Tentamen micro-economie propedeuse 4 juli Lees onderstaande informatie goed door voordat je begint

Transcriptie

1 Tentamen micro-economie propedeuse 4 juli 2012 Versie 1 Versie met antwoorden Lees onderstaande informatie goed door voordat je begint Deze toets bestaat uit 35 meerkeuzevragen. Op het antwoordformulier dient steeds - met potlood - het correcte antwoord te worden aangestreept. De tijdsduur voor het tentamen is 3 uur. Tenzij anders vermeld hebben de symbolen die in de toets worden gebruikt dezelfde betekenis als in het boek van Pindyck and Rubinfeld. Gebruik van het boek of aantekeningen in enige vorm (inclusief elektronisch) zijn niet toegestaan. Zet je telefoon uit (dus niet alleen op stil!). Pogingen om te communiceren met medestudenten leidt tot uitsluiting van het tentamen en zal worden gemeld aan de examencommissie. Vul alstublieft het evaluatieformulier in en lever het in. Eind van de middag zullen de juiste antwoorden op blackboard verschijnen. Vergeet niet de versiecode op het antwoordformulier aan te strepen! De relatie tussen het aantal juiste antwoorden en het cijfer: # correcte < antwoorden cijfer

2 1 In een experimentele markt zijn 4 kopers (consumenten) en 4 verkopers (producenten) actief. Ze hebben de volgende waarden gekregen: Eenheid Verkoper 1 Verkoper 2 Verkoper 3 Verkoper 4 Koper 1 Koper 2 Koper 3 Koper Wat is een mogelijke prijs in het marktevenwicht? Solution: 1 In total there is demand and supply for 20 units. Ranking buyers valuations from high to low gives the demand curve (D) and ranking sellers costs from low to high gives the supply curve (S): Unit D S The last unit that can be sold at a price beneficial to both is unit 8 (for the 9 th unit, the buyers offer no more than and the sellers want at least 11.77). The equilibrium price must be above (otherwise buyers would want the 9 th unit) and below (otherwise the sellers would want to sell the 9 th unit). In a graph: 2

3 2 De competitieve markt voor katoenen sokken is in evenwicht. Vervolgens daalt de wereldmarktprijs voor katoen. Wat gebeurt er met de evenwichtsprijs van katoenen sokken? 1. de evenwichtsprijs daalt doordat de aanbodcurve naar beneden wordt verschoven 2. de evenwichtsprijs daalt doordat de vraagcurve naar beneden wordt verschoven 3. de evenwichtsprijs daalt doordat de aanbodcurve omhoog wordt verschoven 4. de evenwichtsprijs blijft gelijk omdat zowel de vraagcurve als de aanbodcurve omhoog gaan 1. Solution: 1 The cheaper cotton allows the sellers to offer more for any give price: the supply curve shifts down. This causes a decrease in the equilibrium price. 3 Welke van onderstaande nutsfuncties beschrijft dezelfde preferenties als de nutsfunctie U = F + C? 1. U = FC 2. U = F C 3. U = 2F + 4C 4. U = 100F + 100C 3

4 Solution: 4 This is the only utility function that maintains the ranking between any bundles (F,C). 4 Voor een bepaald goed gelden de volgende vraag- en aanbodcurven: QD = 210 4P QS = P Welke waarde heeft de prijselasticiteit van de vraag in het marktevenwicht (afgerond op twee decimalen)? Solution: 1 QD=QS gives P=20, Q=130. Then ED,P=dQ/dP*P/Q= 4*20/130= Hoe ziet een volledig inelastische vraagcurve er uit? 1. Een convexe curve 2. Een verticale lijn 3. Een horizontale lijn 4. Bovenstaande lijnen zijn alle drie mogelijk. Solution: 2 See Pindyck and Rubinfeld, figure 2.12b 6 Natasja geeft haar hele inkomen uit aan zakjes friet en coca cola. Friet (F) en cola (C) zijn perfecte complementen; ze eet/drinkt altijd de precieze combinatie van 1 zakje friet met 2 blikjes cola. Welke van onderstaande nutsfuncties past daarbij? 1. U=F*C 2. U=F+C 3. U=min(F,2C) (het minimum van F en 2C) 4. U=min(2F,C) (het minimum van 2F en C) Solution: 4 4

