Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor Asfaltcentrales

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor Asfaltcentrales"

Transcriptie

1 Eindrapport Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor Asfaltcentrales A. Jacobs, L. De Bock* en R. Dijkmans * Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw (OCW), Brussel Studie uitgevoerd door het Vlaams Kenniscentrum voor Beste Beschikbare Technieken (Vito) in opdracht van het Vlaams Gewest 2002/IMS/ Vito November 2001

2 De gegevens uit deze studie zijn geactualiseerd tot november II

3 TEN GELEIDE In opdracht van de Vlaamse Regering is bij Vito, de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek, in 1995 een Vlaams kenniscentrum voor Beste Beschikbare Technieken opgericht. Dit BBT-kenniscentrum, heeft als taak informatie te verspreiden over milieuvriendelijke technieken in bedrijven. Doelgroepen voor deze informatie zijn milieuverantwoordelijken in bedrijven en de overheid. De uitgave van dit boek kadert binnen deze opdracht. Het BBT-kenniscentrum wordt, samen met het zusterproject EMIS ( begeleid door een stuurgroep van het Vlaams Gewest met vertegenwoordigers van de Vlaamse ministers van Leefmilieu en Energie, de administraties Leefmilieu (Aminal), Economie (ANRE) en Wetenschapsbeleid (AWI) en de instellingen IWT, OVAM, VLM en VMM. Milieuvriendelijke technieken zijn erop gericht de milieuschade die bedrijven veroorzaken te beperken. Het kunnen technieken zijn om afvalwater en afgassen te zuiveren, afval te verwerken of bodemvervuiling op te ruimen. Veel vaker betreft het echter preventieve maatregelen die de uitstoot van vervuilende stoffen voorkomen en het energie- en grondstoffenverbruik reduceren. Indien dergelijke technieken, in vergelijking met alle gelijkaardige technieken, het best scoren op milieugebied én indien ze bovendien betaalbaar blijken, spreken we over Beste Beschikbare Technieken of BBT. Milieunormen die aan bedrijven worden opgelegd, zijn in belangrijke mate gebaseerd op de BBT. Zo zijn de Vlarem II sectorale normen vaak een weergave van de mate van milieubescherming die met de BBT haalbaar is. Het bepalen van de BBT is daarom niet alleen nuttig als informatiebron voor bedrijven, maar ook als referentie waarvan de overheid nieuwe milieunormen kan afleiden. In bepaalde gevallen verleent de Vlaamse overheid ook subsidies aan bedrijven als deze investeren in de BBT. Het BBT-kenniscentrum werkt BBT-studies uit per bedrijfstak of per groep van gelijkaardige activiteiten. Deze studies beschrijven de BBT en geven achtergrondinformatie. De achtergrondinformatie laat milieu-ambtenaren toe de dagelijkse bedrijfspraktijk beter aan te voelen en geeft bedrijfsverantwoordelijken aan wat de wetenschappelijke basis is voor de verschillende milieuvoorwaarden. De BBT worden getoetst aan de vergunningsnormen en ecologiesteunregels die in Vlaanderen van kracht zijn. Soms zijn suggesties gedaan om deze normen en regels te verfijnen. Het verleden heeft geleerd dat de Vlaamse Overheid de gesuggereerde verfijningen vaak effectief gebruikt voor nieuwe Vlarem-reglementering en regels voor ecologiesteun. In afwachting hiervan moeten ze echter als niet-bindend worden beschouwd. BBT-studies zijn het resultaat van een intensieve zoektocht in de literatuur, bezoeken aan bedrijven, samenwerking met sectorexperts, het bevragen van leveranciers, uitgebreide contacten met bedrijfsverantwoordelijken en ambtenaren, etc. Het spreekt voor zich dat de geschetste BBT overeenkomen met een momentopname en dat niet alle BBT -nu en in de toekomst- in dit werk opgenomen kunnen zijn. III

4 LEESWIJZER Hoofdstuk 1 Inleiding licht eerst het begrip Beste Beschikbare Technieken toe en de invulling ervan in Vlaanderen en schetst vervolgens het algemene kader van voorliggende BBT-studie. Ondermeer het voornemen, de hoofddoelstellingen en de werkwijze van deze BBTstudie worden hierbij verduidelijkt. Hoofdstuk 2 Socio-economische en milieu-juridische situering van de sector is een socio-economische doorlichting van de sector. In dit hoofdstuk wordt het belang weergegeven van de sector met aantal en omvang van de bedrijven, de tewerkstelling en de omzet. Dit laat toe de economische gezondheid en draagkracht van de sector in te schatten, wat van belang is bij het beoordelen van de haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen. Daarnaast worden de voornaamste wettelijke bepalingen opgesomd die op asfaltcentrales van toepassing (kunnen) zijn. Hoofdstuk 3 Procesbeschrijving en milieuaspecten beschrijft in detail de procesvoering in de sector van de asfaltcentrales. Voor elk van de processtappen wordt de bijbehorende milieuproblematiek geschetst. Eerst wordt het volledige proces kort beschreven. Daarna worden elk van de deelprocessen afzonderlijk besproken. De verschillende deelprocessen zijn aanvoer en opslag van grondstoffen, voorbehandeling van grondstoffen, het asfaltmengproces, de opslag van warm asfalt, het laden van de vrachtwagens, de recycling van asfaltpuingranulaten en de ondersteunende activiteiten. Een overzicht van de globale milieu-impact van de sector besluit het hoofdstuk. Hoofdstuk 4: Beschikbare milieuvriendelijke technieken licht de verschillende maatregelen toe die in de asfaltcentrales voorzien zijn of geïmplementeerd kunnen worden om milieuhinder te voorkomen of te beperken. De beschikbare milieuvriendelijke maatregelen worden per milieudicipline (lucht, water, geur, geluid, afval, bodem en energie) besproken. In totaal worden 93 maatregelen voorgesteld. Hoofdstuk 5: Selectie van de Beste Beschikbare Technieken (BBT) evalueert de milieuvriendelijke maatregelen die in hoofdstuk 4 beschreven zijn naar hun impact op milieu, technische haalbaarheid en kostprijs. De hieruit geselecteerde techieken worden als BBT beschouwd voor de sector, haalbaar voor een gemiddeld bedrijf. Hoofdstuk 6: Aanbevelingen op basis van de Beste Beschikbare Techhieken geeft suggesties om de bestaande milieuregelgeving te concretiseren en/of aan te vullen. In dit hoofdstuk wordt onderzocht welke milieuvriendelijke technieken in aanmerking komen voor investeringssteun in het kader van het ecologie-criterium. Enkele innovatieve technieken worden aangegeven waarvoor bijkomende onderzoek en/of technologische ontwikkelingen vereist is vooralleer ze toegepast kunnen worden. IV

5 V

6 INHOUD TEN GELEIDE...III LEESWIJZER... IV INHOUD... VI SAMENVATTING... IX ABSTRACT...X HOOFDSTUK 1: INLEIDING Beste Beschikbare Technieken in Vlaanderen Definitie Beste Beschikbare Technieken als begrip in het Vlaamse milieubeleid Het Vlaams kenniscentrum voor Beste Beschikbare Technieken Globaal kader van de BBT-studie Asfaltcentrales Doelstellingen van de studie Begeleiding en werkwijze...3 HOOFDSTUK 2: SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEU-JURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR Omschrijving en afbakening van de bedrijfstak Afbakening van de sector De bedrijfskolom Georganiseerde belangenverdediging en ondersteuning Socio-economische kenmerken van de sector Aantal bedrijven Omvang van de bedrijven De tewerkstelling Evolutie van de productie en de omzet Evolutie van de investeringen Concurrentie-analyse Interne concurrentie Externe concurrentie Potentiële concurrentie Milieu-juridische aspecten Vlarem I Vlarem II Exploitatievoorwaarden: lucht Exploitatievoorwaarden: water Exploitatievoorwaarden: geluid Afval Bodem Geur Bedrijfsinterne milieuzorg Buitenlandse wetgeving...29 VI

7 HOOFDSTUK 3: PROCESBESCHRIJVING EN MILIEUASPECTEN Inleiding: het proces in een notedop Opslag en voorbereiding van de grondstoffen Doseren mineralen, vulstof en bitumen, Mengen van voorbereide mineralen en bindmiddel Opslag van bereide asfaltmengsel in voorraadsilo s Aanvoer en opslag van grondstoffen Steenslag en zand Vulstof Bitumen Additieven Verkeer op de site Voorbehandeling grondstoffen Granulaten drogen, zeven en wegen Bindmiddel opslaan en voorverwarmen Asfaltmengproces Opslag warm asfalt Laden van de vrachtwagens Recycling van asfaltpuingranulaat in de centrale Voorbereiding van het asfaltpuin Gebruik van recuperatieasfalt in de asfaltcentrale Ondersteunende activiteiten Milieu impact van de asfaltcentrales Lucht Geur Geluid Andere...73 HOOFDSTUK 4: BESCHIKBARE MILIEUVRIENDELIJKE TECHNIEKEN Stofemissie Diffuse stofemissie bij opslag en behandeling van mineralen Geleide emissies van stof uit de droogtrommel Gasvormige emissies Rookgassen van de verbranding Bitumenstockage Afgassen uit de paralleltrommel Afgassen uit de menger Mixer, openen van de mengbak en laden van de vrachtwagens: Geur Geluid Afval Bodem Afvalwater Verbeterde energie-efficiëntie Energiegebruik voor de bindmiddelvoorverwarming Energiegebruik in de droogtrommel Energiegebruik in de paralleltrommel voor de asfaltrecyclage Nieuwe evolutie...98 VII

8 HOOFDSTUK 5: SELECTIE VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT) Evaluatie van de beschikbare milieuvriendelijke technieken HOOFDSTUK 6: AANBEVELINGEN OP BASIS VAN DE BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN Inleiding Aanbevelingen voor de milieuregelgeving Evaluatie van de technieken ten opzichte van bestaande milieureglementeringen Algemene aanbevelingen en aandachtspunten Suggesties voor ecologiesteun Inleiding Toetsen van de BBT-conclusies aan de criteria voor ecologiesteun Technologieën die in aanmerking komen voor ecologiesteun Innovatieve ontwikkelingen Conclusie BIBLIOGRAFIE NUTTIGE WEBSITES LIJST DER AFKORTINGEN BEGRIPPENLIJST BIJLAGEN OVERZICHT VAN DE BIJLAGEN Bijlage 1: Leden van het begeleidingscomité Bijlage 2: Wat is asfalt? Bijlage 3 Vlarem II Hoofdstuk Bouwmaterialen en minerale producten Bijlage 4 Geurbeleid in Vlaanderen Bijlage 5: Lijst van de asfaltcentrales Bijlage 6: De stookinstallatie voor het droogproces Bijlage 7: Principe van de geurmeting Bijlage 8: Bitumen en PAK Bijlage 9: Alternatieve bindmiddelen Bijlage 10: Dioxines en furanen (Van Rompaey, 2001) VIII

9 SAMENVATTING Het BBT-kenniscentrum, opgericht in opdracht van de Vlaamse Regering bij Vito, heeft tot taak het inventariseren, verwerken en verspreiden van informatie rond milieuvriendelijke technieken. Tevens moet het centrum de Vlaamse overheid adviseren bij het concreet maken van het begrip Beste Beschikbare Technieken (BBT). Het uitwerken van BBT-sectorstudies vormt de hoofdactiviteit van het kenniscentrum. Voorliggend rapport heeft tot doel deze technieken op te sporen die een minimale milieu-impact teweegbrengen bij de asfaltcentrales aan een redelijke prijs. Uitgaande van de geselecteerde BBT worden aan de Vlaamse overheid voorstellen geformuleerd met betrekking tot de milieuvergunningsregelgeving en het aanmoedigen van deze technieken via ecologiesteun. De asfaltcentrales produceren asfalt door menging van gedroogde, warme minerale bestanddelen (steenslag, zand en vulstof) en een voorverwarmd bindmiddel. Als bindmiddel wordt hoofdzakelijk bitumen gebruikt. Bij de selectie van de beste beschikbare technieken (BBT) voor de asfaltcentrales werd in het bijzonder aandacht geschonken aan het aspect luchtverontreiniging. De belangrijkste luchtemissies van een asfaltcentrale zijn SO 2, NO x, VOS, PAK, en stof. Soms treedt ook geurhinder op. De SO 2 NO x, en (geleide) VOS-emissies hangen samen met het gebruik van een stookinstallatie voor het verwarmen en drogen van de granulaten. Het gebruik van aardgas en een optimale afstelling van de branders zijn de belangrijkste maatregelen die genomen kunnen worden. PAK emissies zijn vooral verbonden aan het recycleren van asfaltpuingranulaten en het lossen en gebruiken van warm bitumen. De emissies die bij deze activiteiten optreden, dienen dan ook zoveel mogelijk gecontroleerd te worden. Om de stofemissies te beperken is vooral het regelmatig onderhoud van de filterinstallatie aangewezen. Verder kunnen zich ook diffuse stofemissies voordoen van de op- en overslag van de grondstoffen. Meestal gaat het om niet-stuifgevoelig stof en zijn enkel maatregelen nodig in geval van lokale hinder. De diffuse emissie van VOS is aanzienlijk, daarom moet het gebruik van een nietvluchtig antikleefmiddel en het behandelen van bitumendampen ten stelligste aangeraden worden. De geurhinder kan gereduceerd worden door specifieke maatregelen die enkel genomen hoeven te worden wanneer de lokale situatie dit vereist. De luchtemissies dienen echter in alle gevallen gecontroleerd te worden. De BBT-selectie en de adviesverlening is tot stand gekomen op basis van o.a. een socioeconmische sectorstudie, kostprijsberekening, een vergelijking met buitenlandse BBTdocumenten, bedrijfsbezoeken en overleg met vertegenwoordigers van de federaties, leveranciers, specialisten uit de administratie en samenwerking met OCW. Het formeel overleg gebeurde in het begeleidingscomité, waarvan de samenstelling terug te vinden is in bijlage 1. IX

10 ABSTRACT The Centre for Best Available Techniques (BAT) is founded by the Flemish Government, and is hosted by Vito. The BAT centre collects, evaluates and distributes information on environment friendly techniques. Moreover, it advises the Flemish authorities on how to translate this information into its environmental policy. Central in this translation is the concept BAT (Best Available Techniques). BAT corresponds to the techniques with the best environmental performance that can be introduced at a reasonable cost. The objective of this study is to examine techniques that minimise environmental pollution (the so-called candidate BAT ) for the production of asphalt mixes. Of these candidate BAT, the Best Available Techniques are selected. On the basis of these BAT recommendations concerning environmental permit legislation and promotion through investment support are presented to the Flemish Government. Asphalt is produced by mixing dry, hot mineral components (stones, sand and filler) with a preheated binder. Generally bitumen is used as binding agent. While selecting the Best Available Techniques for the asphalt mixing industry, special attention was paid to the aspect of air pollution. The main emissions to air are SO 2, NO x, VOC, PAHs and dust. Sometimes odour pollution occurs. The SO 2 NO x, and (contained) VOC-emissions result mostly from the burner of the dryer drum in which the minerals are dried and heated and from the burner of the granulated asphalt drum (parallel drum). These emissions can be reduced by the use of gaseous (low sulphur) fuel, regular maintenance of the burners and optimisation of the combustion process. PAH-emissions are mainly produced by the recycling of granulated asphalt and the use of hot bitumen. All waste gases resulting from these activities should be treated. Regular inspection and maintenance of the bag filters can reduce the dust emission. Disperse dust emissions can occur on the delivery, unloading and storage of mineral materials. Generally the dust particles are not that fine to cause long range effects and only local measures have to be taken. Asphalt mixing plants cause considerable disperse VOC-emissions. This can be prevented by using a non-volatile anti-sticking agent on the asphalt trucks and by treating the waste gasses from the bitumen storage. Odour reduction techniques exist, but should only be installed in case of local nuisance. BAT selection was brought about on the basis of, among other things, a literature survey, a technical and socio-economic study, cost calculations, foreign BAT reports, plant visits and discussions with industry experts, representatives of the federation, suppliers and specialists from the Belgian Road Research Center. The formal consultation was organised by means of an advisory committee of which the composition is given in Annex 1. X

11 Hoofdstuk 1 HOOFDSTUK 1: INLEIDING 1.1 Beste Beschikbare Technieken in Vlaanderen Definitie Het begrip Beste Beschikbare Technieken, afgekort BBT, wordt in Vlarem I 1, artikel 1 29, gedefinieerd als: het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden, waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om in beginsel het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden te vormen is aangetoond, met het doel emissies en effecten op het milieu in zijn geheel te voorkomen of, wanneer dat niet mogelijk blijkt algemeen te beperken; a) technieken : zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld; b) beschikbare : op zodanige schaal ontwikkeld dat de technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken al dan niet op het grondgebied van het Vlaamse Gewest worden toegepast of geproduceerd, mits ze voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn; c) beste: het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel. Deze definitie vormt het vertrekpunt om het begrip BBT concreet in te vullen voor de asfaltcentrales in Vlaanderen Beste Beschikbare Technieken als begrip in het Vlaamse milieubeleid a Achtergrond Bijna elke menselijke activiteit (vb. woningbouw, industriële activiteit, recreatie, landbouw) beïnvloedt op de één of andere manier het leefmilieu. Vaak is het niet mogelijk in te schatten hoe schadelijk die beïnvloeding is. Vanuit deze onzekerheid wordt geoordeeld dat iedere activiteit met maximale zorg moet uitgevoerd worden om het leefmilieu zo weinig mogelijk te belasten. Dit stemt overeen met het zogenaamde voorzichtigheidsprincipe. In haar milieubeleid gericht op het bedrijfsleven heeft de Vlaamse overheid dit voorzichtigheidsprincipe vertaald naar de vraag om de Beste Beschikbare Technieken toe te passen. Deze vraag wordt als zodanig opgenomen in de algemene voorschriften 1 Vlarem I: Besluit van de Vlaamse Regering van 12 januari 1999 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (B.S. 11 maart 1999) 1

12 Hoofdstuk 1 van Vlarem II 2 (art en art ). Het toepassen van de BBT betekent in de eerste plaats dat iedere exploitant al wat technisch en economisch mogelijk is, moet doen om milieuschade te vermijden. Daarnaast wordt ook de naleving van de vergunningsvoorwaarden geacht overeen te stemmen met de verplichting om de BBT toe te passen. Ook in de meeste andere geïndustrialiseerde landen kan het BBT-principe worden teruggevonden in de milieuregelgeving, zij het soms met een andere klemtoon. Vergelijkbare begrippen zijn o.a.: BAT (Best Available Techniques), BATNEEC (Best Available Techniques Not Entailing Excessive Costs), de Duitse Stand der Technik, het Nederlandse ALARA-principe (As Low as Reasonably Achievable) en Beste Uitvoerbare Technieken. Binnen het Vlaamse milieubeleid wordt het begrip BBT in hoofdzaak gehanteerd als basis voor het vastleggen van milieuvergunningsvoorwaarden. Dergelijke voorwaarden die aan inrichtingen in Vlaanderen worden opgelegd steunen op twee pijlers: de toepassing van de BBT; de resterende milieu-effecten mogen geen afbreuk doen aan de vooropgestelde milieu-kwaliteitsdoelstellingen. Ook de Europese IPPC Richtlijn (96/61/EC), schrijft de lidstaten voor op deze twee pijlers te steunen bij het vastleggen van milieuvergunningsvoorwaarden. b Concretisering van het begrip Om concreet inhoud te kunnen geven aan het begrip BBT, dient de algemene definitie van Vlarem I nader verduidelijkt te worden. Het BBT-kenniscentrum hanteert onderstaande invulling van de drie elementen. Beste betekent beste voor het milieu als geheel, waarbij het effect van de beschouwde techniek op de verschillende milieucompartimenten (lucht, water, bodem, afval) wordt afgewogen; Beschikbare duidt op het feit dat het hier gaat over iets dat op de markt verkrijgbaar en redelijk in kostprijs is. Het zijn dus technieken die niet meer in een experimenteel stadium zijn, maar effectief hun waarde in de bedrijfspraktijk bewezen hebben. De kostprijs wordt redelijk geacht indien deze haalbaar is voor een gemiddeld bedrijf uit de beschouwde sector én niet buiten verhouding is tegenover het behaalde milieuresultaat; Technieken zijn technologieën én organisatorische maatregelen. Ze hebben zowel te maken met procesaanpassingen, het gebruik van minder vervuilende grondstoffen, endof-pipe maatregelen, als met goede bedrijfspraktijken. Het is hierbij duidelijk dat wat voor het ene bedrijf een BBT is dat niet voor een ander hoeft te zijn. Toch heeft de ervaring in Vlaanderen en in andere regio s/landen aangetoond dat het mogelijk is algemene BBT-lijnen te trekken voor groepen van bedrijven die dezelfde processen gebruiken en/of gelijkaardige producten maken. 2 Vlarem II: Besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 1999 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne van 1 juni 1995 (B.S. 31 maart 1999) 2

