HIER IS UW ADVOCAAT. EN NU PRATEN!

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "HIER IS UW ADVOCAAT. EN NU PRATEN!"

Transcriptie

1 HIER IS UW ADVOCAAT. EN NU PRATEN! Een onderzoek naar de invloed van het consultatierecht op het verklaringsgedrag van verdachten binnen TGO-onderzoeken in het district Twente Judith Kraaijenzank Kernopgave Wetenschappelijke Expertise en Opsporing Versienummer Studentnummer Leergang Recherchekunde Afstudeerrichting algemene recherchekunde

2 Woord vooraf Voor u ligt het resultaat van het onderzoek dat ik heb uitgevoerd voor het bureau Kwaliteit, Advies & Ondersteuning van het district Twente. Dit rapport gaat over het consultatierecht en de mogelijke effecten daarvan op het verklaringsgedrag van verdachten binnen Team Grootschalige Opsporing(TGO)-onderzoeken. In Nederland is als reactie op de zogeheten Salduz-jurisprudentie op 1 april 2010 de aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor ingevoerd. Hierin staan de regels voor de realisering van het recht van de aangehouden verdachte om voorafgaand aan het eerste politieverhoor een advocaat te spreken. De resultaten van het onderzoek hebben geleid tot dit rapport, dat in de eerste plaats bestemd is voor het bureau Kwaliteit, Advies & Ondersteuning van het district Twente. Tevens dient het rapport als examen voor de proeve Wetenschappelijke Expertise en Opsporing in het kader van de opleiding Algemene Recherchekunde aan de Politieacademie in Apeldoorn. Via deze weg wil ik graag een aantal personen bedanken die allen, op hun eigen wijze, hebben bijgedragen aan de totstandkoming van dit onderzoek. Te beginnen met mijn begeleider Kees Jongmans die altijd bereid was om tijd vrij te maken. Zijn enthousiaste reacties op mijn stukken waren een enorme steun voor mij en door zijn feedback werd ik telkens weer in de juiste richting gestuurd. Daarnaast wil ik de acht respondenten bedanken die bereid waren om mee te werken aan het onderzoek. Ook verdienen collega recherchekundigen een bedankje, voor het meedenken en de kritisiche blik. Ben Kremer, mijn chef, wil ik bedanken voor de tijd en ruimte die ik kreeg om mijn onderzoek te kunnen uitvoeren. Tot slot gaat mijn dank uit naar de belangrijkste persoon die dit onderzoek mogelijk heeft gemaakt: mijn lieve vriend Justin. Ik heb je vaak lastig mogen vallen met mijn scriptie-twijfels en zonder jouw engelengeduld (en al het heerlijke eten dat je voor me bereidde) was het echt niet gelukt. Je bent fantastisch! Ook de vriendin die ik erbij heb gekregen dankzij deze opleiding wil ik prijzen. Ze heeft mij op vele manieren geholpen en de hele reis met me meegeleefd. Bedankt Petra! En natuurlijk mijn familie, zonder jullie steun en aanmoediging was het voor mij een stuk moeilijker geweest. Ik wens u veel leesplezier. Hengelo, december 2013 Judith Kraaijenzank 2

3 Inhoudsopgave Woord vooraf Hoofdstuk 1 Inleiding Aanleiding onderzoek 5 Achtergrond 5 Aanwijzing rechtsbijstand 6 Experiment Raadsman bij politieverhoor 6 Stand van zaken Doelstelling 7 Praktische relevantie 8 Theoretische relevantie Leeswijzer 8 Hoofdstuk 2 Methodologische verantwoording Probleemstelling en onderzoeksvragen Definiëring en operationalisering van de sleutelbegrippen Afbakening van het onderzoek Verantwoording onderzoeksmethoden 12 Onderzoeksvraag 1 13 Onderzoeksvraag 2 14 Onderzoeksvraag Beperkingen van het onderzoek 15 Hoofdstuk 3 Theoretisch kader Het belang van een zorgvuldig verdachtenverhoor 16 Normering van het verdachtenverhoor 17 Sanctioneren van vormverzuimen Het recht op rechtsbijstand 18 Ontwikkeling rechtsbijstand politieverhoor 19 De nieuwe benadering in de zaak Salduz Consultatierecht in Nederland 21 Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten De verdachte en zijn verklaring 22 Het consultatierecht 22 Resumé 25 3

4 4.2 Ervaringen met het consultatierecht volgens de literatuur 26 Resumé Ervaringen met het consultatierecht in de praktijk 31 Resumé 34 Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen Conclusies 36 Beantwoording van de probleemstelling Discussie Aanbevelingen 40 Literatuurlijst 42 Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Codeschema dossierstudie Uitnodigingsbrief voor de interviews Lijst afgenomen interviews Topiclijsten voor de interviews Categorisering rechtsbijstand politieverhoor Onderzoeksgegevens 4

5 Hoofdstuk 1 Inleiding Criminelen houden hun mond stijf dicht ARNHEM De politie krijgt steeds meer te maken met criminelen die hun kaken stijf op elkaar houden. Dat maakt het lastig zaken op te lossen. We krijgen tijdens verhoren minder te horen van verdachten dan voorheen, klaagt korpschef Pim Miltenburg van politieregio Gelderland-Midden (Gelderlander, 2012, 5 januari). 1.1 Aanleiding onderzoek Bovenstaand artikel uit de Gelderlander is een voorbeeld van de vele klachten over het verklaringsgedrag van verdachten sinds de invoering van het consultatierecht. Volgens Korpschef Miltenburg van district Gelderland-Midden, voormalig politieregio Gelderland- Midden, willen verdachten minder verklaren tijdens een verhoor dan voorheen (Gelderlander, 2012, 5 januari). Het recht van de verdachte 1 om voorafgaand aan het verhoor met de politie een raadsman te raadplegen is geregeld in de aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (College van procureurs-generaal, 2010). Deze aanwijzing is het gevolg van het zogeheten Salduz-arrest uit 2008 van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Voor dit arrest had de politie zes uur de tijd een verdachte te verhoren zonder tussenkomst van een advocaat. Dat leidde, vooral in de kleinere zaken, vaak tot spontane bekentenissen, aldus politiewoordvoerder Jan Visser van district Groningen in een interview met het Dagblad Van Het Noorden (DVHN, 2012, 16 april). De politie krijgt minder zaken rond, omdat verdachten steeds vaker en op advies van hun advocaten zwijgen tijdens het eerste verhoor. Volgens de Groninger politie is dit de reden dat er steeds minder strafzaken worden aangeleverd bij het Openbaar Ministerie (DVHN, 2012, 16 april). Achtergrond Voor anderen dan politiemensen en de verdachte natuurlijk is een verhoorkamer nauwelijks toegankelijk. Er is dan ook weinig bekend over of en hoe verhoorders een verdachte onder druk zetten, hoe een verdachte omgaat met die druk, en over hoe een bekentenis tot stand komt en wordt vastgelegd (Fijnaut, 2001a). De laatste jaren is noodgedwongen meer aandacht ontstaan voor de transparantie en controleerbaarheid van politiële verdachtenverhoren. De Schiedammer Parkmoord is daarbij van grote invloed geweest. De fouten die in deze zaak tijdens het vooronderzoek door politie, Openbaar Ministerie (OM) en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn gemaakt en de daarop gebaseerde verkeerde rechterlijke beslissingen, vormden de aanleiding tot het Programma Versterking Opsporing (PVO). Het programma omvatte maatregelen die enerzijds gericht waren op het verbeteren van de kwaliteit van het politieverhoor en anderzijds op het bevorderen van de transparantie van het politieverhoor. Deze maatregelen bestonden voornamelijk uit het opnemen van verhoren en het opleiden van verhoorders (Openbaar Ministerie, Politie & NFI, 2005). In aanvulling op het programma werd de politieke wens geuit om de advocaat toe te laten tot het politieverhoor. Naar aanleiding van de motie Dittrich heeft de minister van justitie toegezegd een experiment uit te voeren met de aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor (Kamerstukken II 2006/07, , nr. 30). Halverwege het experiment Raadsman bij politieverhoor heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) ervoor gezorgd dat de ontwikkelingen rondom het politieverhoor in een stroomversnelling kwamen. In de zaak Salduz tegen Turkije heeft het 1 Ter wille van de leesbaarheid is ervoor gekozen om bij het noemen van de verschillende personen en functies in dit onderzoek (raadsman, cliënt, verdachte, enz.) de mannelijke vorm te hanteren. Zo wordt er steeds verwezen naar de raadsman, terwijl het uiteraard evengoed een (raads-)vrouw kan betreffen. Tevens wordt gesproken over hij of zijn, waar ook zij of haar zou kunnen staan. 5

6 EHRM onder meer geoordeeld dat een verdachte toegang tot een raadsman moet krijgen vanaf het moment dat de ondervraging door de politie begint. Het EHRM noemt de access to a lawyer (EHRM 27 november 2008, NJ 2009, 214, r.o. 60) als één van de waarborgen op een fiar trial zoals neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het draagt bij aan de bescherming tegen onredelijke druk van de autoriteiten, het voorkomen van rechterlijke dwalingen en zorgt voor equality of arms (NJ 2009, 214, r.o. 53) ofwel rechtsgelijkheid. Aanwijzing rechtsbijstand De kwestie van de raadsman en het politieverhoor is dankzij de zaak Salduz uiterst actueel en heeft in een korte tijd veel reacties ontlokt. Er zijn Kamervragen gesteld aan de minister van justitie over de betekenis van de zaak voor het Nederlandse experiment met het aanwezigheidsrecht 2, er is veel (media-)aandacht geweest 3 en er wordt in juridische vakbladen over gedebatteerd door deskundige strafrechtjuristen 4. De standpunten lopen uiteen van een onbeperkt aanwezigheidsrecht van de raadsman bij het politieverhoor tot op zijn minst het recht van de verdachte om een raadsman te consulteren voorafgaand aan dat verhoor. Er lijkt daarbij veel af te hangen van het gebruik en de uitleg van de term access to a lawyer. Op 30 juni 2009 heeft de Hoge Raad de consequenties van het Salduz-arrest voor de Nederlandse situatie vertaald. Zij leidt uit de rechtspraak van het EHRM af dat de verdachte voorafgaand aan zijn eerste politieverhoor zijn raadsman moet kunnen consulteren (NJ 2009, 349; NJ 2009, 350; NJ 2009, 351). Volgens de Hoge Raad heeft de verdachte geen recht op de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor (NJ 2009, 349, r.o. 2.5). Naar aanleiding van de uitleg van de Hoge Raad moest hals over kop de Nederlandse praktijk worden aangepast. In afwachting van formele wetgeving is op 1 april 2010 de aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (verder: aanwijzing rechtsbijstand) in werking getreden (College van procureurs-generaal, 2010). Hierin staan de regels voor de verwezenlijking van het recht van de aangehouden verdachte om voorafgaand aan het eerste inhoudelijke politieverhoor een raadsman te raadplegen. Dit wordt ook wel consultatiebijstand of consultatierecht genoemd. Zowel minderjarige als meerderjarige verdachten hebben recht op consultatiebijstand. Minderjarige verdachten hebben ook het recht op bijstand tijdens het verhoor. Uit de jurisprudentie vloeit niet voort dat meerderjarige verdachten ook het recht op verhoorbijstand hebben. De aanwijzing rechtsbijstand bevat dan ook geen verhoorbijstand voor meerderjarige verdachten (College van procureurs-generaal, 2010). Experiment Raadsman bij politieverhoor In de periode van 1 juli 2008 tot en met 1 juli 2010 heeft het experiment Raadsman bij politieverhoor plaatsgevonden. Dit experiment betreft de invoering van een tijdelijke maatregel in de toenmalige politieregio s Amsterdam-Amstelland en Rotterdam-Rijnmond waarbij de voormalige politieregio s Haaglanden en Midden- en West-Brabant zijn gekozen als vergelijkingsregio s. 5 Het experiment heeft betrekking op alle misdrijven tegen het leven gericht. De tijdelijke maatregel hield in dat de advocaat werd toegelaten tot de genoemde verhoren en tevens voorafgaand aan het verhoor met de verdachte kon overleggen. In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) van het 2 Zie: Kamerstukken II 2008/09, nr en Kamerstukken II 2008/09, nr Zie: Jensma, F. (2008, 4 december). Recht op aanwezigheid advocaat bij verhoor. NRC Handelsblad. Ontleend aan en Stapert, B. (2008, 12 december). Direct na arrestatie recht op advocaat. Trouw. Ontleend aan 4 Zie Norgers, M.J. (2009). Een nieuwe dageraad voor de raadsman bij het politieverhoor? Nederlands Juristenblad, 2, Thans worden deze politieregio s binnen de Nationale politie aangeduid met respectievelijk: de eenheid Amsterdam; het district Rotterdam-Rijnmond in de eenheid Rotterdam, het district Haaglanden in de eenheid Den Haag en het district Midden- en West-Brabant in de eenheid Zeeland-West-Brabant. 6

7 Ministerie van Veiligheid en Justitie, hebben de onderzoekers zich gericht op de vraag in hoeverre de aanwezigheid, maar ook het voorafgaand advies van de advocaat, gevolgen heeft voor de opstelling van de verhoorders en de proceshouding van de verdachte. In 2010 zijn de resultaten van het evaluatieonderzoek na het experiment gepubliceerd in het rapport Raadsman bij het politieverhoor. Invloed van voorafgaande consultatie en aanwezigheid van raadslieden en organisatie en wijze van verhoren en proceshouding van verdachten (Stevens et al., 2010). Eén van de in het oog springende punten van het experiment, waarvan de resultaten zeer relevant zijn voor onderhavig onderzoek, is de vraag of er een verband bestaat tussen de bijstand van de advocaat en het gebruik van het zwijgrecht door de verdachte. Uit de voorafgaand aan het experiment afgenomen interviews blijkt de inschatting van de advocaten te zijn dat verdachten door hun bijstand vaker hun mond zullen houden in vergelijking met zaken waarin die bijstand er niet is. De opvatting van de advocaten over het te geven advies is door Stevens et al. (2010) als volgt verwoord: De algemene boodschap is toch dat het advies in de meeste gevallen zwijgrecht zal zijn, simpelweg omdat je als advocaat in het vroege stadium van de eerste verhoren nog geen goed beeld hebt van de zaak en het belastende bewijs tegen de verdachte. (p. 114). De onderzoekers komen onder andere tot de conclusie dat de kans dat de verdachte gebruik maakt van zijn zwijgrecht groter is in de verhoren waarbij de verdachte voor aanvang van het verhoor overleg heeft gehad met zijn raadsman dan in verhoren waarin dit niet het geval is (Stevens et al., 2010). Stand van zaken Onderhand is als gevolg van Salduz, ontwikkelingen vanuit de Europese Unie 6, en op basis van het experiment Raadsman bij politieverhoor, een conceptwetsvoorstel in consultatie gegaan 7. De verdachte krijgt in het wetsvoorstel een recht op bijstand van zijn raadsman tijdens het verhoor in geval van verdenking van een strafbaar feit waarop minimaal zes jaar gevangenisstraf is gesteld (Rijksoverheid, 2011) (verder: conceptwetsvoorstel rechtsbijstand en politieverhoor). Hoe ingrijpend de praktijk van het politieverhoor op de lange termijn zal veranderen door deze grondige wijziging in de regels is niet te voorspellen. De Salduz-regeling, zoals de voorafgaande consultatie door de raadsman doorgaans in de praktijk wordt genoemd, levert bij zowel de politie, de advocatuur als het OM veel vragen en ook kritiek op (Breejen, 2010). De vraag is of het consultatierecht consequenties heeft voor de informatie die wordt verkregen bij een verhoor. Als het advies van de raadsman invloed heeft op het verklaringsgedrag van een verdachte tijdens het verhoor, kan dit grote gevolgen hebben voor de wijze van onderzoek doen binnen de opsporing. Van het verdachtenverhoor kan immers minder worden verwacht en het onderzoek naar de waarheidsvinding zal daarom anders gestalte moeten krijgen. 1.2 Doelstelling Op grond van bovengenoemde globale probleemverkenning heeft het bureau Kwaliteit, Advies en Ondersteuning (KAO) dat een positie inneemt binnen de dienst informatie en recherche van het district Twente mij opdracht gegeven te onderzoeken wat de invloed is van het consultatierecht op het verklaringsgedrag van verdachten. In overleg met de 6 Zie het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad on the right of access to a lawyer in criminal proceedings and on the right to communicate upon arrest. (8 juni 2011). COM. Ontleend aan 7 Voluit: Wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot aanvulling van de regeling van het politieverhoor van de verdachte, diens aanhouding en voorgeleiding aan de officier van justitie, de inverzekeringstelling en het recht op rechtsbijstand in het strafproces (Wet rechtsbijstand en politieverhoor). 7

8 leidinggevende van het bureau KAO is de keuze gemaakt om het onderzoek te richten op verdachtenverhoren binnen TGO 8 -onderzoeken, omdat deze altijd onder de aanwijzing rechtsbijstand vallen. In deze aanwijzing zijn regels gesteld over de wijze waarop het recht op consultatiebijstand moet worden geëffectueerd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën: A-, B- en C-zaken. Indien sprake is van een categorie A-zaak, heeft de verdachte recht op consultatiebijstand en kan hiervan geen afstand worden gedaan. TGOonderzoeken behoren tot de zogenaamde categorie A-zaken (College van procureursgeneraal, 2010). In paragraaf 3.3 wordt de categorisering van zaken nader uitgewerkt. De doelstelling die voortvloeit uit bovenstaande opdracht is: Inzicht verkrijgen in de invloed van het consultatierecht op het verklaringsgedrag van verdachten binnen TGO-onderzoeken in het district Twente, teneinde bij te dragen aan de inrichting en uitvoering van toekomstige Twentse TGO-onderzoeken. Praktische relevantie Zoals uit de aanleiding blijkt laat recent onderzoek van het WODC (Stevens et al., 2010) zien dat de verdachte vaker gebruik maakt van zijn zwijgrecht in verhoren waarbij consultatiebijstand heeft plaatsgevonden dan in verhoren waarin dit niet het geval was. Naast de literatuur waarin (mogelijke) effecten worden benoemd, is Salduz ook op de werkvloer onderwerp van gesprek. Er wordt vaak gezegd dat verdachten minder verklaren sinds Salduz, maar een concreet en duidelijk beeld ontbreekt. Onderzocht wordt wat de overeenkomsten en verschillen zijn in het verklaringsgedrag van verdachten in Twentse TGOonderzoeken tussen verhoren voor- en na de invoering van het consultatierecht. Tevens wordt bekeken wat de ervaringen zijn van betrokkenen bij de TGO-onderzoeken in Twente met de Salduz-regeling. Met de verkregen praktische inzichten kunnen aanbevelingen worden gedaan voor de inrichting en uitvoering van toekomstige TGO-onderzoeken. Een gestructureerde aanpak is dan mogelijk in plaats van de huidige ad hoc benadering op zaaksniveau. Theoretische relevantie Hoewel het rapport Raadsman bij politieverhoor (Stevens et al., 2010) vele raakvlakken heeft met onderhavig onderzoek, zijn de resultaten gebaseerd op een experiment gedaan vóór invoering van de Salduz-consultatie. Een volledig inzicht in de veranderingen die als gevolg van de invoering van het consultatierecht hebben plaatsgevonden ontbreekt vooralsnog. Na inwerkingtreding van de aanwijzing rechtsbijstand is door Huijing (2012) onderzoek gedaan naar de effecten van het consultatierecht op de verklaringsbereidheid van verdachten. Echter, dit is gebeurd met betrekking tot politieverhoren waarbij de verdachten werden beschuldigd van diefstal met (bedreiging) geweld in het district Groningen/Haren. In district Twente heeft een dergelijk onderzoek nooit plaatsgevonden. Tevens is nimmer gefocust op verdachtenverhoren binnen TGO-onderzoeken. Dit onderzoek wil een eerste opzet zijn om in deze kennisleemte te voorzien. 1.3 Leeswijzer Na dit eerste hoofdstuk waarin de aanleiding, doelstelling en de relevantie zijn besproken, staat in hoofdstuk twee de methodologische verantwoording beschreven. Het theoretisch kader van onderhavig onderzoek wordt uiteen gezet in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd. De conclusies, discussie en aanbevelingen naar aanleiding van de verkregen onderzoeksresultaten worden weergegeven in het afsluitende hoofdstuk 5. 8 TGO staat voor Team Grootschalige Opsporing. 8

9 Hoofdstuk 2 Methodologische verantwoording Dit hoofdstuk bevat de probleemstelling en de onderzoeksvragen. Belangrijke begrippen uit de probleemstelling en onderzoeksvragen zijn geoperationaliseerd. Tevens is aandacht besteed aan de afbakening van het onderzoek. Vervolgens is per onderzoeksvraag aangegeven welke onderzoeksmethode is ingezet om tot een antwoord op de betreffende vraag te komen. 2.1 Probleemstelling en onderzoeksvragen Aansluitend op de doelstelling van onderhavig onderzoek is de volgende probleemstelling geformuleerd: Wat is de invloed van het consultatierecht op het verklaringsgedrag van verdachten binnen TGO-onderzoeken in het district Twente? De probleemstelling is opgedeeld in de volgende onderzoeksvragen: 1. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen in het verklaringsgedrag van verdachten in Twentse TGO-onderzoeken tussen verhoren voor- en na de invoering van het consultatierecht? 2. Wat zijn de ervaringen met het consultatierecht volgens de literatuur? 3. Wat zijn de ervaringen met het consultatierecht in Twentse TGO-onderzoeken? 2.2 Definiëring en operationalisering van de sleutelbegrippen De probleemstelling en de daaruit voortkomende onderzoeksvragen bevatten begrippen die een specifieke betekenis hebben in het kader van dit onderzoek. Deze paragraaf geeft een overzicht van de definiëring van deze sleutelbegrippen. Waar nodig zijn de begrippen ook geoperationaliseerd. Bewijsmiddelen Een bewezenverklaring moet steunen op wettige bewijsmiddelen. De limitatieve opsomming van wettige bewijsmiddelen staat weergegeven in artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering (verder: WvSv) en houdt in: eigen waarneming van de rechter, verklaring van de verdachte, verklaring van een getuige, verklaring van een deskundige en andere schriftelijke bescheiden. Het proces-verbaal van verhoor valt onder het wettige bewijsmiddel andere schriftelijke bescheiden, zie artikel 344, tweede lid van het WvSv. Consultatierecht De aanwijzing rechtsbijstand bevat de regels voor de uitvoering van het consultatierecht in Nederland. Hierin wordt het consultatierecht omschreven als het recht van de verdachte om voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor door de politie een raadsman te consulteren (College van procureurs-generaal, 2010, p. 1). Binnen dit onderzoek hebben de begrippen consultatierecht, consultatiebijstand, Salduz-consultatie en Salduz-regeling gelijke betekenis en worden door elkaar gebruikt. District Twente Sinds 1 januari 2013 (komst Nationale politie) is de politie onderverdeeld in 10 regio's en een Landelijke eenheid. De Eenheid Oost bestrijkt de provincies Overijssel en Gelderland en is daarmee geografisch de grootste politieregio. Het district Twente valt binnen de provincie Overijssel. In totaal bevinden zich 14 gemeenten binnen dit district, het gehele landoppervlak bedraagt 1632 km2 en hierop wonen inwoners. 9

