AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Transcriptie

1 '*/ Raad vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 10 juni 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: i, mede voor haar minderjarig kind, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 17 april 2009 in zaak nr. 09/3287 in het geding tussen: en mede voor haar minderjarig kind, de staatssecretaris van Justitie.

2 /1/V juni Procesverloop Bij besluit van 2 februari 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van (hierna: de vreemdeling), mede voor haar minderjarig kind (hierna: het kind), om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 17 april 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 24 april 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In de eerste grief, voor zover hier van belang, klaagt de vreemdeling, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, nu haar kind ten tijde van haar eerdere asielaanvraag nog niet was geboren, de staatssecretaris ten onrechte de aanvraag voor haar kind met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft afgewezen en daarmee ten onrechte haar kind een inhoudelijke beoordeling van haar aanvraag heeft onthouden Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr /1, vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr /1, Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst De vreemdeling heeft op 15 april 2008 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 22 april 2008 is die aanvraag door de staatssecretaris afgewezen. Op 27 januari 2009 heeft de vreemdeling, mede voor haar op

3 /1/V juni november 2008 geboren kind, opnieuw een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd Door te overwegen dat de aanvraag van 27 januari 2009 een aanvraag is in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb en vervolgens te beoordelen of daaraan nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd dan wel of sprake is van een relevante wijziging van het recht, heeft de rechtbank niet onderkend dat de aanvraag voor het kind een eerste aanvraag is, waarop het in weergegeven beoordelingskader niet van toepassing is. De grief slaagt derhalve Hetgeen de vreemdeling in het hoger-beroepschrift overigens heeft aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan Het door de vreemdeling voor het kind ingestelde hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt, gezien het onder overwogene, het voor het kind ingestelde beroep alsnog gegrond verklaard en het besluit van 2 februari 2009 in zoverre vernietigd De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

4 /1/V juni Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het door de vreemdeling voor het kind ingestelde hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 17 april 2009 in zaak nr. 09/3287, voor zover daarbij het door de vreemdeling voor het kind ingestelde beroep ongegrond is verklaard; III. verklaart het door de vreemdeling voor het kind bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 2 februari 2009, kenmerk , voor zover dat strekt tot afwijzing van de voor het kind ingediende aanvraag; V. draagt de staatssecretaris van Justitie 0 om in zoverre een nieuw besluit op de aanvraag te nemen; VI. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; VII. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling voor het kind in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden {het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald. Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Spoel voorzitter w.g. Van Loon ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 juni Verzonden: 10 juni 2009

5 /1/V2 10 juni 2009 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze. mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak

6 <24;Apr :13 ADVOCAAT SCHOfJKEREN naieni vk Nr P. 4 1/UÜU0 Uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Vreemdelingenkamer Nevenzittingsplaats Arnhem Registratienummer : AWB 09/3287 Datum uitspraak: 17 april 2009 Uitspraak Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) inzake geboren op v-nummer '. van Chinese nationaliteit, eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige dochter, gemachtigde mr. F J.M. Schonkeren, tegen de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst, verweerder. Het procesverloop Bij besluit van 2 februari 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 27 januari 2009 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Deze aanvraag heeft mede betrekking op haar minderjarige kind geboren op, van onbekende nationaliteit. Het besluit van 2 februari 2009 is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Ter Apel. Op 2 februari 2009 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit. Verweerder heef) de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 maart Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mrj F.M. Ticheler. Tovens was ter zitting aanwezig B. Wong, tolk in de Chinese taal.

