GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VEILIGHEIDSREGIO UTRECHT

Transcriptie

1 GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VEILIGHEIDSREGIO UTRECHT 7 juli 2005

2 Inhoudsopgave GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VEILIGHEIDSREGIO UTRECHT... 2 HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN... 2 HOOFDSTUK 2. HET OPENBAAR LICHAAM... 4 HOOFDSTUK 3. DOEL, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN... 5 HOOFDSTUK 4. HET BESTUUR... 8 HOOFDSTUK 5 BESTUURLIJKE INFORMATIE- EN VERANTWOORDINGS- VERPLICHTINGEN HOOFDSTUK 6 DE BEDRIJFSVOERING HOOFDSTUK 7. TOETREDING; UITTREDING; WIJZIGING EN OPHEFFING HOOFDSTUK 8. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

3 Gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Utrecht Het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van <gemeentenaam invullen>, ieder voor zoveel zijn bevoegdheden betreft; overwegende, dat met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsbevordering rampenbestrijding aan gemeenten hogere eisen worden gesteld voor wat betreft de beheersing van rampen en crises; dat intensievere samenwerking tussen gemeenten en tussen de regionale hulpverleningsdiensten dringend gewenst is voor een adequate invulling van hun taken; dat zij daartoe in het verband van de regio Utrecht maatregelen van de regionale hulpverleningsdiensten en gemeenten voor de beheersing van rampen en crises op elkaar afstemmen en voor de effectuering daarvan een eenduidige bestuurlijke en organisatorische structuur oprichten; gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Brandweerwet 1985, de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen en de Wet rampen en zware ongevallen; gezien de door de gemeenteraad verleende toestemming als bedoeld in artikel 1, tweede lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen; b e s l u i t e n : met toepassing van artikel 3, eerste lid van de Brandweerwet 1985, artikel 3 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen en de artikelen 1 en 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen de volgende Gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Utrecht te treffen: HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN Artikel 1 Begripsbepalingen. 1. In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder: a meldkamer ambulancezorg De organisatie bedoeld in artikel 4, eerste lid sub a. van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen; b gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van Utrecht; c gemeente, de gemeenten: de gemeente c.q. de gemeenten die aan de regeling deelnemen; d geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (GHOR): het organiseren van de geneeskundige hulpverlening naar aanleiding van een zwaar ongeval of een ramp, de gewondenzorg door militairen daaronder niet begrepen; e politie Utrecht: het openbaar lichaam dat volgens de bijlage bij de Politiewet 1993 is ingesteld voor het territoir van de gemeenten; f zwaar ongeval of ramp: een gebeurtenis als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen g regeling: deze gemeenschappelijke regeling; h i regionaal geneeskundig functionaris de functionaris bedoeld in artikel 4, eerste lid sub e van (RGF): de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen; regionaal commandant brandweer de functionaris bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Brandweerwet 1985; 2

4 j Regionaal coördinator gemeentelijke processen Ambtelijk functionaris die als regionaal aanspreekpunt fungeert t.b.v. de gemeentelijke organisaties en de afstemming van de kwaliteit van de gemeentelijke processen in het kader van de beheersing van rampen en crises bevordert. k Beheersing van rampen en crises het voorkomen en beperken van risico s op rampen en crises, alsmede de voorbereiding op en bestrijding van rampen, zware ongevallen en crises. l veiligheidsregio: het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 2 van deze regeling; m wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1984, 669), zoals nadien gewijzigd. 2. Waar in deze gemeenschappelijke regeling artikelen van de Gemeentewet, van enige andere wet of van enig ander wettelijk voorschrift van overeenkomstige toepassing zijn, wordt gelezen in de plaats van: a de gemeente: de veiligheidsregio Utrecht; b de raad het algemeen bestuur; c het college van burgemeester en het dagelijks bestuur; wethouders: d de burgemeester de voorzitter; e de secretaris en/of de griffier: de regionaal commandant. In dit artikel wordt een aantal vaker in deze regeling gebruikte begrippen verklaard. Voor de functie onder j. is aangesloten bij het eindadvies Vorming Veiligheidsregio Utrecht van juni

5 HOOFDSTUK 2. HET OPENBAAR LICHAAM Artikel 2.1 Naam en vestigingsplaats. 1. Met toepassing van de artikel 4, eerste lid van de Brandweerwet en artikel 4, eerste lid van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen juncto artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt een openbaar lichaam ingesteld, genaamd "Veiligheidsregio Utrecht". 2. Het openbaar lichaam is gevestigd in de gemeente Utrecht. Een gemeenschappelijke regeling is in beginsel een publiekrechtelijke overeenkomst tussen openbare lichamen (meestal gemeenten) die een bindend karakter heeft. Onderdeel van de afspraken kan zijn dat er een entiteit wordt gevormd met rechtspersoonlijkheid. Gezien de in het kader van deze gemeenschappelijke regeling te behartigen belangen en uit te voeren taken is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Hiermee wordt ook voldaan aan de wettelijke verplichting die voortvloeit uit de Brandweerwet en de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen om een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam in te stellen. Dit betekent tevens dat er een organisatie ontstaat waarvoor elders in deze gemeenschappelijke regeling regels worden gesteld, o.a. met betrekking tot de bekostiging. Artikel 2.2 Bestuur. 1. Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit: a. het algemeen bestuur; b. het dagelijks bestuur ; c. de voorzitter. 2. Het algemeen bestuur is bevoegd commissies als bedoeld in artikel 24, eerste lid van de wet in te stellen. Volgens artikel 12 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bestaat het bestuur van een openbaar lichaam dat op basis van artikel 8 is ingesteld uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter. Strikt juridisch genomen is het eerste lid dus niet noodzakelijk. Uit een oogpunt van systematiek en ten behoeve van de inzichtelijkheid is het echter wel gewenst. Volgens artikel 33 van de Wet gemeenschappelijke regelingen kent een gemeenschappelijke regeling een bevoegdhedenstructuur (verdeling van de bevoegdheden over de bestuursorganen) die identiek is aan die van de Gemeentewet. Met de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur is de Gemeentewet ingrijpend gewijzigd voor wat betreft de bevoegdhedenverdeling over de gemeentelijke bestuursorganen. De belangrijkste verandering is dat de raad geen bestuurbevoegdheden meer heeft. Volgens artikel 33 van de Wet gemeenschappelijke regelingen zou dit inhouden dat het algemeen bestuur van een gemeenschappelijke regeling geen bestuursbevoegdheden uitoefent. Binnen een gemeenschappelijke regeling ligt het zwaartepunt overwegend op bestuursbevoegdheden. Omdat in het algemeen bestuur de invloed van de gemeenten tot uiting komt zou dit betekenen dat de bestuurlijke band tussen gemeenten en gemeenschappelijke regeling (en vervolgens ook de gemeentelijke betrokkenheid bij het te besturen belang) sterk zou worden gereduceerd. Dit is een ongewenste ontwikkeling. Inmiddels is door de minister van BZK en de VNG onderkend dat de redenen die aanwezig waren voor de dualisering van de gemeentebesturen bij gemeenschappelijke regelingen niet of nauwelijks een rol spelen en dat het minder gewenst is gemeenschappelijke regelingen van een dualistische bevoegdhedenstructuur te voorzien. Derhalve is hier de keuze gemaakt het bestuur van de regeling monistisch te structureren. Om geen uitgebreide regelingen met betrekking tot de bevoegdhedenverdeling op te hoeven nemen is in het tweede lid aansluiting gezocht bij de regeling in de Gemeentewet zoals deze luidde direct voorafgaand aan de dualisering. Het voordeel hiervan is bovendien dat deze aansluit bij de bestuurlijke praktijk en de bestuurlijke cultuur die de intergemeentelijke samenwerking kent. 4

