het buitenland maar sporadisch aan de dag, de Zuid-Nederlandse handel in het tegenwoordige België valt eveneens buiten zijn bestek.8 De Nederlandse literatuur over het antiquariaat is dun gezaaid, over de Engelse situatie zijn meerdere studies verschenen, maar internationaal bungelt Nederland dankzij Buijnsters niet langer onder aan de ranglijst. Autobiografieën, memoires, levensberichten en kortere artikelen van en over antiquaren werden op alle continenten gepubliceerd, maar overzichtswerken zijn een zeldzaamheid. Over het Amerikaanse 5 Een inconsequentie is de uitweiding over de ambulante handel in theologische brochures (p.115), een uiting niet van de tweedehands-, maar van de nieuwhandel. In een ander hoofdstuk (p. 103) worden zulke marskramers en colporteurs na een korte paragraaf terzijde geschoven omdat zij niet behoren tot de `oude handel'. De negentiende-eeuwse ramsjhandel wordt wel uitvoerig besproken onder de noemer `prijsbrekers'. Zie over De Slegte ook: P.J. Buijnsters, 'In gesprek met Richard Lobbes', in De boekenwereld 19 (2002/03), 25o-26o 6 P Buijnsters, `De geschiedenis van het Britse antiquariaat in de laatste honderdwar', in: De boekenwereld 23 (2006/2007), o. Hierin p. 23o: `Dat gaat zelfs zover dat in Rota's kroniek met geen woord gerept wordt over Menno Hertzberger als initiator van de International League of Antiquarian Booksellers'. Niettemin komt Nederland regelmatig ter sprake in Out o f pent & into pro fit: Hobson beheerste de Nederlandse taal (p. 7); een Nederlander was medefinancier van Bonhams (p. lo); Sotheby's kocht Mak van Waay (p. io); Nederlandse collecties van catalogi (p.12 7); Nederlandse klanten (p. 161, 162, 167, 176); inkoop uit Nederland (p. 172, 180); Nederlandse handelaren (p 246, 261, 321, 343); Nederlandse afkomst van Goldschmidt (p ). 7 Drie uitzonderingen. Putman, Coopmans, Lapoutre. 8 De handel in Belgische edities gedrukt voor 1801 wordt bijgehouden op de website BelEdiMar.

199 Nederlandse en Engelse antiquaren rug aan rug 197 antiquariaat zijn boeken verschenen als Book row. An anecdotal and pictorial history of the antiquarian book trade door Marvin Mondlin en Roy Meador (2004), stilistisch nogal een spring-in-'t-veld, over antiquariaten in New York. Van Madeleine Stern verscheen al in 1985 een algemenere studie, Antiquarian bookselling in the United States. A history from the origins to the 19405, die de ontwikkelingen in steden als Boston, Philadelphia en Los Angeles optekende. In de Verenigde Staten zijn, behalve catalogi van antiquaren, enkele bedrijfsarchieven bewaard. Daarnaast zijn specialistische tijdschriften en herinneringen van boekenverzamelaars overgeleverd en verschenen er studies over de lokale boekhandel. Zulke bronnen bestaan ook in andere landen, maar er zijn al met al weinig nationale geschiedenissen van de tweedehandsboekhandel. Nabije landen als Duitsland, België en Frankrijk, bijvoorbeeld, wachten nog op hun eigen Buijnsters en Mandelbrote, waarschijnlijk op een combinatie van beiden. Engeland heeft, als het om memoires van betrokkenen gaat, op meerdere terreinen van het maatschappelijke leven vooruit gelopen: politici, schrijvers, acteurs, avonturiers en zelfs rijke nietsnutten hebben hun wederwaardigheden in druk zien verschijnen, en antiquaren zijn daarbij niet achtergebleven.9 Over uiteenlopende boekhistorische onderwerpen verschenen standaardwerken, verzamelbundels en deelstudies, zo ook over het antiquariaat. Te denken valt aan Under the hammer. Book auctions since the seventeenth century, onder redactie van Robin Myers en anderen (2001) en bijvoorbeeld Book catalogues. Their varieties and uses onder redactie van Archer Taylor (19862). Bronnen voor een nationale geschiedenis van het antiquariaat lijken in Engeland voor het grijpen te liggen: een overzicht van `book trade archives' in Out of print & into profit vermeldt 78 bedrijfs- en verenigingsarchieven. In Nederland heeft Buijnsters ze met een lampje moeten zoeken, en hoewel de literatuurlijst een korte opsomming van archiefmaterialen bevat (p. 445), ontbeert het boek een lijst met namen en vindplaatsen,' de meeste bronnen zijn verborgen in de noten. Buijnsters noemt slechts negen archieven, inderdaad een groot verschil met Engeland. De lijst van `book trade memoirs' achterin Out of print & into profit telt vijftien pagina's en noemt 44 door antiquaren geschreven (autobiografische) bronnen. Dat is 7 procent van de ruim zeshonderd genoemde handelaren in de `Index of booksellers' en het is 4 procent ten opzichte van het aantal in 2008 werkzame antiquarische winkels (1085).11 Buijnsters heeft maar vijf pagina's nodig voor ál zijn literatuurverwijzingen en hij noemt zestien publicaties van antiquaren. 12 Hij maakt geen schatting van het aantal 9 Een willekeurige greep. G. Sims, The rare bookgame. Philadelpha 1985; P. Minet, Late bookings My first twenty-fiveyears in the secondhand book trade. Frant 1989; A. Rota, Books in the blood. Memoirs of a fourthgeneranon bookseller. Pinner Het gaat soms om familiearchieven, vaak om incomplete en ongesorteerde archieven: Muller (Rijksprentenkabinet, Amsterdam); Nijhoff (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag); Elte, Hertzberger, Pfann, NvvA (Universiteitsbibliotheek, Amsterdam); Van Stockum (Gemeentearchief, Den Haag). De volgende firma's beschikken over (een deel van) hun oude bedrijfsarchief Beijers, Israél, Van Stockum. Moderne antiquariaatsarchieven zijn vaak niet toegankelijk voor onderzoek. 11 Het ledental van de ABA in 2005 was- 264, zie: Mandelbrote, Out o f print & into profit, De website The Bookguide (inprint.co.uk/thebookguide/shops) vermeldt in totaal werkzame tweedehandsboekhandelaren (gezien 29 februari zoo8). 1z Andriessen-Canoy, Bestebreurtje, Boek van Hensbroeck, Bom, Coppens, Engberts/Hesselink, Gerits, Goudswaard, Gijsbers, Hertzberger, Hesselink, Horodisch, Israel, Junk, Kern en Van Stockum.

200 198 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) antiquarische handelaren door de eeuwen heen, maar ten opzichte van het aantal nu werkzame Nederlandse antiquaren (525) is dat 3 procent» Dat verschil met Engeland is dus minder significant. Overigens, directe bronnen, zoals herinneringen, moeten niet heilig verklaard worden. Marc Vaulbert de Chantilly schrijft in Out of print & into profit smeuïg en enigszins raillerend over zulke herinneringen: `If the scholar wants facts, the journalist wants copy, the fellow bookseller and customer want gossip and the casual reader wants to be entertained' (p. 281). Zulke bronnen zijn notoir onbetrouwbaar, selectief en partijdig. Daarbij, waarom zou een antiquaar beter kunnen schrijven dan een galeriehouder kan schilderen? Antiquaren zijn geen bestsellerauteurs en veel van die Engelse memoires hebben het grote publiek nooit bereikt, omdat ze in eigen beheer of in vaktijdschriften verschenen. 14 Voor het publiek is Out of print & into pro fit net zo nieuw als Buijnsters' geschiedenis in Nederland dat is, waarvoor bij gebrek aan biografische bronnen bovendien pionierswerk moest worden verricht. We kunnen niet zeggen dat de laatste twintig jaar - buiten het werk van Buijnsters om - een inhaalslag is gemaakt: publicaties over het antiquariaat zijn niet te vinden in het jaarboek van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen. 15 De andere zijde van de toonbank komt weliswaar aan de orde in artikelen over verzamelaars, maar een systematisch beeld van het antiquariaat blijft daarin achterwege. Het iets jongerejaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis refereert met enige regelmaat aan boekverkopers en boekenprijzen, maar bevat slechts twee artikelen over het antiquariaat, door Hannie van Goinga (boekenveilingen) en door André Swertz. 16 Als derde zouden we hier het review artikel van Marieke van Delft kunnen noemen, dat grotendeels verzamelaars en verzamelingen behandelt, maar ook een recensie geeft van het herdenkingsboek van de Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren, 17 Offeren aan Mercurius en Minerva (1995). Dat boek speelt een belangrijke rol op de achtergrond van Buijnsters' overzicht, waarin een verwijzing naar het artikel van Swertz (over de economie en de mode in het moderne antiquariaat) 13 Om de vergelijking met Engeland te kunnen maken, wordt ook voor de Nederlandse cijfers de definitie van de antiquaar ruim gezien, als handelaar in tweedehands boeken. In 1995 telde de ledenlijst van de Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren (opgericht 1935) 202 namen voor de periode (N Maas, F.W Kuyper (red.), Offeren aan Mercurius en Minerva Nederlandsche Vereentgtng van Antiquaren Amsterdam 1995, 55-57). Daarnaast bestaat sinds 1988 de Bond van Handelaren in Oude Boeken, BOB, met circa zestig leden in Buijnsters citeert voor 2003 het aantal van'600 professionele marktverkopers' (Bugnsters, Geschtedenu, 114), het adressenboek Boekboek vermeldt er `circa 525' (Boek&boek 11(2007/08), 6). De online versie op Antiqbook (antiqbook.nl/boekenboek) vermeldt er slechts 272 (gezien 29 februari 2008). 14 Recent werden interviews met handelaren door Sheila Markham gebundeld in: A book of booksellers Conversations with the antiquarian book trade London/New Castle Enige uitzondering: P. Buijnsters, `Het Nederlands antiquariaat in perspectief, in. Jaarboek van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen 13 (2005), Verder. W Heijting, `Mr. H. Bos Kzn ( ). Dynamisch collectioneur en gentleman dealer', in. Jaarboek van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen 3 (1995),93-115, beschrijft hoe Bos zijn collectie via handelaren verkocht, maar Butjnsters beschouwt hem alleen als bibliofiel (Buijnsters, Geschiedenis, 245). i6 H. van Goinga, `Boeken in beweging. Publieke boekenveilingen in de Republiek, , voornamelijk in Amsterdam, Groningen, Den Haag en Leiden', il: Jaarboek voor Nederlandse boeltlgeschtedenu ii ( 2004), ; A. Swertz, `Overwegingen van een antiquaar', in Jaarboek voor Nederlandse boel4geschtedenu 4 (1997), M. van Delft, `Verzamelaars en antiquaren. bewaarders van cultureel erfgoed', in- Jaarboek voor Nederlandse boekgeschtedents 4 ( 1997), , hierin p over het herdenkingsboek Maas, Kuyper, Offeren aan Mercurius en Minerva

201 Nederlandse en Engelse antiquaren rug aan rug 199 opmerkelijk genoeg ontbreekt. Die omissie is tekenend voor de keuzes die Buijnsters maakte voor zijn boek. Ondanks de gegeven beperking in bronnen heeft hij zichzelf nog extra beperkingen opgelegd. Vier invalshoeken voor een antiquariaatsgeschiedenis De verschijningsvorm van de twee boeken maakt in één oogopslag duidelijk dat deze studies niet zomaar omver te blazen zijn; ze wegen respectievelijk (Buijnsters) en 1315 gram (Mandelbrote), komen dicht in de buurt van vijhonderd pagina's en worden de lezer aangeboden in een gebonden uitvoering, met stofomslag. Het boek van Buijnsters heeft tientallen illustraties, waarvan 32 pagina's met kleurenfoto's; de tekst is gezet uit de Trinité (een in rap tempo klassiek geworden letter), de vormgeving is van Martien Frijns, uitgever is Vantilt. 18 Er zijn 28 pagina's eindnoten, zes pagina's literatuuropgaven en een naamregister van 32 pagina's. 19 Out of print & into pro fit, een uitgave van The British Library in samenwerking met Oak Knoll Press, heeft geen kleurenfoto's, maar wel 32 pagina's met afbeeldingen en maakt door de vele tekstpagina's een studieuzer en ook wat saaiere indruk. De aanpak is totaal verschillend: redacteur Mandelbrote kon rekenen op de medewerking van 21 mede-auteurs, zowel handelaren, verzamelaars, bibliothecarissen als wetenschappers. Daarbij zijn bijvoorbeeld David Chambers, Michael Harris, Anthony Hobson, David Pearson en Anthony Rota. Het boek is verdeeld in vier hoofdstukken: inkoop, verkoop, trends en persoonlijkheden (p ). Omdat hierin alleen de twintigste eeuw wordt behandeld en kan worden voortgeborduurd op een grote hoeveelheid studies, lag een thematische opzet voor Out of print & into profit voor de hand. In hoofdstuk i wordt ingegaan op de rol van veilinghuizen, het inkopen bij particulieren en de branchetijdschriften. Hoofdstuk ii brengt niet alleen de ontwikkelingen van het vak in kaart, maar ook de geschiedenis van de boekhandel in Londen, Schotland, Noord-Ierland en het westen van Engeland. Aparte artikelen zijn gewijd aan antiquariaatscatalogi en de Phillipps-veilingen. De bijdragen over institutionele en particuliere verzamelaars zijn geschreven door handelaren én verzamelaars. Hoofdstuk iii beschrijft de fluctuerende markt en de veranderlijkheid van modes, smaak en wijze van verzamelen. Hoofdstuk iv, ten slotte, is een bundeling van artikelen over drie buitenlandse handelaren die voet hebben durven zetten op Engelse bodem,20 de verhouding tussen handel en wetenschap, de betrouwbaarheid van antiquarische memoires en een kroniek van pogingen om de handel te reguleren. Daarna 18 De opmaak lijkt inconsequent alinea's worden nu eens aaneengeschreven, dan weer gescheiden door een witregel (bijvoorbeeld: Buijnsters, Geschiedenis, 151). 19 Het uitstekende register verwijst ook naar de noten, maar bevat geen namen van instellingen (zoals bibliotheken) en enkele typfouten (Huijzer in plaats van Huber). De literatuuropgave bevat enkele inconsequenties (bi j Venema wordt de auteursnaam niet herhaald, zoals elders, maar staat bij successieve publicaties `Idem'; het Winkeldagboek van Engberts en Hesselink is gerangschikt op titel in plaats van auteur). De ordening van de literatuurl ijst in Mandelbrote's boek is verwarrend: titels zijn in één alfabet gerangschikt op auteur én op onderwerp zo W. Voymch, M. Etnnghausen en E.P. Goldschmidt: waar elders in dit boek over de laatste twee geschreven wordt, treedt verdubbeling met dit hoofdstuk op. De opzet van dit boek werkt versnippering van onderwerpen in de hand.

202 200 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) volgen vijf appendices (prijzen en wisselkoersen; notitie over het dateren van catalogi; ABA-ledenlijst van 1906; twee overzichten van archieven en van publicaties), noten, een algemeen register (zaken en namen), een titelregister en een register van handelaren. I.rmi;n,<cl, Figuur 2 Vooromslag van P.J Buijnsters, Geschtedents van hetnederlandse annquanaat GESCHIEDENIS VAN HET E DERLANDSE ANTI C^U ARIAAT Van de vier invalshoeken (inkoop, verkoop, trends en persoonlijkheden) zien we op geheel andere wijze de sporen terug in het boek van Buijnsters. Zijn geschiedenis beperkt zich niet tot de twintigste eeuw en is daarom voornamelijk chronologisch van opzet. Er worden zestien pagina's besteed aan de periode tot de negentiende eeuw. Vervolgens handelen pagina 35 tot 123 over de negentiende eeuw (een vijfde van het boek) en besteedt de auteur het leeuwendeel (p ) aan de twintigste eeuw. Het derde deel van het boek is in wezen een reeks portretten van handelaren en verzamelaars, aan elkaar geregen in de vorm van een kroniek, met veel aandacht voor het anekdotische en minder voor analyse van het antiquariaat als bedrijf.. 21 Bij hem treffen we dan ook geen economische achtergronden of een prijsindexering aan. Soms behandelt Buijnsters binnen 21 Een portret door Buijnsters bevat vaak de volgende elementen: jaartallen, achtergrond (soms uitgebreid), het karakter, anekdotes, vestigingsadressen, belangrijke catalog ' en verkopen, carrière, functies, samenwerkingen, levensloop.

203 Nederlandse en Engelse antiquaren rug aan rug 201 deze opzet thematische onderwerpen, zoals de Tweede Wereldoorlog. Aan het begin en slot van enkele hoofdstukken worden algemene ontwikkelingen kort uiteengezet. Van zulke paragrafen (p. 209, 227, 242) had ik er graag meer gelezen. Wat wisten we tot nu toe over het antiquariaat in Nederland, dat wil zeggen: op schrift? De kortste samenvatting is ongetwijfeld te vinden in Bibliopolis 22 (2003). Omstreeks 1760 ontstaat de antiquarische boekhandel als een zelfstandige tak van handel. Boekhandelsveilingen zijn rond die tijd nog een teken van verramsjen of fondsovername (om faillissementen te voorkomen). De opkomst van de commissiehandel heeft bijgedragen aan het scheiden van de handel in nieuwe en tweedehandse boeken. Vanaf ongeveer 175o verschijnen aparte catalogi voor antiquarische boeken (met prijzen). De eerste uitsluitend antiquarische handelaar is Pieter van Damme, die zich sinds in Amsterdam specialiseert in handschriften en incunabelen. Verkoop vindt ook plaats via publieke veilingen, soms betreft dat collecties uit buitenlandse bibliotheken. Contante betaling wordt de regel voor zowel handelaren als particulieren. Ook bij verzamelaars thuis ontstaat een onderscheid tussen kostbare handschriften en bibliofiele edities (de preciosa) en de rest van de collectie. Ruim een eeuw later, rond 186o, is het de tweedehandshandel die opvallend groeit en grote restpartijen verhandelt, zoals de firma Cohen. Daarnaast ziet de negentiende eeuw de opkomst van het wetenschappelijk antiquariaat, met als grondlegger Frederik Muller. In de twintigste eeuw bundelen de antiquaren van bijzondere boeken zich in de al genoemde NvvA en groeit de markt voor tweedehands boeken; aan het eind van de eeuw ontstaan internetboekwinkels. Tot zover Bibliopolis: de betreffende paragrafen zijn geschreven door Hannie van Goinga, J. Brouwer, Jos van Heel, Berry Dongelmans en Otto bankhorst. Over deze ontwikkeling in de praktijk en de mores van handelaren en verzamelaars is ook geschreven door I.H. van Eeghen, E.F. Kossmann, H. de la Fontaine Verwey, L. Kuitert, R. van der Meulen en anderen. 23 Daarbij komen nog de inside stories van antiquaren, waarvan alleen die van Armand Coppens (pseudoniem van W.N. Schors), Anton Gerits en het duo Hans Engberts en René Hesselink een bredere lezerskring hebben bereikt.24 Over de periode tot en met de achttiende eeuw biedt Buijnsters een gedegen overzicht, waaraan overigens geen nieuw eigen onderzoek ten grondslag ligt. Zijn vraag naar meer onderzoek (p. 22) wordt dus door Buijnsters zelf niet beantwoord. Het perspectiefvan dit eerste hoofdstuk (p ), is internationaler dan in de rest van het boek: liefhebbers van oudheden, bibliofiele verzamelaars en `onderzoekers van de vaderlandse taal- en letterkunde' - de drie typen verzamelaars die Buijnsters onderscheidt voor 22 M van Delft en C. de Wolf (red.), Btbltopolu Geschiedenis van het8edrukte boek in Nederland. Zwolle/Den Haag 2003, 124, 127, 136, 139, 142, 143, 153, 188, 18 9, De literatuur is via kb.nl/bibliopolis eenvoudig te vinden. Belangnikste publicaties zijn: I.H. van Eeghen, De Amsterdamse boekhandel, , V De boekhandel van de Republtek, Amsterdam 1978; B.P.M. Dongelmans, Van Alkmaar tot Zwijndrecht. Alfabet van boekverkopers, drukkers en uitgevers in Noord-Nederland Amsterdam 1988; L. Kuitert, `De second-hand handel Een doorbraak op het gebied van goedkope literatuur', in. De negentiende eeuw 15 (1991), ; H. van Goinga, Alom te bekomen Veranderingen in de boekdistnbutte in de Republiek Amsterdam A. Coppens, De memoires van een erotische boekverkoper. Amsterdam 1970; A. Gents, Op dubbelspoor en Ptlatusbaan. Zutphen 2000; H. Engberts en R. Hesselink, Winkeldagboek. Amsterdam 2003 (intussen verscheen ook het ve rvolg hierop: Oude Gracht 234 Winkeldagboek Utrecht 2008)