10 Invloed Onder invloed wordt verstaan de uitwerking van de invoering van het consultatierecht op het verklaringsgedrag van verdachten. De betekenis van de woorden invloed, uitwerking, gevolgen en effecten zijn in deze context gelijk en worden door elkaar gebruikt. Ophouden voor verhoor en inverzekeringstelling Een aangehouden verdachte kan maximaal zes uur op het politiebureau worden gehouden voor verhoor 9. Binnen deze termijn dient de verdachte ofwel in verzekering te zijn gesteld of worden heengezonden. Opsporingsambtenaren Met de term opsporingsambtenaren wordt bedoeld de volgens artikel 141, onderdeel b van het WvSv aangewezen ambtenaren van de politie. De termen opsporingsambtenaar, rechercheur en verhoorder worden voor de strekking van dit onderzoek als synoniemen behandeld en door elkaar gebruikt. Opsporingsonderzoek In artikel 132a van het WvSv wordt aangegeven wat er onder een opsporingsonderzoek dient te worden verstaan: Het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de Officier van Justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen. Raadsman In de literatuur worden de termen raadsman en advocaat veelal door elkaar gebruikt (Spronken, 2001, p. 204). In het WvSv wordt echter een onderscheid gemaakt tussen beide termen in verband met de aan de raadsman of advocaat toegekende bevoegdheden (Cleiren & Nijboer, 2009). In het kader van dit onderzoek is het onderscheiden van beide termen niet noodzakelijk. Met zowel raadsman als advocaat wordt bedoeld degene die bijstand verleend aan de verdachte in het strafproces. Raamwerk Team Grootschalige Opsporing (TGO) In 2004 is het raamwerk TGO (Raad van Korpschefs Politie, 2006) vastgesteld als leidraad binnen politie en OM voor de inzet in zware en complexe rechercheonderzoeken. Het raamwerk TGO bevat standaarden voor samenstelling van het team, certificering, werkwijzen en kwaliteitseisen. Team Grootschalige Opsporing (TGO) TGO is een tijdelijke hulpstructuur bestaande uit een vaste kern met leidinggevenden (VKL) en een vaste kern uitvoerenden (VKU). Deze wordt door politie en OM ingericht bij de aanpak c.q. oplossing van complexe rechercheonderzoeken die door de grote maatschappelijke impact en acute noodzaak niet door de staande opsporingsafdeling(en) binnen een district kunnen worden afgehandeld (Raad van Korpschefs Politie, 2006). TGO-onderzoeken Binnen de Nederlandse politie wordt onder een TGO-onderzoek verstaan: Een kapitaal misdrijf met de typering: (mogelijk) opzettelijk levensdelict, zeer ernstig zedendelict, brandstichting met ernstige gevolgen, gijzeling, ontvoering en andere misdrijven tegen de lichamelijke integriteit waarop een strafbedreiging van 12 jaar of meer staat met een (te verwachten) grote maatschappelijke impact en waarbij geen ondubbelzinnig daderschap kan worden vastgesteld (Raad van Korpschefs Politie, 2006, p. 2). 9 Let op: de tijd tussen 0:00 middernacht en 09:00 uur s ochtends wordt hierbij niet meegerekend. In de nachtelijke uren mag de politie overigens de verdachte wel verhoren. In totaal kan de verdachte dus maximaal vijftien uren worden opgehouden voor verhoor. 10

11 Verdachte Wanneer in dit onderzoek wordt gesproken over een verdachte dan is deze persoon een verdachte in de zin van artikel 27, eerste lid van het WvSv: Als verdachte wordt voordat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Verdachtenverhoor Onder verdachtenverhoor wordt volgens de Hoge Raad verstaan: alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkt persoon omtrent diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit (HR 2 oktober 1979, NJ 1980, 243). In dit onderzoek wordt met het verdachtenverhoor bedoeld de ondervraging die een verdachte ondergaat op een politiebureau door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De betekenis van de termen verhoor, politiële verhoor en verdachtenverhoor zijn in dit onderzoek hetzelfde en worden door elkaar gebruikt. Verklaringsgedrag In het Van Dale woordenboek wordt gedrag omschreven als de manier waarop iemand zich gedraagt ( [Gedrag], z.d.). Verklaring betekent volgens het Van Dale woordenboek: het verklaren; uitleg ( [Verklaring], z.d.). Om het verklaringsgedrag van de verdachte te kunnen duiden worden twee categorieën onderscheiden. Allereerst is daar het beroep van de verdachte op zijn zwijgrecht (de verdachte zegt letterlijk en/of herhaaldelijk: ik beroep me op mijn zwijgrecht ). Het houdt niet per se in dat de verdachte ook daadwerkelijk niets verklaart. De tweede categorie is de verklaringsbereidheid van de verdachte. Hieronder wordt verstaan de mate waarin de verdachte bereid is te verklaren, variërend van zwijgen tot het volledig en gedetailleerd verklaren over de zaak (Van Amelsvoort, Rispens, & Grolman, 2007, p. 32). De mate van verklaringsbereidheid wordt bepaald aan de hand van vier criteria: (1) niet verklaren (verdachte beantwoordt geen enkele vraag), (2) wel verklaren maar niet over de zaak (verdachte verklaart alleen over persoonlijke of algemene zaken), (3) gedeeltelijk verklaren over de zaak (verdachte geeft antwoord op één of meer delictgerelateerde vragen, maar niet op alle) en (4) volledig verklaren over de zaak (alle zaaksgerelateerde vragen worden door de verdachte beantwoord). Het onderscheid tussen bovengenoemde categorieën wordt gemaakt omdat verdachten weliswaar zeggen dat ze zich op hun zwijgrecht beroepen, maar toch een hoop verklaren. Ook kan het zijn dat verdachten over koetjes en kalfjes praten, maar niets zeggen over het delict zelf of hun betrokkenheid daarbij. Het is dus interessant om na te gaan welk gedrag de verdachte vertoonde in verhoren waar sprake was van consultatiebijstand van de advocaat en of dat verschil maakt met verhoren zonder deze bijstand. De vraag of en in hoeverre de verdachte naar waarheid verklaart valt buiten het bereik van dit onderzoek en wordt daarom niet beantwoord. Zwijgrecht Het zwijgrecht, zoals bepaald in artikel 29, eerste lid van het WvSv, is het recht van de verdachte om geen nadere verklaring te geven. Verklaringen over persoonlijke of algemene zaken Alle verklaringen van de verdachte tijdens het politieverhoor welke niet over het delict gaan. Dit houdt in informatie over algemene zaken dan wel over de persoon van de verdachte. Verklaringen over het delict Alle verklaringen van de verdachte tijdens het politieverhoor die gaan over zijn betrokkenheid bij het delict waarvoor hij is aangehouden. 11

12 2.3 Afbakening van het onderzoek TGO-onderzoeken Dit onderzoek beperkt zich tot verdachtenverhoren binnen TGO-onderzoeken. Hiervoor is gekozen, omdat TGO-onderzoeken tot de categorie A-zaken behoren en zodoende altijd onder de aanwijzing rechtsbijstand vallen. Tweede reden is de kwantiteit en kwaliteit van de groep verhoorders binnen Twentse TGO-onderzoeken. Sinds 2008 kent het district Twente een Unit Grootschalige Opsporing (UGO). De UGO is primair verantwoordelijk voor alle TGOonderzoeken in het district Twente. Deze Unit bestaat uit een vaste kern van tactisch rechercheurs, een tactisch teamleider en een tactisch coördinator. Voor verdachten binnen TGO-onderzoeken geldt dat zij moeten worden gehoord door professionele verhoorders (Raad van Korpschefs Politie, 2006). De term professionele verhoorders is ontstaan omdat binnen de structuur van een TGO de verhoorders aan speciale eisen dienen te voldoen. Naast hun opleiding tot verhoorder in de basisopleiding voor de recherche (BOR) hebben zij tevens verdiepingsopleidingen voor verhoor gevolgd aan de Politieacademie, te weten de opleiding Verdieping verhoor (VVH) en Voorbereiden en uitvoeren van gecompliceerde verhoren (VUG) (Breton, 2008). Tijdsperiode In het onderzoek naar het verklaringsgedrag van verdachten is gekozen voor twee afgebakende onderzoeksperiodes met dezelfde tijdsduur. Het eerste tijdvak is gelegen voor de invoering van het consultatierecht en betreft de jaren Na de invoering van Salduz is gekozen voor een tijdvak bestaande uit de jaren Deze onderzoeksjaren zijn gekozen omdat ze het meest actueel zijn en dezelfde verhouding hebben qua tijdsduur. District Twente De geografische afbakening van dit onderzoek spreekt, gezien de opdrachtgever, voor zich. Het betreft TGO-onderzoeken naar aanleiding van in het district Twente gepleegde misdrijven en uitgevoerd door medewerkers van het district Twente (al dan niet bijgestaan door rechercheurs van andere districten). Meerderjarige verdachten In het onderzoek worden alleen de verhoren van meerderjarige verdachten meegenomen. Minderjarige verdachten hebben, zoals besproken in het eerste hoofdstuk, naast het consultatierecht ook recht op bijstand van een advocaat of een voogd tijdens het verhoor. Daar het aanwezigheidsrecht buiten de kaders van dit onderzoek valt, worden de verdachtenverhoren van minderjarigen buiten beschouwing gelaten. Welke verhoren Dit onderzoek heeft, conform de aanwijzing rechtsbijstand, betrekking op alle politieverhoren van de verdachte in de periode van het voorbereidend onderzoek 10 (College van procureursgeneraal, 2010). Dientengevolge vallen de verhoren tijdens het onderzoek ter terechtzitting buiten het bereik van dit onderzoek. Het procesverhoor door de hulpofficier van justitie bij de voorgeleiding direct na aanhouding wordt eveneens niet meegerekend. 2.4 Verantwoording onderzoeksmethoden De probleemstelling die eerder is geformuleerd, is beschrijvend van aard met als doel een eerste aanzet tot het verkrijgen van inzicht in de invloed van de Salduz-regeling op het verklaringsgedrag van verdachten. Om dit te bewerkstelligen is gekozen voor een Mix 10 Het onderzoek in strafzaken verloopt in twee fasen: het voorbereidend onderzoek (het opsporingsonderzoek en eventueel ook een gerechtelijk vooronderzoek) en het onderzoek ter terechtzitting (behandeling van de zaak bij de rechter). 12

13 Methods-benadering (De Boer, 2006) dat zich kenmerkt door de combinatie van kwantitatief en kwalitatief onderzoek bestaande uit drie methoden. Allereerst is een dossierstudie uitgevoerd aan de hand van een op basis van de in de eerste fase van het onderzoek uitgevoerde literatuurstudie ontwikkeld codeschema 11. Deze methode heeft bijgedragen aan het verkrijgen van inzicht in het verklaringsgedrag van verdachten voor- en na invoering van het consultatierecht. Naast het dossieronderzoek als methode van data verzamelen, is een literatuuronderzoek gedaan. De wetenschappelijke bronnen hebben in de voorbereidingsfase van het onderzoek centraal gestaan bij de definiëring en operationalisering van het begrip verklaringsgedrag. Ook is op basis van deze methode het theoretisch kader rond het consultatierecht tot stand gekomen. Om relevante literatuur te vinden is onder andere gezocht in de mediatheek van de Politieacademie, Google Scholar, jurisprudentie, de wetsgeschiedenis en databases van binnen- en buitenlandse universiteiten. De genoemde bronnen zijn doorzocht op termen als consultatierecht, Salduz, verdachten(-verhoren), verklaringsgedrag en aanverwante onderwerpen. De uiteenzetting in het derde hoofdstuk is hier een samenvatting van. In de uitvoeringsfase heeft de literatuurstudie uitkomst geboden bij de beantwoording van de tweede onderzoeksvraag. Tevens zijn er interviews gehouden. Door met de verschillende actoren te spreken, is informatie verkregen over de ervaringen en de omgang met het consultatierecht. Na bovenstaande inleiding over de gehanteerde onderzoeksmethoden wordt hieronder per onderzoeksvraag aangegeven welke onderzoeksmethode(n) is/ zijn ingezet om de vraag te beantwoorden en waarom voor deze methode(n) is gekozen. Onderzoeksvraag 1 De eerste onderzoeksvraag luidt: Wat zijn de overeenkomsten en verschillen in het verklaringsgedrag van verdachten in Twentse TGO-onderzoeken tussen verhoren voor- en na de invoering van het consultatierecht? Om de eerste onderzoeksvraag te beantwoorden is een dossierstudie uitgevoerd. Het onderzoek heeft betrekking op alle dossiers van Twentse TGO-zaken in en met minimaal één verdachtenverhoor. Voor de inventarisatie van deze dossiers is in de Basisvoorziening Opsporing 12 (BVO) gezocht naar TGO-onderzoeken in 2008, 2009, 2011 en Al voordat de onderzoeksopzet tot stand kwam, is de zoekopdracht betreffende TGOonderzoeken uitgevoerd. Dit vanwege de praktische reden dat onderzoeker niet wist in hoeverre de zoekopdracht bruikbare data zou genereren en of daardoor de probleemstelling zou kunnen worden beantwoord. Uit de resultaten van deze zoekopdracht bleek dat er in totaal 22 TGO-onderzoeken waren, waarvan 12 in de periode voor de invoering van het consultatierecht ( ) en 10 erna ( ). Vervolgens zijn de onderzoeksdossiers van deze 22 onderzoeken opgevraagd bij de UGO. Hieruit zijn alle zaken met minimaal één verdachtenverhoor gefilterd. Daarbij is bekeken hoeveel verdachten per onderzoek zijn verhoord. Ook is gekeken naar het totaal aantal verhoren per verdachte. Tijdens het dossieronderzoek zijn 216 processen-verbaal van verdachtenverhoren bestudeerd. De verhoren vonden plaats in 15 TGO-onderzoeken waarbij het ging om 26 verdachten. Om de betrouwbaarheid van de data-analyse te waarborgen, is een gestructureerd codeschema ontwikkeld op basis waarvan de elementen van verklaringsgedrag zoals beschreven in de operationalisatie van dit begrip in paragraaf 2.2 vertaald zijn naar kwantitatieve coderingen. Dit codeschema betreft een overzicht van vragen die in de dossierstudie aan de orde zijn gekomen. Per vraag is daarbij aangegeven wat het 11 Dit codeschema wordt in bijlage 1 weergegeven en betreft een overzicht van vragen die in de dossierstudie aan de orde zijn gekomen. 12 De Basisvoorziening opsporing is een politieel registratiesysteem waarin opsporingsonderzoeken met betrekking tot zwaardere strafbare feiten zijn opgenomen. 13

14 beoordelingscriterium is. Op deze wijze heeft een gesystematiseerde en gestandaardiseerde dataverzameling plaatsgevonden. Aan de hand van de data-analyse, zowel kwantitatief als kwalitatief, is het verklaringsgedrag van verdachten voor- en na de invoering van het consultatierecht vastgesteld. Voor de uiteindelijke beantwoording van de eerste onderzoeksvraag zijn de overeenkomsten en de verschillen tussen de resultaten van beide periodes beschreven. Onderzoeksvraag 2 De tweede onderzoeksvraag luidt: Wat zijn de ervaringen met het consultatierecht volgens de literatuur? In de zoektocht naar wetenschappelijke literatuur over het consultatierecht bleek tijdens het verkennende onderzoek dat in Engeland het consultatierecht en aanwezigheidsrecht al in de jaren 80 is ingevoerd. Daarnaast is in België sinds 2011 de Salduzwet van kracht. Uit de beschikbare literatuur is kennis verzameld die relevant was voor de beantwoording van de tweede onderzoeksvraag. De focus van deze literatuurstudie lag op de ervaringen met consultatiebijstand in het algemeen en de Salduz-regeling op basis van de aanwijzing rechtsbijstand in het bijzonder, evenals de ervaringen met het consultatierecht elders in Europa. Onderzoeksvraag 3 De laatste onderzoeksvraag van onderhavig onderzoek is als volgt geformuleerd: Wat zijn de ervaringen met het consultatierecht in Twentse TGO-onderzoeken? Op basis van de dossierstudie is inzicht verkregen in het verklaringsgedrag van verdachten. Interessant is om te bekijken of deze resultaten overeenkomen met het gevoel dat heerst in de praktijk. Door met verschillende personen te spreken die betrokken zijn (of betrokken zijn geweest) bij TGO-onderzoeken in Twente is informatie verkregen over de omgang met het consultatierecht. Dit heeft inzicht geboden in hoe de betrokkenen de veranderingen hebben ervaren. Voor de beantwoording van de derde onderzoeksvraag zijn acht semigestructureerde interviews afgenomen. Om de geldigheid van het onderzoek te verhogen is het van belang om meerdere invalshoeken te belichten. Daarom zijn respondenten gekozen vanuit verschillende instanties en disciplines. Elke respondent had vanuit zijn eigen professie en ervaringen kennis over de consultatiebijstand binnen TGO-onderzoeken 13. In dit onderzoek zijn drie respondentgroepen onderscheiden, te weten 1) politie, 2) OM en 3) advocatuur. De politie (N=3), het OM (N=3) en de advocatuur (N=2) is toegezegd dat hun gegevens en de gesprekken anoniem verwerkt worden. 14 De namen van de respondenten zijn bij de onderzoeker bekend. Tijdens de interviews is gebruik gemaakt van een uitgebreide topiclijst welke per respondent is afgestemd op zijn discipline 15. De lijst betreft een logisch opgebouwde weergave met vragen en thema s. De literatuurstudie en de dossierstudie in combinatie met de probleemstelling en onderzoeksvragen hebben als leidraad gediend voor het opstellen van deze lijst(en). De behandeling van de topics is grotendeels bepaald door het verloop van het gesprek en de logica van de gedachtegang van de respondent. Er is dus voldoende ruimte geweest voor de respondent om spontaan kennis en inzichten te delen. De interviews zijn vastgelegd op een geluidsdrager en later uitgewerkt tot een interviewverslag. Ter validering (Baarda, De Goede, & Teunissen, 2005) heeft elke respondent het 13 In bijlage 2 is de uitnodigingsbrief voor het interview opgenomen. 14 Een lijst met afgenomen interviews is te raadplegen in bijlage Zie bijlage 4 voor de topiclijsten advocatuur en politie en OM. 14

15 interviewverslag ter inzage gekregen en daarmee in de gelegenheid gesteld aanvullingen te maken. 2.5 Beperkingen van het onderzoek Betrouwbaarheid van een onderzoek wordt bepaald door de mate waarin waarnemingen hetzelfde resultaat opleveren wanneer ze onder dezelfde omstandigheden worden herhaald (Stol, In t Velt, & Van Treeck, 2000). Geldigheid of validiteit van een onderzoek geeft aan of het onderzoek in beeld brengt wat de onderzoeker beoogt (Baarda et al., 2005). De keuze voor een Mix Methods-benadering had als doel het combineren van de onderzoeksresultaten. Door de onderzoeksresultaten voortkomend uit de verschillende methoden aan elkaar te koppelen (triangulatie), is het probleem vanuit verschillende invalshoeken en zienswijzen belicht om uiteindelijk een zo goed mogelijk antwoord te formuleren op de centrale vraag. Het nadeel van literatuuronderzoek is dat de gevonden literatuur vrijwel nooit op precies dezelfde vragen is gericht als die van onderhavig onderzoek. Het voordeel is dat het is gebaseerd op onderzoek waarvan is beschreven hoe het is uitgevoerd. Hierdoor kan de betrouwbaarheid in zekere mate worden vastgesteld. Dossieronderzoek kent meerdere beperkingen. Allereerst is het aantal verhoorde verdachten in de gekozen onderzoeksperiodes beperkt. Een afwijkend verhoor kan daardoor een relatief grote invloed hebben op het resultaat. Een tweede beperking is dat de onderzoeker afhankelijk is van de kwaliteit van de verslaglegging in de onderzoeksdossiers. Ook zijn alternatieve factoren die een rol spelen in de overweging van een verdachte om een verklaring af te leggen niet altijd vastgelegd. Doordat de feitelijke verhoorsituatie niet kan worden afgeleid uit de dossiers, is het niet mogelijk met zekerheid vast te stellen of waargenomen verschillen tussen het verklaringsgedrag van verdachten door het consultatierecht zijn veroorzaakt. Er is immers onvoldoende controle op alternatieve oorzaken die eveneens ten grondslag kunnen liggen aan deze verschillen. Doel van dit onderzoek is daarom het verkrijgen van inzicht in de invloed van het consultatierecht; het wel of niet bestaan van een causaal verband wordt niet vastgesteld. Tevens kunnen de kwaliteit en de manier van verslaglegging van de verdachtenverhoren van invloed zijn op de resultaten van de dossierstudie. Om deze beperking (gedeeltelijk) te ondervangen zijn naast de bestudering van de processen-verbaal van verdachtenverhoren tevens, indien deze waren opgemaakt, de woordelijke uitwerkingen hiervan bestudeerd. Een bijkomend nadeel is dat het onderzoek door één onderzoeker is gedaan. Een andere onderzoeker kan sommige gegevens anders interpreteren. De interviews zijn gehouden met mensen die zelf betrokken waren bij de TGO-onderzoeken. Deze betrokkenheid kan invloed hebben op de antwoorden die zij hebben gegeven. Er is geprobeerd dit te ondervangen door de interviews anoniem af te nemen en voorafgaand aan de interviews uit te leggen dat dit onderzoek niet is bedoeld om iemands functioneren te beoordelen, maar om TGO-onderzoeken in de toekomst te kunnen verbeteren. Daarnaast is deze beperking ook gedeeltelijk afgewend door de interviews voor te bereiden en uit te voeren na afronding van het dossieronderzoek. Op deze manier konden de resultaten worden vergeleken met de informatie uit de dossiers. Indien hier verschillen zaten, kon tijdens de interviews hierop doorgevraagd worden om zo tot de meest betrouwbare informatie te komen. 15

16 Hoofdstuk 3 Theoretisch kader Dit hoofdstuk biedt een theoretisch kader rond het recht op bijstand door een raadsman voorafgaand aan het eerste politieverhoor. Aan de hand van wetenschappelijke literatuur en jurisprudentie is een beeld geschetst van de inhoud van een verdachtenverhoor en het consultatierecht, evenals de ontwikkeling van het recht op rechtsbijstand en de ontstaansgeschiedenis van het consultatierecht. 3.1 Het belang van een zorgvuldig verdachtenverhoor In de Nederlandse opsporingspraktijk speelt het verdachtenverhoor een belangrijke rol. Het wordt in bijna alle opsporingsonderzoeken toegepast en is daarom een wezenlijk onderdeel van de werkzaamheden van iedere politieambtenaar. Een verdachtenverhoor is in paragraaf 2.2 omschreven als de situatie waarin vragen worden gesteld door een opsporingsambtenaar aan een verdachte over zijn betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit. Dit betekent dat het verdachtenverhoor gericht is op het achterhalen van feiten en omstandigheden die kunnen bijdragen aan waarheidsvinding. Volgens Van Zwieten (2001) kan het verhoor binnen het opsporingsonderzoek meerdere functies vervullen. In de eerste plaats kan het inzicht verschaffen in de toedracht van het strafbare feit. De verdachte zou immers de meest directe kennis van het strafbare feit kunnen bezitten en elementen daarvan, zoals opzet in zijn handeling(en). In de tweede plaats kan het verhoor fungeren als aanknopingspunt voor het verdere verloop van het onderzoek (Van Zwieten, 2001). Het resultaat van het verdachtenverhoor, dat in een proces-verbaal van verhoor wordt opgenomen, kan bijdragen tot de bewijsvoering in het kader van de schuldvraag. In de Nederlandse verhoorkamer staat, zoals hierboven besproken, de waarheidsvinding voorop. Het verdachtenverhoor richt zich dus vooral op datgene wat de verdachte daadwerkelijk verweten kan worden. In andere landen, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten, is het doel van het verdachtenverhoor het verkrijgen van een bekentenis (Vanderhallen & Vervaeke, 2004). Blaauw (1998) legde het verband tussen waarheidsvinding en een bekentenis als volgt: Het verhoor kan geen ander doel dienen dan het boven tafel krijgen van de objectieve waarheid. Mits door andere feiten onomstotelijk bevestigt, kan de bekentenis slechts een onderdeel van die waarheid uitmaken. (p. 57). Binnen opsporingsonderzoeken dienen het OM en de politie oog te hebben voor zowel belastend als ontlastend bewijsmateriaal. Door in het verhoor naar waarheidsvinding te streven worden op een neutrale en open wijze gegevens verzameld, zonder te vervallen in het eenzijdig vergaren van beschuldigende informatie, bijvoorbeeld wanneer de focus wordt gelegd op het verkrijgen van een bekentenis. In de meeste gevallen is de verdachte tijdens het verhoor onvrijwillig onderwerp van onderzoek: Het verdachtenverhoor is geen vrijblijvend gesprek. De verdachte is veelal van zijn vrijheid beroofd en moet dulden dat hij wordt ondervraagd. Dit impliceert dat er geen gelijkwaardigheid bestaat (Van Amelsvoort et al., 2007, p. 249). Dit betekent dat de verhoorkamer de omgeving is waar bij uitstek de spanning tussen waarheidsvinding enerzijds en bescherming van persoonlijke vrijheidsrechten anderzijds in volle scherpte aan het licht treedt. Het algemeen belang, de opheldering van strafbare feiten en de bestraffing van de dader(s), zal steeds moeten worden afgewogen tegen de belangen van de verdachte. Het voornoemde bevestigt waarom het verdachtenverhoor uiterst zorgvuldig dient plaats te vinden. Om die reden zijn er regels voor de wijze waarop een verdachtenverhoor behoort te gebeuren. 16