7 17/24: Apr :13 ADVOCAAT SCHONKEREN"* 1 vk Nr <»P. 5 z/üüui Registratienummer: AWB 09/ De beoordeling 1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. De toetsing of de aanvraag in een aanmeldcentrum mocht worden afgewezen, mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvraag verrichte onderzoek en de motivering van de afwijzing. 2. Op 15 april 2008 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfvergunning asiel voor bepaalde tijd. By besluit van 22 april 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Dat besluit staat in rechte vast Onderhavige aanvraag is derhalve een aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. 3. Ingevolge artikel 4:6 van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt ingediend. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de aanvraag, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer niet zulke feiten en omstandigheden worden vermeld. 4. Ter beoordeling staat derhalve of eiseres aan de onderhavige aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden en derhalve, 4 gelet op artikel 31, eerste lid van de Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere bestuit konden en derhalve gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat besluit rust. 5. Verweerder heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de naar voren gebrachte documenten en verklaringen niet kunnen worden beschouwd als nieuwe feiten en omstandigheden. Derhalve bestaat geen aanleiding de aanvraag inhoudelijk te beoordelen. Onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking van 22 april 2008 wordt de aanvraag afgewezen. 6. Eiseres bestrijdt dat er sprake is van een herhaalde aanvraag. Zij stelt zich Op het standpunt dat onderhavige aanvraag is onderbouwd met nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, Daartoe heeft eiseres aangevoerd dat op haar dochter is geboren. Ten tijde van de asielaanvraag van 15 april 2008 bevond de zwangerschap van eiseres zich nog in een vroeg stadium. De door eiseres geschetste problemen hadden bij de eerste aanvraag vooral betrekking op de illegale zwangerschap in China en de geboorte van het kind in China. Echter, het kind is in Nederland geboren. De geboorte van de dochter van eiseres in Nederland dient te worden aangemerkt als een rechtens relevant novum. In tegenstelling tot de aanvraag van 15 april 2008 is onderhavige aanvraag mede ingediend namens de dochter van eiseres. Door de geboorte van de dochter van eiseres dient thans ook de positie van de dochter van eiseres beoordeeld te worden. Verweerder heeft dit ten

8 i 7.'24-.Apr :14 ADVOCAAT SCHONKEREN J ' lalö,n vk Nr ^P Registratienummer: AWB 09/ onrechte nagelaten. Het besluit van 1 s april 2008 gaat niet in op de problemen die de dochter van eiseres in China zal ondervinden, Eiseres is niet gehuwd, zodat de geboorte van haar dochter in strijd is met de in China geldende gezinsplanningsregels. Voorts wordt verwezen naar het rapport van 1 juni 2008 van het UK Home Office en het rapport van Accord van maart 2006, waaruit blijkt dat deze illegale kinderen geen perspectieven hebben op het gebied van opleiding, werk en medische zorg. Voor de dochter van eiseres zal bij terugkeer naar China een uitzichtloze situatie ontstaan. In dat kader beroept eiseres zich op artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Omdat deze problematiek in het besluit van 15 april 2008 niet aan de orde is geweest is de vraag of deze stukken eerder hadden moeten worden overgelegd niet aan de orde. Verwezen wordt naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Almelo van 13 september 2005 (AWB 04/29487 en 05/29297). Deze uitspraak is relevant omdat eiseres tijdens het gehoor van 30 januari 2009 heeft aangegeven dat zij geen Hukou meer heeft, hetgeen betekent dat zij niet geregistreerd staat. Voorts wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 12 mei 2003 ( /1). Uit laatst genoemde uitspraak volgt dat de geboorte van een kind in Nederland als rechtens relevant novum dient te worden aangemerkt. 7.1 Ten aanzien van de vraag of de geboorte van de dochter van eiseres als een rechtens relevant novum in de zin van artikel 4:6 van de Awb valt aan te merken overweegt de rechtbank als volgt Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het besluit van 22 april 2008 niet worden afgeleid dat verweerder slechts is uitgegaan van de situatie dat eiseres vóór haar bevalling zou terugkeren naar China en in het land van herkomst zou bevallen van haar dochter. De rechtbank overweegt dienaangaande dat verweerder in zijn besluit van 22 april 2008 de situatie in de beoordeling heeft betrokken, dat eiseres in Nederland zou bevallen en na de geboorte van haar dochter zou terugkeren naar China. De rechtbank verwijst naar pagina 6, laatste alinea en pagina 7, eerste alinea van het besluit van 22 april 2008: "De problemen die betrokkenen zegt te vrezen in geval van terugkeer ah Ongehuwde moeder (...). Vrouwen die met een tn Nederland geboren kind terugkeren naar China kunnen hm kind laten bijschrijven in hun Hukou" Ter onderbouwing van haar standpunt, dat de geboorte van haar dochter een rechtensrelevantnovum is, heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2003 ( /1). De rechtbank is van oordeel dat voornoemde uitspraak afwijkt van do onderhavige casus 7. Voornoemde uitspraak ziet op de geboorte van het kind in de beroepsfase van de eerste aanvraag. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. 12 Gelet op het voreuoverwogene is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de geboorte van de dochter van eiseres niet valt aan te merken als eert rechtens relevant novum in de zin van artikel 4:6 van de Awb. 8.1 Ten aanzien van de in deze procedure door eiseres overgelegde stukken overweegt de rechtbank als volgt 8.2 Nu verweerder in het besluit van 22 april 2008 rekening beeft gehouden met de situatie dat eiseres met haar in Nederland geboren dochter zou moeten terugkeren, is de rechtbank van oordcel dat eiseres het rapport van Accord van maart 2006 in de eerste procedure had moeten en kunnen inbrengen. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat z\j deze (of soortgelijke) informatie al niet eerder in de procedure had kunnen inbrengen. Derhalve kan geen sprake zijn van nova in de zin van