204 202 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) deze periode - opereren binnen Europese netwerken, net als de eerste handelaren. Eén verzamelaar en twee handelaren worden enigszins uitgebreid behandeld (Lelong; De Hondt en Van Damme). In het portret van Pieter van Damme ( ) zet Buijnsters een vraagteken bij zijn beroep van `antiquaar', omdat Van Damme meer interesse ontwikkelde voor munten en penningen dan voor handschriften en boeken, en hij nimmer een winkel bezat, maar eerder optrad als gentleman-handelaar (p. 3o). Aan de negentiende eeuw besteedt Buijnsters, zoals gezegd, negentig pagina's (p ) en ook op dit terrein rapporteert hij op heldere wijze uit eerder onderzoek, hier aangevuld met gegevens uit obscure publicaties. Voor dit hoofdstuk baseert hij zich bovendien op eigen onderzoek en verstrekt hij gegevens die zijn opgespoord in bevolkingsregisters en bedrijfsarchieven: biografische gegevens, adressen met huisnummers, vennootschapsakten, bijnamen, beroepen van voorouders en dergelijke. Een ander deel van de gegevens is ontleend aan antiquariaats- en veilingcatalogi. Voordat Frederik Muller in de negentiende eeuw het antiquariaat in Nederland opstuwde, vertegenwoordigden handelaars als Groebe, Radink, Jacob en de familie Bom het opportunisme en de tragiek van het lot. De meesten handelden in alles wat geld opbracht, Groebe en Jacob speelden een meer betrokken rol door hun liefde voor de bibliografie of door hun bibliomanie, die bij Frederik Muller culmineerde in de vorming van het wetenschappelijk antiquariaat (geneeskunde, topografie, enzovoort). Daartegenover stelt Buijnsters het zogeheten bibliofiele antiquariaat, waarbij de esthetische kenmerken van het boek (druk, illustratie, papier, band) worden beoordeeld en niet in de eerste plaats de informatie die het boek in tekst en beeld kan bieden. De definitie van Herman de la Fontaine Verwey (`le livre vu et le livre lu', het bekeken en het gelezen boek) lijkt Buijnsters met instemming te citeren (p. 53) in een paragraaf die over de huidige tijd gaat in plaats van over de negentiende eeuw. In werkelijkheid is het onderscheid er eerder een tussen verzamelaars van het oude en die van het moderne boek, bijvoorbeeld het oude kinderboek tegenover moderne handschriften. Beide typen verzamelaars hebben soms de neiging het gekochte ongelezen te laten, beide schaffen ook aan om sentimentele of emotionele redenen, als het niet om gerationaliseerde overwegingen gaat (het `completeren' van een collectie, het jagen op varianten en unica, het nut van de aanschaf voor een publicatie erover). Het is jammer dat de kant van de verzamelaar niet uitvoeriger in beeld komt bij Buijnsters, omdat de handel nu eenmaal vaak de mode van de verzamelaar direct volgt, zoals dat trouwens andersom ook gebeurt. Het wetenschappelijk antiquariaat van Muller is bepalend geweest voor de tijd: hij legde de kennis van zijn antiquariaat vast op bibliografische kaarten, koos voor een systematische ordening van zijn catalogi, bij veilingen stelde hij een vraagprijs in voor de antiquarische boeken, zijn oriëntatie was internationaal en hij voegde losse stukken bijeen volgens goed verkoopbare thema's. In het portret van Mullers firma maakt Buijnsters gebruik van de veiling- en antiquariaatscatalogi in openbare collecties Een algemeen overzicht van vindplaatsen van antiquariaatscatalogi geeft Bugnsters niet, hoewel het niet zou hebben misstaan in een boek voor een breed publiek. (Dat dit publiek is beoogd, blijkt op p 415, noot : waarom anders de termen `blokboek' en `convoluut' voorzien van een verklaring?) In zijn bijdrage aan Out of pnnt & Into profit verwijst H. R. Woudhuysen overigens wel naar de collectie in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam: H. R. Woudhuysen, 'Catalogues', in: Mandelbrote, Out ofpnnt pent & into profit, 127.

205 Nederlandse en Engelse antiquaren rug aan rug 203 In deze hoofdstukken (2-11) komen de negentiende-eeuwse persoonlijkheden en ontwikkelingen op levendige wijze uit de verf Buijnsters heeft een goed oog voor pakkende en `zinloze' details (Groebe bijvoorbeeld was `korte tijd erwtenverkoper op de weekmarkt', p. 37) en somt vaak belangrijke boekveilingen of catalogi op om snel een concrete indruk van de activiteiten te verstrekken. Met hoofdstukken over de bedrijven van Frederik Muller, diens opvolger Scheltema en de firma van R.W.P. de Vries geeft hij een beeld van de Amsterdamse antiquarenwereld. Parallelle ontwikkelingen in andere steden bewaart hij voor latere hoofdstukken, zoals 6, over Den Haag (Nijhoff en Van Stockum), 7 over Utrecht en 8 over Arnhem. Ook de hoofdstukken 9 en io lijken meer thematisch van opzet, met hun aandacht voor de boekenmarkten en `boekenjoden' (hoofdstuk 9) en de `prijsbrekers' Koster, Cohen en Bolle (hoofdstuk io), maar bieden binnen deze context chronologische bedrijfskronieken. Curieus is dat Buijnsters daarbij soms het chronologische verband loslaat en gegevens verstrekt over de twintigste eeuw: bij de markthandel besteedt hij bijna een pagina aan de situatie anno 2003 en noemt hij Molenaar, Van Maanen en Gaemers (p. 1 14), zoals hij bij de ramsjhandel evenmin zomaar vooruit wijst, maar een miniportret van firma Steven Sterk geeft (p. 123). Deze handelaren blijven verder in het boek ongenoemd. Wie ze als fenomeen bij de twintigste eeuw denkt te vinden, komt bedrogen uit. Al met al krijgt de lezer 3 1 profielen van negentiende-eeuwse firma's en antiquaren voorgeschoteld, naast drie van negentiende-eeuwse verzamelaars (Leendertz, Meulman, Waller). Verzamelen wordt zelden een familietraditie, maar net als drukkers en uitgevers vormen antiquaren juist vaak familiebedrijven (De Bom, Blok, Lobo), hoewel die eerder aan de onderkant van de markt opereren. Waar de financiële belangen groot zijn, gaat het bedrijf vaak in andere, professionele handen over (Nijhoff, Van Stockum). Buijnsters laat, zoals gezegd, deze bedrijfseconomische factoren grotendeels buiten beschouwing. De praktijk van het negentiende-eeuwse veilingwezen komt wel eens ter sprake in memoires, maar die van het antiquariaat blijft in de regel een duistere zaak. Conclusies worden onder andere getrokken uit gepubliceerde catalogi, maar er zijn weinig getuigenissen van de dagelijkse praktijk in een winkel of veilinghuis. Soms kan Buijnsters de situatie samenvatten, zoals die van de Arnhemse familie Gouda Quint: `Alles ging heel gezapig. Wie een veilingnota niet betaalde, kreeg éénmaal een aanmaning, daarna werd de vordering in het kasboek laconiek doorgestreept. En van een etalage in zijn deftige zaak wilde Steven Gouda Quint ook niet weten' (p. 99). Een andere keer zou je meer details of commentaar wensen. Bij de veilingen van Van Stockum, in een zaal bij de Gevangenpoort (`de oude bibliotheek der Prinsen van Oranje') was het een gezellig onderonsje: `Verwoert, de assistent der Koninklijke Bibliotheek, hielp achter de tafel' (p. 83). Deze nevenactiviteit van een KB-functionaris maakt nieuwsgierig naar de praktijken elders en ook naar voor KB 'ers destijds geldende opvattingen: waarom deed L.J. Verwoert dat eigenlijk? z6 Ongetwijfeld voor een paar centen... z6 Buijnsters vermeldt zijn initialen niet, zie daarvoor. K. Thomassen, `A. Bogaers', in. M. van Delft [e.a.] (red.), Verzamelaars en verzamelingen. Koninklijke Bibliotheek Zwolle 1998, io8. Verwoert had een nederig baantje: hi j moest bijvoorbeeld voor de KB geselecteerde werken uit de bibliotheek van Bogaers naar beneden sjouwen.

206 204 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) De verzameldrift van de KB en van andere institutionele bibliotheken in de negentiende eeuw komt bij Buijnsters niet ter sprake. De twintigste eeuw: `Ik roddel niet want hij zei het zelf' Het merendeel van Buijnsters ' boek is gewijd aan de twintigste eeuw: een portrettengalerij van elf verzamelaars, acht veilinghuizen en zestig personen of firma's. 27 De artikelen over firma's zijn soms opgedeeld in meerdere stukken voor de vooroorlogse en naoorlogse situaties.i8 Dat gebeurt ook met de beschouwing over bibliofiele genootschappen (p en p ). Is aan het einde van de twintigste eeuw wel een bloei op dit terrein waar te nemen, begin twintigste eeuw kan Buijnsters alleen speculeren over het gebrek aan manifestaties door verzamelaars: Duitsland, Frankrijk en België kenden wel verenigingen. Buijnsters laat hier een belangrijk aspect van de bibliofiele wereld buiten beschouwing: vanaf circa 1890 vonden verschillende boekententoonstellingen plaats waaraan verzamelaars hun werken leenden.29 In de twintigste eeuw ontwikkelt het antiquariaat zich in de breedte: antiquaren gaan samenwerken in verenigingen, op gezamenlijke adressen, beurzen en markten, uiteindelijk ook op internet. Het aantal veilinghuizen neemt toe en de particuliere verzamelaar weet zijn weg daarheen vanaf de jaren tachtig te vinden. Het aantal antiquaren wisselt met de economische ontwikkelingen.3 Hoewel begin twintigste eeuw de deftigheid van het vak verdwijnt, het Latijn in de winkels minder frequent klinkt en de voertaal in catalogi van Frans en Duits overschakelt op Engels, eindigt de negentiende eeuw van het antiquariaat in wezen pas met de komst van uit Duitsland gevluchte (joodse) antiquaren, de crisis en de Tweede Wereldoorlog. Oude firma's, zoals Muller en Nijhoff, sterven een langzame dood. Buijnsters beschrijft bedrijven in Amsterdam, Den Haag, Leiden, Utrecht en Nijmegen/Arnhem. De geldontwaarding in Duitsland heeft gedurende de jaren twintig voor Nederlandse handelaren eigenlijk alleen voordelen (p o), de beursval van 1929 echter treft hen in het hart: er ontstaan betalingsproblemen en juist in die tijd neemt Hertzberger het initiatiefvoor de NvvA. De thematische stukken, zoals dat over de oorlog, zijn overtuigender dan de portretten, die gebaseerd zijn op interviews en op jarenlang bijeen gesprokkelde informatie. De portretten zijn levendig en voorzien van pakkende details, zoals over Burgersdijk & Niermans: `het enige Nederlandse veilinghuis dat zijn verkopingen nog altijd houdt op dezelfde plek, in dezelfde zaal met dezelfde aankleding' (p. 154). Ook zijn er Reviaanszinloze details, bijvoorbeeld, wat Nijhoff en Muller gemeen hadden (`een stijf been', 27 Een volledig biografisch overzicht van Nederlandse antiquaren is ondoenli jk, maar de inlassing van enkele paragrafen met korte karakteristieken van annquariaten van landelijk belang ligt in een volgende druk voor de hand: Willem Huijer, Hinderickx & Winderickx bijvoorbeeld; een profiel van De Slegte mag niet ontbreken. 28 Daardoor zijn herhalingen onvermijdelijk, bijvoorbeeld over firma De Vries (p en 173). 29 In 1902 bijvoorbeeld werd modern drukwerk uit particuliere collecties getoond in Rotterdam, door de Rotterdamsche Vereeniging 'Voor de Kunst': Tentoonstelling van boekwerken in het gebouw van den 'Rotterdamschen Kunstknng', Witte de Withstraat. 3o Hierover bij Buijnsters geen cijfermateriaal

207 Nederlandse en En8else antiquaren rug aan ru8 205 p. 154). Deze hoofdstukken zijn geschreven in een lossere stijl en vormen een persoonlijke impressie van het antiquariaat.3 1 Buijnsters verdedigt zichzelf bij voorbaat (`Ik roddel niet want hij zei het zelf )3 2, maar gebabbel ligt zoals in een persoonlijke brief op de loer.33 Niettemin zijn deze verrassende en welingelichte portretten met vaart geschreven en voornamelijk gebaseerd op eigen onderzoek, al is sommige informatie al opgetekend in Offeren aan Mercurius en Minerva (dat geldt sterker nog voor de oudere generatie handelaren en de oprichting van de NvvA). Het genuanceerde verhaal over de Tweede Wereldoorlog is opgezet als kroniek en niet als portrettengalerij en strekt zich met de nasleep met pogingen tot rechtsherstel van joodse antiquaren uit over twee hoofdstukken (p ). Voor deze periode heeft Buijnsters veel bronnen gevonden in de archieven. Het is het sterkste hoofdstuk in dit boek, mede doordat Buijnsters zich er nadrukkelijker als wetenschapper dan als verzamelaar manifesteert.34 In de jaren zestig is de buitenlandse invloed opnieuw doorslaggevend: het Duitse Wirtschaftswunder en de Amerikaanse overvloed aan universiteitsbibliotheken stimuleren niet alleen getalsmatig de verkoop, maar veranderen definitief de oriëntatie van de handel in een internationale (p. 227, 275). Er ontstaan nieuwe gespecialiseerde antiquariaten als Knuf (boekwetenschap), Schuhmacher (Nederlandse literatuur) en Gerits (geschiedenis, economie, enzovoort) in Amsterdam, maar ook ver daarbuiten, zoals Junk in Lochem (natuurwetenschappen) en Rosenthal in Hilversum, later Leidschendam (incunabelen).35 In 1963 werken 26 van de 51 leden van de NVvA in Amsterdam: Buijnsters besteedt er vijftig pagina's aan, maar vergeet niet antiquariaten in Noord-Brabant en 3 1 Het slot van hoofdstuk 17 bijvoorbeeld (p. 305), zinswendingen als `Vraag niet waar en wanneer (.. )' (p. 308) en vooringenomenheden (de shawl van Nico Israel, p. z 44). Ook valt het ene portret door zijn persoonlijke betrokkenheid positiever uit (Van der Steur) dan het andere (Aioloz) en bevatten tekst en noten knorrigheden (p. 313 over Van Eesteren; p 432, noot 74 over de Polak-veiling). Symptomatisch is dat soms bronnen van citaten niet worden genoemd (zoals van Komnj's column in NRC Handelsblad over Polak, p. 266, deze verscheen op 11 november 1992, p. 16) en verwijzingen soms onlogisch zijn (in een vooruitblik noemt Buijnsters de `boom' van dekaren vijftig, p. 209, maar het hoofdstuk daarover spreekt slechts van `herstel'; pas de jaren zestig worden `gouden aren', p 227) Snlistisch kort door de bocht is bijvoorbeeld de ongewilde karakterisering van Oscar Wilde als boekillustrator (p. 260). Dergelijke slordigheden en verschrijvingen komen in het hele boek voor: 'Herzberger' voor 'Hertzberger' (p. 111), `het luchtere werk' voor `het lichtere werk' (p. 251); `loodsklap' voor `doodklap' (p. 266), `35 jaar' voor `13 5 jaar' (p. 364), 'eighthies' voor 'eighties' (p.5, 369); IC Boucher' voor `L.J.C. Boucher' (p. 425) 32 Buijnsters, Geschiedenis, Zie de passage over een wassen beeld (p 288). Tevens- A Nuchelmans, `Sappige anekdotes over een wereld van haat en nid', in: Boekman 72 (2007), ; op p. 115 somt Nuchelmans suggestieve opmerkingen op: `onstuimige dochter' (p. 258), 'van een goed glas hield' (p. 309), enzovoort. 34 Buijnsters oorlogshoofdstuk is een herziening van P. Buijnsters, Het Nederlandse antiquariaat tijdens de Tweede Wereldoorlog. Amsterdam Het verhaal kan nog uitgebreid worden- Buijnsters zegt dat boekenverzamelingen niet zijn weggevoerd (p. 190), of wel (p. 201); hij zou de bibliotheek van het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee kunnen noemen, die door oprichter J.A Schorer in veiligheid werd gebracht en in door de bezetter in beslag werd genomen. Zie daarover H. van Wed, P. Snijders, `Levenslang strijden voor rechtsgelijkheid Jonkheer Jacob Anton Schorer ( )', in. H. Hafkamp, M. van Lieshout, Pijlen van naamloze liefde Pioniers van de homo-emanapatie. Amsterdam 1988, De internationale orientatie vindt zijn echo in Mandelbrote, Out of pnnt & into profit, 261 (Gents geciteerd) en 343 (Asher genoemd).

208 206 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Figuur 3. Vijftien antiquaren poseren als boekensteun (1963), v 1 n r: Max Elte, Max Israel, Anton Gents, Magdalene Sothmann, Jan de Slegte Jr, Hans Marcus (boven), Kees van der Peet, Simon Engenng (gekroeld), Henk Pfann Jr., Egbert Bonset, Bob de Graaf, Nico Israel, Delo van Gendt, Frits Knuf en Frits van der Wal Friesland te beschrijven. Aan veilinghuizen is een apart hoofdstuk gewijd (p ), een paragraaf behandelt nieuwe fenomenen als boekenmarkten en boekensteden (p ). De jaren zeventig, met de opkomst van Swertz en Hesselink, worden in kaart gebracht met (soms intieme) portretten van succesvolle én minder succesvolle handelaren. De jaren tachtig tonen een enorme opbloei, gevolgd door een neergang in de jaren negentig: er is minder aanbod van oud materiaal en weinig groei in de aandacht voor het moderne boek, winkelhuren stijgen, interne problemen in de NVvA tekenen het antiquarische veld waarin vooroorlogs leiderschap van `heren' is vervangen door individualisten die minder cohesie en hiërarchie vertonen. Uiteindelijk veroorzaakt internet een `uitholling' van het vak (p. 369). Deze neergang wordt volgens Buijnsters op ironische wijze begeleid door een opbloei van de bibliofiele genootschappen en de Nederlandse boekwetenschap, maar die zijn eerder opgekomen dankzij buitenlandse inspiratie en houden eigenlijk geen verband met de ontwikkelingen in het antiquariaatswezen.36 De ontwikkelingen gedurende de twintigste eeuw zijn in Groot-Brittannië misschien niet eens zoveel anders dan in Nederland, zij het dat de handel in een groter gebied afhankelijker is van technische innovaties. Dankzij de spoorwegen en de posterijen groeit de antiquarische handel, niet alleen in Londen waar van oudsher de meeste firma's gevestigd zijn, maar tot diep in de provincie. Na de Eerste Wereldoorlog breekt een tijd van voorspoed aan: `money was plentiful, rare books were collected by wealthy 36 In Engeland zijn sommige handelaren zelf bevorderaars van de boekwetenschap. Percy Muir, John Carter en Ben Weinreb bijvoorbeeld (A.S.G. Edwards, `The antiquarian book trade and the world of scholarship', in Mandelbrote, Out of pnnt & into profit, ).