6 HOOFDSTUK 3.BELANGEN TEN BEHOEVE WAARVAN DE REGELING IS GETROFFEN EN DE TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN HET OPENBAAR LICHAAM Artikel 3.1. Doel van de regeling 1. Het doel van deze regeling is het door de Veiligheidsregio Utrecht realiseren van een gelijkwaardig kwaliteitsniveau van de beheersing van rampen en crises in de Utrechtse gemeenten. 2. In het kader van deze gemeenschappelijke regeling worden de (gemeenschappelijke) belangen van de deelnemende gemeenten behartigd ter bevordering en waarborging van de voorbereiding op rampen en crises, zulks met inachtneming van hetgeen in of krachtens deze regeling nader is bepaald met betrekking tot de taken en bevoegdheden van de veiligheidsregio. Ingevolge artikel 10, eerste lid van de wet moet in de regeling het belang worden vermeld dat de deelnemers gezamenlijk willen behartigen. Onder een belang dient in bestuurskundige termen te worden verstaan een na te streven doelstelling oftewel een gewenste situatie op een bepaald beleidsveld. Dit artikel markeert vooral de positie van de gemeenschappelijke regeling op het beleidsveld. Het heeft geen concrete rechtsgevolgen ten aanzien van de bestuurlijke en juridische relatie met de lidgemeenten. Dat is wel het geval met de artikelen 3.2 en 3.4 waarin respectievelijk de taken en bevoegdheden zijn geregeld. De doelstelling van de Veiligheidsregio Utrecht is nader toegelicht in het Eindadvies Veiligheidsregio Utrecht. Dit eindadvies is, na een uitgebreide consultatieronde in de deelnemende gemeenten, in november 2004 vastgesteld als richtinggevend document voor de vormgeving van de Veiligheidsregio Utrecht. Artikel 3.2 Taken. Ter behartiging van de in artikel 3.1 van deze regeling genoemde belangen is het openbaar lichaam belast met de uitvoering van de taken: a. genoemd in artikel 4 van de Brandweerwet 1985; b. genoemd in artikel 4 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen; c. genoemd in artikel 5 van de Wet rampen en zware ongevallen; d. voor zover niet reeds begrepen onder a. of b.: het ontwikkelen van regionaal beleid met betrekking tot de beheersing van rampen en crises en de noodhulpverlening en de uitvoering ervan door de Veiligheidsregio, de Politie Utrecht en de gemeenten; e. het bevorderen dat de deelnemende gemeenten voldoende voorbereid zijn op grootschalige ongevallen, rampen en crises en dat zij daartoe de noodzakelijke maatregelen treffen; f. voor zover niet begrepen onder de vorige leden het bevorderen van de afstemming van de crisisbeheersingsplannen en in de gemeenten en het adviseren van burgemeesters over de objecten waarvoor een rampenbestrijdingsplan moet worden vastgesteld en over de inhoud van de rampenbestrijdingsplannen; g. het organiseren van additionele ambtelijke ondersteuning van de deelnemende gemeenten bij de uitvoering van hun taak genoemd in het vorige lid en ten tijde van een grootschalig ongeval, een ramp of een crisis; h. het ter uitvoering van de taken genoemd onder d tot en met f jaarlijks vaststellen van het multidisciplinair werkprogramma als bedoeld in artikel 6.2.1; i. het in stand houden van een gemeenschappelijke meldkamervoorziening, ten behoeve van de regionale brandweeralarmcentrale, de meldkamer ambulancezorg en de meldkamer van de Politie Utrecht. In de opsomming in dit artikel worden de concrete activiteiten benoemd die zullen worden ondernomen ter verbetering van de fysieke veiligheid en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. Artikel 3.3 Samenhangende taakuitvoering met de politieregio 1. Voor een doeltreffende uitvoering van taken die in samenhang met de politieregio Utrecht zullen worden uitgevoerd sluit het algemeen bestuur een overeenkomst met dit openbaar lichaam af waarin wordt vastgesteld: a. welke taken, naast de instandhouding van de in het vorige artikel sub i genoemde meldkamervoorziening, gezamenlijk zullen worden verricht; 5

