omgevingsdienst HAAGLANDEN

Transcriptie

1 Wolf Dikken adviseurs t.a.v. de heer R.T.M. Wolf Plein CC WATERINGEN omgevingsdienst Bezoelodres Zuid-Hollandplein AW Den Haag Postadres Postbus GB Den Haag T (070) E vergunningen@odh.nl I Datum \ 1 JULI 2017 Uw Brief 30 maart 2017 Ons Kenmerl< ODH Afdeling Toetsing & Vergunningverlening Milieu Contactpersoon R.J. van der Meulen Bijlage(n) Vw l<enmerl< OLO /HeM Zaal<nummer Team Telefoonnummer T&V Bodem, Grondwater & Ontgronding Betreft Waterwet: Buiten betiandeling laten aanvraag wijziging vergunning open bodemenergiesysteem Cooltoren, Baan 50 te Rotterdam reinder.jan.van.der.meulen@odh.nl Geachte heer Wolf, Op 30 maart 2017 hebben wij van u een aanvraag om een vergunning ontvangen als bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet. De aanvraag betreft een vergunning in het kader van de Waterwet voor het onttrekken en retourneren van grondwater ten behoeve van een open bodemenergiesysteem voor het klimatiseren van de Cooltoren, Baan 50 te Rotterdam. De warme en koude bronnen zijn beoogd aan de 1^ Blekerhof te Rotterdam. Over de voortgang van de procedure berichten wij u het volgende. Aanvullende gegevens Wij hebben de aanvraag getoetst aan de artikelen 6.18, 6.19, 6.20, 6.27, 6.28 en 6.29 van de Waterregeling. De conclusie was dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking. Op 20 april 2017 hebben wij u schriftelijk (ons kenmerk ODH ) verzocht om binnen zes weken na dagtekening van de brief, dus voor 15 juni 2017, aanvullende gegevens te verstrekken (i.e. het te gebruiken aanvraagformulier en een complete effectenstudie). Voorts hebben wij aangegeven dat, indien de ontbrekende gegevens niet of niet volledig binnen de door ons gestelde termijn zouden worden verstrekt, wij zouden overwegen uw aanvraag niet verder in behandeling te nemen. Op 15 juni 2017 hebben wij van Wolf Dikken adviseurs per de volgende aanvullende gegevens ontvangen: een gedeeltelijk ingevuld aanvraagformulier; Cooltoren Rotterdam, Effectenstudie open bodemenergiesysteem, IF Technology, 29 mei 2017, referentie 67183/HeM/ (vanaf hier: effectenstudie). Beoordeling aanvullende gegevens Wij hebben de aanvullende gegevens tezamen met de ingediende aanvraag getoetst aan de artikelen 6.18, 6.19, 6.20, 6.27, 6.28 en 6.29 van de Waterregeling. De conclusie is dat de verstrekte gegevens en bescheiden nog steeds onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking.