17 Normering van het verdachtenverhoor Niemand is verplicht aan zijn eigen veroordeling mee te werken (Stevens, 2005, p. 43), zo luidt de gangbare uitleg van het nemo tenetur-beginsel 16. Hoewel dit recht niet expliciet in artikel 6 van het EVRM wordt genoemd, maakt het volgens vaste rechtspraak van het EHRM wel deel uit van het recht op een eerlijk proces zoals omschreven in dit artikel. 17 Het doel van de nemo tenetur-regel is om de verdachte bescherming te bieden tegen ongeoorloofde dwang van overheidszijde. Dit om rechterlijke dwalingen te voorkomen en een eerlijk proces te waarborgen. Een onvoorwaardelijk recht dat een verdachte op geen enkele manier kan worden verplicht tot het verlenen van medewerking aan het verkrijgen van mogelijk voor hem bezwarend bewijsmateriaal, is volgens de rechtspraak van de Hoge Raad niet in het Nederlandse recht verankerd. 18 Wel kan het bepaalde in artikel 29 van het WvSv gezien worden als een uitwerking van het nemo tenetur-beginsel. Het eerste lid verplicht de verhoorder zich te onthouden van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. Dit voorschrift, ook wel het pressieverbod genoemd, heeft tot doel de grenzen aan te geven waarbinnen sprake is van een in vrijheid afgelegde verklaring. Omgekeerd bepaalt het eerste lid van artikel 29 van het WvSv dat de verdachte niet tot antwoorden verplicht is. Om er voor te zorgen dat de verdachte op de hoogte is van zijn recht tot zwijgen, is de verhorende ambtenaar verplicht hem dit mede te delen (artikel 29, tweede lid van het WvSv). Dit wordt de cautie genoemd. De in artikel 29 van het WvSv neergelegde normen strekken er echter niet alleen toe om de individuele vrijheid van een verdachte te waarborgen, maar zijn daarnaast van groot belang om de betrouwbaarheid en overtuigingswaarde van een door een verdachte afgelegde verklaring zoveel mogelijk te garanderen. Het pressieverbod betreft een vage instructienorm. Wanneer is er sprake van het niet in vrijheid afleggen van een verklaring? Wat zeker niet mag is duidelijk: er mag niet worden gemarteld om een bekentenis te verkrijgen (Corstens, 2008, p. 284). Een andere vorm van pressie-uiting kan volgens Corstens bestaan in het uiten van bedreigingen. Ook misleiding kan leiden tot een schending van het pressieverbod evenals het doen van beloften over de te eisen straf in ruil voor een bekentenis. Het zakelijk verwoorden van de procespositie van de verdachte is wel toegestaan (Corstens, 2008). Hoewel artikel 29 van het WvSv bepaalt dat de opsporingsambtenaar zich moet onthouden van alles wat ertoe strekt om een niet in vrijheid afgelegde verklaring te verkrijgen, wordt het artikel niet zo uitgelegd dat iedere vorm van pressie verboden is (De Jong & Knigge, 2005). Strikt genomen zou ook het opsluiten van de verdachte onder het pressieverbod kunnen vallen (Corstens, 2008, p. 284). Door het opsluiten ontstaat immers een gunstige verhoorsituatie. Echter met de invoering van dwangmiddelen heeft de wetgever de legitimiteit van die verhoorsituatie erkend (Corstens, 2008). Volgens Van Amelsvoort et al. (2007) is het zonder meer toegestaan om een verdachte indringend te ondervragen en te confronteren met tactische en technische aanwijzingen. De kwestie bij dit alles is dat de grens tussen toelaatbare en ontoelaatbare druk moeilijk is te trekken. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet dit van geval tot geval worden beoordeeld, zodat een algemene regel daarvoor bezwaarlijk kan worden gegeven. 19 Het recht van de verdachte om geen nadere verklaring af te leggen is absoluut. Dit betekent dat het zwijgen van de verdachte zelf of een beroep van de verdachte op zijn zwijgrecht niet als bewijsmiddel kan worden gekwalificeerd. Volgens de jurisprudentie is een beroep op het 16 Voluit: nemo tenetur prodere se ipsum. Vrij vertaald: niemand kan gehouden worden zichzelf te belasten. 17 In de zaak Funke erkent het EHRM voor de eerste keer het bestaan van het nemo tenetur-beginsel in artikel 6, eerste lid van het EVRM (EHRM 25 februari 1993, NJ 1993, 485). 18 Zie ondermeer HR 29 oktober 1996, NJ 1997, Maatgevend zijn daarbij vooral het arrest Zwolsman (HR 19 december 1995, NJ 1996, 249) en het arrest Zaanse Verhoormethode (HR 13 mei 1997, NJ 1998, 152). 17

18 zwijgrecht echter niet zonder bewijsrechtelijke risico s. In de zaak Murray (EHRM, 8 februari 1996, NJ 1996, 725) heeft het EHRM bepaald dat het trekken van conclusies uit het zwijgen van de verdachte niet per definitie in strijd is met artikel 6 van het EVRM en het daarin opgenomen recht van de verdachte om niet te hoeven meewerken aan zijn eigen veroordeling. Soms kan dat wel. Het EHRM legt hier de nadruk op het gewicht van het bewijsmateriaal dat tegen Murray was ingebracht. Dat vormde een formidable case against him (NJ 1996, 725, r.o. 43) die als het ware om een antwoord vroeg. Dat de weigering van Murray om een verklaring te geven door de Engelse rechter tegen hem is gebruikt, was volgens het hof a matter of common sense (NJ 1996, 725, r.o. 54). Het EHRM sluit daarom het gebruik van het zwijgen van de verdachte voor het bewijs niet uit, maar stelt als voorwaarde dat er sprake moet zijn van een zodanige hoeveelheid belastend bewijs, dat dit als het ware vraagt om een verklaring van de verdachte. Sanctioneren van vormverzuimen Wanneer niet is voldaan aan de cautieplicht of ingeval het pressieverbod wordt overtreden, is er sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het WvSv. Volgens dit artikel kan een vormverzuim leiden tot strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkheid van het OM. Hierbij heeft de Hoge Raad vooropgesteld dat indien de verdachte niet in zijn belang is getroffen door het verzuim, in zijn zaak aan het verzuim geen rechtsgevolg hoeft te worden verbonden. 20 Een belangrijke reden om vormverzuimen bij het verhoor te sanctioneren, is gelegen in het feit dat onbetrouwbaar bewijs voorkomen moet worden en dus ook opsporingsmethoden die het risico op onbetrouwbaar bewijs zoals een valse bekentenis vergroten. Door ongeoorloofde druk tijdens het verhoor wordt het risico op valse bekentenissen vergroot (Blom, 2011). 3.2 Het recht op rechtsbijstand Wie zijn rechten niet kent, kan deze ook niet uitoefenen. Dus zal de verdachte gebaat zijn met bijstand door iemand die de rechten van de verdachte wel kent (Corstens, 2008, p. 96). Wie verdacht wordt van het plegen van een strafbaar feit, heeft het recht zich hiertegen te verdedigen (artikel 6, derde lid sub c van het EVRM). Om zijn verdediging vorm te geven, geeft artikel 6 van het EVRM de verdachte allerlei processuele rechten waar hij zich op kan beroepen. De verdachte heeft echter niets aan deze rechten wanneer hij hier niet van op de hoogte is. Vandaar dat een goed geregelde rechtsbijstand van groot belang is (Corstens, 2008). Onder rechtsbijstand wordt de hulp van een rechtsgeleerde, zoals een raadsman, verstaan. De raadsman die rechtsbijstand verleent vertegenwoordigt de verdachte niet, maar staat de verdachte bij. Dit betekent dat de uitspraken van de raadsman niet aan de verdachte worden toegerekend en dat de raadsman een eigen positie, eigen verantwoordelijkheid en eigen rechten heeft (Enschedé, 2002). Onder bijstand wordt in het algemeen verstaan: het geheel van activiteiten dat de raadsman ten behoeve van de verdediging en de belangenbehartiging van zijn cliënt in het strafproces verricht (Cleiren & Nijboer, 2009, p. 79). Het behoort onder meer tot de taak van de advocaat om de rechts- en procespositie van de verdachte te bewaken en waar nodig hiervoor op te komen. Verder dient hij de verdachte voor te lichten en te adviseren, een processtrategie uit te stippelen, informatie in te winnen, met het OM te onderhandelen en op zittingen en daarbuiten alles naar voren te brengen wat tot voordeel van de verdachte strekt (Cleiren & Nijboer, 2009). 20 Deze rechtsregel wordt in de juridische wetenschap schutznorm genoemd. In het Afvoerpijparrest (HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376) reikt de Hoge Raad een toetsingskader aan voor de sanctionering van vormverzuimen waar de schutznorm deel van uitmaakt. 18

19 In het Nederlandse strafprocesrecht vindt het recht op rechtsbijstand zijn oorsprong in artikel 18 van de Grondwet (GW). Dit grondrecht is uitgewerkt in artikel 28 van het WvSv. Hierin is bepaald dat de verdachte bevoegd is zich bij te laten staan door een raadsman naar keuze. Indien hij daartoe niet de financiële middelen heeft, heeft een verdachte het recht op kosteloze toevoeging van een advocaat die hem bijstaat in zijn verdediging. De verdachte die van zijn vrijheid is beroofd, is voor het leggen van het contact met een raadsman afhankelijk van de mogelijkheden die de autoriteiten hem daartoe bieden. Daarom staat in het tweede lid van artikel 28 van het WvSv dat aan de verdachte de gelegenheid wordt verschaft om zich zo veel mogelijk met een raadsman in verbinding te stellen. Andersom verleent artikel 50 van het WvSv aan de raadsman de vrije toegang tot de verdachte die rechtens van zijn vrijheid is beroofd. Dit houdt in dat de raadsman de verdachte onder vier ogen kan spreken en met hem kan corresponderen zonder dat van de inhoud van de briefwisseling door anderen kennis wordt genomen. Ontwikkeling rechtsbijstand politieverhoor Aan het begin van de negentiende eeuw werd de Code d Instruction Criminelle 21 in Nederland ingevoerd, waardoor rechtsbijstand in alle strafzaken tijdens de terechtzitting noodzakelijk werd. Als gevolg daarvan werd rechtsbijstand door een raadsman in alle strafzaken verplicht gesteld. Als een verdachte geen gekozen raadsman had, werd hem een raadsman toegewezen door de rechter. De bijstand van een raadsman was alleen van toepassing voor de fase van de terechtzitting en gold dus niet voor de periode van het vooronderzoek (Bosch, 2005). Met de invoering van het WvSv van kwam hier verandering in: de verdachte kreeg het recht op rechtskundige bijstand gedurende de gehele strafrechtelijke procedure, dus ook tijdens het vooronderzoek. Sindsdien steken bepaalde vraagstukken ten aanzien van de inhoud en de praktische uitwerking van het recht op rechtsbijstand geregeld de kop op. Vooral de rol van de raadsman in verhouding tot het politiële verdachtenverhoor is een veelbesproken thema. Het meest in het oog springende voorbeeld betreft de vraag of de verdachte het recht behoort te hebben zich voorafgaand en/ of tijdens het politieverhoor te laten bijstaan door een raadsman. In het Nederlandse recht is overigens vanaf 1973 wel vastgelegd dat de verdachte een raadsman krijgt toegevoegd op het moment dat hij in verzekering wordt gesteld (artikel 40, eerste lid van het WvSv). 23 Aanwezigheid van de raadsman in de fase voorafgaand aan de inverzekeringstelling is (nog) niet wettelijk geregeld. De verdachte kan zich in die fase in een kwetsbare positie bevinden en neemt dus niet weg dat hij dan effectieve bijstand behoeft. Op 22 november 1983 doet de Hoge Raad voor het eerst uitspraak over de kwestie van de mogelijkheid tot rechtsbijstand bij het politiële verdachtenverhoor en de ruimte die de Nederlandse wetgeving hiervoor openlaat (NJ 1984, 805). Allereerst stelt hij dat de artikelen 28 en 50 van het WvSv in ieder geval geen betrekking hebben op de politiële verdachtenverhoren. Verder concludeert de Hoge Raad dat de verdachte op grond van artikel 6, derde lid sub c van het EVRM geen onvoorwaardelijke aanspraak kan ontlenen op rechtsbijstand tijdens ieder verhoor door de politie. De conclusie lijkt dan ook gerechtvaardigd dat als uitgangspunt dient te gelden dat alle verhoren door de politie niet in aanwezigheid van de raadsman hoeven plaats te vinden. Een uitzondering hierop vormt de situatie dat de beginselen van een behoorlijke procesorde vereisen dat hij wel uitgenodigd wordt bij het verhoor aanwezig te zijn (NJ 1984, 805, r.o ). Deze uitspraak van de Hoge Raad is toonaangevend voor de jurisprudentie in de navolgende zaken waarin door de verdachte een beroep gedaan wordt op rechtsbijstand van de raadsman voorafgaand of tijdens het politiële 21 De Code d Instruction Criminelle is tijdens het bewind van Napoleon tot standgekomen. Dit wetboek dateert uit 1808 maar is in de voormalige Hollandse departementen pas op 1 maart 1811 ingevoerd. 22 Wet van 15 januari 1921, Stb. 14, in werking getreden op 1 januari Artikel 40 van het WvSv is ingevoerd bij Wet van 26 oktober 1973, Stb. 509, in werking getreden op 17 december

20 verdachtenverhoor. 24 In deze zaken blijft het standpunt van de Hoge Raad zoals hiervoor besproken gehandhaafd. Het EHRM heeft zich sinds 1996 in een serie arresten uitgelaten over de betekenis van artikel 6 van het EVRM voor het recht op de bijstand van advocaten in de fase van de eerste politieverhoren. 25 Het EHRM gebruikte daarbij steeds dezelfde casuïstische benadering: aan de hand van de feiten in de zaak en op basis van de procedure in zijn geheel werd beoordeeld of het ontbreken van bijstand in de verhoorfase al dan niet een schending van het eerlijke strafproces van artikel 6 van het EVRM opleverde. Afwezigheid van een raadsman voorafgaand of tijdens het verhoor leidde niet zonder meer tot de vaststelling van een schending, dat is afhankelijk van de omstandigheden van de zaak in zijn geheel. Wel kon uit deze EHRM-rechtspraak worden afgeleid dat de verdachte in de fasen van het strafproces die belangrijk zijn voor de bewijsvoering rechtsbijstand moest kunnen krijgen. Het EHRM liet er dan ook geen enkele twijfel over bestaan dat de verdachte in ieder geval recht had op het raadplegen van een raadsman voorafgaand aan het eerste moment waarop hij beslissingen moest nemen die van belang waren voor zijn procespositie, zoals het al dan niet afleggen van een verklaring. De nieuwe benadering in de zaak Salduz Op 27 november 2008 heeft het EHRM het arrest Salduz tegen Turkije gewezen (NJ 2009, 214). De zeventienjarige Salduz werd verdacht van deelname aan een demonstratie en het ontwerpen van slogans, als steun voor de illegale Koerdische arbeiderspartij, PKK. Gedurende het eerste politieverhoor legde Salduz een bekennende verklaring af. Enkele dagen later trok hij echter die bekentenis voor de onderzoeksrechter weer in en beweerde hij dat hij tijdens het eerste politieverhoor oneerlijk werd behandeld. Zo stelde hij dat de politie gedurende het verhoor zowel verbaal als fysiek geweld zou hebben uitgeoefend om hem tot een bekentenis te dwingen. Pas na de voorgeleiding aan de onderzoeksrechter krijgt Salduz de gelegenheid contact te leggen met een raadsman. Toch wordt hij op 28 augustus 2001 door het Turkse Staatsveiligheidshof veroordeeld tot tweeënhalf jaar gevangenisstraf op basis van zijn eerste afgelegde verklaring. Ook het hoger beroep werd door de Turkse rechter verworpen, waardoor Salduz zich genoodzaakt zag om Turkije voor het EHRM te dagen. Het EHRM constateerde dat de rechten van Salduz op een eerlijk proces zijn geschonden en stelde daarbij duidelijk: access to a lawyer should be provided as from the first interrogation of a suspect by the police (NJ 2009, 214, r.o. 55). Het EHRM beklemtoonde in haar arrest dat deze bijstand de kwetsbare positie van de verdachte kan compenseren. Het is evident dat het EHRM het recht op rechtsbijstand in de fase van de politieverhoren noodzakelijk acht met het oog op de verwezenlijking van een eerlijk proces. Van belang daarbij is dat deze overweging door het EHRM is geplaatst onder de kop General principles applicable in this case en dat deze overweging niet worden gekoppeld aan de feiten in de zaak Salduz (Spronken, 2009). Met het Salduz-arrest heeft het EHRM een belangrijke stap genomen in de zin van een algemene regel op het gebied van bijstand van een raadsman vanaf het eerste politieverhoor. Deze uitspraak werd een half jaar later bevestigd door de Nederlandse Hoge Raad, in drie zaken waarin cassatie was ingesteld op basis van de Salduz-uitspraak. 26 En die definitieve uitspraken leidden ertoe dat het OM in afwachting van de bouw van definitieve wetgeving de aanwijzing rechtsbijstand instelde. 24 Zie bijvoorbeeld HR 21 mei 1985, NJ 1986, 26; HR 13 mei 1997, NJ 1998, Zie bijvoorbeeld EHRM 8 februari 1996, NJ 1996, 725 (Murray tegen het Verenigd Koninkrijk); EHRM 6 juni 2000, nr /95 (Magee tegen het Verenigd Koninkrijk); EHRM 16 oktober 2001, nr /98 (Brennan tegen het Verenigd Koninkrijk). 26 Zie de arresten van de Hoge Raad op 30 juni 2009, NJ 2009, 349; NJ 2009, 350; NJ 2009,

21 3.3 Consultatierecht in Nederland Vóór 1 april 2010 had een aangehouden verdachte pas recht op een advocaat nadat hij in verzekering was gesteld. In de meeste gevallen hield dit in dat de verdachte eerst minimaal zes uur op het bureau had doorgebracht en de politie vaak al was begonnen met verhoren. De advocaat kwam dus vaak pas in actie als er al een (bekennende) verklaring was afgelegd. Met de inwerkingtreding van de aanwijzing rechtsbijstand is hier verandering in gekomen. De aangehouden verdachte kan sindsdien gebruik maken van consultatiebijstand door een advocaat voorafgaand aan het eerste inhoudelijke politieverhoor. In de aanwijzing rechtsbijstand staan de regels voor de realisering van het consultatierecht. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën zaken: A-, B- en C-zaken. Naarmate het feit waarop de verdenking betrekking heeft ernstiger is of de persoon van de verdachte kwetsbaarder, worden zwaardere eisen gesteld aan de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het recht op consultatiebijstand. In categorie A-zaken kan de verdachte geen afstand doen van zijn recht op consultatiebijstand; bij B- en C-zaken is dat wel mogelijk. Globaal komt de indeling op het volgende neer 27 : A-zaken: zware zaken (TGO-onderzoeken; projectmatige opsporingsonderzoeken; gevoelige zaken 28 ); B-zaken: misdrijven waarbij voorlopige hechtenis is toegelaten en die niet vallen onder categorie A; C-zaken: misdrijven waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten en overtredingen. Elke aangehouden verdachte die voor verhoor naar een politiebureau is gebracht, moet er door de politie op worden gewezen dat hij het recht heeft om voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor een raadsman te raadplegen. De consultatiebijstand vindt bij A- en B- zaken altijd plaats in een gesprek op het politiebureau. Bij C-zaken wordt de verdachte in de gelegenheid gesteld telefonisch contact op te nemen met een raadsman. In dat gesprek kan alsnog worden besloten dat een persoonlijk contact op het politiebureau wenselijk wordt geacht waartoe de raadsman de verdachte op het politiebureau zal kunnen bezoeken. De politie dient de verdachte te informeren dat gebruikmaking van zijn recht op consultatiebijstand bij A- en B-zaken geen kosten met zich meebrengt, maar dat de kosten bij C-zaken voor eigen rekening komen. (College van procureurs-generaal, 2010). 27 Voor een compleet overzicht van deze categorisering zie bijlage Een aantal kenmerken waaraan een gevoelige zaak kan worden herkend zijn: de ernst of de aard van het delict brengt landelijk of lokaal grote maatschappelijke commotie teweeg of kan dat teweegbrengen; de verdachte, het slachtoffer/ de aangever of een andere betrokkene geniet landelijk of lokaal grote bekendheid; de zaak ligt (inter)nationaal politiek, juridisch of publicitair gevoelig of dreigt dat te worden. 21

22 Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten In dit hoofdstuk is per onderzoeksvraag beschreven welke resultaten de verschillende ingezette onderzoeksmethoden hebben opgeleverd. 4.1 De verdachte en zijn verklaring De eerste onderzoeksvraag Wat zijn de overeenkomsten en verschillen in het verklaringsgedrag van verdachten in Twentse TGO-onderzoeken tussen verhoren voor- en na de invoering van het consultatierecht? wordt aan de hand van de uitkomsten van de dossierstudie beantwoord. In totaal zijn 22 TGO-onderzoeken bestudeerd, waarvan 12 in de periode voor de invoering van het consultatierecht ( ) en 10 erna ( ). Het codeschema dat voor deze dossierstudie is gebruikt, is opgenomen in bijlage 1 en betreft een overzicht van vragen die aan de orde zijn gekomen. 29 Het consultatierecht Het dossieronderzoek naar het verklaringsgedrag van verdachten voor de invoering van de Salduz-regel is gebaseerd op 99 processen-verbaal van verdachtenverhoor. De verhoren vonden plaats in 9 TGO-onderzoeken en het ging om 13 verdachten. Voor de periode na Salduz zijn 6 TGO-zaken bestudeerd. Deze dossiers omvatten in totaal 117 processenverbaal van verdachtenverhoren. Hier ging het eveneens om 13 verdachten. Verklaringsbereidheid In tabel 1 is te lezen dat in de periode voor het consultatierecht van alle verdachten (N=13) vijf verdachten (38,5%) voorafgaand overleg hebben gehad met een raadsman en acht verdachten (61,5%) niet. Bij vijf van de dertien verdachten heeft alleen een persoonsgericht verhoor plaatsgevonden. Bij acht verdachten heeft derhalve een zaakinhoudelijk verhoor plaatsgevonden. Tijdens het eerste zaakinhoudelijke verhoor zijn alle verdachten (N=8) gedeeltelijk (N=1; 12,5%) of volledig (N=7; 87,5%) verklaringsbereid. Tabel 1: Aantal eerste verhoren voor het consultatierecht uitgesplitst naar voorafgaand overleg met raadsman, persoonsgericht verhoor en de mate van verklaringsbereidheid Uit de analyse op basis van alle verhoren van een verdachte (N=13) blijkt dat het merendeel (N=9; 69,2%) volledig verklaringsbereid is en dat vijf verdachten (30,8%) antwoord heeft gegeven op een deel van de zaaksgerelateerde vragen (zie tabel 2). Dit betekent dat alle verdachten binnen de TGO-onderzoeken in de periode voor het consultatierecht in meer of mindere mate bereid waren om over de zaak te praten. 29 De verzamelde data, op basis waarvan de resultaten in deze paragraaf zijn beschreven, worden schematisch weergegeven in bijlage 6. 22