13 Hoofdstuk 1 Dergelijke sectorale of bedrijfstak-bbt maken het voor de overheid mogelijk sectorale vergunningsvoorwaarden vast te leggen. Hierbij zal de overheid doorgaans niet de BBT zelf opleggen, maar wel de milieuprestaties die met BBT haalbaar zijn als norm beschouwen. Het concretiseren van BBT voor sectoren vormt tevens een nuttig referentiepunt bij het toekennen van steun bij milieuvriendelijke investeringen door de Vlaamse overheid. Dit ecologiecriterium bepaalt dat bedrijven die milieu-inspanningen leveren die verdergaan dan de wettelijke vereisten, kunnen genieten van een investeringssubsidie Het Vlaams kenniscentrum voor Beste Beschikbare Technieken Om de overheid te helpen bij het verzamelen en verspreiden van informatie over BBT en om haar te adviseren in verband met het BBT-gerelateerde vergunningenbeleid, heeft Vito (Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek) op vraag van de Vlaamse overheid een Kenniscentrum voor Beste Beschikbare Technieken uitgebouwd. Dit BBT-kenniscentrum inventariseert informatie rond beschikbare milieuvriendelijke technieken, selecteert daaruit de beste beschikbare technieken en vertaalt deze naar vergunningsvoorwaarden en ecologiesteun. De resultaten worden op een actieve wijze verspreid, zowel naar de overheid als naar het bedrijfsleven, onder meer via sectorrapporten, informatiesessies en het Internet ( Het BBT-kenniscentrum wordt gefinancierd door het Vlaams gewest en begeleid door een stuurgroep met vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid (kabinet Leefmilieu, kabinet Wetenschapsbeleid, AMINAL, ANRE, IWT, OVAM, VMM en VLM). 1.2 Globaal kader van de BBT-studie Asfaltcentrales Doelstellingen van de studie Deze BBT-studie behandelt de sector van de asfaltcentrales en werd opgesteld op vraag van de stuurgroep van het BBT-kenniscentrum. Het voornaamste doel van deze studie is het uitvoeren van een sectorstudie, waarbij milieuvriendelijke technieken, technologieën en organisatorische maatregelen gezocht worden die in een asfaltcentrale voorzien zijn of geïmplementeerd kunnen worden ter voorkoming of beperking van milieuhinder. Vervolgens wordt hieruit de BBT geselecteerd. In deze sector wordt bijzondere aandacht besteed aan het milieucompartiment lucht, met name stofemissies, gasvormige emissies en geur Begeleiding en werkwijze In het kader van deze BBT-studie heeft het Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw (OCW) in opdracht van Vito een voorbereidende studie uitgevoerd. Deze studie geeft informatie over de asfaltcentrales, de procesbeschrijvingen en de beschikbare milieuvriendelijke technieken. Ze vormt de basis voor de hoofdstukken 2, 3 en 4 van de sectorstudie en voor de bijlagen. Daarnaast werden ook andere literatuurbronnen gebruikt, o.a. 3

14 Hoofdstuk 1 - Environmental guidelines on Best Available Techniques (BAT) for the production of asphalt mixes, European Asphalt Pavement Association, Handboek Milieuvergunningen, 5.3 Processen, toestellen en opslagen, Asfaltmenginstallaties, Samson, VDI-Richtlinien 2283, Emissionsminderung Aufbereitungsanlagen für Asphaltmischgut (Asphalt-Mischanlagen), Verein Deutscher Ingenieure, Düsseldorf, Voor de wetenschappelijke begeleiding van de studie werd een begeleidingscomité samengesteld met vertegenwoordigers van industrie en overheid. Dit comité kwam 3 keer bijeen om de studie inhoudelijk te sturen (26 februari 1999, 28 mei 2001, 17 oktober 2001). De namen van de leden van dit comité en van de externe deskundigen die aan deze studie hebben meegewerkt, zijn opgenomen in bijlage 1. 4

15 Hoofdstuk 2 HOOFDSTUK 2: SOCIO-ECONOMISCHE EN MILIEU-JURIDISCHE SITUERING VAN DE SECTOR In dit hoofdstuk wordt de sector van de asfaltcentrales gesitueerd en doorgelicht, zowel socio-economisch als milieu-juridisch. Vooreerst wordt getracht de bedrijfstak te omschrijven en het onderwerp van de studie zo precies mogelijk af te bakenen. Daarna wordt een soort barometerstand van de sector bepaald, enerzijds aan de hand van een aantal socio-economische kenmerken en anderzijds door het inschatten van de draagkracht van de sector. In het tweede onderdeel van dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de belangrijkste milieu-juridische aspecten voor de asfaltcentrales. 2.1 Omschrijving en afbakening van de bedrijfstak Afbakening van de sector Een asfaltcentrale is een industriële installatie voor de productie van asfalt. Asfalt is een mengsel van minerale bestanddelen (stenen, zand en vulstof) met een bitumineus bindmiddel. Het wordt gebruikt in de wegenbouw, als verhardingslaag voor wegen, parkings, vliegveldpistes, e.d.. Voor een gedetailleerde beschrijving van de soorten asfalt wordt verwezen naar Bijlage 2. De handelsactiveit van asfaltcentrales is het produceren en verkopen van asfalt. Bij veel asfaltproducenten opereert de asfaltinstallatie echter niet autonoom, maar vormt de asfaltcentrale een onderdeel binnen de overkoepelende activiteit van wegenbouwaannemerij. Sommige centrales behoren tot dezelfde wegenbouwmaatschappij, maar zijn verspreid over het land. Dit maakt het moeilijk om de socio-economische gegevens specifiek voor de asfaltproductie in deze sectorstudie nauwkeurig te bepalen (cf. infra). Er bestaan verschillende benaderingen om economische activiteiten in te delen. Voor het opmaken van (officiële) statistieken wordt veelal de NACE-BEL 1 -code gebruikt. Er is in deze indeling geen specifieke subrubriek voor asfaltcentrales : 26.8 Vervaardigen van overige niet-metaalhoudende minerale producten Vervaardiging van niet metaalhoudende minerale producten, n.e.g De bedrijfskolom De bedrijfskolom van de asfaltverwerking wordt weergegeven in figuur 1. 1 NACE-BEL is de Belgische versie (1993) van de NACE-code. 5

16 Hoofdstuk 2 additieven olieraffinaderijen vliegasproducenten groeves bitumen vulstof zand steenslag grondstoffen voor asfalt asfaltcentrale asfaltmengsel energie kwaliteitscontrole (Copro) aannemer asfaltwegenbouw CRR-OCW openbare werken private werken Figuur 1: Bedrijfskolom van de asfaltverwerking. a Leveranciers De producenten van zand, steenslag, vulstof, bitumen, en additieven vormen de belangrijkste leveranciers van de asfaltcentrales. De grondstoffen kunnen over lange afstand worden aangevoerd. Het zand is natuurzand, uit groeven (putzand) of uit rivieren (Schelde, Maas, Dijle, ), zeezand, duinzand ofwel zand afkomstig van het breken van stenen. De stenen die gebruikt worden in asfalt zijn onder andere gebroken grind, kalksteen, zandsteen of porfier. Vermits Vlaanderen weinig steengroeves heeft, worden veel stenen geleverd vanuit Wallonië of de omringende landen. De transportkosten lopen echter relatief 6

17 Hoofdstuk 2 snel op bij grotere afstanden. Vooral in Wallonië zijn daarom veel asfaltcentrales gevestigd op de terreinen van de groeves. De vulstof die gebruikt wordt is deels aanvoervulstof (fabrieksvulstof, voor meer details zie 3.2.2), deels de fijne stoffractie teruggewonnen uit de gedroogde en ontstofte granulaten (eigenvulstof). De fabrieksvulstof is de zeer fijne minerale fractie, en is afkomstig van het breken en malen van natuursteen, zoals porfier of kalksteen, steenmeel (kiezelzuurmateriaal, grind), meestal gemengd met vliegassen. Het leveren van fabrieksvulstof aan de Vlaamse asfaltcentrales is praktisch volledig in handen van Nederlandse firma s. Het bitumen dient als bindmiddel en is relatief de kostbaarste grondstof in het asfaltmengsel. Bitumen wordt verkregen bij de destillatie van aardolie in olieraffinaderijen. De asfaltsector is de belangrijkste afnemer van het bitumen, naast de producenten van bitumineuze dakdichtingssystemen. Historisch gezien waren het de olieraffinaderijen die (om de afzet van het bitumen te verzekeren) het onderzoek naar de mogelijke toepassingen van het bitumen en ook van het asfalt, startten en lange tijd beheersten. Als dienst voor de asfaltcentrales voerden de bitumenleveranciers in hun laboratoria onderzoek uit naar van de prestaties van asfaltmengsels. De bitumenleverancier was zo voor de asfaltcentrale niet alleen de leverancier van een grondstof maar leverde ook diensten en know-how. Tegenwoordig voeren de asfaltcentrales deze controle-onderzoeken zelf uit. De bitumensector blijft wel onderzoek organiseren, vooral naar het ontwikkelen van zogeheten (polymeer- )gemodificeerde bitumen met verbeterde eigenschappen qua elasticiteit, hechting en duurzaamheid. In sommige gevallen worden voor specifieke doeleinden additieven gebruikt voor het asfaltmengsel, zoals cellulosevezels als afdruipremmer of ijzeroxiden als kleurstof voor roodgekleurd asfalt. De hoeveelheden zijn echter beperkt. Daarnaast zijn er de leveranciers van equipment (machines e.d.) en energie. Het drogen van de granulaten en opwarmen van het bitumen zijn tamelijk energie-intensieve processen (ongeveer 8 liter brandstof per ton asfalt als brandstof voor de droogtrommel alleen). b Asfaltcentrales De klanten van de asfaltcentrale zijn aannemers van wegenbouwwerken (asfalteringswerken) die het asfalt gebruiken om wegverhardingen aan te leggen. Indien de asfaltcentrale als een autonoom bedrijf werkt, is deze relatie met de klant duidelijk en onafhankelijk. Dit is echter niet zo voor alle centrales. In vele gevallen werkt de asfaltcentrale niet autonoom, maar vormt ze een onderdeel van een groter aannemingsbedrijf dat voor het leveren en aanleggen van asfaltverhardingen het asfalt in de eigen asfaltcentrale aanmaakt. De asfaltcentrale kan in deze gevallen beschouwd worden als een interne klant van het aannemingsbedrijf in zijn geheel. Ook een combinatie van bovenstaande bedrijfsvoeringen is mogelijk. Een asfaltcentrale kan hoofdzakelijk voor de eigen aannemingsfirma werken, maar ook asfalt verkopen aan derden, of een aantal aannemers kunnen gemeenschappelijk een centrale uitbaten. 7

18 Hoofdstuk 2 c Klanten De uiteindelijke klanten van het product asfalt zijn de bouwheren die voor de verharding van hun weg asfalt hebben gekozen. Bij vele wegenwerken is de overheid de bouwheer, zowel gewesten, provincies en gemeentes die elk hun eigen deel van het totale wegennetwerk beheren. Deze bouwheren van openbare werken hebben hun eigen voorwaarden omtrent de wegenbouwwerken en materialen neergelegd in typebestekken, bijvoorbeeld het Standaardbestek 250 voor de Wegenbouw in het Vlaamse Gewest (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1996) 2. Dit standaardbestek schrijft onder meer voor dat enkel gecertificeerde asfaltmengsels mogen verwerkt worden in de openbare werken. Dit zijn asfaltmengsels die volgens een bepaalde procedure werden geproduceerd en waarvan de prestaties voldoen aan de voorgeschreven eisen. De onafhankelijke instelling voor de controle van bouwproducten COPRO zorgt voor deze certificatiereglementering voor asfaltmengsels (COPRO, 1999) Georganiseerde belangenverdediging en ondersteuning De beroepsvereniging van de aannemers van wegenbouwwerken in Vlaanderen is Vla- WeBo, de federatie van Vlaamse wegenbouwers. VlaWeBo is in 1998 opgericht als de Vlaamse vleugel van de overkoepelende BFAW, de Belgische Federatie van Aannemers van Wegenbouwwerken. De aannemers kunnen ook beroep doen op de steun van het OCW, het Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw, voor technisch-wetenschappelijke onderwerpen. Het OCW heeft een technologische adviesdienst bitumineuze materialen in de wegenbouw, specifiek voor het onderwerp van asfaltproducten. Voor het onderwerp Milieu en wegenbouw is er eveneens een adviesdienst. Sinds 1997 is er specifiek voor het segment van de asfaltproductiebedrijven een eigen belangenvereniging: de B.V.A., de Belgische Vereniging van Asfaltproducenten. De BVA is een Belgische industriële organisatie voor bedrijven die actief zijn in de productie van asfaltmengsels voor de wegenbouw. Er zijn 26 stichtende leden van deze vereniging, allen vennootschappen die de exploitatie van één of meerdere asfaltproduktie installaties beheren of medebeheren. Zij vertegenwoordigden bij stichting in 1997, 41 van de 48 in België gevestigde asfaltcentrales (BVA-ABPE, 1997). De coördinaten van deze federaties, belangenverenigingen en onderzoekscentra zijn opgenomen in Bijlage Socio-economische kenmerken van de sector Zoals reeds aangegeven, is het moeilijk om specifieke gegevens over asfaltproducenten terug te vinden. Niettemin wordt in deze paragraaf getracht de evolutie van enkele socioeconomische factoren te beschrijven, dit op basis van de gegevens die gekend zijn over bedrijven die enkel de asfaltproductie als handelsactiviteit hebben. Deze gegevens worden 2 De eerste versie dateert van 19 december 1996 met een update op 24 juli De vernieuwde versie 2.0 is goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 17 juli 2000 en zal toegepast worden voor de infrastructuurwerken die vanaf 1 juni 2001 in aanbesteding gesteld worden. 8

19 Hoofdstuk 2 dan geëxtrapoleerd voor andere asfaltbedrijven op basis van de totale asfaltproductie, die wel gekend is. Jaarlijks wordt in Vlaanderen gemiddeld ongeveer 2,2 miljoen ton asfalt geproduceerd. Op het grondgebied van het Vlaamse Gewest zijn 21 asfaltcentrales gevestigd (toestand in 2000), voor gans België gaat het om 44 centrales. De asfaltcentrales zijn geografisch gezien goed verspreid over het land, alhoewel op sommige plaatsen twee of meer centrales in elkaars buurt liggen. (Zie Bijlage 5). In Vlaanderen is er praktisch geen uitvoer naar noch invoer vanuit de buurlanden Aantal bedrijven In België zijn er 44 asfaltcentrales actief, waarvan 21 in Vlaanderen (16 bedrijven). Van deze 21 installaties behoren er 3 installaties tot een bedrijf dat deel uitmaakt van een internationale groep, 4 installaties behoren tot een nationaal niet-kmo bedrijf, en de andere 12 centrales behoren tot KMO-bedrijven. In Bijlage 5 worden de coördinaten van de Vlaamse asfaltcentrales gegeven. Sedert begin van de jaren zeventig neemt het aantal asfaltmenginstallaties voortdurend af, doordat veel verouderde installaties stoppen en maar weinig nieuwe installaties opgestart worden. Ter illustratie wordt in Tabel 1 de evolutie van het aantal asfaltcentrales gegeven in België: Tabel 1: Evolutie van het aantal asfaltcentrales in België. jaar aantal asfaltcentrales in België In Europa zijn ongeveer productievestigingen en meer dan ondernemingen zijn actief in productie en/of aanbrengen van asfalt (EAPA, 2001) Omvang van de bedrijven De totale hoeveelheid asfalt geproduceerd door de installaties gevestigd in het Vlaamse Gewest, bedraagt gemiddeld 2,2 à 2,4 miljoen ton ongeveer 2,45 miljoen ton per jaar. In het jaar 2000 echter werd 2,7 miljoen ton geproduceerd. Hieruit kan men afleiden dat de gemiddelde jaarproductie per installatie à ton bedraagt. De uitersten in deze jaarproductie liggen echter ver uit elkaar, gaande van ton tot ton per installatie. Een asfaltcentrale is niet continu in productie. Omdat het warme asfalt binnen een tijdspanne van enkele uren moet verwerkt worden, draait de centrale enkel op de dagen dat er asfalteringswerken op de wegenbouwwerven zijn (er is bijna geen productie tijdens de 9

20 Hoofdstuk 2 winterstop in januari - februari en ook niet tijdens het bouwverlof in juli). Gemiddeld werkt een goedbezette asfaltcentrale ongeveer 1000 uur per jaar, overeenkomend met 145 productiedagen van 7 uur. Uiteraard is de capaciteit van elke installatie niet dezelfde; deze varieert van ongeveer 100 tot 350 ton asfalt per uur (nominale capaciteit). De totaal geïnstalleerde productiecapaciteit van asfalt in de 21 Vlaamse centrales samen (dit is de uurproductie die bereikt zou kunnen worden indien alle centrales terzelfder tijd op hun nominaal vermogen zouden werken) bedraagt momenteel 3910 ton asfalt per uur. De vergelijking van de totale geïnstalleerde capaciteit per jaar van alle installaties samen met de totale werkelijk geproduceerde hoeveelheid geeft een beeld van de gemiddelde bezettingsgraad van de betrokken installaties. Over de voorbije jaren bedroeg deze gemiddelde bezettingsgraad 53 à 55 %. Voor 1997 was de bezettingsgraad 59 %, zijnde de verhouding van ton / ton De tewerkstelling Per installatie zijn 4 à 7 personen (bedienden + arbeiders) betrokken, onder meer afhankelijk van de werkelijke productie, laboratorium voorziening, installatie al of niet geïntegreerd in de hoofdactiviteit. Het globale aantal personeelsleden betrokken bij de asfaltproductie over het ganse Vlaams Gewest kan geraamd worden op ongeveer 115 man op jaarbasis Evolutie van de productie en de omzet De productie van asfalt werd in het verleden geleidelijk gerationaliseerd, vooral door het verdwijnen van de kleinste installaties. Deze evolutie zet zich ook nu nog traag door. De tendens bestaat dat verschillende bedrijven in een samenwerkingsverband een modernere installatie starten ter vervanging van hun afzonderlijke kleinere verouderde installaties. De evolutie in de machinebouw en het bedrijfsmanagement is dat machines met een steeds hogere capaciteit gebouwd en verkocht worden. Omdat het aantal centrales de voorbije jaren echter sterker is gedaald dan de stijging in nominale capaciteit per centrale kan opvangen, is de totale nominale capaciteit gesommeerd over alle centrales gedaald (zie Tabel 2). Tabel 2: Evolutie productiecapaciteit asfaltcentrales Vlaanderen Jaar Aantal centrales in Vlaanderen Totale nominale capaciteit (ton asfalt/uur) Jaarproductie (10 6 ton) 3,5 Bron: eigen berekeningen en lijst OCW in bijlage 5 2,2 2,2 2,45 2,7 10

21 Hoofdstuk 2 Tabel 3 geeft de evolutie weer van de hoeveelheid geproduceerd asfalt in België gedurende de laatste 10 jaar. Ongeveer 55 à 60 % wordt geproduceerd in Vlaanderen. 11