209 Nederlandse en Engelse antiquaren rug aan rug 207 people, wages and rents were still comparatively low and country house libraries were being sold off De depressie brengt die groei tot staan, de oorlog berooft veel firma's van hun jongere personeel en de bombardementen op Londen vernietigen grote voorraden. De jaren vijftig en zestig worden nieuwe gouden tijden, dankzij de vraag naar boeken door bibliotheken (vooral vanuit Amerika), en de provincie voorziet Londen van een constante, goedkope aanvoer van waren. De Sheppard's dealers in books (vanaf 1951) zorgt voor een omgekeerde toevloed van kopers naar de provinciale antiquariaten.3 8 De veilinghuizen floreren dankzij recordbrekende prijzen. Het laatste kwart van de eeuw wordt echter gekenmerkt door achteruitgang, vooral door stijgende huren en personeelskosten. Net als in Nederland verdwijnen de winkels uit de middelgrote plaatsen en vindt een concentratie plaats in speciale boekensteden (Hay-on-Wye vanaf de jaren zestig). Beurzen brengen het `gesloten antiquariaat' in contact met nieuwe klanten en ook veilinghuizen bespelen een breder publiek. De handelswaar verandert eveneens: gewone zeventiende- en achttiende-eeuwse boeken en theologie boeten aan interesse in, topografie en plaatwerken (vooral met gekleurde platen) stijgen in aanzien. `As the century drew to a close, the two most notable fields in demand were modern first editions and children's books.'39 In Nederland zijn dat in de eerste plaats kinderboeken en topstukken (incunabelen, plaatwerken). Internet, ethiek, en andere kwesties De gevolgen van internet voor de handel zijn onderwerp van Buijnsters' slothoofdstuk. Andere verkoopmethoden doen hun intrede: websites, gemeenschappelijke databases en lijsten, en vooral de laatste twee hebben succes. Het klantenbestand van firma's verandert drastisch: de oude kenners verdwijnen, eenmalige klanten duiken op. Een neveneffect van internet is enerzijds dat prijzen op elkaar worden afgestemd (en dat mindere boeken de prijs krijgen van het beste exemplaar) en anderzijds dat zeer uiteenlopende prijzen voor eenzelfde boek worden gevraagd, afhankelijk van de expertise en overheadkosten. Ook signaleren antiquaren dat goede beschrijvingen van boeken worden overgeschreven door amateurs en dat de onderlinge handel afneemt. De kant van de bibliofiel wordt in dit hoofdstuk genegeerd, vandaar dat het vooral in mineur is gesteld, alsof de kennis, hartstocht en handelsgeest van weleer in rook zijn opgegaan. Het verdwijnen van de kleinere winkels stemt Buijnsters droevig; daarin betoont hij zich een gepassioneerd `boekensneuper', maar hij beseft natuurlijk dat dit hoofdstuk over de recente geschiedenis het minst zekere is (`het onzekere heden' is de titel). Een beschrijving van het heden leunt sterk op voorspellingen en die zijn vaak bedrieglijk: in 1989 schreef Gert Jan Hemmink bijvoorbeeld: `de wildgroei in het antiquariaat is ook voorbij', terwijl die toen nog in alle kracht dankzij internet moest losbarsten. Ook in Out 37 Paul Minet, `A century of innovation in selling books', in: Mandelbrote, Out of pent & into profit, Het winkeldagboek van Clive Linklater in Hastings (Reflections from a bookshop window), over verkopen tussen de 5 en io 000 (Mandelbrote, Out of print & Into profit, 302) Is vergelijkbaar met dat van Engberts en Hesselink in Utrecht. 39 Minet, `A century of innovation in selling books', 66.

210 208 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) of print & into profit wordt aandacht besteed aan de opkomst van internet, in een compacte paragraaf, waarin dezelfde conclusies worden getrokken als door Buijnsters: `The internet's effect on the retail trade has been, on balance, negative so far' 41 Er zijn ook positieve geluiden: het internet `has allowed booksellers to describe more items at greater length (often with digital images of the item in question) but lower cost than in a paper catalogue and to reach an international audience', waarbij overigens betrouwbaarheid van betalingswijze en van de beschrijvingen zelfde klant kunnen hinderen 42 Deze waarneming wordt door H.R. Woudhuysen gedaan in een van de interessantste hoofdstukken in Out of print & into profit,t, over bibliografische beschrijvingen en over de ontwikkelingen in indeling, uiterlijk en distributie van catalogi (p ). Buijnsters geeft zo'n overzicht helaas niet, hoewel hij er hier en daar wel aan refereert 43 In een ander hoofdstuk in Out of print & into profit t worden de voordelen van internet voor de verzamelaar opgesomd: 'He can search the trade world-wide, coding his search words to locate what is needed, leaving wants lists on some sites, and enjoying more general searches on Addall.'44 De behoefte te browsen en boeken te bekijken wordt daarbij op beurzen en markten bevredigd. OUT OF PRINT INTO PROFIT Figuur 4. Vooromslag van G. Mandelbrote, Out o f pent & into profit A History of the Rare.- Sccondhand Book Trade in Britain in the 20th C:entun 4o G.J. Hemmink, 'Het annquansche boek in Nederland en Vlaanderen. een persoonlijke impressie', in: Ons erfdeel 32 (1989), Minet, 'A century in innovation in selling books', Woudhuysen, 'Catalogues', Buijnsters, Geschtedents, 209: 'De invloed van de angelsaksische "new bibliography" met haar "points" en collatieformules drong door tot de kleinste catalogi, die daarmee soms het karakter kregen van wetenschappelijke naslagwerken.' 44 David Chambers, 'Dealers and the specialist collector', in- Mandelbrote, Out of pent & into profit, 191. Inmiddels zijn Nederlandse, Duitse, Franse, Spaanse en Italiaanse sites voor tweedehands boeken verenigd in Marelibri (marehbri.com).

211 Nederlandse en Engelse antiquaren rug aan rub 209 Enkele portretten door Buijnsters besteden aandacht aan de manier waarop boeken aan klanten worden gekoppeld. Nico Israël was er volgens Buijnsters een meester in, hij hield een goed verkoopverhaal. Ook het lot van onverkochte boeken na een veiling wordt kort aangestipt (p. 337). In het gros van de portretten blijven de dagelijkse praktijk van het bedrijf en de financieel-economische ontwikkelingen echter buiten beeld (met uitzondering van de oorlogsperiode, p. 195). Bij affaires worden geen namen genoemd (belastingontduiking, p. 389) en sommige kwesties worden lichtvaardig afgedaan. Zo is er bijvoorbeeld het probleem van de `slopers' of `scheurders', die platenboeken uit elkaar halen om via de losse verkoop van prenten winst te behalen. Een dergelijke handelaar wordt door Buijnsters bijna liefdevol een `antiquaar zonder franje' genoemd (p. 364). Overigens bestaat ook het tegenovergestelde fenomeen: handelaren die boeken `completeren' door in een bibliotheek titelbladen en prenten te laten fotograferen en die in het eigen incomplete exemplaar te plakken. Namaakstofomslagen worden soms in kleurenfotokopie toegevoegd. Ook het verschijnsel van de `inkleurders', die de pecuniaire waarde van een prent verhogen, maar de historische waarde vernietigen, doet Buijnsters vrij laconiek af (p. 368), om de geïnterviewde handelaren niet voor het hoofd te stoten. Het andere grote probleem, de `Ring', wordt door Buijnsters zelfs zo laconiek behandeld, dat het lichtzinnig is in zijn beschuldiging jegens bibliotheken. Bij een `ring' spreken handelaars af niet apart te bieden op een veiling, maar een vertegenwoordiger af te vaardigen die de gewenste boeken koopt. In de regel levert dat een lagere prijs op. Na de veiling worden deze boeken onderling opnieuw geveild en wordt de opbrengst van die tweede veiling onderling verdeeld: ook een handelaar die uiteindelijk geen boek aanschaft kan zo een aanzienlijke winst behalen. Deze handelwijze dupeert de oorspronkelijke inbrengers en veilinghouders. Buijnsters zegt dat het moeilijk is om er iets aan te doen: `Te meer omdat ook bibliotheken of instituten soms op die manier samenspannen, al volgt daarop dan geen privaatveiling' (p. 327). Deze beschuldiging is een ernstige verdraaiing van de feiten. Bibliotheken overleggen met elkaar, maar niet om voor een lagere prijs in te kopen; wel om te voorkomen dat overheidsgeld teloor gaat door tegen elkaar op te bieden, wat in het verleden ongewild gebeurde. De afzonderlijke bibliotheekcollecties worden steeds meer beschouwd als één geheel, de Collectie Nederland. Bibliotheken hebben daarom een `meldpunt' ingeschakeld, dat de belangstelling registreert voor een veiling en overleg tussen bibliotheken over aankopen reguleert.45 Verder gaat het `samenspannen' niet. Vlak voor een veiling vindt wel eens overleg plaats met handelaren, waarbij de bibliotheek belangstelling voor een boek laat blijken. Dat wordt niet ingegeven door de wens het boek voor een lagere prijs te krijgen, maar door de kennis dat menige handelaar meer kan en wil betalen voor een lot dan een bibliotheek. Er zijn trouwens handelaren die zich niet willen manifesteren als bevorderaars van cultureel erfgoed en bibliotheken tijdens een veiling met plezier overtroeven. In Out of print & into pro fit besteedt Frank Herrmann negen pagina's aan het fenomeen van de ring, waarmee in Engeland uitzonderlijk hoge bedragen gemoeid waren. Voor sommige veilingen, vooral in de provincie, sloten tachtig handelaren zich aaneen 45 In een interview met Onno Blom (Trouw, 22 februari 2007) deed Buijnsters nog zijn beklag over bibliotheken die `ons belastinggeld door het putje' spoelen.

212 210 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) tot een ring, die de inbrenger minder dan 4000 opbracht voor boeken die bij onderlinge verkoop opleverden. Dat garandeerde elke deelnemer 120, `equivalent to an average bookseller assistant's annual salary'.4 6 De bronnen voor deze revelaties zijn afkomstig uit de antiquarenkring zelf (onder andere publicaties door het handelarenduo A. & J. Freeman en de eerste vrouwelijke catalograafbij Sotheby's, Millicent Sowerby). Zulke bronnen zijn er voor Nederland niet. De ethiek staat bij de Antiquarian Booksellers' Association hoog in het vaandel, vandaar dat Anthony Rota daaraan een hoofdstuk wijdt, in schril contrast dus met de ontspannen manier waarop Buijnsters tegen deze materie aankijkt. De deels op orale geschiedenis gebaseerde rapportage van Buijnsters biedt een prettig leesbare veelheid aan nieuwe details en zal zelf als een bron voor onderzoek gaan fungeren. Zo bedoelt de auteur dit boek: hij heeft gekozen voor een biografische aanpak om het gebrek aan bronnen te overwinnen. Daarbij zullen toekomstige onderzoekers de vele details in zijn verhalen met nieuw archiefonderzoek moeten staven en bijzondere thema's uitwerken: de rol van de vrouw in het antiquariaatswezen en de economische ontwikkelingen (concernvorming, prijsontwikkeling47) bijvoorbeeld. Ook de bundel van Mandelbrote kan als uitgangspunt dienen voor meer gespecialiseerd onderzoek48 en zou een compendium verdragen in de vorm van een biografisch woordenboek van de antiquarische wereld in Engeland. Beide boeken leggen een stevig fundament onder dat toekomstig onderzoek en hebben intussen een grote stap voorwaarts gezet. Het zijn twee in karakter zeer verschillende standaardwerken, die op inventieve wijze de neerslag zijn geworden van pioniersarbeid. Hoewel Mandelbrotes auteurs niet allemaal even elegant schrijven en Buijnsters hier en daar archaïsch uit de hoek komt, maakt de vloeiende stijl van beide werken het lezen ervan tot een groot genoegen, wat van zulke boekwetenschappelijke literatuur maar zelden gezegd kan worden. 46 Frank Herrmann, `The role of the auction houses', in: Mandelbrote, Out of profit & into pent, Prijsontwikkeling wordt door Buijnsters partijdig belicht. hij is negatief over Raman (die alles kocht wat hij wilde hebben) en positief over Hesselink (die alles koopt wat een ander wil hebben), terwijl het verschil eerder dat tussen verzamelaar en handelaar 48 De handel in uitgaven van private presses is bijvoorbeeld onderbelicht.

213 Chris Coppens Boekgeschiedenis: globaal, al teglobaal? Simon Eliot, Andrew Nash & Ian Willinson (eds.), literary cultures and the matenal book, Londen, The British Library, 2007, )(ix, 444 p. ISBN E. 45. Linnen band, stofomslag (ontworpen door Alan Bartram). Simon Eliot, Jonathan Rose (eds.), A companion to the history of the book. Malden MA/Oxford (Inc), Victoria (Australia), Blackwell Publishing Ltd., 2007, 509 p., ill. (Blackwell Companions in Literature and Culture, 48). ISBN Linnen band, stofomslag (ontworpen door Richard Boxall Design Associates). Eigenlijk is een review over het eerste boek overbodig na het schitterende nawoord van David McKitterick, `Perspectives for an International History of the Book', waarin hij de bundel zowel in het geheel als in detail kritisch bekijkt. Het is hoe dan ook een pertinente vraag die hij in de eerste zin stelt: How far is it possible to write an international history of the book, one generally applicable to several centuries and with a global perspective? Is it perhaps more responsible to accept that there must always be several perspectives, and that there can, therefore, be no single history? Een internationale geschiedenis van het boek zal er weleens komen, maar niet overhaast. Er moet in de `lokale' boekgeschiedenis nog te veel worden gedaan, juist, zoals McKitterick stelt met de nodige aandacht voor de relaties met het buitenland, over de eeuwen heen, en in welke relatie dan ook, zij het als machthebber, kolonisator, missionaris of gewoon als leverancier, eventueel via-via. Het is moeilijk aan de indruk te ontkomen dat het Verenigd Koninkrijk (wederom?) meer en meer op zichzelf terugvalt, of zichzelf afsluit, van het `continent' en van wat niet de Empire was. Er zijn enkele buitenlandse namen in de bundel, die overigens vaak al op een of andere wijze `naam maakten' in het Verenigd Koninkrijk, dus `safe' waren, maar de horizon wordt toch erg ingeperkt. David McKitterick wijst daar ook op. Die inperking van de horizon, op Frankrijk na, is verstikkend, of het nu nationaal of religieus is. Maar ook een minimale chronologische relatie is vanzelfsprekend broodnodig. Bij het langsgaan van de inhoud valt op dat onder Non-Western Traditions of the Book' China (duizend jaar) (Glen Dudbridge), Japan, de Tale of Genji (zeventiende eeuw) (Peter Cornicki), India (pre-koloniaal) (Sheldon Pollock), Perzië (handschriften) (Robert Hillenbrand) en Afrika, de vertaling en illustratie van Bunyan (twintigste eeuw) (Isabel Hofineyer) worden samengedrongen. Dit kan niet, niet naar de culturen op de eerste plaats, niet naar de chronologie en niet op grond van het te vergelijken materiaal of de te vergelijken boekhandel - wat die over de eeuwen heen in de verschillende cultuurgebieden ook mag betekenen.

214 212 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Het tweede `hoofdstuk' gaat over `The Western Book in History', gaande van Homerus en Vergilius (Christopher Carey), over Karolingische handschriften (David Ganz), Petrarca (Nicholas Mann) en Bembo (Brian Richardson), wel, tot daar in orde, maar om te eindigen met 'Russian Literature, 182os-184os' (Abram Reitblat & Christina Thomas) lijkt wat te kras in de globalisering. Een volgend hoofdstuk heet 'Language Empires' en eigenlijk had men zich daarop moeten richten, in plaats van zogezegd ruimere uitwegen menen te moeten zoeken, daar gaat het in deze bundel tenslotte om, ook al wil men `globalistisch' doen. Dat is tricky aan deze bundel: die wil `globalistisch' ogen, maar is dat, zoals ze in boekhistorische zin moet worden begrepen, niet. 'Language Empires' gaat inderdaad om Empires eens te meer, maar de volgorde van de artikelen en de zwarte gaten zijn op z'n zachtst gezegd aan kritiek onderhevig. Onder andere is er niets over de Duitse druk in de Verenigde Staten, vooral in Pennsylvania, maar ook elders, terwijl er toch Duitse sprekers aan het woord komen. Ook lijkt `mass culture' 'seventeenth to twentieth century' erg betwijfelbaar in se, maar zeker wanneer de auteur het hoofdzakelijk over de negentiende eeuw heeft. Dit deel wordt gevuld door artikelen over de `perifere natuur' van de Spaanse boekdrukkunst en -handel in de zestiende eeuw (Clive Griffin), over druk en literaire cultuur in Spanje tijdens de achttiende eeuw (Maria Luisa López-Vidriero), het literaire naturalisme á la Zola in Spanje, Portugal en Latijns Amerika (Jean-Francois Botrel), Friedrich Nicolai ( ), de achttiende-eeuwse Duitse uitgever met Europese relaties (Bernhard Fabian), de Duitstalige boekhandel in Europa tijdens de negentiende en de twintigste eeuw (Frédéric Barbier), 'France between literary and mass culture: seventeenth to twentieth centuries' (Jean-Yves Mollier), literatuur in de Franssprekende wereld (negentiende-twintigste eeuw) (Francois Vallotton), de uitgever Jacques Hébert in Québec in de jaren (Jacques Michon). 'The Anglophone Tradition' komt als laatste hoofdstuk eindelijk tot the final conclusion, begrijpt de lezer van een toch wel inspannende bundel. Nee hoor, het gaat van de achttiende eeuw, over inter-war, naar het negentiende-eeuwse British Museum, en dan naar de eerbiedwaardige A.W. Pollard. Dit hoofdstuk bevat bijdragen over Jacob Tonson, Dryden & Congreve, , en hun literaire canon (John Barnard), Chatto & Windus tijdens het interbellum (Andrew Nash), Richard Garnett ( ) en de British Museum Library (Richard Landon), `A.W. Pollard and the world of literary scholarship' (Stephen Bury), de verspreiding van Uncle Tom's Cabin (Michael Winship), het methodistische 'United Church Publishing House/the Ryerson Press, ' (Janet B. Friskney), `J.C. Beaglehole, nationalism and the 1940 New Zealand centennial publications' (Sydney J. Shep), en ten slotte literair nationalisme in een federaal Australia (John Barnes). Globalisering gaat snel, heel snel, ze kan soms niet snel genoeg gaan. Een minimum aan systematiek en een maximum aan intelligentie zijn de essentiële ingrediënten voor een programma dat een wereldwijde comparatieve geschiedenis van het boek wil maken. Het idee van dergelijke projecten geeft al te makkelijk een navenante hogeborstzetterij, die niet waar kan worden gemaakt wanneer het tot een werkelijke confrontatie komt. Het staat goed uit te pakken, maar de koffers staan al te snel leeg.

215 Boekgeschtedenu: glob aal, al te globaal? 213 Het is uiteraard een lovenswaardig initiatief in een globaliserende wereld de geschiedenis van het boek en zijn content en context, vanuit dit perspectief te bekijken en horizonten te openen. Toch roept de benadering van voorliggend boek enkele fundamentele vragen op. Misschien is er `slechts' wat te voorbarig te werk gegaan, heeft men te veel ineens gewild, en tegelijk te veel ineens over het hoofd gezien. Daarbij is bovendien een structuur gehanteerd die historisch mank loopt, op verschillende niveaus, chronologisch heel zeker, maar ook in verhouding tot de relatie, de inbreng, de invloed, sociaal en commercieel. McKitterick stelt terecht nog: `It is the business of the historian of the book not to concentrate on just one aspect of publishing, but on interactions, interdependence, cross-support and the issues affecting choice.' En een zin verder: `To what extent is it realistic to isolate literary cultures?'1 Figuur 1: Voorzijde omslag van Literary cultures and the material book Het is onduidelijk wat de bundel precies wil. Darnton heeft het in zijn voorwoord alvast over globalisering, maar het is onduidelijk of het over `long distance' gaat binnen bepaalde grenzen, zoals de bijdragen over China en de traditie van Homerus, of over (wereld-) wijd grensoverschrijdende verspreiding van literatuur, in de ruime betekenis, in het algemeen, en boeken (in handschrift of gedrukt), in het bijzonder. 1 Overigens glijdt hij een paar bladzijden verder wel uit door `copyright' te gebruiken voor Venetiaanse prenten in de vijftiende en zestiende eeuw, gebaseerd op de foute titel van L C.E Witcombe (Leiden 2004).