7 b. op welke wijze de besluitvorming, zowel op bestuurlijk als op uitvoerend niveau, ten aanzien van deze gezamenlijk uit te voeren taken zal worden gestructureerd; c. welke personele capaciteit en welke materiele voorzieningen door partijen beschikbaar zullen worden gesteld teneinde deze taken effectief en doelmatig uit te voeren; d. op welke wijze de kosten door de politieregio en de veiligheidsregio zullen worden gedragen. 2. De in het eerste lid bedoelde overeenkomst treedt gelijktijdig met deze gemeenschappelijke regeling in werking en heeft een duur van drie jaar. Uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van deze gemeenschappelijke regeling en de overeenkomst wordt de gezamenlijke taakuitvoering die op basis van de overeenkomst heeft plaatsgevonden geëvalueerd en wordt hetzij besloten de overeenkomst te verlengen, hetzij te streven naar een vorm van participatie van de politieregio in de gemeenschappelijke regeling. Bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing zijn verschillende disciplines betrokken. Worden de regionale brandweer en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen nu gebundeld (en geïntegreerd), de politieregio vormt op basis van de Politiewet een zelfstandig openbaar lichaam. Hierdoor is er sprake van twee entiteiten, hetgeen het noodzakelijk maakt een juridisch verband aan te brengen. Hiermee kan enerzijds een eenduidige aansturing worden gerealiseerd en kunnen anderzijds de organisatorische, materiele en financiële aspecten worden geregeld. Voor dit juridische verband bestaan twee opties. De eerste is participatie van de politieregio in de Veiligheidsregio. Artikel 93 van de Wet gemeenschappelijke regelingen biedt hiervoor een formele mogelijkheid. Er is -in dit stadium- van af gezien hiervan gebruik te maken omdat dit de politieregio (als deelnemer in de gemeenschappelijke regeling) op een lijn zou stellen met de gemeenten die in de regeling participeren. Bijgevolg zouden gemeenten met een waarschijnlijk vrij hoge frequentie besluiten moeten nemen over allerlei, ook organisatorische, zaken die spelen op het raakvlak van de politieregio en de veiligheidsregio. Dit zou -ook bij gemeenten- leiden tot een onnodige toename van de bestuurlijke drukte en tot lange besluitvormingstrajecten die niet in het belang zijn van een voortvarende aanpak van de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. In plaats hiervan is gekozen voor een overeenkomst tussen de politieregio en de veiligheidsregio waarvoor in deze gemeenschappelijke regeling de contouren zijn vastgelegd. Hierdoor zijn gemeenten wel betrokken bij de vaststelling van de hoofdzaken van de overeenkomst. In het tweede lid is vastgelegd dat de overeenkomst voor een periode van drie jaar wordt aangegaan en dat in het tweede jaar een evaluatiemoment is ingebouwd. Indien de overeenkomst niet effectief blijkt te zijn kan - als daarvan alsdan een betere bijdrage aan het structureren van de samenhang kan worden verwachtalsnog voor de vorm van participatie worden gekozen. Artikel 3.4 Bevoegdheden. 1. Aan het bestuur van het openbaar lichaam van de Veiligheidsregio komen alle bevoegdheden tot regeling en bestuur toe die noodzakelijk zijn ten behoeve van de uitvoering van taken die bij deze gemeenschappelijke regeling aan de Veiligheidsregio zijn opgedragen en die daarvoor bij of krachtens enig wettelijk voorschrift aan gemeentebesturen zijn of worden toegekend.. 2. Tot de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden behoort het vaststellen van een regeling betreffende de operationele leiding en de daarmee samenhangende bevoegdheden. 3. Met toepassing van artikel 31 van de wet worden de bevoegdheden van het openbaar lichaam beperkt voor zover het betreft het met toepassing van artikel 160, tweede lid van de Gemeentewet oprichten van en deelnemen in privaatrechtelijke rechtspersonen. 4. Het algemeen bestuur is, ter verzekering van een adequate bijstand over en weer tussen de deelnemers aan deze gemeenschappelijke regeling, bevoegd richtlijnen vast te stellen ten aanzien van de organisatorische voorbereiding op rampen en crises en het voldoende beschikbaar zijn, alsmede de geschiktheid van personeel en materieel. 5. Het bepaalde in het vierde lid is niet van toepassing voor zover bij wettelijk voorschrift of door besluiten van toezichthoudende bestuursorganen eisen zijn gesteld ten aanzien van de organisatorische voorbereiding op rampen en crises en de beschikbaarheid en de geschiktheid van personeel en materieel. 6. Het dagelijks bestuur legt het ontwerp van een richtlijn als bedoeld in het vierde lid gedurende een termijn van 10 weken aan de colleges van burgemeester en wethouders voor. Gedurende deze termijn kunnen zij hun standpunt aan het algemeen bestuur kenbaar maken. 6

8 Na de vaststelling door het algemeen bestuur nemen de colleges van burgemeester en wethouders de nodige maatregelen teneinde te voldoen aan de eisen die in de richtlijn zijn gesteld. In de wet is bepaald dat in de regeling moet worden aangegeven welke bevoegdheden het bestuur van de gemeenschappelijke regeling heeft. Heel strikt genomen zou dan per activiteit moeten worden omschreven welke privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtshandelingen nodig zouden kunnen zijn. Vervolgens zou dan de gemeenschappelijke regeling een zeer gedetailleerde (enumeratieve) opsomming van bevoegdheden gaan bevatten. Een dergelijke opsomming zou altijd lacunes bevatten. In het eerste lid is ervoor gekozen de bevoegdheden te koppelen aan de taken (die wel goed af te bakenen zijn) en te verwijzen naar de bevoegdheden waarover gemeenten zelf beschikken voor het uitoefenen van die taken. In concrete gevallen kan dan ook altijd voldoende nauwkeurig worden bepaald over welke bevoegdheden het bestuur van de gemeenschappelijke regeling beschikt. Het tweede lid steunt op de Brandweerwet 1985, waarin is bepaald dat in gemeenschappelijke regelingen betreffende regionale brandweren een regeling dient te worden getroffen betreffende de operationele leiding. Ingevolge artikel 34 van deze gemeenschappelijke regeling blijft de hiervoor in het kader van de gemeenschappelijke regeling BRUL tot stand gekomen regeling voorlopig van kracht. Er is geen bepaling opgenomen over de verdeling van de bevoegdheden tussen de bestuursorganen van de gemeenschappelijke regeling omdat hierin is voorzien met het overgangsartikel VIIIa van de Wet dualisering gemeentebestuur. Dit houdt in dat de "oude" monistische structuur zoals deze tot 7 maart 2002 was geregeld de Gemeentewet hier nog van toepassing is. Op enkele punten is in deze regeling aansluiting gezocht bij moderniseringen die ook in een monistische structuur als een verbetering moeten worden gezien. Dit betreft dan vooral de bedrijfsvoering en de financiële verantwoording. Waar dit aan de orde is wordt dit in de toelichting vermeld. Binnen het kader van de Veiligheidsregio worden gemeenten niet alleen ondersteund door de gemeenschappelijke organisatie die op basis van deze regeling is ingesteld maar ondersteunen zij ook elkaar. Dit artikel voorziet in een basis voor het kunnen stellen van eisen ten aanzien van de voorbereidingen door de deelnemers en ten aanzien van het voldoende voorhanden zijn van geschikt personeel en materieel. Op deze wijze kunnen de deelnemers erop rekenen dat de bijstand van andere deelnemers adequaat is als zij daar een beroep op zouden moeten doen. In deze materie (dus kwaliteitseisen ten aanzien van de organisatie, personeel en materieel) is reeds in ruime mate voorzien in wettelijke kwaliteitseisen terwijl ook toezichthouders (provincie en inspectie OOV) bevoegd zijn eisen te stellen. Aan het bestuur van de veiligheidsregio kan daarom in het algemeen geen bevoegdheid worden toegekend hogere en/of andere eisen te stellen. Het artikel zal voornamelijk kunnen worden gebruikt om een stroomlijning aan te brengen in situaties waarin reeds bestaande regels op verschillende manieren kunnen worden ingevuld. De samenwerking kan aan effectiviteit winnen door een afstemming van organisatorische, personele en technische voorzieningen. 7