2 Voor wat betreft hetgeen door u is ingevuld in het aanvraagformulier hebben wij de volgende opmerkingen. 1. Op het blad Water in de bodem brengen en eraan onttrekken wordt onder punt 2 aangegeven dat er maximaal 156 m^ grondwater per uur en per bron wordt onttrokken, terwiji onder punt 4 aangegeven wordt dat de pompcapaciteit van het open bodemenergiesysteem 120 m^ per uur is per bron. U dient consequent te zijn in de pompcapaciteit of een duidelijk verschil te maken tussen bruto pompcapaciteit en reguliere pompcapaciteit. 2. In de tabel Water in de bodem brengen of eraan onttrekken zijn niet alle gegevens die al bekend moeten zijn ingevuld (onder andere lengte van de filters en lengte van het te gebruiken filtertraject in het gecombineerde tweede en derde watervoerend pakket). Voor wat betreft hetgeen door u is ingevuld in de effectenstudie hebben wij de volgende opmerkingen. 3. Uit de aanvraag en de effectenstudie blijkt dat het beoogde bodemenergiesysteem uit twee doubletten bestaat met een maximaal jaardebiet van m^ grondwater en een koudevraag van 940 MWht per seizoen. Uit beschikbare documentatie van de Cooltoren blijkt dat het BVO (bruto vioeroppervlak) m^ is. In het Bodemenergieplan Centrumgebied Rotterdam (IF Technology, 1 maart 2013, kenmerk SB/58459/ A, vanaf hier: BOR), is voor de Cooltoren ruimte opgenomen voor een monobron met een uurdebiet van 20 m^/uur en met een koudevraag van 180 MWht/jaar, bij een BVO van m^. Het beoogde bodemenergiesysteem voldoet daarmee niet aan de reservering in het BCR. Daarnaast is niet aangegeven waarom er ruim vijf keer zoveel energie wordt aangevraagd, bij een uurdebiet dat twaalf keer zo hoog is, als waarvoor ondergronds ruimte gereserveerd is in het BCR, terwiji het BVO drie keer zo hoog is als de gereserveerde ruimte in het BCR. Nabij de Cooltoren zijn er ontwikkelingen gepland zoals de Cooltoren II, het Poll Oogziekenhuis (dat wordt nu Parktoren) en GGD/Keuringsdienst van Waren. Ook voor deze ontwikkelingen is ruimte opgenomen voor een bodemenergiesysteem in de vorm van een monobron. De monobronsystemen liggen niet in een kerngebied. Voor de monobronsystemen zijn geen zoekgebieden vastgelegd, omdat deze als monobronsysteem opgenomen zijn in het Bodemenergieplan en beperkt van omvang zijn. Op grond van bijlage 7 van het Bodemenergieplan dienen buiten de kerngebieden bodemenergiesystemen zo te worden geplaatst, dat behalve het rendement van bodemenergiesystemen buiten de kerngebieden, ook het rendement van (toekomstige) bodemenergiesystemen in de kerngebieden niet afneemt. Hiervoor is een aansluitsystematiek geformuleerd in het BCR. In hoofdstuk 5 van de effectenstudie (Inpassing in Bodemenergieplan) is niet aangegeven dat het beoogde bodemenergiesysteem (veel) groter is dan de ruimte die gereserveerd is in het Bodemenergieplan. Tevens is niet ingegaan op de gevolgen van deze keuze voor de andere, nabij gelegen toekomstige ontwikkelingen en voor de toekomstige bodemenergiesystemen in de kerngebieden. Het Bodemenergieplan biedt ruimte voor inpassing van systemen die nog niet zijn opgenomen in het bodemenergieplan. Hiervoor is echter overleg met de gemeente Rotterdam nodig. Daarnaast zijn er randvoorwaarden in het BCR opgenomen waaraan ook nieuw beoogde systemen moeten voldoen (onder andere de te hanteren filterlengte en het maximale uurdebiet per bron). Het is niet uit de rapportage op te maken of de bronposities in overleg met de gemeente Rotterdam zijn besloten. 4. In tabel 2.1 zijn de uitgangspunten opgenomen van het bodemenergiesysteem. In de tabel staat bij de maximale infiltratietemperatuur 30 C. Op grond van de Waterregeling is een maximum infiltratietemperatuur van 25 C toegestaan. Het is mogelijk om een maximum van 30 C aan te vragen, maar dat dient wel te worden gemotiveerd. In deze rapportage ontbreekt deze motivatie. 5. In tabel 2.1 is ook aangegeven dat maximaal m^ grondwater per jaar zal worden gespuid ten behoeve van onderhoud van de bronnen. Dit betekent omgerekend per bron (en uitgaand van vol 2/5