22 Hoofdstuk 2 Tabel 3: Evolutie asfaltproductie in België jaar Jaarproductie (in miljoen ton) , , , , , , , , ,8 Ter vergelijking : de productie van asfalt in gans Europa bedraagt ca. 276 miljoen ton (warm) en ca. 10 miljoen ton (koud). De bepaling van de totale omzet kan, om voormelde reden van gedeeltelijke integratie in de hoofdactiviteit van een wegenbouwaannemer, niet afzonderlijk worden voorgesteld, maar kan wel geraamd worden op basis van de gemiddelde verkoopwaarde van de tonnen asfalt. Deze waarde bedraagt gemiddeld ongeveer 27 euro per ton (1999) en wisselt sterk met de prijs van het bitumen. Zodoende kan men stellen dat de totale jaaromzet van de sector gemiddeld ca. 62 miljoen euro bedraagt en de jaaromzet van een Vlaams bedrijf gemiddeld 3 miljoen euro Evolutie van de investeringen Om een idee te krijgen van de investeringen en werkingskosten van een asfaltcentrale en het aandeel daarin van de verschillende kostenposten, wordt hierna een overzicht gegeven. a Investeringskosten voor het opstarten van een nieuwe asfaltcentrale De grootteorde van het totaal investeringsbedrag is sterk afhankelijk van de productiecapaciteit van de beschouwde installatie, van de recyclage-mogelijkheden, alsook van de verscheidenheid aan types asfaltmengsels die men wil produceren, van de toepassing van verschillende bitumineuze bindmiddelen, van de exploitatievoorwaarden (b.v. milieu) en dergelijke. Een vrij ruwe raming kan zijn: ± à euro per ton-uurcapaciteit. Bijvoorbeeld: ± 3 miljoen euro voor een installatie met een nominale capaciteit van 150 ton per uur (d.i. een gebruikelijke grootte), die niet is uitgerust voor asfaltrecycling, tot ± 5 miljoen euro voor een installatie met een nominale capaciteit van 300 ton per uur, inclusief een paralleltrommel voor warme asfaltrecycling. 12

23 Hoofdstuk 2 Dit is de aanschaffingsprijs voor het geheel van de mechanische installaties (met o.a. de weeginstallatie), maar zonder de kosten voor het terrein (minstens 2 ha), de noodzakelijke terreinaanpassingen, de werkingskosten en het rollend materieel. Vooraleer een installatie kan geplaatst worden moet een terrein aangekocht of gehuurd worden en vervolgens moet dit terrein ingericht worden om een asfaltcentrale te exploiteren. De inrichting omvat onder andere omheining, groenscherm, verharding, afwatering en riolering, hoogspanningscabine, waterleiding, gasaansluiting, labo. De kostprijs voor deze inrichting is afhankelijk van de ligging van het terrein en van de wijze waarop men de asfaltcentrale wil uitbouwen, maar kan geraamd worden op ongeveer 1 miljoen euro. b Werkingskosten voor onderhoud en instandhouding Gezien de lange levensduur, de grote slijtage die de inerte grondstoffen in de productiecyclus aan de installatie veroorzaken, de hoge temperaturen die in het productieproces moeten worden aangehouden, het relatief hoog stofgehalte dat moet worden onderdrukt, is de uitbating onderhevig aan relatief hoge onderhoudskosten. Ook wordt jaarlijks naast een grondig onderhoud, een revisie en/of vervanging van onderdelen uitgevoerd, dit alles om de levensduur te verlengen en de continuïteit tijdens de productiemaanden te waarborgen. Globaal genomen kan men stellen dat hiervoor jaarlijks ongeveer 2 à 3 % van de oorspronkelijke totaalwaarde van de installatie (die min. 3,5 en max. 6 miljoen euro bedraagt) moet voorzien worden, wat overeenstemt met à euro. Uitgedrukt als een prijs per geproduceerde ton asfalt betekent dit ongeveer 0,38 à 0,63 euro/ton. De asfaltinstallaties worden gewoonlijk voorzien voor een levensduur van 20 jaar wat de vaste onderdelen betreft. Voor het rollend materieel wordt een kortere levensduur aangenomen. Daarenboven zet de voortdurende evolutie op technisch vlak aan tot een regelmatige aanpassing van de installaties en vernieuwing van bepaalde onderdelen, bijvoorbeeld het aanpassen van de installaties om bepaalde additieven, zoals vezels of gekleurde granulaten, toe te voegen, het aanpassen van de centrale om asfalt te kunnen recycleren. Het hoogwaardig recycleren van asfaltpuingranulaat in een nieuw asfaltmengsel vereist een grote aanpassing en de bijhorende investeringen in opslagplaats, doseerbunkers, paralleltrommel, aanpassingen aan de afgaszuivering, eventueel breek- of granuleerinstallatie,. Momenteel zijn ongeveer 50 % van de installaties (zie Bijlage 5) uitgerust om asfaltrecycling toe te passen (De Bock (a) L., 1998 en De Jonghe T., 1997), in 2000 waren dit 11 van de 21 installaties. Een minderheid hiervan (1 van de 11 installaties) is evenwel beperkt tot enkel koude toevoeging van de asfaltpuingranulaten, het overgrote deel (10 van de 11 installaties) beschikt over een paralleltrommeldroger voor de opwarming van het asfaltpuingranulaat, een voorwaarde voor een hoogwaardige recycling van het asfaltpuingranulaat. c Milieu-investeringen Het is niet eenvoudig om bij de werking van een asfaltcentrale de zogenaamde milieuinvesteringen streng af te bakenen, omdat vele zaken die om redenen van milieu worden verplicht tegelijk ook nodig of nuttig zijn voor de goede werking gezien vanuit het oogpunt van de productie. 13

24 Hoofdstuk 2 Voorbeelden: De ontstoffingsinstallatie die de afgassen van de droogtrommel zuivert, is nodig om de stofemissie te beperken, maar is tegelijk een wezenlijk onderdeel van het productieproces omdat op die manier het fijne zand en de eigenvulstof worden opgevangen en teruggewonnen. De verharding van het terrein wordt geëist om de stofhinder door het verkeer op de site te beperken en om bodemverontreiniging door lekkende vloeistoffen te verhinderen, maar heeft ook voordelen voor de productie doordat schade aan het terrein en slijtage aan de vrachtwagens wordt beperkt. In hoofdstuk 4 wordt hier uiteraard verder op ingegaan. 2.3 Concurrentie-analyse De winstgevendheid van de bedrijven binnen een sector wordt mee bepaald door de intensiteit van de concurrentie. Algemeen kunnen vijf bronnen van concurrentie onderscheiden worden (Porter, 1985): de interne concurrentie tussen de marktspelers, de macht van de leveranciers en de afnemers (externe concurrentie) en ten slotte de dreiging van substituten en nieuwkomers (potentiële concurrentie). In onderstaande paragrafen worden een aantal belangrijke factoren voor deze vijf bronnen van concurrentie beschreven voor de asfalcentrales Interne concurrentie De concurrentie onder de asfaltproducenten is zeer groot, vanwege het groot aantal installaties voor een beperkte markt, de grote actieradius (tot 80 à 100 km) dankzij vervoer met geïsoleerde wagens, en een goed uitgebouwd wegennet. Niettegenstaande het aantal installaties de laatste 20 jaar reeds sterk is verminderd, blijft de productiecapaciteit tegenover de omvang van de markt nog steeds te hoog (zie ook de reeds hoger vernoemde bezettingsgraad). Overcapaciteit verscherpt de concurrentie en drukt op de winstmarges. De concurrentie is niet beperkt tot het regionaal niveau, vermits asfaltcentrales een relatief grote actieradius hebben (tot 80 à 100 km, door middel van vervoer met geïsoleerde wagens). Dit verhoogt de concurrentiedruk. De laatste jaren is een tendens merkbaar van schaalvergroting: een aantal installaties van middelmatige grootte worden vervangen door een kleiner aantal installaties met grotere capaciteit of van samenwerking van exploitanten van individuele uitbatingen in gemeenschappelijke uitbating van installaties met grotere capaciteit. Gezien de lange levensduur van de installaties heeft dit scenario een eerder traag verloop, maar de tendens zal zich in de toekomst doorzetten en concurrentieverminderend werken. 14

25 Hoofdstuk Externe concurrentie a Macht van leveranciers De concurrentiepositie van een centrale wordt mee beïnvloed door de ligging van de installatie ten opzichte van de plaats van de mogelijke marktaanbiedingen. Bij de keuze van de opstelplaats moeten verschillende factoren worden afgewogen: beschikbaarheid van de inerte grondstoffen (steenslag en zand) en hun aanvoermogelijkheden; bereikbaarheid van de opstelplaats en het beschikbaar wegennet naar de mogelijke plaatsen van verwerking; omgeving van de opstelplaats uit oogpunt van milieubelasting (bewoning, ziekenhuizen, scholen, aard nabijgelegen industrie, recreatiezones, bestemming gewestplan of BPA, ); beschikbare terreinoppervlakte; nutsvoorzieningen: elektriciteit, aardgas en de respectievelijke bevoorradingscapaciteit. b Macht van afnemers Het belangrijkste marktsegment van de afzet van asfaltproducten situeert zich in de publieke sector. De markt is dus grotendeels afhankelijk van de budgetten bij de openbare diensten op alle niveaus: gewesten, provincies, gemeenten, havens, luchthavens. Deze budgetten zijn de laatste 15 à 20 jaren onvoldoende gebleken om het patrimonium aan verhardingen op een aanvaardbare wijze te onderhouden, en de noodzakelijke verbeteringen om bepaalde verkeers- of mobiliteitsproblemen op te lossen, bleven daarenboven onbeantwoord. Gedurende opeenvolgende jaren zijn verhoogde budgetten nodig om de opgelopen achterstand op het vlak van wegeninfrastructuren in te halen. Algemeen genomen blijven de Belgische Overheden wat investeringsbeleid betreft achter bij hun Europese partners. Deze investeren gemiddeld ongeveer 2,4 % van hun BBP, terwijl de overheidsinvesteringen in België maar 1,4 % van het BBP bedragen. Er wordt dus jaarlijks 2,5 miljard euro te weinig geïnvesteerd. Veelal wordt aangenomen dat een wegen- en autosnelwegennet maar in goede staat kan worden gehouden als jaarlijks circa 1,5 tot 2 % van de erfgoedwaarde van dat net besteed wordt aan het onderhoud ervan. De (nieuw)bouwwaarde van het Belgisch wegennet wordt geraamd op zowat 87,5 miljard euro. Dit betekent dat op Belgisch niveau aan onderhoud alleen al elk jaar 1,75 miljard euro zou moeten worden besteed. Momenteel is echter jaarlijks maar 1 à 1,25 miljard euro beschikbaar voor onderhoud, aanpassingen eninvesteringen samen (Debauche, 2000 en International Road Federation, 2000). 15

26 Hoofdstuk Potentiële concurrentie a Dreiging van substituten Voor de verhardingslagen van de wegen kunnen meerdere materialen gebruikt worden. Beton is daar één van, asfalt een ander. Voor vele toepassingen zijn deze mengsels beide mogelijk. De ontwerper kiest een type verharding, afhankelijk van vele factoren. De aannemer voert dit ontwerp uit. Sommige aannemers zijn meer gespecialiseerd in beton, anderen in asfalt, nog anderen zijn gespecialiseerd in elementverhardingen (kasseien, klinkers). Tabel 4 geeft een illustratie van het aandeel van de verschillende soorten verhardingstypes van de Belgische wegen (Revue générale des routes, 1997). Hieruit blijkt dat de asfaltverhardingen de meerderheid vormt bij de grotere wegen, maar dit is niet noodzakelijk zo bij de kleinere wegen en gemeentewegen. Daar is waarschijnlijk een meerderheid in beton, terwijl in de dorpskommen tegenwoordig ook veel verhardingen worden heraangelegd in klinkers. Tabel 4: Verschillende soorten verhardingstypes van de wegen in België in km (situatie eind 1995). Type wegverharding Autosnelwegen Regionale wegen Gewestwegen Provinciale wegen Gemeentelijke wegen Beton Asfalt Andere (klinkers, kassei, ) (alle wegdekken samen) Niet-verhard totaal b Dreiging van nieuwkomers Meerdere factoren, zoals de relatief hoge investeringskost, de moeilijkheid om een nieuwe vestigingsplaats te vinden en een exploitatie- en milieuvergunning te bekomen, de stagnerende markt van de asfaltwegenbouw, maken het niet aantrekkelijk voor nieuwkomers. Er worden dan ook weinig nieuwe spelers op de markt verwacht. 2.4 Milieu-juridische aspecten In dit deel worden relevante milieu-juridische aspecten besproken die betrekking hebben op de uitbating van een asfaltcentrale en de wettelijke reglementeringen van milieuhygiëne, met als doel de bescherming van de omgeving (mens en milieu) tegen eventuele verontreiniging en hinder. Onderstaande tekst is een samenvatting van de wetgeving van toepassing op de sector. Voor details wordt verwezen naar de betreffende reglementering. 16

27 Hoofdstuk Vlarem I Een asfaltcentrale met alle toebehoren, wordt beschouwd als een inrichting die een bepaalde hinder voor de mens en het leefmilieu kan veroorzaken en daarom is ze ingedeeld in de lijst van de zogenaamd hinderlijke inrichtingen. In de VLAREM I Lijst van als hinderlijk beschouwde inrichtingen worden de asfaltcentrales ingedeeld in rubriek 30.4 (Asfaltbetoncentrales), met uitzondering van de koud-asfaltproductie die onder rubriek 30.1 (Inrichtingen voor het mechanisch behandelen van minerale producten) valt. Zodoende moet de exploitant een vergunning hebben voor het exploiteren van een asfaltcentrale: de milieuvergunning. De wettelijke bepalingen aangaande de milieuvergunning worden in het Vlaamse gewest geregeld door het dekreet betreffende de milieuvergunning 3. Voor de praktische uitvoering van dit dekreet zijn de bepalingen gebundeld in het uitvoeringsbesluit VLAREM. Deel I van dit Vlaams reglement inzake de milieuvergunning, VLAREM I 4, geeft in bijlage de lijst weer van inrichtingen waarvoor een milieuvergunning of melding vereist is. Deel II van het uitvoeringsbesluit, VLAREM II 5, bepaalt de exploitatievoorwaarden voor vergunde inrichtingen. De asfaltcentrales zijn ingedeeld in rubriek 30.4 als behorend tot klasse 1. Dit is de klasse met de hoogste graad van mogelijke belasting van de eraan verbonden milieu-effecten. Voor de asfaltcentrales verstrekken de Vlaamse Milieumaatschappij, Aminal Milieuvergunningen en de Administratie voor Ruimtelijke Ordening Huisvesting en Monumenten en Landschappen advies bij het verlenen van de vergunning. De vergunning verlenende overheid legt in de milieuvergunning de bijzondere voorwaarden vast waaraan de exploitatie moet voldoen, met het oog op de bescherming van de mens en het leefmilieu. Naast de asfaltproductie kunnen ook bepaalde randaspecten in afzonderlijke rubrieken ingedeeld zijn, zoals bijvoorbeeld de opslag van inerte afvalstoffen die als secundaire grondstof in het productieproces worden gerecycleerd, de opslag van gevaarlijke stoffen en brandstoffen, het gebruik van compressoren,. Al deze afzonderlijke rubrieken moeten in de vergunningsaanvraag uitdrukkelijk worden vermeld. De opslag van bitumen is ingedeeld in rubriek 1.2 Opslagplaats voor aardpek, teer, asfalt, pek en dergelijke stoffen van meer dan kg (klasse 2). De meeste asfaltcentrales hebben stockagetanks voor meer dan l in totaal (eventueel in kleinere tanks, vb l per tank), gemiddeld is de stock tussen 100 en l. In de aanvraag tot vergunning beschrijft de toekomstige exploitant de werking van de installatie, de eventuele milieu-effecten die kunnen optreden en de maatregelen die genomen zullen worden om de hinder naar de omgeving te beperken. Een MER-studie (milieueffecten-rapport) is niet nodig voor de vergunningsaanvraag voor een asfaltcentrale. De aanvraag voor een vergunning gaat wel gepaard met een openbaar onderzoek, waarbij het 3 Belgisch Staatsblad (BS) , laatste wijziging BS Besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (VLAREM I). 5 Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake mlieuhygiëne (VLAREM II). 17

28 Hoofdstuk 2 dossier ter inzage ligt en door potentieel gehinderden (bijvoorbeeld buren) bezwaren kunnen worden geformuleerd. In Vlaanderen zijn de bouwvergunning en de milieuvergunning aan elkaar gekoppeld, wat betekent dat de ene vergunning geschorst is zolang de andere niet definitief is toegekend. De aanvraag voor een klasse-1-inrichting wordt behandeld door de bestendige deputatie van de provincie, die zich hierbij laat adviseren door bovengenoemde overheidsinstanties. VLAREM I stelt verder dat voor de asfaltproductie een tijdelijke vergunning verkregen kan worden. Er moet een milieucoördinator van het tweede niveau aangesteld worden. De vergunningverlenende overheid kan een eenmalige milieuaudit opleggen en er moet een milieujaarverslag ingediend worden Vlarem II De exploitatievoorwaarden die aan vergunde inrichtingen worden opgelegd zijn, voor wat de Vlaamse milieuwetgeving betreft, beschreven in het uitvoeringsbesluit VLAREM II. Er bestaan normen voor de belangrijkste milieucompartimenten, zoals oppervlaktewater, bodem- en grondwater, lucht, geluid en licht. Voor de exploitatie van een hinderlijke inrichting kunnen verschillende normen van toepassing zijn, gaande van algemeen geldende tot deze die enkel gelden voor de specifieke site. a Algemene exploitatievoorwaarden Dit zijn doelstellingen die van toepassing zijn in het ganse gewest en die gelden voor alle hinderlijke inrichtingen. Algemene emissienormen bestaan voor de verschillende milieucompartimenten zoals lucht, geluid, oppervlaktewater, bodem-en grondwater. De exploitant moet steeds de nodige maatregelen treffen om schade, hinder en zware ongevallen te voorkomen en, om bij ongeval, de gevolgen ervan voor de mens en het leefmilieu zo beperkt mogelijk te houden. Hinder kan voortkomen in de vorm van geur, rook, stof, geluid, trillingen, stralingen, licht en dergelijke meer. Deze algemene voorschriften houden onder andere in: steeds de best beschikbare technieken (BBT) toepassen als normaal zorgvuldig persoon alle nodige maatregelen treffen om de buurt niet te hinderen en te beschermen tegen accidentele gebeurtenissen (o.a. de nodige interventiemiddelen voorzien) ongevallen melden en maatregelen nemen meet- en registratieverplichtingen, bewaring van de meetgegevens. De algemene exploitatievoorwaarden voor lucht, water en geluid worden verder besproken in tot b Sectorale exploitatievoorwaarden Dit zijn normen die specifiek gericht zijn naar een bepaalde bedrijfssector en een bepaalde categorie van installaties, bijvoorbeeld stookinstallaties, afvalstoffenbehandeling,.... De sectorale voorwaarden van toepassing op rubriek 30 Minerale industrie (niet- 18

29 Hoofdstuk 2 metaalachtige producten, bouwmaterialen en soortgelijke materialen) is opgenomen in Bijlage 3. Voor de asfaltbetoncentrales gelden de sectorale normen weergegeven in Afdeling en Afdeling De sectorale voorwaarden worden verder besproken in c Bijzondere voorwaarden In de individuele milieuvergunning worden soms nog bijkomende bijzondere voorwaarden opgelegd. De exploitant is verplicht de exploitatievoorwaarden na te leven. Bij vaststelling van een inbreuk door het niet naleven van de opgelegde normen kan de toezichthoudende overheid de installatie laten stilleggen Exploitatievoorwaarden: lucht Wat de milieu-impact van een asfaltcentrale betreft, komt het milieucompartiment lucht op de eerste plaats, omwille van de verbranding van fossiele brandstoffen in het droog- en stookproces voor respectievelijk de granulaten en het opwarmen van het bindmiddel. a algemene maatregelen In de wet van 28 december 1964 betreffende de bestrijding van de luchtverontreiniging door industriële installaties werden reeds algemene maatregelen voorgeschreven voor de industriële installaties en dus ook voor industriële stookinstallaties. Deze maatregelen werden in de Vlaamse milieuwetgeving verder verfijnd (VLAREM II, hoofdstuk 4.4.). - Code van goede praktijk toepassen om de luchtverontreiniging maximaal te beperken en zo mogelijk zelfs voorkomen (best beschikbare technieken); emissiebepekende maatregelen ter vermindering van zowel massaconcentraties alsook massastromen (dit betekent o.a. inkapselen van installatiedelen, opvangen van afvalgas, energieefficiëntie, optimalisering van de handelingen voor opstarten en stilleggen van de installatie). - Evacuatie van de afvalgassen: de afvalgassen aan de bron opvangen en kanaliseren, eventueel zuiveren (vb. ontstoffingsinstallatie), en in de atmosfeer afvoeren derwijze dat de normen voor emissie worden nageleefd ; de schouw moet voldoende hoog zijn om een voldoende dispersie van de geloosde stoffen te verzekeren; de berekening van de schouwhoogte kan gebeuren in functie van de geëmitteerde massastroom en eventuele obstakels die dispersie verhinderen (bijvoorbeeld moet de schouw minstens 20 % hoger zijn dan het hoogste punt van de installatie; bijvoorbeeld minimum 10 à 15 m hoogte). b Emissiegrenswaarden In het Vlaamse uitvoeringsbesluit VLAREM II worden in bijlage als algemeen geldende exploitatievoorwaarden qua lucht de volgende emissiegrenswaarden opgelegd als concentraties aan gasvormige stoffen in de geleide emissies die in normale bedrijfsomstan- 19