9 HOOFDSTUK 4. HET BESTUUR Artikel 4.1 Samenstelling Algemeen bestuur 1. Het algemeen bestuur bestaat uit de burgemeesters van de deelnemende gemeenten. 2. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt zodra het lid ophoudt burgemeester van de gemeente te zijn. 3. Het lidmaatschap van ambtsopvolgers van de in het tweede lid bedoelde aftredende leden vangt aan op het moment van hun benoeming tot burgemeester van de gemeente. 4. De leden van het algemeen bestuur kunnen zich, indien zij verhinderd zijn een vergadering bij te wonen, laten vervangen door degene die hen als burgemeester van hun gemeente vervangt. 5. De Commissaris van de Koningin, alsmede een vertegenwoordiger aangewezen vanuit de kring van de besturen van de inliggende waterschappen worden voor de vergaderingen van het algemeen bestuur uitgenodigd. Zij kunnen deelnemen aan de beraadslagingen, doch hebben geen stemrecht. Gezien de samenhang die er bestaat tussen de politieregio en de veiligheidsregio is in het kabinetsstandpunt veiligheidsregio's uit april 2004 uitgesproken dat het gewenst is zoveel mogelijk personele unies te realiseren tussen de besturen van de politieregio en de veiligheidsregio. Als praktisch argument is hieraan toegevoegd het reduceren van de bestuurlijke drukte. In dit artikel is daarom bepaald dat het algemeen bestuur bestaat uit de burgemeesters van de deelnemende gemeenten. Artikel 4.2 Werkwijze 1. Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast. 2. Het reglement van orde bevat bepalingen omtrent de toezending c.q. tervisielegging ten behoeve van de leden van de raden van de gemeenten van aan de leden van het algemeen bestuur toegezonden stukken alsmede omtrent het horen van de gemeenten ten aanzien van door het algemeen bestuur te nemen besluiten. De agenda met de daarbij behorende stukken voor de vergaderingen van het algemeen bestuur wordt tenminste 10 werkdagen voordat de vergadering plaatsvindt aan de gemeenten gezonden. 3. Het reglement van orde wordt terstond na vaststelling ter kennisneming toegezonden aan de raden van de deelnemende gemeenten. Het reglement van orde is van belang voor een goed verloop van vergaderingen en het daarin plaatsvindende besluitvormingsproces. Omdat de besluitvorming in een bestuursstructuur, die het karakter van verlengd lokaal bestuur heeft, gebaseerd behoort te zijn op standpuntbepaling op gemeentelijk niveau is in het tweede lid opgenomen. Het vormt een waarborg voor de mogelijkheid die individuele gemeenten moet worden geboden om zorgvuldig een standpunt te kunnen voorbereiden ten aanzien van zaken die op de regionale agenda worden geplaatst. Artikel 4.3 Besluitvorming 1. Het Algemeen bestuur neemt zijn besluiten met een gewone meerderheid van stemmen. 2. Het aantal stemmen, dat door een lid in een vergadering van het algemeen bestuur wordt uitgebracht, is afhankelijk van het aantal inwoners van de gemeente, waarvan het lid op dat moment vertegenwoordiger is. Het aantal stemmen is voor de gemeenten in de navolgende inwonersklassen als volgt: 1 t/m : 1 stem t/m : 2 stemmen t/m : 3 stemmen t/m : 4 stemmen t/m : 6 stemmen en meer: 9 stemmen 2. Als inwonertal gelden de meest recente, door het Centraal Bureau voor de Statistiek bekend gemaakte aantallen inwoners per 1 januari van een jaar. 8

10 Bij bestuurlijk overleg, voorafgaand aan en tijdens de voorbereiding van deze gemeenschappelijke regeling is gebleken dat er tussen gemeenten verschillende opvattingen bestaan over het toekennen van een verschillend gewicht aan de stem van de bestuurlijke vertegenwoordigers van de gemeenten. De Wet gemeenschappelijke regelingen biedt in artikel 13, vierde lid twee mogelijkheden om te differentiëren in de bestuurlijke zeggenschap van de deelnemende gemeenten: de aantallen leden die door elke gemeente kunnen worden aangewezen kunnen van elkaar verschillen; aan de leden van bepaalde gemeenten kan een meervoudig stemrecht worden toegekend. Van de eerste mogelijkheid kan hier geen gebruik worden gemaakt door het streven naar een personele unie met het bestuur van de politieregio. Daardoor resteert het meervoudig stemrecht. gemeente inwoners (1 jan 2004) proportioneel Ontwerp GR abs rel stemmen rel. stemmen rel. Abcoude ,74% 1 0,88% 1 1,4% Amerongen ,62% 1 0,88% 1 1,4% Amersfoort ,44% 13 11,40% 6 8,7% Baarn ,11% 2 1,75% 2 2,9% Breukelen ,24% 1 0,88% 1 1,4% Bunnik ,21% 1 0,88% 1 1,4% Bunschoten ,67% 2 1,75% 1 1,4% De Bilt ,63% 4 3,51% 3 4,3% De Ronde Venen ,96% 3 2,63% 2 2,9% Doorn ,88% 1 0,88% 1 1,4% Driebergen ,60% 2 1,75% 1 1,4% Eemnes ,74% 1 0,88% 1 1,4% Houten ,64% 4 3,51% 3 4,3% Leersum ,65% 1 0,88% 1 1,4% Leusden ,50% 3 2,63% 2 2,9% Loenen ,72% 1 0,88% 1 1,4% Lopik ,19% 1 0,88% 1 1,4% Maarn ,51% 1 0,88% 1 1,4% Maarssen ,43% 4 3,51% 2 2,9% Montfoort ,15% 1 0,88% 1 1,4% Nieuwegein ,32% 6 5,26% 4 5,8% Oudewater ,84% 1 0,88% 1 1,4% Renswoude ,37% 1 0,88% 1 1,4% Rhenen ,54% 2 1,75% 1 1,4% Soest ,86% 4 3,51% 3 4,3% Utrecht ,25% 27 23,68% 9 13,0% Veenendaal ,26% 6 5,26% 4 5,8% Vianen ,71% 2 1,75% 1 1,4% Woerden ,14% 5 4,39% 3 4,3% Woudenberg ,97% 1 0,88% 1 1,4% Wijk bij Duurstede ,02% 2 1,75% 2 2,9% IJsselstein ,89% 3 2,63% 2 2,9% Zeist ,19% 6 5,26% 4 5,8% Totaal % % % De regio kent gemeenten met sterk uiteenlopende inwonertallen. Doordat de financiële bijdrage in artikel 6.2.5, tweede lid daaraan is gerelateerd, is er ook sprake van sterk uiteenlopende financiële bijdragen. De verdeling van de zeggenschap is in dit artikel in beperkte mate gerelateerd aan de inwonertallen, zoals uit de tabel blijkt. De tabel laat de relatie zien die in dit artikel is aangebracht tussen de grootte van de gemeente en de toegekende zeggenschap. Van belang is welk percentage van de totale zeggenschap een aantal stemmen vertegenwoordigt, de relatieve zeggenschap. Uit de tabel kan worden afgeleid dat in het ontwerp de zeggenschap van de gemeenten Amersfoort en (vooral) Utrecht sterk beperkt is, ten gunste van kleinere gemeenten. Voor de totstandkoming van een meerderheidsbesluit is nu in alle gevallen de medewerking van tenminste 8 gemeenten nodig. Daarmee is uitgesloten dat een beperkt aantal grote gemeenten een meerderheid kan vormen. 9