9 17.'2Upr :14 ADVOCAAT SCHONKEREN riaiem vk Nr k?. 7 4/üüüu Registratienummer: AWB 09/ artikel 4:6 van de Awb. 8.3 De rechtbank stelt vast dat het rapport van UK Home Office dateert van nâ het besluit van 22 april De rechtbank stelt vast dat eiseres dit rapport heeft overlegd ter onderbouwing van haar beroep op artikel 3 van het EVRM. Echter, in het besluit van 22 april 2008 heeft verweerder de verklaringen van eiseres ongeloofwaardig geacht. Tegen het besluit van 22 april 2008 zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat deze onaantastbaar is geworden. Door het overleggen van het rapport van UK Home Office heeft eiseres voornoemde ongeloofwaardigheid niet weggenomen. Bovendien blijkt uit dit rapport niet dat er sprake is van een relevante verslechtering van de situatie in China, die tot een ander standpunt ten aanzien van de positie van verzoekster als alleenstaande moeder en haar dochter zou moeten leiden. Derhalve kan dit rapport niet afdoen aan het eerdere besluit en kan het rapport niet gezien worden als novum in de zin van artikel 4:6 van de Awb. 8.4 Ten aanzien van de verwijzing van eiseres naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Almelo van 13 september 2005 (AWB 04/29487 en 05/29297) is de rechtbank van oordeel dat onderhavige casus afwijkt van de situatie in voornoemde uitspraak. In tegenstelling tot onderhavige casus is in voornoemde uitspraak vastgesteld dat de vreemdeling nooit geregistreerd is geweest in China en nooit heeft beschikt over een Hukou. Verzoekster daarentegen heeft verklaard dat zij is ingeschreven in de Hukou van haar ouders en kan derhalve niet als ongeregistreerd worden aangemerkt. Daaraan doet niet af dat verzoekster stelt dat inmiddels het hukouboekje is vernieuwd en zij daar mogelijk niet langer in is opgenomen, nu dit geenszins betekent dat zij bij terugkeer niet alsnog in het hukouboekje kan worden bijgeschreven. 9. Gelet op het vorenstaande kan hetgeen in onderhavige procedure is aangevoerd en overgelegd niet worden beschouwd als nova in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Derhalve is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. i

10 i7/ 24; Ap-r :15 ADVOCAAT SC HONK ER E fr 1 "'*" 8 " vk 'r T 8' ü/üuuy Registratienummer; AWB 09/3287 De beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Li o schoten en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2009 in tegenwoordigheid van mr. J.H-J. Baarema-Reuchlin als griffier. de griffier de rechter VERZONDEN OP 17 APR 2009 Rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift hoger beroep Instellen by de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113,2500 BC 's-gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 ran de Awb is niet van toepassing. en afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (

11 J4.-Apr :12 ADVOCAAT SCHONKEREN r.!>419 P. 1 3^ ADVOCATENKANTOOR F.J.M. SCHONKEREN Datum Faxnummer geadresseerde FAXVOORBLAD :24 april 2009 : RAAD VAN STATE INGEKOMEN 2 4 APR 2009 vr... 1 /o f AAN: BEHANDELD: DD: PAR: Fax afkomstig van Fax bestemd voor :mr F.J.M. Schonkeren :Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State Vreemdelingenzaken Inzake Aantal pagina's (inclusief dit voorblad) :hoger beroep van ;8 mw, Opmerkingen :het hoger beroepschrift met bijlage wordt u heden ook per gewone post toegezonden Indien u niet alle pagina's heeft ontvangen wordt u verzocht dit telefonisch te melden (tel or, ).