30 Hoofdstuk 2 digheden niet mogen overschreden worden (uitgedrukt in mg/m³ in genormaliseerde omstandigheden). Deze worden weergegeven in tabel 5. Tabel 5: Algemene emissiegrenswaarden lucht, Vlarem II Verontreinigende stof * Bij een massastroogrenswaarde Emissie- Stofdeeltjes totaal 0,5 kg/u > 0,5 kg/u 150 mg/nm³ 50 mg/nm³ Zwaveloxides (als SO 2 ) > 5 kg/u 500 mg/nm³ Stikstofverbindingen (als > 5 kg/u 500 mg/nm³ NO 2 ) Koolstofmonoxide (CO) ** > 5 kg/u 100 mg/nm³ Organische verbindingen > 3 kg/u 150 mg/nm³ (totaal C, exclusief methaan) Benzeen > 0,025 kg/u 5 mg/nm³ (Kankerverwekkende stoffen) benzo(a)pyreen dibenzo(a,h)anthraceen 2-naftylamine > 0,0005 kg/u Σ < 0,1 mg/nm³ * De algemene exploitatievoorwaarden voor alle hinderlijke inrichtingen bevatten voor nog veel meer stoffen een emissiegrenswaarde, maar die zijn niet relevant voor asfaltcentrales omdat die stoffen niet in voldoende mate worden geëmitteerd. De stoffen in bovenstaande tabel zijn dat wel, omdat het belangrijkste proces dat luchtverontreiniging kan veroorzaken bij het asfaltproductieproces het stookproces is voor het drogen van de granulaten en het opwarmen van het bitumen. Restproducten van de verbranding zijn o.a. SO 2, NO x, CO, CO 2, PAK s (polycyclische aromatische koolwaterstoffen). Verder zijn er de vele vluchtige organische koolwaterstoffen die in de brandstof (stookolie) en het bitumen aanwezig zijn en verdampen bij opwarming. In 3 van art wordt gemeld dat stoffen die niet voorkomen in de lijst van organische stoffen in bijlage , gerekend worden tot de groep waarvan de stoffen wat betreft hun invloed op het milieu deze het meest benaderen. Daarbij moet in het bijzonder rekening gehouden worden met de afbreekbaarheid en bioaccumulatie, toxiciteit, invloeden van afbraakprocessen met hun betreffende reactieproducten en geurintensiteiten. Dit kan geregeld worden in de milieuvergunning. ** De norm voor CO geldt voor productie-installaties met volledige oxydatieve verbrandingsprocessen, inclusief naverbranding. Dit is niet het geval bij de asfaltcentrales (zie verder, punt d). Omwille van de specifieke situatie van de droogtrommel is voor de asfaltcentrales een aanpassing gemaakt (aanpassing Vlarem II, art , BS ). In afwijking van de algemene emissiegrenswaarden geldt voor de asfaltbetoncentrales voor de parameter CO een emissiegrenswaarde van 500 mg per Nm³ en een richtwaarde van 100 mg/nm³ (zie b.). In Vlarem II wordt geen referentiezuurstofgehalte gespecifieerd bij de sectorale norm voor CO in Art , noch bij de algemene emissiegrenswaarden Afd De algemene stelling is dat wanneer geen referentiezuurstofgehalte aangegeven wordt bij een bepaalde 20

31 Hoofdstuk 2 norm, deze norm geldt bij het werkelijk gemeten zuurstofgehalte. Bijgevolg dient men de gemeten emissie niet om te rekenen naar een referentiezuurstofgehalte. Het werkelijk zuurstofgehalte dat in de schoorsteen in de rookgassen van de asfaltcentrale wordt gemeten kan variëren van 14 % tot 18 %. c Controlemeetprogramma en milieujaarverslag De ingedeelde inrichtingen moeten regelmatig controlemetingen doen van de emissie die ze veroorzaken. De meetfrequentie is, afhankelijk van de belangrijkheid van de emissie - uitgedrukt als een emissiemassabalans in kg/uur - jaarlijks, trimestriëel, maandelijks of continu (zie Vlarem II bijlagen , , en ). De asfaltcentrales die de drempelwaarde, met name de massastroom voor bepaalde verontreinigende stoffen uit tabel 5 overschreiden, moeten controlemetingen uitvoeren voor de betreffende polluenten. De meeste asfaltcentrales dienen een maandelijkse meting uit te voeren voor de verontreinigingsfactoren CO en stof, voor sommige centrales is dit ook nodig voor SO 2 en NO x. In het kader van het controlemeetprogramma hoeven geen PAK's gemeten te worden, indien de massastroom voor de verontreinigende stoffen niet bereikt wordt. In Bijlage in Vlarem II worden PAK opgenomen in stofgroep 6 : benzo(a)pyreen en dibenzo(a,h)anthraceen. De massastroom bedraagt kg/u. Alle asfaltcentrales hebben de verplichting een emissiejaarverslag in te vullen. Bijlage Model van jaarverslag inzake emissies van verontreinigde stoffen legt o.a. het opstellen van een emissiejaarverslag voor PAK op wanneer de drempelwaarde van 4 kg per jaar overschreden wordt voor geleide emissies. Deze waarde heeft betrekking op de 10 PAK van IBS (Interim Bodemsanering). d Sectorale voorwaarden voor stookinstallaties/verbrandingsinrichtingen Voor de categorie van de stookinstallaties (met of zonder elektriciteitsproductie) bestaan eigen sectorale voorwaarden in verband met luchtverontreiniging (zie VLAREM II, hoofdstuk 5.43). Deze zijn niet van toepassing voor de emissies van de droogtrommel van een asfaltcentrale, vermits deze droogtrommel valt onder de beschrijving van de installaties waarin de verbrandingsproducten worden gebruikt voor de directe verwarming, droging of enige andere behandeling van voorwerpen of materialen, bijvoorbeeld herverhittingsovens en ovens voor warmtebehandeling (Vlarem II, art ). De sectorale emissiegrenswaarden voor de stookinstallaties zijn echter wel van toepassing op het deelproces van de voorverwarming van het bindmiddel, indien voor de opwarming van de thermische olie een stookinstallatie wordt gebruikt. e Speciaal geval: afgewerkte olie als brandstof Indien de asfaltcentrale gebruik wil maken van afgewerkte olie als brandstof voor de brander moet dit afzonderlijk in de milieuvergunningsaanvraag worden aangevraagd. In dit geval zijn dan strengere voorwaarden van toepassing. De behandelde afgewerkte olie die als secundaire grondstof als brandstof zal gebruikt worden, dient een bepaalde zuiverheid te bezitten en te voldoen aan de criteria qua samenstel- 21

32 Hoofdstuk 2 ling opgelegd door art van VLAREA 6. Hierin worden o.a. criteria opgelegd voor het zwavelgehalte, PCB/PCT-gehalte en gehalte aan zware metalen. Indien de afgewerkte olie niet voldoet aan de zuiverheidsnormen, wordt de olie beschouwd als een gevaarlijke afvalstof en de stookinstallatie (asfaltcentrale) die deze olie gebruikt als een inrichting voor het verwerken van gevaarlijk afval door verbranding. De voorwaarden voor de verbrandingsinrichtingen voor gevaarlijke afvalstoffen gelden bovendien ook indien de afgewerkte olie (zelfs indien de zuiverheidscritria worden voldaan) verbrand wordt in een installatie met een nominaal thermisch vermogen van meer dan 10 MW. De meeste asfaltcentrales (met een brandstofverbruik van meer dan 1000 liter olie per uur) hebben een brandervermogen van meer dan 10 MW zodat in dat geval de zeer strenge emissiegrenswaarden voor verbrandingsinrichtingen voor gevaarlijke afvalstoffen van toepassing worden (inclusief de grenswaarden en meetverplichtingen voor dioxinen en furanen). Al deze strenge voorwaarden maken het voor de asfaltcentrale nagenoeg onmogelijk om nog afgewerkte olie als brandstof te gebruiken. f Bijzondere vergunningsvoorwaarden Indien de algemene voorwaarden niet expliciet genoeg zijn, kan de lokale vergunningverlenende overheid (provincie of gemeente) in de individuele milieuvergunning bijkomende bijzondere voorwaarden opleggen aan de exploitant (bv. een dioxinenorm). Deze bijzondere voorwaarden kunnen strengere emissiegrenswaarden opleggen dan de algemeen geldende. Omdat deze bijzondere voorwaarden per site kunnen verschillen, zullen we ze hier niet verder behandelen Exploitatievoorwaarden: water Het productieproces van de asfaltcentrales gebruikt op zichzelf geen water, en creëert dus ook geen bedrijfsafvalwater. Toch zijn er eventueel de volgende lozingen van afvalwater: - sanitair afvalwater van de burelen - afvalwater van het labo - hemelwater dat eventueel verontreinigd geraakt doordat het afspoelt van het (vervuilde) bedrijfsterrein - afvalwater van de ontstoffing van de afgassen van de droogtrommel, indien een systeem van natte ontstoffing (gaswassing) wordt gebruikt. Na afscheiding van het stof (door bezinking bvb.) kan het gezuiverde water eventueel terug gebruikt worden (gesloten circuit). In Vlaanderen worden de algemene regels ter beheersing van de waterverontreiniging geregeld in het VLAREM II (Afdeling ), deel bescherming van het grondwater en oppervlaktewater. Afvalwater en niet-vervuild regenwater moeten indien mogelijk apart worden afgevoerd, het afvalwater naar de riolering, het regenwater bij voorkeur naar een oppervlaktewater (gracht). 6 Besluit van de Vlaamse Regering van tot vaststelling van het Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en beheer. 22

33 Hoofdstuk Exploitatievoorwaarden: geluid De geluidshinder is in het Vlaamse Gewest geregeld door de Wet op de geluidshinder van 18 juli Dit is een kaderwet die ingevuld is door een aantal uitvoeringsbesluiten. VLAREM II geeft in Hoofdstuk 2.2 en Hoofdstuk 4.5 de milieukwaliteitsnormen en grenswaarden opgelegd aan het specifiek geluid van inrichtingen. Voor nieuwe inrichtingen van klasse 1 (en 2) gelegen in industriegebieden gelden algemeen de richtwaarden van 60 db (A) en 55 db (A) s avonds en s nachts voor het specifiek geluid van de inrichting. Hierbij moet verder rekening gehouden worden met de aard van het geluid dat een fluctuerend, intermitterend, incidenteel of impulsachtig karakter kan hebben. Voor bestaande inrichtingen en voor inrichtingen van klasse 3 zijn de voorwaarden anders gedefinieerd. De immissierichtwaarden voor geluid in open lucht zijn strenger in landelijke gebieden en afgelegen woonzones, en minder streng in industriegebieden en woonzones in de directe nabijheid van industriegebieden. In het algemeen geldt dat het specifiek geluid van de installatie 5 db(a) onder deze richtwaarde moet blijven, of onder het omgevend geluid indien dit reeds hoger is dan deze richtwaarde. Voor inrichtingen die een gemene muur hebben met een bewoond gebouw, moet een richtwaarde voor het geluid binnenshuis in die woning benaderd worden. Indien het specifiek geluid van de inrichting deze richtwaarden ernstig overschrijdt, moet de exploitant een saneringsplan uitvoeren. De exploitant moet ter beheersing van de geluidshinder de nodige maatregelen treffen om de geluidsproductie aan de bron en de geluidsoverdracht naar de omgeving te beperken. Naargelang van de omstandigheden en technologische haalbaarheid wordt volgens de huidige stand van de techniek gebruik gemaakt van: - een oordeelkundige (her-)schikking van de geluidsbronnen, - geluidsarme installaties en toestellen, - geluidsisolatie en/of absorptie en/of afscherming Afval a Melding bedrijfsafvalstoffen In Vlaanderen zijn de asfaltcentrales, evenals de andere ingedeelde inrichtingen, onderworpen aan de meldingsplicht voor de afvalstoffen, dit betekent dat ze jaarlijks aan de OVAM (de openbare afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse gewest) moeten melden wat de geproduceerde bedrijfsafvalstoffen zijn en hoe deze zijn verwerkt. Dit geldt niet voor de huishoudelijke of daarmee gelijkgestelde afvalstoffen. b Asfaltpuingranulaat als secundaire grondstof Het gebruik van asfaltpuingranulaten (inclusief freesasfalt) als secundaire grondstof ter vervanging van natuurlijke steenslagmaterialen is onderworpen aan de regels van het VLAREA, het Vlaams reglement inzake het beheer van afvalstoffen (BS 16 april 1998). Dit reglement stelt onder andere normen voor wat betreft de concentratie en uitloogbaarheid van verontreinigende stoffen (zoals zware metalen, PAK s, organische verbindingen, ) in de secundaire grondstoffen. 23

34 Hoofdstuk 2 Hierdoor is het bijvoorbeeld niet mogelijk om asfaltpuin waarin teer als bindmiddel werd gebruikt aan te wenden als grondstof voor nieuwe asfaltmengsels, meer bepaald omdat de maximum toegelaten concentratie aan polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) ver wordt overschreden (De Bock (b), 1998). Voor het gebruik van gebroken asfaltpuin als secundaire grondstof is een gebruikscertificaat vereist, waarbij door een laboratoriumanalyse wordt aangetoond dat het asfaltpuin aan de gestelde voorwaarden voor het gebruik voldoet. c Het gebruik van afgewerkte olie als brandstof Het VLAREA bepaalt de voorwaarden voor het gebruik van afgewerkte olie als secundaire grondstof als brandstof. De afgewerkte olie moet voldoen aan criteria van zuiverheid, zoals een maximaal gehalte aan zware metalen, resten van solventen en PCB s, zwavelgehalte, watergehalte,. Dit is enkel mogelijk indien de afgewerkte olie een verregaande zuivering heeft ondergaan. Indien de olie niet aan deze voorwaarden voldoet, moet ze beschouwd worden als een gevaarlijke afvalstof, wat ook betekent dat ze enkel in een inrichting die vergund is voor de verbranding van gevaarlijk afval als brandstof mag gebruikt worden (zie ook 2.2.e)). Dezelfde criteria gelden voor de afgewerkte olie die ontstaat in een bedrijf zelf. Dit alles maakt het in de praktijk voor de asfaltcentrales in Vlaanderen zo goed als onmogelijk om nog afgewerkte olie als brandstof te gebruiken. d Het beheer van verpakkingsafval De wetgeving inzake het beheer van verpakkingsafval is de enige van de hier besproken wetgeving die dezelfde is in de drie gewesten van ons land, een gevolg van het interregionaal samenwerkingsakkoord betreffende de preventie en het beheer van verpakkingsafval (BS ). Het samenwerkingsakkoord heeft als doelstelling enerzijds de preventie van verpakkingsafval en anderzijds het hergebruik, de recycling en de terugwinning van verpakkingsafval te bevorderen. Door een terugnameplicht wordt aan de verpakkingsverantwoordelijke de verplichting opgelegd om de opgestelde quota voor nuttige toepassing en recyclage te bereiken. De asfaltcentrale zal in de praktijk met deze regeling te maken krijgen, indien ze ofwel zelf bepaalde goederen inpakt (bijvoorbeeld koudasfalt dat ze verpakt in zakken zal aanbieden) ofwel als ze rechtstreeks (buiten een invoerder of tussenhandelaar om) uit het buitenland daar verpakte goederen importeert en verbruikt (bijvoorbeeld bepaalde hulpstoffen). De organisatie van de inzameling en verdere verwerking van het eigen verpakkingsafval kan uitbesteed worden aan een erkend organisme, bijvoorbeeld de vzw Val-i-pac Bodem Het Vlaamse Bodemsaneringsdekreet van 22 februari 1995 (BS ), gewijzigd 26 mei 1998 (BS ), wil regels geven voor de bescherming van de bodem tegen ver- 24

35 Hoofdstuk 2 ontreiniging. Het uitvoeringsbesluit bij dit dekreet, het VLAREBO, geeft onder andere een lijst van inrichtingen die periodiek een oriënterend bodemonderzoek moeten uitvoeren. Een oriënterend bodemonderzoek heeft tot doel uit te maken of er ernstige aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging op bepaalde gronden. Het houdt een beperkt historisch onderzoek en een beperkte monsterneming in. De asfaltcentrales vallen hierbij in de strengste categorie, wat betekent dat de asfaltcentrale elke 5 jaar de bodemkwaliteit op het terrein van de onderneming moet controleren via een oriënterend bodemonderzoek. Het eerste bodemonderzoek moet vóór gebeuren. Bodemverontreiniging op het terrein van de asfaltcentrale kan ontstaan door lekken in het tankenperk bij de opslag van brandstof en bitumen, door olieverlies van het rijdend materieel, door morsen van olie die als antikleefmiddel voor de laadbakken wordt gebruikt, Geur a Exploitatievoorwaarden in Vlarem I Volgens VLAREM I Art moet de exploitant steeds de nodige maatregelen treffen om schade en hinder te voorkomen ongeacht de verleende vergunning. Deze bepaling is impliciet van toepassing op geurhinder. In de dagelijkse realiteit kunnen aanhoudende problemen van geurhinder leiden tot een bijsturing van de milieuvergunning. Wel dient de wijziging of aanvulling voldoende gemotiveerd te zijn 7. Vaak wordt bij problemen van geurhinder de verplichting opgelegd om als bijkomende voorwaarde een geurbestrijdingsplan op laten opstellen door een erkend deskundige. Inhoudelijk bestaat een geurbestrijdingsplan meestal uit een omgevingsstudie, waarbij de impact van de bron op haar omgeving wordt ingeschat (vb. aan de hand van snuffelmetingen) en een saneringsonderzoek, waarbij het belang van de verschillende geuremissiepunten in het proces wordt bepaald (vb. met behulp van olfactometrie). Hierbij worden voorstellen geformuleerd van een technische aanpak om de emissie te reduceren en tenslotte worden ook termijnen voorgesteld waarbinnen de sanering dient uitgevoerd. Een consistente aanpak voor het opstellen van een geurbestrijdingsplan ontbreekt echter vooralsnog (zie ook bijlage 4). b Voorkoming en bestrijding van luchtverontreiniging in Vlarem II Volgens de Algemene voorschriften in Hoofdstuk 4.1. van VLAREM II moet de exploitant van een hinderlijke inrichting als normaal zorgvuldig persoon steeds de beste beschikbare technieken toepassen ter bescherming van mens en milieu 8. En tevens dient de exploitant als normaal zorgvuldig persoon de nodige maatregelen te treffen om de buurt niet te hinderen door o.a. geur 9. 7 Art en 45 3 Vlarem I 8 Art Vlarem II 9 Art Vlarem II 25