11 Artikel 4.4 Samenstelling dagelijks bestuur. 1. De leden van het dagelijks bestuur worden door het Algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen. Het aantal leden van het dagelijks bestuur bedraagt tenminste 5 en ten hoogste De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur geschiedt voor het eerst in de eerste vergadering van het algemeen bestuur na het in werking treden van deze gemeenschappelijke regeling en voorts telkens na verloop van een termijn van 4 jaar. 3. Het dagelijks bestuur stelt voor de uitvoering van zijn taken een doelmatige portefeuilleverdeling vast, zodanig dat voor elk organisatie-onderdeel genoemd in artikel 6.1.2, tweede lid een van zijn leden in het bijzonder verantwoordelijk is. Dit lid onderhoudt een regelmatig overleg met het hoofd van het betreffende organisatie-onderdeel. 4. Beëindiging van het lidmaatschap van het algemeen bestuur brengt van rechtswege het einde van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur met zich mee. 5. De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door overlijden, ontslag of om een andere reden tussentijds zijn opengevallen vindt plaats binnen twee maanden na het tijdstip waarop de vacature is ontstaan. Een tussentijds tot lid van het dagelijks bestuur benoemd lid treedt af op het moment waarop degene in wiens plaats hij is benoemd zou aftreden. Er is een ruime mate van flexibiliteit geïntroduceerd voor wat betreft de omvang die het dagelijks bestuur kan hebben. Het algemeen bestuur kan hierdoor goed rekening houden met de werkverdeling c.q. een portefeuilleverdeling aanbrengen die aansluit bij de aandachtsvelden waarop de veiligheidsregio zich richt. Doordat het algemeen bestuur functioneel is samengesteld, is er geen zittingstermijn die wordt gekoppeld aan de zittingstermijn van de gemeenteraden. Daarom is gekozen voor een termijn van telkens vier jaar, waarbij de eerste termijn begint bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke regeling. Artikel 4.5 Voorzitter De burgemeester van Utrecht is voorzitter als bedoeld in artikel 12, eerste lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Het algemeen bestuur benoemt een of meer vice-voorzitters. Hetgeen in deze regeling ten aanzien van de voorzitter is bepaald vindt mede toepassing ten aanzien van de vicevoorzitters. Gezien de territoriale en bestuurlijke congruentie met de politieregio is het gewenst dat de burgemeester van Utrecht, die ook korpsbeheerder van de politieregio is, als voorzitter fungeert. 10

12 HOOFDSTUK 5 BESTUURLIJKE INFORMATIE- EN VERANTWOORDINGS-VERPLICHTINGEN Artikel 5.1 Interne inlichtingen- en verantwoordingsverplichtingen. 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het Algemeen bestuur verantwoording schuldig voor het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid. 2. Zij geven, gezamenlijk of ieder afzonderlijk, uit eigen beweging dan wel op verzoek van het algemeen bestuur of een of meer leden daarvan, aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het Dagelijks bestuur gevoerde beleid. 3. De aflegging van verantwoording als bedoeld in het eerste lid, alsmede het na voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen als bedoeld in het tweede lid geschieden op de wijze zoals is aangegeven in het reglement van orde voor de vergaderingen van het Algemeen bestuur. 4. Een verzoek om inlichtingen te verschaffen en/of verantwoording af te leggen kan uitsluitend worden geweigerd op de gronden vermeld in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur. 5. Het Algemeen bestuur is bevoegd in het reglement van orde voor zijn vergadering nadere regels te stellen ten aanzien van de wijze waarop door het Dagelijks bestuur dan wel de leden daarvan inlichtingen dienen te worden verschaft respectievelijk verantwoording dient te worden afgelegd. 6. De leden 1 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de voorzitter. Artikel 5.2 Externe inlichtingen- en verantwoordingsverplichtingen. 1. Het Algemeen bestuur en het Dagelijks bestuur geven aan de colleges van burgemeester en wethouders of één of meer leden van hun leden uit eigen beweging of op hun verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door hun gevoerde beleid. 2. Een lid van het Algemeen bestuur verschaft het college van burgemeester en wethouders dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door dat college of een of meer leden daarvan worden verlangd. 3. De leden van het Algemeen bestuur zijn aan de colleges van burgemeester en wethouders die hen hebben aangewezen verantwoording schuldig voor het door hen in dat bestuur gevoerde beleid. 4. Het op verzoek verstrekken van inlichtingen als bedoeld in het eerste en tweede lid alsmede het afleggen van verantwoording als bedoeld in het derde lid geschiedt op de wijze zoals door het betrokken college is bepaald. 5. De verstrekking van inlichtingen kan door het orgaan c.q. door degene die deze moet verschaffen uitsluitend worden geweigerd op de gronden vermeld in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur. Toelichting op de artikelen 5.1 en 5.2: Teneinde te waarborgen dat er een nauwe bestuurlijke band tussen gemeenschappelijke regelingen en gemeenten zal bestaan is in de artikelen 16 van de wet de verplichting opgenomen om bepalingen in een gemeenschappelijke regeling op te nemen over het verstrekken van inlichtingen en het afleggen van verantwoording aan de gemeentelijke achterban. Gelet op de heterogeniteit qua grootte, bestuurlijke structuur en cultuur van de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten is er in het vierde lid voor gekozen om het aan de gemeenten over te laten om te bepalen op welke wijze inlichtingen worden verstrekt en verantwoording wordt afgelegd. 11