23 Tabel 2: Aantal verdachten voor het consultatierecht uitgesplitst naar de mate van verklaringsbereidheid gedurende het gehele TGO-onderzoek In tabel 3 is te zien dat in de periode na het consultatierecht alle verdachten (N=13) voorafgaand overleg met een raadsman hebben gehad en dat bij alle verdachten een eerste zaakinhoudelijk verhoor heeft plaatsgevonden. Nadere analyses laten zien dat twee verdachten (15,4%) niet hebben verklaard en dat één verdachte (7,7%) wel heeft verklaard, maar niet over de zaak. Dit betekent dat in totaal drie verdachten (23,1%) na het consultatierecht bij het eerste zaakinhoudelijk verhoor niet over de zaak hebben verklaard. Daarvan beroepen twee verdachten zich op het zwijgrecht en is de derde alleen bereid om antwoord te geven op persoonsgerichte vragen. Van de tien verdachten die wel hebben verklaard bij het eerste zaakinhoudelijk verhoor heeft de helft (N=5) gedeeltelijk verklaard en de andere helft (N=5) volledig verklaard. Anders gezegd, 76,9% van de verdachten heeft verklaard: 38,5% 30 heeft gedeeltelijk verklaard en eenzelfde percentage heeft volledig verklaard tijdens het eerste zaakinhoudelijk verhoor. Tabel 3: Aantal eerste verhoren na het consultatierecht uitgesplitst naar voorafgaand overleg met raadsman, persoonsgericht verhoor en de mate van verklaringsbereidheid Uit de analyse op basis van alle verhoren van een verdachte blijkt dat één verdachte (7,7%) niet heeft verklaard en één (7,7%) verdachte wel heeft verklaard maar niet over de zaak (zie tabel 4). Eén van de verdachten die in het eerste verhoor nog niet verklaringsbereid was, heeft in de verhoren daarna een deel van de zaaksgerelateerde vragen beantwoord. Dit betekent dat elf verdachten (84,6%) hebben verklaard: zes verdachten gedeeltelijk (46,2%) en vijf verdachten (38,5%) volledig. Tabel 4: Aantal verdachten na het consultatierecht uitgesplitst naar de mate van verklaringsbereidheid gedurende het gehele TGO-onderzoek Gebruik zwijgrecht Uit tabel 5 blijkt dat in de periode voor het consultatierecht vijf verdachten voorafgaand overleg met hun raadsman hebben gehad en acht verdachten niet. Ook blijkt dat geen enkele verdachte (N=13) in genoemde periode een beroep op het zwijgrecht heeft gedaan tijdens het eerste verhoor. 30 Er is voor gekozen de percentages af te ronden op een tiende, hierdoor komt het totale percentage niet altijd uit op 100%. Dit geldt voor het gehele onderzoeksrapport. 23

24 Tabel 5: Aantal eerste verhoren voor het consultatierecht uitgesplitst naar voorafgaand overleg met raadsman en beroep op het zwijgrecht Analyse op basis van alle verhoren van een verdachte laat zien dat bijna een kwart (N=3; 23,1%) minimaal één keer of vaker het zwijgrecht heeft gebruikt (zie tabel 6). Een van deze verdachten vertelt in het veertiende en laatste verhoor: ik maak gebruik van mijn zwijgrecht, want alles wat ik vertel gebruikt de officier toch weer tegen mij. Opmerkelijk is dat deze verdachte gedurende de eerste dertien verhoren volledig bereid was om te verklaren en pas in het veertiende verhoor heeft aangegeven het zwijgrecht te willen gebruiken. Daarnaast is ook noemenswaardig dat hij na het inroepen van het zwijgrecht vervolgens toch een deel van de zaaksgerelateerde vragen heeft beantwoord. Een andere verdachte heeft gedurende de loop van het TGO-onderzoek meerdere keren (in 5 van de 8 verhoren; 62,5%) een beroep op het zwijgrecht gedaan. Terwijl de verdachte in het eerste verhoor nog volledig verklaringsbereid was, maakte hij vervolgens in het tweede verhoor gebruik van het zwijgrecht: Mijn advocaat heeft mij aangeraden dat ik moet zwijgen. Ik deed dit niet en kijk nu. Ik wilde dat ik geluisterd had en niets had gezegd, want nu willen jullie mij dingen in de mond praten. Daarbij is van belang op te merken dat deze verdachte voorafgaand aan het tweede verhoor voor het eerst met zijn raadsman heeft gesproken. Een derde verdachte die zich op zijn zwijgrecht beroept heeft daarin een duidelijke scheiding gemaakt tussen zaaks- en persoonsgerelateerde vragen. Zodra de verhoorders overgaan op het stellen van vragen over de zaak zegt hij: Daar wil ik niets over vertellen. Praat maar met mijn advocaat, hij weet alles. Tabel 6: Aantal verdachten voor het consultatierecht uitgesplitst naar beroep op het zwijgrecht gedurende het gehele TGO-onderzoek In tabel 7 is te zien dat in de periode na het consultatierecht van alle verdachten (N=13) twee verdachten (15,4%) tijdens het eerste verhoor een beroep op het zwijgrecht doen. Een van deze verdachten gebruikte het zwijgrecht met betrekking tot zaaksgerelateerde vragen specifiek en deed dat naar eigen zeggen op advies van zijn advocaat. Op advies van mijn raadsman beroep ik mij op mijn zwijgrecht. (Quote verdachte). Dit gaat zo door tot het vierde verhoor, vanaf dan wil hij helemaal niets meer verklaren. Daar deze verdachte eerst niets wil verklaren over het strafbare feit, doet hij dit wel in de laatste drie verhoren (het zevende, achtste en negende verhoor). Opmerkelijk is dat in het tijdsbestek tussen het zesde en zevende verhoor de raadkamer van de rechtbank heeft besloten tot negentig dagen gevangenhouding van deze verdachte. In de periode van gevangenhouding heeft deze verdachte geen beroep meer gedaan op het zwijgrecht en tevens heeft hij tijdens die verhoren volledig verklaard. De andere verdachte maakte vanaf het eerste tot en met het laatste verhoor gebruik van zijn recht om te zwijgen en weigerde meer te zeggen dan alleen zwijgrecht. 24

25 Tabel 7: Aantal eerste verhoren na het consultatierecht uitgesplitst naar voorafgaand overleg met raadsman en beroep op het zwijgrecht Uit de analyse op basis van alle verhoren van een verdachte komt naar voren dat bijna de helft (N=6; 46,2%) gebruik heeft gemaakt van het zwijgrecht (zie tabel 8). Een van deze verdachten doet dit slechts één keer tijdens het elfde verhoor (1 van de 20; 5%). Een andere verdachte heeft in het merendeel van de verhoren (8 van de 12; 66,7%) aangegeven op advies van zijn raadsman zich op het zwijgrecht te beroepen. Ik heb al gezegd dat ik geen antwoord meer ga geven.... Ja, ik heb gisteren met hem [mijn advocaat] gesproken en het is zijn advies dat ik niets zou zeggen. (Quote verdachte). De mate van verklaringsbereidheid van deze verdachte veranderde in de loop van het TGO-onderzoek. Zo was hij eerst volledig bereid om over de zaak te praten, werd dit gaandeweg de verhoren minder beantwoordde een deel van de zaaksgerelateerde vragen en uiteindelijk wilde hij tijdens het laatste verhoor niets meer vertellen. In dat verhoor werd de verdachte geconfronteerd met de definitieve uitslag van het NFI-onderzoek waarop hij als volgt reageerde: De rechtbank bepaalt wel. Ik wil er niets op zeggen. Ik beroep mij op mijn zwijgrecht. Weer een andere verdachte maakte tijdens het vijfde verhoor voor het eerst gebruik van het zwijgrecht en heeft daarover aangegeven dit op advies van zijn nieuwe raadsman te doen. Ik heb dus maandag voor het eerst met die nieuwe advocaat gesproken en ik wou eigenlijk verder gaan, maar ja ik euh, wij hebben eigenlijk besloten om geen verklaring af te leggen. (Quote verdachte). Uit het onderzoeksdossier blijkt dat deze verdachte met ingang van de periode van gevangenhouding door een andere, nieuwe (voorkeur)advocaat werd bijgestaan en dat hij voorafgaand aan het vijfde verhoor voor het eerst met zijn nieuwe raadsman heeft gesproken. In alle daaropvolgende verhoren heeft deze verdachte een beroep op het zwijgrecht gedaan en was hij niet bereid om te verklaren. Een vierde verdachte maakte vanaf het vijfde, het één na laatste verhoor, gebruik van het recht om te zwijgen. "Ik heb gisteren nadat ik ben verhoord, telefonisch contact gehad met mijn advocaat. Ik heb met hem afgesproken dat ik niet meer verhoord wil worden. Ik vind het goed zo." (Quote verdachte). Deze verdachte was in geen van de verhoren bereid om over de zaak te praten. Tot aan het vijfde verhoor heeft hij de persoonlijke vragen beantwoord, maar in alle verhoren daarna verklaarde hij niets meer. Tabel 8: Aantal verdachten na het consultatierecht uitgesplitst naar beroep op het zwijgrecht gedurende het gehele TGO-onderzoek Resumé Verklaringsbereidheid De resultaten van de twee onderzoeksperiodes met betrekking tot het verklaringsgedrag van verdachten worden schematisch weergegeven in tabel 9. Daaruit blijkt dat in de periode voor het consultatierecht alle verdachten tijdens het eerste zaakinhoudelijke verhoor (N=8) gedeeltelijk (N=1; 12,5%) of volledig (N=7; 87,5%) verklaringsbereid waren. De analyse gebaseerd op alle verhoren van een verdachte (N=13) laat zien dat het merendeel (N=9; 25

26 69,2%) volledig verklaringsbereid was en dat vier verdachten (30,8%) antwoord hebben gegeven op een deel van de zaaksgerelateerde vragen. Dit houdt in dat alle verdachten binnen de TGO-onderzoeken in de periode voor het consultatierecht in meer of mindere mate bereid waren om over de zaak te praten. In de periode na het consultatierecht hebben van alle verdachten (N=13) drie verdachten (23,1%) bij het eerste zaakinhoudelijk verhoor niet over de zaak verklaard. Daarvan hebben twee verdachten (15,4%) niet verklaard en beroepen zich op het zwijgrecht en is de derde (7,7%) alleen bereid om antwoord te geven op persoonsgerichte vragen. Van de tien verdachten (76,9%) die wel hebben verklaard bij het eerste zaakinhoudelijk verhoor heeft de helft (N=5; 38,5%) gedeeltelijk verklaard en de andere helft (N=5; 38,5%) volledig verklaard. Uit de analyse op basis van alle verhoren van een verdachte na het consultatierecht komt naar voren dat één verdachte (7,7%) niet heeft verklaard en één (7,7%) verdachte wel heeft verklaard maar niet over de zaak. Dit betekent dat elf verdachten (84,6%) in de periode na het consultatierecht over de zaak hebben verklaard: zes verdachten gedeeltelijk (46,2%) en vijf verdachten (38,5%) volledig. Tabel 9: Verklaringsgedrag van verdachten tijdens het eerste verhoor en alle verhoren gedurende het gehele TGO-onderzoek, uitgesplitst naar de mate van verklaringsbereidheid, beroep op het zwijgrecht en de onderzoeksperiodes (voor het consultatierecht en na het consultatierecht) Beroep op zwijgrecht In de periode voor het consultatierecht heeft tijdens het eerste zaakinhoudelijk verhoor geen van de verdachten (N=13) een beroep op het zwijgrecht gedaan (zie tabel 9). Analyse op basis van alle verhoren van een verdachte laat zien dat bijna een kwart (N=3; 23,1%) zich op het zwijgrecht heeft beroepen. De mate waarin deze verdachten het zwijgrecht hebben gebruikt is verschillend. Eén van de verdachten doet dit alleen in het veertiende verhoor (1 van de 14; 7,1%); een andere verdachte doet dit meerdere keren (in 5 van de 8 verhoren; 62,5%) en de derde verdachte doet dit steeds met betrekking tot zaaksgerelateerde vragen. In het tijdvak na het consultatierecht beroepen twee verdachten (N=13; 15,4%) zich tijdens het eerste verhoor op het zwijgrecht. Een van deze verdachten maakte daarin een onderscheid tussen persoons- en zaaksgerelateerde vragen. De andere verdachte heeft vanaf het eerste tot en met het laatste verhoor een beroep op het zwijgrecht gedaan. Uit de analyse op basis van alle verhoren van een verdachte komt naar voren dat bijna de helft (N=6; 46,2%) gebruik heeft gemaakt van het zwijgrecht. Een van deze verdachten doet dit slechts één keer (1 van de 20; 5%). Een andere verdachte heeft in het merendeel van de verhoren (8 van de 12; 66,7%) een beroep op het zwijgrecht gedaan. Weer een andere verdachte maakte tijdens het vijfde verhoor voor het eerst gebruik van het zwijgrecht en is dit in alle daaropvolgende verhoren blijven doen. Een vierde verdachte maakte tijdens de laatste twee verhoren gebruik van het recht om te zwijgen. 4.2 Ervaringen met het consultatierecht volgens de literatuur De tweede onderzoeksvraag Wat zijn de ervaringen met het consultatierecht volgens de literatuur? wordt beantwoord door middel van de uitkomsten van de literatuurstudie. Er is 26

27 onderzoek gedaan naar de ervaringen met consultatiebijstand in het algemeen en de Salduzregeling in de aanwijzing rechtsbijstand in het bijzonder. Ook is gekeken hoe andere Europese landen te weten Engeland en België het consultatierecht ervaren. Experiment Raadsman bij politieverhoor In de periode van 1 juli 2008 tot en met 1 juli 2010 heeft het experiment Raadsman bij politieverhoor plaatsgevonden, zie hoofdstuk 1. Dit met als doel te bekijken wat de meerwaarde is van de aanwezigheid van de raadsman op het bevorderen van de transparantie en verifieerbaarheid van het verhoor en het voorkomen van ongeoorloofde pressie (Stevens et al., 2010, p. 14). Uit de evaluatie van het experiment blijkt de bijstand van de raadsman samen te hangen met de proceshouding van de verdachte (Stevens et al., 2010). Die bijstand bestaat niet alleen uit de aanwezigheid tijdens het verhoor, maar ook uit de aan het verhoor voorafgaande consultatie. In verhoren waarbij de raadsman aanwezig was, maakte de verdachte vaker gebruik van zijn zwijgrecht dan in verhoren waarbij geen raadsman aanwezig was. Ook wordt een samenhang gevonden voor verhoren waarin sprake is geweest van voorafgaande consultatie. De grootte van de verbanden consultatie en aanwezigheid aldus Stevens et al. (2010) suggereert bovendien dat er meer invloed uitgaat van de voorafgaande consultatie dan van de daadwerkelijke aanwezigheid van de raadsman tijdens het verhoor. In dezelfde lijn ligt het verband dat door de onderzoekers wordt gevonden ten aanzien van het praten door de verdachte over persoonlijke en algemene zaken: als hij voorafgaand aan het verhoor met zijn raadsman heeft gesproken doet hij dat minder vaak dan wanneer die consultatie er niet was (Stevens et al., 2013, p. 139). Volgens de onderzoekers is die bevinding vooral interessant in het licht van de huidige post-salduz situatie. Zij geven aan dat de nieuwe rechtspositie van de verdachte de invoering van het consultatierecht het opsporingsonderzoek kan bemoeilijken. Echter onderkennen zij dat er verschillende oorzaken in verschillende combinaties zijn te bedenken waardoor een verdachte gaat verklaren of zelfs bekennen. Een voorbeeld van een dergelijke factor, aldus Stevens et al. (2010), is de sterkte of zwakte van de zaak. In de conclusie geven de onderzoekers aan dat de uitkomsten van het experiment lastig te interpreteren zijn. Enerzijds zou door de bijstand van de raadsman de kans op een valse bekentenis kunnen afnemen. Zowel het advies en de aanwezigheid van de advocaat zouden zodoende de waarheidsvinding bevorderen en het risico op een rechterlijke dwaling verminderen. Anderzijds kan de bijstand van de advocaat de waarheidsvinding hinderen. Ingeval het belang van de verdachte het beste wordt gediend door middel van een beroep op het zwijgrecht, ongeacht of hij schuldig of onschuldig is, dan zal de advocaat die strategie volgen. Daarbij komt dat de advocaat in het beginstadium van een zaak dat zijn de fasen van ophouden voor verhoor en de inverzekeringstelling vanwege het ontbreken van kennis over die zaak vrijwel altijd voor de zekerheid zijn cliënt zal adviseren om te zwijgen, aldus Stevens et al. (2010). Volgens de onderzoekers betekent dat langer doorrechercheren voordat een verdachte wordt aangehouden en minder gefocust zijn op het verkrijgen van een verklaring van die verdachte (Stevens et al., 2010). Evaluatie Aanwijzing rechtsbijstand Om vast te stellen hoe de opsporingspraktijk verandert door de aanwijzing rechtsbijstand besloot het ministerie van Veiligheid en Justitie dit te laten evalueren door het WODC. Dat heeft geleid tot de rapportage Rechtsbijstand bij politieverhoor (Stevens, Verhoeven, Van de Bunt, Captein, & Westmeijer, 2013). Onderzoekers observeerden in de politieregio s Groningen, Utrecht en Midden- en West-Brabant het proces van de aanhouding tot en met het verdachtenverhoor. Hieruit komt naar voren dat het uitvoeren van de Salduz-regeling voor de politie verschillende consequenties heeft. Tijd is daarbij volgens Stevens et al. (2013) het kernwoord. Opsporingsambtenaren moeten bij de piketcentrale een melding maken van consultatiebijstand en daarna (maximaal tweeënhalf uur) wachten tot ze met het verhoor 27

28 kunnen beginnen. Hoewel de gemiddelde wachttijd na de invoering van de aanwijzing rechtsbijstand is toegenomen, laten de bevindingen uit het evaluatieonderzoek zien dat de gemiddelde opsporingstijd voor de invoering van het consultatierecht niet verschilt van die erna. Uit de interviews in het evaluatieonderzoek Rechtsbijstand bij politieverhoor (Stevens et al., 2013) blijken de rechercheurs een aantal specifieke situaties aan te wijzen waarin voor hen de veranderingen naar aanleiding van de Salduz-regeling het best merkbaar zijn. In de eerste plaats betreft dit de spontaan bekennende verdachte. Een verdachte die gelijk begint met praten moet eerst worden gewezen op zijn rechten met het mogelijke gevolg dat hij, na met zijn advocaat gesproken te hebben, niet meer wil verklaren. De opvatting van de rechercheurs is door Stevens et al. (2013) als volgt verwoord: Ook bij de meest zware gevallen, als een verdachte zou willen praten, kan dat dus niet meer. Het voelt niet helemaal goed wat dat betreft. (p. 245). Daarbij geven de rechercheurs aan dat zij het moeilijk vinden hoe met een spontaan bekennende verdachte om te gaan. Mogen ze hem zijn verhaal laten doen of is dit in strijd met de aanwijzing rechtsbijstand, omdat de verdachte een verklaring heeft afgelegd zonder vooraf met een advocaat te hebben gesproken? In de tweede plaats speelt de Salduz-regeling een rol in het geval dat een verdachte tijdens het eerste verhoor een ander delict bekent. Moet het verhoor gestopt worden zodat de verdachte een consultatiegesprek met een raadsman kan hebben of kan het verhoor doorgaan? De rechercheurs geven daarbij aan dat de officier van justitie in dit soort situaties voorzichtiger handelt dan de politie zou willen (2013). De geïnterviewde rechercheurs menen dat het recht op consultatiebijstand niet echt invloed heeft op de verklaringsbereidheid van verdachten. Het ligt volgens hen eerder aan de verdachte zelf. Sommige verdachten willen meteen verklaren. Bij sommigen moet je er wat meer moeite voor doen. Ja, anderen zeggen weer niks. Het is gewoon de verdachte zelf. Hoe de verdachte zelf is. (Stevens et al., 2013, p. 215). Ook verschilt het per delict en is het afhankelijk van de hoeveelheid bewijs die bij de aanhouding van de verdachte al voorhanden is. Bovendien hebben de rechercheurs niet het idee dat verdachten, in ieder geval in de veelvoorkomende (categorie B- en C-) zaken, vaker gebruikmaken van hun zwijgrecht. Dit was overigens wel een verwachting die binnen de politie leefde kort na de invoering van de Aanwijzing. Ik heb het persoonlijk niet gemerkt. Wat mij verbaasd heeft. Ik had wel verwacht dat verdachten daardoor minder zouden gaan praten. (Stevens et al., 2013, p. 148). Hetzelfde beeld blijkt ook uit de dossieranalyse. De onderzoekers geven aan geen significante verschillen in de proceshouding van verdachten te hebben gevonden tussen de perioden voor en na de invoering van de aanwijzing rechtsbijstand. Tevens hebben zij geen aanwijzing gevonden dat de Salduz-regeling samengaat met een toename van het aantal verdachten dat zich op het zwijgrecht beroept (Stevens et al., 2013). Ook de verhoorsituatie lijkt weinig te zijn veranderd door het consultatierecht. Zo geven de rechercheurs aan nog steeds dezelfde vragen te stellen en tactieken te gebruiken (Stevens et al., 2013). Net als de politie heeft de advocatuur als gevolg van de Salduz-regeling te maken met veranderingen in de manier van werken en lopen advocaten ook tegen praktische problemen aan (Stevens et al., 2013). Zo moeten de advocaten soms veel moeite doen om binnen de maximale twee uur op het politiebureau te zijn. Daarnaast is het voor de advocaten moeilijk om de piketdienst te combineren met andere activiteiten, maar loont het ook niet om de gehele dag voor een piketdienst vrij te plannen. De volle-agenda -problematiek en de betalingsproblematiek, zo leggen Stevens et al. (2013) uit, zouden mogelijk ook nog als effect kunnen hebben dat de rechtsbijstand vooral zal worden verricht door minder ervaren en goedkopere advocaat-stagiairs van een kantoor, dan wel dat advocaten de rechtsbijstand op een wat al te efficiënte manier zullen uitvoeren. Hiermee wordt afbreuk gedaan aan de kwaliteit van de rechtsbijstand en de versteviging van de rechtspositie van de verdachte (Stevens et al., 2013). 28