216 214 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS ) Darnton vindt het provocerend dat het boek niet met Gutenberg begint, maar met duizend jaar drukkunst in China. Hij vindt een van de revelaties dat er vóór het gedrukte boek ook boeken bestonden, ook en zeker, in het verre Oosten, met de hand geschreven of mondeling overgedragen. Duidelijk een overdosis Eisenstein geslikt! Dit is voor hem in elk geval meer 'than could be imagined from the standard wisdom among book historians'(!!!). Een doorsnee Europees boekhistoricus kan het boek hierbij wel sluiten op p. xviii. Een `Introduction', gesigneerd door de editeurs, geeft een samenvatting van de artikelen die volgen. Een misser is alvast het gelijkschakelen van een commonplace book en een album (amicorum?), waarbij de locus, topos, eventueel de enige band is, maar die in se compleet verschillend zijn (zie hiervoor ook de bespreking van de tweede bundel). Deze inleiding begint met het zoeken naar `globaliserende' analogieën en vergelijkingen tussen regio's en/of periodes waartussen in se geen relatie is (zoals 'imperial China, Alexandria and Bourbon Spain' of `(...) sixteenth-century Italy, (...) eighteenth-century England, and (...) nineteenth-century Russia'). Deze strategie wordt herhaald in het overbodige, inleidende artikel van Simon Eliot dat eigenlijk nog eens inspeelt op de verschillende bijdragen en nog een paar `vergelijkingen' toevoegt (tussen de productie van het Egyptische Dodenboek en die van vijftiende-eeuwse getijdenboeken, of tussen het Dodenboek en Gilgamesh, chronologisch een stuk dichterbij, maar zonder enige relatie) en veel te snel door heel wat bochten gaat. Het lijkt wel of de editeurs vijftig pagina's nodig vinden om de lezer ervan te overtuigen dat er toch echt samenhang is in en een brede visie zit achter de ruim 35o pagina's die volgen. Deze verzameling is het resultaat van een symposium dat werd gehouden in Londen in 2004, na twee voorgaande, Sherbrooke, Québec, 2000, en Prato Er moet van andere premissen worden uitgegaan en er moeten andere vragen/eisen (aan de deelnemers) worden gesteld om tot een ruimere visie te komen en de facto een begin te maken met een wereldwijde geschiedenis van het boek. Wat heel wat van de bijdragen in deze bundel, die al te vaak toch detailstudies onder de microscoop zijn, daartoe bijdragen is niet meteen duidelijk, om een understatement te gebruiken. En kennelijk zijn er bewust of onbewust ook religieuze grenzen gesteld, wellicht om de globalisering kracht bij te zetten. Er is te weinig aandacht voor de lijnen door de tijd heen, gaande van Sumerië, Babylonië, over Egypte (handel van papyrus, bibliotheek van Alexandrië), Griekenland en Rome, met de val van het West-Romeinse Rijk en de overgang naar Byzantium, waar weer boeken werden gekopieerd. Bovendien wordt de Arabische cultuur, zo belangrijk op zich en voor het Westen, wel nagenoeg helemaal onder de mat geveegd. Culturen komen en verdwijnen maar structuren worden op een of andere wijze doorgegeven, met enkele flessenhalzen waarbij precies in de combinaties van drager en tekst literatuur als het ware een `natuurlijke selectie' ondergaat. Het ontbreken van een chronologische lijn is toch wel een grote zwakte van het geheel. Het is weinig zinvol zomaar middeleeuwse toestanden met negentiende- of twintigste-eeuwse te vergelijken. Daarentegen is het wél belangrijk erop te wijzen wanneer en hoe heel verschillende culturen met elkaar in contact kwamen, bijvoorbeeld al dan niet door het westerse kolonialisme en/of de missionering. Dit is een fundamentele, structurele zwakte van het boek. Zo ontbreken bijvoorbeeld helemaal de relaties van de (oude) Nederlanden met Azië.

217 Boeigeschtedents:globaal, al te globaal? 215 Dat begint met de jezuïeten vanaf het einde van de zestiende eeuw, van wie de brieven vanuit en over het Verre Oosten in het Westen worden gepubliceerd, met als hoogtepunt Ferdinand Verbiest als astronoom aan het Chinese hof, met een merkwaardige boekproductie, en de voc, waarvan de invloed en de uitwisseling niet kan worden overschat. Tijdens de achttiende eeuw bijvoorbeeld vertaalden jezuïeten de `Krijgskunst' van Sun Tzu ( voor Christus), een tijdgenoot van Confucius, in het Frans, een werk op het niveau van Carl von Clausewitz. Sommige bronnen zeggen dat het zodoende Napoleon heeft beïnvloed. Dat is globalisering. Of het kan gaan over de rol van de Noord-Nederlandse en Duitse immigranten in de vs. Of de invloed van het Europese boek op Mexico en Zuid-Amerika (de persen van de Guarani bijvoorbeeld). En de relaties met Ethiopië. Er stelt zich onder andere ook, zeker van de negentiende-twintigste eeuw de invloed van theaterbewerkingen van sommige boeken, en de repercussie op de wijdere verspreiding ervan (bijvoorbeeld Schillers Kabale und Liebe (1784) `verborgen' in Verdi's opera Luisa Miller (1849)) over de grenzen heen en de eventuele repercussie op herdrukken van het oorspronkelijke werk. Later komen er de verfilmingen, eventueel gevolgd door bewerkingen en/of fotoromans, en nog later komen de tv-series, van Dickens, Austen en andere Engelse romans bijvoorbeeld, die een wereldwijde uitstraling kennen, ongetwijfeld de verkoop van deze boeken een duw geven, maar hoe dan ook een eigen bijdrage zijn tot de verspreiding van literary culture, of niet?! Helemaal los daarvan stelt zich het punt van fictieve drukkersplaatsen en/of uitgevers, over de grenzen heen, om aan welke censuur ook te ontsnappen of gewoon om zichzelf te verbergen. Er is een fundamenteel verschil tussen een eeuwenlang historisch contact en een uitwisseling door missionering/kolonialisme vanaf de negentiende/twintigste eeuw. Dit is essentieel om inzicht te krijgen in de geschiedenis van het boek, zijn materie, zijn tekst en zijn context op een wereldwijd niveau. Het boek van vandaag kan niet begrepen worden zonder zijn geschiedenis van duizenden jaren, maar men moet net wel voldoende inzicht hebben in de afgelegde weg, de betreden paden, de zich kruisende en uit elkaar gaande wegen. Dat biedt een perspectief op inzicht, op doorzicht, dat biedt een ruimer perspectief, een wijde horizon. Daarvoor moet vergelijkbaar materiaal binnen een vergelijkbaar tijdskader worden bijeengebracht. Tijdslijnen van waar/wanneer handgeschreven en gedrukte boeken begonnen, zouden hierbij een hulpmiddel in bijlage kunnen zijn. Deze bundel is (nog) te veel een patchwork, met patches die niet in de composities passen, of hoe dan ook een ander en beter design hadden moeten krijgen. Het boek valt tussen enkele stoelen. Het uitgangspunt moet worden veranderd, niet vanuit een eng Angelsaksisch perspectief niet vanuit een vermenging van verschillende culturen die heel verschillende wortels hebben, niet vanuit een door elkaar halen van een chronologische lijn, die willens onwillens de loop van de geschiedenis is, en het naast elkaar zetten van feiten en toestanden die niet te vergelijken zijn, maar met een onbevooroordeelde, klare, door geen religieuze of nationalistische staar vertroebelde blik de geschiedenis van het boek (en dus de mens) in te kijken, gedragen door een `onbegrensde' en multidimensionale kennis.

218 216 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) A COMPANION TO THE ISTORY OF THE OOK EDITED BY SIMON ELIOT AND JONATHAN ROSE Figuur z Voorzijde omslag van A companion to the history ofthe book fe Blackwell Publishing Het tweede boek is op een of andere wijze een goed alternatief voor het eerste. Het is een handboek dat de elementaire chronologische en geografische grenzen, die onontbeerlijk zijn voor een beter begrip, respecteert. Toch ruikt de inleiding nog wat te veel naar de verwrongen visie van de editeurs. Los van de verwijzing aan Eisenstein, is het voor de editeurs blijkbaar toch nog een verrassing dat er boeken bestonden c.q. teksten werden verspreid vóór het boek de codexvorm aannam, en dat er ook allang boeken waren in `exotische', in `verre' landen. Dat is toch wel verrassend en sluit aan bij wat over het vorige boek werd gezegd. Er zou een probleem kunnen zitten bij het feit dat beide editeurs met zeer recente literatuur bezig zijn en geen kijk hebben op `wat vroeger gebeurde', wat niet meteen een positief punt is voor een dergelijke Companion. Er is in de inleiding duidelijk nog een worsteling met het boek vóór en na de uitvinding van de boekdrukkunst. Er rijzen toch wel ernstige problemen bij uitspraken als `Untill the arrival of profitable mass literacy and mass production in the nineteenth and twentieth centuries, the number of people who could afford to buy books within a modest ride ofthe place of production was often too small to represent a profitable market, so books had to travel great distances to sell sufficient copies.' Dit is voor de `doorsnee-boekhistoricus' toch wel een onbegrijpelijke uitlating. Zo'n uitspraak toont slechts de beperktheid aan van de editeurs omdat dit `on the continent' meer dan dubbelop is. Het is toch onbegrijpelijk dat dit in een internationale productie kán.

219 Boekgeschtedents:8lobaal, al te8lobaal? 217 Overigens is het hele betoog van de inleiding ongeloofwaardig omdat het gestoeld is op onwetendheid over de geschiedenis van het boek voor de uitvinding van de boekdrukkunst en op `modieuze gemeenplaatsen'. Voor het gedrukte boek `begon' waren er al netwerken, wegen en markten waardoor, -mee en -in werd verspreid. Voor handschriften was er plaatselijk een cliëntéle rond de hofhoudingen, in rijke steden, maar er was uiteraard een markt `oversea', zoals is bewezen door de productie van handschriften, hoofdzakelijk getijdenboeken, in het graafschap Vlaanderen voor de Engelse markt. Hierbij werd gebruikgemaakt van handelsrelaties die al eeuwen in gebruik waren, zij het vooral voor textiel. In deze inleiding wordt ook duidelijk wat bedoeld is met albums in het vorige boek en hun relatie tot commonplace books. De zogenaamde albums zijn geschreven bloemlezingen van poëzie vooral uit de negentiende eeuw. Aha! En wat is de relatie met commonplace books? Het is een zware editoriale fout de verschillende betekenissen van een term over de eeuwen niet te herkennen. De editeurs denken enkel in hun smalle wereldje. In `Readers: books and biography' gaat Stephen Colclough jr terecht in tegen de betekenis en vooral de chronologie die Engelsing geeft aan intensieve en extensieve lectuur, en dat had hij zelfs wat geprononceerder mogen doen. Natuurlijk is er voor een religieuze tekst, gebeden, de Bijbel (in protestantse context), kerkboeken, breviaria, enzovoort reden om te spreken van intensief lezen en herlezen, maar dit is slechts een heel beperkt facet, van (obligaat) lezen. Deze `visie' (die precies gebrek aan visie is), doet erg tekort aan de eeuwen tevoren, alsof er `vroeger' slechts zo weinig teksten beschikbaar waren, dat men wel voortdurend dezelfde teksten `moest' lezen. Denk bijvoorbeeld maar aan Richard de Bury met zijn fantastische verzameling middeleeuwse codices, al dan niet in zijn hoofd of fysiek in zijn boekenkist. Er is ook het punt van de `reading revolution'. De zogeheten revolutie zit hoofdzakelijk in de `revolutie' van alfabetisering, meer dan in de lectuur zelf Het is niet atypisch en er is natuurlijk een verschil tussen de boeken die de 'working class had or was able to have' en het potentieel van de gegoede ambachtslui bijvoorbeeld. De Companion is opgedeeld in vier delen: i. Methods and approaches; ii. The history of the material text (van kleitablet over het Verre en Midden-Oosten en Latijns-Amerika tot The Codex in the West ); iii. Beyond the book (over periodieken, efemera en de nieuwe technologie); iv. Issues (over New histories of literacy, Non-textual uses of books, Book as art, Obscenity & censorship, Copyright, Libraries & information; met een `Coda: Does the book have a future?'). Het zal de geduldige lezer al zijn opgevallen dat `Part ii. The history of the material text' nogal (om een understatement te gebruiken) een brede spagaat uitvoert, te breed om vol te houden. Er is geen probleem met de eerste `afdeling' `The world before the codex'. De bijdrage van Eleanor Robson over de kleitablet bijvoorbeeld is zeer verhelderend en goed onderbouwd voor iemand die niet dagelijks met dit soort dingen in z'n boekentas rondloopt. De volgende tussentitel, `The Book beyond the West', heeft een bedenkelijker samenstelling. De bijdrage over China door J.S. Edgren is schitterend, hoewel er niets wordt gezegd over relaties met het Westen, maar de editeurs hadden zich moeten realiseren dat dit type bijdrage in een Companion van deze aard wat meer omkadering nodig

220 218 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) heeft, een kaartje bijvoorbeeld, een chronologietje van de Chinese dynastieën, een woordenlijstje en wat meer illustratie. Latijns-Amerika, het Hebreeuwse en het islamitische boek onder dezelfde noemer classificeren, dat kan natuurlijk niet. Dit is nogmaals een `conglomeraat' dat aantoont dat de editeurs niet (echt?) begrijpen waarover het gaat. Er is een onbegrijpelijke vermenging van geheel verschillende tradities. Om daar, los van de rest, Latijns-Amerika bij te betrekken lijkt over al het begrijpelijke heen. Bovendien wordt daarbij bijvoorbeeld niets gezegd over de invoer vanuit de Nederlanden, eerst door Plantijn en zijn opvolgers tot in de achttiende eeuw en in de negentiende eeuw vooral Hanicq-Dessain (Mechelen). Bovendien wordt eens te meer over de Guarani-productie in La Plata niet gerept, en staat Guillermo Furlong (4 delen, ) niet eens in de bibliografie. Het is als geheel een weinig evenwichtig artikel dat het meer over historiografie heeft dan over de geschiedenis zelf, en bovendien Furlong niet kent. Michelle P. Brown geeft een zeer goed onderbouwd historisch overzicht over het boek in het eerste millennium in haar `The triumph of the codex: The manuscript book before 1 loo', echt een goed vertrekpunt voor een beginneling of voor een gevorderde die zijdelings met de periode te maken heeft of er gewoon uit interesse meer over wil weten. M.T. Clanchy doet hetzelfde voor de periode daarna, 'Parchment and paper: manuscript culture '. Hij kruidt zijn tekst met citaten, waarbij Trithemius' aanval op het gedrukte boek uit 1492 natuurlijk niet kan ontbreken, maar hij vergeet erbij te vermelden dat de abt van Sponheim zich op het einde van zijn leven (I-1 516) `bekeerde' tot het gedrukte boek. Interessant in dit hoofdstuk zijn bijvoorbeeld ook `Making Personal Books' en de geschiedenis van de reading primer. Het is evenmin te verwonderen dat Lotte Hellinga een goede introductie geeft voor `The Gutenberg revolutions', en meteen ook het zo vaak misbruikte woord `revolutie' in de geschiedenis van het boek scherper stelt. Over de techniek, (1) 'Manufacturing movable type' & (2) `The Printing press' had er ook een ( 3 ) mogen staan, kort maar helder, over de inkt en de werking ervan op papier, geplaatst in tegenstelling met de inkt die voor veel blokboeken werd gebruikt. Het is zeer te waarderen dat met de boekhandel en de nood aan marketing wordt besloten, maar het is jammer dat er eigenlijk niets wordt gezegd over de boekhandelscatalogi die vanaf 1 469/70 ontstonden en soms bedoeld waren voor reizende boekhandelaren die in handschrift konden noteren in welke herberg ze hun boeken te koop aanboden, van stad tot stad. David J. Shaw behandelt de zestiende eeuw en hij is vanzelfsprekend zeer goed geplaatst om dat te doen, onder andere door zijn vertrouwdheid met het boek op het `continent' (vooral Frankrijk). Het artikel had wel beter ondertimmerd kunnen zijn en naast Douai en Rouen als leveranciers van boeken van en voor recusants had hij zeker ook, en misschien op de eerste plaats Antwerpen moeten noemen. John Feather heeft het daarna over 'The British book market i600-i800'. Rietje van Vliet verzorgt het hoofdstuk over `Print and public in Europe i600-i800'. Ze begint met een citaat van de achttiende-eeuwse Duitse boekhandelaar Friedrich Nicolai, aan wie in het vorige boek een lezing werd gewijd, maar gaat op de volgende bladzijde wel erg kort door de bocht wanneer ze stelt dat na Christoffel Plantijn de Zuidelijke Nederlanden (Belgium [sic], wel, plus-minus, maar zo simpel lag het toen

221 Boekqeschtedenu: 8lobaal, al te8lobaal? 219 niet) niets meer te betekenen hadden, `the book trade did not amount to [so? too?] much in the centuries thereafter'. Het is niet duidelijk wat ze bedoelt en er zit een kern van waarheid in, maar bij het begin van de zeventiende eeuw produceerden de Moretussen boeken van topkwaliteit, al dan niet met titelpagina's ontworpen door Rubens; Van Dycks portrettenboek mag ook wel worden gezien, alsmede een aantal majestueuze boeken geproduceerd in Antwerpen of Brussel die hier onvermeld moeten blijven, en ondertussen zetten de Moretussen hun lucratieve handel van dure liturgische boeken via Spanje naar Latijns-Amerika voort tot een stuk in de achttiende eeuw. Precies tijdens de achttiende eeuw kwam de topkwaliteit er weer helemaal in met onder anderen de Boubers in Brussel en Grangé in Antwerpen, beiden met een productie van hoge kwaliteit en een goed functionerende boekhandel. Wanneer alleen al maar de veilingen bij Van Overbeke te Leuven tijdens de achttiende eeuw worden bekeken, kan bezwaarlijk worden gezegd dat de boekhandel in de Zuidelijke Nederlanden (en dan gaat het nog niet om het prinsbisdom Luik) did not amount so much. Een eind verder wordt ze dan weer gevangen in de mazen van Engelsing en zijn leesrevolutie. Verder heeft ze het nog aardig over het belang van geleerde en andere periodieken, zoals de Journal des savants, en van de opkomende historische woordenboeken tot dé Encyclopédie. Daarna schrijft ze interessant over de ontvoogding van de auteur en zijn relatie met de uitgever, en over de censuur. Daarop volgen enkele artikelen over Noord-Amerika en de transatlantische boekcultuur tot i800 (Russel L. Martin iii), de industrialisering van het boek (Rob Banham) en de Britse boekenmarkt (Simon Eliot). In `A continent of texts: Europe ' nemen Jean-Yves Mollier & Marie- FranCoise Cachin meteen het goede vertrekpunt door te stellen dat de explosieve groei van alle soorten gedrukte productie pas echt begon rond 185o, na de industriële revolutie, en dat er een direct verband was met de groei van de geletterdheid, waarin precies een verschil was tussen Noord-Europa aan de ene kant en Zuid- en Oost-Europa aan de andere. Het is boeiend te lezen hoe een echte leeswoede ontstond en W.H. Smith al in 1848 en Hachette in meteen daarop inspeelden met stationsboekhandeltjes (vandaar de `stationsromannetjes'). De overheid, van welke religieuze strekking ook, baarde dat grote zorgen, een bevolking die haar tijd verpatste aan `stationsromannetjes', fictie, terwijl die toch wel wat beter had te doen dan gevaar te lopen op een verwildering van de zeden. Daarom stemde de Franse overheid al in 18 5o in met een soort belasting op fictie, terwijl Oostenrijk en sommige mediterrane gebieden de censuur verhoogden. Het doet goed aan het boekhistorische hart de kritiek te lezen op het al te makkelijke gebruik van `revoluties van het boek', en zelfs op de titel van Febvre en Martin, L'apparition du livre (1 958) alsof het `toen' pas verscheen. De auteurs zijn overigens zeer voorzichtig om niemand (ofzo weinig mogelijk mensen) op de tenen te trappen door te zeggen dat er eventueel over drie revoluties van het lezen kan worden gesproken, maar dit is, neem ik aan, uit voorzichtigheid; het zou hoe dan ook te ver voeren hier op in te gaan en zou hoe dan ook een ander onderzoek vragen. Daarop volgt een hoofdstuk over het ontstaan van een nationale literatuur in Amerika (Robert A. Gross) en een over de globalisering van het boek (David Finkelstein). Daarna komt een drieluik 'Modernity and print, i. Britain ' (Jonathan