13 HOOFDSTUK 6 DE BEDRIJFSVOERING Titel 1 Organisatie en personeel Artikel (Hoofd-)structuur van de organisatie Het algemeen bestuur stelt een regeling vast waarin de structuur en werkwijze van de werkorganisatie van de Veiligheidsregio worden geregeld. Dit betreft de regeling ex artikel 160 lid 1 onder c van de Gemeentewet. Op grond van deze bepaling in de Gemeentewet regelt het college van burgemeester en wethouders de structuur van de ambtelijke organisatie. Omdat de bestuursstructuur van deze gemeenschappelijke regeling niet is gedualiseerd is deze bepaling nodig die de vaststelling van de organisatieregeling aan het algemeen bestuur voorbehoudt. Artikel Diensthoofden. 1. Het Algemeen bestuur besluit omtrent benoeming en ontslag van de regionaal commandant Brandweer, de Regionaal Geneeskundig Functionaris, de directeur van de meldkamer ambulancezorg en hun plaatsvervangers. 2. Het dagelijks bestuur besluit omtrent schorsing van de regionaal commandant Brandweer, de Regionaal Geneeskundig Functionaris, de directeur van de meldkamer ambulancezorg en hun plaatsvervangers. Een besluit tot schorsing dient binnen 8 weken door het Algemeen bestuur te worden bekrachtigd. Vindt binnen deze periode geen bekrachtiging plaats of verwerpt het Algemeen bestuur binnen deze periode een voorstel van het Dagelijks bestuur tot bekrachtiging van de schorsing dan vervalt de schorsing na afloop van de termijn, onderscheidenlijk terstond na verwerping van het voorstel van het Dagelijks bestuur. 3. Het Algemeen bestuur stelt voor de in het eerste lid genoemde functionarissen een instructie vast. 4. De in het eerste lid genoemde functionarissen staan het Algemeen bestuur, het Dagelijks bestuur, de voorzitter en, indien deze zijn ingesteld, de commissies, bij alles wat de hen opgedragen taak aangaat, terzijde. 5. De voorzitter van het Regionaal Managementteam als bedoeld in artikel fungeert als secretaris van het algemeen en het dagelijks bestuur. Door hem worden alle stukken, die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan mede ondertekend. Dit artikel regelt dat het recht om de belangrijkste functionarissen en hun plaatsvervangers te benoemen en te ontslaan bij het Algemeen bestuur rust. Het dagelijks bestuur heeft wel de bevoegdheid hen voor een (beperkte) periode te schorsen. In dit artikel wordt ook de bestuursondersteunende rol van deze functionarissen geregeld. Dit zal, evenals de managementstructuur, in een organisatieregeling (zie het eerste lid van het vorige artikel) moeten worden uitgewerkt. Artikel Overige ambtenaren. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid van de artikel beslist het dagelijks bestuur over de benoeming, schorsing en het ontslag van de overige ambtenaren van het openbaar lichaam. De bevoegdheid inzake benoeming, schorsing en ontslag van de medewerkers die niet behoren tot het topmanagement van de organisatie is gelegd bij het dagelijks bestuur. Dit betreft beslissingen die kunnen worden genomen binnen bepaalde kaders. De betrokkenheid van het algemeen bestuur bij deze besluiten is dan ook niet noodzakelijk. Bovendien zou de lagere vergaderfrequentie van het algemeen bestuur ertoe kunnen leiden dat de besluitvorming minder vlot verloopt. De mogelijkheid is aanwezig dat het dagelijks bestuur deze bevoegdheden geheel of gedeeltelijk of onder voorwaarden en restricties aan de betrokken diensthoofden mandateert. In het te kiezen bedrijfsvoeringsconcept ligt dit ook voor de hand. Er is echter van afgezien om een dergelijke mandatering verplicht in de regeling op te nemen omdat dan op voorhand het dagelijks bestuur de mogelijkheid ontnomen 12