29 Effecten consultatierecht op de verklaringsbereidheid Huijing (2012) heeft onderzoek gedaan naar de effecten van het consultatierecht op de verklaringsbereidheid van verdachten met betrekking tot diefstal- en geweldzaken in het district Groningen-Haren. Hieruit blijkt de verklaringsbereidheid van verdachten groter te zijn dan door de geïnterviewde rechercheurs wordt gedacht. Ondanks dat op de werkvloer het gevoel heerst dat verdachten zich meestal op het zwijgrecht beroepen wordt hier, zo geeft Huijing (2012) aan, bij de voorbereiding van het verhoor nauwelijks rekening mee gehouden. Een andere bevinding uit het onderzoek is de afkalving van de centrale rol van het verdachtenverhoor binnen opsporingsonderzoeken. Zo worden verdachten later aangehouden dan voorheen en wordt meer ingezet op andere onderzoeksmethoden. Volgens Huijing is de invoering van het consultatierecht daar medeoorzaak van (2012). Medeoorzaak omdat de ontwikkeling dat het verdachtenverhoor aan belang afneemt immers al langer gaande is. Andere factoren zijn onder andere de invoering van de regeling over het AVRverhoren 31 en de uitbreiding van de mogelijkheden in opsporingsmethodieken. Raadsman bij verhoor in Engeland In Engeland werd het consultatierecht en het recht op bijstand van een raadsman tijdens het verhoor in de jaren 80 al ingevoerd. Dit ten gevolge van de inwerkingtreding van The Police and Criminal Evidence Act (PACE) in Binnen het Onderzoeksproject Strafvordering 2001 is door Fijnaut (2001b) een uitgebreide studie naar de Engelse situatie verricht. Op basis van verschillende onderzoeken vanaf de jaren tachtig tot eind jaren negentig beschrijft hij de effecten van de bijstandregeling in de PACE. Het algemene beeld dat daaruit naar voren komt is dat de politie meende dat het onmogelijk werd gemaakt om nog zaken op te lossen in de verhoorkamer en meer in het algemeen om informatie over criminelen te vergaren tijdens verhoren (Fijnaut, 2001b). Een ander onderzoek laat zien dat het één en ander veranderde ten aanzien van de wijze van verhoren. Zo vonden er geen voorgesprekken meer plaats zodat de verhoorders niet langer op voorhand de opstelling van verdachten konden aftasten. De tactische kwaliteit van de verhoren was bovendien aanzienlijk gedaald: waar voorheen meerdere verhoorstrategieën werden uitgeprobeerd, bleef het nu veelal beperkt tot één (Fijnaut, 2001b). Om niet langer overwegend afhankelijk te zijn van verklaringen van verdachten om zaken op te lossen, is de politie overgegaan om op grote schaal bijzondere opsporingsmethoden toe te passen. Zodoende doet een bekentenis er voor een veroordeling eigenlijk niet meer toe: er is al bij de aanhouding voldoende ander bewijs verzameld. Fijnaut (2001b) schrijft verder dat deze intelligence driven proactivering van de opsporing overigens niet alleen verregaande consequenties heeft gehad voor de bewijsvoering in strafzaken, maar ook voor de interne en operationele organisatie van de politiekorpsen. Uit een derde onderzoek blijkt dat de invloed van de raadsman op de houding van de verdachte minimaal is. De verdachten die van hun raadsman het advies kregen te zwijgen, waren meer geneigd om een aanzienlijk aantal vragen niet te beantwooordden dan verdachten die dit advies niet kregen. Het zwijgrecht speelde echter in de meeste verhoren geen rol van betekenis (Fijnaut, 2001b). Salduz-wet België Op 1 januari 2012 is in België de zogenaamde Salduz-wet in werking getreden. Deze wet voorziet onder andere in nieuwe regels met betrekking tot het verhoor, voorafgaand overleg met een advocaat en bijstand van een advocaat tijdens het verhoor. Op basis van de Salduzwet worden de te verhoren personen ingedeeld in vier categorieën 32. De categorie waarin een 31 AVR staat voor auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten. De Aanwijzing AVR bepaalt dat in bepaalde gevallen aangiften en/ of verhoren auditief of audiovisueel moeten worden opgenomen. 32 Onder categorie I wordt een eerste of navolgend verhoor van een slachtoffer of een getuige verstaan. Categorie II staat voor een eerste verhoor van een verdachte die niet van zijn vrijheid is beroofd en die verdacht wordt van verkeerszaken of van een feit waarop een bestraffing staat van minder dan een jaar. Een verhoor van categorie III 29

30 persoon zich bevindt bepaalt welke rechten hij heeft. 33 Sinds de inwerkingtreding van de Salduz-wet is de toepassing ervan wetenschappelijk gevolgd door de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid (DSB). De onderzoekers concluderen dat in het algemeen de toepassing van de Salduz-wet in het eerste jaar goed is verlopen. Niettemin vermelden zij ook een aantal kritieke punten. Zo constateren de onderzoekers onder meer dat in veel gevallen stagiairs worden ingezet voor de bijstandverlening. Een ander punt dat zij aanstippen is dat de helft van de verhoren langer duurt door de aanwezigheid van de advocaat (DSB, 2013). Hoewel aanvankelijk de vrees was geuit dat verdachten zich meer op hun zwijgrecht zouden gaan beroepen, laten de cijfers zien dat een zeer kleine minderheid (circa 1,5%) van de categorie III bij de verhoren gebruik maakt van het zwijgrecht. Zwijgrecht wordt wel frequenter ingeroepen bij zware feiten. 17% van de verdachten van categorie IV deden een beroep op het zwijgrecht (DSB, 2013). Resumé Uit de literatuurstudie wordt duidelijk dat een aantal aspecten van het consultatierecht verschillend wordt ervaren, maar dat er ook overeenkomsten zijn. Het algemene beeld is dat de politie aanvankelijk vreesde dat verdachten vaker gebruik zouden maken van hun zwijgrecht en het zodoende onmogelijk werd om nog zaken op te lossen in de verhoorkamer. De vraag of, en zo ja in hoeverre het consultatierecht samenhangt met de proceshouding van de verdachte wordt in de literatuur niet eenduidig beantwoord. Doorgaans laten de geraadpleegde literaire bronnen een toename zien van het aantal verdachten dat een beroep op het zwijgrecht doet. Die toename is voornamelijk te zien bij zwaardere zaken. In slechts twee van de vijf onderzoeken wordt daadwerkelijk geconcludeerd dat de voorafgaande consultatie ook samenhangt met de proceshouding van de verdachte en tevens het beroep op het zwijgrecht. Die invloed lijkt echter minimaal te zijn en heeft, voor zover de onderzoekers konden overzien, in de meeste opsporingsonderzoeken geen rol van betekenis gespeeld. Daarnaast wordt in de meeste bronnen onderkend dat er meerdere oorzaken in verschillende combinaties zijn te bedenken waardoor een verdachte gaat verklaren. Enkele voorbeelden van factoren die daarin een rol kunnen spelen zijn: de sterkte of zwakte van de zaak, de persoon van de verdachte, het delict. De situatie in de Nederlandse verhoorkamer lijkt niet te zijn veranderd door de invoering van het consultatierecht. Bij de voorbereiding wordt niet specifiek rekening gehouden met mogelijke effecten van de consultatiebijstand en tijdens het verhoor worden dezelfde vragen gesteld en tactieken gebruikt. In Engeland is sinds de invoering van de bijstandregeling in de PACE wel het één en ander veranderd ten aanzien van de wijze van verhoren. Zo werden er geen voorgesprekken meer gevoerd en tevens daalde de tactische kwaliteit van de verhoren aanzienlijk. Vanaf de invoering van de Salduz-wet in België duurt de helft van de verhoren langer. Tot slot, zo blijkt uit het literatuuronderzoek, is de betekenis van de rol van het verdachtenverhoor binnen opsporingsonderzoeken in de afgelopen jaren afgenomen. Verdachten worden in een later stadium aangehouden dan voorheen en meer bijzondere opsporingsmethoden worden ingezet. De politie is daardoor minder afhankelijk van de uitkomsten van verdachtenverhoren. De invoering van het consultatierecht wordt beschouwd betreft een eerste verhoor van een niet-gearresteerde verdachte aangaande feiten die strafbaar zijn met een jaar of meer, met uitzondering van verkeerszaken. Er is sprake van een verhoor van categorie IV bij een eerste verhoor van een verdachte die van zijn vrijheid is beroofd, ongeacht de ernst van de feiten waarvan hij wordt verdacht. Afhankelijk van de categorie van verhoor, kent de Salduz-wet meer of minder rechten toe aan de verhoorde persoon, waarbij de rechten het ruimst zijn bij een verhoor van categorie IV. 33 Voor onderhavig onderzoek zijn verhoren met categorie IV personen het meest relevant, omdat deze nagenoeg overeenkomen met categorie A-onderzoeken uit de aanwijzing rechtsbijstand. 30

31 als één van de oorzaken die heeft bijgedragen aan de afkalving van de centrale rol van het verdachtenverhoor. 4.3 Ervaringen met het consultatierecht in de praktijk Het antwoord op de derde onderzoeksvraag Wat zijn de ervaringen met het consultatierecht in Twentse TGO-onderzoeken? is gebaseerd op de bevindingen van de interviews. Om een beeld te verkrijgen van de ervaringen met de Salduz-regeling in de praktijk zijn in totaal acht semigestructureerde interviews afgenomen. De respondenten zijn onderverdeeld in drie groepen, te weten politie (N=3), OM (N=3) en advocatuur (N=2). Met een ieder is vanuit zijn eigen professie en ervaringen gesproken over de consultatiebijstand binnen TGOonderzoeken. 34 Alle respondenten (N=8) zien de aanwijzing rechtsbijstand als een gegeven. Zo legt een respondent van het OM uit: Er is een regeling en daar moet je je aan houden. Het is een vastgelegde waarborg voor de aangehouden verdachte om aanspraak te kunnen maken op rechtsbijstand. Wanneer de politie wordt gevraagd naar hun mening over het recht op consultatiebijstand geven ze allen (N=3) aan dit recht vooral belangrijk te vinden voor first offenders, minderjarigen en kwetsbare verdachten. Echter zijn zij van mening dat het recht op rechtsbijstand, zoals dat nu is, te ver gaat. Het moet niet zo zijn dat door al die rechten, want het worden er steeds meer, de verdachten onder hun straf uitkomen. Want hè, als iemand iets fout heeft gedaan moet hij daarvoor gestraft worden. (Quote politie). De respondenten van de advocatuur (N=2) zijn van mening, dat het goed is dat de Salduzregeling er is. Het eerder met de verdachte kunnen overleggen wordt als een groot voordeel gezien. Immers, een advies is juist van nut als de verdachte nog geen verklaring heeft afgelegd. Wel vinden de advocaten dat het consultatierecht voor een doorgewinterde crimineel niet altijd nodig is. Hij weet wel wat zijn rechten en plichten zijn omdat het niet de eerste keer is. Maar iemand die voor het eerst wordt aangehouden, die kent zijn rechten niet. Voor die mensen is het goed dat er regels voor consultatiebijstand zijn vastgelegd. (Quote advocatuur). In eerste instantie, zo komt naar voren uit de interviews, was de verwachting van zowel advocatuur, OM als politie dat verdachten door de consultatiebijstand vaker hun mond zouden houden. Evenwel laten de ervaringen van de respondenten in de praktijk een ander beeld zien en lopen de opvattingen over de mate waarin de Salduz-regeling daarop van invloed is uiteen. Twee respondenten van de politie geven aan in specifieke gevallen een rechtstreeks verband tussen het verklaringsgedrag van de verdachte tijdens het verhoor en de voorafgaande consultatiebijstand te hebben waargenomen. Sinds Salduz hebben we twee keer te maken gehad met een zelfmelder. De verdachte komt uit zichzelf naar het bureau en vertelt bij de balie een verklaring af te willen leggen omdat hij het heeft gedaan. Dan is het - Ho, stop dan ben je nu verdachte, ben je bij deze aangehouden en gaan we vervolgens Salduz in werking stellen. Dan krijgt hij bezoek van een advocaat, gaat in overleg en tijdens het verhoor beroept hij zich ineens op zijn zwijgrecht. (Quote rechercheur). Tot dusver wordt een verdachte die uit eigen beweging - of op uitnodiging van de politie naar het bureau komt en waarvan zijn betrokkenheid bij een misdrijf blijkt, onmiddelijk door de politie aangehouden. In een interview met een respondent van het OM is het idee opgekomen om in de toekomst dergelijke verdachten niet zonder meer subiet aan te houden en zodoende het consultatierecht te ontwijken. Immers, de Salduz-regeling geldt alleen voor de situatie waarin een verdachte niet volledig vrij is om te verklaren, oftewel een aangehouden verdachte. Een andere rechercheur ziet wel een vermindering van de verklaringsbereidheid, 34 De topiclijsten die voor de interviews zijn gebruikt zijn opgenomen in bijlage 4. 31

32 maar volgens hem is dat iets wat al langer gaande is en komt dit niet zozeer door de invoering van het consultatierecht. Volgens hem is de verklaringsbereidheid sterk afhankelijk van de zaak en de persoon van de verdachte. Er is een wezenlijk verschil in het soort verdachte en het delict, heb je te maken met een beroepscrimineel die de procedures kent of iemand die vanuit emotie een strafbaar feit heeft gepleegd? Daar ligt het meer aan dan aan de rol van de advocaat. En in het verleden had je ook al van die verdachten die zeiden ik heb zwijgplicht ik zie daar geen verschil in. (Quote rechercheur). De ervaringen van het OM met de consultatiebijstand en de opvattingen over de invloed daarvan op het verklaringsgedrag van verdachten zijn eveneens verschillend. Volgens een respondent van het OM heeft de komst van de aanwijzing rechtsbijstand vooral een verandering gebracht in de informatie die wordt verkregen uit de verhoren tijdens de eerste zes uur ophouden voor verhoor. Voorheen kon de politie strategisch omgaan met die eerste uren door ze ook daadwerkelijk te gebruiken. Je hebt de echte criminelen. Die hebben aan de voorkant al goed nagedacht over hun positie, en sommigen hebben zelfs van tevoren rechtsbijstand ingewonnen, en weten dat ze moeten zwijgen. Maar je hebt ook een categorie mensen die een delict plegen vanuit een emotie. Zeker in de situaties waarin je die meteen aanhoudt, kon je nog iets met de emotie in de eerste uren. Van die categorie verdachten kreeg je meer resultaten uit die eerste zes uur, in ieder geval kon je daarop qua strategie meer investeren. Dat is met Salduz natuurlijk anders geworden. (Quote respondent OM). De respondenten van het OM zien in de afgelopen acht of tien jaar een verprofessionalisering van de strafrechtadvocatuur. Dit heeft tot gevolg, aldus het OM, dat advocaten vanaf het begin veel meer gefocust zijn op het behalen van een maximaal resultaat en daar hoort het advies zwijgrecht bij. Met de invoering van het consultatierecht is eigenlijk vooral het moment waarop de verdachte voor het eerst een beroep doet op het zwijgrecht naar voren geschoven. Het is een specialisme geworden. Advocaten proberen veel meer het maximale uit een zaak te halen, waarbij past vanaf het begin hou je mond dicht. En het enige verschil dat Salduz daarin heeft aangebracht is dat je mond dichthouden nu vanaf het eerste verhoor is en voorheen was dat vanaf de inverzekeringstelling. (Quote OM). Een andere respondent van het OM vertelt dat uit de verhoren minder informatie wordt verkregen dan voorheen, maar ziet daarmee niet een direct verband met de Salduz-regeling. Er zijn incidenten waarvan we denken dat het advies van de advocaat invloed heeft op de houding van de verdachte. Maar het blijft lastig, je weet niet wat hij zonder advocaat verklaard zou hebben. (Quote respondent OM). Voor de Salduz-regeling kwam soms de situatie voor dat de advocaat tijdens de eerste bijstandverlening te maken kreeg met een verdachte die al een bekennende verklaring had afgelegd. Het kwaad was dan reeds geschied. Juist de gevallen waarin een rechter zonder die bekennende verklaring niet tot een veroordeling zou zijn gekomen, kunnen volgens de advocatuur met de invoering van het consultatierecht worden voorkomen. Nu de advocaten in een eerder stadium bij een onderzoek worden betrokken, heeft volgens hen de bijstand meer effect op de positie van de verdachte in het strafproces. In het eerste gesprek zal het advies meestal zwijgrecht zijn, gewoonweg omdat een advocaat nog geen goed beeld heeft van de zaak en het belastende bewijs tegen de verdachte. Zoiets groots kun je op dat moment, tijdens dat eerste gesprek nog niet overzien. Mijn advies is standaard even nog niet meewerken. En als mijn cliënt zegt als ik zwijg dan denken ze dat ik iets te verbergen heb dan leg ik hem uit dat dat onzin is, iedere verdachte heeft het zwijgrecht. (Quote advocaat). De respondenten van de advocatuur zijn niet tevreden over de piketregeling in de aanwijzing rechtsbijstand. 35 Om te beginnen, zo geeft één van de advocaten aan, is het lastig om de 35 Naast de aanwijzing rechtsbijstand bevat ook de Beleidsregel vergoeding raadsman regels voor de vergoeding van piketadvocaten die in het kader van de Salduz-regeling rechtsbijstand verlenen. 32

33 dagelijkse werkzaamheden te combineren met piketdiensten: Als ik een hele dag zou uitroosteren voor een piketdienst en er komen tijdens die dienst geen meldingen, is dat natuurlijk zonde van mijn tijd. Maar andersom werkt ook niet, want dan zul je zien dat het een megadruk piket wordt. Dus agendatechnisch vind ik de piketregeling een nadeel. Bovendien is het niet rendabel om een hele dag uit te roosteren voor de piketdienst, omdat de vergoedingen die piketadvocaten ontvangen voor het verlenen van Salduz-bijstand niet in verhouding staan met het werk dat zij daarvoor verrichten. Een advocaat vertelt daar het volgende over: De vergoedingen vind ik een dooddoener. Die eerste dagen zit je er gewoon voor een appel en ei bij. Maar goed, ik kan toch moeilijk tegen een cliënt zeggen, sorry ik krijg niet echt veel betaald dus ik kom niet. De respondenten hebben allen het idee dat binnen TGO-onderzoeken minder kan worden verwacht van het verdachtenverhoor. De heterdaadsituatie uitgezonderd, is dit één van de redenen die heeft geleid tot het in een later stadium aanhouden van verdachten dan voorheen. De politie investeert meer in bijzondere opsporingsmethoden en forensisch onderzoek, vervolgens worden daarvan de resultaten afgewacht alvorens een besluit te nemen om de verdachte aan te houden. Voorheen kon je wel gokken op een verklaring en als die niet kwam, had je eventueel nog forensische sporen. Nu wil je meer zekerheid over of je voldoende hebt om iemand langer vast te houden. Meestal worden eerst de uitkomsten van bijvoorbeeld een NFI-onderzoek afgewacht, beoordeel je de kansen en daarna ga je pas over een eventuele aanhouding nadenken. Dit alles komt dus door het vroegtijdig positioneren van de raadsliederen. (Quote OM). In de voorbije jaren werd zo nu en dan al een advocaat toegelaten tot de verhoorkamer. Daar komt bij dat de verdachte straks met de inwerkingtreding van de wet rechtsbijstand en politieverhoor in het geval hij wordt verdacht van een strafbaar feit waarop minimaal zes jaar gevangenisstraf is gesteld een recht krijgt op bijstand van zijn advocaat tijdens het verhoor. Het voornoemde was aanleiding om in de interviews te informeren naar de ervaringen van de respondenten met een advocaat tijdens het verhoor en hun opvattingen daarover. De verwachting van zowel de politie als het OM is dat het aanwezigheidsrecht meer van invloed zal zijn op het verklaringsgedrag van verdachten ten opzichte van de Salduzregeling. Een rechercheur geeft aan dat zijn ervaringen met een raadsman bij het verhoor uiteenlopen. Zo heeft hij een paar keer meegemaakt dat een advocaat zich actief ging bemoeien met de inhoud van het verhoor en de vraagstelling van de verhoorders. Andersom zijn er verhoren geweest waarin de raadsman slechts toehoorder was. Ik vind het geen enkel probleem dat de advocaat vanuit een andere kamer meekijkt en hij mag ook gerust alle beelden nakijken. Maar als hij erbij zit maakt dat wel verschil ja. Een persoon heeft altijd invloed op wat er gebeurt in een ruimte en dat hoeft niet eens persé een advocaat te zijn. Het gaat dus wat mij betreft niet zozeer om die advocaat maar vooral om het feit dat er meer mensen in de verhoorkamer zijn dan de verhoorders en verdachte. (Quote politie). Volgens een respondent van het OM zal de aanwezigheid van een advocaat in de verhoorkamer zeker effect hebben op het verklaringsgedrag van verdachten. Kijk, die advocaten zitten daar natuurlijk alleen maar voor het belang van hun cliënt. En dat belang is, ook als ie het wel gedaan heeft, geen straf. Als advocaat zou ik ook zo snel mogelijk interveniëren op het moment dat mijn cliënt iets zou gaan zeggen wat ook maar in de buurt van een bekentenis komt. (Quote OM). Deze respondent vertelt verder dat zolang het Europese Hof nog geen aanwezigheidsrecht bepaalt, hij weigert advocaten toe te laten tot de verhoorkamer. En waarom weiger ik ze, daar ben ik ook heel stevig in, ik hou graag zoveel mogelijk troeven op tafel en kansen vanuit de opsporing. Het is al moeilijk genoeg om een zaak bewezen te krijgen in die moordzaken. De belangen zijn heel groot, dus je moet alle ruimte pakken die je hebt als opsporing. En je moet de verdediging niet te veel ruimte geven. (Quote OM). De advocatuur is van mening dat ingeval het advies zwijgen wordt geven, het bijwonen van een 33

34 verhoor als een belangrijk middel wordt gezien om de verdachte zich aan dat advies te laten houden. Ook kan de verdachte zich gesteund voelen door de aanwezigheid van een raadsman: Er zit een verdachte tegenover een fysieke meerderheid, namelijk twee politieagenten, die hem verhoren. En ook al wordt alles opgenomen, toch ben je als verdachte altijd de underdog. Hoe fijn kan het alleen al zijn om te voelen dat je niet de enige bent. (Quote advocaat). Resumé Op basis van voorgaande informatie wordt duidelijk dat alle betrokkenen (N=8) de aanwijzing rechtsbijstand zien als een gegeven. De politie (N=3) is echter van mening dat het recht op rechtsbijstand te ver gaat en dat daar niet de bedoeling van kan zijn dat verdachten mogelijk onder hun straf uitkomen. De advocatuur (N=2) ziet het eerder kunnen overleggen met verdachten als een groot voordeel, omdat daarmee wordt voorkomen dat zij pas met een verdachte in gesprek gaan nadat hij een bekennende verklaring heeft afgelegd. In eerste instantie was de verwachting van zowel politie, OM als advocatuur dat verdachten door de consultatiebijstand vaker hun mond zouden houden. Niettemin blijken de ervaringen van de respondenten in de praktijk een ander beeld te schetsen en zijn de opvattingen over de mate waarin de Salduz-regeling daarop van invloed is verschillend. De politie geeft aan in de afgelopen jaren een vermindering van de verklaringsbereidheid van verdachten te merken. Twee rechercheurs vertellen in specifieke gevalen, zoals de situatie waarin verdachten zichzelf komen melden (de zogenoemde zelfmelders ), een rechtstreeks verband tussen het verklaringsgedrag van verdachten en de voorafgaande consultatiebijstand te merken. Een andere rechercheur is van mening dat de vermindering van de verklaringsbereidheid niet zozeer komt door de invoering van het consultatierecht, maar dat het sterk afhankelijk is van de zaak en de persoon van de verdachte. Het OM (N=3) bemerkt in de afgelopen jaren een verprofessionalisering van de strafrechtadvocatuur. Dit heeft tot gevolg dat advocaten vanaf het begin meer gefocust zijn op het behalen van een maximaal resultaat en daar hoort het advies zwijgrecht bij. Volgens het OM is het enige verschil sinds de Salduz-regeling dat zwijgen nu vanaf het eerste verhoor is en voorheen was dat vanaf de inverzekeringstelling. Dit betekent dat de politie voorheen strategisch kon omgaan met die eerste uren door ze ook daadwerkelijk te gebruiken. De advocaten zijn van mening dat met de invoering van het consultatierecht de rechtsbijstand meer effect heeft op de positie van de verdachte in het strafproces. Daarover geven zij aan dat het advies in het eerste gesprek veelal zwijgrecht zal zijn, om de reden dat de raadsman nog geen beeld heeft van de zaak en het belastende bewijs tegen de verdachte. Tot slot merkt de advocatuur op dat zij ontevreden zijn over de piketregeling in de aanwijzing rechtsbijstand. Zo vinden zij het lastig om dagelijkse werkzaamheden te combineren met piketdiensten en staan de vergoedingen voor de consultatiebijstand niet in verhouding met het werk dat moet worden verricht. Wat betreft de omgang met het consultatierecht hebben alle respondenten het idee dat minder kan worden verwacht van het verdachtenverhoor. Gevolg daarvan is dat verdachten in een later stadium dan voorheen worden aangehouden, de heterdaad gevallen daargelaten, en dat de politie meer investeert in bijzondere opsporingsmethoden en forensisch onderzoek. Door het vroegtijdig positioneren van de raadsliederen kan niet meer worden gegokt op een verklaring in de eerste zes ophouden voor verhoor. Alvorens een besluit te kunnen nemen over de aanhouding van een verdachte, dient eerst meer zekerheid te worden verkregen of de ernstige bezwaren voldoende zijn om een verdachte langer vast te houden. De politie en het OM verwachten dat meer invloed zal uitgaan van het aanwezigheidsrecht op het verklaringsgedrag van verdachten ten opzichte van de Salduz-regeling. Dit wordt door de respondentgroepen overigens verschillend uitgelegd. Zo is de politie van mening dat niet 34