222 220 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Rose), II. `Europe ' (Adriaan van der Weel); III. `The United States ' (Beth Luey). Deel twee raakt `ons' het meest. Hoewel het artikel misschien wat beter gestructureerd had kunnen zijn en tussentiteltjes daarbij bijvoorbeeld een hulp zouden zijn geweest, is het een model in z'n genre en voor een aanzet van a8lobal history of the book. De evolutie van de boekenmarkt wordt gekaderd in z'n economische en ideologische/ religieuze context. (Hoewel men zich vragen kan stellen bij wat echt goedkoop was en voor welk publiek bereikbaar was, en wat niet, maar dit gaat te ver voor een bijdrage van dit soort Companion.) Zoals in de bespreking van het vorige boek werd aangegeven, wordt hier de facto verwezen naar het belang van verfilmingen en tv-series. Ook het inzicht in de verhouding tussen zogenaamd hoge cultuur en massaconsumptie is verhelderend: `Apart from begrudging the masses a share in a reading culture that had previously been reserved for them, many people feared the underbelly of literature with its mass-culture characteristics.' De auteur heeft het onder andere ook over boekenclubs, inderdaad een interessant fenomeen. Bij het verschijnen van de eerste boekenclub in Frankrijk in 1924, kan de vraag worden gesteld of het tanende belang van de cabinets de lecture daarbij een rol heeft gespeeld, maar eens te meer, dit gaat de reikwijdte van dergelijke opzet te boven. Het is jammer dat bij het Russische boek niet heel even wordt stilgestaan bij het modernisme (in pre- en post-revolutionair Rusland, maar ook in de Baltische staten en op de Balkan). Zoals geen verwijzing wordt gegeven bij de eerste druk van Dr. Zhiva8o in Nederland op last van de CIA en bij de alinea over de Parijse uitgaven van vooral Anglosaksische expats niet wordt verwezen naar Hugh Ford's Published in Paris (1975). Globaal is het een model om een globaliserende boekgeschiedenis aan te pakken. Dit deel (II) wordt precies afgesloten met een tweeluik, `The global market , Producers' (Eva Hemmungs Wirtén) en `Consumers' (Claire Squires). Deel drie heeft als titel `Beyond the book'. Het eerste artikel `Periodicals and perodicity' (James Wald) doet de lectuur al heel snel ophouden als blijkt dat de auteur Abraham Verhoeven niet eens lijkt te kennen. De volgende bijdrage heeft al evenzeer een beloftevolle titel, `The Importance of ephemera' (Martin Andrews), maar het is niet duidelijk of de auteur echt begrijpt wat dat `toegevoegde adres' van de boekhandelaar op een vijftiende-eeuwse eenbladdruk met een boekhandelscatalogus betekent, bovendien is dit geen alleenstaand geval. De auteur, die blijkbaar ooit het Museum Plantijn-Moretus heeft bezocht, geeft andermaal blijk van geen optimaal begrip van de eerste anderhalve eeuw van de boekdrukkunst, wanneer hij blijkbaar verwonderd is over het feit dat `displayed there are examples of galley proofs dating from the seventeenth and eighteenth centuries, marked up with corrections and alterations' (men vraagt zich af hoe iemand die Copy & print nooit gezien heeft in zo'n Companion over dergelijk onderwerp mag schrijven) en, `In the same building [kijk!}, the type foundry and composing rooms have type specimens on show'. En het lijkt niet duidelijk wat hij bedoelt met `it is the only surviving example of its kind' wanneer hij het heeft over de ingelijste Index librorum prohibitorum - een eenbladdruk vervaardigd door Plantijn in Het overgrote deel van de bijdrage gaat over negentiende-eeuwse Britse boekhandelsefemera. Zo te zien zijn de meeste steengravu-

223 Boelsgeschtedents: 8lobaal, al teglobaal? 221 res, maar de techniek wordt in het bijschrift niet geïdentificeerd, wat toch wel een onbegrijpelijk tekort is in deze context. Daarop volgt 'The new textual technologies' door Charles Chadwyck-Healey. Afgezien van deze persoon, lijkt het moeilijk te begrijpen dat de editeurs een direct betrokken financieel belanghebbende in het veld, als auteur opvoeren. Het is lovenswaardig dat er een artikel is over 'Some non-textual uses of books' (Rowan Watson), maar er zit weinig visie en onderscheidingsvermogen achter de tekst. Daarom hierbij een paar vraagjes toegevoegd: wat bedoelt de auteur met 'Students of Tibet learn that books were paraded unopened [i] and used to line the tomb of a grand lama'? Over welke periode spreekt hij? Heeft hij het over blokboeken met opgestapelde langwerpige losse bladen tussen houten `platten' beschilderd met religieuze voorstellingen en met zijde bekleed? Losbladige blokboeken `unopened'? Het is jammer dat hij vanaf de eerste alinea al `spaarzaam' is met referenties. Hij heeft het terloops over Groliers `et amicorum' alsof hij de enige was om dat te gebruiken en alsof het iets met vriendschap had te maken zoals die vandaag wordt begrepen. Het was natuurlijk een topos in functie van de humanistische moraliteit die alles doordrong, in casu de utilitas. Wat in de literatuur fundamenteel ontbreekt, is de referentie naar de Wolfenbtitteler Arbeitstagung Das Buch als magisches und Reprásentationsobjekt (ed. Peter Ganz, Wiesbaden 1992). Daarop volgt 'The Book as art' door Megan L. Benton, die het op een vijftiental bladzijden heeft van de Hypnerotomachia tot de livre d'artiste, over een paar varianten, toch wel erg globaliserend. De literatuur is zeer ontoereikend en (alweer) (uitsluitend) Engelstalig. Daarna wordt een hoofdstuk gewijd aan 'Obscenity, censorship and modernity' (Deana Heath). Het is vanzelfsprekend heel goed dat hieraan een hoofdstuk wordt gewijd, maar alweer lijkt het dat deze problematiek slechts in de negentiende eeuw aanvangt. Waar plaatst de auteur bijvoorbeeld i modi of, een stuk later, `Thérése' en Sade, en wat bedoelt ze dan wel met 'modernism'? De literatuur is voor dit soort handboek vrij uitvoerig, maar er worden heel wat detaillistische artikelen vermeld, terwijl sommige elementaire referentiewerken (ook in het Engels) niet worden opgenomen, wat wel nodig is voor een Companion dat voor een bepaald thema net de basisliteratuur moet geven. In het volgende hoofdstuk hee ft John Feather het over `Copyright and the creation ofliterary property'. Afgezien van het feit dat het artikel eens te meer erg anglocentrisch is, nuanceert hij misschien niet voldoende het fundamentele verschil tussen privilege en copyright, misschien vooral gevoed door het Engelse systeem dat toch verschilde van het `continent', en eens te meer de anglocentristische benadering aantoont. Bovendien is de literatuur louter Engelstalig, dus belangrijke Duitse bijdragen worden niet vermeld. Als een Coda (sic) is er bijdrage 4o: `Does the book have a future?' (Angus Phillips), en dit moet, gelukkig, de finale zijn, denkt de geduldige lezer. Wel, het is onmogelijk in de toekomst te kijken. Het gedrukte boek is het laatste decennium al herhaaldelijk voorbarig tot spoedig verdwijnen veroordeeld, zodat voorspellers voorzichtiger zijn geworden. Sommige producenten van e-books en dergelijk materiaal dachten snel op de kar te moeten springen, maar de kar is een eeuwenoude uitvinding en die vervangt men niet

224 222 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) zomaar op een dag. Het heeft enkele eeuwen geduurd om van rol naar codex over te gaan, maar beide waren `iets tastbaars in de hand'. Dat tastbare, in zeer ruime zin, zou wel eens het punt kunnen zijn waardoor het gedrukte boek, in `perfect binding' of niet, nog wel wat overleeft, en, ondanks de snelle vaart van de technologische ontwikkelingen, langer dan de vroegere voorspellers hadden gezegd. Het gedrukte boek is op veel niveaus zowel een persoonlijk als een sociaal `ding', waarbij bijvoorbeeld bij het `verdwijnen' van het (gedrukte) boek verzamelaars van dat gedrukte ding niet zullen verdwijnen (en de prijzen niet zullen verminderen). Na duizenden jaren blijft de mens jager en verzamelaar, of het nu om boeken gaat of om iets anders. Phillips artikel is zeer genuanceerd, geeft alvast een goede aanzet tot een `globale' geschiedenis van het boek, maar blijft in de kern toch nog te anglocentrisch. De `tijd' (van verschijnen, distributie, enzovoort, zo gaat dat met boeken) leidde ertoe dat beide boeken los van elkaar zijn gelezen en besproken, voorzover natuurlijk het tweede na het eerste komt. Ze hebben formeel gemeen dat het beide bundels zijn van losse artikelen, het ene als resultaat van een geprogrammeerd congres, het andere als het resultaat van een geprogrammeerde Companion. Het eerste wil volgens de inleiding uitdrukkelijk een bijdrage zijn tot een globaliserende geschiedenis van het boek, het tweede doet dat niet uitdrukkelijk, maar is dat natuurlijk op een of andere wijze wel. Het is in elk geval uit beide duidelijk dat er nog veel werk aan de winkel is. McKitterick stelt de vraag of er naar een globaliserende geschiedenis van het boek moet worden gestreefd. Wellicht moet/kan dat wel. Daarvoor moet op de eerste plaats lokaal/regionaal/nationaal het al beschikbare materiaal worden verzameld. Vervolgens moet daarvan een nieuwe synthese worden gemaakt, gebaseerd op recente(re) inzichten en moet wellicht nog meer onderzoek worden gedaan naar grens- en continentoverschrijdende boekproductie en -handel. Dat vraagt tijd. Dat onderzoek moet onder leiding staan van mensen met een open visie, naar alle kanten, en fundamenteel met een `globale' historische kennis. Van daaruit kan worden opgeklommen naar grotere geografische entiteiten, op zich en in het bijzonder in relatie tot de verhouding met het dichtbije en verre buitenland. De relatie tussen culturen en hun hoedanigheid, en de chronologie moet daarbij angstvallig in het oog worden gehouden. De verantwoordelijken/coórdinatoren/redacteuren moeten uit een internationaal forum komen, zodat de visie niet eenzijdig is en de literatuur uit alle taalgebieden komt. Wanneer er een streng oordeel moet worden gegeven, kan worden gesteld dat het eerste boek (bijna) compleet de mist ingaat, terwijl de Companion soms een hoog niveau haalt, maar globaal niet goed genoeg is om van alle bijdragen te mogen verwachten dat ze de nodige basis geven voor iemand die een gids nodig heeft om een weinig bekend of onbekend gebied te verkennen en zeker de basisliteratuur aangereikt te krijgen. McKitterick heeft volop gelijk wanneer hij stelt dat om een globale geschiedenis van het boek te schrijven 'there must always be several perspectives'.

225 Summaries Thijs Porck & Henk Porck, `Hoemen alle boucken bewaren sal om eewelic te duerene' [`How one shall preserve all books to last eternally']. Ei8ht8uidelinesfor book conservation datin8 from 1527 As early as the Middle Ages, the preservation of books must have been a point of concern. Then, as well as now, bad storage conditions and carelessness had their effects on manuscripts and this must not have gone unnoticed to the medieval eye. To date, precious little is known about the medieval knowledge of potential threats to books and the kind of precautions medieval `bibliophiles' took to overcome these threats. The little knowledge we do have stems from short manuscript colophons and notices in monastic rules, but these do not deal with the issues in any detail. The (re-)discovery of an early sixteenth-century text with the ambitious title `hoemen alle boucken bewaren sal om eewelic to duerene' ['how one shall preserve all books to last eternally') offers an opportunity to improve our understanding. The text survives in a manuscript from the collection of the Koninklijke Bibliotheek (National Library of the Netherlands) and includes eight specific regulations for the preservation of books. This paper is a first attempt to clarify and interpret these eight rules in view of current knowledge in the field of book conservation. After a short introduction, the above mentioned text is treated within its manuscript context. Subsequently, the contents of the eight `guidelines for conservation' are analyzed: how should they be interpreted, which physical features of the medieval book are elucidated and to what extent are they in agreement with the present-day guidelines for book conservation? An edition of the text is included at the end of the paper. For those interested in the history of the book, this study is an introduction into the problem of conservation; for those involved in the preservation of books, it provides an impression of the insights already present c. 50o years ago. Johan Oosterman: The reader is always right. On nearly first hand reception of two early editions (Elckerlijc and Anna Bins) More often than known early printed books are covered with notes of early users. But despite stress on the study of reception of older literature, these traces of early users were seldom studied. Systematic inventories lack to a large extent and a more thorough overview is still to be written. Nevertheless the study ofparticular cases will help us to gain insight in the response of early readers. This paper discusses two cases from sixteenth century Antwerp. The first is one of the editions of the Dutch Elckerl ijc (Everyman), printed around 15oo by Govaert Bac. It bears the traces of an early reader who was eager to improve the rhyme of this play. On the one hand his interventions show a great concern with the form of this text, while schol-

226 224 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) ars very often presumed a sheer interest in its content. On the other hand it is clear many of the interventions show his misunderstanding of the peculiarities of the poetics of the late fifteenth century playwright. The second case includes two volumes with the poetry ofanna Bijns, a fierce anti-lutheran catholic author. These poems were mainly written in the years but after the iconoclasm ofaugust an inhabitant ofantwerp gave expression to his great fear, and his sarcasm about the Calvinist iconoclasts. Both cases show clearly that among the initial readers of literature we find a greater diversity in response than one might presume without the availability of such a tangible evidence of reception. Kees Boterbloem, `Met een beschaafder Penne...': De compositie van Dne aanmerkelijke en seer rampspoedt8e reysen. Een geval van een vroegmoderne spookschn}ver In deze bijdrage wordt het auteurschap onderzocht van het boek Dne aanmerkelijke en seer rampspoedige reysen, dat in 1676 bij de uitgeverscompagnons Jacob van Meurs en Johannes van Someren in Amsterdam verscheen. Dit zeer succesvolle boek (waarvan vele Nederlandse edities verschenen en dat snel vertaald werd in het Duits, Frans en Engels), een verslag van drie langdurige overzeese reizen, pretendeerde door ene jan Janszoon Struys te zijn geschreven, maar bewijsstukken beschikbaar in Nederlandse archieven tonen aan dat het onwaarschijnlijk is dat de Noord-Hollandse zeilmaker Struys zelf dit werk heeft geschreven. Desalniettemin is het duidelijk dat vele van de avonturen die Struys in het boek beleeft niet uit de lucht gegrepen waren, maar gebaseerd op echte voorvallen uit het leven van Jan Struys. De vragen die het artikel derhalve tracht te beantwoorden zijn wie de waarschijnlijke auteur van het boek is geweest, waarom zijn naam niet kon worden geadverteerd, en hoe het boek zo is gecomponeerd. Ofschoon het artikel betoogt dat er verscheidene kandidaten voor het schrijverschap aannemelijk lijken te zijn, zijn er zeer veel gegronde redenen om het werk toe te schrijven aan de toentertijd befaamde auteur Olfert Dapper, wiens pen een tijdlang scheen stilgevallen te zijn rond de tijd van de publicatie van Dne aanmerkelyke en seer rampspoedige reysen. De kwestie van de ontstaansgeschiedenis van het boek draagt bij tot onze kennis van de geschiedenis van het boek in Nederland in het algemeen, speciaal wat betreft het inzicht in het ondernemerschap en de operatie van de Nederlandse uitgeverswereld in de tweede helft van de zeventiende eeuw, toen de Republiek fungeerde als het centrum van de `République des Lettres'. Voorts besteedt het artikel aandacht aan de rol van patronagesystemen in de Gouden Eeuw, zonder welke Dne aanmerkelijke en seer rampspoedige reysen nooit zou zijn gepubliceerd. Djoeke van Netten, Untverstty printers in the seventeenth century Dutch Republic The first universities which were founded in the Dutch Republic at the end of the sixteenth and the beginning of the seventeenth century almost immediately appointed an official university printer. This article investigates their position and activities from a comparative point of view. This is a rare perspective since most of what is written about university printers forms part of the broader history of universities and aims at individual persons or institutions. The research is based on published archival materials and an analysis of the titles collected under the heading `academic texts' in the Short Title Catalogue Netherlands (STCN). Academic texts are printed texts which originated in an academic context. Usually, these texts were orally

227 Summaries 225 presented or defended before or after they were printed (theses, dissertations, orations). The university printers received an agreed annual salary or a compensation per printed sheet. Only in a few cases did they hold a monopoly for printing academic texts, and never for the printing of books by professors. There are many differences between the university printers in the Dutch Republic, particularly between large, internationally well-established publishing houses such as Plantin, Elzevier, and Blaeu, for whom printing for a university was a welcome supplement to their other activities, and the relatively small printing houses in the Northern provinces and Brabant, which were largely dependent on the production for the institution for their survival. In all cases, the university printer was an indispensable intermediary in the production of academic output and therefore in the production of knowledge. Goran Proot, Traces left by users onjesuit theatre programmes in the Provincia Flandro-Belgica (1S ) This article deals with the traces left by users (e.g., notes, remarks, corrections, numbers,...) on theatre programmes, that were distributed for the public of the theatrical productions by the pupils in the Jesuit colleges in the Provincia Flandro-Belgica (more or less nowadays Flanders, before 1 773). The introduction gives a sketch of the colleges in this Jesuit province, the meaning of theatre within the school system and the importance of the printed theatre programmes for our knowledge of the theatrical performances. These traces on programmes are very divers. When they are inquired systematically, they can provide more information about the intensity of the theatrical practice at the colleges. First, the characteristics of the printed programmes are depicted and the evolution of the genre over a period of more than 15o years is discussed. It is made clear why only a few of the eldest programmes have survived, and how their specific use has made them to overcome the centuries. Second, handwritten messages from Jesuits to colleagues on the programmes are examined. This exercice calls into question the common hypotheses that the senders of programmes are to be identified as the authors of the anonymous school plays. Third, specific notes and numbers on the programmes help to reconstruct incomplete collections of theatre programmes that were brought together in the colleges of the Jesuits. By doing so, we become a clearer idea of the largeness of the different programmes that ever may have been produced, but from which the largest part has not survived. Karen L. Bowen, De beeldvorming van de marskramer. Over vuuele voorstellingen van marskramers en straatzangers in Nederland ( o) In de Nederlanden waren in de zeventiende eeuw visuele voorstellingen van marskramers en straatzangers in het algemeen erg negatief Ze waren bedriegers met vaak waardeloze spulletjes. Tegen het begin van de negentiende eeuw was dit beeld, minstens in prentvorm, aanzienlijk aangepast en vaak gekoppeld aan een nieuwe boodschap dat zulk werk uitgevoerd op een eerlijke en ijverige manier, arme mensen de kans gaf hun dagelijks brood op een nette manier te verdienen. Maar hoe passen afbeeldingen van kramers met teksten, prenten en liederen in dit verhaal? Dit artikel laat zien hoe voorstellingen van tekstverkopers in het algemeen positief waren, zelfs in de zeventiende eeuw toen de standaard beeldvorming veeleer negatief was. Afbeeldingen van liedjeszangers waren echter eerder negatief Na een latere evolutie van het negatieve beeld van kramers werden liedjeszangers soms ook neutraler of zelfs positief geassocieerd met ontspannende activiteiten. Besproken wordt

228 226 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) ook in hoeverre zulke afbeeldingen een `realistisch' beeld geven van kramers met papieren goederen in de Nederlanden in de periode Betoogd wordt dat de beste manier om een waar beeld van deze mensen en hun activiteiten te krijgen wordt gevormd door studies waarin verschillende soorten bronnen met elkaar vergeleken worden. Erik Geleijns, Not pnnted in The Hague. Eighteenth-century books with The Hague as afalse impressum False imprints are a common phenomenon in the eighteenth century: some 400 books from that century can be identified that have the name of The Hague or a Hague printer in their imprints, but were, for a number of reasons, printed elsewhere. In many cases, they are forbidden French books that appeared with a false imprint to circumvent the censor. In a large number of cases, it is possible to recognize false Hague imprints on the basis of characteristic compositorial practices in the books that were identified by R.A. Sayce in Among these are many books published under a permission tacite, a special kind of permission issued by the French censor that would allow a book to be published without formal consent. For prospective buyers, the false imprint worked as a kind of quality seal. This is supported by two catalogues of books offered for sale by the Hague bookseller Nicolaas van Daalen, which suggest that both seller and customer knew the value of books with false imprints. Among the most controversial works published with a Hague imprint is Telliamed, a utilitarian work which foreshadows the work of the geologist James Hutton. A small number of names account for a large number of false imprints. It is not clear to what extent the printers Gosse, Neaulme and Paupie were involved in the evidently French books that bear their names. On the other hand, the identification of false imprints is often made easy by the appearance of the names of deceased printers. The phenomenon is not restricted to French books: there are a few English and German books with false Hague imprints. The importance of recognizing false imprints hardly needs stressing, and further (bio-bibliographical) research is recommended. Jan Gielkens, The Dutch translations ofwalter Scott's Ivanhoe 18z The Netherlands were, in 1817, one of the first countries to translate a book by Walter Scott, only two years after France and Germany. The real fame came in 1824, when Ivanhoe - written and published in was the first of Scott's historic novels to be translated into Dutch, many more were to follow. This article gives, for the first time, an overview of the publication history of the Dutch translations and adaptations of the famous novel until the present day, almost two hunderd in total, including complete translations, abridged versions, children's versions, movie tie-ins, comics, etc. Publishers tried over the years to adapt their books to new tasts and audiences, thus creating an interesting and diverse library of versions of a novel that was and is a popular classic as well as a classical popular book.