12 .24-. Apr :12 ADVOCAAT SCHOKKEREN r P. 2 ADVOCATENKANTOOR K S A Mr FJ.M. SCHONKEREN Smiäspadii 5046 JA Tilburg Telefoon Fax on-msm Aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State Vreemdelingenzaken Postbus BC 's-gravenhage Tilburg, inzake: 24 april 2009 hoger beroep van rncvrouv IND-dossiemummer: RAAD VAN STATE AAKNR. AAN: BEHANDELD: DD: INGEKOMEN 2 4 APR 2009 PAR: HOGER BEROEPSCHRIFT Edelgrootachtbare Heer of Vrouwe, Middels dit hoger beroepschrift wordt namens mevrouw (hierna te noemen: betrokkene), geboren op. -,,mede namens haar dochter geboren op, beiden van Chinese nationaliteit, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank te 's-gravenhage, zittinghoudende te Arnhem, d.d. 17 april 2009 (Awb 09/3287). Betrokkene heeft mij bepaaldelijk gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep. Zy kiest domicilie op mijn kantooradres. Bijgaand treft u aan een kopie van de op 17 april 2009 aan mij per fax toegezonden uitspraak. In de bestreden uitspraak wordt het namens betrokkene ingestelde beroep tegen de beschikking van de Staatssecretaris van Justitie d.d. 2februari2009, waarbij de asielaanvraag is afgewezen, ongegrond verklaard. Betrokkene kan zich in de bestreden uitspraak niet vinden en voert daartegen de volgende grieven aan. Grief 1: Ten onrechte heeft de Rechtbank overwogen dat de geboorte van de dochter van eiseres niet valt aan te merken als een rechtens relevant novum in de zin van art. 4:6 Awb. In dit verband heeft de Rechtbank eveneens ten onrechte overwogen dat verweerder in zijn besluit van 22 april 2008 de situatie in de beoordeling heeft betrokken dat eiseres in Nederland zou bevallen en na de geboorte zou terugkeren naar China

13 -24-. Apr :12 ADVOCAAT SCHOKKEREN Nr.5419 P. 3 Voorts heeft de Rechtbank in dit verband ten onrechte overwogen dat de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2003 ( Q/I) afwijkt van de onderhavige casus. Deze grief richt zich tegen de rechtsoverwegingen 7.1 tot en met 7.2 van de aangevallen uitspraak. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat de geboorte van haar dochter wel een rechtens relevant novum is. De Rechtbank heeft miskend dat in de beschikking van 22 april 2008 wel de verwachte problemen van betrokkene als ongehuwde moeder aan de orde zijn gekomen, maar niet de in de onderhavige procedure naar voren gebrachte problemen van de dochter van betrokkene. In de beschikking van 22 april 2008 komen dan ook alleen de problemen van betrokkene zelf aan de orde. De dochter van betrokkene was op dat moment nog niet geboren, zodat eventuele problemen die zij zou kunnen ondervinden niet aan de orde konden komen. De uitspraak van 12 mei 2003 (nr /1) is in deze zaak in zoverre relevant dat hieruit volgt dat de geboorte van een kind na de beschikking op de eerste asielaanvraag dient te worden aangemerkt als een novum. Of dit kind in de beroepsprocedure gericht tegen de beschikking op de eerste asielaanvraag of daarna is geboren heeft geen invloed op de vraag of de geboorte zelf als novum kan worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande had de Rechtbank niet tot de bestreden rechtsoverwegingen kunnen komen. De consequentie daarvan is dat de Rechtbank had moeten concluderen dat de Staatssecretaris ten onrechte de aanvraag aan de hand van art. 4:6 Awb heeft afgewezen. Grief 2: Ten onrechte heeft de Rechtbank het namens betrokkene ingesteld beroep ongegrond verklaard en nagelaten de beschikking van de Staatssecretaris te vernietigen. Uit hetgeen ter toelichting op grief 1 is opgemerkt volgt dat de Rechtbank het beroep gegrond had dienen te verklaren en de beschikking van de Staatssecretaris had dienen te vernietigen. MET CONCLUSIE: Betrokkene verzoekt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de bestreden uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank te 's-gravenhage, zittinghoudende te Arnhem, te vernietigen en, opnieuwrechtdoende, het op 2 februari 2009 ingediende beroep alsnog gegrond te verklaren en de beschikking van de Staatssecretaris d.d. 2 februari 2009 te vernietigen. F.J.M. Schonkcrcn gemachtigde p yf