Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 1 van 2

Maat: px

Weergave met pagina beginnen:

Download "Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 1 van 2"

Helena ten Wolde
6 jaren geleden
Aantal bezoeken:

1 Post UIT Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 1 van 2

2 Post UIT Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 2 van 2

3 Feitenrelaas behorend bij schrijven d.d. 20 maart 2017, kenmerk ZA /DU Tijdens het bouwrijp maken van het toekomstig NAVO-terrein in april 1983 stuit men bij graafwerkzaamheden op een met afvalstoffen gedempte wijk. Het Ministerie van Defensie laat een oriënterend bodemonderzoek uitvoeren door DHV. Defensie stuur het rapport naar Burgemeester en Wethouders van Vlagtwedde met het verzoek dit vertrouwelijk te behandelen. De gemeente stuurt het rapport door naar de provincie. Vervolgens vindt in juni 1983 een overleg plaats tussen provincie, defensie en gemeente. Geconcludeerd wordt dat nader bodemonderzoek moet worden uitgevoerd en dat het DHVrapport niet langer als vertrouwelijk wordt aangemerkt. Omdat defensie haast heeft met de aanleg van het NAVO-terrein wordt in overleg met provincie, defensie en gemeente besloten de wijk royaal uit te graven en het vrijkomende materiaal elders op het perceel in depot te zetten. Eind 1983/begin 1984 worden de werkzaamheden uitgevoerd. Het uitgegraven materiaal wordt, geheel ingepakt in naadloos folie, in een tijdelijk gronddepot opgeslagen. In oktober 1984 verschijnt het nader onderzoek, uitgevoerd door HARO. De saneringsmaatregelen zijn daarin summier beschreven. Er is geen uitgebreide rapportage van de werkzaamheden opgesteld. Dat was in die tijd ook niet gebruikelijk of noodzakelijk gelet op de toen geldende regelgeving. In augustus 1985 komen resultaten van een aanvullend nader onderzoek met betrekking tot het grondwater beschikbaar. De conclusie is dat geen verder onderzoek en/of sanering van het grondwater noodzakelijk is. In februari 1986 concludeert de provincie (in een brief aan defensie) dat er geen vervolgonderzoeken behoeven te worden uitgevoerd. Wel zullen de tijdelijke opslagplaatsen van verontreinigde grond (opgericht eind 1983/begin 1984; zie hiervoor) moeten worden verwijderd. In juni 1991 werden bij een periodiek drinkwateronderzoek stoffen in het drinkwater aangetroffen die de signaleringswaarden overschreden. Gelet hierop is een uitgebreid verkennend onderzoek door DHV in opdracht van defensie uitgevoerd. De eerder aangetroffen gehalten werden niet opnieuw aangetroffen. Een verklaring voor de eerdere overschrijdingen is niet gevonden. Om een einde te maken aan de ontstane onrust onder het personeel van het NAVO-depot besluit defensie de leidingen te vervangen door leidingen van impermeabel materiaal (metaal). Vanwege de beëindiging van het gebruik van het terrein als NAVO-depot voert DHV in 1995 in opdracht van defensie een onderzoek uit naar de toekomstige gebruiksmogelijkheden van het terrein. Conclusie is dat er aanvullend onderzoek moet worden verricht omdat aanzienlijke delen van het terrein tot dan toe niet of beperkt zijn onderzocht. In mei 1996 heeft DHV in opdracht van defensie het gehele terrein onderzocht overeenkomstig de meest gangbare normen (NEN 5740). Daarbij is onderscheid gemaakt

4 tussen het zuidelijk deel (dat wordt overgedragen aan het Ministerie van Justitie en waarop later de PI en het AZC zijn gerealiseerd) en het noordelijk deel, dat als bedrijfslocatie door Sindorf wordt gebruikt. De conclusie met betrekking tot het zuidelijk deel is dat er verspreid over het gehele terrein plaatselijk lichte verontreinigingen in de grond aanwezig zijn. De aangetroffen verontreinigingen zijn voldoende afgeperkt. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. In het grondwater is plaatselijk een verhoogde waarde aan arseen aangetroffen tot boven de interventiewaarde. Aanbevolen wordt die verontreiniging nader af te bakenen. In november 1996 is, nadat het gronddepot is verwijderd dat eind 1983/begin 1984 is opgericht, een evaluatierapport opgesteld waaruit blijkt dat alle verontreinigde grond is afgevoerd naar erkende verwerkers en dat de bodem onder het depot niet verontreinigd is. In juni 1996 is aanvullende grondwateronderzoek uitgevoerd. Vervolgens is in de periode april 1997 september 1997 een grondwatersanering uitgevoerd in verband met het aangetroffen arseengehalte. In december 1997 is een evaluatierapport grondwatersanering opgesteld. Conclusie is dat het niet lukt de arseenconcentratie terug te brengen naar het vooraf gesteld niveau omdat de verontreiniging van natuurlijke oorsprong is. In 1998 is een aanvullend onderzoek naar de arseenverontreiniging uitgevoerd waaruit blijkt dat de hoge arseenconcentraties samenhangen met natuurlijke processen in de bodem als gevolg van de plaatselijke aanwezigheid van natuurlijke ijzerafzettingen. Vorenstaande onderzoeken en maatregelen zijn onder het bevoegd gezag van de provincie Groningen uitgevoerd. In het kader van de verleende bouwvergunningen voor de gevangenis en het AZC is de gemeente Vlagwedde bevoegd gezag voor wat betreft de beoordeling van de geschiktheid van de bodem voor het realiseren van gebouwen. Onderstaand is weergegeven wat er vanaf dat moment heeft plaatsgevonden. Op 2 juli 1996 is door de gemeente een bouwvergunning verleend voor de eerste gebouwen op het COA-terrein. In de verleende bouwvergunning is vermeld dat uit onderzoek blijkt dat de grond geschikt is. Op 17 september 1996 is een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een penitentiaire inrichting. In de verleende vergunning wordt vermeld dat uit een bodemonderzoek blijkt dat de bodem hier en daar tot licht boven de streefwaarde is verontreinigd, maar dat er geen belemmeringen zijn voor vergunningverlening en dat er geen beperkingen zijn in de gebruiksmogelijkheden. In 2000 is een verkennend onderzoek uitgevoerd in verband met de bouwaanvraag voor realisering van gebouwen ten zuiden van de eerste gebouwen. Er zijn in grond- en grondwater geen stoffen verhoogd aangetroffen. Voor het noordelijk deel van het terrein (ten noorden van de weg naar de PI) zijn in 2010 en 2011 bouwvergunningen verleend. In de bouwvergunning is niets over de kwaliteit van de