14 zou worden om deze bevoegdheid uit te oefenen hetgeen eveneens inbreuk maakt op de verantwoordingsverplichting ten opzichte van het algemeen bestuur. De plaats waar het mandaat wordt geregeld kan een afzonderlijk of breder mandaatbesluit zijn waarin ook mandaat of volmacht wordt verleend ten aanzien van andere bevoegdheden. Artikel Managementteam 1. De functionarissen die zijn belast met de leiding van de organisatie-onderdelen bedoeld in artikel 6.1.2, eerste lid vormen samen met de regionaal coördinator gemeentelijke processen en een lid van de korpsleiding van de politieregio het Regionaal Managementteam. De regionaal commandant brandweer is voorzitter van het Regionaal Managementteam. Als zodanig is hij verantwoordelijk voor het goed functioneren van het Regionaal Managementteam. 2. De chef kabinet van de Commissaris van de Koningin in de provincie Utrecht wordt als waarnemer in het Regionaal Managementteam uitgenodigd. Het Regionaal Managementteam kan daarnaast ambtelijk vertegenwoordigers van andere organisaties als waarnemer uitnodigen. 3. Het Regionaal Managementteam is belast met en tegenover het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio verantwoordelijk voor de multidisciplinaire beleidsvoorbereiding en -uitvoering ten behoeve van de beheersing van rampen en crises. 4. Het Regionaal Managementteam stelt jaarlijks het concept van het multi-disciplinair werkprogramma op als bedoeld in artikel De aanbieding van dit concept geschiedt op een zodanig tijdstip dat het dagelijks bestuur daarover gelijktijdig en in samenhang met de ontwerp-begroting kan beraadslagen en besluiten. De functionarissen, genoemd in het eerste lid vormen het Regionaal Managementteam en zijn zodanig belast met en verantwoordelijk voor de multidisciplinaire taakuitoefening ten behoeve van de beheersing van rampen en crises (lid 3). Daarnaast is de chef kabinet van de commissaris van de Koningin als vaste waarnemer uitgenodigd. Deze neemt deel aan de beraadslagingen en kan het Regionaal Managementteam gevraagd en ongevraagd adviseren, maar heeft daarin geen stemrecht. Datzelfde geldt voor vertegenwoordigers van andere organisaties. Deze kunnen ad hoc als adviseur worden uitgenodigd, indien dit voor een specifiek onderwerp gewenst is. Te denken valt daarbij ondermeer een vertegenwoordiging van het regionaal militair commando en uit de kring de inliggende waterschappen.. Artikel Rechtspositie. Voor het personeel van de Veiligheidsregio is de rechtspositieregeling van de gemeente Utrecht van toepassing. De gemeentelijke rechtspositie is het meest passend voor een organisatie die als hulpstructuur voor de gemeentelijke bestuurslaag dient. Door aansluiting te zoeken bij de rechtspositie van de gemeenten is er bovendien sprake van de nodige continuïteit voor de medewerkers die in dienst treden van de veiligheidsregio. Voor de medewerkers van de Brandweer Regio Utrechts Land zijn de rechtspositieregelingen van de gemeente Utrecht reeds van toepassing terwijl medewerkers van de huidige regeling GHOR door de gemeente Utrecht bij die gemeenschappelijke regeling zijn gedetacheerd. Ook zij vallen in de huidige situatie reeds onder deze rechtspositie. Het voordeel van het van toepassing verklaren van de rechtspositieregeling van een gemeente is dat de personeelsafdeling van de Veiligheidsregio niet wordt belast met het arbeidsintensieve actueel houden van de verschillende regelingen en ook met minder kennis toekan waar het betreft de totstandkoming van primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. Titel 2 Beleid en beheer Artikel Multi-disciplinair werkprogramma Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks een werkprogramma vast waarin de taken genoemd in artikel 3.2 sub d tot en met h. nader zijn beschreven en afgebakend ten opzichte van de overige activiteiten van de brandweer, de geneeskundige hulpverlening en de deelnemende gemeenten en de politie met betrekking tot de beheersing van rampen en crises en noodhulpverlening. Het werkprogramma wordt gelijktijdig met de ontwerp-begroting vastgesteld door het dagelijks bestuur. Het werkprogramma geeft inzicht in de te bereiken resultaten en de inzet van personeel en budgetten door de Veiligheidsregio en de Politieregio Utrecht. 13

15 De bestuurlijke ambitie van de Veiligheidsregio Utrecht is de beheersing van rampen en crises en de noodhulpverlening op het wettelijk vereiste niveau te brengen. De Wet kwaliteitsbevordering rampenbestrijding bepaalt dat de regionale samenwerking tussen gemeenten wordt geïntensiveerd en dat de wettelijke bijdragen van de regionale hulpverleningsdiensten en de gemeenten op dit terrein beter op elkaar worden afgestemd. Tevens moet er helderheid bestaan over de bijdrage van de verschillende regionale hulpverleningsdiensten en gemeenten. Het multidisciplinair werkprogramma is hét bestuurlijk instrument waarin de tussen gemeenten en de regionale hulpverleningsdiensten gemaakte bindende afspraken worden vastgelegd. Deze afspraken betreffen het regionaal te voeren beleid, de uitvoering ervan door de betrokken organisaties en de verantwoording aan de besturen van de lidgemeenten. Het spreekt vanzelf dat deze afspraken in concrete en meetbare termen zijn geformuleerd. Door een rechtstreekse koppeling met de (meerjaren-)begroting zal ook de bekostiging van de in het werkprogramma opgenomen activiteiten verzekerd zijn. Artikel Organisatie financiële functie en financieel beleid. 1. Ten aanzien van de financiële functie en het financiële beleid zijn de artikelen 212 tot en met 214 van de Gemeentewet zoals deze luidt vanaf 7 maart 2002 van toepassing. 2. De regeling als bedoeld in artikel 212 van de Gemeentewet voorziet in een administratie die zodanig is opgezet dat de inkomsten en uitgaven per organisatie-onderdeel kunnen worden geregistreerd en gepresenteerd en dat het hoofd van elk organisatie-onderdeel tijdig, juist en volledig wordt geïnformeerd over de financiële resultaten van de bedrijfsvoering van het organisatie-onderdeel. Gekozen is voor het van toepassing verklaren van de actuele artikelen 212 tot en met 214 van de Gemeentewet. Hierdoor kan gebruik worden gemaakt van de ontwikkelingen die voortvloeien uit de versterking van de financiële functie. Een voorbeeld hiervan is de verbetering in de transparantie. Vooral in het kader van verlengd lokaal bestuur kan deze vruchten afwerpen. Transparantie is immers een voorwaarde voor een goede besturing, controle en verantwoording. De regeling die op basis van artikel 212 van de Gemeentewet moet worden vastgesteld bepaalt ook de structuur van de financiële functie. Hierin kan onder andere dus worden geregeld op welke wijze de financiële functie voor de diverse onderdelen van de Veiligheidsregio wordt ingevuld... Artikel Procedure begrotingsbehandeling. 3. De begroting wordt op een overzichtelijke wijze ingedeeld naar de hoofdtaken die het openbaar lichaam uitvoert. 4. Binnen de in het eerste lid genoemde hoofdtaken wordt een doelmatig onderscheid gemaakt naar de ramingen van de daaronder vallende activiteiten. 5. Het Dagelijks bestuur voorziet de ramingen in de ontwerp-begroting als bedoeld in artikel 35 eerste lid van de wet van een behoorlijke toelichting. De ramingen in de ontwerp-begroting worden gebaseerd op continuering van bestaand beleid; ramingen voor nieuw beleid en beleidsintensiveringen worden gelijktijdig bij begrotingswijziging door het dagelijks bestuur voorgelegd. 6. De colleges van burgemeester en wethouders kunnen hun zienswijze omtrent het ontwerp van de begroting en een eventueel verzoek aan het Dagelijks bestuur om een nadere toelichting, binnen 8 weken na de toezending ervan aan het Dagelijks bestuur kenbaar maken. 7. Het Dagelijks bestuur zendt het ontwerp van de begroting onder bijvoeging van de zienswijzen van de colleges van burgemeester en wethouders, zijn commentaar daarop en zo nodig een nota van wijziging uiterlijk drie weken voor de voorgenomen datum van vaststelling aan het algemeen bestuur. Het commentaar van het Dagelijks bestuur en de nota van wijzigingen worden gelijktijdig aan de colleges van burgemeester en wethouders gezonden. Artikel 35, tweede lid van de wet is ten aanzien van dit commentaar en de nota van wijziging van overeenkomstige toepassing. 8. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid kunnen de colleges van burgemeester en wethouders tot uiterlijk zeven dagen voor de voorgenomen datum van vaststelling ten aanzien van het ontwerp en de nota van wijziging bij het algemeen bestuur een (aanvullende) zienswijze indienen. 14