3 debiet), 10 uur spuien. Dit vinden wij onder normale omstandigheden hoog. Een motivatie voor de aangehouden spuihoeveelheid ontbreekt. 6. In tabel 2.2 is de opzet van het open bodemenergiesysteem aangegeven. Er wordt uitgegaan van een minimale lengte van 45 m per bronfilter bij een uurdebiet van 120 m^/uur. Op grond van de randvoorwaarden van het BCR dient er minimaal 55 m filter gezet te worden bij een maximaal te vergunnen uurdebiet van 125 m^/uur per bron, ten behoeve van een optimaal gebruik van de bodem. Bij een verhoudingsgewijze kortere filterlengte wordt er mogelijk onnodig beslag gedaan op de bodem (i.e. een onnodig groot horizontaal invloedsgebied). Een motivatie voor het gebruiken van een verhoudingsgewijze kortere filterlengte ontbreekt. 7. In paragraaf 3.1 wordt de bodemopbouw beschreven. U geeft aan dat u de boorbeschrijving van omiiggende bodemenergiesystemen heeft gebruikt. Informatie over welke systemen dat zijn, ontbreekt. 8. Tevens wordt in tabel 3.1 aangegeven dat het gecombineerde 2^ en 3 watervoerende pakket vanaf 77 m -mv begint. Dit kan lokaal zo zijn, maar onze ervaring is dat er binnen het Centrumgebied Rotterdam tot minimaal 90 m -mv geen filter geplaatst kan worden, omdat dat deel van het watervoerend pakket nog niet doorlatend genoeg is. De motivering waarom toch een filterstelling vanaf 78 m -mv wordt aangevraagd, ontbreekt. 9. Op 123 m -mv is een fictieve scheidende laag gemodelleerd met een weerstand van dagen. Ook indien deze weerstand gehanteerd wordt om een worst-case situatie te modelleren, vinden wij deze weerstand niet reeel. Bij een volgende rapportage dient de weerstand opnieuw overwogen te worden. 10. In tabel 3.5 zijn de maximale grondwaterstand- en stijghoogteveranderingen weergegeven. Er is niet (in hoofdstuk 5) aangegeven of de stijghoogteverandering die aangegeven is voor het gehele systeem past binnen het BCR. Er is in hoofdstuk 5 alleen gekeken of de stijghoogteverandering per doublet binnen de kaders van het BCR past. Daarnaast is ook niet beschouwd of de cumulatieve stijghoogteverandering binnen de kaders van het BCR past. 11. In paragraaf 3.5 zijn de grondmechanische effecten beschreven. In de laatste alinea staat dat op circa 40 m ten oosten van het bodemenergiesysteem zich een spoorlijn van de tram en van de metro bevindt en wordt de maximale totaalzetting ter hoogte van het spoor besproken. Er zijn echter twee sporen, een op maaiveldniveau en een ondergrondse metrolijn. Deze dienen apart behandeld te worden. 12. In paragraaf 3.5 en elders in de effectenstudie ontbreekt een beschouwing van de cumulatieve grondmechanische effecten. 13. In paragraaf 4.4 worden de grondwatergebruikers besproken. In dit overzicht is geen rekening gehouden met de systemen die op grond van het BCR wel gepland zijn, maar nog niet gerealiseerd (GGD, Parkhuis Cool aan de William Boothlaan, Cooltoren II, Zaimhaventoren). Zoals onder punt 4 is aangegeven, dient wel rekening gehouden te worden met andere systemen die in het BCR zijn opgenomen, maar nog niet vergund en gerealiseerd, zowel hydrologisch als thermisch, zodat er voor die systemen ruimte overblijft. 14. In paragraaf 5.2 wordt een onjuiste motivering inzake de filterlengte gebruikt. De filterlengte heeft een relatie met het maximale uurdebiet en niet met het seizoensdebiet. U dient de motivering te heroverwogen. 15. Op figuur 2.2 zijn de bronnen aangegeven. U dient ook een overzichtskaart bij te voegen met alle in het BCR opgenomen ontwikkelingen die binnen het invloedsgebied van het beoogde systeem liggen. 16. In artikel 6.29, eerste lid, onder h, van de Waterregeling is opgenomen dat bij een aanvraag om een vergunning voor een open bodemenergiesysteem het volgende dient te worden verstrekt: 'het energierendement, uitgedrukt als Seasonal Performance Factor (SPF), dat het bodemenergiesysteem zal behalen bij voorzien gebruik van het bouwwerk overeenkomstig de bestemming waarvoor het systeem is ontworpen, blijkend uit een schriftelijke verklaring van de installateur.' In de toelichting bij het 'Besluit van 25 maart 2013 tot wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met regels inzake bodemenergiesystemen en enkele technische verbeteringen' (hierna: 3/5