36 Hoofdstuk 2 Voor verschillende activiteiten zijn in de sectorale voorwaarden in deel 5 van het Vlarem II normen of maatregelen tegen hinder opgenomen (d.i. echter niet het geval voor asfaltcentrales). Dikwijls wordt aangegeven dat de hinder noch de normale burenlast, noch de aanvaardbare grenzen mag overschrijden. In de praktijk wordt bij het bepalen of al dan niet kan gesproken worden van overlast, rekening gehouden met contextuele factoren zoals de ligging van het bedrijf in zijn omgeving (woon-, industrie- of landbouwzone), de hindergevoeligheid van de omwonenden (vb. economische afhankelijkheid) en historische aspecten (wie vestigde zich eerst in de buurt?). c Opstellen van geurnormen en een geurbestrijdingsplan De milieubeleidsplannen stellen dat op lange termijn de mens zoveel mogelijk moet beschermd worden tegen geurhinder. Op korte termijn wordt een status-quo beoogd inzake het aantal gehinderden en dient het aantal ernstig gehinderden te worden teruggedrongen. Daarnaast stelt de overheid zich tot doel de standaardaanpak van geurhinderproblemen te bevorderen en een normering voor geurhinder van industriële en agrarische bronnen op te stellen en te implementeren. Dit moet leiden tot een daling van het aantal bronnen dat het aanvaardbaarheidsniveau overschrijdt. Bij het uitwerken van het toekomstig geurbeleid werkt de overheid aan het opstellen van geurnormen voor probleemsectoren (zie Bijlage 4). Op basis van klachtenbestanden werd onderzocht welke bedrijfssectoren geurhinder veroorzaken. Daarna werd uitgekeken naar homogene sectoren waarvoor een gemeenschappelijke aanpak van de geurhinderproblematiek mogelijk is. De asfaltbedrijven werden hierin opgenomen. Vervolgens moet het nuleffect niveaus voor elke sector bepaald worden. Dit niveau zal op zijn beurt vertaald worden in normen (aanvaardbaar hinderniveau) voor de sector. Daarbij wordt een standaardmaatregelenpakket opgesteld voor de sector. Het voordeel van deze sectorale aanpak is dat maatregelen kunnen voorgesteld worden die aan alle bedrijven binnen de sector kunnen worden opgelegd. d Het geurbestrijdingsplan In de loop van de planperiode zal de verplichting worden ingesteld voor elke inrichting die geurhinder veroorzaakt, om een geurbestrijdingsplan op te stellen. De bedoeling hiervan is het maximaal voorkomen van geuremissies aan de bron (door toepassing van BBT en goede werking van de installatie) en het terugdringen van geurhinder tot een aanvaardbaar niveau. De overheid zal de criteria vastleggen voor de selectie van bedrijven die een geurbestrijdingsplan moeten opstellen. Tevens zal zij bepalen volgens welke methodologie het geurbestrijdingsplan dient te worden opgesteld. De verplichting om een geurbestrijdingsplan op te stellen zal in Vlarem worden opgenomen, in vervanging van de geurstudies die momenteel in sommige gevallen als bijzondere voorwaarde bij de milieuvergunning worden opgenomen. Bedrijven zullen er bijgevolg op kunnen rekenen dat het aspect geurhinder meer aandacht zal krijgen bij de vergunningverlening. De inhoudelijke uitwerking van de verplichting om een geurbestrijdingsplan op te stellen is voorzien vanaf eind begin Op dat moment zullen de resultaten beschikbaar zijn van het onderzoek rond geurnormering. De methodologie voor de inhoudelijke uitwerking van het geurbestrijdingsplan zal immers hierop gebaseerd zijn. 26

37 Hoofdstuk Bedrijfsinterne milieuzorg a Dekreet Bedrijfsinterne Milieuzorg Het dekreet van de Vlaamse Regering van 19 april 1995, verscheen in het Belgisch Staatsblad op 4 juli Het uitvoeringsbesluit dateert van 26 juni 1996, de modaliteiten zijn overgenomen in het VLAREM II (afdeling en 4.1.9). Het dekreet wil de milieuzorg in de bedrijven organiseren. Bedoeling is de naleving van de milieuvoorschriften in de bedrijven te versterken en via stimulering en de organisatie van de bedrijfsinterne milieuzorg, de duurzame ontwikkeling te promoten. Hiertoe worden bepaalde bedrijven (klasse 1 milieuvergunning) verplicht een milieucoördinator aan te stellen, eventueel een milieuaudit te organiseren (eenmalig of periodiek) en jaarlijks een milieujaarverslag op te stellen. De asfaltcentrales zijn verplicht een milieucoördinator van het tweede niveau aan te stellen, jaarlijks een milieujaarverslag in te dienen en er kan door de vergunningverlenende overheid een eenmalige milieuaudit worden opgelegd. Milieucoördinator De milieucoördinator heeft onder meer tot taak : - bij te dragen tot de ontwikkeling, de invoering, de toepassing en de evaluatie van milieuvriendelijke productiemethodes en producten, - te waken over de naleving van de milieuwetgeving, de uitvoering van de voorgeschreven metingen en de registratie van de resultaten ervan, het bijhouden van het afvalstoffenregister en de meldingsplicht inzake de afvalstoffen, - voorstellen te doen en bij te dragen tot de interne en externe communicatie in verband met de gevolgen voor mens en milieu van de inrichting, - advies te geven over elke geplande investering die vanuit milieuoogpunt relevant kan zijn. Jaarlijks stelt de milieucoördinator ten behoeve van de bedrijfsleiding een verslag op over de wijze waarop hij zijn opdracht heeft vervuld. Milieujaarverslag De asfaltcentrales dienen jaarlijks een milieujaarverslag op te maken, dat de volgende deelverslagen bevat: 1 emissiejaarverslag, 2 afvalstoffenregister, 3 eventueel verrichte geluidsmetingen, 4 eventueel verrichte immissiemetingen. Het emissiejaarverslag geeft een berekening op jaarbasis van de totale emissie aan verontreinigingsfactoren naar lucht en water. Hierbij moet er optimaal gebruik worden gemaakt van de resultaten van emissiemetingen die aan de exploitant zijn opgelegd door dit reglement (meetprogramma), door de milieuvergunning of in het kader van de afvalwaterheffingen. 27

38 Hoofdstuk 2 Indien de inrichting op jaarbasis een belangrijke, relevante emissie veroorzaakt, blijft de verplichting van een jaarverslag bestaan voor de volgende drie jaar. Relevante emissies zijn deze waarvan de totale massastroom op jaarbasis (in ton/jaar) een bepaalde drempelwaarde overschrijdt. Indien de verlaging van de emissies beneden de drempelwaarde wordt bewerkstelligd door een permanente saneringsmaatregel, kan de toezichthoudende overheid de verplichting tot het invullen van een emissiejaarverslag afschaffen na 2 jaar. De asfaltcentrales blijven voor alle verontreinigingsfactoren beneden de drempelwaarde, behalve voor sommige centrales wat betreft de categorie som van de PAK s (polycyclische aromatische koolwaterstoffen), waarbij de drempelwaarde van 4 kg / jaar wordt overschreden. Decretale milieuaudit De vergunning verlenende overheid kan opleggen dat de asfaltcentrale een eenmalige milieuaudit uitvoert. Dit houdt in een systematische, gedocumenteerde en objectieve doorlichting van het beheer, de organisatie en de uitrusting van het bedrijf op het gebied van de bescherming van het milieu. De milieuaudit dient gevalideerd te worden door een milieuverificateur. De milieuaudit heeft betrekking op de emissies en immissies, evenals de gevolgen ervan op de milieukwaliteit, het energiebeheer, het beheer van grondstoffen, de productiemethodes en het productbeheer, de preventie en het beheer van afvalstoffen, de externe veiligheid, de voorlichting, opleiding en participatie van het personeel in de bedrijfsinterne milieuzorg, de voorstellen en adviezen van de milieucoördinator en de opvolging die hieraan gegeven is. b Vrijwillige invoering van een milieuzorgsysteem/milieuaudit In zijn streven om zijn aandacht voor het milieu en de zorg voor een kwaliteit op elk gebied publiek te maken, kan de asfaltcentrale vrijwillig kiezen voor het invoeren en volgen van een milieuzorgsysteem. Het milieuzorgsysteem beschrijft, analoog aan een kwaliteitssysteem, de milieupolitiek, het milieuprogramma en de te volgen procedures van de onderneming inzake de zorg voor een milieuvriendelijke productie (van asfalt). De internationale normen van de reeks ISO laten toe het milieuzorgsysteem van de onderneming te laten registreren en certificeren. Naast de certificatie van het systeem inzake milieuzorg kan de onderneming ook kiezen om periodiek een gevalideerde publieke verklaring te brengen over de (verbeterde) prestaties van het bedrijf op milieugebeid, zoals beschreven in het schema EMAS inzake milieubeheer en -audit ( Environmental Management and -Audit Scheme, Verordening nr.1836/93/eeg van de Raad van 29 juni 1993 inzake de vrijwillige deelneming van bedrijven uit de industriële sector aan een communautair milieubeheer en milieuauditsysteem). De fundamentele doelstelling van het systeem is de vrijwillige inzet en de actie met het oog op het stimuleren van een voortdurende verbetering van de milieuprestaties. Alhoewel geen verplichting, lijken meer en meer bedrijven deze weg van openbaarmaking van hun zorg voor een milieuvriendelijke productie te volgen. 28

39 Hoofdstuk Buitenlandse wetgeving a Nederland De Nederlandse Emisierichtlijn Lucht (NeR, 2000) streeft ernaar de totale emissie naar de lucht vanwege een verontreinigingsbron te beperken ( vrachtreductie ) door toepassing van maatregelen volgens de stand der techniek. Deze richtlijn is geen wettelijk instrument - dat is de milieuverguning - maar wil wel de vergunningverlening harmoniseren, zodat overal voor gelijksoortige bedrijven gelijksoortige vergunningen worden opgelegd. De richtlijn bevat enerzijds, met het oog op de harmonisatie, algemene eisen, en anderzijds, met het oog op de toepassing van de stand der techniek, bijzondere regelingen. Indien de ongereinigde emissie van een bepaalde component zo groot is dat een grensmassastroom (in kg/uur of kg/jaar) wordt overschreden, gaat het om een relevante emissie en dan kunnen eisen worden gesteld. De emissiewaarden die haalbaar geacht worden met emissiebeperkende voorzieningen (preventieve of procesgeïntegreerde maatregelen) die aan de stand der techniek voldoen, worden per stofklasse uitgedrukt als restconcentraties (mg/m³ o ). Gas- en dampvormige organische stoffen: de organische stoffen zijn ingedeeld in 3 klassen. De emissies van verschillende componenten binnen dezelfde klasse moeten worden opgeteld. De indeling in klassen is gebaseerd op de schadelijkheid van de stof, uitgedrukt als de MAC-waarde (maximaal toelaatbare concentratie op de werkplaats), zie tabel 6. Tabel 6: Indeling van organische stoffen klasse toxiciteit MACwaarde mg/m³ Geldende emissie-eis mg/m³ Vanaf een ongereinigde massastroom in kg/uur Voorbeeld van een in deze klasse ingedeelde stof O.1 Hoog < ,1 mercaptanen O.2 Matig ,0 Aromatisch koolwaterstofmengsel O.3 Gering ,0 alifatisch koolwaterstofmengsel Aparte eisen gelden voor carcinerogene stoffen (klasse C.1 : benzo(a)anthraceen, benzo(a)pyreen, benzo(b of j of k)fluorantheen, dibenzo(a,h)anthraceen, 2-naftylamine): bij een ongereinigde massastroom (gesommeerd) van 0,5 gram per uur of meer geldt een emissie-eis van 0,1 mg/m³. Gas- en dampvormige anorganische stoffen: de anorganische stoffen zijn ingedeeld in 4 klassen; de sommatiebepaling is niet van toepassing; - klasse ga.4 (ammoniak; stikstofoxiden, berekend als NO 2 ; zwaveloxiden, berekend als SO 2 ): bij een ongereinigde massastroom per stof van 5,0 kilogram per uur of meer geldt een emissie-eis van 200 mg/m³; - Eisen voor koolstofmonoxide emissies (CO) zijn nog niet gepreciseerd maar zullen binnen afzienbare termijn worden voorgesteld. 29

40 Hoofdstuk 2 Hierna volgt een opsomming van de bijzondere regelingen voor de asfaltmenginstallaties in Nederland. - De emissie-eisen worden betrokken op een zuurstofreferentiewaarde van 17 % (volume-percent in de rookgassen). - Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK s): bij recycling van asfalt met behulp van een paralleltrommel moeten de rookgassen van deze trommel aan de brander van de hoofdtrommel worden toegevoerd, dan wel op een andere wijze worden naverbrand. Deze maatregel staat ook daadwerkelijk in elke vergunning in Nederland. Ofwel voeren de bedrijven de rookgassen van de paralleltrommel toe aan de brander van de hoofdtrommel, ofwel wordt een aparte naverbrander gebruikt (Van Berkel L., 2001). - Stof: bestaande doekfilters moeten tenminste voldoen aan een emissie-eis van 30 mg/m³. Nieuwe ontstoffingsinstallaties moeten voldoen aan de algemene eisen van de NeR (de toepassing van filtrerende afscheiders wordt nagestreefd, met emissie-eis van 10 mg/m³ o, indien doekfilters niet mogelijk zijn, geldt een eis van 25 mg/m³ stof). Deze stof-norm van 10 mg/m³ wordt ook opgelegd aan de asfaltcentrales (Van Berken L., 2001) - Geur: Er is geen algemeen geurconcentratieniveau vastgesteld waarboven hinder optreedt. Inzake geur bestaat er geen algemeen geldende emissiegrenswaarde of geurconcentratie die niet mag overschreden worden. Uitgangspunt is het voorkomen van (nieuwe) hinder, en indien er toch hinder bestaat, worden maatregelen op basis van het ALARA-principe 10 afgeleid. Daarbij is gesteld dat voor nieuwe inrichtingen in het algemeen een waarde van 1 geureenheid per m³ als 99,5-percentiel zal kunnen worden gehaald. Dit betekent dat in 0,5 % van de tijd (~ 44 uur per jaar) het geurniveau in de omgevingslucht op de grens ligt van wat door een gemiddeld persoon net wel/net niet waargenomen kan worden, en voor de rest van de tijd lager. De volgende maatregelen zijn standaardvoorzieningen voor nieuwe en bestaande installaties: beperking van de emissies bij het verladen en de continue verdamping vanuit de bitumentanks door toepassing van watersloten. Een dampretoursysteem voor verladingsemissies is een andere mogelijkheid, waarvan het emissiebeperkend effect gelijk is; transportmiddelen voor gereed product moeten goed en snel afsluitbaar zijn om de emissieduur na het beladen zo kort mogelijk te houden. Voor nieuwe installaties geldt tevens als standaard: een schoorsteenhoogte van minimum 20 m voor productie van nieuw asfalt; een schoorsteenhoogte van minimum 30 m voor het warm recycleren van asfalt. Het verhogen van het emissiepunt (de schoorsteen) tot dit niveau zal, wanneer hinder gesignaleerd wordt, ook nodig zijn om de hinder zoveel mogelijk te beperken. Dit geldt voor bestaande en nieuwe installaties. - Voor de andere mogelijke verontreinigingscomponenten gelden geen bijzondere regelingen, wat dus betekent dat de volgende algemene eisen van toepassing zijn. 10 ALARA staat hierbij voor as low as reasonably achievable, zo laag als redelijk haalbaar is. 30

41 Hoofdstuk 2 b Overzicht verschillende landen - luchtemissies Ter vergelijking wordt een selectie van normen voor (nieuwe) asfaltcentrales (emissiegrenswaarden in mg/nm³) weergegeven in tabel 7 (PIARC, 1995 en EAPA, 1994): Tabel 7: Emissienormen voor nieuwe asfaltcentrales (emissiegrenswaarden in mg/nm 3 )(PIARC, 1995 en EAPA, 1994) stof SO 2 NO x PAK's* CO Vlaanderen ,1 500 Nederland ,1 nog geen norm Frankrijk ,5 g/h Duitsland ,1 500** UK Zwitserland (100) 0,1 (500) Oostenrijk 20 Denemarken Finland Noorwegen Zweden Ierland Portugal Spanje VS ton/jaar 100 ton/jaar 100 kg/jaar 100 ton/jaar (100 ton/jaar) Canada 2,5-7,5 kg/h 0,2 Italië ,1 Hongarije ,1 g/h 1000 * Niet overal zijn dezelfde PAK-verbindingen in de normen opgenomen. In Vlaanderen gaat het om de som van benzo(a)pyreen en dibenzo(a,h)anthraceen, samen met de niet- PAK stoffen 2-naftylamine, ethyleenimine, beryllium en chroom-vi-verbindingen, en dit vanaf een totale massstroom van 0,5 gram per uur (Vlarem II bijlage ). Dezelfde 2 PAK s (benzo(a)pyreen en dibenzo(a,h)anthraceen) zijn het die meetellen in Frankrijk, Duitsland en Zwitserland. In Nederland gaat het om de som van zes PAK s (benzo(a)pyreen, dibenzo(a,h)anthraceen, benzo(a)anthhraceen, benzo(b/j/k) fluorantheen) samen met 2-naftylamine, 2-nitropropaan, Be- en Cr-verbindingen, eveneens vanaf een ongereingde massastroom van 0,5 g/h. ** De richtwaarde in Duitsland is 500 mg/nm 3 bij een referentie-zuurstofgehalte van 17%. 31

42 Hoofdstuk 2 - water In verschillende landen zijn emissiewaarden van toepassing voor de afvalwaterlozing van asfaltcentrales (tabel 8). Tabel 8: Lozingsnormen voor asfaltcentrales (emissiegrenswaarden in mg/l behalve ph) Vlaanderen* Oostenrijk Denemarken Italië UK ph 6, zwevend stof (mg/l) BZV (mg/l) vetten/olie geen** zware metalen 3 koolwaterstoffen (mg/l) PAK Bezinkbare stoffen (ml/l) 0,5 oppervlakte actieve stoffen (mg/l) 3 *Bedrijfsafvalwater mag geen stoffen bevatten in concentraties hoger dan de kwaliteitsnormen van toepassing voor de uiteindelijk ontvangende waterloop die behoren tot de families en groepen van stoffen vermeld in de lijsten I en II van bijlage 2C, noch enige andere stoffen met een gehalte dat rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid van de mens, van de flora of de fauna (Art ). **Een representatief monster mag geen oliën, vetten of andere drijvende stoffen bevatten in zulke hoeveelheden dat een drijvende laag op ondubbelzinnige wijze kan vastgesteld worden. 32

43 Hoofdstuk 3 HOOFDSTUK 3: PROCESBESCHRIJVING EN MILIEUASPECTEN De bedoeling van deze analyse is vooreerst het kader te schetsen waarin asfaltmenginstallaties opereren en enige toelichting te geven bij de verschillende stappen in het productieproces. Zodoende kan het belang van de verschillende activiteiten en hun relatieve (milieu)invloed in het totale proces aangeduid worden. In een eerste onderdeel worden bondig de verschillende fasen van het asfaltproductieproces aangegeven. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op elk van deze processtappen. 3.1 Inleiding: het proces in een notedop De verschillende handelingen in het asfaltproductieproces kunnen vereenvoudigd voorgesteld worden in de volgende 4 fazen: 1. Voorbereiding bitumen en mineralen 2. Doseren bitumen, mineralen en vulstof 3. Mengen van voorbereide mineralen en bindmiddel 4. Opslag van het bereide asfaltmengsel in voorraadsilo's Volgens de manier waarop voorbereiding, doseren en mengen van de samenstellende delen worden uitgevoerd, kunnen twee categorieën van menginstallaties worden onderscheiden: - discontinu systeem met chargemenger - continu systeem met trommelmenger. Bij het discontinu systeem wordt het asfaltmengsel lading per lading aangemaakt ( batch of charge ). De granulaten doorlopen achtereenvolgens de processen van voordosering, droging en opwarming, warme zeving, warme buffering, exacte dosering en tenslotte de ladingsgewijze menging met overeenkomstige hoeveelheden vulstof en bindmiddel. De droogtrommel en mengbak zijn aparte machines, tussenin is een buffer. In Vlaanderen opgestelde asfaltcentrales zijn allemaal van het discontinue type. Figuur 1 geeft het processchema weer van de asfaltbereiding (volgens het discontinu proces). Bij het continue systeem gebeurt de menging op continue wijze. De droogtrommel-menger vormt één geheel, de menging gebeurt in het laatste gedeelte van de verlengde trommel. Er is geen mogelijkheid om de (voor)dosering nog bij te sturen. 33

44 Hoofdstuk 3 Granulaten (steenslag + zand) Stockagetrechters Koude voordosering Brandstof Brander Droogtrommel Voorafscheider Ontstoffingsinstallatie Lucht Schouw Stockagetanks Bindmiddel Warme zeving Warmte Voorverwarming Bindmiddel Wachtsilo s Warme granulaten Stockeersilo Herbruik vulstof Stockeersilo Aanvoer vulstof Warme dosering Menger Ophaalbak Voorraadsilo s Vrachtwagen CRR-OCW Figuur 1: Processchema van de asfaltbereiding, volgens het discontinu proces 34