35 zozeer de aanwezigheid van een advocaat consequenties heeft voor het verklaringsgedrag van verdachten, maar het feit dat er meer mensen in de verhoorkamer zijn. Daarentegen is de opvatting van het OM dat specifiek diens aanwezigheid gevolgen heeft voor het verklaringsgedrag van verdachten, omdat de advocaat in de verhoorkamer niet de waarheidsvinding dient, maar het belang van zijn cliënt. De advocatuur ziet het aanwezigheidsrecht ingeval het advies zwijgen wordt gegeven, als een belangrijk middel om de verdachte zich aan dat advies te laten houden. Ook kan de verdachte zich gesteund voelen door de aanwezigheid van een raadsman. 35

36 Hoofdstuk 5 Conclusies en aanbevelingen In dit hoofdstuk worden de conclusies beschreven die volgen uit de onderzoeksresultaten. Eerst worden de onderzoeksvragen apart behandeld, teneinde de centrale vraag van onderhavig onderzoek te beantwoorden. In de tweede paragraaf komt een discussie aan bod over de conclusies en aanvullende resultaten. Tot slot worden in de afsluitende paragraaf de aanbevelingen gepresenteerd. 5.1 Conclusies In deze paragraaf worden per onderzoeksvraag de conclusies beschreven om vervolgens antwoord te gegeven op de centrale probleemstelling. Verklaringsbereidheid voor en na het consultatierecht Uit het dossieronderzoek blijkt dat in de periode voor het consultatierecht alle verdachten tijdens het eerste zaakinhoudelijke verhoor (N=8) gedeeltelijk (N=1; 12,5%) of volledig (N=7; 87,5%) verklaringsbereid waren. De analyse gebaseerd op alle verhoren van een verdachte (N=13) laat zien dat alle verdachten in meer of mindere mate bereid waren om over de zaak te praten. Daarvan was het merendeel (N=9; 69,2%) volledig verklaringsbereid en vier verdachten (30,8%) hebben antwoord gegeven op een deel van de zaaksgerelateerde vragen. In het tijdvak na het consultatierecht hebben van alle verdachten (N=13) tien verdachten (76,9%) in het eerste zaakinhoudelijk verhoor over de zaak verklaard. Daarvan was de helft (N=5; 38,5%) gedeeltelijk verklaringsbereid en de andere helft (N=5; 38,5%) volledig. Uit de analyse op basis van alle verhoren van een verdachte volgt dat elf verdachten (84,6%) over de zaak hebben verklaard: zes verdachten (46,2%) gedeeltelijk en vijf verdachten (38,5%) volledig. De resultaten laten zien dat in de periode voor het consultatierecht: (1) meer verdachten volledig verklaringsbereid waren over de zaak dan in de periode na het consultatierecht (respectievelijk 69,2% en 38,5%); (2) minder verdachten gedeeltelijk verklaringsbereid waren over de zaak dan in de periode na het consultatie recht (respectievelijk 30,8% en 46,2%); (3) minder verdachten niet over de zaak hebben verklaard dan in de periode na het consultatierecht (respectievelijk 0% en 15,4%). Op basis van de dossierstudie kan worden geconcludeerd dat de verklaringsbereidheid van verdachten in de periode voor het consultatierecht groter is dan in de periode erna. Dit geldt zowel voor het eerste zaakinhoudelijk verhoor als voor alle verhoren van een verdachte. Beroep op zwijgrecht voor en na het consultatierecht Tijdens het eerste zaakinhoudelijk verhoor in de periode voor het consultatierecht heeft geen van de verdachten (N=13) een beroep op het zwijgrecht gedaan. Analyse op basis van alle verhoren van een verdachte laat zien dat bijna een kwart (N=3; 23,1%) gebruik heeft gemaakt van het zwijgrecht. In het tijdvak na het consultatierecht beroepen twee verdachten (N=13; 15,4%) zich tijdens het eerste verhoor op het zwijgrecht. Uit de analyse gebaseerd op alle verhoren van een verdachte komt naar voren dat bijna de helft (N=6; 46,2%) gebruik heeft gemaakt van het zwijgrecht. Het zwijgrecht is in verschillende mate gebruikt, variërend van één keer een beroep op het zwijgrecht tot en met het volledig zwijgen tijdens alle verhoren. Dit laatste is één keer voorgekomen en betreft een verdachte in de periode na het consultatierecht. Verder zijn er in beide perioden verdachten geweest die zich specifiek met betrekking tot zaaksgerelateerde vragen op het zwijgrecht beriepen. De bevindingen gespecificeerd naar de onderzoeksperioden maken duidelijk dat het gebruik van het zwijgrecht verschillend is. Bijna de helft van de verdachten (N=6; 46,2%) heeft in het tijdvak 36

37 na het consultatierecht een beroep op het zwijgrecht gedaan tegenover 23,1% (N=3) in de periode voor het consultatierecht. Bij het gebruik van het zwijgrecht hebben een aantal verdachten aangegeven dit op advies te doen van de raadsman: vier verdachten (66,7%) na het consultatierecht en één verdachte (33,3%) voor het consultatierecht. De resultaten laten zien dat in de periode voor het consultatierecht: (1) minder verdachten een beroep op het zwijgrecht hebben gedaan dan in de periode na het consultatierecht (respectievelijk 23,1% en 46,2%); Aan de hand van het dossieronderzoek kan worden geconcludeerd dat, zowel ten aanzien van het eerste zaakinhoudelijk verhoor als op basis van alle verhoren van een verdachte, in de periode na het consultatierecht een groter percentage van de verdachten gebruik heeft gemaakt van het zwijgrecht dan in de periode ervoor. Ervaringen met het consultatierecht volgens de literatuur Het algemene beeld dat uit de literatuur naar voren komt is dat de politie aanvankelijk vreesde dat verdachten vaker gebruik zouden maken van hun zwijgrecht en het zodoende onmogelijk werd om nog zaken op te lossen in de verhoorkamer. De geraadpleegde literaire bronnen laten veelal een toename zien van het aantal verdachten dat sinds de invoering van het consultatierecht een beroep op het zwijgrecht doet. Een dergelijke toename is eveneens gebleken uit het dossieronderzoek van onderhavig onderzoek, zoals in paragraaf 5.1 beschreven. In de meeste bronnen wordt onderkend dat meerdere oorzaken in verschillende combinaties zijn te bedenken waardoor een verdachte gaat verklaren. De betekenis van de rol van het verdachtenverhoor binnen opsporingsonderzoeken is in de afgelopen jaren afgenomen. Verdachten worden in een later stadium aangehouden dan voorheen en meer bijzondere opsporingsmethoden worden ingezet. De politie is daardoor minder afhankelijk van de uitkomsten van verdachtenverhoren. Deze ontwikkelingen werden al geconstateerd voor de invoering van het consultatierecht. De invoering van het consultatierecht wordt derhalve beschouwd als één van de oorzaken die heeft bijgedragen aan de afkalving van de centrale rol van het verdachtenverhoor. Naar de ervaringen met het consultatierecht is in Nederland nog weinig onderzoek verricht. De bestudeerde onderzoeken laten enige verschillen zien na invoering van het consultatierecht in vergelijking met de periode daarvoor, maar er zijn belangrijke verschillen in wat onderzocht is. Zo betreft het onderzoek Raadsman bij politieverhoor een experiment waarbij de raadsman bij het verhoor aanwezig mocht zijn, waardoor de resultaten mogelijk anders zijn dan wanneer sprake zou zijn geweest van alleen een consultatierecht. Dit geldt ook voor onderzoeken met betrekking tot de situatie in Engeland en België. In beide landen heeft de verdachte niet alleen het recht op voorafgaande consultatie, maar ook het recht op aanwezigheid van de raadsman tijdens het verhoor. In het onderzoek van Huijing (2012) is enkel gekeken naar de verklaringsbereidheid van verdachten tijdens het eerste verhoor. Dit zijn slechts een paar voorbeelden van verschillen tussen onderzoeken. Duidelijk is dat de uitkomsten niet één op één naast elkaar gelegd kunnen worden. De resultaten van de literatuurstudie geven echter wel een beeld van de ervaringen met het consultatierecht en in sommige gevallen ook het aanwezigheidsrecht. Aan de hand van het literatuuronderzoek kan worden geconcludeerd dat sinds de invoering van het consultatierecht (1) een toename is te zien van het aantal verdachten die een beroep doet op het zwijgrecht, (2) dat er aanwijzingen zijn dat deze toename komt door het consultatierecht, (3) maar dat op basis van de data die tot op heden bekend is niet zondermeer geconcludeerd kan worden dat de geconstateerde toename van het aantal verdachten die een beroep doen op het zwijgrecht toegeschreven kan worden aan alleen het 37

38 consultatierecht. Met grote mate van zekerheid kan wel geconcludeerd worden dat de invoering van het consultatierecht één van de oorzaken is die heeft bijgedragen aan de afkalving van de centrale rol van het verdachtenverhoor. Ervaringen met het consultatierecht in de praktijk In eerste instantie was de verwachting van de respondenten dat verdachten door de consultatiebijstand vaker hun mond zouden houden. Diezelfde verwachting werd ook in de literatuur gevonden, zie paragraaf 5.2. De ervaringen met het consultatierecht en de opvattingen over de mate waarin de Salduz-regeling daarop van invloed is, lopen uiteen. Er is één ontwikkeling die uit alle bronnen de dossiers, literatuur en interviews naar voren komt: in de afgelopen jaren is de verklaringsbereidheid van verdachten verminderd. Over de oorzaken daarvan zijn de meningen verdeeld. De politie geeft aan in specifieke gevallen, zoals de situatie met de zelfmelders, een rechtstreeks verband tussen het verklaringsgedrag van verdachten en de voorafgaande consultatiebijstand waar te nemen. Volgens het OM is het enige verschil sinds de Salduz-regeling dat zwijgen nu vanaf het eerste verhoor is en voorheen vanaf de inverzekeringstelling. Dit betekent dat de politie voor het consultatierecht strategisch kon omgaan met die eerste uren door ze ook daadwerkelijk te gebruiken. De advocaten geven aan dat het advies in het eerste gesprek veelal zwijgrecht zal zijn, om reden dat de raadsman nog geen beeld heeft van de zaak en het belastende bewijs tegen de verdachte. Met de invoering van het consultatierecht heeft volgens de advocatuur de rechtsbijstand meer effect op de positie van de verdachte in het strafproces. Hoewel de meningen over het consultatierecht uiteen lopen, zijn alle betrokkenen evenals de literaire bronnen het eens dat de vermindering van de verklaringsbereidheid bovenal sterk afhankelijk is van het soort zaak en de persoon van de verdachte. Wat betreft de omgang met het consultatierecht laten alle bronnen zien dat minder kan worden verwacht van het verdachtenverhoor. Gevolg daarvan is, zo blijkt uit de literatuur en de interviews, dat verdachten in een later stadium dan voorheen worden aangehouden, de heterdaad gevallen daargelaten, en dat de politie meer investeert in bijzondere opsporingsmethoden en forensisch onderzoek. Alvorens een besluit te kunnen nemen over de aanhouding van een verdachte, dient meer zekerheid te worden verkregen of de ernstige bezwaren voldoende zijn om een verdachte langer vast te houden. De verwachting van de politie en het OM is dat meer invloed zal uitgaan van het aanwezigheidsrecht op het verklaringsgedrag van verdachten ten opzichte van de Salduzregeling. Daarover geeft de politie aan dat niet zozeer de aanwezigheid van een advocaat consequenties heeft voor het verklaringsgedrag van verdachten, maar het feit dat er meer mensen in de verhoorkamer zijn. Niettemin is de opvatting van het OM dat specifiek diens aanwezigheid gevolgen heeft voor het verklaringsgedrag van verdachten, omdat de advocaat in de verhoorkamer niet de waarheidsvinding dient, maar het belang van zijn cliënt. Op basis van de ervaringen met het consultatierecht in de praktijk kan worden geconcludeerd dat (1) de verklaringsbereidheid van verdachten is verminderd, (2) dat deze toename mogelijk door de Salduz-regeling komt, (3) echter blijkt uit de interviews dat de meningen verdeeld zijn over de invloed van het consultatierecht op de verklaringsbereidheid van verdachten. Met grote mate van zekerheid kan vastgesteld worden dat (4) sinds het consultatierecht de eerste zes uur ophouden voor verhoor minder informatie oplevert dan voor voorheen. Beantwoording van de probleemstelling De probleemstelling van onderhavig onderzoek luidt: Wat is de invloed van het consultatierecht op het verklaringsgedrag van verdachten binnen TGO-onderzoeken in het district Twente? 38

39 Op basis van het voorgaande wordt de probleemstelling als volgt beantwoord: het consultatierecht heeft enige invloed op het verklaringsgedrag van verdachten binnen TGOonderzoeken in het district Twente. Zo is de verklaringsbereidheid van verdachten groter in de periode voor het consultatierecht dan in vergelijking met de periode erna. Eveneens is het beroep op het zwijgrecht gestegen: het percentage verdachten dat in de periode na Salduz gebruik maakte van het zwijgrecht is hoger ten opzichte van de periode ervoor. Hoewel op basis van onderhavig onderzoek geconcludeerd kan worden dat het verklaringsgedrag van verdachten is veranderd sinds de Salduz-regeling, kan een causaal verband niet worden vastgesteld. Dit om reden dat er meerdere oorzaken zijn die kunnen hebben bijgedragen aan het veranderende verklaringsgedrag van verdachten. Dit laatste is naar voren gekomen uit de literatuurstudie en de ervaringen die met het consultatierecht in de praktijk zijn opgedaan. Enkele voorbeelden van factoren die eveneens een rol kunnen spelen in het verklaringsgedrag van verdachten zijn: de sterkte of zwakte van de zaak, de persoon van de verdachte en het delict. Verder is de betekenis van de rol van het verdachtenverhoor binnen opsporingsonderzoeken in de afgelopen jaren afgenomen. Uit onderhavig onderzoek blijkt dat deze ontwikkeling al werd geconstateerd voor de invoering van het consultatierecht. Het belangrijkste effect van de Salduz-regeling is dat het zwijgen nu vanaf het eerste verhoor is en voorheen was dat vanaf de inverzekeringstelling. Voor de invoering van het consultatierecht kon de politie strategisch omgaan met de eerste zes uur ophouden voor verhoor door ze ook daadwerkelijk te gebruiken. Met het vroegtijdig positioneren van de raadsliederen is dit niet meer mogelijk. Om voornoemde redenen wordt de invoering van de Salduz-regeling beschouwd als één van de oorzaken die heeft bijgedragen aan de afkalving van de centrale rol van het verdachtenverhoor. 5.2 Discussie Tijdens het onderzoek is informatie verkregen en zijn zaken opgevallen die niet binnen de reikwijdte van de doelstelling en de probleemstelling van onderhavig onderzoek vielen. In deze discussieparagraaf wordt deze bijvangst aan de orde gesteld. De discussie is voornamelijk gebaseerd op de mening en bevindingen van onderzoekster. De wetenschappelijke waarde is derhalve beperkt. De advocaat die bijstand verleent voorafgaand aan het politieverhoor heeft twee taken: het bewaken van de procespositie van de verdachte en het bewaken van de waarheidsvinding door de politie. Dat deze belangen niet altijd samen kunnen gaan blijkt uit de interviews met de respondenten van de politie, het OM en de advocatuur. Dit kan als volgt worden uitgelegd. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt goed te behartigen en daar hoort bij zijn cliënt zorgvuldig adviseren. Indien de advocaat dat niet behoorlijk doet, is zijn handelen klachtwaardig. Echter, voor het eerste consultatiegesprek krijgen de verdachte en zijn raadsman meestal geen of onvolledige informatie over het bewijs dat voorhanden is. Vanuit de visie van de politie en het OM is dat heel goed te bevatten. Zij willen tactisch gezien immers niet direct alle troeven uitspelen. De advocaat heeft echter maar één belang en dat is zijn cliënt. Hij zal zijn cliënt adviseren om te zwijgen omdat hij geen beter advies kan geven gelet op de informatie die hij op dat moment heeft. Terwijl het goed mogelijk is dat de advocaat achteraf tot de conclusie komt dat zijn cliënt beter gediend zou zijn met het advies om wel te verklaren. Een andere punt is de vraag wat vandaag de dag het belang is van een verklaring van een verdachte in het gehele strafproces. In het verleden, zonder de verscheidenheid aan technische middelen voor het verkrijgen van informatie, was de verklaring van de verdachte doorgaans een cruciaal bewijsmiddel. De vermindering van de verklaringsbereidheid van verdachten heeft ertoe geleid dat de betekenis van de rol van het verdachtenverhoor is afgenomen en de verwachting is dat deze verder zal afnemen met de invoering van het 39

40 aanwezigheidsrecht. Maar is dat zo erg gezien de huidige opsporingsmiddelen en technische mogelijkheden? Vervolgonderzoek naar de verschillende opsporingsmiddelen en de waarde daarvan in de rechtszaal zou dit kunnen uitwijzen. Tot slot een kwestie over verdachten die uit eigen beweging naar het bureau komen om zich te melden, de zelfmelders. In het district Twente worden tot dusver dergelijke verdachten onmiddellijk aangehouden. Maar is dat altijd nodig? Een verdachte mag immers evengoed verhoord worden zonder dat hij is aangehouden. Voor een niet-aangehouden verdachte geldt de Salduz-regeling niet, wat betekent dat evenals in de periode voor het consultatierecht de politie strategisch kan omgaan met de eerste zes uur ophouden voor verhoor door ze ook daadwerkelijk te gebruiken. 5.3 Aanbevelingen Op basis van bovengenoemde conclusies en discussie worden in deze pragraaf aanbevelingen gedaan aan de teamleden van de UGO van het district Twente. Rol verdachtenverhoor Gezien het feit dat de verklaringsbereidheid van verdachten in de afgelopen jaren is verminderd en het beroep op het zwijgrecht is toegenomen, zal een omslag in het denken over de plaats van de verklaring binnen TGO-onderzoeken noodzakelijk zijn. Uit onderhavig onderzoek blijkt de werkwijze met betrekking tot het verdachtenverhoor niet anders te zijn dan voorheen, terwijl de betrokkenen in de praktijk merken dat de betekenis van de rol van het verdachtenverhoor afneemt. Advies is om het zwijgen van de verdachte niet als een uitdaging te zien en nog meer te gaan verhoren, maar na te denken over hoe de tijd anders kan worden besteed. De teamleiding dient af te wegen hoeveel tijd en energie in het verdachtenverhoor moet worden gestoken. Houd daarbij rekening met de persoon van de verdachte is de verdachte een first offender of een doorgewinterde crimineel? en het soort delict. Van belang is om te weten dat het verklaringsgedrag van de verdachten tijdens de verhoren niet heel vaak, en sterk wisselt. Indien een verdachte geen antwoord wil geven op de vragen, dient het team een beoordeling te maken in welke mate en op welke wijze verder te gaan met de verhoren. Daargelaten dat helemaal stoppen met verhoren niet de bedoeling kan zijn, immers zal de verdachte gaandeweg het onderzoek geconfronteerd moeten worden met de bevindingen van het opsporingsonderzoek. Kortom, langer doorrechercheren voordat een verdachte wordt aangehouden en minder gefocust zijn op het verkrijgen van een verklaring, ook al is het heel begrijpelijk dat een (liefst bekennende) verklaring voor elk team de finishing touch van al het werk is. Zelfmelders Zoals in paragraaf 5.2 uitgelegd worden in het district Twente tot nog toe zelfmelders direct aangehouden. Allereerst het advies aan het team om bewust te worden dat het veelal een pavlov-reactie van de politie is om verdachten meteen aan te houden, vooral in opsporingsonderzoeken met betrekking tot levensdelicten. Door die bewustwording kan worden geanticipeerd op de situatie waarin een verdachte op het bureau komt om zichzelf te melden. Het team kan dan vooraf in samenspraak met de zaaksofficier een belangenafweging maken tussen enerzijds de waarheidsvinding en anderzijds de rechtsbescherming van de verdachte. Het grote voordeel van het niet aanhouden is dat het consultatierecht niet van toepassing is, in de Salduz-jurisprudentie is immers bepaald dat dit in beginsel alleen geldt voor aangehouden verdachten. In bijzondere gevallen kan dit ook van toepassing zijn voor niet aangehouden verdachten, waarbij met name gewicht toekomt aan de beperking van de (bewegings-)vrijheid en de kwetsbaarheid van een verdachte. Voor het team is daarom van belang, indien de keuze wordt gemaakt om de verdachte niet aan te houden en wel te verhoren, een aantal punten in acht te nemen. Zo dient de zelfmelder op 40

41 de hoogte te worden gebracht dat hij verdachte is en de grondslag van de verdenking, het strafbare feit, moet hem worden uitgelegd. Daarnaast moet de verdachte duidelijk worden gemaakt dat hij niet is aangehouden en dus vrij is om de verhoorkamer te verlaten. En, zoals in elk verdachtenverhoor, dient natuurlijk de cautie te worden medegedeeld. Verdediging sneller informeren Het feit dat in een eerder stadium voordat een verklaring is afgelegd met de verdachte kan worden overlegd is volgens de advocaten een groot voordeel van het consultatierecht. De advocaat beschikt echter op het moment dat de consultatie wordt verleend over geen of onvolledige informatie. Dit maakt dat de procespositie van de verdachte moeilijk kan worden bepaald en vaak het advies volgt om te zwijgen. Een oplossing zou kunnen zijn dat de verdachte en de raadsman zo snel mogelijk worden geïnformeerd over het vastgestelde bewijs ten aanzien van de verdachte. In veel gevallen hoeft dit geen problemen op te leveren. Met dien verstande dat daderinformatie hier niet in mee moet worden genomen. Het is niet in het belang van de verdachte om daderinformatie aan hem of anderen bekend te maken, dat vergroot immers de kans op valse bekentenissen. De teamleiding dient in overleg met de zaaksofficier te beoordelen in welke gevallen meer informatie met de verdediging kan worden gedeeld en zo ja, welke informatie dan. 41