5 Hier zijn drie indifferentiecurven getekend. In elke linkeronderhoek geldt dat C=2F (er wordt precies tweemaal zoveel cola gedronken dan friet gegeten) en al ser vanaf dat punt alleen cola wordt toegevoegd, of wanneer er alleen friet wordt toegevoegd, verandert het nut niet. Oftewel, op elke indifferentiecurve is het minimum van 2F en C gelijk. De nutsfunctie heeft dus de vorm U=min(2F,C). De hier getekende indifferentiecurven horen dan bij een nutsniveau van 2, 4 en 6. 7 In onderstaande figuur geeft L1 de budget lijn van een consument weer vóór een prijsverandering en L2 de budgetlijn ná een prijsverandering. Y L2 L1 X Welke prijsverandering heeft er plaatsgevonden? 1. Een prijsverhoging van Y. 2. Een prijsverhoging van X. 3. Een prijsverlaging van Y. 4. Een prijsverlaging van X. 5

6 Solution 2 The consumer s possibilities for buying only Y have not changed. But for any Y, less X can be bought. 8 C B D A C Bovenstaand figuur laat de situatie zien voor en na een prijsverandering in het goed F. De ononderbroken rechte lijnen zijn de budgetlijnen voor en na de prijsverandering. Door de prijsverandering verschuift de consumptie van bundel D naar bundel A. Wat is het substitutie- effect? 1. D naar C 2. D naar B 3. C naar B 4. C naar A F Solution: 1 Moving from D to A means that the price of F has decreased. The new price ratio is then given by the slope of the solid budget line through A, which is the bundle chosen at the new prices. The old price ratio is given by the slope of the solid budget line through D, which is the bundle chosen at the old prices. The dashed (virtual) budget line through C shows which point (C) on the original indifference curve will be chosen at the new prices. The shift from D to C therefore indicates the substitution effect. 9 De budgetlijn van een consument kan worden geschreven als F = 500 0, 5C. Dit betekent dat: 1. C is 2 maal zo duur als F 6

7 2. F is 2 maal zo duur als C 3. Het inkomen is Het inkomen is 250 Solution 2 If you buy one unit less of C, you can buy 0.5 unit more of F. Therefore, PF = 2PC. Note that one cannot conclude from this that income is 500. For example, it may hold that PF = 400, PC = 100 and I = Bij een inkomen- consumptiecurve staan op de assen: 1. Prijs en hoeveelheid 2. Hoeveelheid en kosten 3. Inkomen en hoeveelheid 4. Eenheden van de twee goederen Solution 4 The income- consumption curve is found by tracing the bundles of two goods chosen as the budget line shifts due to income changes. 11 In het basisjaar is de prijs van bier gelijk aan 2.5 en de prijs van boeken gelijk aan 20. Een student kocht 30 eenheden bier en 3 boeken per maand. Daarna stijgt de prijs van bier naar 3 en daalt de prijs van boeken naar 15. Bij die prijzen koopt de student 25 bier en 3 boeken per maand. Hoe groot is (afgerond op gehele getallen) in dit geval het prijsindexcijfer van Laspeyres (LI)? In the base year, 30*2.5+3*20 = 135 is spent on books and beer. If 30 beer and 3 books were consumed now, they would cost 30*3+3*15=135. The Laspeyres index is therefore (135/135)*100= Wat is een inferieur goed? 1. Een goed waarvan de consumptie afneemt als de prijs stijgt 2. Een goed waarvan de consumptie afneemt wanneer het inkomen stijgt 3. Een goed waarvoor een substituut bestaat van hogere kwaliteit 4. Een goed waarvoor een perfect substituut bestaat met een lagere prijs Solution 2 7