5 bodem vermeld; onbekend is welk(e) onderzoek(en) er aan de bouwvergunning ten grondslag liggen. In 2011 is door Dura Vermeer een bodemonderzoek uitgevoerd op een strook landbouwgrond ten zuiden van de bestaande COA-locatie. In de grond is geen verontreiniging aangetroffen, in het grondwater komen enkele stoffen licht verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde voor. Er is geen aanleiding voor het uitvoeren van een nader onderzoek. De locatie is geschikt voor de toekomstige bestemming. In verband met de herontwikkeling van het oorspronkelijke COA-terrein is in 2013 door Royal HaskoningDHV een bodemonderzoek uitgevoerd op het gehele terrein. Er zijn verspreid op het terrein lichte verontreinigingen aangetroffen die geen aanleiding geven tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Er is plaatselijk wel een sterk verhoogd gehalte aan barium in de grond en het grondwater aangetroffen. Gelet hierop is in 2014 door Royal HaskoningDHV een aanvullend onderzoek naar de bariumverontreiniging uitgevoerd. De aanwezigheid van barium in de grond wordt gerelateerd aan aangetroffen slakken die als fundatielaag zijn gebruikt. De mate van uitloging voldoet aan de normen van het Besluit bodemkwaliteit. De hoeveelheid bedraagt minder dan 25 m3 en is daarmee geen geval van ernstige bodemverontreiniging. In het grondwater wordt barium boven de interventiewaarde aangetroffen in een volume van meer dan 100 m3, zodat sprake is van een ernstig geval van verontreiniging. Barium behoort tot de zware metalen. Omdat geen sprake is van risico s voor volksgezondheid en milieu en evenmin sprake is van onaanvaardbare verspreidingsrisico s is geconcludeerd dat er geen reden is de bouwvergunning te weigeren. In 2015 is door Infrasoil een aanvullend onderzoek verricht naar de bariumverontreiniging. Het onderzoek heeft tevens betrekking gehad op de verharding onder de weg aan de zuidzijde van het oorspronkelijke COA-terrein, omdat daarin mogelijk asbesthoudend puin aanwezig is. Uit het bariumonderzoek blijkt dat in de nieuw geplaatste peilbuizen slechts licht verhoogde gehalten worden aangetroffen. Het bureau geeft aan dat de verhoogde gehalten gerelateerd zijn aan natuurlijke variatie vanwege wisselingen in de ph (zuurgraad) van de bodem. Uit het asbestonderzoek blijkt dat onder een beperkt deel van de bestrating asbesthoudend puin aanwezig was. Het materiaal is verwijderd, er is een evaluatierapport opgesteld en ILT (Inspectie Leefomgeving en Transport, bevoegd gezag voor de asbestsanering) heeft ingestemd met de evaluatie. In verband met gezondheidsklachten onder het personeel wordt door het COA momenteel een grootschalig bodemonderzoek uitgevoerd. Tevens is aan de medewerkers een gezondheidscheck aangeboden. De resultaten zijn thans nog niet bekend. Aanvullend brengen wij nog het volgende onder uw aandacht. De GGD heeft in 2016 een risicobeoordeling uitgevoerd naar het huidige en toekomstige gebruik van de locatie. Daarin zijn de bodemsituatie, de kwaliteit van het drinkwater, de blootstelling aan chroom-6 en uranium en de mogelijke asbesttoepassingen beoordeeld. Geconcludeerd wordt dat voor geen van deze aspecten er gezondheidsrisico s ontstaan voor huidige en toekomstige gebruikers.

Vergelijkbare documenten

Verkennend Milieutechnisch Bodemonderzoek januari 2008 (J In bovengrondmonster X18 voor lood (zware metalen) een overschrijding is aangetoond ten opzichte van de interventiewaarde; Cl In bovengrondmonster