16 In het eerste lid is een indeling van de begroting vastgelegd naar de hoofdtaken die de veiligheidsregio heeft te vervullen. Deze ondersteunt het inzicht in (niet alleen) de financiële exploitatie van de veiligheidsregio. De mate van participatie kan immers per taak verschillen. Zo kan niet alleen van de taakuitvoering maar ook van de bekostiging maatwerk worden gemaakt. In elk geval is een dergelijke differentiatie noodzakelijk met het oog op de participatie van de politieregio in de gemeenschappelijke regeling. De politieregio neemt immers alleen deel aan de multi-disciplinaire activiteiten en behoort alleen daarvoor een rekening te ontvangen. De begroting van een gemeenschappelijke regeling wordt vroeger vastgesteld dan gemeentebegrotingen. Volgens artikel 34 van de wet dient de begroting voor 15 juli aan Gedeputeerde Staten te worden toegezonden. Echter de begroting dient ook 8 weken voordat deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden aan de gemeenten te worden toegezonden. In het kader van het overleg, voorafgaand aan de vaststelling van deze regeling hebben diverse gemeenten aangegeven niet voldoende te hebben aan de wettelijke termijn van 6 weken. Rekening houdend met de termijn die het dagelijks bestuur nodig heeft voor het vaststellen van het ontwerp betekent dit in de praktijk al snel dat het eerste ontwerp van de begroting reeds begin mei beschikbaar dient te zijn. Dit stelt hoge eisen aan het voorbereidingsproces, niet alleen binnen de financiële functie maar ook elders binnen de organisatie. De ervaring zal moeten uitwijzen of het inderdaad mogelijk is om reeds begin mei een behoorlijk onderbouwde ontwerp-begroting te presenteren. Nieuw beleid en beleidsintensiveringen dienen gelijktijdig bij begrotingswijziging te worden voorgelegd. Dit voorkomt verder een (ongewenst) interfereren van besluitvorming over nieuw beleid met de noodzakelijke voortgang van reeds geaccepteerd beleid maar biedt wel een allesomvattend financieel beeld van het beleid. Artikel Bijdragen deelnemers 1. In de begroting wordt de raming aangegeven van de verschuldigde bijdrage van elke deelnemer voor het jaar waarvoor de begroting dient. 2. Voor de berekening van de bijdragen van de gemeenten wordt, rekening houdend met eventuele inkomsten uit anderen hoofde, uitgegaan van het inwonertal op 1 januari van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners worden aangehouden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers. 3. De gemeenten betalen bij wijze van voorschot, jaarlijks voor 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober telkens één vierde gedeelte van de voor dat jaar geraamde bijdrage. 4. Bij het niet overeenkomstig het bepaalde in het voorgaande lid tijdig voldoen van de voorschotten kan aan de desbetreffende gemeente de wettelijke rente in rekening worden gebracht. Dit artikel regelt de wijze waarop de kosten van de veiligheidsregio over de deelnemers worden omgeslagen. Idealiter wordt de kostenomslag gerelateerd aan het belang dat de deelnemers bij de samenwerking hebben c.q. aan het profijt dat zij daarvan ondervinden. Er wordt uitgegaan van de assumptie dat het belang en het profijt van de samenwerking een relatie hebben met het inwonertal van gemeenten. Artikel Aanbieding jaarrekening. 1. Op de jaarrekening zijn de artikelen 197 tot en met 201 van de Gemeentewet zoals deze luidt vanaf 7 maart 2002 van toepassing. 2. De in het eerste lid bedoelde stukken worden aan het algemeen bestuur en aan de raden van de gemeenten toegezonden voor 1 april van het jaar dat volgt op het dienstjaar waarop zij betrekking hebben. Ook op gemeenschappelijke regelingen is het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten van toepassing. Hierin staat dat de begroting en de jaarrekening op identieke wijze dienen te worden ingedeeld. Omdat in artikel 24, eerste lid de hoofdindeling van de begroting is vastgelegd is een overeenkomstige bepaling ten aanzien van de jaarrekening niet noodzakelijk. 15

17 Artikel Procedure vaststelling rekening. 1. Van de vaststelling van de jaarrekening doet het dagelijks bestuur mededeling aan de raden van de gemeenten. 2. In de rekening wordt de door elk der gemeenten over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bijdrage opgenomen. 3. Voor de berekening van de bijdrage als bedoeld in het voorgaande lid wordt, rekening houden met inkomsten uit anderen hoofde, uitgegaan van het inwonertal op 1 januari van het jaar waarop de rekening betrekking heeft. Voor de vaststelling van de aantallen inwoners worden aangehouden de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers. 4. De verrekening van het verschil tussen de op grond van artikel 6.2.5, derde lid betaalde voorschotten en de werkelijk verschuldigde bijdrage vindt plaats binnen een maand na verzending van de in het eerste lid bedoelde mededeling. 5. Bij de in het voorgaande lid bedoelde verrekening kan geen verrekening plaatsvinden als bedoeld in Boek 6, Titel I, afdeling 12 van het Burgerlijk Wetboek met andere vorderingen van of aan het openbaar lichaam. Dit artikel biedt de juridische basis voor de vaststelling van de definitieve bijdragen van de deelnemers. Het is verder sterk gerelateerd aan artikel Het verschil is dat artikel 6.24 een voorcalculatorisch karakter heeft terwijl dit artikel als nacalculatie fungeert. Titel 3 Beheer Archief Artikel Zorg voor archiefbescheiden. 1. Het dagelijks bestuur draagt de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam. 2. Het algemeen bestuur stelt met inachtneming van de Archiefwet regels vast omtrent de zorg voor de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden, alsmede omtrent het toezicht daarop. 3. In geval van toetreding of uittreding van de leden van het openbaar bestuur of opheffing van de regeling draagt het dagelijks bestuur zorg voor het treffen van voorzieningen voor de archiefbescheiden De Archiefwet verplicht tot het vaststellen van een regeling betreffende het beheer van het archief. 16