8 13 Beschouw de nutsfunctie U=X 1/2 Y 1/2 en een inkomen (budget) dat gelijk is aan 64. In eerste instantie zijn de prijzen van de goederen X en Y beide 1. Vervolgens verandert de prijs van X naar 16 (de prijs van het goed Y verandert niet). Hoe groot is het inkomenseffect van goed X? Solution 1 Bij deze nutsfunctie wordt de helft van het inkomen uitgegeven aan X en de andere helft aan Y. In de beginsituatie betekent dit dat X=Y=32. Na de prijsverandering worden nog maar 2 eenheden X aangeschaft, en nog steeds 32 eenheden Y. Het totale effect voor goed X is dus 32-2=30. Om het substitutie en inkomens effect te onderscheiden zoeken we naar het punt met oude nut en nieuwe prijzen. Het nut in de begin situatie was * = 32. We zoeken du seen X en Y met X 1/2 Y 1/2 =32 en Y=16X. Invullen geeft X 1/2 (16X) 1/2 =4X=32 dus X=8. Het substitutie effect is dus 8-32=- 24 en het inkomenseffect 2-8= Een zelfstandige mondhygieniste kan zelf haar belastingformulieren invullen of dat laten doen door een belastingadviseur. Als zij het zelf doet kost haar dat 8 uur; wat zijn dan haar gelegenheidskosten (opportunitycost)? 1. Het tarief van een belastingadviseur om de formulieren in te vullen 2. Het tarief van een belastingadviseur om de formulieren in te vullen minus het bedrag dat ze maximaal zou kunnen verdienen in 8 uur 3. Het bedrag dat ze maximaal zou kunnen verdienen in 8 uur minus het tarief van een belastingadviseur om de formulieren in te vullen 4. Het bedrag dat ze maximaal zou kunnen verdienen in 8 uur Solution 4 The opportunity costs are foregone gains, which is what she could earn elsewhere in the time spent on the report. 15 Onderstaande tabel geeft de relatie weer tussen het aantal eenheden arbeid en de productie, bij een gegeven hoeveelheid kapitaal. Eenheden arbeid Productie

9 Voor een hoeveelheid arbeid tussen 1 en 7 heeft deze productiefunctie: 1. constant marginaal product van arbeid. 2. toenemend marginaal product van arbeid. 3. afnemend marginaal product van arbeid. 4. eerste toenemend en dan afnemend marginaal product van arbeid. The marginal product of the t th unit of labor is output when labor is t output when labor is t 1, which is decreasing from 7 to 1 between 1 and 7 units. 16 De helling van een isoquant wordt bepaald door: 1. de prijzen van de eindproducten 2. de prijzen van de productiefactoren 3. de marginale productiviteiten van de productiefactoren 4. alle drie deze alternatieven zijn juist The slope is the MRTSLK, which is equal to MPL/MPK. 17 De productiefunctie van een firma is q=kl. De kosten van een eenheid arbeid (w) zijn 10 en de kosten van een eenheid kapitaal (r) zijn 5. De huidige hoeveelheid kapitaal is 5. De winstmaximaliserende hoeveelheid is Welke combinatie van kapitaal en arbeid zal het bedrijf inzetten op korte termijn? 1. K=100, L= K=10, L= K=5, L= K=5, L=4000 Solution: 4 In the short run, Q=5L. To produce units, 4000 units of labour are needed. 18 De kostenfunctie van een bedrijf dat onder volkomen concurrentie opereert, luidt: TC = Q + 20Q 2. Vanaf welke prijs zal het bedrijf op korte termijn een positieve hoeveelheid (Q>0) aanbieden? 1. vanaf prijzen boven vanaf prijzen boven vanaf prijzen boven 20 9

10 4. bij elke positieve prijs Solution: 2 The firm will produce when P>min(AVC). AVC=15+20Q. This is minimal when Q=0, giving AVC=15. So any price>15 will do. 19 Welke van onderstaande productiefuncties heeft toenemende schaalopbrengsten (increasing returns to scale)? 1. F(K,L) = 0.001*K 0.4 L F(K,L) = 10*K 0.3 L F(K,L) = 1000* K 0.2 L Geen van bovenstaanden Solution: 1 In 1. F(tK,tL)=t 1.1 F(K,L)> tf(k,l), so this one has increasing returns to scale. 20 De productiefunctie is Q = K 0.5 L 0.5. Het loon (w) is gelijk aan 1 en de kosten van een eenheid kapitaal (r) is gelijk aan 4. Wat zijn de minimale kosten waarmee deze producent Q eenheden kan produceren op de lange termijn? Q 3. 4Q 4. 4Q 2 Solution: 3 MPL/MPK = (0.5K 0.5 L )/ (0.5K L 0.5 )=w/r=1 K/L=1/4 L=4K. then Q = K 0.5 L 0.5 = K 0.5 (4K) 0.5 = 2K. So, to produce Q units of output, the producer needs 2Q units of labor and 0.5Q units of capital. The costs are then wl+rk =4*0.5Q+1*2Q=4Q. 21 Cost per unit I III I output 10