42 Literatuurlijst Baarda, D.B., De Goede, M.P.M., & Teunissen, J. (2005). Basisboek Kwalitatief onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen/ Houten: Wolters-Noordhoff. Blaauw, J.A. (1998). Dubieuze verhoren, fatale gevolgen. Justitiële verkenningen, 24(4), Blom, T. (2011). Vormen verzuimd tijdens het politieverhoor (doctoraal dissertatie, Universiteit van Amsterdam). Amsterdam: Vossiuspers UvA. Bosch, A.G. (2005). De ontwikkeling van het strafrecht in Nederland van 1795 tot heden. Nijmegen: Ars Aequi Libri. Breton, J.F.C.E. (2008). Make them talk the right way. Een landelijk onderzoek naar: professioneel verhoor in de praktijk. Amsterdam: politieacademie. Cleiren, C.P.M., & Nijboer, J.F. (Red.). (2009). Strafvordering, Tekst & Commentaar. Deventer: Kluwer. College van procureurs-generaal. (2010). Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor. Stcrt. 16 maart 2010, nr (2010A007). Corstens, G.J.M. (2008). Het Nederlands strafprocesrecht. Deventer: Kluwer. De Boer, F. (2006). Mixed Methods: een nieuwe methodologische benadering? KWALON (11), 2. De Jong, D.H., & Knigge, G. (2005). Teksten strafvordering. Ten behoeve van het strafrechtsonderwijs aan de Rijksuniversiteit Groningen. Deventer: Kluwer. Den Breejen, M. (2010). Salduz in de praktijk. Blauw Handhaving, 6(22), Enschedé, C.J. (2002). Beginselen van Strafrecht. Deventer: Kluwer. Fijnaut, C.J.C.F. (2001). De normering van het justitiële optreden van buitenlandse politieambtenaren op Nederlands grondgebied. In Groenhuijsen, M.S., & Knigge, G. (Red.). Afronding en verantwoording. Eindrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001 (pp ), Deventer: Kluwer. Fijnaut, C.J.C.F. (2001). De toelating van de raadsman tot het politiële verdachtenverhoor. Een status questionis op de drempel van de eenentwintigste eeuw. In Groenhuijsen, M.S., & Knigge, G. (Red.). Het vooronderzoek in strafzaken. Tweede interimrapport onderzoeksproject Strafvordering (pp ), Deventer: Gouda Quint. Franken, A.A. (2006). Strafrechtelijk bewijs: enkele hoofdlijnen in de recente jurisprudentie. Strafblad, 1, Huijing, S.H. (2012). Onderzoek naar de effecten van het consultatierecht op de opsporingspraktijk. Afstudeerscriptie in het kader van de Master Recherchekunde aan de Politieacademie. Openbaar Ministerie, Politie, & NFI. (2005). Versterking opsporing en vervolging: naar aanleiding van het evaluatierapport van de Schiedammer Parkmoord. Raad van Korpschefs Politie. (2006). Raamwerk TGO Spronken, T.N.B.M. (2001). Verdediging. Een onderzoek naar de normering van het optreden van advocaten in strafzaken (doctoraal dissertatie, Universiteit Maastricht). Deventer: Gouda Quint. Spronken, T.N.B.M. (2009). Ja, de zon komt op voor de raadsman bij het politieverhoor. Nederlands Juristenblad, 2, Stevens, L. (2005). Het nemo tenetur-beginsel in strafzaken. Van zwijgrecht naar containerbegrip. Nijmegen: Wolf Legal Publishers. Stevens, L., Verhoeven, W.J., Blom, T., Van den Bunt, H.G., Korenhof, A.N.J., Verbaan, J.H.J.,... Verloop, P.C. (2010). Raadsman bij politieverhoor. Invloed van voorafgaande consultatie en aanwezigheid van raadslieden op de organisatie en wijze van verhoren en de proceshouding van verdachten. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. 42

43 Stevens, L., Verhoeven, W.J., Van den Bunt, H.G., Captein, W.J.M., & Westmeijer, E.R. (2013). Rechtsbijstand bij politieverhoor: evaluatie van de aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor in Amsterdam-Amstelland, Groningen, Haaglanden, Limburg-Zuid, Midden- en West-Brabant en Utrecht. Den Haag: Boom Lemma. Stol, W.Ph., In T Velt, C.J.E., & Treeck, R.J. van (2000). Praktijkboek politieonderzoek. Handleiding voor het opzetten van verbetergericht onderzoek bij politie. Den Haag: Elsevier. Van Amelsvoort, A., Rispens, I., & Grolman, H. (2007). Handleiding verhoor. Den Haag: Stapel & De Koning. Van Zwieten, L.J.A. (2001). Bijzondere verhoortechnieken en art. 29 Sv. Deventer: Gouda Quint. Vanderhallen, M., & Vervaeke, G. (2004). Het verhoor: in het beste geval een verhaal gebaseerd op herinnering. In Van Daele, D. & Van Welzenis, I. (Red.). Actuele thema s uit het strafrecht en de criminologie. Leuven: Universitaire Pers Leuven, p Elektronische bronnen Conceptwetsvoorstel rechtsbijstand en politieverhoor. (15 april 2011). Rijksoverheid. Geraadpleegd op 23 december 2013, ontleend aan documenten-en-publicaties/regelingen/2011/04/18/wetsvoorst-rechtsbijstand-enpolitieverhoor.html Criminelen houden hun mond stijf dicht. (5 januari 2012). Gelderlander. Geraadpleegd op 18 januari 2013, ontleend aan Evaluatie Salduz wet. Eindrapport. (2013). Dienst voor het Strafrechtelijk beleid. Geraadpleegd op 2 december 2013, ontleend aan Van Dale. Het Groot woordenboek van de Nederlandse taal. (z.d.). Gedrag. Geraadpleegd op 14 februari 2013, ontleend aan lang=nn Van Dale. Het Groot woordenboek van de Nederlandse taal. (z.d.). Verklaring. Geraadpleegd op 14 februari 2013, ontleend aan verklaring&lang=nn Verdachten zwijgen: minder zaken. (16 april 2012). Dagblad Van Het Noorden. Geraadpleegd op 18 januari 2013, ontleend aan article ece/verdachten-zwijgen%3a-minder-zaken Kamerstukken Kamerstukken II 2006/07, , nr. 30 Jurisprudentie EHRM 8 februari 1996, NJ 1996, 725 (Murray tegen het Verenigd Koninkrijk) EHRM 27 november 2008, NJ 2009, 214 (Salduz tegen Turkije) HR 2 oktober 1979, NJ 1980, 243 HR 22 november 1983, NJ 1984, 805 HR 30 juni 2009, NJ 2009, 349 HR 30 juni 2009, NJ 2009, 350 HR 30 juni 2009, NJ 2009,

44 Bijlage 1 Codeschema dossierstudie 1. Zaakspecifieke informatie Registratienummer BVO:... Naam TGO-onderzoek:... Datum start TGO-onderzoek: Soort delict:... Aantal verhoorde verdachten: Verdachte specifieke informatie Naam:... Geboortedatum: Datum aanhouding: Tijdstip aanhouding:... Datum inverzekeringstelling: Tijdstip inverzekeringstelling:... Datum bewaring: Datum gevangenhouding: nee ja anders Was de verdachte op heterdaad aangehouden?,... Had de verdachte zichzelf aangegeven?,... Is de verdachte gedagvaard?,... > Indien ja, vrijspraak/ veroordeling uitspraak rechtbank: ovar 1 > Indien veroordeling, straf en / of maatregel: nee ja anders Is Hoger beroep ingesteld?,... > Indien ja, uitspraak Hof: geheel/ gedeeltelijk geheel/ gedeeltelijk bevestigd vernietigd > Indien geheel of vrijspraak/ veroordeling of gedeeltelijk vernietigd: ovar¹ > Indien veroordeling, straf en / of maatregel: Verhoorspecifieke informatie Nummer verhoor:... Datum verhoor: Tijdstip start verhoor:... Tijdstip einde verhoor:... nee ja Verhoor onderbroken? duur:... nee ja onbekend Heeft de verdachte voor het verhoor contact,... gehad met de raadsman? Was het een voorkeursadvocaat?,... Hoeveel andere verdachten waren reeds in deze zaak gehoord?... Naam verhoorder 1:... Naam verhoorder 2:... nee ja n.v.t. Hebben de verhoorders de verdachte op zijn zwijgrecht gewezen (cautie)? Hebben de verhoorders de verdachte op zijn verschoningsrecht gewezen? ¹ Ovar staat voor Ontslag van alle rechtsvervolging. Dit is een beslissing van de strafrechter, waarbij hij het door de officier van justitie ten laste gelegde feit wel bewezen acht maar van oordeel is dat het feit of de verdachte niet strafbaar is. 44

45 4. Informatie verklaringsgedrag verdachte V1 Persoons- en of zaaksgericht verhoor? nee ja n.v.t. A Werden er persoonsgerichte/ algemene vragen gesteld? B Werden er zaaksgerelateerde vragen gesteld? V2 Beroep op het zwijgrecht? A Heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen? B Verwees de verdachte daarbij naar advies raadsman? V3 Wat was de mate van verklaringsbereidheid? A Niet verklaren B Over persoonlijke/ algemene zaken C Gedeeltelijk verklaren over de zaak D Volledig verklaren over de zaak 45

46 Bijlage 2 Uitnodigingsbrief voor de interviews Geachte heer, mevrouw, Voor de Politie Twente doe ik onderzoek naar de effecten van het consultatierecht op de opsporingspraktijk. Hieronder leg ik kort uit wie ik ben, wat het onderzoek behelst en waarom ik u hier graag over zou spreken. Sinds augustus 2009 ben ik werkzaam binnen de Politie Twente als aspirant voor de opleiding Recherchekundige. Ter afronding van deze studie ben ik bezig met een afstudeeropdracht. Hiervoor doe ik onderzoek naar de invloed van het consultatierecht op het verklaringsgedrag van verdachten binnen TGO-onderzoeken in Twente. Aanvullend op literatuurstudie, vind ik het van belang om te onderzoeken wat daarin de ervaringen zijn van de Politie, het OM en de advocatuur. Een vaak gehoorde uitspraak op de werkvloer is dat verdachten minder verklaren sinds de invoering van de Salduz-regeling, maar een concreet en duidelijk beeld ontbreekt. Daarom wordt nu onderzocht wat de overeenkomsten en verschillen zijn in het verklaringsgedrag van verdachten in Twentse TGO-onderzoeken tussen verhoren voor- en na de invoering van het consultatierecht. Tevens wordt bekeken wat de ervaringen zijn van betrokkenen bij de TGO onderzoeken in Twente met de Salduz-regeling. Met de verkregen praktische inzichten kunnen naar verwachting aanbevelingen worden gedaan voor de inrichting en uitvoering van toekomstige Twentse TGO-onderzoeken. Ik ben geïnteresseerd of, en zo ja, hoe uw dagelijkse werkzaamheden zijn veranderd door Salduz, wat dit betekent voor opsporingsonderzoeken en wat uw mening hierover is. Hierbij wil ik u er graag op wijzen dat uw gegevens en het gesprek dat u met mij voert vertrouwelijk en zorgvuldig worden behandeld. Tevens wil ik benadrukken dat het onderzoek niet op u als persoon is gericht, maar om inzicht te verkrijgen in de effecten van het consultatierecht binnen Twentse TGO-onderzoeken. Wanneer u instemt met het interview maak ik graag een afspraak met u. Dit interview zal ongeveer een uur duren en vindt plaats op een door u gekozen dag, tijdstip en locatie. Hiervoor kunt u telefonisch of per mail contact met mij opnemen. Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Met vriendelijke groet, Judith Kraaijenzank Recherchekundige i.o. Politie Oost-Nederland Twente Bureau Kwaliteit Advies en Ondersteuning Hermandad 2, 7511 JN Enschede Postbus 14, 7500 AA Enschede M

47 Bijlage 3 Lijst afgenomen interviews Respondentgroep Politie Respondent 1: teamleider TGO. Werkzaam als tactisch leidinggevende bij de Eenheid Oost-Nederland, district Twente. Datum interview: 8 augustus 2013 Respondent 2: tactisch coördinator TGO. Werkzaam als operationeel leidinggevende bij de Eenheid Oost-Nederland, district Twente. Datum interview: 14 november 2013 Respondent 3: professioneel verhoorder TGO. Werkzaam als tactisch rechercheur bij de Eenheid Oost-Nederland, district Twente. Datum interview: 15 augustus 2013 Respondentgroep OM Respondent 1: zaaksofficier TGO. Werkzaam als (ZwaCri-)officier van justitie bij het Arrondissementsparket Oost- Nederland. Datum interview: 13 november 2013 Respondent 2: zaaksofficier TGO. Werkzaam als (ZwaCri-)officier van justitie bij het Arrondissementsparket Oost- Nederland. Datum interview: 19 november 2013 Respondent 3: parketsecretaris TGO. Werkzaam als parketsecretaris bij het Arrondissementsparket Oost-Nederland. Datum interview: 19 november 2013 Respondentgroep advocatuur (A) Respondent 1: raadsman TGO. Werkzaam als strafrechtadvocaat in het Arrondissement Oost-Nederland. Datum interview: 29 oktober 2013 Respondent 2: raadsman TGO. Werkzaam als strafrechtadvocaat in het het Arrondissement Oost-Nederland. Datum interview: 27 november

48 Bijlage 4 Topiclijsten voor de interviews Topiclijst advocaat Doel en duur van de interviews Doel: het doel van de interviews is om de derde onderzoeksvraag te beantwoorden. Hiertoe zijn een aantal topics geformuleerd, uiteraard met ruimte om af te wijken mocht dat noodzakelijk zijn. Duur: na het behandelen van alle topics zoals hieronder weergegeven zal het interview ongeveer een uur duren. Wanneer in deze tijd niet alle onderzoeksvragen aan bod zijn geweest, zal een vervolgafspraak gemaakt worden voor een tweede interview. Inleiding Uitleg van het onderzoek en kennismaking. Uitleg beperkingen van het onderzoek. Persoonlijk 1. Wat is uw naam? 2. Wat is uw functie? 3. Hoe lang bent u werkzaam als officier van justitie/ parketsecretaris? Ervaringen consultatierecht 4. Bent u bekend met de aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor? 5. Wat betekent de aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor voor u? 6. Wat zijn uw ervaringen met het consultatierecht? 7. In hoeverre zijn uw dagelijkse werkzaamheden veranderd sinds de invoering van het consultatierecht? 8. Is het advies naar de verdachte veranderd door de invoering van het recht op consultatie, en zo ja in hoe dan? Communicatie met de politie 9. Hoe ervaart u de communicatie met de politie voorafgaand aan het gesprek met de verdachte? 10. Wat vindt u van de dossierstukken (als zijnde informatiepositie) die u voor het consult ter inzage krijgt? Verklaringsgedrag verdachten voor- en na Salduz 11. In hoeverre ervaart u verschil in de verklaringsbereidheid van verdachten tussen verhoren voor- en na de invoering van het consultatierecht? 12. In hoeverre ervaart u verschil in het beroep op het zwijgrecht van verdachten tussen verhoren voor- en na de invoering van het consultatierecht? Rol verdachtenverhoor in TGO-onderzoeken 13. In hoeverre is volgens u de rol van het verdachtenverhoor binnen TGO-onderzoeken veranderd na de invoering van het consultatierecht? 14. Wat is volgens u hiervan de oorzaak? 15. Wat zijn hiervan de gevolgen? 16. Op welke wijze kan volgens u hier rekening mee worden gehouden met betrekking tot de inrichting en uitvoering van toekomstige TGO-onderzoeken? Overig 17. Wat is volgens u de meerwaarde van het consultatierecht zoals geregeld in de aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor? 18. Waar liggen volgens u de zwakke punten van de consultatiebijstand? 19. Wat kan er volgens u verbeterd worden aan de consultatiebijstand? 20. Wat vindt u belangrijker, 30 minuten vooroverleg of aanwezigheid tijdens het politieverhoor? 21. Zijn er nog andere zaken die u zou willen toevoegen aan dit interview? 48

49 Topiclijst politie en OM Doel en duur van de interviews Doel: het doel van de interviews is om de derde onderzoeksvraag te beantwoorden. Hiertoe zijn een aantal topics geformuleerd, uiteraard met ruimte om af te wijken mocht dat noodzakelijk zijn. Duur: na het behandelen van alle topics zoals hieronder weergegeven zal het interview ongeveer een uur duren. Wanneer in deze tijd niet alle onderzoeksvragen aan bod zijn geweest, zal een vervolgafspraak gemaakt worden voor een tweede interview. Inleiding Uitleg van het onderzoek en kennismaking. Uitleg beperkingen van het onderzoek. Persoonlijk 1. Wat is uw naam? 2. Wat is uw functie? 3. Hoe lang bent u werkzaam als officier van justitie/ parketsecretaris? Ervaringen consultatierecht 4. Bent u bekend met de aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor? 5. Wat betekent de aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor voor u? 6. Wat zijn uw ervaringen met het consultatierecht? 7. In hoeverre zijn uw dagelijkse werkzaamheden veranderd sinds de invoering van het consultatierecht? Verklaringsgedrag verdachten voor- en na Salduz 8. In hoeverre ervaart u verschil in de verklaringsbereidheid van verdachten tussen verhoren voor- en na de invoering van het consultatierecht? 9. In hoeverre ervaart u verschil in het beroep op het zwijgrecht van verdachten tussen verhoren voor- en na de invoering van het consultatierecht? Verklaringsgedrag verdachten voor- en na Salduz 10. In hoeverre ervaart u verschil in de verklaringsbereidheid van verdachten tussen verhoren voor- en na de invoering van het consultatierecht? 11. In hoeverre ervaart u verschil in het beroep op het zwijgrecht van verdachten tussen verhoren voor- en na de invoering van het consultatierecht? Rol verdachtenverhoor in TGO-onderzoeken 12. In hoeverre is volgens u de rol van het verdachtenverhoor binnen TGO-onderzoeken veranderd na de invoering van het consultatierecht? 13. Wat is volgens u hiervan de oorzaak? 14. Wat zijn hiervan de gevolgen? 15. Op welke wijze kan volgens u hier rekening mee worden gehouden met betrekking tot de inrichting en uitvoering van toekomstige TGO-onderzoeken? Overig 16. Wat is volgens u de meerwaarde van het consultatierecht zoals geregeld in de aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor? 17. Waar liggen volgens u de zwakke punten van de consultatiebijstand? 18. Wat kan er volgens u verbeterd worden aan de consultatiebijstand? 19. Zijn er nog andere zaken die u zou willen toevoegen aan dit interview? 49

50 Bijlage 5 Categorisering rechtsbijstand politieverhoor 36 Categorie A In categorie A heeft de verdachte recht op consultatiebijstand. Hij kan van dit recht geen afstand doen. Het betreft: zaken waarbij sprake is van een verdenking van een misdrijf dat voldoet aan de criteria voor de inzet van een TGO; zaken waarin aan de aanhouding van de verdachte een projectmatig opsporingsonderzoek naar georganiseerde criminaliteit vooraf is gegaan; zaken waarbij sprake is van een verdenking van een misdrijf waarbij voorlopige hechtenis toegelaten is en waarvan redelijkerwijs valt aan te nemen dat zij zullen voldoen aan het begrip gevoelige zaak ; zaken van verdachten in de leeftijd van twaalf tot en met vijftien jaar op de pleegdatum van het feit voor zover deze zaken betrekking hebben op een misdrijf waarbij voorlopige hechtenis toegelaten is; zaken van verdachten in de leeftijd van zestien en zeventien jaar op de pleegdatum van het feit en verdachten die naar het oordeel van de opsporingsambtenaar zijn aan te merken als een persoon met een kennelijk verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis, voor zover deze zaken betrekking hebben op misdrijven: - met een strafbedreiging van twaalf jaar of meer, óf - met een strafbedreiging van minder dan twaalf jaar, maar waarbij sprake is van een dode of evident zwaar lichamelijke letsel, óf - dat een zedenmisdrijf behelst met een strafbedreiging van acht jaar of meer of waarbij sprake is van seksueel misbruik in een afhankelijkheidsrelatie. Categorie B In categorie B is sprake van recht op consultatiebijstand, maar de verdachte kan afstand doen van dit recht. Er zijn geen kosten verbonden aan de consultatiebijstand voor de verdachten. Het betreft misdrijven waarbij voorlopige hechtenis toegelaten is en waarbij de verdachte niet valt onder categorie A. Categorie C Ook hier is sprake van recht op consultatiebijstand. Hier moet de verdachte zelf voor telefoneren. De kosten voor consultatiebijstand zijn hier voor eigen rekening. Het betreft misdrijven waarbij voorlopige hechtenis niet toegelaten is en overtredingen. Verdachten die ten tijde van het strafbaar feit waarvan zij worden verdacht, jonger dan twaalf jaar waren hebben geen recht op consultatiebijstand: jegens hen is immers geen strafvervolging mogelijk. 36 Bron: College van procureurs-generaal. (2010). Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor. Stcrt. 16 maart 2010, nr (2010A007). 50

51 Bijlage 6 Onderzoeksgegevens 51

52 52

53 53

54 54

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van, nr. ;

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van, nr. ; Besluit van, tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met een vergoeding voor de beurtelingse verlening van rechtsbijstand in het kader van politieverhoren Op de voordracht

Nadere informatie

6/03/2015. Marc Bockstaele (ere)hoofdcommissaris Federale Gerechtelijke Politie

6/03/2015. Marc Bockstaele (ere)hoofdcommissaris Federale Gerechtelijke Politie Marc Bockstaele (ere)hoofdcommissaris Federale Gerechtelijke Politie 1 In Nederland is er wel een definitie van verdachte. Artikel 27 lid 1 Sv.: - Als verdachte wordt vóór de vervolging is aangevangen,

Nadere informatie

Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit

Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit SAMENVATTING De Wet BOB: Titels IVa en V in de praktijk Besluitvorming over bijzondere opsporingsbevoegdheden in de aanpak van georganiseerde criminaliteit Mirjam Krommendijk Jan Terpstra Piet Hein van

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 500 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2011 Nr. 15 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds BELEID OM Raadsman bij verhoor per 1 maart 2016

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds BELEID OM Raadsman bij verhoor per 1 maart 2016 STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 8884 23 februari 2016 BELEID OM Raadsman bij verhoor per 1 maart 2016 Nieuw: recht op verhoorbijstand aan meerderjarige

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Het recht van de verdachte op toegang tot rechtsbijstand

Hoofdstuk 1: Het recht van de verdachte op toegang tot rechtsbijstand Leidraad politieverhoor Hoofdstuk 1: Het recht van de verdachte op toegang tot rechtsbijstand Artikel 1: Consultatierecht en recht op rechtsbijstand tijdens de (politie)verhoren 1. De verdachte wordt de

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 31 753 Rechtsbijstand Nr. 119 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag,

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 13508 13 maart 2017 Voorpublicatie tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met onder

Nadere informatie

De Salduzwet: welke rechten hebt u bij een verhoor?

De Salduzwet: welke rechten hebt u bij een verhoor? De Salduzwet: welke rechten hebt u bij een verhoor? Is er in uw bedrijf al eens een ernstig arbeidsongeval gebeurd? Dan bent u als werkgever, als lid van de hiërarchische lijn, als preventieadviseur, als

Nadere informatie

2. De raadsman informeert zijn cliënt adequaat over het verloop van het strafproces en over diens rechten en bevoegdheden.