229 Summaries 227 Piet Buijnsters, The book collector Mr. Ferdinand Casper Koch ( ) Bibliophily in the Netherlands means bibliophily in the shade. The reason for this is `that curious passion for anonymity' of which an English reviewer made fun in The book collector. This article just lifts a corner of the veil of Mr. Ferdinand Casper Koch ( ), a very rich person of private means from Rotterdam. Quietly he brought together a fabulous collection of old traveller's diaries, topographical books, books on uniforms and other military subjects. Not until many years after his death this collection was auctioned by the Hamburg firm of Hauswedell & Nolte in the presence of the entire Dutch antiquarian world. But afterwards, other parts of this rich collection turned up out of the blue, which immediately could be recognised by his ex libris: an owl. In this way long after his death the almost unknown collector F.C. Koch kept the world of bibliophiles in suspense: actto in distarts. Willemijn Lindhout, Stronger to8ether? Literary publishers in con8 lomerates. A comparative case study of the long-term works and poetry lists of Quendo and Meulenhoff, In the last decades of the 20th century Dutch publishing houses went through a major transition. Whereas in the 1980s most publishers still functioned as family companies, by the year 2000 about 75 procent of all Dutch publishers had been incorporated in one of the three dominating conglomerates. This development met with severe criticism and was subject to debate on the question to what extent these conglomerates influenced, manipulated, or even threatened the general quality, artistic independence, and multiformity of literary production in the Netherlands. On the other hand, the facilities offered by these conglomerates help publishers of literature to cut down on expenses and thus enhance their chances of economic survival. From this perspective the integration of -publishing houses can be regarded as an inevitable response to the intensified cooperation between booksellers. In order to assess the actual impact of the integration of literary publishing houses within large groups, this article presents a comparative case study of the long-term works and poetry lists of respectively Querido and Meulenhofffor the period WPG Publishers, a business group that specialises in books and magazines on culture and education, acquired Querido. Meulenhoff was taken over by PCM Publishers whose primary focus is on newspapers. While WPG allows its publishers to operate autonomously, PCM invested in Meulenhoff and other literary publishers in order to become less dependent on the instability of the advertising market. The analysis of the poetry list and long-term works of Querido shows a high decree of continuity, whereas Meulenhof's output shows remarkable fluctuations from 1996 onwards. Notably the share of translated poetry declined drastically. My interviews with editors who witnessed the changes in the 1990s also suggest that this development was due to direct interference with Meulenhoffby PCM. Consequentially, Meulenhoff lost its independent position, and employees no longer had a voice in what they still considered to be their own publishing house. On top of this, rumours about possible mergers caused even more unrest and resulted in the leave of both employees and authors. In contrast, Querido still publishes the works of authors of the 1960's and 1970's; and its Dutch list prominently consists of poetry. Even though this publisher does not put out as many best-selling authors and lacks a strong market position, yet the conglomerate did not interfere in Querido's literary policy. The conclusion has to be that large conglomerates can have both a positive and a negative effect on literary publishers. In the case of Meulenhoff, little remained of the original publishing house since the

230 228 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) takeover by PCM. On the other hand, the future of Querido would have been very uncertain without the support of WPG. The business strategy of the conglomerate therefore seems to be crucial to the quality and multiformity of literature. Steven Van Impe, Systematic research of provenance marks: Pronto The first section of this article takes a closer look at provenance marks and the study of provenance marks, here defined as any mark in or on a copy of a book that inform us about its previous owners. Although historians have been interested in the consumption of books for a few decades, provenance research has been very limited. Some useful, but limited examples are presented. An overview is presented of provenance digitisation projects in Germany, France, the United Kingdom and the Low Counties. The second section of the article introduces Pronto, a provenance ontology. Pronto is a data model for recording provenance marks in an automated database. Pronto has a flexible and layered structure, making it possible to include fewer or more detail, depending on available resources. The data model can be implemented in any database system, and two examples are included: a form-based database, and an XML database. The article concludes with an ontological scheme.

231 Personalia Kees Boterbloem (1962) behaalde een kandidaats- en doctorandusgraad in de Nieuwe en Theoretische Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, en verdedigde zijn proefschrift op Montreal's McGill University in Hij is tegenwoordig werkzaam aan de University of South Florida (in Tampa) als universitair hoofddocent. Hij heeft twee boeken over de Sovjetgeschiedenis geschreven (L fe and Death under Stalin [1999] en The Life and Times of Andrei Zhdanov [2004)) en bereidt een boek voor over Jan Struys en Dne aanmerkelijke Reysen, dat door Palgrave MacMillan zal worden uitgegeven. Karen L. Bowen is currently working on a project funded by the Netherlands Organisation for Scientific Research (Nwo) and run by Dr. Jeroen Salman at the University of Utrecht, titled: `The pedlar and the dissemination of the printed word.' Dr. Bowen also specializes in studies concerning the illustration of books printed by the Officina Plantiniana of Antwerp. Her last book, Chnstopher Plantin and Engraved Book Illustrations to Sixteenth-Century Europe, co-authored with Dirk Imhof, was published by Cambridge University Press in April Piet J. Buijnsters (1933) publiceerde achtereenvolgens over achttiende-eeuwse Nederlandse literatuur, over oude kinderboeken en -spellen (samen met Leontine Buijnsters-Smets) en over antiquaren en bibliofielen. In 2007 verscheen zijn Geschiedenis van het Nederlandse antiquariaat. Paul van Capelleveen (1960) is conservator bij de afdeling Bijzondere Collecties van de Koninklijke Bibliotheek en conservator moderne collecties bij Museum Meermanno. Chris Coppens (1948) is hoofddocent aan de Katholieke Universiteit Leuven en conservator Handschriften en Kostbare Werken van de Centrale Bibliotheek. Hij was van 2000 tot en met 2007 redacteur van het jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Zijn onderzoek richt zich hoofdzakelijk op boekhandel en boekenbezit tijdens de zestiende eeuw en op de geschiedenis van de boekband. Erik Geleijns (1968) studeerde Engelse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds 1994 werkt hij in de Koninklijke Bibliotheek als stcn-beschrijver en informatiespecialist bij de afdeling Bijzondere Collecties. Jan Gielkens (1952) is historicus. Hij promoveerde aan de universiteit van Bremen (Duitsland) op een bronneneditie over de Nederlandse verwanten van Karl Marx. Hij is als senioronderzoeker verbonden aan het Huygens Instituut te Den Haag en aldaar een van de bezorgers van de Volledige werken van Willem Frederik Hermans. Daarnaast is hij actief als literair vertaler.

232 230 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Willemijn Lindhout (1976) studeerde Communicatiekunde aan de Rijksuniverstiteit Groningen. In mei 2007 rondde ze de Masteropleiding Redacteur/editor aan de Universtiteit Amsterdam cum laude af Met haar scriptie Samen sterker? Literaire uttgeveryen binnen concerns won ze de Tide Scriptieprijs Eerder publiceerde zij over het tijdschrift Lefding in ZL. Momenteel is zij verbonden aan Amstel Uitgevers als bureauredacteur en webredacteur. Djoeke (D.H.) van Netten (1980) is historica. Zij werkt aan de Rijksuniversiteit Groningen aan een promotieonderzoek naar boekdrukkunst en wetenschap in de zeventiende eeuw. Het Amsterdamse boekbedrijf van Willem Jansz Blaeu ( ) staat daarin centraal. Johan Oosterman (1962) heeft gestudeerd in Groningen en is in 1995 gepromoveerd in Leiden bij Frits van Oostrom. Van heeft hij aan de Universiteit van Antwerpen (in samenwerking met het Meertensinstituut te Amsterdam) gewerkt aan het Repertorium van het Nederlandse lied tot Sinds 2002 werkt hij aan de universiteit in Nijmegen, sinds i september zoo6 als hoogleraar Oudere Nederlandse letterkunde. Recente publicaties: De zeven wijze mannen van Rome (vertaling en nawoord) en In daz Ntderlantgezoget. De penfene in het centrum: het Maas-R jngebted als speelveld voorfilologen (oratie). Henk Porck (1953) studeerde Biochemie aan de Faculteit Wis- en Natuurkunde van de Vrije Universiteit (vu) in Amsterdam. Hij promoveerde tot doctor in de Geneeskunde op een biochemisch-genetisch onderzoek aan de Medische Faculteit van de vu. Sinds 1983 is hij werkzaam op de KB als conservation scientist en vanaf 1990 tevens als conservator van de Papierhistorische Collectie. Thijs Porck (1984) studeert Middeleeuwse Geschiedenis en Engelse Taal en Cultuur aan de Universiteit van Leiden. Hij behaalde zijn BA-titel in beide disciplines cum laude en is inmiddels begonnen aan de MPhil Middeleeuwse Geschiedenis en de MA Engelse Taal en Cultuur (beide aan de Universiteit Leiden). Hij liep stage op de KB bij het project retrocatalogisering middeleeuwse handschriften. Dit artikel is tot stand gekomen tijdens deze stage. De herontdekking van de tekst ` poemen alle boucken bewaren sal om eewelic te duerene' in KB 133 F 2 was een uitgelezen kans om de disciplines van vader (conserveringsonderzoek) en zoon (middeleeuwse geschiedenis) te bundelen. Goran Proot (1972) is als conservator Historische Collecties verbonden aan de Antwerpse Universiteitsbibliotheek. Hij studeerde Germaanse talen en Documentatie- en Bibliotheekwetenschappen. Zijn doctoraat handelt over het toneel van de jezuïeten tijdens het ancien regime. Steven Van Impe (1978) studeerde Geschiedenis, Cultuur & communicatie, en Bibliotheek- en Informatiewetenschap. Hij werkte twee jaar voor de Short Title Catalogus Vlaanderen en is momenteel conservator oude drukken en handschriften van de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience.

233 Nederlandse Boekhistorische Vereniging Het vijftiende Jaarboek voor Nederlandse bodl geschtedents is een uitgave van de Nederlandse Boekhistorische Vereniging, de eerste landelijke vereniging die zich richt op allen die het oude en het nieuwe boek in al zijn verschijningsvormen een warm hart toedragen. De NBV, opgericht in 1993, is een actieve vereniging met ca. 650 leden, van prominente wetenschappers tot amateur-onderzoekers, van journalisten tot antiquaren. De vereniging is statutair gevestigd te Leiden en opereert sinds 1997 onder auspiciën van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. De NBV organiseert veel activiteiten voor haar leden, alleen of in samenwerking met anderen uit de wereld van het boek. De leden van de NBV kunnen deelnemen aan speciale excursies naar tentoonstellingen, bibliotheken, musea of andere boekvriendelijke instellingen. In de afgelopen jaren heeft de vereniging onder meer de Athenaeumbibliotheek in Deventer, de Bibliotheca Thysiana in Leiden, de bibliotheek Ets Haim-Livraria Montezinos in Amsterdam en Museum het Palthe-huis in Oldenzaal bezocht. De excursies worden, evenals de jaarvergaderingen voor de leden, opgeluisterd met voordrachten van kenners over boekhistorische onderwerpen. De NBV is ook actief in het organiseren van congressen. Al in het eerste jaar van haar bestaan was de NBV medeorganisator van het spraakmakende congres Bladeren in andermans hoofd: over lezers en leescultuur. Samen met de universiteiten van Leiden en Nijmegen organiseerde de NBV een driedaags congres over de fameuze zeventiende-eeuwse uitgeversfamilie Elzevier, en in 2004 vond een tweedaags congres plaats met de titel Vrouw en Boek: People's bustness bij uitstek. In zoo' waren gebruikssporen in boeken het thema van het congres Licht beduimeld... Ook in kleiner verband brengt de vereniging mensen bij elkaar om specialistische kennis uit te wisselen. De congreslezingen worden gepubliceerd in gelegenheidsbundels of het Jaarboek. De NBV werkt samen met en ondervindt steun van allerlei organisaties in de wereld van het boek. Zo is de NBV vertegenwoordigd in het bestuur van de Dr. P.A. Tiele-Stichting en was zij ook betrokken bij de bouw van Bibliopolis, de website die is opgezet door de Koninklijke Bibliotheek en die geheel gewijd is aan de geschiedenis van het Nederlandse boek. Dankzij deze goede relaties kunnen leden van de NBV veelal kortingen krijgen voor evenementen of boekhistorische publicaties, zoals de reeks `Bijdragen tot de geschiedenis van de Nederlandse boekhandel, Nieuwe Reeks'. Deze reeks, die mede door de NBV is geïnitieerd, bestaat inmiddels uit acht delen, onder andere over het Journaal van Bontekoe, almanakken in de Gouden Eeuw en de Uitgeverij Stols. Lidmaatschap Het lidmaatschap van de NBV staat open voor iedereen. Het lidmaatschapsgeld bedraagt 25 per kalenderjaar. De leden ontvangen hiervoor het Jaarboek, uitnodigingen voor de ledenvergadering en overige activiteiten en enkele malen per jaar een nieuwsbrief Voor studenten geldt een contributie van 15.

234 232 JAARBOEK VOOR NEDERLANDSE BOEKGESCHIEDENIS 15 (2008) Instellingen en bibliotheken kunnen zich voor 35 op het Jaarboek abonneren. Eenieder die de vereniging op bijzondere wijze wil steunen, kan donateur worden voor minstens 120 per jaar. Het is ook mogelijk een lidmaatschap voor het leven te krijgen, hiervoor betaalt u eenmalig 680. U kunt zich opgeven als lid door een kaartje te sturen naar de secretaris, mevrouw E. (Elisabeth) Meyer, Cornelis van Alkemadestraat 37,1065 AB Amsterdam. en kan ook: e.meyer@th.vu.nl. Studentleden dienen het nummer van hun studentenpas te vermelden. Het lidmaatschap loopt gelijk met het kalenderjaar en wordt stilzwijgend verlengd, tenzij het voor 1 december schriftelijk is opgezegd. Website en discussielijst Voor informatie over de NBV kunt u ook onze website raadplegen: Verder wijzen we u op de elektronische discussielijst, NBV-L, waar u terecht kunt met boekhistorische vragen, suggesties, meningen, adviezen, oproepen, tips en ideeën. Via de NBV-website kunt u zich aanmelden voor deze list. Nog leverbaar De meeste jaargangen van het Jaarboek zijn nog leverbaar. Als lid van de NBV heeft u recht op aanzienlijke kortingen op oudere jaargangen. Ze bevatten artikelen over onder meer onderzoek van Middelnederlandse handschriften, het eerste educatieve kaartspel, boeken en lectuur in het Behouden Huys op Nova Zembla, productie en verspreiding van pornografische romans, de achttiende-eeuwse marskramer, moderne leeskringen, Ik,)an Cremer als onverbiddelijke bestseller, het fenomeen van de trilogie, enzovoort. Er zijn reeds zeven themanummers verschenen, een over censuur in voorschrift en praktijk (1995), een over het behoud van ons geschreven en gedrukte erfgoed (1997), een over elf eeuwen boekcultuur in de Lage Landen (1999), een over boekdistributie (2001), een over ontwikkelingen in boekhandel en uitgeverij in de tweede helft van de twintigste eeuw (200 3), een over de rol van de vrouw in de boekhandel (200 5) en een over de boekcultuur in een digitaliserende wereld (2007).

235 minotaurus BOEKWINKEL bibliofilie * werken over typografie en boekkunst * boekbanden en illustratie * geschiedenis van de boekkunst * tijdschriften sint antoniesbreestraat 3d, postbus rn amsterdam, tel info@minotaurusboekwinkei.nl geopend dinsdag t/m vrijdag uur zaterdag uur

236 v aj Bredevoort Boekenstad is in 1993 gestart op particulier initiatief met als doel de herleving van de historische kern. Het eeuwenoude vestingstadje telt inmiddels meer dan dertig antiquariaten, galeries en ateliers. Zo'n groot aantal antiquaren, galeries en ateliers veerkt stimulerend naar Boekenmarkten Opruimingsboekenmarkt: Paasmaandag Internationale Boekenmarkt: 3e zaterdag in mei en de laatste zaterdag in augustus Particulieren Boekenmarkt: 2e zaterdag in juli R } ti elkaar. Steeds vaker treft u kleine culturele evenementen aan in Bredevoort: een concert in cie Gespecialiseerde boekenmarkten: iedere 3e zaterdag vd maand 00 eeuwenoude St. Joriskerk, een expositie, toneel, een kunstroute, lezingen of de jaarlijkse Gondelvaart. jjedeyoo([ C.) '73 a^ Informatie- Bredevoort Boekenstad Markt 8, 7126 AZ Bredevoort telefoon www. bredevoort-boekenstad. n EOETAO BOOK TOWN BCCHERSTADT VILLE DU LIVRE

237 Onuitputtelijke bron voor boekhistorici Nederlandse geschiedenis, cultuur en samenleving publicaties diensten hoogwaardige

238 De Boekenwereld is een gevarieerd en rijk geïllustreerd tijdschrift boordevol informatie over prentkunst en het oude en moderne boek. U vindt er interviews naast wetenschappelijke artikelen en vaste rubrieken, zoals veilingcatalogi, nieuwsberichten en een agenda. Kortom: een tijdschrift voor de échte liefhebber. De Boekenwereld verschijnt vijfmaal per jaar en kost 33,50. Wilt u meer informatie? Bel: (o24) 36o 22 94, mail: info@vantilt.nl of bekijk onze site:

239 [Uitgeverij] de Buitenkant Schîppersstraat AZ Amsterdam e jandjong@xs4all.nl Uitgelezen Boeken * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * * katern voor boekverkopers en boekenkopers Het posttijdschrift waarde rafelranden van het boekenvak aan bod komen. UITGELEZEN BOEKEN roo.wldee,jonfe ot. ELK 6EEt1ED 6EtlR E.s M. COM EN NEER: Uitgelezen Boeken dearganp 1e viseer 7 3 IUtern voor boekverkopers en boekenkopers Paal Hefting Uitgelezen Boeken ontwerper henny ca Van leesbibliotheek to Ikontwikkc.line,an Umy,stnl Car E &M Cohen en cnksk aanvrru anti hedntaen tnuen rtl., en m 1ym,gt n vrnlum Amsterdam Willem Elsschot Benefietdiners wordt nu abonnee!