11 Bovenstaand figuur laat korte en lange termijn kostencurven zien van een productieproces. Welke van deze curven geeft de lange termijn gemiddelde kosten (long- term average costs) aan? 1. I 2. II 3. III 4. IV Solution: 3 The thickest curve (III) is the envelope of the three other solid curves. This is then the long- term average cost (LAC) curve. 22 De kostenfunctie van een bedrijf dat onder volkomen concurrentie opereert, is C(q)=16+2q+q 2. Bij welke prijzen P zal het bedrijf op korte termijn wel produceren, maar een verlies maken? 1. 0 P P P P 10 Antwoord: 3 The marginal costs are MC=2+2q. Average variable costs are AVC=2+q. Average Total costs are 16/q + 2+q. The firm will produce starting at the point where P=MC=AVC => 2+2q=2+q q=0. At q=0. P=MC=2. It makes a profit when p=mc=atc => 2+2q=16/q+2+q => q=4, at which point P=MC= Apple is een winstmaximaliserende monopolist en verkoopt de nieuwste iphone voor 600 euro. De elasticiteit van de vraag is bij deze prijs Ed=- 3. Wat zijn de marginale kosten voor het produceren van een iphone? euro euro euro euro : The profit- maximizing price is given by P=MC/(1+1/E)=MC/(2/3); therefore, MC=2/3 P=

12 Een winstmaximaliserende monopolist heeft te maken met de vraagfunctie P = 24 en kostenfunctie C = 4Q 2. Wat is het welvaartsverlies (deadweight loss)? Solution: 1 Because this monopolist faces a horizontal demand curve, it has no power and there will be no deadweight loss. 25 Een kaartje voor een Ajax wedstrijd in de Champion's League is duurder wanneer de tegenstander Real Madrid is dan wanneer de tegenstander Omonia Nicosia is. Dit is: 1. Geen voorbeeld van prijsdisciminatie 2. Een voorbeeld van eerstegraads prijsdiscriminatie 3. Een voorbeeld van tweedegraads prijsdiscriminatie 4. Een voorbeeld van derdegraads prijsdiscriminatie Solution: 1 The two matches are different products. There is no price discrimination across buyers. 26 Een winstmaximaliserende monopolist verkoopt zijn product op twee deelmarkten. Op deelmarkt 1 luidt de vraagfunctie P1 = 25 2Q1, op deelmarkt 2 luidt de vraagfunctie P2 = 50 2Q2. De monopolist heeft constante marginale kosten en arbitrage tussen beide markten is niet mogelijk. Wat kan je zeggen over de prijzen die de monopolist zal vragen in deze deelmarkten? 1. De prijs in markt 1 zal hoger zijn dan in markt 2 2. De prijs in markt 2 zal hoger zijn dan in markt 1 3. De prijzen zullen in beide markten even hoog zijn 4. Je kunt hier niets over zeggen wanneer onbekend is hoe hoog de marginale kosten zijn Antwoord 2 MR1=25-4Q1=MC dus Q1=(25- MC)/4 en P1=25-2*(25- MC)/4=12.5+MC/2 MR2=50-4Q2= MC dus Q2=(50- MC)/4 en P2=50-2*(50- MC)/4=25+MC/

13 Er zijn (slechts) twee winstmaximaliserende producenten actief in een markt met de vraagfunctie P = 200 Q. Beide producenten hebben constante marginale kosten van 40. In het Cournot evenwicht produceren ze: 1. Q1 = 62.8; Q2= Q1 = 53.3; Q2= Q1 = 34.2; Q2= Q1 = 40; Q2=40 Solution 2 The profit of firm 1 is π1 = P*Q1 TC1 = (200 Q1 Q2)*Q1 40*Q1 = 160Q1- Q2*Q1 Q1 2 ; maximizing profits means setting dπ1/dq1=0; this gives 1 s reaction curve to firm 2: Q1=80 ½ Q2. Similarly because of symmetry is Q2=80 ½ Q1. Simultaneously solving the two reaction curves gives Q1=Q2= Bepaal alle Nash evenwichten in pure strategieën voor het onderstaande spel Speler 1 Speler 2 links rechts boven 1,11 10,10 onder 2,2 11,1 1. (boven, links) 2. (boven, rechts) 3. (onder, links) 4. (onder, links) en (boven, rechts). Best responses are given by asterisks: Player 1 Player 2 Left Left Up 1,11* 10,10 Down 2*,2* 11*,1 29 Een tennisbaan wordt bezocht door slechts één soort (potentiële) bezoekers. De vraagfunctie voor iedere individuele bezoeker is Q=50 P per jaar, met Q het aantal uren gebruik per jaar en P de prijs per uur. De marginale kosten per bezoek zijn constant 10. Welke van de volgende prijsstructuren levert de meeste winst op? 1. een prijs van 0 per uur en een lidmaatschapgeld van 1250 per jaar 2. een prijs van 30 per uur en een lidmaatschapgeld van 0 per jaar 3. een prijs van 10 per uur en een lidmaatschapgeld van 800 per jaar 13