45 Hoofdstuk 3 De verschillende stappen in de mengselbereiding bij het discontinue proces worden schematisch voorgesteld in Figuur Opslag en voorbereiding van de grondstoffen - opslag, voordosering en droging van granulaten De stenen en zand, worden in open lucht gestockeerd en bevatten bijgevolg een zekere hoeveelheid water. Om een goede hechting te krijgen met het bitumen, moeten stenen, zand en vulstof droog zijn. Droging van de stenen en het zand gebeurt door verwarming in de droogtrommel. Met een wiellader worden het zand en de steenslag in de voordoseringsinstallatie gedeponeerd, voor een eerste ruwe dosering. Door middel van een transportband worden de gedoseerde materialen in de droogtrommel gebracht. In de roterende trommeldroger is er rechtstreeks contact tussen de granulaten en de warmtestroom afkomstig van de vlam van de brander. De eindtemperatuur van de materialen in de droogtrommel bedraagt 145 à 180 C. Als brandstof wordt gasolie, lichte of halfzware stookolie gebruikt, en in sommige centrales aardgas. De brander is geïntegreerd in de droogtrommel, er is geen aparte verbrandingskamer. De hete gasstroom die ontstaat door de verbranding van de brandstof stroomt in tegenrichting met de beweging van de stenen en het zand, droogt deze materialen en neemt een deel van de fijnste materialen mee. Deze worden via een voorafscheider en een ontstoffingsinstallatie zoveel mogelijk uit de afgassen verwijderd. De ontstofte verbrandingsgassen worden via een schoorsteen in de omgevingslucht geëmitteerd. - opslag van de vulstof Voor de vulstof, die opgeslagen wordt in een silo is geen droging door verwarming nodig. - opslag van bitumen Het bindmiddel bitumen moet op temperatuur gehouden worden omdat het bij afkoeling te viskeus wordt om nog verpompt en verwerkt te kunnen worden. Deze voorverwarming van het bindmiddel geschiedt in de geïsoleerde, en met thermische olie indirect verwarmde, stockagetanks. Deze tanks kunnen ook elektrisch verwarmd worden (zie ook 3.3.2) Doseren mineralen, vulstof en bitumen, De warme, gedroogde granulaten worden via een warme ladder naar de zeefinstallatie gebracht waar ze uitgezeefd worden in de gewenste fracties. Onder de zeefinstallatie bevinden zich de warme wachtsilo's van waaruit de granulaten gewogen worden om in de juiste verhouding in de mixer gemengd te worden met bitumen en vulstof (warme dosering). Vulstof en voorverwarmd bitumen worden onmiddellijk in de balans voor warme dosering gewogen. 35

46 Hoofdstuk Granulatenstockagetrechters en voordoseringsinstallatie Droogtrommel Brander Warme ladder Zeefinstallatie warme mineralen Wachtsilo warme mineralen Balansen voor warme dosering Menger Ophaalbak Laadplatform vrachtwagens Stockagesilo's aanvoervulstof Stockagetanks bindmiddel Voorverwarming bindmiddel Stofbeladen rookgassen Ontstoffingsinstallatie Stof hergebruikt als vulstof Schoorsteen Rookgasemissie 10 Geïsoleerde silo's voor opslag warm asfalt CRR-OCW Figuur 2: De belangrijkste onderdelen van de asfaltmenginstallatie 36

47 Hoofdstuk Mengen van voorbereide mineralen en bindmiddel In de mengbak (mixer) worden de verschillende grondstoffen samengebracht en gemengd tot asfalt (mengduur circa 45 à 60 s). De temperatuur van het globale asfaltmengsel bepaalt de verwerkbaarheid (spreiden, verdichten e.d.) ervan. Bij het productieproces berekent het sturingsproces, uitgaande van deze gewenste temperatuur van het uiteindelijke asfaltmengsel, tot welke temperatuur de stenen en het zand moeten worden opgewarmd, rekening houdend met de bitumentemperatuur en de temperatuur van de (niet verwarmde) vulstof. De meeste asfaltmenginstallaties in België werken discontinu, d.w.z. het asfalt wordt mengsel per mengsel aangemaakt (inhoud van de menger 2 à 4 ton per batch). De performantie van de asfaltcentrale, uitgedrukt als het nominaal vermogen (ton/uur), wordt bepaald door de traagste van de volgende onderdelen: - de capaciteit van de droogtrommel, dit is de massa granulaten die per uur kan gedroogd worden, berekend bij standaardcondities (voor leveranciers) van 5 % vochtgehalte en een temperatuur van 10 C van de inkomende granulaten en een eindtemperatuur van 170 C van de gedroogde granulaten (het maximum vochtgehalte na droging bedraagt 0,5 %); - de capaciteit van de warme tussenafzeving van de gedroogde granulaten (in ton/uur); - de capaciteit van de menger (in ton asfalt per uur); deze wordt bepaald door de grootte van een mengsel (netto-volume van de mengbak en maximale vullingsgraad die toelaat een volledige mengeling te realiseren) en het aantal mengsels dat per uur kan verwerkt worden (de totale cyclustijd per mengbeurt is afhankelijk van de benodigde mengtijd, draaisnelheid van de menger, het type van te produceren asfaltmengsel) Opslag van bereide asfaltmengsel in voorraadsilo s Vanuit de mixer gaat het asfalt via een verrijdbare ophaalbak naar de wachtsilo's. Het warme asfalt wordt vanuit de geïsoleerde wachtsilo's in vrachtwagens gestort die het asfalt naar de werven voeren. 37

48 Hoofdstuk Aanvoer en opslag van grondstoffen Steenslag en zand Steenslag en zand worden aangevoerd via wegtransport. De centrales die langs een kanaal liggen worden eventueel bevoorraad via binnenschip (zeezand of maasgrind). De opslag van de stenen en het zand gebeurt op onderling afgescheiden hopen in open lucht. Doordat de granulaten in open lucht liggen opgeslagen, varieert het vochtgehalte in functie van de weersomstandigheden en luchtvochtigheid: neerslag doet het vochtgehalte stijgen, wind en zon drogen de granulaten. Het water in de hoop zakt naar onder; samen met de capillaire werking zorgt dit ervoor dat de stenen (1 3 % vocht) en vooral het zand (5 % vocht) in de onderste lagen van de hoop (eerste meter) meer vocht bijhouden. In de wegenbouw worden ook alternatieven voor steenslag gebruikt zoals bv. hoogovenslakken. Milieuaspecten: stofemissies Tijdens de transport, lossen en opslag van minerale materialen, maar ook bij de manipulatie ervan via de laadschoppen kan opstuivend zand en stof ontstaan. Besproeien van de hopen granulaten met een waternevel vermindert de diffuse stofemissie, maar leidt via het hogere vochtgehalte naar een hoger energieverbruik om de granulaten te drogen Vulstof Aanvoervulstof is de fijne minerale fractie, met korrelgrootte kleiner dan 0,063 mm 1. Er bestaan meerdere soorten, afhankelijk van bijvoorbeeld de oorsprong van de vulstof: vulstof afkomstig van fijngemalen steenslag (meestal kalksteenmeel), portlandcement, vliegas van met poederkool gestookte elektriciteitscentrales, vliegas van huisvuilverbrandingsinstallaties en vaak een combinatie van deze soorten. Op basis van de karakteristieke eigenschappen is er een onderverdeling in een viertal categorieën, waarvan 2 veel gebruikt worden. Daarom beschikt een asfaltcentrale vaak over twee afzonderlijke silo s voor aanvoervulstof. De vulstof wordt aangevoerd via wegtransport in een bulksilowagen en wordt in een silo opgeslagen, zodat de vulstof droog blijft. Om de levertijd zo kort mogelijk te houden, gebruikt de transporteur een pneumatische losinstallatie met perslucht. Hierbij wordt op korte tijd een grote hoeveelheid met stof beladen lucht verplaatst en is ontstoffing van de silo nodig. Bij het vullen van de silo s zuiveren de stoffilters de draaglucht en de verdrongen lucht uit de silo van stofdeeltjes. Ze bevinden zich bovenaan de silo. Deze filter en de overvulbeveiliging moeten regelmatig nagekeken worden op hun goede werking. 1 Volgens de Belgische norm NBN B over fabrieksmatig vervaardigde vulstoffen voor koolwaterstofmengsels (dit is wat in de tekst de aanvoervulstof voor asfaltmengsels genoemd wordt). De definitie luidt: een homogeen poeder hoofdzakelijk bestaand uit mineralen, waarvan het grootste deel van de korrels kleiner is dan 0,063 mm, bereid in een daartoe ingerichte installatie volgens een beheerst productieproces. Minstens 75 % in de massa moet kleiner zijn dan 0,063 mm en minstens 5 % in de massa moet bestaan uit korrels groter dan 0,063 mm. In de formulering van asfaltmengsels (d.i. de berekening van de samenstelling volgens receptuur) wordt met vulstof bedoeld: alle deeltjes kleiner dan 0,063 mm, onafhankelijk of deze deeltjes afkomstig zijn van aanvoervulstof of dat ze bestaat uit het stof en fijn zand van granulaten. 38

49 Hoofdstuk 3 De fijne fractie van het stof en zand dat tijdens het droogproces van de granulaten ontstaat en via de ontstoffingsinstallatie wordt verzameld, wordt in het productieproces van de asfaltcentrale hergebruikt als eigen of teruggewonnen vulstof. De gerecupereerde vulstof wordt praktisch continu afgescheiden in de ontstoffingsinstallatie. Deze eigenvulstof wordt tussentijds droog opgeslagen in een aparte silo. De overbrenging van de vulstof uit de ontstoffingsinstallatie naar de silo gebeurt aan een laag debiet, meestal met een archimedesschroef in een gesloten buis. Hierbij wordt weinig lucht verplaatst en is er geen nood aan een stoffilter op de silo voor de teruggewonnen vulstof. Milieuaspecten: stofemissies, geluid (vullen van silo met luchtcompressor) Bitumen Het bitumen wordt gebruikt als bindmiddel dat de minerale aggregaten in het asfaltmengsel samen moet houden. Het bitumen wordt vanuit de olieraffinaderij aangevoerd via wegtransport in geïsoleerde tankwagens, die het bitumen warm houden (tot 200 C) zodat het gemakkelijk verpompbaar is. De opslag van het bitumen op het terrein van de asfaltcentrale gebeurt in geïsoleerde en verwarmde tanks, bij een temperatuur van ongeveer 160 ± 10 C. De verschillende soorten asfaltmengsels die in een asfaltcentrale kunnen geproduceerd worden, vereisen soms verschillende soorten bitumen met aangepaste viscositeit, verbeterd door toevoeging van elastomeren enz die niet mogen vermengd worden. Daarom zijn er meestal verschillende bitumentanks aanwezig. De soorten bindmiddelen worden in bijlage 9 besproken. Milieuaspecten: geurhinder, luchtemissies (VOS, PAK) Emissies van het bitumen vinden plaats bij het vullen (verdringingsemissies) en opslaan (ademverliezen). De bitumendamp bestaat hoofdzakelijk uit parafine koolwaterstoffen (zie ook a en tabel 17 in c). Aromatische componenten en benzeen zijn in mindere mate aanwezig Additieven Eventueel worden in het asfaltmengsel nog een van de volgende additieven gebruikt: - natuurasfalt, een natuurlijk mengsel van natuurbitumen en vulstof (het bekendste merk is hierbij het zogenaamde Trinidad ); - vezels (cellulose), als afdruipremmer voor ontmengingsgevoelige mengsels; - pigmenten voor de productie van gekleurd asfalt (ijzer-, chroom- of titaanoxides). Het natuurasfalt is bij omgevingstemperatuur een vaste stof, in de vorm van blokken enerzijds of in de vorm van korrels anderzijds, en wordt aangeleverd verpakt in vaten of zakken. De korrels kunnen rechtstreeks toegevoegd worden in de mengbak, de grotere brokken worden eerst vloeibaar gemaakt via een voorafgaandelijke smelting in een smeltketel. Vezels die toegevoegd worden aan bepaalde asfaltmengsels functioneren als afdruipremmer. Dit is enkel nodig bij mengseltypes met een hoog gehalte aan bitumen, 39

50 Hoofdstuk 3 zoals SMA en ZOA. De dosering bedraagt 0,3 ± 0,05 % van de totale massa droge mineralen. De vezels kunnen ingebracht worden in de menger via ofwel een pneumatisch inblazen ofwel via het inbrengen van individuele verpakkingen in plastiek zakken. In dit laatste geval smelt de verpakking in de menger. Deze laatste methode van inbrengen van de vezels als een geheel geeft echter vaak aanleiding tot een fenomeen van klontervorming. De vezels verspreiden zich niet gelijkmatig over het asfaltmengsel en vormen klonters. Hierdoor kunnen ze hun functie niet vervullen (OCW (b), 2001). Pigmenten worden toegevoegd aan het asfaltmengsel om een gekleurd asfalt te verkrijgen. Om een gekleurde omhulling van de stenen te krijgen kan de vulstof (deels) vervangen worden door een geschikt pigment en/of kan het gewone bitumen vervangen worden door een pigmenteerbaar (zogeheten kleurloos) synthetisch bindmiddel (zie ook bijlage 9) plus een pigment. Als pigment zijn er verschillende metaaloxides beschikbaar: ijzeroxide voor een rode of gele kleur, titaandioxide voor een witte kleur, chroomoxide voor een groene kleur en kobalt voor een blauwe kleur. Deze pigmenten zijn echter tamelijk duur. De dosering is afhankelijk van het gebruikte procédé en de gewenste kleurintensiteit. Voor bv. ijzeroxides voor rood gekleurd asfalt, bedraagt de dosering 6 à 8 % in het geval gewoon bitumen wordt gebruikt en 2 à 3 % in het geval een kleurloos synthetisch bindmiddel wordt gebruikt (Busschots K., 1999). Milieuaspecten: geurhinder, luchtemissies (VOS) Verkeer op de site Het aanvoeren van de externe grondstoffen, het intern transport met laders om de productie aan de gang te houden en het afvoeren van het afgewerkte product asfalt, vereist vele transportbewegingen. Aan en afvoer van grondstoffen en asfalt gebeurt via vrachtwagens; voor de interne transportbewegingen van de granulaten van de opslagplaats naar de doseerbunkers van de installatie worden meestal wielladers gebruikt. Milieuaspecten: stofemissies, luchtemissies (uitlaatgassen), geluid De wielladers, die over het opslagterrein rijden bij hun taak de voordoseerbakken te vullen, kunnen zorgen voor opwaaiend stof. Het nat houden van de wegen vermijdt deze diffuse stofemissie. Al deze transportbewegingen gaan gepaard met lawaai en emissies van motoruitlaatgassen. 40

51 Hoofdstuk Voorbehandeling grondstoffen Granulaten drogen, zeven en wegen Droging en opwarming van de granulaten tot 145 à 180 C, afhankelijk van het type asfaltmengsel en type bindmiddel, is nodig voor een goede aanhechting van het bitumen en voor de verwerkbaarheid en verdichting van het asfalt op de werf. De droging gebeurt in een droogtrommel, een draaitrommeloven met ingebouwde brander, met rechtstreeks contact van de hete verbrandingsgassen en de te drogen mineralen. Figuur 3 toont een principeschets van een droogtrommel. Het vochtgehalte van granulaten bij invoer in de trommel is 1 à 5 % (of hoger na een fikse regenbui) maar kan variëren. Dit vochtgehalte bepaalt in sterke mate de energiebehoefte voor de droging. De warmteoverdracht tussen de hete verbrandingsgassen en de opwarmende granulaten gebeurt meestal via tegenstroom van gassen en mineralen. bovenstrooms verbrandingsgassen benedenstrooms invoer koude, vochtige granulaten stroomrichting granulaten vlam brander uitvoer warme, droge granulaten invoerzone valzone uitlaatzone CRR-OCW Figuur 3: Principeschets van een droogtrommel. De trommel staat licht hellend opgesteld. Boven in de droogtrommel worden koude (d.i. omgevingstemperatuur), vochtige granulaten ingevoerd. Terwijl de trommel ronddraait, worden de granulaten onafgebroken in beweging gehouden door schoepen die in de valzone op de binnenwand van de trommel zijn bevestigd. Deze schoepen nemen de granulaten op beneden in de trommel, voeren ze omhoog en laten ze bovenaan geleidelijk vrij, waarbij een ruime verstrooiing van de granulaten optreedt een gordijn van vallende stenen en zand en het contact met de langsstromende hete verbrandingsgassen maximaal is. Door de stand van de schoepen en de lichte helling van de trommel gaan de granulaten geleidelijk stroomafwaarts. De stroomrichting van de granulaten is dus tegengesteld aan die van de afvalgassen. De granulaten hebben 3 à 4 minuten nodig om door de trommel heen te komen. 41

52 Hoofdstuk 3 De droging van de granulaten vraagt wegens de hoge soortelijke warmte en verdampingswarmte van het water een hoog energieverbruik, en is daardoor de meest kostelijke stap in het asfaltproductieproces. Het specifiek energieverbruik bedraagt ongeveer 325 MJ per ton asfalt. De asfaltcentrales in Vlaanderen hebben productiecapaciteiten van 100 à 300 ton per uur, en verstoken daarbij ongeveer 700 à 2000 liter brandstof per uur. In bijlage 6 wordt achtergrondinformatie gegeven over de stookinstallatie voor het droogproces. De verwarmde mineralen worden via een warme ladder naar een zeefinstallatie gebracht, waar ze gescheiden worden volgens deeltjesgrootte. Daarna worden ze naar de wachtsilo voor warme mineralen gebracht. De afzonderlijke fracties worden afgewogen op de balansen voor warme dosering. Milieuaspecten: stofemissies, luchtemissies (stof, rookgassen van de verbranding), energie, geluid (luchtinlaat van brander) - stofemissie Het grootste aandeel in de stofproductie van een asfaltcentrale is afkomstig van het drogen van de granulaten in de droogtrommel en de verdere behandeling van de droge granulaten in de tussenafzeving en dosering. Naast deze geleide emissies van resterend stof uit de ontstoffingsinstallatie zijn er ook nog de diffuse stofemissies. Het stofgehalte van de afvalgassen van de drooginstallatie hangt af van de volgende drie parameters : - Zuiverheid, aard en vochtgehalte van de te verwerken granulaten (gehalte aan fijne deeltjes, tot ca. 0,4 mm; 95 % van deze deeltjes zijn afkomstig van het gebruikte zand): de fijne deeltjes worden het gemakkelijkst meegesleurd; - Snelheid van de gassen in de droogtrommel: fractie meegesleurd stof is bij benadering evenredig met het kwadraat van het gasdebiet; - Bouw van de droogtrommel: een lange invoerzone waar nog geen schoepen staan, die de granulaten zouden opvoeren, vermindert de stofvorming. In de afvalgassen uit de droogtrommel zitten, naast de meegesleurde fijne stofdeeltjes, ook nog andere deeltjes: - vliegas ontstaat doordat de brandstof onzuiverheden bevat die niet verbranden; de korrelverdeling van deze as gaat van 0,001 tot 0,1 mm; de hoeveelheid is afhankelijk van de brandstofsoort (het asgehalte moet in halfzware stookolie beperkt zijn tot 0,15 % (m/m), in gasolie diesel tot 0,05 %); - roet bestaat uit onverbrande koolstofdeeltjes en is het gevolg van onvolledige verbranding; afzonderlijk vertonen deze deeltjes afmetingen van minder dan 0,001 mm, maar zij kleven aan elkaar vast en vormen agglomeraten met grotere afmetingen; - vloeibare deeltjes zijn druppeltjes onverbrande stookolie van 0,01 tot 0,1 mm, die gevormd worden bij slechte verbranding. Slechts een gedeelte van deze druppeltjes is in de gassen terug te vinden: het merendeel zet zich af op de granulaten in de droogtrommel zelf. De werkelijke afmetingen van deze druppeltjes bij emissie zijn 42