2. De raadsman informeert zijn cliënt adequaat over het verloop van het strafproces en over diens rechten en bevoegdheden. RAADSMAN BIJ POLITIEVERHOOR: PROTOCOL Inleiding Dit protocol beoogt aan te geven door welke uitgangspunten de raadsman zich laat leiden bij de wijze waarop hij (of zij) zijn rol tijdens een (politie)verhoor

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Samenvatting Probleemstelling

Samenvatting Probleemstelling Samenvatting Probleemstelling Decennia lang wordt er al gediscussieerd over de toelating van de raadsman bij het politiële verdachtenverhoor. In juli 2008 is een tweejarig experiment van start gegaan waarbij

Nadere informatie

Samenvatting strafzaken die in 2008 zijn aangemeld bij/afgedaan door de Toegangscommissie

Samenvatting strafzaken die in 2008 zijn aangemeld bij/afgedaan door de Toegangscommissie Samenvatting strafzaken die in 2008 zijn aangemeld bij/afgedaan door de Toegangscommissie Van onderstaande zaken zijn nummer 0038 t/m 0052 in 2008 onder de aandacht gebracht. Zaak 0031 is zowel in 2006,

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 4003 16 maart 2010 Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor Categorie: Pre-opsporing, opsporing Rechtskarakter: Aanwijzing

Nadere informatie

Afstudeerscriptie. Oosterhout, mei 2013. Studentnummer: 2029566 Afstudeerperiode: Februari 2013 - Mei 2013

Afstudeerscriptie. Oosterhout, mei 2013. Studentnummer: 2029566 Afstudeerperiode: Februari 2013 - Mei 2013 Afstudeerscriptie R echtsbijstand bij het politiële verdachtenverhoor Onderzoek naar aanbevelingen om de huidige praktijksituatie van het verdachtenverhoor binnen de afdeling TGO in overeenstemming te

Nadere informatie

1. voorafgaand aan het verhoor een advocaat kan raadplegen, 2. de verdachte tijdens het verhoor bijstand van zijn advocaat geniet,

1. voorafgaand aan het verhoor een advocaat kan raadplegen, 2. de verdachte tijdens het verhoor bijstand van zijn advocaat geniet, You have the right to remain silent. Should you waive that right, anything you say can be held against you in a court of law. You have the right to speak to an attorney. If you cannot afford an attorney,

Nadere informatie

Studentnummer 500601556 soeraya.lazrak@hva.nl Tactisch rechercheur Afdeling TGO Team 4 soeraya.lazrak@amsterdam.politie.nl

Studentnummer 500601556 soeraya.lazrak@hva.nl Tactisch rechercheur Afdeling TGO Team 4 soeraya.lazrak@amsterdam.politie.nl Auteur S. Lazrak Studentnummer 500601556 E-mail soeraya.lazrak@hva.nl Functie Tactisch rechercheur Afdeling TGO Team 4 E-mail soeraya.lazrak@amsterdam.politie.nl Onderwijsorganisatie Hogeschool van Amsterdam

Nadere informatie

VOOR RECHTSPRAAK NEDERLANDSE VERENIGING. De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus EH DEN HAAG.

VOOR RECHTSPRAAK NEDERLANDSE VERENIGING. De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus EH DEN HAAG. NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPRAAK De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Datum 28 maart 2014 Uw kenmerk 476490 Contactpersoon J.M.A. Timmer Onderwerp

Nadere informatie

Conceptwetsvoorstel Rechtsbijstand en Politieverhoor. Een noodzakelijk wetsvoorstel kritisch getoetst. Emilie Schoots

Conceptwetsvoorstel Rechtsbijstand en Politieverhoor. Een noodzakelijk wetsvoorstel kritisch getoetst. Emilie Schoots Conceptwetsvoorstel Rechtsbijstand en Politieverhoor Een noodzakelijk wetsvoorstel kritisch getoetst Emilie Schoots 29 april 2012 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding 6 1.1. Introductie 6 1.2. Juridisch

Nadere informatie

WvSr De kandidaat kan aan de hand van een gegeven situatie vaststellen of het om een wet in materiële of formele zin gaat.

WvSr De kandidaat kan aan de hand van een gegeven situatie vaststellen of het om een wet in materiële of formele zin gaat. Kennisonderdeel Wettelijke Kaders Milieu Generiek oetsvorm Gesloten vragen Hulpmiddelen Geen Duur 70 minuten (1 uur en 10 minuten) Cesuur 67% Onderwerp Artikel/begrip oetsterm 1.1 Strafrecht algemeen WvSr

Nadere informatie

Datum 12 november 2018 Onderwerp Anwoorden Kamervragen over de politieverhoren en een mogelijke gerechtelijke dwaling in de Arnhemse Villamoord

Datum 12 november 2018 Onderwerp Anwoorden Kamervragen over de politieverhoren en een mogelijke gerechtelijke dwaling in de Arnhemse Villamoord 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/jenv

Nadere informatie

Datum 25 april 2018 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over de positie van kwetsbare verdachten in het strafproces

Datum 25 april 2018 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over de positie van kwetsbare verdachten in het strafproces 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamerd der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/jenv

Nadere informatie

Samenvatting. Vraagstelling en methoden

Samenvatting. Vraagstelling en methoden Samenvatting Vraagstelling en methoden In een conceptwetsvoorstel dat het kabinet op 12 februari 2014 voor advies naar diverse instanties heeft gestuurd, is de bepaling opgenomen dat verdachten in de toekomst

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Fax (070) 333 40 33

Nadere informatie

Leidraad voor het nakijken van de toets

Leidraad voor het nakijken van de toets Leidraad voor het nakijken van de toets STRAFPROCESRECHT 14 OKTOBER 2011 (Uit het antwoord moet blijken dat de cursist de stof heeft begrepen en juist heeft toegepast; een enkel ja of nee is niet voldoende)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 658 Vragen van het lid

Nadere informatie

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPPjy^K

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPPjy^K NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPPjy^K De Minister van Veiligheid en Justitie mr. G.A. van der Steur Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Datum 18 juli 2016 Uw kenmerk 756867 Contactpersoon J.M.A. Timmer Onderwerp

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2016 475 Wet van 17 november 2016, houdende implementatie van richtlijn nr. 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2011 526 Besluit van 9 november 2011 tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met een vergoeding voor de beurtelingse

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2003 341 Besluit van 25 augustus 2003, houdende wijziging van het Besluit aanwijzing Halt-feiten Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/jenv

Nadere informatie

Lijst van gebruikte afkortingen

Lijst van gebruikte afkortingen Inhoudsopgave Lijst van gebruikte afkortingen VII 1 Inleiding 1 1.1 Afbakening onderzoek 1 1.2 Onderzoeksmethode 3 1.3 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie 3 1.4 Leeswijzer 4 2 (Neuro)geheugendetectietests

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

! " # $ % $ # & ' " % $ # " # # ( ) * + " '" ',-./-0/1 2 # ", 3 " &4 + '' 2 ",! " 4& ($! " 5-6) '.66/

!  # $ % $ # & '  % $ #  # # ( ) * +  ' ',-./-0/1 2 # , 3  &4 + '' 2 ,!  4& ($!  5-6) '.66/ "$%$ &'"%$"( )*+" '"',-./-0/1 2",3"&4+'' 2","4&($ "5-6)'.66/ " $%&''() $*+,- 3" *. / - * + / 0 1-2. 3 -, 0 2 4'&''( iii iv ( 52 52 %,1-) %),1-,1-1 1 6. 7 7*7 7 089 08 9 v vi $'" 3" ( + -" -.$" / &47 (

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 33 542 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie

Nadere informatie

TOEZICHT OPSPORING. Jan Willem van Veenendaal MEC.

TOEZICHT OPSPORING. Jan Willem van Veenendaal MEC. TOEZICHT EN/OF OPSPORING Jan Willem van Veenendaal MEC. Rechtshandhavingsystemen Onderwerpen: Iets over Bestuursrechtelijke bevoegdheden De sfeerovergang Iets over Strafrechtelijke bevoegdheden Toezicht

Nadere informatie

AANGIFTE ONDER NUMMER

AANGIFTE ONDER NUMMER AANGIFTE ONDER NUMMER Implementatie, toepassing en eerste resultaten van de nieuwe regeling Aangifte onder nummer Samenvatting Monique Bruinsma Tom van Ham Manon Hardeman Henk Ferwerda Samenvatting Wanneer

Nadere informatie

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen:

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen: Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te 14.30 uur Kenmerk: 160102 PLEITNOTA Inzake: Deken orde van Advocaten Den Haag - mr. M.J.F. Stelling Raadsman: W.H. Jebbink Geen ontzegging tot onafhankelijke

Nadere informatie

Onderzoek door het Openbaar Ministerie Informatiefolder voor de medewerker

Onderzoek door het Openbaar Ministerie Informatiefolder voor de medewerker Informatie folder Onderzoek door het Openbaar Ministerie Informatiefolder voor de medewerker Pagina 2 van 16 Onderzoek door het Openbaar Ministerie Informatiefolder voor de medewerker Landelijke versie,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 29 628 Politie 28 684 Naar een veiliger samenleving Nr. 725 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer

Nadere informatie

Salduz en verhoorbijstand

Salduz en verhoorbijstand Salduz en verhoorbijstand Reacties kunt u geven via het feedbackformulier. Idee en realisatie: Leendert van der Welle Hoofdagent Politie Zeeland-West-Brabant in samenwerking met de Nationale Politie en

Nadere informatie

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297 Rapport Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297 2 Klacht Verzoeker is op 8 november 2006 door de politie aangehouden wegens stalking van zijn ex-echtgenote. In dit verband klaagt verzoeker erover

Nadere informatie

Nederlandse antiterrorismeregelgeving getoetst aan fundamentele rechten. Een analyse met meer bijzonder aandacht voor het EVRM

Nederlandse antiterrorismeregelgeving getoetst aan fundamentele rechten. Een analyse met meer bijzonder aandacht voor het EVRM Nederlandse antiterrorismeregelgeving getoetst aan fundamentele rechten Een analyse met meer bijzonder aandacht voor het EVRM P.H.P.H.M.C. van Kempen & J. Van de Voort Samenvatting Radboud Universiteit

Nadere informatie

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190 Rapport Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190 2 Klacht Verzoekers klagen erover dat het regionale politiekorps Utrecht hun verzoek om vergoeding van de schade als gevolg van een politieonderzoek in

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2017 331 Besluit van 25 augustus 2017 tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met onder meer de uitbreiding van

Nadere informatie

2. Werkwijze van politie en openbaar ministerie na 1 april 2010

2. Werkwijze van politie en openbaar ministerie na 1 april 2010 Concept 22 maart 2011 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot aanvulling van de regeling van het politieverhoor van de verdachte en diens aanhouding en voorgeleiding aan de officier van justitie,

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken parketnummer : 20.001938.96 uitspraakdatum : 29 april 1997 verstek dip GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R. 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Fryslân. Datum: 17 september Rapportnummer: 2012/151

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Fryslân. Datum: 17 september Rapportnummer: 2012/151 Rapport Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Fryslân Datum: 17 september 2012 Rapportnummer: 2012/151 2 Feiten Wat is er gebeurd? De aanhouding Op donderdag 6 augustus 2009 werd verzoeker

Nadere informatie

RAADSMAN BIJ POLITIEVERHOOR

RAADSMAN BIJ POLITIEVERHOOR RAADSMAN BIJ POLITIEVERHOOR Invloed van voorafgaande consultatie en aanwezigheid van raadslieden op de organisatie en wijze van verhoren en de proceshouding van verdachten L. Stevens W.J. Verhoeven m.m.v.

Nadere informatie

Aanhouding en inverzekeringstelling

Aanhouding en inverzekeringstelling Aanhouding en inverzekeringstelling 1 U bent aangehouden en meegenomen naar het politiebureau. Wat zijn uw rechten? U wordt verdacht van een strafbaar feit. De Rechercheur Opsporing van de Inspectie SZW

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 25 907 Voorkoming en bestrijding van geweld op straat Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Strafrechtelijke context huwelijksdwang en achterlating

Strafrechtelijke context huwelijksdwang en achterlating Strafrechtelijke context huwelijksdwang en achterlating Bij de aanpak van huwelijksdwang en gedwongen achterlating dient het belang van het slachtoffer centraal te staan. De in Nederland geldende wet-

Nadere informatie

Samenvatting Dutch summary

Samenvatting Dutch summary Samenvatting Dutch summary SAMENVATTING INTRODUCTIE De afgelopen jaren zijn er in Nederland verschillende moordzaken geweest die vanaf de aanvang van het opsporingsonderzoek verkeerd werden geïnterpreteerd

Nadere informatie

Raadsman bij het politieverhoor vraagt om maatwerk

Raadsman bij het politieverhoor vraagt om maatwerk 2189 Wetenschap Raadsman bij het politieverhoor vraagt om maatwerk Lonneke Stevens en Willem-Jan Verhoeven 1 HET ONDERZOEK RAADSMAN BIJ POLITIEVERHOOR LAAT ZIEN DAT AAN HET VERHOOR VOORAFGAAND ADVIES VAN

Nadere informatie

Toetsmatrijs Wettelijke Kaders Onderwijs Generiek 1 januari 2018

Toetsmatrijs Wettelijke Kaders Onderwijs Generiek 1 januari 2018 Domein: III: Onderwijs Toetsvorm: 50 gesloten vragen Kennisonderdeel: Wettelijke Kaders Onderwijs Generiek Toetsduur: 60 minuten Cesuur: 55% met correctie voor de gokkans Onderwerp Begrip/Artikel Toetsterm

Nadere informatie

Access to a lawyer. Welke invulling moet gegeven worden aan dit recht. R.J. van Vliet

Access to a lawyer. Welke invulling moet gegeven worden aan dit recht. R.J. van Vliet Access to a lawyer. Welke invulling moet gegeven worden aan dit recht. R.J. van Vliet 5731623 Afstudeerscriptie master Publiekrecht met als afstudeerrichting Strafrecht Aan de Universiteit van Amsterdam

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 34 451 Panama Papers Nr. 1 BRIEF VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 april

Nadere informatie

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam Datum: 30 december 2013 Rapportnummer: 2013/213 2 Feiten Verzoeker is

Nadere informatie

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180 Rapport Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Haaglanden geen nader onderzoek heeft ingesteld naar aanleiding van zijn aangiften van

Nadere informatie

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over de Raad voor Rechtsbijstand.

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over de Raad voor Rechtsbijstand. Rapport Een onderzoek naar een klacht over de Raad voor Rechtsbijstand. Oordeel Op basis van het onderzoek vindt de klacht over de Raad voor Rechtsbijstand gegrond. Datum: 12 december 2016 Rapport: 2016/114

Nadere informatie

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361 Rapport Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie te Dordrecht zijn verzoek om een voorwaardelijk sepot om te zetten in een onvoorwaardelijk

Nadere informatie

Artikel 1. Artikel 2. Artikel 3

Artikel 1. Artikel 2. Artikel 3 Besluit van houdende implementatie van richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures

Nadere informatie

Als er sprake is van een incident op heterdaad (tijdens of kort na plegen) en het gaat om een mishandeling of een bedreiging met mishandeling:

Als er sprake is van een incident op heterdaad (tijdens of kort na plegen) en het gaat om een mishandeling of een bedreiging met mishandeling: 1-2-3 Aangiftewijzer Geweld, bedreiging en belediging tegen de gerechtsdeurwaarder Soms heeft de gerechtsdeurwaarder te maken met agressie en geweld. Helaas worden strafbare feiten niet altijd en automatisch

Nadere informatie

Bijstand door een advocaat vanaf het eerste verhoor

Bijstand door een advocaat vanaf het eerste verhoor Bijstand door een advocaat vanaf het eerste verhoor 1 Inleiding Introductie Vorming = toelichting van Salduz-wet en col 3 vuistregels in Salduz-praktijk: 1. Eerste reflex = overlopen mogelijkheden en consequenties

Nadere informatie

nota Ministerie van Veiligheid en Justitie Raad voor de Kinderbescherming Minister van Veiligheid en Justitie, Mr I.W.

nota Ministerie van Veiligheid en Justitie Raad voor de Kinderbescherming Minister van Veiligheid en Justitie, Mr I.W. Contactpersoon Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Nummei www.klnderbescherming.nl 3501 D Utrecht 1, S Landelijke Directie Ministerie van Justitie - (J Ministerie van Veiligheid en Justitie Raad voor de Kinderbescherming

Nadere informatie

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251 Rapport Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251 2 Klacht Verzoeker deed op 2 maart 2004 aangifte tegen zijn buurman, de heer Y, wegens vernieling van een aantal bomen, struiken en planten. Verzoeker

Nadere informatie

Datum 11 juni 2019 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht Boek over politieonderzoek Nicole van den Hurk moet worden aangepast

Datum 11 juni 2019 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht Boek over politieonderzoek Nicole van den Hurk moet worden aangepast 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/jenv

Nadere informatie

Inleiding. 1 Strafrecht

Inleiding. 1 Strafrecht Inleiding 1 Strafrecht Plaats van het strafrecht Het strafrecht is, net als bijvoorbeeld het staatsrecht en het bestuursrecht, onderdeel van het publiekrecht. Het publiekrecht regelt de betrekkingen tussen

Nadere informatie

Management samenvatting

Management samenvatting Management samenvatting Achtergrond, doelstelling en aanpak Op 1 januari 2014 is de Wet conservatoir beslag ten behoeve van het slachtoffer (hierna: conservatoir beslag) 1 in werking getreden. Doel van

Nadere informatie

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277 Rapport Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) te Leeuwarden ten aanzien van de zelfmeldprocedure en elektronische

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540 Rapport Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540 2 Klacht Op 10 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 116 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Overleveringswet ter implementatie van richtlijn nr. 2016/800/EU van het Europees Parlement

Nadere informatie

Ministerie van Binnenlandse Zaken Aanbieding rapport "Klagen bij de politie"

Ministerie van Binnenlandse Zaken Aanbieding rapport Klagen bij de politie Ministerie van Binnenlandse Zaken ++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++ Aanbieding rapport "Klagen bij de politie" Datum Aan 6 maart l998 De korpsbeheerders De korpschefs : Directie Politie : EA98/U600

Nadere informatie

Datum 23 november 2012 Onderwerp Nadere informatie n.a.v. de berichtgeving over de secretaris-generaal van mijn ministerie

Datum 23 november 2012 Onderwerp Nadere informatie n.a.v. de berichtgeving over de secretaris-generaal van mijn ministerie 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den

Nadere informatie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag RAPPORT Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag Een onderzoek naar een afwijzing van het Openbaar Ministerie in Den Haag om kosten na vrijspraak te vergoeden. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

==================================================================== Artikel 1

==================================================================== Artikel 1 Intitulé : LANDSBESLUIT, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van enkele artikelen van het Wetboek van Strafvordering van Aruba (AB 1996 no. 75) inzake de verlening van toevoegingen in strafzaken

Nadere informatie

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 2005, directie Wetgeving, nr. ; De Raad van State gehoord (advies van );

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 2005, directie Wetgeving, nr. ; De Raad van State gehoord (advies van ); BEATRIX Besluit van houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 2005, directie Wetgeving, nr. ; Gelet op de artikelen 151a, zesde

Nadere informatie

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374 Rapport Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Limburg-Noord onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van zijn aangifte

Nadere informatie

Het Nederlandse recht op verhoorbijstand door een advocaat voor niet-aangehouden verdachten

Het Nederlandse recht op verhoorbijstand door een advocaat voor niet-aangehouden verdachten Het Nederlandse recht op verhoorbijstand door een advocaat voor niet-aangehouden verdachten Naam: Giovanni Zegerius Studentnummer: 10003018 Mastertrack: Publiekrecht, Strafrecht Begeleider: mw. mr. D.

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd ECLI:NL:HR:2014:381 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-02-2014 Datum publicatie 19-02-2014 Zaaknummer 13/02084 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556,

Nadere informatie

Eerste beginselen PROCES VERBAAL. Met uitleg van alle essentiële punten die in een pv thuishoren en diverse uitgewerkte pv s van APV overtredingen

Eerste beginselen PROCES VERBAAL. Met uitleg van alle essentiële punten die in een pv thuishoren en diverse uitgewerkte pv s van APV overtredingen Eerste beginselen PROCES VERBAAL Met uitleg van alle essentiële punten die in een pv thuishoren en diverse uitgewerkte pv s van APV overtredingen 1 Inhoudsopgave pag Voorwoord 4 Inleiding 5 Hoofdstuk 1

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 24 587 Justitiële Inrichtingen Nr. 444 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Datum 20 december 2012 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over de inzet van paragnosten door de politie

Datum 20 december 2012 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over de inzet van paragnosten door de politie 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den

Nadere informatie

College van Procureurs-Generaal

College van Procureurs-Generaal Openbaar Ministerie College van Procureurs-Generaal Voorzitter U' Postbus 20B05 2500 EH Den Haag Prins Olauslaan IB D' 2505 AJ Den Haag, Minister van Veiligheid en Justitie Telefoon+31 (0)70 233 3B 00

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni Rapportnummer: 2011/194

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni Rapportnummer: 2011/194 Rapport Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni 2011 Rapportnummer: 2011/194 2 Klacht Verzoekers, een vrouw, een jongeman en hun advocaat klagen

Nadere informatie

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275 Rapport Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de Koninklijke Marechaussee hem na zijn aanhouding op 18 januari 2003 op de vliegbasis Volkel, niet ten spoedigste

Nadere informatie

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109 Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109 2 Aanleiding Verzoekster is advocaat en haar cliënt stelt dat hij op

Nadere informatie

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068 Rapport Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068 2 Klacht Verzoeker, slachtoffer van poging doodslag gepleegd door zijn ex-vriendin op 10 december 1999, klaagt erover dat het arrondissementsparket te

Nadere informatie

Mr Henk van Asselt. Werkzaam op het advocatenkantoor te Roosendaal. Strafrechtadvocaat. Lid van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten

Mr Henk van Asselt. Werkzaam op het advocatenkantoor te Roosendaal. Strafrechtadvocaat. Lid van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten Mr Henk van Asselt Werkzaam op het advocatenkantoor te Roosendaal Strafrechtadvocaat Lid van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten Jeugdstrafrecht Leeftijdscategorieën Jeugdstrafrecht: - 12

Nadere informatie

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond. Rapport Een onderzoek naar klachten over het niet eerder seponeren van een strafzaak en over het doorsturen van een verzoek om schadevergoeding naar de rechtbank. Oordeel Op basis van het onderzoek vindt

Nadere informatie

Verkorte inhoudsopgave

Verkorte inhoudsopgave Verkorte inhoudsopgave Gebruikte afkortingen 17 I Inleiding, onderzoeksvragen en onderzoeksmethoden 19 1 Inleiding 19 2 Meervoudige aansprakelijkstelling nader beschouwd 20 2.1 Een omschrijving van meervoudige

Nadere informatie

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Rotterdam. Datum: 3 augustus Rapportnummer: 2011/226

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Rotterdam. Datum: 3 augustus Rapportnummer: 2011/226 Rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Rotterdam. Datum: 3 augustus 2011 Rapportnummer: 2011/226 2 Feiten Verzoekers hebben bij de politie aangifte gedaan jegens

Nadere informatie

opleiding BOA Wetgeving adhv eindtermen

opleiding BOA Wetgeving adhv eindtermen In de eindtermen (juni 2005) voor de opleiding BOA wordt verwezen naar een aantal artikelen van wetten. Deze wetten zijn: de Algemene wet op het Binnentreden (Awob) Besluit Buitengewoon Opsporingsambtenaar

Nadere informatie

Aan de Koningin. 1. Bestuurlijke strafbeschikking

Aan de Koningin. 1. Bestuurlijke strafbeschikking Aan de Koningin Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj Contactpersoon A.M.C. Boerwinkel T 070 370 71 01 a.boerwinkel@minvenj.nl Onderwerp Voorstel

Nadere informatie

Een paar nachtjes in de cel

Een paar nachtjes in de cel Een paar nachtjes in de cel Het VN-Kinderrechtenverdrag en het voorarrest van minderjarigen in politiecellen Maartje Berger Carrie van der Kroon JEUGDSTRAFRECHT Een paar nachtjes in de cel Het VN-Kinderrechtenverdrag

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 217 Regels over de documentatie van vennootschappen (Wet documentatie vennootschappen) A OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN DE

Nadere informatie

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba BESLISSING

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba BESLISSING GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba BESLISSING gegeven naar aanleiding van diverse verzoeken van de verdediging in de strafzaak in

Nadere informatie