14 4. een prijs van 10 per uur en een lidmaatschapgeld van 1250 per jaar The optimal two- part tariff with one (type of) consumer is to set the user price P=MC and membership (entry) fee equal to consumer surplus. P=MC gives P=10. Consumption is then Q = 40 units. The consumer surplus is the area below the demand curve and above the price. It is a triangle from 10 to 50 on the vertical axis and going from 0 to 40 units. This triangle has area ½ *(50 10 )*(40 0)=800 per year. 30 In een Nash evenwicht 1. verdienen alle spelers evenveel 2. zijn de totale verdiensten van alle spelers opgeteld maximaal 3. kan geen enkele speler zijn verdiensten vergroten door van keus te veranderen. 4. zouden beide spelers beter af zijn als ze gelijktijdig hun keuzes zouden veranderen. 1,2, and 4 may occur for specific games, but are not characteristics of Nash equilibrium. 3 is the definition of a Nash equilibrium. 31 Welke van de volgende stellingen over de productie mogelijkheidscurve (production possibility frontier) is NIET WAAR: 1. Het laat zien hoeveel kapitaal en arbeid er nodig is om productie mogelijk te maken 2. Het beschrijft efficiënt geproduceerde hoeveelheden van twee goederen 3. Het veronderstelt dat de technologie vast staat. 4. Ieder punt buiten deze curve is of inefficiënt of onmogelijk Solution 1 The production possibility frontier connects various (maximum) combinations of two goods that can be produced with a fixed total quantity of inputs. 32 Onderstaande tabel laat zien hoeveel uren arbeid nodig is om een eenheid vakantie en een eenheid kaas te produceeren in Albanië en Griekenland. Aantal arbeidsuren nodig om een eenheid te produceren 1 eenheid 1 eenheid kaas vakantie Albanië

15 Griekenland 1 1 Welke van onderstaande stelling is JUIST? 1. Albanië heeft een absoluut voordeel in het produceren van vakanties. 2. Albanië heeft een absoluut voordeel in het produceren van kaas. 3. Albanië heeft een comparatief voordeel in het produceren van vakanties. 4. Albanië heeft een comparatief voordeel in het produceren van kaas. Albania needs to give up 3 units of holidays to produce 1 unit of cheese. Greece needs to give up 1 unit of holidays to produce the same. 33 Er zijn 3 bedrijven, A, B en C. Elke eenheid geproduceerd door A levert een negatief extern effect op van 2 voor B en een positief extern effect ter grootte van X voor C. De marginale kosten voor A zijn MC=Q en de marktprijs voor het product van firma A is 8. Het privaat optimale productieniveau voor A is gelijk aan het sociaal optimaal niveau van productie. Hoe groot is X? Private: P=MC => 8=Q. For the socially optimal level first determine the sum of marginal benefits: MBA+MBC = P+X = 8+X. Then, the sum of marginal costs is MCA+MCB = Q+2 = 10 (because the socially optimal Q is equal to the privately optimal Q, which is 8). In the social optimum, the sum of MB must equal the sum of MC: 8+X = 10 X=2. 34 Universiteitsbestuurders hebben besloten om het aantal hertentamens te reduceren van 2 naar 1 (per jaar). Het argument hiervoor was dat studenten harder zouden werken wanneer er maar 1 herkansing zou zijn. Dit argument is gebaseerd op het begrip: 1. Nash evenwicht 2. Marktevenwicht 3. Adverse selection 4. Moral hazard Solution 4 Moral hazard implies that the outcome will be affected by unobserved behavior (in this case, the extent to which a student prepares for a retake is unobserved). 15

16 35 Een puur publiek goed wordt gekenmerkt door: 1. Rivaliteit en uitsluitbaarheid (excludability) 2. Niet- rivaliteit en uitsluitbaarheid (excludability) 3. Niet- rivaliteit en niet- uitsluitbaarheid (non- excludability) 4. Rivaliteit en niet- uitsluitbaarheid (non- excludability) P&R page