53 Hoofdstuk 3 zeer veranderlijk: door hun vettigheid binden zij andere verontreinigende vaste stoffen aan elkaar vast. Het stofgehalte van het afgas kan tot 500 g/m 3 stof bevatten. Meestal bedraagt het stofgehalte echter 40 tot 200 g/m 3. De ventilator van de ontstoffing zorgt voor de aanwezigheid van een onderdruk in de droogtrommel en zuigt samen met de rookgassen ook de lichte deeltjes (fijne fractie plus zelfs zanddeeltjes) met zich mee. Het volume afgas (afgas en waterdamp) dat uit de droogtrommel gezogen wordt is ongeveer 250 tot 300 m 3 /ton droog materiaal. De meegesleurde fijne deeltjes, met een grootte van 0 tot 0,4 mm, zijn in de ongezuiverde afvalgassen uit de droogtrommel aanwezig in een concentratie van ongeveer 40 tot 200 g/m³, met uitschieters tot wel 500 g/m³, en vertegenwoordigen vlot 2 tot 4 % van de droge massa van de in de droger gebrachte granulaten, met andere woorden 20 à 40 kg stof per ton asfalt. De eerste (primaire) ontstoffing (zie Figuur 4) gebeurt in een voorafscheider (inertiekamer, cycloon, multicycloon). Het grove stof (zand) wordt gerecycleerd in de zandfractie. De verdere (secundaire) ontstoffing gebeurt via een performante stoffilter (meestal een doekenfilter, een natte gaswasser wordt tegenwoordig bijna niet meer gebruikt). De ontstoffingsinstallatie met doekenfilter heeft een rendement van meer dan 99,9 %. Het fijne stof dat uit de doekenfilter wordt afgescheiden wordt gerecycleerd als vulstof in het asfaltmengproces, terwijl het grove stof bij het zand wordt gevoegd. Hierbij moet echter opgemerkt worden dat deze recyclage van eigen vulstof door de bestekken in belangrijke mate wordt beperkt, waardoor een overschot aan eigenvulstof kan ontstaan. Uiteindelijk wordt het afgas via een ventilator in de schoorsteen gebracht en in de atmosfeer geloosd. Schoorsteen Doekenfilter (secundaire ontstoffing) Multicycloon (primaire ontstoffing) Droogtrommel Inbreng granulaten Ventilator Recuperatievulstofschroef CRR-OCW Figuur 4: ontstoffingsinstallatie met voorafscheider en doekenfilter. (Asphalt Institute, 1998) 43

Beste Beschikbare Technieken voor asfaltcentrales

Beste Beschikbare Technieken voor asfaltcentrales Beste Beschikbare Technieken voor asfaltcentrales Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor asfaltcentrales Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor asfaltcentrales Dries Leyssens, Bert Verstappen & Diane

Nadere informatie

Doel van het formulier

Doel van het formulier TOELICHTING BIJ HET INVULLEN VAN HET FORMULIER VOOR HET VERZOEK TOT BIJSTELLING OF DE VRAAG TOT AFWIJKING VAN DE MILIEUVOORWAARDEN DIE GELDEN VOOR EEN INGEDEELDE INRICHTING OF ACTIVITEIT Dit document geeft

Nadere informatie

Beste Beschikbare Technieken voor asfaltcentrales

Beste Beschikbare Technieken voor asfaltcentrales Beperkte verspreiding FINAL DRAFT Beste Beschikbare Technieken voor asfaltcentrales Dries Leyssens, Bert Verstappen & Diane Huybrechts Studie uitgevoerd door het Vlaams Kenniscentrum voor Beste Beschikbare

Nadere informatie

Symposium 20 jaar BBT/EMIS

Symposium 20 jaar BBT/EMIS Symposium 20 jaar BBT/EMIS Vlaams Parlement - 21 mei 2015 Jan Baeten Voorzitter BBT/EMIS Stuurgroep Departement LNE afdeling Milieuvergunningen Inleiding 1995 Oprichting BBT/EMIS binnen VITO (opgericht

Nadere informatie

Veiligheid en BBT/BREF. Annelies Faelens Departement LNE Afdeling Milieuvergunningen

Veiligheid en BBT/BREF. Annelies Faelens Departement LNE Afdeling Milieuvergunningen Veiligheid en BBT/BREF Annelies Faelens Departement LNE Afdeling Milieuvergunningen Inhoud 1. Richtlijn Industriële Emissies 2. BBT s en BREF s 3. Richtsnoeren voor het opstellen van BREF s 4. Veiligheid

Nadere informatie

BBT-STUDIEDAG GENT 16/11/2015 TOTSTANDKOMING VAN BBT-STUDIES EN BREF S DIANE HUYBRECHTS

BBT-STUDIEDAG GENT 16/11/2015 TOTSTANDKOMING VAN BBT-STUDIES EN BREF S DIANE HUYBRECHTS BBT-STUDIEDAG GENT 16/11/2015 TOTSTANDKOMING VAN BBT-STUDIES EN BREF S DIANE HUYBRECHTS INHOUD 1. Begrip BBT 2. Vlaamse BBT-studies 3. Europese BREF s» Juridisch kader» Procesverloop» Natraject: omzetting

Nadere informatie

Meer informatie over asfalt, voor- en nadelen kan u raadplegen op onze partnersite:

Meer informatie over asfalt, voor- en nadelen kan u raadplegen op onze partnersite: Wegen, opritten, parkings in asfalt Op volgende pagina een korte samenvatting vanwege het Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw aangaande de soorten asfalt, de samenstelling van asfaltverhardingen, de verwerking

Nadere informatie

emissie broeikasgassen

emissie broeikasgassen Eco-efficiëntie van de industrie D index (=1) 12 11 1 9 8 7 6 5 21 22 23 24 26 27 26 bruto toegevoegde waarde totaal energiegebruik emissie fijn stof (M 2,5 ) emissie broeikasgassen emissie ozonprecursoren

Nadere informatie

VAN AFVAL TOT GRONDSTOF! SAMEN MET U DE JUISTE RECYCLING KOMBINATIE

VAN AFVAL TOT GRONDSTOF! SAMEN MET U DE JUISTE RECYCLING KOMBINATIE Beleid Nederlandse Overheid Groene Groeistrategie 1 Energie: naar een duurzame, betaalbare en betrouwbare energievoorziening 2 Biobased economy: substitutie fossiele door groene grondstoffen (biomassa)

Nadere informatie

Belgisch Staatsblad d.d VLAAMSE OVERHEID

Belgisch Staatsblad d.d VLAAMSE OVERHEID VLAAMSE OVERHEID N. 2007 408 [C 2007/35010] 8 DECEMBER 2006. Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams

Nadere informatie

Donderdag 14 juni Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR. Volvo Trucks Oostakker

Donderdag 14 juni Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR. Volvo Trucks Oostakker Donderdag 14 juni 2012 Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR Lancering eerste Volvo Hybride (26 ton) vrachtwagen Volvo Trucks Oostakker Geachte heer Sid (directeur

Nadere informatie

Vlaams beleid luchtverontreiniging en. milieuvergunningsaanvragen

Vlaams beleid luchtverontreiniging en. milieuvergunningsaanvragen Vlaams beleid luchtverontreiniging en milieuvergunningsaanvragen Geert Pillu Adviesverlener LNE afdeling Milieuvergunningen Brugge Vlaams beleid luchtverontreiniging en milieuvergunningsaanvragen Kennis

Nadere informatie

Bijlage 1.2.2bis bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne

Bijlage 1.2.2bis bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne Bijlage 4 bij het besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu houdende omzetting van Europese richtlijnen en andere diverse wijzigingen Bijlage 1.2.2bis bij het

Nadere informatie

Rise- Innovatieve start-ups

Rise- Innovatieve start-ups Rise- Innovatieve start-ups Reglement Oproep van mei 2017 A) Ondernemingen die in aanmerking komen Elke onderneming die aan volgende voorwaarden voldoet, kan zich, met oog op de toepassing van een strategisch

Nadere informatie

Asfaltproductie bij lage temperaturen

Asfaltproductie bij lage temperaturen Asfalt en bitumendag Asfaltproductie bij lage temperaturen Ing. Tine Tanghe (R. Renaudeau) 20 november 2008 DEFINITIES Temperatuur > 140 C 110-130 C 80 95 C 25 60 C ENGELS HOT WARM SEMI - WARM COLD NEDERLANDS

Nadere informatie

Wijzigingen emissienormen

Wijzigingen emissienormen Inleiding Vlaremtrein Wijzigingen emissienormen Een overzicht door Brenda Mariën publicatie in BS: 7 januari 009 in werking op maart 009 wijzigingen Verschillende rubrieken Vergunningsvoorwaarden: o.a.

Nadere informatie

Steun aan jonge innovatieve ondernemingen

Steun aan jonge innovatieve ondernemingen Steun aan jonge innovatieve ondernemingen Reglement Oproep van mei 2013 A) Ondernemingen die in aanmerking komen Elke onderneming die aan volgende voorwaarden voldoet, kan zich, met oog op de toepassing

Nadere informatie

Omzetting Energie-efficiëntie Richtlijn in VLAREM. Vicky Demeyer Afdeling Milieuvergunningen

Omzetting Energie-efficiëntie Richtlijn in VLAREM. Vicky Demeyer Afdeling Milieuvergunningen Omzetting Energie-efficiëntie Richtlijn in VLAREM Afdeling Milieuvergunningen Energie-efficiëntie Richtlijn Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie,

Nadere informatie

Niet-geleide emissies van stof en PM 10 voor op- en overslagactiviteiten van droge bulk goederen

Niet-geleide emissies van stof en PM 10 voor op- en overslagactiviteiten van droge bulk goederen Niet-geleide emissies van stof en PM 10 voor op- en overslagactiviteiten van droge bulk goederen In dit document wordt het rekenmodel Rekenmodel diffuse stofemissies LNE.xlsx, de achtergrond ervan en het

Nadere informatie

Voortgangsrapportage ketenstudies ZOAB en ML- TRAC Rasenberg Wegenbouw

Voortgangsrapportage ketenstudies ZOAB en ML- TRAC Rasenberg Wegenbouw Voortgangsrapportage ketenstudies ZOAB en ML- TRAC Rasenberg Wegenbouw tbv hercertificering niv. 5 op de CO2- Prestatieladder (2015) Deelrapport Rasenberg Wegenbouw B.V. maart 2015 Voortgangsrapportage

Nadere informatie

34013/110/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad,

34013/110/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad, 34013/110/1/W/1 Besluit van de Bestendige Deputatie van de Provincieraad, in verband met de aanvraag DEVAMIX / B.S.V. Beneluxlaan(S) 201 8530 Harelbeke tot het wijzigen/aanvullen van de vergunningsvoorwaarden

Nadere informatie

Meetstrategie met betrekking tot stookinstallaties

Meetstrategie met betrekking tot stookinstallaties Nieuwsbrief MilieuTechnologie, maart 1995 (Kluwer, jaargang 2, nummer 3) Jan Gruwez, TREVI nv Meetstrategie met betrekking tot stookinstallaties In de context van VLAREM II worden industriële inrichtingen

Nadere informatie

Literatuurstudie naar de reële emissies van houtverbranding

Literatuurstudie naar de reële emissies van houtverbranding Vlaanderen is milieu Literatuurstudie naar de reële emissies van houtverbranding Eindrapport VLAAMSE MILIEUMAATSCHAPPIJ www.vmm.be V Management samenvatting Deze studie geeft een overzicht van de effectieve

Nadere informatie

MIP2, op Jacht naar Eco-Innovatiekracht

MIP2, op Jacht naar Eco-Innovatiekracht MIP2, op Jacht naar Eco-Innovatiekracht Liesbet Goovaerts Katrijn Alaerts Themagroepvergaderingen MIP2 Antwerpen Globale opzet Eco-innovatieve sectoren in Vlaanderen? antwoord op twee vragen: 1. succesfactoren

Nadere informatie

Rapport 16 oktober 2014

Rapport 16 oktober 2014 CO 2 -EMISSIE INVENTARIS SCOPE 1 EN 2 OVER 2014 AANEMINGSBEDRIJF VAN DER ZANDEN BV EN VAN DER ZANDEN MILIEU BV IN HET KADER VAN DE CO 2 -PRESTATIELADDER Rapport 16 oktober 2014 INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING...

Nadere informatie

AMV/ /1001. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking

AMV/ /1001. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking Vlaamse Regering AMV/00024402/1001 Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel 5.17.2.1, 3, van titel II van het VLAREM ingediend door Temur Irfan voor een brandstofbevoorradingsstation

Nadere informatie

VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE REGERING,

VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE REGERING, VLAAMSE REGERING Besluit van de Vlaamse regering houdende definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en de agrarische

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie Directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt,

Nadere informatie

Ketenanalyse project Kluyverweg. Oranje BV. www.oranje-bv.nl. Conform de CO 2 -Prestatieladder 3.0. Versie : Versie 1.0 Datum : 10-11-2015

Ketenanalyse project Kluyverweg. Oranje BV. www.oranje-bv.nl. Conform de CO 2 -Prestatieladder 3.0. Versie : Versie 1.0 Datum : 10-11-2015 Ketenanalyse project Kluyverweg Oranje BV Conform de CO 2 -Prestatieladder 3.0 Versie : Versie 1.0 Datum : 10-11-2015 Handtekening autoriserend verantwoordelijk manager Autorisatiedatum: 3-12-2015 Naam

Nadere informatie

Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de Betoncentrales en de Betonproductenindustrie

Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de Betoncentrales en de Betonproductenindustrie 1 001383 Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de Betoncentrales en de Betonproductenindustrie Eindrapport A. Jacobs, J. Van Dessel* en R. Dijkmans * Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Nadere informatie

Infoblad Energieplanning

Infoblad Energieplanning Infoblad Energieplanning Waarover gaat het? Bedrijven met een groot energieverbruik worden van overheidswege verplicht maatregelen te nemen om rationeel om te gaan met energie en dit te rapporteren aan

Nadere informatie

BIJLAGE 7: BEOORDELING VAN ECONOMISCHE HAALBAARHEID VAN VERDERGAANDE ZUIVERINGSTECHNIEKEN

BIJLAGE 7: BEOORDELING VAN ECONOMISCHE HAALBAARHEID VAN VERDERGAANDE ZUIVERINGSTECHNIEKEN BIJLAGE 7: BEOORDELING VAN ECONOMISCHE HAALBAARHEID VAN VERDERGAANDE ZUIVERINGSTECHNIEKEN Met het oog op de formulering van de BBT-conclusies, beoordelen we in voorliggende bijlage de kostenhaalbaarheid

Nadere informatie

Aanvraag Planologisch Attest door GESBO gemeente Balen

Aanvraag Planologisch Attest door GESBO gemeente Balen Aanvraag Planologisch Attest door GESBO gemeente Balen Toets aan regelgeving milieueffectrapportage M_IMPACT 30 APRIL 2014 Opgesteld door: Wouter Beyen Aanvraag Planologisch Attest door GESBO gemeente

Nadere informatie

GTL-congres. Duurzaamheid en geluid in de wegenbouw. Bert Gaarkeuken, Hoevelaken,

GTL-congres. Duurzaamheid en geluid in de wegenbouw. Bert Gaarkeuken, Hoevelaken, GTL-congres Duurzaamheid en geluid in de wegenbouw Bert Gaarkeuken, Hoevelaken, 09-11-2016 Ontwikkelingen Waar gaan we heen? Is dit de waan van de dag of moet BAM hier aan mee doen? Waar gaan we heen?

Nadere informatie

Hoe asfaltgranulaat hoogwaardig toepassen in de toekomst?

Hoe asfaltgranulaat hoogwaardig toepassen in de toekomst? Hoe asfaltgranulaat hoogwaardig toepassen in de toekomst? Stefan Vansteenkiste Adjunct-afdelingshoofd, OCW Inleiding: Inhoud Asfaltgranulaat? Doelstellingen bij toepassing AG Stand van zaken hergebruik

Nadere informatie

BIJLAGE 1. Toelichting op lijst van bedrijfsactiviteiten

BIJLAGE 1. Toelichting op lijst van bedrijfsactiviteiten BIJLAGE 1 Toelichting op lijst van bedrijfsactiviteiten Toelichting bij de lijst van bedrijfsactiviteiten Algemeen De lijst van bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de richtafstandenlijsten voor milieubelastende

Nadere informatie

De regelgeving van de Europese Unie rond Milieu. Hoofdstuk 3. De regelgeving van de Europese Unie rond Milieu

De regelgeving van de Europese Unie rond Milieu. Hoofdstuk 3. De regelgeving van de Europese Unie rond Milieu Hoofdstuk 3 De regelgeving van de Europese Unie rond Milieu In Europa is een aanzienlijk deel van de totale vervuiling afkomstig van industriële productieprocessen Om de bijdrage van de Europese industrie

Nadere informatie

MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk

MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID ------ Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk ------ Advies nr. 17 van 16 oktober 1998 met betrekking tot een ontwerp van koninklijk besluit en een

Nadere informatie

EURO BOOKS ONLINE - Digitaal bladeren in juridische uitgaven. Uitgave C.I.P. Koninklijke Bibliotheek Albert I NUR 820 I.S.B.N.

EURO BOOKS ONLINE - Digitaal bladeren in juridische uitgaven. Uitgave C.I.P. Koninklijke Bibliotheek Albert I NUR 820 I.S.B.N. EURO BOOKS ONLINE - Digitaal bladeren in juridische uitgaven Uitgave 2013 C.I.P. Koninklijke Bibliotheek Albert I NUR 820 I.S.B.N. 2013 by Euro Books Uitgegeven door Euro Trans Lloyd Kaleshoek 8 8340 Damme

Nadere informatie

REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST ADVIES (BRUGEL-ADVIES-201801205-275) Betreffende het Federaal ontwikkelingsplan van Elia voor de periode 2020-2030 en het bijbehorende

Nadere informatie

Toelichting VLAREM-trein 2011

Toelichting VLAREM-trein 2011 Toelichting VLAREM-trein 2011 Dierenbegraafplaatsen Mobiele breekinstallaties 2 & 6 februari 2012 LNE- Afdeling Milieuvergunningen Dierenbegraafplaatsen 1. Wat? Nieuwe subrubriek VLAREM I bijlage 1 Rubriek

Nadere informatie

Beste Beschikbare Technieken voor recyclage van bouw- en slooppuin

Beste Beschikbare Technieken voor recyclage van bouw- en slooppuin Beste Beschikbare Technieken voor recyclage van bouw- en slooppuin Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor recyclage van bouw- en slooppuin A. Jacobs, E. Hooyberghs, K. Vrancken, J. Van Dessel* en W.