240 '... maar de boekwetenschapper moet eigenlijk alles weten, hij beoefent het zwaarste vak...' Kees Fens in de Volkskrant van 1 februari 2008 De Universiteit van Amsterdam biedt een opleiding Boekwetenschap en Handschriftenkunde aan die september 2008 van start gaat. Er is een minor-pakket op bachelorniveau, met de Geschiedenis van het handgeschreven boek, de Geschiedenis van het gedrukte boek en de Kleine cultuurgeschiedenis van het boek. Daarnaast bieden we een eenjarige masteropleiding aan, waarin veel ruimte is voor individueel onderzoek. Het onderwijsprogramma omvat de hele periode van de middeleeuwen tot in de 21ste eeuw en reikt van Amsterdam tot in de Nieuwe Wereld en het Verre Oosten. Prof. dr Jos Biemans behandelt de handschriftenkunde, dr Paul Dijstelberge het boek in de 15de-18de eeuw, paleografie en archivistiek. Drs Mathieu Lommen geeft college over de typografie. Prof. dr Lisa Kuitert behandelt de literaire uitgeverijen 19de- 21ste eeuw. Prof. dr Esther Cleven bestudeert met de studenten het grafisch ontwerpen. Meer informatie is te vinden via de website: mail: e.a.kuitert@uva.nl p.dijstelberge@uva.nl telefoon: Geïnteresseerden uit de wereld van bibliotheek, archief, museum, uitgeverij of antiquariaat kunnen intekenen op losse modules. Meer informatie hierover is te vinden op de website: www uva nl/pca

241 ANTIQUARIAAT FOKAS HOLTHUIS (Paul Snijders &Fokas Holthuis) Postbus 18604, 2502 EP Den Haag T F Wij kopen en verkopen Letterkunde in eerste en bijzondere edities Handschriften Literaire archieven Abonneert u zich op onze wekelijkse gratis nieuwsbrief via onze site anti qmriaat (DeZilveren eeuw boeken, prenten, handschriften, kranten en tijdschriften uit en over de periode Rob de Bree lid werkgroep 18e eeuw t e. infoqdezilvereneeuw.nl www, dezi lvereneeuw. ni

Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 15

Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 15 Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 15 bron. Uitgeverij Vantilt, Nijmegen / Nederlandse Boekhistorische Vereniging, Leiden 2008 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa008200801_01/colofon.php

Nadere informatie

sa1 om eewelic te Acht regels uit 1527 over het conserveren van boeken

sa1 om eewelic te Acht regels uit 1527 over het conserveren van boeken Thijs Po rek & Henk Porck 1 'Hoemen alle boucken sa1 om eewelic te Acht regels uit 1527 over het conserveren van boeken De vervallen ofjuist goede staat waarin we middeleeuwse handschriften collecties

Nadere informatie

Het Gruuthuse-handschrift in woord en klank

Het Gruuthuse-handschrift in woord en klank Het Gruuthuse-handschrift in woord en klank Nieuwe inzichten, nieuwe vragen KANTL-colloquium 30 november 2007 onder redactie van Frank Willaert (with an introduction and summaries in English) Gent, Koninklijke

Nadere informatie

Schadeatlas bibliotheken in de praktijk

Schadeatlas bibliotheken in de praktijk Schadeatlas bibliotheken in de praktijk Universal Procedure for Library Assessment (UPLA) Tekst en samenstelling Marijn de Valk Fotografie Ivo Wennekes Kennisbijeenkomst: Schades inventariseren bij archieven

Nadere informatie

Leken trekken tot Gods Woord

Leken trekken tot Gods Woord Leken trekken tot Gods Woord Middeleeuwse Studies en Bronnen cxx Leken trekken tot Gods Woord Dirc van Herxen (1381-1457) en zijn Eerste Collatieboek door Lydeke van Beek Uitgeverij Verloren, Hilversum,

Nadere informatie

Het labjournaal. Verslaglegging van onderzoek naar nieuwe uitvindingen. Inleiding

Het labjournaal. Verslaglegging van onderzoek naar nieuwe uitvindingen. Inleiding Vereenigde Octrooibureaux N.V. Johan de Wittlaan 7 2517 JR Postbus 87930 2508 DH Den Haag Het labjournaal Verslaglegging van onderzoek naar nieuwe uitvindingen Telefoon 070 416 67 11 Telefax 070 416 67

Nadere informatie

Taal op niveau Spelling en grammatica Op weg naar niveau

Taal op niveau Spelling en grammatica Op weg naar niveau Taal op niveau Spelling en grammatica Op weg naar niveau 1F Naam: Groep: Uitgeverij: Edu Actief b.v. Meppel Auteur: Annemieke Struijk Redactie: Edu Actief b.v. Meppel Vormgeving: Edu Actief b.v. Meppel

Nadere informatie

BIJZONDERE REGELS FILATELISTISCHE LITERATUUR Pag. 1

BIJZONDERE REGELS FILATELISTISCHE LITERATUUR Pag. 1 BIJZONDERE REGELS FILATELISTISCHE LITERATUUR Pag. 1 Bijzondere regels voor de Beoordeling van Filatelistische literatuur op FIP-tentoonstellingen. (vertaling van de SREV=Special Regulations for the Evaluation

Nadere informatie

Memorieboek of calendarium-necrologium van het Sint Plechelmuskapittel te Oldenzaal Inleiding bij de internet-editie

Memorieboek of calendarium-necrologium van het Sint Plechelmuskapittel te Oldenzaal Inleiding bij de internet-editie Memorieboek of calendarium-necrologium van het Sint Plechelmuskapittel te Oldenzaal Inleiding bij de internet-editie In een vitrine in de oude sacristie van de St. Plechelmusbasiliek te Oldenzaal is een

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/94829

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands Elckerlijc door Onbekend

Boekverslag Nederlands Elckerlijc door Onbekend Boekverslag Nederlands Elckerlijc door Onbekend Boekverslag door C. 1869 woorden 2 juli 2014 6,7 22 keer beoordeeld Auteur Genre Onbekend Middeleeuws verhaal Eerste uitgave 1400 Vak Nederlands Boekverslag

Nadere informatie

Liesveldtbijbel ( )

Liesveldtbijbel ( ) Liesveldtbijbel (1526-1542) 1 In de Nederlanden gaf de Antwerpse drukker Jacob van Liesveldt (1490-1545) al in 1526 een Bijbel uit die berustte op de tot dan toe door de Duitse reformator Maarten Luther

Nadere informatie

Delftse Bijbel (1477)

Delftse Bijbel (1477) Delftse Bijbel (1477) 1 De uitvinding van de boekdrukkunst betekende een revolutie: de Bijbel kon nu veel goedkoper aangeboden worden en kwam binnen het bereik van gezinnen. De vraag naar de Bijbel in

Nadere informatie

The Leon Levy Dead Sea Scrolls Digital Library

The Leon Levy Dead Sea Scrolls Digital Library De conservering van de Dode Zee-rollen door: The Leon Levy Dead Sea Scrolls Digital Library De vondst van de Dode Zee-rollen wordt als een van de grootste archeologische ontdekkingen van de 20ste eeuw

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/21974 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Hermans, Dagobert Bernardus Maria Title: Middeleeuwse woontorens in Nederland :

Nadere informatie

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw Latijn en Grieks in de 21ste eeuw Kiezen voor Latijn en/of Grieks? Als leerling in het laatste jaar van de basisschool sta jij voor een belangrijke keuze. Welke studierichting moet je gaan volgen in het

Nadere informatie

METAMORFOZE BESLISSINGSMODELLEN INKTVRAATBEHANDELING

METAMORFOZE BESLISSINGSMODELLEN INKTVRAATBEHANDELING Toelichting Inleiding De Beslissingsmodellen Inktvraatbehandeling zijn bedoeld als handreiking voor de restaurator die wil weten wat de mogelijkheden zijn voor consolidering van individuele documenten.

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE VERANTWOORDING WOORD VOORAF

INHOUDSOPGAVE VERANTWOORDING WOORD VOORAF VERANTWOORDING V WOORD VOORAF VII 1. EEN TYPE HANDSCHRIFT ALS OBJECT VAN ONDERZOEK 1 1.1 Introductie 1 1.2 Het gebruik van de versvorm 6 1.3 Hoofdlijnen in de overlevering 10 1.3.1 Schrijfwijze van de

Nadere informatie

De Catalogus. De catalogus van de bibliotheken van de Universiteit Leiden catalogus.leidenuniv.nl

De Catalogus. De catalogus van de bibliotheken van de Universiteit Leiden catalogus.leidenuniv.nl De Catalogus De catalogus van de bibliotheken van de Universiteit Leiden catalogus.leidenuniv.nl Inhoud De Catalogus bevat titelgegevens van boeken en e-books, tijdschriften en e-journals, brieven, kaarten

Nadere informatie

Leven met angst voor ernstige ziektes

Leven met angst voor ernstige ziektes Leven met angst voor ernstige ziektes Van A tot ggz De boeken in de reeks Van A tot ggz beschrijven niet alleen oorzaak, verloop en behandeling van de onderhavige problemen, maar geven ook antwoord op

Nadere informatie

Digitaliseren en de rol van de restaurator

Digitaliseren en de rol van de restaurator Archievenblad een uitgave van de Koninklijke Vereniging van Archivarissen in Nederland. November 2013 Auteur Janien Kemp, hoofd van de sectie Fysiek Beheer van het Stadsarchief Amsterdam. jkemp@stadsarchief.amsterdam.nl

Nadere informatie

Inleiding op Middeleeuwse Epiek

Inleiding op Middeleeuwse Epiek Inleidingop MiddeleeuwseEpiek I. Periodisering II. Oudnederlands: 700-1150 a) Inleiding b) De oudste zin De oudste bron in het Nederlands is het volgende zinnetje: Hebban olla vogola nestas higunnan Hinase

Nadere informatie

Huis_van_god.book Page 3 Monday, September 21, :49 PM. Dr. Samuel Shem. Het huis van God. De Tijdstroom, Utrecht

Huis_van_god.book Page 3 Monday, September 21, :49 PM. Dr. Samuel Shem. Het huis van God. De Tijdstroom, Utrecht Huis_van_god.book Page 3 Monday, September 21, 2009 4:49 PM Dr. Samuel Shem Het huis van God De Tijdstroom, Utrecht Huis_van_god.book Page 4 Monday, September 21, 2009 4:49 PM De Tijdstroom uitgeverij,

Nadere informatie

Reikwijdte WBP ten aanzien van archiefbescheiden

Reikwijdte WBP ten aanzien van archiefbescheiden R e g i s t r a t i e k a m e r Rijksarchiefdienst..'s-Gravenhage, 8 mei 2000.. Onderwerp Naar aanleiding van uw verzoek om commentaar op het conceptartikel "Archiefdiensten en de Wet bescherming persoonsgegevens"

Nadere informatie

Vormgebrekenoverzicht EP

Vormgebrekenoverzicht EP Vormgebrekenoverzicht EP Is niet op wit papier gesteld. - Als de bladen van de beschrijving vlekken, spikkels en/of vegen bevatten. Dit vormgebrek treedt op als er bijvoorbeeld slechte afdrukken of kopieën

Nadere informatie

Rembrandt en de Bijbel

Rembrandt en de Bijbel Rembrandt en de Bijbel POSE CHRISTENDOM HAV0/VWO 4 - CSG CALVIJN GODSDIENST De profetie van Simeon aan Maria olieverf op paneel (55 44 cm) 1628 Kunsthalle, Hamburg - Duitsland 1 Wat gaan jullie doen? Als

Nadere informatie

Bestuurlijke Netwerkkaarten Crisisbeheersing

Bestuurlijke Netwerkkaarten Crisisbeheersing Bestuurlijke Netwerkkaarten Crisisbeheersing Kaart 24 - Cultureel erfgoed 24 Cultureel erfgoed Versie april 2012 crisistypen bedreiging van cultureel erfgoed door rampen, onlusten, bezettingen, aanslagen

Nadere informatie

Bijsluiter Canesten foot 1 van 5 CANESTEN FOOT

Bijsluiter Canesten foot 1 van 5 CANESTEN FOOT Bijsluiter Canesten foot 1 van 5 CANESTEN FOOT Lees deze bijsluiter zorgvuldig door, want deze bevat belangrijke informatie voor u. Dit geneesmiddel is verkrijgbaar zonder doktersvoorschrift (recept),

Nadere informatie

Over de website en de boodschappen

Over de website en de boodschappen Over de website en de boodschappen De website De website is opgericht om een reeks goddelijke boodschappen te publiceren waarvan een getrouwde moeder van een jong gezin, woonachtig in Europa, zegt dat

Nadere informatie

26/05/2010. Materiaal Gebruik Bewaring

26/05/2010. Materiaal Gebruik Bewaring Behoud en beheer van figurentheaterelementen. Hoe garandeer ik mijn figuren, rekwisieten, decors en documenten een lang leven? Op een lang leven voorbereid? Materiaal Gebruik Bewaring 1 Eigenschappen van

Nadere informatie

Vroege go-literatuur in Nederland

Vroege go-literatuur in Nederland 1 Vroege go-literatuur in Nederland Franco Pratesi en Theo van Ees Franco Pratesi is een Italiaanse spelletjesenthousiast. Hij publiceert regelmatig, ook over go, in Italiaanse bladen als Stone Age, Eteroscacco

Nadere informatie

Bijsluiter Canesten foot strooipoeder, crème 1 van 5 CANESTEN FOOT

Bijsluiter Canesten foot strooipoeder, crème 1 van 5 CANESTEN FOOT Bijsluiter Canesten foot strooipoeder, crème 1 van 5 CANESTEN FOOT Lees deze bijsluiter zorgvuldig door, want deze bevat belangrijke informatie voor u. Dit geneesmiddel is verkrijgbaar zonder doktersvoorschrift

Nadere informatie

uitnodiging Het aantal beschikbare plaatsen is beperkt. We vragen u om tijdig uw aanwezigheid te bevestigen.

uitnodiging Het aantal beschikbare plaatsen is beperkt. We vragen u om tijdig uw aanwezigheid te bevestigen. 2 uitnodiging De Vlaamse Erfgoedbibliotheek snijdt een nieuw hoofdstuk aan. Het afgelopen jaar werd er hard gewerkt om deze netwerkorganisatie voor erfgoedbibliotheken vorm te geven. Nu zijn we klaar om

Nadere informatie

Breda en Nyeuwervaert

Breda en Nyeuwervaert Ad Maas Breda en Nyeuwervaert Een mirakel, een mirakelspel en een wonderlijke devotie De katholieke Nassaus en de sacramentsdevotie aspekt 5 Breda en Nyeuwervaert Ad Maas 2015 Uitgeverij ASPEKT Amersfoortsestraat

Nadere informatie

Waterrisico s voor collecties

Waterrisico s voor collecties Waterrisico s voor collecties Bron Pad - Effect Agnes Brokerhof Afdeling Conservering & Restauratie Amsterdam Houd het erfgoed droog, 24 november 2016 RISICO Risico = kans x effect = kans op verlies van

Nadere informatie

Gebruiks- en onderhoudsaanwijzing- NL

Gebruiks- en onderhoudsaanwijzing- NL Elektrische Infrarood Verwarming Model 93485 Gebruiks- en onderhoudsaanwijzing- NL 1 Algemene veiligheidsinstructies LEES DE GEBRUIKSAANWIJZING Alvorens de radiateur in bedrijf te nemen, moet u deze gebruiks

Nadere informatie

Inhoudsopgave. II. Bronnen en historiografie van de bibliotheek 61 II.1. De catalogus 61 Een catalogus van de prioraatbibliotheek 65

Inhoudsopgave. II. Bronnen en historiografie van de bibliotheek 61 II.1. De catalogus 61 Een catalogus van de prioraatbibliotheek 65 Inhoudsopgave Inhoudsopgave 9 Woord vooraf 15 I. Inleiding: Kartuizers en boeken 17 I.1. Kartuizers 18 I.2. Boeken 29 Boekconsumptie 29 Bibliotheken 33 Kloosterbibliotheken 36 Methodologie 41 Balans 43

Nadere informatie

Fabritius, schilder van Het puttertje

Fabritius, schilder van Het puttertje Fabritius, schilder van Het puttertje www.meulenhoff.nl Deborah Davis Fabritius, schilder van Het puttertje Leven en werk van een zeventiende-eeuwse meester Uit het Engels vertaald door Annemie de Vries

Nadere informatie

Verzamelde liedjes en gedichten

Verzamelde liedjes en gedichten Willem Wilmink Verzamelde liedjes en gedichten Volgens aanwijzingen van de dichter bijeengebracht en uitgegeven door W.P. Gerritsen met medewerking van Lily Hunter 2016 Prometheus Amsterdam Deze uitgave

Nadere informatie

Koptische, Gotische, Armeense, Ethiopische en Syrische vertaling

Koptische, Gotische, Armeense, Ethiopische en Syrische vertaling Koptische, Gotische, Armeense, Ethiopische en Syrische vertaling 1 In de tijd dat de mensen het Grieks van de Septuaginta (Griekse vertaling van het Oude Testament) steeds slechter begonnen te verstaan,

Nadere informatie

CONCEPTVERSIE ONDER COPYRIGHT BUIDELBOEK

CONCEPTVERSIE ONDER COPYRIGHT BUIDELBOEK BUIDELBOEK Een beschrijving en een inventarisatie van zijn iconografische voorstellingen in de Nederlands-Limburgse kerken en musea door Harrie Knoors Roermond 2015 2 3 Woord vooraf n de ruim 25 jaren

Nadere informatie

Street-art in de. Kijkwijzer 1ste, 2de en 3de leerjaar

Street-art in de. Kijkwijzer 1ste, 2de en 3de leerjaar Street-art in de Paterskerk Kijkwijzer 1ste, 2de en 3de leerjaar Naam: Kom en ontdek het verhaal achter de kunstwerken! Welkom in de Paterskerk van Halle. De kerk is vandaag helemaal omgebouwd tot een

Nadere informatie

EU, WOR WORTELEN I. DEFINITIE VAN HET PRODUCT

EU, WOR WORTELEN I. DEFINITIE VAN HET PRODUCT Vo (EG) 730/99, gewijzigd bij Vo (EG) Nr. 46/03, Vo (EG) Nr. 907/04 WORTELEN I. DEFINITIE VAN HET PRODUCT Deze norm heeft betrekking op wortelen van variëteiten (cultivars) afgeleid van Daucus carota L.,

Nadere informatie

De medische term voor doorliggen is decubitus. Het is een beschadiging van de huid. U kunt het krijgen als u veel in één houding ligt of zit.

De medische term voor doorliggen is decubitus. Het is een beschadiging van de huid. U kunt het krijgen als u veel in één houding ligt of zit. Voorkom doorliggen LIGGEN ZITTEN PRAKTISCHE TIPS Wat is het? De medische term voor doorliggen is decubitus. Het is een beschadiging van de huid. U kunt het krijgen als u veel in één houding ligt of zit.

Nadere informatie

De weg komt naar u toe

De weg komt naar u toe bw augustinus-sermo vs3 04-01-2007 11:36 Pagina 3 Aurelius Augustinus De weg komt naar u toe Preken over teksten uit het Johannesevangelie [Sermones de scripturis 117-147A + 368] Vertaald, ingeleid en

Nadere informatie

handel en administratie instructie-/werkboek, deel 1

handel en administratie instructie-/werkboek, deel 1 4611_HA_WB_1_orientatie_k 26-05-2005 09:16 Pagina 1 handel en administratie instructie-/werkboek, deel 1 Kaderberoepsgerichte leerweg Annie Bosma Paul F.C. Croese Maarten van Esch Hans Kamerbeek Arie Reijn

Nadere informatie

Oorspronkelijke handschriften van de Statenvertalers in de Collectie Rolandus (2)

Oorspronkelijke handschriften van de Statenvertalers in de Collectie Rolandus (2) Oorspronkelijke handschriften van de Statenvertalers in de Collectie Rolandus (2) Rolandus gebruikte Beza-edities uit 1567 en 1580 Inleiding In het vorige artikel is een beschrijving gegeven van de drie

Nadere informatie

Van schrijven naar drukken Het JLeidse boek tussen begin en Beleg 1 André Bouwman en Ed pan der Vlist

Van schrijven naar drukken Het JLeidse boek tussen begin en Beleg 1 André Bouwman en Ed pan der Vlist BRONNEN IN DE LAKENHAL Edwin Jacobs VII BIJ WIJZE VAN INLEIDING De auteurs XI Van schrijven naar drukken Het JLeidse boek tussen begin en Beleg 1 André Bouwman en Ed pan der Vlist 1. HET BEGIN 5 Lugdunum

Nadere informatie

Stappenplan zoeken en verwerken van informatie

Stappenplan zoeken en verwerken van informatie Stappenplan zoeken en verwerken van informatie Oriëntatie op het onderwerp Wat is het onderwerp Welke zoektermen Welke bronnen Zoeken naar informatie Welke informatiebronnen Kiezen en beoordelen van informatie

Nadere informatie

Stappenplan zoeken en verwerken van informatie

Stappenplan zoeken en verwerken van informatie Stappenplan zoeken en verwerken van informatie Oriëntatie op het onderwerp Wat is het onderwerp? Welke zoektermen? Welke bronnen? Zoeken naar informatie Welke informatiebron gebruik je? Hoe zoek je digitale

Nadere informatie

Stichting Uitgave Nederland s Adelsboek Privacyverklaring onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)

Stichting Uitgave Nederland s Adelsboek Privacyverklaring onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) Stichting Uitgave Nederland s Adelsboek Privacyverklaring onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) Versie 28 augustus 2018 Inhoud 1. Deze privacyverklaring... 3 2. Achtergrond en doelstelling

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/37810

Nadere informatie

dtl nobel Sjoerd H. de Roos / Andrea Fuchs en Fred Smeijers

dtl nobel Sjoerd H. de Roos / Andrea Fuchs en Fred Smeijers dtl nobel Sjoerd H. de Roos / Andrea Fuchs en Fred Smeijers Alhoewel het gebruik van schreefloze lettertypen door velen als kenmerkend voor moderne vormgeving wordt beschouwd, werden in de klassieke oudheid

Nadere informatie

INLEIDING. Later volgden er nog twee vrij uitgebreide losbladige aanvullingen op het werk van René De Roo. Zo verscheen er in 1974 één op de losse

INLEIDING. Later volgden er nog twee vrij uitgebreide losbladige aanvullingen op het werk van René De Roo. Zo verscheen er in 1974 één op de losse INLEIDING Het Stadsarchief Mechelen beschikt over een rijk bestand notariaatsarchief 1. Een groot deel daarvan kwam er terecht dankzij een akkoord van 20 februari 1917 tussen de staat en het stadsbestuur.