4 Wijzigingsbesluit) wordt in 7.8 (Energierendement) ingegaan op de relatie tussen het aan te leggen bodemenergiesysteem, het (te verwachten energieverbruik van het) te klimatiseren gebouw en het energierendement van het bodemenergiesysteem. Uit deze toelichting blijkt dat de in het artikel genoemde installateur de installateur moet zijn die daadwerkelijk betrokken is bij de installatie van het systeem. In de toelichting wordt ook vermeld dat de installateur bij zijn opgave van het te verwachten energierendement uiteraard zal moeten uitgaan van het ontwerp van het systeem dat hij installeert. Dit houdt in dat een SPF dient te worden aangeleverd middels een schriftelijke verklaring van de installateur. Deze SPF dient definitief (dus niet indicatief) te zijn en dient te zijn berekend op basis van het ontworpen bodemenergiesysteem. Het ontwerp van dit systeem dient te zijn afgestemd op aard en omvang van de behoefte aan warmte of koude waarin het systeem voorziet. Deze SPF ontbreekt. Besluit Ondanks ons verzoek heeft u niet alle gevraagde gegevens (volledig) verstrekt. Vanwege het ontbreken van een deel van de noodzakelijke gegevens zijn wij niet in staat een weloverwogen beslissing te nemen op de aanvraag. Gezien het vorenstaande hebben wij op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht besloten de aanvraag buiten behandeling te laten. Voor nadere informatie over dit besluit kunt u contact opnemen met de contactpersoon in het briefhoofd. Ondertekening Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, voor dezer drs. R.S. Noe plaatsvervangend Hoofd Toetsing & Vergunningverlening Milieu van de Omgevingsdienst Haaglanden Afschrift aan: - De Vijf Heeren BV, t.a.v. dhr. J. Ultee, Postbus 944, 3000 AX Rotterdam, secretariaat@uvastgoed.nl. - Burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, iat.zondag@rotterdam.nl - Dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, info@hhsk.nl. 4/5

5 Bezwaar Bent u het niet eens met dit besluit? En bent u belanghebbende? Dan kunt u een bezwaarschrift indienen. Stuur uw bezwaar uiterlijk binnen 6 weken na de dag van bekendmaking van dit besluit naar: Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland t.a.v. het Awb-secretariaat, Postbus 90602, 2509 LP Den Haag. In het bezwaarschrift moet het volgende staan: de naam en het adres van de indiener; de datum en handtekening; een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen u bezwaar maakt (maak een kopie of noem het kenmerk); de argumenten voor bezwaar; Om uw bezwaar zo snel mogelijk af te kunnen handelen, verzoeken wij u ook uw telefoonnummer te vermelden. Bij spoedeisend belang is het mogelijk een voorlopige voorziening te vragen bij de voorzieningenrechter van de Sector Bestuursrecht van de Rechtbank 's-gravenhage, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag. In dat geval moet u griffierecht betalen. U moet wel eerst een bezwaarschrift hebben ingediend. Het is ook mogelijk om een verzoek om voorlopige voorziening digitaal bij de Rechtbank in te dienen via het Digitaal loket bestuursrecht ( Voor het digitaal verzenden van het verzoek om voorlopige voorziening moet u beschikken over DigiD. Voor nadere informatie over de bezwaarschriftenprocedure verwijzen wij u naar de website Wij verzoeken u een kopie van een verzoek om voorlopige voorziening te zenden aan de Omgevingsdienst Haaglanden, Afdeling Toetsing & Vergunningverlening Milieu, Postbus 14060, 2501 GB Den Haag of per e- mail (vergunningen@odh.nl). 5/5