Nadere informatie

Europa: Uitdagingen? Prof. Hylke Vandenbussche Departement Economie- International Trade 26 April 2018 Leuven

Europa: Uitdagingen? Prof. Hylke Vandenbussche Departement Economie- International Trade 26 April 2018 Leuven Europa: Uitdagingen? Prof. Hylke Vandenbussche Departement Economie- International Trade 26 April 2018 Leuven America First! Wat is het potentiële banenverlies voor België en Europa? VIVES discussion paper

Nadere informatie

Ketenanalyse Asfalt scope 3. emissies

Ketenanalyse Asfalt scope 3. emissies Versie: 1.0 Datum vrijgave: 2-6-2017 Geldigheidsduur: 1 jaar Status: Concept Inhoudsopgave 1 Inleiding... 2 2 Kwaliteitsaspecten betreffende database en footprint... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Nadere informatie

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP 17 MAART 2000. - Besluit van de Vlaamse regering houdende vaststelling van het verwijderingsplan voor PCB-houdende apparaten en de daarin aanwezige PCB's De Vlaamse

Nadere informatie

RICHTLIJN BIJ HET OPSTELLEN VAN EEN WERKPLAN

RICHTLIJN BIJ HET OPSTELLEN VAN EEN WERKPLAN Pagina : 1 van 6 RICHTLIJN BIJ HET OPSTELLEN VAN EEN WERKPLAN Inhoudsopgave 1. Doel en toepassingsgebied 2. Principes 3. Indienen van een werkplan 4. Inhoud van het werkplan 4.1. Een duidelijke en overzichtelijke

Nadere informatie

VRAGEN LOGISTIEK DIRECTEUR

VRAGEN LOGISTIEK DIRECTEUR VRAGEN LOGISTIEK DIRECTEUR 29. Hoe bepaal ik de minimale en maximale productiecapaciteit? 30. Hoe bepaal ik de bezettingsgraad? 31. Welk effect hebben investeringen in installaties? 29. Hoe bepaal ik de

Nadere informatie

Staatssteun: richtsnoeren milieusteun vaak gestelde vragen (Zie ook IP/08/80)

Staatssteun: richtsnoeren milieusteun vaak gestelde vragen (Zie ook IP/08/80) MEMO/08/31 Brussel, 23 januari 2008 Staatssteun: richtsnoeren milieusteun vaak gestelde vragen (Zie ook IP/08/80) Waarom worden richtsnoeren milieusteun vastgesteld? Staatssteun moet aan bepaalde criteria

Nadere informatie

Sectorplan 12: Metalen

Sectorplan 12: Metalen TEKST SECTORPLAN 14 (onderdeel LAP) Sectorplan 14 Papier- of kunststofgeïsoleerde kabels en restanten daarvan I Afbakening Papier- of kunststofgeïsoleerde kabels en restanten daarvan bestaan uit met papier

Nadere informatie

Milieubeleidsovereenkomst tussen het Vlaamse Gewest en het Verbond van de Glasindustrie vzw betreffende de reductie van de NOx emissies

Milieubeleidsovereenkomst tussen het Vlaamse Gewest en het Verbond van de Glasindustrie vzw betreffende de reductie van de NOx emissies Milieubeleidsovereenkomst tussen het Vlaamse Gewest en het Verbond van de Glasindustrie vzw betreffende de reductie van de NOx emissies Jaarrapport over het jaar 2012 Verbond van de Glasindustrie Pleinlaan

Nadere informatie

AMV/ /1 048/C. De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur,

AMV/ /1 048/C. De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, VLAAMSE REGERING AMV/0004896/1 048/C Besluit van de Vlaamse Minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel 5.20.2.2, 1, van titel 11 van het VLAREM,

Nadere informatie

Beste Beschikbare Technieken voor composteer- en vergistingsinstallaties

Beste Beschikbare Technieken voor composteer- en vergistingsinstallaties Beste Beschikbare Technieken voor composteer- en vergistingsinstallaties Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor composteer- en vergistingsinstallaties D. Huybrechts en K. Vrancken http://www.emis.vito.be

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

AFDELING VOORWAARDEN MET BETREKKING TOT GASTURBINES EN STOOM- EN GASTURBINE- INSTALLATIES

AFDELING VOORWAARDEN MET BETREKKING TOT GASTURBINES EN STOOM- EN GASTURBINE- INSTALLATIES p.1/5 AFDELING 5.43.3. VOORWAARDEN MET BETREKKING TOT GASTURBINES EN STOOM- EN GASTURBINE- INSTALLATIES Art. 5.43.3.1. 1. In afwijking van de algemene emissiegrenswaarden, bepaald in hoofdstuk 4.4, moeten

Nadere informatie

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP 10 MAART 1999. - Omzendbrief OW98/4 betreffende aanleg van riolen langs gewestwegen. - Deelname in de kosten door de administratie Wegen en Verkeer (AWV). - Trefwoorden

Nadere informatie

Het inrichtingenbegrip in Vlaanderen. Naam: Steven Betz Functie:Adviseur milieu & ruimtelijke ordening Datum: 22 april 2016

Het inrichtingenbegrip in Vlaanderen. Naam: Steven Betz Functie:Adviseur milieu & ruimtelijke ordening Datum: 22 april 2016 Het inrichtingenbegrip in Vlaanderen Naam: Steven Betz Functie:Adviseur milieu & ruimtelijke ordening Datum: 22 april 2016 Juridische kader BELGIË 8 augustus 1980 : Bijzondere wet tot hervorming van de

Nadere informatie

de omgevingsvergunning partim milieu

de omgevingsvergunning partim milieu de omgevingsvergunning partim milieu inleiding toepassingsgebied gevraagde informatie behandeling aanvraag slotbemerkingen inleiding fusie van twee werelden : stedenbouw en milieu blind getrouwd uitdagingen,

Nadere informatie

DRAAGT EEN STEENTJE BIJ

DRAAGT EEN STEENTJE BIJ JAARVERSLAG 2017 DRAAGT EEN STEENTJE BIJ Index Datum Redactie Goedgekeurd door B. de Klerk P.J. Blokzijl Inhoudsopgave 1 Inleiding... 3 2 Bedrijfsprofiel Graniet Import Benelux BV... 3 2.1 Bedrijfsintroductie...

Nadere informatie

Advies. Besluit micro-warmtekrachtinstallaties en warmtepompen

Advies. Besluit micro-warmtekrachtinstallaties en warmtepompen Brussel, 10 september 2008 100908 Advies besluit micro-warmtekrachtinstallaties en warmtepompen Advies Besluit micro-warmtekrachtinstallaties en warmtepompen Inhoud 1. Situering... 3 2. Algemene beoordeling...

Nadere informatie

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving advies 62.915/1 van 28 februari 2018 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van titel II van het VLAREM van 1 juni 1995 en titel III van het

Nadere informatie

Provincie Overijssel. Duurzaamheid en innovatie in wegaanleg en wegonderhoud. Rien Huurman

Provincie Overijssel. Duurzaamheid en innovatie in wegaanleg en wegonderhoud. Rien Huurman Provincie Overijssel Duurzaamheid en innovatie in wegaanleg en wegonderhoud Rien Huurman Low Emmission 2 Asphalt Pavement LE 2 AP Achtergrond - Reconstructie markt - Footprint - Grondstoffen - Geluid -

Nadere informatie

Esha Infra Solutions. De totaaloplossing voor weg- en waterbouw. Aanleg. Onderhoud. Afdichting. Duurzaam. Innovatie

Esha Infra Solutions. De totaaloplossing voor weg- en waterbouw. Aanleg. Onderhoud. Afdichting. Duurzaam. Innovatie Esha Infra Solutions Aanleg Onderhoud Afdichting Duurzaam Innovatie De totaaloplossing voor weg- en waterbouw Innovatie in wegen waterbouw Esha Infra Solutions biedt een totaalpakket van producten en diensten

Nadere informatie

AKKOORD TUSSEN DE REGERING VAN DE STAAT ISRAËL DE VLAAMSE REGERING INZAKE DE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN ONDERZOEK EN ONTWIKKELING IN DE INDUSTRIE

AKKOORD TUSSEN DE REGERING VAN DE STAAT ISRAËL DE VLAAMSE REGERING INZAKE DE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN ONDERZOEK EN ONTWIKKELING IN DE INDUSTRIE AKKOORD TUSSEN DE REGERING VAN DE STAAT ISRAËL EN DE VLAAMSE REGERING INZAKE DE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN ONDERZOEK EN ONTWIKKELING IN DE INDUSTRIE AKKOORD TUSSEN DE REGERING VAN DE STAAT ISRAËL EN

Nadere informatie

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1011

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1011 VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/00004172/1011 BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN LEEFMILIEU, LANDBOUW EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING HOUDENDE UITSPRAAK OVER EEN AANVRAAG INGEDIEND DOOR DE NV HALTERMANN, EXPLOITANT

Nadere informatie

Ketenanalyse asfaltproductie

Ketenanalyse asfaltproductie PAGINA i van 13 Opdrachtgever: Stuurgroep MVO Besteknummer: - Projectnummer: 511133 Documentnummer: 511133_Rapportage_Ketenanlyse_asfaltproductie_2.1 Versie: 2.1 Status: Concept Uitgegeven door: Oosterhof

Nadere informatie

Nieuwigheden op het vlak van bitumineuze verhardingen. Ann Vanelstraete

Nieuwigheden op het vlak van bitumineuze verhardingen. Ann Vanelstraete Nieuwigheden op het vlak van bitumineuze verhardingen Ann Vanelstraete IT in de asfaltindustrie Ref. E.Beuving (voorzitter EAPA): Belangrijk in het streven naar kwaliteitsverbetering: Goede samenstelling

Nadere informatie

Nieuwe regelgeving ter beheersing van diffuse stofemissies veroorzaakt door. Stuivende stoffen

Nieuwe regelgeving ter beheersing van diffuse stofemissies veroorzaakt door. Stuivende stoffen Nieuwe regelgeving ter beheersing van diffuse stofemissies veroorzaakt door Stuivende stoffen Achtergrond Europese richtlijn Luchtkwaliteit Omzetting in Belgisch recht Omzetting gewestelijk specifiek Vlaanderen

Nadere informatie

Publicatieblad van de Europese Unie L 151/9

Publicatieblad van de Europese Unie L 151/9 12.6.2012 Publicatieblad van de Europese Unie L 151/9 VERORDENING (EU) Nr. 493/2012 VAN DE COMMISSIE van 11 juni 2012 houdende nadere bepalingen voor de berekening van de recyclingrendementen van de recyclingprocesssen

Nadere informatie

Kunstlaan 47-49, 1000 BRUSSEL Eric AERDEN Vooruitgangsstraat 56, 1210 BRUSSEL T GSM Persbericht

Kunstlaan 47-49, 1000 BRUSSEL Eric AERDEN Vooruitgangsstraat 56, 1210 BRUSSEL T GSM Persbericht Cel Externe Communicatie Kunstlaan 47-49, 1000 BRUSSEL Eric AERDEN Vooruitgangsstraat 56, 1210 BRUSSEL T. 02-2773408 GSM 0473-916424 Persbericht Datum: 26 november 2007 Betreft: Bijna 200 indicatoren geven

Nadere informatie

Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de benzinetankstations

Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de benzinetankstations Algemene verspreiding Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de benzinetankstations Eindrapport Peter Meulepas, Peter Vercaemst en Roger Dijkmans Studie uitgevoerd door het Vlaams Kenniscentrum voor Beste

Nadere informatie

Broeikasgasemissies Landbouw en Visserij: cijfers en beleid

Broeikasgasemissies Landbouw en Visserij: cijfers en beleid Broeikasgasemissies Landbouw en Visserij: cijfers en beleid Rondetafel Klimaat, 20/06/2016 Departement Landbouw en Visserij Inhoud (1) Waar wil Europa naartoe? (2) Waar staat Vlaanderen? Landbouw en visserij?

Nadere informatie

ArcelorMittal Belgium Ronald Mortier Hoofd milieudienst. belgium.arcelormittal.com

ArcelorMittal Belgium Ronald Mortier Hoofd milieudienst. belgium.arcelormittal.com ArcelorMittal Belgium Ronald Mortier Hoofd milieudienst belgium.arcelormittal.com ArcelorMittal Gent Geïntegreerde site Grondstoffenpark Cokesfabriek Sinterfabrieken Elektriciteitscentrale Hoogovens Staalfabriek

Nadere informatie

Milieubeleidsovereenkomst met essenscia V.Z.W. betreffende de reductie van de NO x -emissies van haar leden in Vlaanderen

Milieubeleidsovereenkomst met essenscia V.Z.W. betreffende de reductie van de NO x -emissies van haar leden in Vlaanderen Milieubeleidsovereenkomst met essenscia V.Z.W. betreffende de reductie van de NO x -emissies van haar leden in Vlaanderen Gelet op het decreet van 15 juni 1994 betreffende de milieubeleidsovereenkomsten;

Nadere informatie

AMV/ /1002. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking

AMV/ /1002. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking ^\ AMV/000143915/1002 Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel 5.17.2.1, 3, van titel II van het VLAREM ingediend door nv Belgomine voor een tankstation gelegen

Nadere informatie

gemeente Brasschaat houtsnipperinstallatie op laanbomen netwerkevent oogstbare landschappen biomassa 26 april 2018

gemeente Brasschaat houtsnipperinstallatie op laanbomen netwerkevent oogstbare landschappen biomassa 26 april 2018 gemeente Brasschaat houtsnipperinstallatie op laanbomen netwerkevent oogstbare landschappen biomassa 26 april 2018 bomenpatrimonium van ± 40.000 laanbomen evenveel laanbomen als inwoners beleidskeuze:

Nadere informatie

Overzicht en perspectieven voor een duurzame ontwikkeling van asfalt in een economie in voortdurende verandering. Wim Teugels Nynas N.V.

Overzicht en perspectieven voor een duurzame ontwikkeling van asfalt in een economie in voortdurende verandering. Wim Teugels Nynas N.V. Overzicht en perspectieven voor een duurzame ontwikkeling van asfalt in een economie in voortdurende verandering Wim Teugels Nynas N.V. Een economie in beweging In een tijdspanne van 2 jaar is de olie

Nadere informatie

P. DE BOORDER & ZOON B.V.

P. DE BOORDER & ZOON B.V. Footprint 2013 Wapeningscentrale P. DE BOORDER & ZOON B.V. Dit document is opgesteld volgens ISO 14064-1 Datum Versie Opsteller Gezien 31 maart 2014 Definitief Dhr. S.G. Jonker Dhr. K. De Boorder 2 Inhoudsopgave

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

Aan de slag met de uitdagingen uit Europa

Aan de slag met de uitdagingen uit Europa Nederland Circulair in 2050 Aan de slag met de uitdagingen uit Europa Recyclingsymposium 25 oktober 2017 Loek Knijff Ministerie van Infrastructuur en Milieu Probleem en aanpak Milieuwetgeving gaat vnl.

Nadere informatie

ADVIES. 10 maart 2014

ADVIES. 10 maart 2014 ADVIES Voorontwerp van besluit tot wijziging van het besluit van 17 december 2009 tot vaststelling van de lijst van de risicoactiviteiten en Voorontwerp van besluit betreffende de akten van familiale aard

Nadere informatie

Verzurende stoffen: emissies per beleidssector (NEC),

Verzurende stoffen: emissies per beleidssector (NEC), Verzurende stoffen: emissies per beleidssector (NEC), 1990-2009 Indicator 26 mei 2011 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt

Nadere informatie

Aan de Heer Gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen De geachte leden van de Bestendige Deputatie Oost-Vlaanderen

Aan de Heer Gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen De geachte leden van de Bestendige Deputatie Oost-Vlaanderen Open Brief Actiecomitee Geendrongen2 Aan de Heer Gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen De geachte leden van de Bestendige Deputatie Oost-Vlaanderen Aan de redacties Mijnheer de Gouverneur, geachte

Nadere informatie

AMV/ /1000. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking

AMV/ /1000. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking Vlaamse Regering AMV/000157671/1000 Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel 5.17.2.1, 3, van titel II van het VLAREM ingediend door de bvba DTN Team, Bisschopslaan

Nadere informatie

2 de uitwerking en uitvoering van de in artikel 8 bedoelde openbare dienstverplichtingen

2 de uitwerking en uitvoering van de in artikel 8 bedoelde openbare dienstverplichtingen Advies van de WaterRegulator met betrekking tot het ontwerp Ministerieel besluit houdende nadere regels tot uitvoering van artikel 27/3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 april 2011 houdende

Nadere informatie

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP. 5 MEI 2000. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de transactiesom inzake ruimtelijke ordening

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP. 5 MEI 2000. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de transactiesom inzake ruimtelijke ordening MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP 5 MEI 2000. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de transactiesom inzake ruimtelijke ordening Advies van de Raad van State De raad van State, afdeling wetgeving,

Nadere informatie

Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de carrosserieherstelen carrosseriebouwbedrijven

Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de carrosserieherstelen carrosseriebouwbedrijven Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de carrosserieherstelen carrosseriebouwbedrijven Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de carrosserieherstelen carrosseriebouwbedrijven E. Hooyberghs, L. Minère

Nadere informatie

VLAAMS PARLEMENT RESOLUTIE. betreffende de verzoening van de behoeften aan energie en aan zuivere lucht in onze maatschappij

VLAAMS PARLEMENT RESOLUTIE. betreffende de verzoening van de behoeften aan energie en aan zuivere lucht in onze maatschappij VLAAMS PARLEMENT RESOLUTIE betreffde de verzoing van de behoeft aan ergie aan zuivere lucht in onze maatschappij Het Vlaams Parlemt, gelet op de Verkningsnota voor het ergiedebat in het Vlaams Parlemt,

Nadere informatie

niet-technisch rapport

niet-technisch rapport 2017 niet-technisch rapport Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieu-hygiëne (Vlarem II) B.S. 31/07/1995 Artikel 5.2.3bis.1.35. Niet Technisch

Nadere informatie

Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de droogkuissector

Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de droogkuissector Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de droogkuissector Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de droogkuissector D. Huybrechts, I. Van Tomme 1 en P. Meirhaeghe 2 1 Arcadis 2 Piet & Co Milieubeheer

Nadere informatie

Sectoranalyse Horeca 2014

Sectoranalyse Horeca 2014 HIER FOTO INVOEGEN BREEDTE 210mm x HOOGTE 99mm Sectoranalyse Horeca 2014 Ondernemingen Faillissementen Oprichtingen en schrappingen Omzet en investeringen 2014 Guidea - Kenniscentrum voor Toerisme en Horeca

Nadere informatie

Vlaamse Regering :~~~= ~ = ',.. "~ AMV/ /1001

Vlaamse Regering :~~~= ~ = ',.. ~ AMV/ /1001 Vlaamse Regering :~~~= :n- ',.. "~ ~ = AMV/000156706/1001 Besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van de artikelen 5.17.2.1,

Nadere informatie

PRIJS VAN ELEKTRICITEIT EN AARDGAS IN BELGIË, IN DE 3 REGIO S EN IN DE BUURLANDEN

PRIJS VAN ELEKTRICITEIT EN AARDGAS IN BELGIË, IN DE 3 REGIO S EN IN DE BUURLANDEN PRIJS VAN ELEKTRICITEIT EN AARDGAS IN BELGIË, IN DE 3 REGIO S EN IN DE BUURLANDEN 14 juni 2018 De CREG houdt in het kader van haar algemene monitoringtaken gegevensbanken bij met de prijzen van elektriciteit

Nadere informatie

BIJLAGEN. bij het voorstel. voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

BIJLAGEN. bij het voorstel. voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 18.12.2013 COM(2013) 919 final ANNEXES 1 to 4 BIJLAGEN bij het voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de beperking van de emissies van bepaalde

Nadere informatie

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten,

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten, PERSCOMMUNIQUÉ 2014-07-18 Links BelgoStat On-line Algemene informatie Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten, 1995-2011. De drie Gewesten en de Nationale Bank van

Nadere informatie

Toelichting ISO Milieuprestatiemeting versie 15 mei 2018

Toelichting ISO Milieuprestatiemeting versie 15 mei 2018 Toelichting ISO 14001 Milieuprestatiemeting versie 15 mei 2018 SCCM heeft een instrument ontwikkeld waarmee u goed inzicht krijgt in de milieuprestaties van uw organisatie, de ISO 14001 Milieuprestatiemeting.

Nadere informatie

Verzoek tot bijstelling of vraag tot afwijking van de milieuvoorwaarden die gelden voor een ingedeelde inrichting of activiteit

Verzoek tot bijstelling of vraag tot afwijking van de milieuvoorwaarden die gelden voor een ingedeelde inrichting of activiteit Bijlage 5 bij het ministerieel besluit houdende wijziging van een aantal formulieren naar aanleiding van de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning Bijlage 5 bij het besluit van de Vlaamse Regering

Nadere informatie

Hoe komen de annual air quality kaarten tot stand?

Hoe komen de annual air quality kaarten tot stand? Hoe komen de annual air quality kaarten tot stand? De annual air quality kaarten tonen het resultaat van een koppeling van twee gegevensbronnen: de interpolatie van luchtkwaliteitsmetingen (RIO-interpolatiemodel)

Nadere informatie

2013 Dit document is opgesteld volgens ISO 14064-1

2013 Dit document is opgesteld volgens ISO 14064-1 Emissie inventaris Netters infra De emissie inventaris van: 2013 Dit document is opgesteld volgens ISO 14064-1 Opgesteld door: AMK Inventis Stef Jonker Datum: april 2014 Concept Versie 1 Maart 2014 Pagina

Nadere informatie

JAARLIJKSE EMAS ONTMOETING

JAARLIJKSE EMAS ONTMOETING JAARLIJKSE EMAS ONTMOETING Revisie van Bijlagen I, II en III en integratie van de Norm ISO 14001-2015 Sébastien Paquot Europese Commissie Agenda 1. Goedkeuring van de herziene bijlagen voornaamste wijzigingen

Nadere informatie

RUP Stedelijk Wonen versterkt woonbeleid Stad Gent

RUP Stedelijk Wonen versterkt woonbeleid Stad Gent RUP Stedelijk Wonen versterkt woonbeleid Stad Gent Het Gentse stadsbestuur maakt een thematisch ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) op, het RUP Stedelijk Wonen. Daarmee wil de Stad stedenbouwkundige problemen

Nadere informatie