Nadere informatie

5,2. Gedichtbespreking door een scholier 3097 woorden 1 december keer beoordeeld. Levensbeschouwing

5,2. Gedichtbespreking door een scholier 3097 woorden 1 december keer beoordeeld. Levensbeschouwing Gedichtbespreking door een scholier 3097 woorden 1 december 2002 5,2 107 keer beoordeeld Vak Levensbeschouwing Gedicht 1: Voor wie dit leest Gedrukte letters laat ik U hier kijken, maar met mijn warme

Nadere informatie

Inhoud. Woord vooraf

Inhoud. Woord vooraf Inhoud Woord vooraf V 1. Inleiding 1 1.1. De overlevering van de Honderd artikelen 2 1.2. Meditatie in de christelijke traditie 8 1.2.1. Christelijke meditatie, een algemene begripsbepaling 8 1.2.2. Christelijke

Nadere informatie

Farmacie te Gent in de late middeleeuwen

Farmacie te Gent in de late middeleeuwen Farmacie te Gent in de late middeleeuwen Apothekers en receptuur CHRISTIAN M.E. DE BACKER Hilversum Verloren 1990 Inhoud Inleiding 9 1. Afbakening in ruimte en tijd 10 2. Status questionis van de reeds

Nadere informatie

JOHANNES Georgius Pruschenccius kwam i September

JOHANNES Georgius Pruschenccius kwam i September EEN BIJNA VERGETEN DOMINEE DOOR DR. E. WIERSUM JOHANNES Georgius Pruschenccius kwam i September 1653 als predikant van de Gereformeerde gemeente te Rotterdam. Als verdreven Duitsch predikant genoot hij

Nadere informatie

De Commissie Wetenschappelijke Integriteit Universiteit Leiden ( de Commissie ) was in deze procedure als volgt samengesteld:

De Commissie Wetenschappelijke Integriteit Universiteit Leiden ( de Commissie ) was in deze procedure als volgt samengesteld: A D V I E S Zaak: CWI 2 0 1 5 0 3 inzake de klacht ingediend door Klager: [naam klager] tegen Beklaagde: [naam beklaagde] De Universiteit Leiden ( de Commissie ) was in deze procedure als volgt samengesteld:

Nadere informatie

Hoe wordt het boek Robotoorlog gemaakt?

Hoe wordt het boek Robotoorlog gemaakt? Ben jij benieuwd hoe een boek wordt gemaakt? Weet jij wat een manuscript, katern of inslagschema is? En waar zit de kneep? In deze les leer je hoe het boek Robotoorlog Boek 1: Geheime Kracht tot stand

Nadere informatie

Het Gelders Archief is een openbare ruimte, waar een aantal huisregels geldt. Deze huisregels vindt u in dit bezoekersreglement.

Het Gelders Archief is een openbare ruimte, waar een aantal huisregels geldt. Deze huisregels vindt u in dit bezoekersreglement. Het Gelders Archief is een openbare ruimte, waar een aantal huisregels geldt. Deze huisregels vindt u in dit bezoekersreglement. 1 Algemeen 1.1 Bereikbaarheid Het adres van het Gelders Archief: Westervoortsedijk

Nadere informatie

Peeters (V2).indd 1 25-03-10 14:31

Peeters (V2).indd 1 25-03-10 14:31 Peeters (V2).indd 1 25-03-10 14:31 Peeters (V2).indd 3 25-03-10 14:31 Peeters (V2).indd 5 25-03-10 14:31 Peeters (V2).indd 7 25-03-10 14:31 Peeters (V2).indd 8 25-03-10 14:31 Peeters (V2).indd 9 25-03-10

Nadere informatie

Leven met een alcoholprobleem

Leven met een alcoholprobleem Leven met een alcoholprobleem Van A tot ggz De boeken in de reeks Van A tot ggz beschrijven niet alleen oorzaak, verloop en behandeling van de onderhavige problemen, maar geven ook antwoord op de vraag

Nadere informatie

Keulen in de media Een onderzoek naar de berichtgeving over de gebeurtenissen in Keulen in Nederlandse dagbladen

Keulen in de media Een onderzoek naar de berichtgeving over de gebeurtenissen in Keulen in Nederlandse dagbladen Keulen in de media Een onderzoek naar de berichtgeving over de gebeurtenissen in Keulen in Nederlandse dagbladen Internet: www.nieuwsmonitor.org Onderzoekers Nel Ruigrok nelruigrok@nieuwsmonitor.org +

Nadere informatie

Vormgebrekenoverzicht NL

Vormgebrekenoverzicht NL Vormgebrekenoverzicht NL, uittreksel, korte aanduiding en eventuele aanduiding(en) bij - Als er boven een Engelse beschrijving een Nederlandse korte aanduiding staat. tekeningen zijn niet in dezelfde taal

Nadere informatie

Herman Noordegraaf. P. Eldering. (1868-1954) Een radicaal sociale predikant in de Remonstrantse Broederschap NARRATIO

Herman Noordegraaf. P. Eldering. (1868-1954) Een radicaal sociale predikant in de Remonstrantse Broederschap NARRATIO Herman Noordegraaf P. Eldering (1868-1954) Een radicaal sociale predikant in de Remonstrantse Broederschap NARRATIO Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door de Stichting Dr. Abraham Kuyperfonds ISBN-10

Nadere informatie

Inleiding. Vooronderzoek

Inleiding. Vooronderzoek Dit ben ik, mezelf Moeten wij op de computer steeds met dezelfde lettertypes werken, die niet van ons zijn, die niets met onszelf te maken hebben en tamelijk onpersoonlijk zijn? De technologie laat tegenwoordig

Nadere informatie

Naam: Groep: Willem Teellinckschool 15 juni 2016

Naam: Groep: Willem Teellinckschool 15 juni 2016 AMSTERDAM Naam: Groep: Willem Teellinckschool 15 juni 2016 1 Hoe maak ik in groep 8 een werkstuk? Jij gaat de komende weken op school en thuis een werkstuk maken. Een werkstuk is een lange weettekst. Het

Nadere informatie

A D V I E S. over EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT BETREFFENDE NATUURLIJK MINERAAL WATER EN BRONWATER

A D V I E S. over EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT BETREFFENDE NATUURLIJK MINERAAL WATER EN BRONWATER Doc. nr. E2:90005C04 Brussel, 30.3.1999 MH/GVB/LC A D V I E S over EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT BETREFFENDE NATUURLIJK MINERAAL WATER EN BRONWATER (bekrachtigd door de Hoge Raad voor de Middenstand

Nadere informatie

Get Instant Access to ebook Nbg Vertaling PDF at Our Huge Library NBG VERTALING PDF. ==> Download: NBG VERTALING PDF

Get Instant Access to ebook Nbg Vertaling PDF at Our Huge Library NBG VERTALING PDF. ==> Download: NBG VERTALING PDF NBG VERTALING PDF ==> Download: NBG VERTALING PDF NBG VERTALING PDF - Are you searching for Nbg Vertaling Books? Now, you will be happy that at this time Nbg Vertaling PDF is available at our online library.

Nadere informatie

Nieuwsbrief mei 2013. Onderzoek naar resten Kasteel Rietwijk

Nieuwsbrief mei 2013. Onderzoek naar resten Kasteel Rietwijk Onderzoek naar resten Kasteel Rietwijk In de kastelenbuurt van Heemskerk werd in november 2012 vanwege de sloop en nieuwbouwplannen een proefsleuvenonderzoek verricht. Dit werd uitgevoerd door het archeologische

Nadere informatie

Algemene Voorwaarden RAW-systematiek. Merkenreglement. Voorschriften gebruik RAW-keur

Algemene Voorwaarden RAW-systematiek. Merkenreglement. Voorschriften gebruik RAW-keur Algemene Voorwaarden RAW-systematiek Merkenreglement Voorschriften gebruik RAW-keur CROW Galvanistraat 1, 6716 AE Ede Postbus 37, 6710 BA Ede Telefoon (0318) 69 53 00 Fax (0318) 62 11 12 E-mail crow@crow.nl

Nadere informatie

CENTRALE BIBLIOTHEEK VAN DE EUROPESE COMMISSIE (CBL) LUXEMBURG HUISHOUDELIJK REGLEMENT VOOR DE LEESZAAL. Artikel 1 Dienstverlening

CENTRALE BIBLIOTHEEK VAN DE EUROPESE COMMISSIE (CBL) LUXEMBURG HUISHOUDELIJK REGLEMENT VOOR DE LEESZAAL. Artikel 1 Dienstverlening CENTRALE BIBLIOTHEEK VAN DE EUROPESE COMMISSIE (CBL) LUXEMBURG HUISHOUDELIJK REGLEMENT VOOR DE LEESZAAL Artikel 1 Dienstverlening De dienstverlening van de leeszaal is bestemd voor: - personeelsleden van

Nadere informatie

In vele Europese landen en in een groot aantal buiten

In vele Europese landen en in een groot aantal buiten STIEFKINDEREN VAN DE FILATELIE TELEGRAMZEGELS In vele Europese landen en in een groot aantal buiten ons werelddeel werd in de vorige eeuw op ruime schaal gebruik gemaakt van telegramzegels. Op 1 januari

Nadere informatie

Verwijzen naar digitale bronnen

Verwijzen naar digitale bronnen Verwijzen naar digitale bronnen Aanvulling op de Leidraad voor juridische auteurs 2013 I. Bennigsen mr. dr. L.D. van Kleef-Ruigrok 2 februari 2015 1 1 Inleiding In de Leidraad voor juridische auteurs 2013

Nadere informatie

project: Behoefteonderzoek

project: Behoefteonderzoek project: Colofon Uitgeverij Edu Actief b.v. Meppel Postbus 1056 7940 KB Meppel Tel.: 0522-235235 Fax: 0522-235222 E-mail: info@edu-actief.nl Internet: www.edu-actief.nl Lex van der Kruk en ROC Mondriaan

Nadere informatie

Verslag Nederlands Leesverslag

Verslag Nederlands Leesverslag Verslag Nederlands Leesverslag Verslag door S. 870 woorden 5 november 2016 0 keer beoordeeld Vak Nederlands Klas 1 Hoe maak ik een leesverslag? Een paar opmerkingen vooraf: 1. Je typt je leesverslag in

Nadere informatie

Schade is niet altijd een schande Metamorfoze 8 juni 2017 Gabriëlle Beentjes sr adviseur conservering Nationaal Archief

Schade is niet altijd een schande Metamorfoze 8 juni 2017 Gabriëlle Beentjes sr adviseur conservering Nationaal Archief Schade is niet altijd een schande Metamorfoze 8 juni 2017 Gabriëlle Beentjes sr adviseur conservering Nationaal Archief Tijdens het meedenken over een programma voor deze middag heb ik, in een vlaag van

Nadere informatie

administratie afdeling facturering Kaderberoepsgerichte leerweg en Gemengde leerweg

administratie afdeling facturering Kaderberoepsgerichte leerweg en Gemengde leerweg administratie afdeling facturering Kaderberoepsgerichte leerweg en Gemengde leerweg colofon Uitgeverij: Edu Actief b.v. Meppel Auteurs: A. Bosma, P.F.C. Croese, M. van Esch, H. Kamerbeek, J.M. van der

Nadere informatie

project: Trends en actualiteit in de Jeugdzorg

project: Trends en actualiteit in de Jeugdzorg project: Trends en actualiteit in de Jeugdzorg Colofon Uitgeverij Edu Actief b.v. Meppel Postbus 1056 7940 KB Meppel Tel.: 0522-235235 Fax: 0522-235222 E-mail: info@edu-actief.nl Internet: www.edu-actief.nl

Nadere informatie

06950181_voorw 01-03-2005 15:47 Pagina I. Een Goed. Feedbackgesprek. Tussen kritiek en compliment. Wilma Menko

06950181_voorw 01-03-2005 15:47 Pagina I. Een Goed. Feedbackgesprek. Tussen kritiek en compliment. Wilma Menko 06950181_voorw 01-03-2005 15:47 Pagina I Een Goed Feedbackgesprek Tussen kritiek en compliment Wilma Menko 06950181_voorw 01-03-2005 15:47 Pagina II Een goede reeks ISBN Een goede vergadering 90 06 95017

Nadere informatie

geloof in de toekomst

geloof in de toekomst geloof in de toekomst copyright 2019 geloof in de toekomst een terugblik met het oog op morgen Meint Smit Buijten & Schipperheijn Motief - Amsterdam copyright 2019 1 e druk januari 2019 Copyright 2018

Nadere informatie

Verslagen maken. Feenstra & Houter. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. https://maken.wikiwijs.nl/75072

Verslagen maken. Feenstra & Houter. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. https://maken.wikiwijs.nl/75072 Auteur Laatst gewijzigd Licentie Webadres Feenstra & Houter 15 april 2016 CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie https://maken.wikiwijs.nl/75072 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet.

Nadere informatie

handel en administratie thema inkomende goederen

handel en administratie thema inkomende goederen 4603_HA_WB_4_inkomend_b 31-05-2005 13:52 Pagina 1 handel en administratie thema inkomende goederen Basisberoepsgerichte leerweg 4603_HA_WB_4_inkomend_b 31-05-2005 13:52 Pagina 2 colofon Uitgeverij: Edu

Nadere informatie

handel en administratie thema uitgaande goederen

handel en administratie thema uitgaande goederen 4603_HA_WB_3_uitgaand_b 16-06-2005 15:02 Pagina 1 handel en administratie thema uitgaande goederen Basisberoepsgerichte leerweg 4603_HA_WB_3_uitgaand_b 16-06-2005 15:02 Pagina 2 colofon Uitgeverij: Edu

Nadere informatie

Melkweg. Pinnen mag. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Geld

Melkweg. Pinnen mag. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Geld Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Pinnen mag Geld Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Pinnen mag, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern is een uitgave

Nadere informatie

Dr. M. van Staveren. Nog een en ander over Mr. Jonannes Basius.

Dr. M. van Staveren. Nog een en ander over Mr. Jonannes Basius. Dr. M. van Staveren. Nog een en ander over Mr. Jonannes Basius. Dr. M. van. Staveren. Met een weemoedig gevoel zet ik mij neer om een kort woord te schrijven tot nagedachtenis van den waardigen man, wiens

Nadere informatie

WETENSCHAPPELIJK COMITE VAN HET FEDERAAL AGENTSCHAP VOOR DE VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN

WETENSCHAPPELIJK COMITE VAN HET FEDERAAL AGENTSCHAP VOOR DE VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN 1 WETENSCHAPPELIJK COMITE VAN HET FEDERAAL AGENTSCHAP VOOR DE VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN ADVIES 13-2007 Betreft : Ontwerp van koninklijk besluit betreffende het in de handel brengen en het gebruik

Nadere informatie

INTEGRAAL, VOORLOPIG EN BEKNOPT VERSLAG

INTEGRAAL, VOORLOPIG EN BEKNOPT VERSLAG INTEGRAAL, VOORLOPIG EN BEKNOPT VERSLAG Reglement betreffende het integraal, het voorlopig en het beknopt verslag van de vergaderingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers (aangenomen op 14 juli 2000)

Nadere informatie

Uitleenreglement Universitaire Bibliotheken Leiden

Uitleenreglement Universitaire Bibliotheken Leiden Uitleenreglement Universitaire Bibliotheken Leiden 1. Inschrijving en LU-Card Bij inschrijving ontvangt u een persoonlijke LU-Card die toegang biedt tot de Universitaire Bibliotheken Leiden (UBL) en tevens

Nadere informatie

Bezoekersreglement Archief Eemland

Bezoekersreglement Archief Eemland Bezoekersreglement Bezoekersreglement Archief Eemland Hartelijk welkom bij Archief Eemland. Om u zo goed mogelijk van dienst te zijn hebben wij een bezoekersreglement opgesteld waarin de regels staan voor

Nadere informatie

Sietse Kuipers. Leren en oefenen met breuken voor groep 7 en 8

Sietse Kuipers. Leren en oefenen met breuken voor groep 7 en 8 Sietse Kuipers Leren en oefenen met breuken voor groep 7 en 8 Auteur: Sietse Kuipers Omslagontwerp: Studio Willemien Haagsma bno 2019 Visual Steps B.V. Eerste druk: juli 2019 ISBN 978 90 5905 545 2 Alle

Nadere informatie

Sint-Oedenrode, Adriaan Kragten, 22 december Een vroeg gedicht van Agnes de Graaf

Sint-Oedenrode, Adriaan Kragten, 22 december Een vroeg gedicht van Agnes de Graaf Een vroeg gedicht van Agnes de Graaf Sint-Oedenrode, Adriaan Kragten, 22 december 2017 Onlangs vond ik een oude ringmap terug waarin een tiental liedjes staan die ik in mijn jonge jaren gemaakt heb en

Nadere informatie

Koninklijke Bibliotheek van België EDUCATIEVE DIENST

Koninklijke Bibliotheek van België EDUCATIEVE DIENST Koninklijke Bibliotheek van België EDUCATIEVE DIENST INTRO No furniture so charming as books, verkondigde de Engelse schrijver Sydney Smith twee eeuwen geleden. Boeken hebben we in de Koninklijke Bibliotheek

Nadere informatie

Rob van Raalten. Het gemis van ons kind

Rob van Raalten. Het gemis van ons kind Rob van Raalten Het gemis van ons kind Rob van Raalten Het gemis van ons kind theologische uitgeverij Narratio CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek, Den Haag NUGI 636 trefwoord: zelfdoding; jongeren;

Nadere informatie

Gedragscode Persoonlijk Onderzoek. 21 december 2011

Gedragscode Persoonlijk Onderzoek. 21 december 2011 Gedragscode Persoonlijk Onderzoek 21 december 2011 Inleiding Verzekeraars leggen gegevens vast die nodig zijn voor het sluiten van de verzekeringsovereenkomst en die van belang zijn voor het nakomen van

Nadere informatie

Hoe wordt een prentenboek gemaakt?

Hoe wordt een prentenboek gemaakt? In deze les leer je hoe een prentenboek wordt gemaakt. Nippertje is geschreven door Rian Visser en geïllustreerd door Noëlle Smit. Maak zelf ook een leuk boek! Doel: informatie over het maken van een boek.

Nadere informatie

Provincieraadsbesluit

Provincieraadsbesluit Griffie Provincieraadsbesluit betreft verslaggever PROVINCIAAL ARCHIEF Reglement betreffende de leeszaalwerking en de openbaarheid van archiefdocumenten van het Provinciaal Archief Oost-Vlaanderen de heer

Nadere informatie

Letterenhuis. Inspiratie OVERAL! MET ISH AIT HAMOU ALS AMBASSADEUR INSPIRATIE. Workshop voor 3de graad TSO/BSO. Info voor de leerkracht

Letterenhuis. Inspiratie OVERAL! MET ISH AIT HAMOU ALS AMBASSADEUR INSPIRATIE. Workshop voor 3de graad TSO/BSO. Info voor de leerkracht Letterenhuis Inspiratie OVERAL! MET ISH AIT HAMOU ALS AMBASSADEUR INSPIRATIE Workshop voor 3de graad TSO/BSO Info voor de leerkracht Het Letterenhuis Het Letterenhuis bewaart de archieven van schrijvers

Nadere informatie